Vestiging Drachten
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen p/a Afdeling PPM Postbus 610 9700 AP Groningen
Doorkiesnummer: Faxnummer:
088 - 88 86 666 088 - 88 86 660
Datum:
1 maart 2016
Referentie:
00316-gr-tw/nv
Betreft:
Zienswijze LTO Noord op Ontwerp Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en het planMER
Geacht College, Onder dankzegging voor de geboden mogelijkheid wil de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) Noord (provincie Groningen) met het oog op de belangen van haar leden reageren op het ontwerp omgevingsvisie, ontwerp omgevingsverordening en het planMER. De provincie Groningen schrijft in het POP (pag.53) over de landbouw “ Groningen is een landbouwprovincie. Zo’n 80% van het landoppervlak is agrarische grond. De landbouwsector heeft voor een groot deel onze karakteristieke landschappen gevormd en is van groot belang voor de plattelandseconomie “. Het woord “landbouw” komt maar liefst 103 keer voor in de Provinciale Omgevingsvisie. De landbouw komt tevens voor in de top drie (tussen landschap en energie) van onderwerpen die de provincie als provinciaal belang in haar (kaderstellende) nota’s aangeeft. Algemeen Het grootste deel van de bedrijven in de provincie zijn gezinsbedrijven. De structuur en grootte van deze gezinsbedrijven is voor Nederlandse begrippen uitstekend te noemen en hun Internationale concurrentiepositie is goed. Na tientallen jaren van prijsondersteuning worden de subsidies grotendeels afgeschaft en worden de melkveehouderij en akkerbouwsector overgelaten aan de fluctuatie van de markt. Dit zorgt voor een nieuwe dynamiek in de sector. Sommige bedrijven zullen stoppen terwijl anderen juist zullen vergroten. Daarnaast zorgen de eisen en wensen vanuit de samenleving, landschap, en milieu met daarnaast nieuwe inzichten vanuit de wetenschap (o.a. op het gebied van dierwelzijn) ervoor, dat er anders en vaak ruimer gebouwd gaat worden. In de akkerbouw is de trend dat steeds vaker de zelf verbouwde producten op het eigen bedrijf worden verwerkt en verpakt. Beide sectoren vragen dus om bewegingsruimte, zowel wat betreft inrichting als grootte van het bouwblok. Omdat veel Groningse gemeenten echte agrarische gemeenten zijn en dat het gebruik van het landelijk gebied een belangrijk bron van bestaansrecht en inkomsten is, wil LTO Noord de provincie stimuleren om de randvoorwaarden voor bedrijfsontwikkeling te scheppen. Dat kan door als gemeente (innovatieve) ontwikkelingen in het buitengebied te stimuleren. Daaronder valt ook de agrarische bedrijfsontwikkeling. Bedrijven die uitbreiden kunnen investeren in nieuwe (ook door de maatschappij gewenste) technieken op het gebied van milieu, energie, en dierenwelzijn, waardoor ook de aan de landbouw gelieerde bedrijven een impuls krijgen. Daarom is LTO Noord van mening dat het provinciaal omgevingsplan (POP) en de provinciale omgevingsverordening (POV) voldoende flexibiliteit zou dienen te bieden om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. We weten immers niet wat de inzichten over een paar jaar zijn en welke ontwikkelingen zich dan voordoen. Innovatieve ontwikkelingen vragen experimenteerruimte in de ruimtelijke ordening. LTO Noord - Morra 2 - 9204 KH Drachten - Postbus 186 - 9200 AD Drachten T 088 - 888 66 66 - F 088 - 888 66 60 - E
[email protected] - I www.ltonoord.nl Het hoofdkantoor is gevestigd in Zwolle - KvK 08 13 06 50
Daarom verzoeken wij de provincie Groningen het POP bestemmingsplan Buitengebied ontwikkelingsgerichter te maken op de volgende onderdelen: A. Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke bebouwing (artikel 2.9) B. Begripsbepalingen (artikel 2.26, lid e) C. Nieuwe agrarische bouwpercelen (2.27.2, punt 1 en punt 2, lid 4) D. Uitbreiding van agrarische bouwpercelen (2.27.3, punt 3) E. Verlenen van een omgevingsvergunning ( 2.27.2, vierde lid en 2.27.3, derde lid) F. Intensieve veehouderij (2.30) G. Biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties (2.45) en 2.11 lid d. H. Zoekgebied robuuste verbindingszones (2.48) I. Leefgebied weide-en akkervolgels (2.50)
A.
Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke bebouwing (2.9)
Op pagina 9 in de POV staat geschreven: Artikel 2.9 Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke bebouwing in het buitengebied 1. Voor zover in het buitengebied gebouwen staan die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap, stelt het bestemmingsplan regels om te voorkomen dat deze kenmerken door verbouw kunnen worden aangetast. 2. Voor zover het bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op karakteristieke gebouwen bevat dit een verbod om deze gebouwen zonder omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk te slopen, waarbij burgemeester en wethouders bevoegd zijn om een omgevingsvergunning voor het geheel of deels slopen te verlenen als: a. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; c. het delen van een gebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en sloop daarvan de karakteristieke hoofdvorm niet onevenredig aantast. 3. Het tweede lid is niet van toepassing op beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988. Reactie LTO Noord: Agrariërs herkennen en erkennen de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van hun eigendommen. Naast de cultuurhistorische waarde vragen deze gebouwen (vanwege de ouderdom) meer onderhoud en zijn niet altijd functioneel en doelmatig meer voor de huidige bedrijfsvoering (een te lage goot-en doorrijhoogte, te kleine opslagruimte als mede te weinig manoeuvreerruimte door een constructie met gebinten). Een bestemming “karakteristiek” kan beperkingen t.a.v. toekomstige (bouwkundige) aanpassingen geven. In het kader van het dossier mijnbouwschade werkt LTO Noord aan een programma Groninger schuren en stallen. Dit programma is een methodiek om bij complexe schade (dat betreft een klein deel van het totaal aan Groninger schuren) aan (dikwijls verouderde en niet functionele) bedrijfsgebouwen niet te gaan uitkeren voor herstel (i.v.m. schade op schade), maar samen met andere regelingen te besteden aan aardbevingsbestendiger, in het landschap passende verantwoorde nieuwbouw. Door gezamenlijk op te trekken, kunnen we met oog voor cultuurhistorie, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit een toekomstbestendige landbouw realiseren. De provincie kan volgens LTO Noord een rol spelen in de schakel tussen privaat (LTO-NAM) en publiek (NCG/provincie en gemeenten).
2 00316-gr-tw-nv
Voordelen Behoud van bestaande cultuurtechnische bebouwing Verruiming van functies (de functieverruiming kan ontwikkelingsruimte bieden) Nadelen Beperkingen t.a.v. toekomstige (bouwkundige) aanpassingen Ad1) Agrarische bedrijven met een beperkte grootte van het bouwblok zouden bij een bedrijfsuitbreiding op slot gezet kunnen worden als de bestaande als aangewezen karakteristiek bebouwing niet mag worden afgebroken ter vervanging van de nieuwbouw. Ad2) Bij het niet verstrekken van een sloopvergunning kan het voorkomen dat een nieuw gebouw op een minder wenselijk planologische locatie gebouwd dient te worden. Financiële consequenties door verplichte instandhouding Ad1) In relatie tot de brandverzekering is een verhoging van de polisvoorwaarden nodig indien de boerderij in de oorspronkelijk staat herbouwd dient te worden. Ad2) Agrarische bedrijven waarop deze bestemming rust zijn minder aantrekkelijk voor collegaagrariërs (het is voorgekomen dat een aanstaande agrarische koper een aan te kopen bedrijf met de bestemming “karakteristiek” niet heeft aankocht vanwege de mogelijke instandhouding van het onroerend goed en de mogelijk daarmee gepaard gaande beperking in bedrijfsontwikkeling). Ad3) Voor de agrarische bedrijven kan de bestemming (naast de doelmatige en functionele beperkingen) vanwege het kostprijsverhogende karakter (wegens het extra onderhoud) een drempel op de bedrijfsontwikkeling geven. LTO Noord verzoekt alleen de bestemming “karakteristiek” te leggen op voormalige agrarische bebouwing of op bestaande agrarische bebouwing als de ondernemer hierin instemt. LTO Noord pleit daarom bij de aanwijzing “karakteristiek” (vanuit de maatschappelijke wens deze bestemming op gebouwen te leggen) voor een schadevergoeding/financiële compensatieregeling waaruit de extra kosten die gepaard gaan met onderhoud voor behoud van de karakteristieke waarde betaald kunnen worden en/of een planologische verruiming van het bouwvlak en/of verruiming van de functies. B.
2.26 Begripsbepalingen (POV blz. 16)
Op pagina 16 van de POV staat geschreven: e. bestaande stalvloeroppervlakte: de gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de Landbouwkwaliteitswet; op de wijze van een intensieve veehouderij, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van stalvloeroppervlakte die gerealiseerd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en die in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening, inclusief de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of beheersverordening. Reactie LTO Noord: Volgens LTO Noord kan het onderstreepte deel vervallen omdat deze in lid j beschreven staat. Op pagina 16 van de POV staat geschreven: h. erfinrichtingsplan: een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het agrarisch bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en (opslag) voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd; Reactie LTO Noord: In de verordening wordt de term “maatwerkmethode” gebruikt. Zou het verstandig zijn om dit begrip nader te definiëren?
3 00316-gr-tw-nv
C.
