Vestiging Drachten
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen p/a Afdeling PPM Postbus 610 9700 AP GRONINGEN
Doorkiesnummer: Faxnummer:
088 - 88 86 666 088 - 88 86 660
Datum:
17 april 2015
Referentie:
01715/gr/tw-nv
Betreft:
Zienswijze LTO Noord op Ontwerp Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en het planMER
Geacht College, Onder dankzegging voor de geboden mogelijkheid wil de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) Noord (provincie Groningen) met het oog op de belangen van haar leden reageren op het ontwerp omgevingsvisie, ontwerp omgevingsverordening en het planMER. De provincie Groningen schrijft in het POP (pag.40) over de landbouw “ Groningen is een landbouwprovincie. Zo’n 80% van het landoppervlak is agrarische grond. De landbouwsector heeft voor een groot deel onze karakteristieke landschappen gevormd en is van groot belang voor de plattelandseconomie “. ALGEMEEN Landbouw Met 78 % gebruikt de landbouw in de provincie Groningen de meeste ruimte en is tevens de provincie met het meeste agrarische terrein, gevolgd door Friesland met 74 % en als laagste de provincie Zuid-Holland met 52 %. Ruimtegebruik Groningen t.o.v. Nederland (excl. groot water) in % Infra Woon Bouw Overig Recreatie structuur terrein terrein bebouwd terrein terrein Groningen 2,7 4,5 1,2 2,6 1,6 Nederland 3,3 6,5 1,0 3,7 2,8
Agrarisch terrein
Bos
Natuurlijk terrein
Binnen water
78,0 63,8
3,0 9,7
3,0 4,0
3,4 5,2
Binnen het 78 % landbouwkundig ruimtegebruik vertegenwoordigen de twee hoofdsectoren akkerbouw en melkveehouderij in totaal 2.394 bedrijven. Daarnaast zijn er tuinbouwbedrijven, graasdierbedrijven en hokdierbedrijven. Hiermee is de landbouw één van de grootste economische pijlers van de provincie. Groningen (hoofdsectoren) Jaar Akkerbouw Melkveebedrijven Totaal akkerbouw en melkveehouderij
2010 1.551 996 2.547
2011 1.551 983 2.534
2012 1.507 978 2.485
LTO Noord - Morra 2 - 9204 KH Drachten - Postbus 186 - 9200 AD Drachten T 088 - 888 66 66 - F 088 - 888 66 60 - E
[email protected] - I www.ltonoord.nl Het hoofdkantoor is gevestigd in Zwolle - KvK 08 13 06 50
2013 1.506 977 2.483
2014 1.425 969 2.394
Het grootste deel van de bedrijven in de provincie zijn gezinsbedrijven. De structuur en grootte van deze gezinsbedrijven is voor Nederlandse begrippen uitstekend te noemen en hun Internationale concurrentiepositie is goed. Na tientallen jaren van prijsondersteuning worden de subsidies grotendeels afgeschaft en worden de melkveehouderij en akkerbouwsector overgelaten aan de fluctuatie van de markt. Dit zorgt voor een nieuwe dynamiek in de sector. Sommige bedrijven zullen stoppen terwijl anderen juist zullen vergroten. Daarnaast zorgen de eisen en wensen vanuit de samenleving met daarnaast nieuwe inzichten vanuit de wetenschap (o.a. op het gebied van dierwelzijn) ervoor, dat er anders en vaak ruimer gebouwd gaat worden. In de akkerbouw is de trend dat steeds vaker de zelf verbouwde producten op het eigen bedrijf worden verwerkt en verpakt. Beide sectoren vragen dus om bewegingsruimte, zowel wat betreft inrichting als grootte van het bouwblok. Omdat veel Groningse gemeenten echte agrarische gemeenten zijn en dat het gebruik van het landelijk gebied een belangrijk bron van bestaansrecht en inkomsten is, wil LTO Noord de provincie stimuleren om de randvoorwaarden voor bedrijfsontwikkeling te scheppen. Dat kan door als gemeente (innovatieve) ontwikkelingen in het buitengebied te stimuleren. Daaronder valt ook de agrarische bedrijfsontwikkeling. Bedrijven die uitbreiden kunnen investeren in nieuwe (ook door de maatschappij gewenste) technieken op het gebied van milieu, energie, en dierenwelzijn, waardoor ook de aan de landbouw gelieerde bedrijven een impuls krijgen. Daarom is LTO Noord van mening dat het provinciaal omgevingsplan (POP) en de provinciale omgevingsverordening (POV) voldoende flexibiliteit zou dienen te bieden om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. We weten immers niet wat de inzichten over een paar jaar zijn en welke ontwikkelingen zich dan voordoen. Daarom verzoeken wij de provincie Groningen het POP bestemmingsplan Buitengebied ontwikkelingsgerichter te maken op de volgende onderdelen: A. B. C. D. E. F. G. H. I.
Agrarische bouwpercelen (art.2.29) Nieuwe agrarische bouwpercelen (2.29.2) Cultuurhistorisch erfgoed (art.2.8a) Rechtstreeks werkende regel (2.29.9) Glastuinbouw (art.2.30) Intensieve veehouderij (art.2.32) Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven (art.2.31) Robuuste verbindingszone (art.2.56) Leefgebied weide en akkervogels (art.2.58)
A.