Nieuwe agrarische bouwpercelen (2.27.2, punt 1 en punt 2, lid 4)
Op pagina 16 en 17 van de POV staat geschreven: Nieuwe agrarische bouwpercelen 1)Een bestemmingsplan kan alleen voorzien in een nieuw agrarisch bouwperceel op voorwaarde dat: a. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt: -uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie, of; -omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan; -omdat een stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat, of; -op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven, en; b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel gelegen in de nabijheid van de bij het bedrijf in gebruik zijnde gronden, en; c. de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van de Provinciaal Bouwmeester. Reactie LTO Noord: In de ontwerp POV 2016-2020 is nieuwvestiging door knelpunten in ruimte niet meegenomen. Wel is meegenomen als de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen (lid 2). Echter indien stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen (dat zijn ruimtelijke aspecten) de continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat, kan er wel sprake zijn van een nieuw agrarisch bouwperceel. Uitplaatsing door een ruimtelijk knelpunt wordt als zodanig geclausuleerd toegepast (immers alleen bij een overheidsbelang kan er sprake zijn van een ruimtelijk knelpunt). LTO Noord is van mening naast dat “ruimte” als knelpunt geldt bij een overheidsbelang zoals wegen en stadsuitbreidingen dit ook voor ondernemers zou dienen te gelden. Onderbouwingen hiervoor zijn: 1)Ondernemers in de dorpen, linten, op de wierden en in de nabijheid van natuur zijn historisch vaak op een locatie gevestigd waarbij er soms vanwege de ruimte geen mogelijkheid is om uit te breiden. Hierbij gaat het vaak alleen maar om grondgebonden bedrijven. De aankoop van een bestaande locatie is vaak te kostbaar, daarnaast is een ondernemer met de aankoop van alleen het pand nog niet klaar, de ondernemer wenst ook vaak de overige grond rondom of dicht bij het aangekocht bedrijf waardoor deze optie vaak niet economisch haalbaar is. 2)Mijnbouwschade: ondernemers kunnen voor een (uitzonderingssituatie) komen te staan dat het voor (vervangende) nieuwbouw beter kan zijn vanwege de samenstelling van de ondergrond elders te bouwen op eigen grond, daar zou de provincie via planologische mogelijkheden in kunnen voorzien. Verzoek: LTO Noord pleit ervoor om uitplaatsing door knelpunten in ruimte ook voor ondernemers beschikbaar te maken (het heeft eerder wel in de POV van 2009-2013 gestaan maar is daarna verwijderd) en verzoekt dit op te nemen in de POV. Het argument om ondernemers uit te sluiten voor bedrijfsverplaatsing als er sprake is van een ruimtelijk knelpunt om “verstening”in het buitengebied te voorkomen is niet sterk. Het aantal melkveebedrijven in de provincie Groningen is in 13 jaar tijd gedaald met 38 % (van 1531 naar 949) = - 582 bedrijven. Volgens LTO Noord hebben twee bedrijven de afgelopen 3-4 jaar een locatie voor nieuwvestiging toegewezen gekregen. Met deze twee bedrijven erbij is er ten opzichte van een daling van 38 % over 13 jaar geen sprake van verstening.
4 00316-gr-tw-nv
D.
Uitbreiding van agrarische bouwpercelen (2.27.3, punt 3)
2.27.3 3. In afwijking van het onder 2 bepaalde kan een agrarisch bouwperceel een omvang hebben van maximaal 4 hectare, als Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3.1, onder b, van het Besluit Omgevingsrecht voor de nieuwvestiging een omgevingsvergunning hebben verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De begripsbepaling h (van 2.28) in het ontwerp POV van 10 maart 2015 is verwijderd. Op pagina 18 van de ontwerp POV van 10 maart 2015 staat geschreven: In artikel 2.28 agrarische begripsbepalingen staat bij lid h: duurzame veehouderij: een melkrundveehouderij die bijdraagt aan het bereiken en instandhouden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit door het treffen van bij nadere regels van Gedeputeerde Staten aangewezen maatregelen op het bedrijf op het gebied van natuur, milieu en landschap, diergezondheid, dierenwelzijn en de maatschappelijke acceptatie van de sector; Reactie LTO Noord: De begripsbepaling h (in het ontwerp van 10 maart 2015) die een omschrijving van en een verwijzing naar het Groninger Verdienmodel aangeeft is verdwenen. Zowel in de begripsbepalingen als in een artikel komt “duurzame veehouderij ”en GVM niet meer voor. De koppeling van deze twee begrippen aan een agrarisch bouwperceel van 4 ha is hiermee niet duidelijker geworden. LTO Noord pleit ervoor om zowel de begripsbepaling als een koppeling van het GVM aan de 4 ha in artikel 2.27.3 punt 3 toe te voegen. GVM hoort niet alleen in de toelichting thuis maar tevens in de verordening Op pagina 68 van de toelichting wordt verwezen naar het Groninger Verdien Model (GVM). Hierin schrijft de provincie dat ze medewerking wil verlenen aan een bouwblok met een oppervlakte van 2 tot 4 hectare als wordt voldaan aan het Groninger Verdienmodel. LTO Noord vindt dat dit in de verordening dient te worden opgenomen en dient de verordening ook een bevoegdheid te bevatten voor Gedeputeerde Staten om het GVM vast te stellen. Het GVM is nu enkel via een convenant geregeld. Zo een belangrijk onderdeel dient niet (slechts) alleen in de toelichting te worden vermeld en in een convenant te worden geregeld, maar in de verordening te worden opgenomen. Bovendien is het van belang dat het GVM nu enkel mogelijkheden biedt voor de melkrundveehouderij; andersoortige bedrijven kunnen derhalve nooit groter zijn/worden dan 2 ha. E.