AGRARISCHE BOUWPERCELEN (ART.2.29) Bij de schaalvergroting landbouw (Bouwblok op Maat en Groninger Verdienmodel) is een voorstel opgenomen ten aanzien van de te bieden ontwikkelruimte in de vorm van een nieuwe normatieve (i.p.v. een indicatieve) kaart genaamd “visie beleidskaart schaalvergroting agrarische bedrijven” en nieuwe planregels. a1) Nieuwe kaarten Bij de omgevingsvisie bevindt zich bijlage 5 “beleidskaart schaalvergroting agrarische bedrijven”. Hierin zijn de volgende categorieën onderscheiden: Omvang agrarisch bouwperceel Kleur Tot maximaal 1 ha Wit en grijs Tot maximaal 2 ha Lichtgroen Tot maximaal 4 ha Donkergroen
2 01715/gr/tw-nv
a2) Nieuwe regels In de omgevingsvisie zijn nieuwe planregels opgenomen: Nieuwe regels 2.29.3A Omvang en inrichting van agrarische bouwpercelen tot maximaal 1 hectare 2.29.3B Omvang en inrichting van agrarische bouwpercelen tot maximaal 2 hectare 2.29.3C Omvang en inrichting van agrarische bouwpercelen tot maximaal 4 hectare
Pag.9 Pag.10 Pag.10
a3) Uitzondering In lid 5 van elke regel (staat toegevoegd: Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van de in bijlage 5 opgenomen kaart agrarische schaalvergroting indien bij de voorbereiding van een bestemmingsplan blijkt dat de begrenzing ervan voor een agrarisch bedrijf nadelige gevolgen heeft die vanwege zeer bijzondere plaatselijke omstandigheden, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, onevenredig zijn in verhouding tot de met artikel 2.29.3 te dienen ruimtelijke doelen. a4) Gevolgen voor gemeenten: art. 2.6: termijn voor aanpassing van geldende bestemmingsplannen 1. Voor zover een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de in dit hoofdstuk gestelde regels, dient het bij de eerstvolgende herziening van het plan, maar uiterlijk op 30 december 2016, met deze regels in overeenstemming te worden gebracht. 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing voor zover Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend ten behoeve van de vaststelling van een bestemmingsplan. 3. In afwijking van het eerste lid dient een bestemmingsplan voor zover dat voorziet in een niet op de verbeelding aangewezen agrarisch bouwperceel bij de eerstvolgende herziening van het plan met artikel 2.29.1, in overeenstemming te worden gebracht. Reactie LTO Noord De provincie Groningen was de eerste provincie die een stuurgroep de opdracht gaf om uit te zoeken hoe agrariërs in Noord Groningen bedrijfsuitbreiding geboden kon worden waarbij uitgangspunten als “rekening houden met landschappelijke kwaliteiten” en “inzetten van streekeigen karakteristieken” leidend zijn. In 2006 mondde het resultaat van de werkgroep uit in de nota’s agrarische bouwblokken en landschap Noord en Oost. Een belangrijk verschil met de huidige werkwijze is dat de overheid van meet af aan ontwikkelingsgericht meedenkt met de ondernemer, zo staat in het voorwoord van de nota’s. Bouwblok op maat (BOM) Vanaf dat moment is het bouwblok op maat (BOM) methode bij bedrijfsuitbreiding vanaf 1,5 ha tot 2 ha en daarboven toegepast. De uitvoering van de BOM ligt vanaf 1,5 ha bij de gemeente en boven de 2 ha bij de provincie en kost qua tijdsbestek ongeveer 26 weken. Na goedkeuring volgt de planologische inbedding in het bestemmingsplan (met de mogelijkheid voor bezwaar en beroep). Deze procedure duurt ook ongeveer 26 weken. Schaalvergroting boven de 2 ha een aangelegenheid tussen Libau, gemeente en provincie, waarbij in de te maken afspraken over de keukentafelgesprekken met de gemeente wordt vastgelegd. De provincie kan een veto uitspreken als de voorgenomen schaalgrootte conflicteert met de omgeving. Het gemeentelijk domein lag eerder tot 1,5 ha bouwvlak, daarboven was er sprake van provinciale betrokkenheid via maatwerk. De gemeentelijke bevoegdheid is later vergroot naar 2,0 ha. De BOM is een vertaling van de ruimtelijke voorwaarden naar de specifieke bedrijfssituatie van de ondernemer. De beoordeling van de ruimtelijke voorwaarden zijn vastgelegd via acht (oorspronkelijk zes) ruimtelijke randvoorwaarden voor schaalvergroting. Documenten die worden toegepast bij de weging tussen agrarische bouwpercelen en landschap (= ruimtelijke randvoorwaarden 1-6) zijn: basis: de Provinciale kaart met landschapswaarden van de POP (Bijlage 3,kaart 6a) uitwerking voor Noord en Oost: nota’s agrarische bouwblokken en landschap regio Noord en Oost
3 01715/gr/tw-nv
De meest recente toegevoegde randvoorwaarden zijn: nr.7: het voorkomen van nachtelijke lichtuitstraling. nr.8: het woon en leefklimaat van direct omwonenden. Verbeteren en inzet randvoorwaarden Nr.7: het voorkomen van nachtelijke lichtuitstraling is door LTO Noord en het maatschappelijk middenveld opgepakt. Na 1,5 jaar projectmatig onderzoek met deskundigen heeft dit geleid tot een technisch document (met daarin beleidsregels voor nieuwe melkveestallen ) en een convenant voor bestaande stallen. Nr.8: het woon en leefklimaat van direct omwonenden is door de werkgroep van het Groninger Verdienmodel uitgewerkt (provincie Groningen, NMF-Groningen, WUR en LTO Noord) en vormgegeven via de randvoorwaardelijke maatlat “dialoog”. Gemeenten Gemeenten hebben deze systematiek (o.b.v. de nota’s agrarische bouwblokken en landschap Noord en Oost) en de bescherming en borging van landschap vervolgens verwerkt in de bestemmingsplannen. Het plangebied van de nota’s agrarische bouwblokken en landschap Noord en Oost beslaan 17 van de 23 gemeenten. De overige zes gemeenten (Leek, Marum, Grootegast, Zuidhorn, Haren en Groningen) hebben echter evenzeer een weging toegepast tussen agrarische bouwpercelen en landschap en dat vervolgens geborgd in het bestemmingsplan. Bedrijfsuitbreiding van 1-2 ha is vastgelegd via een bestuursovereenkomst met de provincie. De wens van de provincie is een kaart die de gehele provincie dekt echter is de kaart nu normatief i.p.v. indicatief zoals deze thans is beschreven in de nota agrarische bouwblokken Noord en Oost. Conclusie LTO Noord
Ad1) Er is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening Gedeputeerde staten hebben miskend dat de gemeentelijke bestemmingsplannen voldoende waarborgen bevat ter bescherming van de provinciale belangen met het oog waarop de provinciale omgevingsverordening is geschreven. Ook heeft gedeputeerde staten onvoldoende rekening gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingsplannen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening nodig acht. Beleid wat in hoofdzaak is gestoeld op de door de provincie Groningen opgestelde notities agrarische bouwblokken en landschap. Een groot gebied in de provincie Groningen wordt door de nieuwe kaart gemaximaliseerd op 1 en 2 ha: De Nota agrarische bouwblokken Noord en Oost zijn indicatief en bieden de gemeenten de ruimte voor maatwerk. De visie beleidskaart agrarische schaalvergroting is normatief en biedt de gemeente geen maatwerk en past niet bij de bestaande ontwikkelingsruimte die in de bestemmingsplannen geboden wordt. De omvang van de witte en grijze gebieden(maximaal 1,0 ha) zijn (t.o.v. de kaart in de nota agrarische bouwblokken Oost aanzienlijk vergroot waardoor bedrijven in deze gebieden ineens op een bouwvlak van 1 of 2 ha gemaximaliseerd worden, en hiermee op slot worden gezet. De vergroting van de witte en grijze gebieden (max. 1 ha) en lichtgroen (max. 2 ha) doorkruist de gemeentelijke bestemmingsplannen en hiermee de toekomstmogelijkheden van agrarische bedrijven. In de artikelen 2.29. 3A en 3B staat in lid 1 een beperking van de grootte van een agrarisch bouwperceel volgens de beleidskaart. In lid 2 staat dat dit niet van toepassing is indien de omvang van het agrarisch bouwperceel niet toeneemt ten opzichte van de omvang in het daaraan voorafgaand geldend bestemmingsplan. Dat zou inhouden dat bestaande rechten gedurende de duur van het huidige bestemmingsplan behouden blijven maar omdat het bouwvlak bestemd is met een witte kleur (max. 1 ha) er geen uitbreiding plaats kan vinden. En dat het een agrarisch bouwperceel kan betreffen waar eerder nog wel een groei mogelijk was. Feitelijk worden de uitbreidingsmogelijkheden gemaximaliseerd en stelt de provincie een termijn aan de aanpassing. 4 01715/gr/tw-nv
De voorgestelde kaart sluit niet aan bij de in de gemeentelijke bestemmingsplannen geboden planologische ruimte. Een maximalisering van de omvang van het bouwvlak vraagt om een (juridische) en specifieke onderbouwing / motivatie en een duidelijke belangenafweging (voor gebieden). Er ontbreekt een (wetenschappelijke) onderbouwing en daarop gebaseerde objectieve maatstaven (maatwerk). LTO Noord verzoek gedeputeerde staten om een onderbouwing en motivatie van de beleidskaart schaalvergroting agrarische bedrijven. LTO Noord verzoek gedeputeerde staten om tabel die per gemeente het aantal bedrijven aangeeft die met dit voorgestelde beleid teruggaan in de bestaande rechten en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. Deze vergelijking met de gemeentelijke bestemmingsplannen vindt LTO Noord essentieel om de gevolgen voor de agrarische bedrijven in beeld te krijgen. Rond de dorpen en langs de wegen zijn grote oppervlakten wit en grijs ingetekend (max. 1 ha). De meeste landbouwbedrijven liggen aan een weg in het dorp of buitengebied. Voor een landbouwbedrijf is het voor de dagelijkse bedrijfsvoering (voer,kunstmest,dierenarts,etc.) en seizoensgebonden aan-en afvoer van producten (ploegen, zaaien, bemesten,maaien ,oogsten) noodzakelijk niet te ver van een weg af te liggen. Door voornamelijk deze gebieden met wit en grijs in te kleuren raakt het voorgenomen beleid veel landbouwbedrijven. LTO Noord verzoekt gedeputeerde staten aan te geven: wat is de omvang (in meters vanuit het midden) van de witte cirkels om de dorpen en de witte lijnen (vanuit het midden) van de linten in het buitengebied ? hoeveel bedrijven worden geraakt door de intekening van de witte en grijze gebieden ? in hoeverre sluiten de nieuwe en grijze gebieden aan (in aantallen bedrijven) bij de bestaande ruimte die de gemeentelijke bestemmingsplannen biedt? Gedeputeerde staten schrijft op pag. 3 van de POV de volgende uitgangspunten te hebben gehanteerd: deregulering: minder regels, minder gedetailleerde regels en eenvoudiger regels; decentralisatie: bevoegdheden van de provincie overdragen aan de gemeenten of de waterschappen. De visitatiecommissie die van de provincie de opdracht heeft gekregen de BOM methode te evalueren schrijf in haar evaluatierapport maatwerkbenadering als aanbevelende rol voor de provincie: meer faciliterend en coachend. LTO Noord vindt dat het POV met de kaart visie beleidskaart agrarische bedrijven en planregels lijkt op een bestemmingsplan en gedeputeerde staten regulerend optreedt. Het zwaarste middel wordt toegepast terwijl de onderbouwing en motivatie ontbreekt. Dit past niet bij deregulering en decentralisatie zoals de provincie zelf schrijft en een meer faciliterend en coachende rol zoals de visitatiecommissie in haar rapport schrijft. LTO Noord wenst een indicatieve kaart die aansluit bij de in de gemeentelijke bestemmingsplannen geboden ontwikkelingsruimte. LTO Noord vindt niet dat met de beschikbaarheid van de provinciale instrumenten BOM en GVM momenteel zonder motivatie en onderbouwing door middel van kaarten met kleuren en planregels de ontwikkelingsruimte voor de landbouw (als één van de belangrijke economische pijlers van de provincie Groningen) opnieuw verder wordt verkleind. De gedeputeerde ruimtelijke ordening als de commissaris van de koning hebben periodiek in het verleden aangegeven dat “beleid maak je niet via amendementen en moties”, “dit is te ingrijpend om zo aan te nemen”, “we willen eerst een reactie van de gemeenten en LTO Noord”. De huidige versie van de kaart met planregels is echter wel zo tot stand gekomen.
5 01715/gr/tw-nv
Ad2) Gemeenten zijn niet betrokken De provincie heeft eerder aangegeven het niet verstandig te vinden om de kaart vast te stellen zonder de gemeenten hierbij te betrekken, aangezien zij ook met deze kaart moeten gaan werken. Gemeenten worden bij het proces op hoofdlijnen betrokken en op onderwerpen waarover niemand tegen kan zijn. Dit terwijl ze graag bij de details betrokken willen zijn. Tot het laatste overleg met gemeenten en LTO Noord is gesproken over “kaart X” totdat er “plotseling” twee weken voor de terinzagelegging van het POP/POV er een normatieve kaart met planregels toegevoegd wordt. LTO Noord komt tot de conclusie dat gedeputeerde staten de gemeenten niet bij de kaart met bijbehorende planregels betrokken heeft en hiermee onvoldoende rekening gehouden heeft met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingsplannen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening nodig acht.