Verlenen van een omgevingsvergunning
Reactie LTO Noord In artikel 2.27.2, vierde lid en 2.27.3, derde lid is geregeld dat Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor een agrarisch bouwperceel met een omvang van 2 tot 4 hectare. In die bepaling wordt verwezen naar artikel 3.1, onder b, van het Besluit omgevingsrecht. Dat kan LTO Noord niet volgen. Die bepaling luidt als volgt: “Gedeputeerde staten van de provincie waar het project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, zijn bevoegd te beslissen op een aanvraag indien het project bestaat uit activiteiten als bedoeld in: (…) artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet en waarbij ten behoeve van de verwezenlijking van een project van provinciaal belang, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, voor zover het betreft de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen, en onder 3°, van de wet, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.” Aldus regelen artikel 2.27.2, vierde lid en artikel 2.27.3, derde lid dat Gedeputeerde Staten de omgevingsvergunning waarmee via artikel 2.12, onder a, en onder 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan verlenen in geval het gaat om een agrarisch bouwperceel met een omvang van 2 tot 4 hectare.
5 00316-gr-tw-nv
De consequentie hiervan is evenwel dat Gedeputeerde Staten ook bevoegd zijn met betrekking tot andere activiteiten die onlosmakelijk samenhangen en waarvoor eveneens een omgevingsvergunning is vereist (dit volgt uit artikel 2.7 van de Wabo; de zin op p. 68 van de toelichting (“Voor andere onderdelen van de omgevingsvergunning blijft de gemeente het bevoegd gezag”) klopt volgens LTO Noord niet. Dat kan bijvoorbeeld met zich brengen dat Gedeputeerde Staten in plaats van Burgemeester en Wethouders dienen te beslissen over de omgevingsvergunning milieu. Dat lijkt LTO Noord ongewenst. F.
Intensieve veehouderij (2.30)
Ad1 ) interpretatieverschil m.b.t. “het in stand houden van de bestaande situatie”. Op pagina 18 van de POV staat geschreven: 2.30.1 Nieuwvestiging en uitbreiding hoofd- of neventak intensieve veehouderij niet toegestaan Een bestemmingsplan voorziet noch in nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij, noch in uitbreiding van bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij. a)Huidig beleid (= bestaande situatie) Met ingang van 2011 wordt onderscheid gemaakt tussen groene, gele en witte gebieden. De kleur van het gebied bepaalt in hoeverre intensieve veehouderijen mogen uitbreiden, deze is als volgt: gebied
hoofdtak
geen hoofdtak
nieuw beleid
aantal bedrijven
wit
106
109
geen uitbreiding
geel
6
3
tot max. 5000 m2
9
groen
56
22
tot max. 7500 m2
78
totaal
168
134
215
302
b)Collegeakkoord “Vol vertrouwen” In het In het Collegeakkoord getiteld “Vol vertrouwen” van 23 april (op blz.8) schrijven gedeputeerde Staten: Ten aanzien van de intensieve veehouderij kiezen wij voor “het in stand houden van de bestaande situatie”. Om een kwaliteitssprong te maken, bieden we binnen de bestaande ruimtelijke kaders gelegenheid voor vernieuwende vormen voor het houden van dieren en stalconcepten. Deze moeten voldoen aan de hoogste milieu-, gezondheidsen dierenwelzijnseisen en mogen rekenen op draagvlak bij zowel de landbouw- als de natuur- en milieuorganisaties. Megastallen zijn onwenselijk. c) Herzien ontwerp Omgevingsverordening In artikel 2.30.1. (blz.18) schrijven Gedeputeerde Staten “ Een bestemmingsplan voorziet noch in nieuwvestiging van een hoofd-of neventak intensieve veehouderij noch in een uitbreiding van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij”. d) Reactie LTO Noord De vertaling van de zin “het in stand houden van de bestaande situatie” uit het collegeakkoord houdt volgens LTO Noord handhaving van het huidige beleid in. Handhaving van huidig beleid is het beleid zoals in bovenstaande tabel is weergegeven, met nog (beperkte) ontwikkelingsruimte voor bedrijven in geel en groen gebied. De consequentie van de stellingname van Gedeputeerde Staten is dat er ook voor de 9 bedrijven in geel gebeid en 78 bedrijven in groen gebied geen uitbreiding meer is toegestaan en ze hiermee 87 gezinsbedrijven op slot zet. Volgens LTO Noord is dit een onjuiste vertaling van het “in stand houden van de bestaande situatie” en verzoekt de provincie de ontwikkelingsruimte voor de bedrijven in gele en groene gebieden te behouden. e)wat ontbreekt is: - de motivering en onderbouwing? Wat is de motivatie en onderbouwing van het verbod op uitbreiding? LTO Noord vindt niet dat gemeenten de motivering en onderbouwing van ruimtelijk beleid richting de provincie inhoudelijk tot in de puntjes moet verzorgen en de provincie nu volstaat met 'Waarom? Daarom'. Wat is de aanleiding/onderbouwing/onderzoek waarom het beetje ontwikkelingsruimte eerst (een paar jaar) wel mogelijk was en nu niet meer? Wat is er in de tussentijd gewijzigd? Wat is het afwegingskader? 6 00316-gr-tw-nv