Ad3) Er wordt in een groot deel van de provincie Groningen afscheid genomen van maatwerk Met de maximalisering van de omvang van het bouwvlak op 1,0 ha verdwijnt voor de ondernemer ook te toegang tot de provinciale varianten m.b.t. maatwerk bedrijven landschappelijk goed in te passen, de bouwblok op maat methode (BOM). Dit terwijl de provincie op 1 juli 2014 een persbericht heeft verzonden met de titel “Maatwerk biedt meerwaarde bij uitbreiding agrarische bedrijven “ en “De Groninger Maatwerkmethode, waarmee de grotere uitbreidingen van agrarische bedrijven landschappelijk worden ingepast, is een goed en waardevol instrument. De handhaving van de uitvoering laat echter wel te wensen over”. “De Maatwerkbenadering, met het instrument keukentafelgesprekken, is in de kern een goede benadering om bij agrarische schaalvergroting tot een goede balans te komen tussen ruimtelijke kwaliteit, effecten op de directe omgeving en voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw”, schrijft de visitatiecommissie die het onderzoek heeft uitgevoerd. Deze BOM- methode is door de provincie Groningen als eerste in Nederland opgezet. Door de maximalisering van de bouwblokken op 1 ha en 2 ha (boven de 1 ha en boven de 2 ha zou niet meer kunnen) wordt er afscheid genomen van kwaliteit als het gaat om landschappelijke inpassing. Dit terwijl ruimtelijke ordening vraagt om kwaliteit en een goede landschappelijke/ruimtelijke inpassing. LTO Noord vindt dat het steken van tijd en energie in maatwerk (waarbij de Provincie invloed kan uitoefenen en zelfs een veto kan uitspreken) komt de kwaliteit ten goede. LTO Noord vindt niet dat een groot deel van de provincie geen toegang meer heeft tot het GVM en hiermee ook de BOM-methode.
Ad4) Uitgangspunt was geen normatieve kaart Uitgangspunt was geen juridisch bindende kaart te maken maar een kaart te maken die gebruikt wordt bij de uitvoering van het GVM, en dus van de maatwerkbenadering. De kaart zou richtinggevend zijn voor de mate van agrarische schaalvergroting in een bepaald gebied. Via de maatwerkbenadering wordt op lokaal niveau beoordeeld of agrarische schaalvergroting in het landschap past of hoe deze passend gemaakt kan worden. Op het moment dat de kaart juridisch bindend wordt, biedt maatwerk geen oplossing meer. Schaalvergroting kan wel of het kan niet. Vlak voor de ter inzagelegging van de provinciale omgevingsvisie was er geen sprake van een kaart, deze is er “plotseling” aan toegevoegd. LTO Noord komt tot de conclusie door de kaart met planregels op te nemen in het POP/POV de kaart (nota bouwblokken Oost) van “indicatief” naar “normatief” is gegaan. De werkgroep van het Groninger Verdienmodel (GVM) heeft tot juni 2014 gesproken over de uitgangspunten vaneen provinciale kaart met als kader richtinggevend (indicatief i.p.v. normatief) , gebaseerd op maatwerk en geen opname van de kaart in de provinciale omgevingsverordening. De opdracht is vanaf 2014 zonder opgave van reden bij de werkgroep weggehaald totdat er twee weken voor de geplande ter inzagelegging van het POP/POV 2015-2019 “plotseling” een normatieve kaart met planregels werd toegevoegd.
6 01715/gr/tw-nv
Ad5) De kaart visie beleidskaart agrarische schaalvergroting is van onvoldoende kwaliteit Het POP en POV ligt tot en met dinsdag 28 april ter inzage. De kaart visie beleidskaart agrarische schaalvergroting die aan het POP en POV is door LTO Noord, gemeenten en individuele agrariërs niet goed te gebruiken om de gevolgen van het voorgestelde beleid voor de agrarische bedrijven te kunnen analyseren en te beoordelen. De bijgevoegde digitale kaart (via de website) is qua lay-out niet goed te printen, niet in te zoomen op bedrijfsniveau, niet fijnmazig genoeg en geeft geen gemeentegrenzen weer. LTO Noord vindt dat met name de partijen die met het voorgestelde beleid geconfronteerd worden zijnde gemeenten via de bestemmingsplannen en agrariërs in hun toekomstige ontwikkelingsmogelijkheid dienen te worden voorzien van een kwalitatief goede kaart. Met de via de website van de provincie digitaal te downloaden kaart (die tevens van onvoldoende kwaliteit) is kan dat niet.
Ad6) De weging tussen landschap en agrarische bedrijfsontwikkeling is met de BOM + GVM goed geborgd. De provincie Groningen past sinds 2006 de Bouwvlak op maat methode (BOM) toe bij de weging van landschap en agrarische schaalvergroting. Aan de zes ruimtelijke randvoorwaarden die gelden bij de BOM-methode zijn later twee toegevoegd die door provincie Groningen, NMF-Groningen en LTO Noord-Groningen zijn geconcretiseerd/uitgewerkt. Tot slot heeft de provincie een vetorecht wel of geen ruimtelijke ontwikkeling toe te staan. Landelijk gezien heeft de provincie Groningen (meer dan in andere provincies) hiermee een instrument die hoofdzakelijk toetst op ruimtelijke kwaliteit (BOM) en het met het GVM gedeeltelijk. Dit leidt volgens LTO Noord tot een voldoende deskundige toetsing.
Ad7) De evaluatie van de maatwerkbenadering is niet doorgevoerd in de BOM-methode In 2013 hebben Provinciale Staten van Groningen aan Gedeputeerde Staten via een motie verzocht om de Maatwerkbenadering te evalueren, waar mogelijk op onderdelen te verfijnen en een kwalitatief oordeel te geven over de al gerealiseerde projecten. Hiervoor is door Gedeputeerde Staten een visitatiecommissie benoemd. In samenspraak met de opdrachtgever is besloten om naast een evaluatie door de commissie ook aanbevelingen te geven. De commissie is positief over de Maatwerkbenadering als aanpak en kritisch over het kwaliteitsniveau van de toepassing daarvan, zowel procesmatig als inhoudelijk. De commissie is van oordeel dat de Maatwerkbenadering bij uitstek past in de huidige tijdsgeest. De Maatwerkbenadering, met het instrument keukentafelgesprekken is in de kern een goede benadering om bij agrarische schaalvergroting tot een goede balans te komen tussen ruimtelijke kwaliteit, effecten op de directe omgeving en voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. De commissie is positief over de Maatwerkbenadering als aanpak en kritisch over het kwaliteitsniveau van de toepassing daarvan, zowel procesmatig als inhoudelijk. LTO Noord vraagt zich af waarom gedeputeerde staten in het POP en POV nu de toegang tot de BOM methode voor een groot deel van de gemeenten en agrariërs ontneemt (met de visie beleidskaart agrarische schaalvergroting) en niet eerst aan de slag is gegaan met de aanbevelingen in het rapport “Evaluatie maatwerkmethode” en de BOM-methode heeft willen verbeteren.
Ad8) Bedrijfsontwikkeling wordt een flat-rate: LTO Noord werkt met de provincie Groningen en het maatschappelijk middenveld in overleg om maatschappelijke belangen in te passen in het provinciale beleid. Voorbeelden hiervan zijn het GVM, groenmanifest, mestbassins en lichtemissie melkveestallen. Het GVM is nog niet eens in de praktijk toegepast en gedeputeerde staten stelt een kaart voor waar in met name de melkveegebieden in Groningen een maximale omvang van het bouwvlak van 2 ha geldt. Het vormgeven van dit maatwerk en hiermee het bieden van oplossingen en een bijdrage aan een maatschappelijk gewenste melkveehouderij heeft vanuit LTO Noord geen nut en noodzaak meer als er vlak voor de ter inzagelegging van het POP en POV “plotseling” een normatieve kaart verschijnt die geen maatwerk biedt maar zonder onderbouwing en motivatie een fors gebied in de provincie Groningen “plat slaat” op een bouwvlak van 1 en 2 ha. LTO Noord verzoekt gezien het bovenstaande om een indicatieve kaart in plaats van een normatieve kaart en geen planregels op te nemen in de provinciale omgevingsverordening. 7 01715/gr/tw-nv
B.
Ad9) De voorwaarden voor de uitzondering zijn onduidelijk en zijn hiermee onzeker. Onduidelijk is wat de voorwaarden/criteria zijn in lid 5 om bij uitzondering af te wijken van de maximalisering van de agrarische bouwpercelen. Hiermee is de onzekerheid voor de gemeente en ondernemer toegenomen. Omdat de criteria om bij uitzondering als te wijken van de maximalisering van de agrarische bouwpercelen niet beschreven staan komt LTO Noord tot de conclusie dat deze regel als “window dressing” beschouwd kan worden.
Ad10) Maatwerk-methode (BOM-methode) geldt vanaf 1 ha (dat was vanaf 1,5 ha) De provincie schrijft dat voor bouwblokken boven de 1 ha de Bouwblok op maat methode geldt. Dat is een aanscherping van het huidige beleid. Er zijn gemeenten die in de bestemmingsplannen bij recht een bouwblok van 1,5 ha (i.p.v.) 1,0 ha hebben opgenomen. Voor de gemeenten en bedrijven die bij recht een bouwblok van 1,5 ha hebben opgenomen geldt thans de BOM-methode vanaf 1,5 ha i.p.v. 1 ha. De gemeentelijke bevoegdheid is thans bij recht tot 1,5 ha zonder de BOM-methode (daar maken niet alle gemeenten gebruik van) en met BOM-methode tot 2 ha. LTO Noord verzoekt het bestaande beleid te handhaven. De provincie schrijft op pagina 68 van de POV “om uitbreidingsplannen sneller, beter en toekomstgerichter te realiseren en deze zo optimaal landschappelijk in te passen, moet bij vergrotingen van bestaande agrarische bouwblokken de Bouwblok-op-maat-methode worden gevolgd, waarbij via keukentafelgesprekken op bedrijfsniveau tot een ruimtelijk aanvaardbare omvang, situering en inrichting van het uit te breiden bouwperceel wordt gekomen. LTO Noord is van mening dat onnodige regeldruk zorgt voor administratieve kosten (proceskosten BOM-methode), tijdverlies (een extra planologisch proces) bij bedrijven. En de regel staat haaks op provinciaal standpunt op pagina 3 van de POV ten aanzien van deregulering, decentralisatie en het landelijke standpunt m.b.t. maatregelen om de regeldruk voor bedrijven te verminderen.
NIEUWE AGRARISCHE BOUWPERCELEN (2.29.2) Op pagina 67 en 68 van de POV staat: Om het landschap te beschermen tegen nieuwe verstening en versnippering zijn in beginsel geen nieuwe bouwpercelen toegestaan voor een nieuw- of te hervestigen agrarisch bedrijf. Een nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van een te hervestigen agrarisch bedrijf is alleen mogelijk indien redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel dat is gelegen in de nabijheid van de bij het bedrijf in gebruik zijnde gronden en sprake is van een nieuw agrarische bouwperceel dat ten dienste staat van een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt: uit het Natuur Netwerk Nederland in de provincie, of: omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan de wettelijke milieuhygiënische normen, of: een actuele stads- of dorpsuitbreiding, dan wel aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen aan continuering van bedrijfsvoering in de weg staat, of; op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven. Voor elk nieuw bouwperceel moet de Bouwblok-op-maat-methode worden toegepast, onder begeleiding van de Provinciaal Bouwmeester. Verder zijn dezelfde regels als voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen van toepassing. Bij het toekennen van een nieuw agrarisch bouwperceel groter dan 2 hectare zal bovendien invulling moeten worden gegeven aan het Groninger Verdien Model. Aangezien dat vooralsnog alleen is ontwikkeld voor melkrundveehouderijen, kan aan andersoortige agrarische bedrijven geen nieuw bouwperceel groter dan 2 hectare worden toegekend. Specifieke taakstelling inpassing melkrundveehouderijbedrijven De specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven is alleen van toepassing in de vorm van stimulering van inplaatsing van melkrundveehouderijbedrijven in de Veenkoloniën. De begrenzing van het inplaatsingsgebied is vastgelegd in de “De Agenda voor de Veenkoloniën”van 25 april 2002. 8 01715/gr/tw-nv
Bedrijfsverplaatsing en mogelijk beschikbare of beschikbaar komende bestaande boerderijen Voordat een nieuw agrarisch bouwperceel kan worden aangewezen moet gebleken zijn dat voor de bedrijfsverplaatsing geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel in de nabijheid van de aan het bedrijf ten dienste staande gronden. Dit brengt voor de gemeente een onderzoeksplicht met zich mee waarbij men zich – naast lokale kennis - kan baseren op monitoring van het aanbod van (al dan niet voormalige) boerderijen zoals dat onder meer op internet te vinden is (o.a. funda.nl, fundalandelijk.nl). Het onderzoek kan zich uiteraard beperken tot 'realistische' hervestigingslocaties: akkerbouw- en melkveehouderijbedrijven zijn vaak gebonden aan een locatie grenzend aan- of dichtbij de bij het bedrijf behorende gronden, en de hervestigingslocatie zal ook in milieuhygiënisch en infrastructureel opzicht passend moeten zijn. Reactie LTO Noord In het ontwerp POV 2015-2019 is uitplaatsing door knelpunten in ruimte niet meegenomen (uitplaatsing als de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan de wettelijke milieuhygiënische normen wel). Als er sprake is van een actuele stads- of dorpsuitbreiding, dan wel aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen aan continuering van bedrijfsvoering in de weg staat (dit zijn ruimtelijke aspecten) kan sprake zijn van uitplaatsing. Uitplaatsing door een ruimtelijk knelpunt wordt op deze manier geclausuleerd toegepast (immers alleen bij een overheidsbelang kan er sprake zijn van een ruimtelijk knelpunt). LTO Noord is van mening naast dat “ruimte” als knelpunt geldt bij een overheidsbelang zoals wegen en stadsuitbreidingen dit ook voor ondernemers mogelijk te maken. Een voorbeeld hiervan is als de bestaande gebouwen op een bouwvlak in een bestemmingsplan nog wel uitbreidingsmogelijkheden bieden maar de uitbreiding b.v. vanwege landschappelijke oogpunt niet wenselijk is. 1.