- de ruimtelijke relevantie van het besluit. Wat is de ruimtelijke relevatie van het voorgenomen beleid? LTO Noord ziet geen provinciale ruimtelijk relevante componenten die uitbreiding van intensieve veehouderij in de hele provincie niet meer toestaat. - flankerend beleid of nadeel compensatie. Waarom is er geen sprake van flankerend beleid of nadeelcompensatie? Conclusie: Voor het volledig op slot zetten van de intensieve veehouderij (daar waar in de gele en groene gebieden nog mogelijkheden zijn) mist LTO Noord iedere (ruimtelijk relevante) argumentatie. Wat is er veranderd sinds de vaststelling van de laatste verordening wat maakt dat het roer thans weer radicaal om moet en vooral zou kunnen (wat is de ruimtelijke onderbouwing)? Ad 2)de begripsbepaling h (van 2.28) in het ontwerp POV van 10 maart 2015 is verwijderd Op pagina 18 van het ontwerp POV van 10 maart 2015 staat geschreven: In artikel 2.28 agrarische begripsbepalingen staat bij lid h: duurzame veehouderij: een melkrundveehouderij die bijdraagt aan het bereiken en instandhouden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit door het treffen van bij nadere regels van Gedeputeerde Staten aangewezen maatregelen op het bedrijf op het gebied van natuur, milieu en landschap, diergezondheid, dierenwelzijn en de maatschappelijke acceptatie van de sector; Reactie LTO Noord: De begripsbepaling h (in het ontwerp van 10 maart 2015) die een omschrijving van en een verwijzing naar het Groninger Verdienmodel aangeeft is verdwenen. LTO Noord verzoekt deze weer aan de POV toe te voegen en melkveehouderij te wijzigen in (melk)veehouderij. Ad3) de motie spreekt over landbouw Motie GVM: Provinciale Staten verzoekt voor 1 november 2013 in samenwerking met de hele landbouwketen en natuurorganisaties in de landbouwdialoog te komen tot een landbouwconvenant waarin ontwikkelingsruimte voor de landbouw gekoppeld wordt aan een zogenaamd Groninger Verdienmodel: innovatie, dierenwelzijn, milieueisen, efficiënter produceren en de werkwijze in de duurzame zuivelketen leiden daarin tot een kwaliteitssprong in duurzame ontwikkelingen waardoor Groningen koploper wordt in moderne landbouw wordt. Reactie LTO Noord: Omdat er volgens de motie van het Groninger Verdienmodel ook een Verdienmodel voor o.a. de intensieve sector uitgewerkt dient te worden verzoekt LTO Noord deze sector daarin op te nemen. LTO Noord verzoekt de provincie deze bedrijven perspectief te bieden door ook hier een uitbreiding van het agrarische bouwperceel mogelijk te maken, immers in de motie staat “landbouw” en niet alleen melkveehouderij. De motie (voor de tekst zie bovenstaand kader) geeft aan dat er mogelijkheden zijn ongeacht welke sector zolang deze duurzaam is en er nadere regels worden vastgesteld. Ad4) Sociale, duurzaamheids-en economische effecten Familiebedrijven hebben normen en waarden als basis. Ze houden vast aan waarden zoals wederzijds respect en zorg voor elkaar, het dier en de omgeving vormt de basis van de continuïteit van familiebedrijven. Met passie aan het werk met het erfgoed van de familie. Familiebedrijven kijken in vergelijking tot beursgenoteerde bedrijven meer naar waarden dan waarde en hebben het oog gericht op de horizon. Daarnaast herinvesteren ze de winst lokaal en niet alleen in een verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu maar ook in de opvolging en medewerkers van het bedrijf. Lokaal gevestigde familiebedrijven zijn als opdrachtgever voor toeleveranciers (veevoederindustrie, banken, dierenartsen, accountants, etc.) van groot belang. Toeleveranciers worden niet zomaar ingewisseld, vaak is sprake van relaties gebaseerd op vertrouwen in plaats van contracten. Ook is er de binding van het bedrijf met de directe omgeving, het is voor veel familiebedrijven ondenkbaar dat ze uit de eigen directe omgeving weg zouden trekken. Is dit de provinciale visie op bestrijding van krimp? 7 00316-gr-tw-nv