2.
Ondernemers in de dorpen, linten, op de wierden en in de nabijheid van natuur zijn historisch vaak op een locatie gevestigd waarbij er soms vanwege de ruimte geen mogelijkheid is om uit te breiden. Hierbij gaat het vaak alleen maar om grondgebonden bedrijven. De aankoop van een bestaande locatie is vaak te kostbaar, daarnaast is een ondernemer met de aankoop van alleen het pand nog niet klaar, de ondernemer wenst ook vaak de overige grond dichtbij het aangekocht bedrijf waardoor deze optie vaak niet economisch haalbaar is. Het argument om ondernemers uit te sluiten voor bedrijfsverplaatsing als er sprake is van een ruimtelijk knelpunt om “verstening’”in het buitengebied te voorkomen snijdt geen hout. Het aantal melkveebedrijven is in 13 jaar tijd alleen al gedaald met 38 % (van 1531 naar 949) = - 582 bedrijven. Volgens LTO Noord hebben twee bedrijven de afgelopen 3-4 jaar een locatie voor nieuwvestiging toegewezen gekregen. Met deze twee bedrijven erbij ten opzichte van een daling van 38 % over 13 jaar is er geen sprake van verstening.
LTO Noord pleit ervoor om uitplaatsing door knelpunten in ruimte ook voor ondernemers beschikbaar te houden en verzoekt dit op te nemen in de POV. C.
CULTUURHISTORISCH ERFGOED (2.8A) In de POV staat op pagina 9: Artikel 2.8a Cultuurhistorisch erfgoed 1. Een bestemmingsplan stelt regels ter bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van karakteristieke gebouwen en stelt een verbod om deze gebouwen zonder omgevingsvergunning te slopen, waarbij aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt toegekend om een omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen te verlenen indien: a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen; b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; c. de karakteristiek hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; 9 01715/gr/tw-nv
2.
d. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt. Het eerste lid is niet van toepassing op beschermde monumenten in de zin Monumentenweg 1988.
Reactie LTO Noord Gedeputeerde staten schrijft "er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen". LTO Noord vindt deze bepaling te strak en pleit voor een regeling die meer maatwerk biedt. Karakteristieke bebouwing Voordelen
Nadelen
Draagvlak 1)
D.
LTO Noord verzoekt de provincie alleen de bestemming “karakteristiek” te leggen op voormalige agrarische bebouwing (VAB’s) of op bestaande agrarische bebouwing als de ondernemer hierin instemt. (+) Behoud van bestaande cultuurtechnische bebouwing a) agrariërs erkennen de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van hun eigendommen. LTO Noord vraagt zich af wat de noodzaak is een bescherming “karakteristiek”op een bestaand agrarisch pand te leggen. Want wat zijn de feiten en argumenten om de extra bestemming “karakteristiek” op bestaande agrarische berdrijven te leggen ? Hoeveel “karakteristieke” bestaande agrarische panden zijn er de afgelopen 10 jaar gesloopt in de provincie waarbij de cultuurhistorie is verstoord ? (+) Verruiming van functies b) de functieverruiming zou voldoende ontwikkelingsruimte horen te creëren zonder de ongewenste gevolgen. (-) Beperkingen t.a.v. toekomstige (bouwkundige) aanpassingen a)agrarische bedrijven met een beperkte grootte van het bouwblok zouden bij een bedrijfsuitbreiding op slot gezet kunnen worden als de bestaande als aangewezen karakteristiek bebouwing niet mag worden afgebroken ter vervanging van de nieuwbouw. b) Bij het niet verstrekken van een sloopvergunning kan het voorkomen dat een nieuw gebouw op een minder wenselijk planologische locatie gebouwd dient te worden. (-) Financiële consequenties door verplichte instandhouding c)in relatie tot de brandverzekering is een verhoging van de polisvoorwaarden nodig om de boerderij in de oorspronkelijk staat te herbouwen (dat heeft LTO Noord opgevraagd bij Univé) d)agrarische bedrijven waarop deze bestemming rust zijn minder aantrekkelijk voor collega agrariërs (het is voorgekomen dat een aanstaande agrarische koper een aan te kopen bedrijf met de bestemming “karakteristiek” niet heeft aankocht vanwege de mogelijke instandhouding van het onroerend goed en de mogelijk daarmee gepaard gaande beperking in bedrijfsontwikkeling). e)Voor de agrarische bedrijven kan dit naast beperkingen in de gewenste bedrijfsontwikkeling voor de toekomst naast een kostprijsverhogend karakter een extra drempel op de bedrijfsontwikkeling geven. Daarom geeft LTO Noord de voorkeur aan een fonds waaruit de extra kosten die gepaard gaan met onderhoud/verbouw tot de karakteristiek waarde betaald kunnen worden. 1) LTO Noord is benieuwd wat het draakvlak is voor dit beleid onder de bevolking, zowel onder de agrariërs als particulieren. 2) Daarnaast is er geen bezwaar of beroep mogelijk tegen de bestemming “karakteristiek”.
RECHTSTREEKS WERKENDE REGEL (2.29.9) Op pagina 22 van het POV staat: 1. 2.
Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met het gestelde in artikel 2.29.8 is het verboden om voorzieningen ten behoeve van mestopslag en veevoer buiten het agrarisch bouwperceel op te richten en/of aan te leggen. Gedeputeerde Staten kunnen verklaren geen bedenkingen te hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 2.29.9, indien objectief wordt aangetoond dat de opslag van mest en veevoer buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en:
10 01715/gr/tw-nv
-
de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden, en; andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad.
Reactie LTO Noord: In lid 1 staat dat bestaande rechten komen te vervallen. Dat is vreemd omdat: Artikel 2.29.8. de mogelijkheid biedt voorzieningen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering buiten het agrarische bouwperceel te realiseren. Die mogelijkheid is ontstaan n.a.v. (zaaknummer 201004535/1/R1) dat het college van B & W via een ontheffingsmogelijkheid - onder specifieke randvoorwaarden - kuilvoerplaten en/of sleufsilo’s buiten het agrarisch bouwvlak kunnen toestaan. Veel gemeenten in de bestaande of aankomende (voorontwerp) bestemmingsplannen de bepaling 2.29.8 hebben opgenomen. Gedeputeerde Staten recentelijk voor de gemeenten Eemsmond en Oldambt nadere overeenkomsten hiervoor hebben afgesloten waarin afspraken gemaakt over de juridische wijze waarop de opslag van mest en veevoer in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. LTO Noord verzoekt daarom deze rechtstreeks werkende regel (2.29.9) te verwijderen. E.
GLASTUINBOUW (ART.2.30) In de POV staat op pagina 23: 2.30.2 Nieuwe glastuinbouwbedrijven toegestaan: een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 2 aangeduide concentratiegebied glastuinbouw kan voorzien in de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven. Decennia lang leeft bij de politiek in de gemeente Eemsmond de gedachte om ruimtelijk beleid te ontwikkelen voor een projectlocatie voor glastuinbouwgebied in de Eemshaven. Bijgaand ontvangt u een reactie van LTO Noord op de plannen van de Provincie Groningen en de gemeente Eemsmond om – na een onthouding van goedkeuring op het bestemmingsplan Eemsmond door de provincie – het proces in te gaan om de economische haalbaarheid van de plannen te kunnen onderbouwen. Deze reactie gaat in op de plannen in de Eemshaven en staat los van de Russische boycot tegen Europa en de gevolgen hiervan voor de afzetpositie van tuinbouwproducten. Onthouding van goedkeuring Gedeputeerde Staten van Groningen onthielden zich 16 april 2013 van goedkeuring van het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Eemsmond. De provincie Groningen schrijft: “Als aan gronden een nieuwe bestemming wordt toegekend, moet met het oog op de gevestigde rechten en belangen het aannemelijk zijn dat de desbetreffende bestemming binnen de planperiode van tien jaar wordt verwezenlijkt en dat het bestaande gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd. Het onderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt heeft onvoldoende de uitvoerbaarheid aangetoond”. De provincie gaf aan dat niet duidelijk is door wie en op welke wijze de binnen het plangebied gelegen grond en gebouwen zullen worden verworven, dan wel dat de huidige grondeigenaren zelf tot realisatie van de in het plan voorziene ontwikkeling over zullen gaan. Daarmee is – zo gaf de provincie Groningen aan – het onvoldoende aannemelijk dat het plan – binnen de planperiode van 10 jaar – daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Hiermee zou geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. LTO Noord constateert dat opnieuw voor de periode van 2015-2019 een concentratiegebied voor glastuinbouw in de nabijheid van de Eemshaven is opgenomen.
11 01715/gr/tw-nv
1.
Eemshaven heeft geen prioriteit in ruimtelijke ontwikkeling glastuinbouw In 2004 was in Nederland de totale omvang van de glastuinbouw 10.299 ha. Daarvan is het grootste deel (9.481 ha) gespecialiseerd glas en een klein deel (818 ha) ondersteunend glas. In de periode 2000-2004 heeft landelijk een afname plaatsgevonden van het gebundeld glas van 205 ha (3,5%). Het niet-gebundelde glas is in diezelfde periode toegenomen met 186 ha (5,2%). Een belangrijk onderdeel van het huidige ruimtelijk beleid ten aanzien van de glastuinbouw is in 2000 ingezet met het ondertekenen (LTO, Ministerie van LNV) van het Bestuurlijk Afsprakenkader herstructurering glastuinbouw. Daarin werden onder andere tien bundelingslocaties glastuinbouw buiten de kerngebieden glastuinbouw geïntroduceerd. Door ruimte te creëren voor hervestiging van glastuinbouwbedrijven werden aan de sector toekomstmogelijkheden geboden voor herstructurering van verouderde glastuinbouwgebieden. De tien locaties zijn opgenomen in de Vijfde Nota en later overgenomen in de Nota Ruimte. Het gaat om de locaties Zuidplaspolder (ZH), Berlikum (Fr), Emmen (Dr), Grootslag (NH), Californië/Siberië (Li), Luttelgeest (Fl), Bergerden (Ge), IJsselmuiden (Ov), Moerdijkse Hoek (NBr), en de locatie Nieuwdorp (ZL) die later is vervangen door Terneuzen. LTO had een voorkeur voor de ontwikkeling van LOG’s in voornamelijk het westen van Nederland, met als belangrijkste overwegingen licht en de nabijheid van de bestaande kerngebieden. a. De ontwikkeling van een glastuinbouwgebied in de Eemshaven staat niet genoemd bij de tien bundelingslocaties voor glastuinbouw buiten de kerngebieden en is hiermee niet prioritair. Belangrijke criteria voor de keuze van de 10 LOG’s: ruimte voor grootschaligheid, de transportmogelijkheden, licht, temperatuur, arbeid en werkgelegenheid. b. Een locatie in de Eemshaven zou als doel een verdere concentratie van glas in de regio kunnen hebben in het kader van het faciliteren van herstructurering echter heeft het plan geen aantrekkende werking op bedrijven uit Aalsmeer of het Westland maar zou het moeten hebben van het opheffen en overplaatsen van gespreid verouderd glas naar een nieuwe locatie. In Groningen is het areaal aan glas met circa 50 ha uitermate beperkt en derhalve ook de verspreide vestiging van (verouderde) glastuinbouw. c. Locatie Eemsmond: ongunstige ligging, zowel wat betreft logistiek als afwezigheid toelevering, afzetconcentraties etc.
2.
Ambitie ontwikkelingsplannen is groter dan de vraag In 1996 bedroeg het bruto areaal glas 12.119 ha en volgens de integrale ontwikkelingsplannen zou dit in 2010 uit moeten komen op 24.686 ha (zie bijlage A). Anno 2014 is sprake van circa 10.000 ha glastuinbouw. Hiermee is aangetoond dat vele plannen te ambitieus zijn, dat geldt ook voor het plan voor een glastuinbouwlocatie In de gemeente Eemsmond. a. De glastuinbouwlocatie in Emmen biedt nog voldoende ruimte voor vestiging van glastuinbouwbedrijven vanuit buiten Noord-Nederland. En ook daar is vanuit de tuinbouwsector geen animo. b. De komende jaren is de tendens eerder intensivering van de opbrengst per m2 dan de behoefte aan extra ruimte voor de ontwikkeling van de glastuinbouw. De verwachting is dat het areaal in Nederland zal krimpen.