Groninger bedrijven met varkens, kalveren of kippen zijn toekomstgericht. Combinatie met akkerbouw versterkt de grondgebondenheid van de gespecialiseerde veehouderij. Mest wordt aangewend op de akker, die weer voer oplevert voor de dieren. Deze lokale mineralenkringloop zal tot een einde komen. Het gevolg is dat meer mest over grote afstand met vrachtwagens naar het Noorden zal worden aangevoerd, met de bijbehorende nadelen als energiegebruik, emissie broeikasgassen en onnodige extra belasting van het plattelands-wegennet. In Groningen is geen sprake van een overschot: integendeel, er is ruimte genoeg voor dierlijke mest. Gewoonweg omdat akkerbouwers de mest graag gebruiken vanwege de voedingsstoffen (een plant groeit niet op water en zon alleen) en, nog belangrijker, de organische stof. Dit bevordert de vruchtbaarheid en de klimaatbestendigheid van de bodem. Is dit de provinciale visie op milieu? Een verbod brengt niet alleen hun economische continuïteit in gevaar: ook de gewenste verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn en milieu blijven uit. Immers, geen ondernemer zal investeren als dit niet binnen redelijke termijn kan worden terugverdiend. Helaas levert een extra investering zelden een hogere prijs op. De consument en de supermarkten houden de hand op de knip. Als alle donateurs van de organisaties met een morele boodschap duurzame producten zouden kopen, dan waren deze producten niet aan te voeren. Het tegengestelde is waar. Het aankoopgedrag is in geringe mate terug te vinden in de aankoopcijfers. De consument is lid van een organisatie met morele doelstellingen, maar koopt vooralsnog goedkoopzijn boodschappen. . Wat er uit de mond komt is iets anders dan er in de mond gaat. Zolang consumenten de prijs niet afwegen tegen bijvoorbeeld de mate van diervriendelijkheid is de prijs een belangrijke beperking om tot een andere keuze te komen. De afgelopen jaren is door ondernemers geïnvesteerd in systemen die aanzienlijke reducties in ammoniak en energie hebben opgeleverd. Ook zijn er ondernemers overgeschakeld naar marktconcepten zoals” beter leven” en “de kip van morgen” Ook de ondernemers in Groningen die reeds hebben geïnvesteerd in een maatschappelijk geaccepteerde marktconcepten zet de provincie nu op slot. Dat kan niet. Wat wil de provincie nu eigenlijk? De overheid dient ondernemers te faciliteren met een wetgeving die past bij de terugverdientijd van deze investeringen en niet keer op keer het beleid wijzigen. Het heeft alles weg van tekentafeleconomie. De werkelijke economie is complexer dan alles op slot te zetten. De politiek moet ondernemers niet dwingen tot bepaalde marktconcepten, dat is aan de markt. Als de provinciale overheid dergelijke systemen in het ruimtelijke ordeningsbeleid verplicht stelt zal de onderhandelingspositie van de ondernemer met marktpartijen verdwijnen. Ook al zou de provincie alleen uitbreidingsmogelijkheden toestaat met de koppeling aan bestaande (private) concepten dan bepalen marktpartijen de toegang tot de private duurzaamheidsconcepten, dit om een goede balans te houden tussen vraag en aanbod. De ondernemer is een hogere prijs voor het product nodig om investeringen die deze concepten vragen terug te kunnen verdienen. Dat is noodzakelijk omdat zonder een plus op de prijs van het product de marge van de ondernemer verdwijnt en de consument hetzelfde blijft betalen voor een beter product. Het provinciale beleid is nergens voor nodig. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is al jaren verboden. De mogelijkheid bestaat dat de door de provincie op slot gezette familiebedrijven door een ondernemer van buiten de provincie wordt aangekocht. Deze ondernemer heeft geen binding met de omgeving en zal de bedrijfsvoering van het aangekochte bedrijf door een bedrijfsleider laten uitvoeren. Tevens zullen dan de verdiensten van de exploitatie van het bedrijf de provincie Groningen uitvloeien. Is dit de provinciale visie op duurzaamheid? De situatie in Groningen lijkt in de verste verte niet op die in Brabant. Bedrijven zijn gedeeltelijk of geheel grondgebonden, hebben de afgelopen jaren een aanzienlijke milieuwinst geboekt, voldoen aan de nieuwste normen van het dierenwelzijn en liggen ruim in het agrarisch gebied verspreidt. Dat wil LTO Noord-Groningen ook zo houden. Het voorgenomen beleid van de provincie Groningen zet goedwillende ondernemers en hun gezinnen in de kou en heeft alles van fact-free politics (snelle en makkelijke antwoorden gebaseerd op enkele meningen waarbij beleidsvorming geen tijd meer krijgt). Als er in de ogen van de provincie sprake is van een lekke band, dan plak je die toch? Nu wordt de hele fiets weggegooid. Er dreigt een schade van miljoenen euro's. Wellicht kijken sommige politieke partijen in Groningen niet meer op van dergelijke bedragen. 8 00316-gr-tw-nv
Voor LTO Noord-Groningen is het echter onbestaanbaar dat op deze manier, over de rug van deze groep ondernemers politiek gewin wordt gemaakt. 2.30.3 Rechtstreeks werkende regel Op pagina 19 van het POV staat geschreven: 2.30.3 Rechtstreeks werkende regel a. Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met artikel 2.30.1, of bij het ontbreken van een bestemmingsplan, is het verboden om voor de uitoefening van intensieve veehouderij: -nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen op te richten; - bestaande agrarische bedrijfsgebouwen daarvoor aan te wenden of uit te breiden, als dit leidt tot een grotere dan de bestaande stalvloeroppervlakte; b. Het onder a bepaalde is niet van toepassing wanneer de vergroting van de stalvloeroppervlakte: -nodig is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu, en/of bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren, doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben en het aantal dieren zoals vergund niet toeneemt, of; -aantoonbaar is aangevraagd voor 1 februari 2016 en met inachtneming van de op 9 maart 2011 vastgestelde omgevingsverordening verleend kon worden. Reactie LTO Noord: Omdat de motivering en (ruimtelijke) onderbouwing van het verbod op uitbreiding ontbreekt om het laatste beetje ontwikkelingsruimte op slot te zetten verzoekt LTO Noord dit artikel te verwijderen. G.
Biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties 2.11 lid d en 2.45
Op pagina 21 en 23 van de POV staat geschreven: Pagina 21: d. mestvergistingsinstallatie: installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een volgens datzelfde artikellid omschreven bewerkingsprocedé. Dat procedé schrijft het vergisten voor van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met nevenbestanddelen die in de omschrijving van het procedé worden genoemd. Ook installaties voor opslag en bewerking van biogas, en voor- tussen- en na opslag van mest vallen onder dit begrip; Artikel 2.45 Biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties 1. Een bestemmingsplan bevat geen regels op grond waarvan een installatie voor biomassa- of mestvergisting kan worden opgericht anders dan: a. op een bedrijventerrein; b. binnen een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebied. 2. In afwijking van het onder 1 gestelde kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bouwperceel voorzien in de bouw van een mestvergistingsinstallatie, op voorwaarde dat daarbij sprake is van een bedrijfseigen activiteit. 3. Uit de toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een biomassa- of een mestvergistingsinstallatie moet blijken dat omwonenden van deze installatie geen overlast door geur, geluid of verkeersbewegingen zullen ondervinden.
9 00316-gr-tw-nv
Reactie LTO Noord: LTO Noord pleit ervoor om monovergisting in de POV mogelijk te maken. Per 1 januari 2016 is de activiteit monovergisting van mest opgenomen in het Activiteitenbesluit (Paragraaf 3.5.10 Kleinschalig vergisten van uitsluitende dierlijke meststoffen). De voorschriften in het Activiteitenbesluit zijn afgeleid van de Handreiking monovergisting van mest. Deze Handreiking (bijlage C) paste het bevoegd gezag eerder toe bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu. Monovergisting wordt als activiteit “kleinschalig vergisten van mest” genoemd. Het gaat hier om het vergisten van alleen dierlijke mest. Op de website van kenniscentrum Infomil is hierover meer informatie te vinden via: Home > Onderwerpen > Landbouw, tuinbouw > Activiteitenbesluit > Activiteiten > Kleinschalig vergisten van mest. H.
Zoekgebied robuuste verbindingszones (2.48)
Op pagina 25 van de POV staat geschreven: Zoekgebied robuuste verbindingszone Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het op kaart 6aangeduide gebied ‘zoekgebied robuuste verbindingszone’ voorziet niet in wijziging van de bestemming of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging een significante beperking met zich meebrengt van de mogelijkheid om een hoogwaardige robuuste verbindingszone- te creëren en in stand te houden, die aansluit op robuuste verbindingszones in aangrenzende gebieden, tenzij Gedeputeerde Staten voor het van toepassing zijnde deel van het ‘Zoekgebied robuuste verbindingszone’ de begrenzing van de robuuste verbindingszone hebben vastgesteld. Reactie LTO Noord: Er zijn twee soorten zones te weten: 1) de robuuste verbindingszones en 2) indicatieve ecologische verbindingszones 1)De robuuste verbindingszone (RVZ) zijn breed, daarvan zijn in het groenmanifest afspraken gemaakt (zoals het schrappen van de RVZ Oost-Groningen en het doorgaan van centraal: zijnde Westerbroek. De RVZ staan in de omgevingsverordening (kaart 6). 2)De indicatieve ecologische verbindingszones zijn smal, deze zijn aangegeven op kaart 4 van de omgevingsvisie (zie twee onderstaande voorbeelden en bijlage B voor de gehele kaart met alle indicatieve ecologische verbindingszones ).
10 00316-gr-tw-nv
Ad1) Hoofdzaak is dat LTO Noord zich wil zich houden aan de afspraken in het Groenmanifest. Daar horen geen nieuwe (indicatieve) verbindingszones bij. Overige argumenten staan beschreven in Ad2 en Ad3. Ad2)Deze indicatieve verbindingszones veroorzaken schaduwschade en hebben in die zin effect op de waardeontwikkelingen van de onderliggende of naastgelegen gronden van de ruimtelijke claim. Bij een verminderde waardestijging in een goede mark of een daling van de waardeontwikkeling of onverkoopbaarheid bij een slechte markt is er sprake van schade voor de eigenaren van de grond: de schaduwschade. Ad3)Vanwege landelijke wetgeving (melkveewet en fosfaatrechten) zijn/worden de bedrijven tot slot meer grondgebonden. Grond was al een belangrijke productiefactor maar is nog belangrijker voor de bedrijfsvoering geworden. Daarbij past alleen een agrarische bestemming zonder schaduwschade. LTO Noord verzoekt de provincie deze indicatieve ecologische verbindingszones op basis van bovengenoemde afspraak (Ad1) en overige argumenten (Ad2 en Ad 3)van kaart 4 te verwijderen. I.
Leefgebied weide-en akkervogels (art.2.50)
Op pagina 25 van de POV staat geschreven: 2.50.1 Leefgebied weidevogels 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied weidevogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor weidevogels te voorkomen en restschade elders te compenseren, als de ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van deze leefgebieden voor weidevogels hetzij door aantasting van de landschappelijke openheid, hetzij door verstoring en aantasting van het areaal. 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik. 2.50.2 Leefgebied akkervogels 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied akkervogels’ en voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren indien die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van deze leefgebieden voor akkervogels hetzij door aantasting van de landschappelijke openheid, hetzij door verstoring en aantasting van het areaal. 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik. Reactie LTO Noord: Het succes van bijv. weidevogel- en akkervogelgebieden is mede afhankelijk van de vrijwillige medewerking van ondernemers. Als regelingen ophouden te bestaan, zal ook de deelname mogelijk verminderen. Ondernemers willen geen “bestemmingen” o.b.v. vrijwillige deelname die toekomstige belemmeringen kunnen opwerpen zoals een aanlegvergunningstelsel en hiermee beperkingen t.a.v. het normaal agrarische gebruik. De provincie schrijft in lid 1 dat voorkomen dient te worden dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied een negatieve invloed hebben op weidevogels. En dat hiervoor mitigerende en compenserende maatregelen genomen moeten worden. In lid 2 schrijft de provincie dat een beschermingsregime niet geldt voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering. De aanduidingen op de kaarten zijn op basis van vrijwilligheid en zonder beperkingen. Deze vrijwilligheid is mede de basis van het succes van de regeling. Een verdere belemmering zoals een aanlegvergunningstelsel zal deelname aan oorspronkelijke vrijwillige regelingen dermate beperken. LTO Noord verzoekt duidelijker aan te geven dat de weidevogel en akkervogelgebieden niet moeten/mogen/kunnen leiden tot toekomstige bestemmingen (planologisch beleid) die gevolgen hebben qua ruimtelijke ordening en het normale beheer, onderhoud en agrarisch gebruik van de grond beperken.
11 00316-gr-tw-nv
Tot slot Uiteraard zijn wij bereid om onze reactie nader aan u toe te lichten. Met vriendelijke groet,
Ir. T. Wahle Beleidsadviseur LTO Noord Bijlage A: chronologie beleid intensieve veehouderij Bijlage B: indicatieve ecologische verbindingszones Bijlage C: handreiking monovergisting
12 00316-gr-tw-nv