3.
Klimaat is niet optimaal a. Lichtopbrengst Voor de groenteteelt wordt wel als stelregel gebruik “1 % meer licht = 1 % hogere productie”. Licht is een factor van betekenis voor de productie van de gewassen. In Nederland zijn er relatief grote verschillen in licht (stralingssom, gemeten in Joules per cm2) waarbij de kuststrook van Noord-Holland het hoogste scoort, gevolgd door delen van Zeeland en NoordwestFriesland. De locatie voor glastuinbouw in de Eemshaven is qua klimaat minder gunstig t.o.v. andere glastuinbouwlocaties in Nederland. Bijlage B toont de hoeveelheid straling (gemeten in Joules per cm2)
12 01715/gr/tw-nv
b.
Temperatuur De langjarige gemiddelde temperatuur 1981-2010 in Groningen ligt 1,2-1,5 graden Celsius lager dan de kustprovincies (Bijlage C). Een lagere temperatuur leidt ook tot gemiddeld meer vorstdagen in Groningen dan in de kustprovincies (Bijlage D). De gemiddeld lagere temperatuur en meer vorstdagen (meer Oostenwind) zullen leiden tot een hogere warmtevraag en derhalve hogere stookkosten. Ook is in het Noorden hiermee de kans op sneeuw op de kassen groter. Deze sneeuw zal vanwege het gebrek aan lichtinval en gewicht van de daken weg gestookt dienen te worden. Voor zowel de lichtopbrengst alsmede de temperatuur ligt West-Nederland gunstiger dan de provincie Groningen.
4.
Lagere grondprijs weegt niet op tegen nadeel klimaat en locatie Bovengenoemde nadelen wegen bij lange na niet op tegen de lagere grondkosten. Gesteld dat de gemeente Eemsmond de grond voor een lagere prijs (€ 20/m2 ) dan landelijk gangbaar (in het Westen) aan de ondernemer zou willen aanbieden. Bij een aanschafprijs van € 20/m2 bedragen de rentekosten € 1,- (bij 5% rente, op grond wordt niet afgeschreven). De gasprijs bedraagt € 0,30/m3 .. Voor € 1,- aan rente kan 3,33 /m3 gas gebruikt worden. Dit voordeel in de kostprijs van de grond kan t.o.v. het nadeel van het klimaat (extra stookkosten) binnen enkele weken zijn verdwenen.
5.
Afwezigheid dienstverlenende bedrijven Bij de keuze voor vestiging speelt o.a. de aanwezigheid van lokale dienstverlenende en toeleverende bedrijven in de regio een rol. Ingeval een storing wenst de ondernemer bijv. vlot de beschikbaarheid over een servicedienst. Dienstverlenende bedrijven (bijv. payroll bedrijven) zijn in de nabije omgeving (i.t.t.) Zuid-Holland in veel mindere mate/nagenoeg niet aanwezig in de Provincie Groningen.
6.
Afwezigheid van logistieke centra en kennis Voor de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied is de aansluiting op lokale logistieke centra (voorzieningen vooroverslag en transport, ondersteunende bedrijvigheid voor ver- en bewerking van productie), voorzieningen en de aansluiting op kennisintensieve (waaronder opleidingscentra) en op innovatieve gerichte dienstverlening belangrijk. Tot slot is de ontsluiting van afzetmarkten via de veiling, handel en retail nauwelijks aanwezig in de Provincie Groningen. Gepleit wordt daarom om het bundelingsbeleid rond bestaande agrologistieke centra te versterken.
7.
Sociale factor Door de aanwezigheid van dienstverlenende bedrijven, logistiek centra en kennis in met namen ZuidHolland is er een sociale binding met dit gebied ontstaan. Een andere reden dat zich circa 55 % van het totaal aan bruto areaal aan glastuinbouw in Zuid-Holland bevind is de gebondenheid aan de streek. Een ondernemer uit deze regio zal bij ontwikkelplannen eerst de eigen regio gaan kijken alvorens naar Noord-Nederland te verhuizen.
8.
Werkgelegenheid is minder dan beoogd en niet goedkoper Werkgelegenheid lijkt een belangrijk argument van de gemeente Eemsmond voor de plannen. Hoewel de arbeidsmarkt tussen West-Nederland en Groningen verschilt, zitten er tussen de kosten van arbeid regionaal nagenoeg geen verschillen. Is lokale arbeid te duur dan worden regelmatig medewerkers vanuit Oost-Europese landen ingeschakeld (veelal met de Poolse nationaliteit). De hoeveelheid en beschikbaarheid van arbeid is mobiel. Daarnaast is door steeds verder gaande automatisering het aantal arbeidsplaatsen in de glastuinbouw terug gedrongen. De gemeente meldde bij de eerdere procedure in de toelichting van het plan: ‘De glastuinbouw betekent een grote kans om het aantal arbeidsplaatsen fors te doen toenemen. In het MER van 2005 wordt uitgegaan van een potentie van meer dan 2.000 arbeidsplaatsen in de directe sfeer en een groot aantal arbeidsplaatsen in de toeleverende, faciliterende sfeer.’ Volgens LTO Noord is de werkgelegenheid minder dan beoogd door bovenstaande argumenten. LTO Noord vindt een gemeentelijk onderzoek noodzakelijk voor de motivering van de genoemde 2.000 arbeidsplaatsen.
13 01715/gr/tw-nv
9.
Vervangingsinvesteringen en versterken vermogen Het areaal in Nederland aan glastuinbouw bedraagt ongeveer 10.000 ha waarvan het vervangingspercentage op 5 % per jaar ligt (bij een afschrijvingstermijn van 20 jaar), een 500 ha/ jaar. Deze omvang betreft geen nieuwvestiging of uitbreiding van het glasareaal maar vervanging vanwege de bedrijfseconomische afschrijving. De afgelopen drie jaar is ongeveer 350 ha glasareaal vervangen terwijl het vervangingspercentage over drie jaar bedrijfseconomisch op 1.500 ha zou dienen uit te komen. Glastuinbouwbedrijven werken momenteel aan het versterken van de vermogenspositie en noodzakelijke vervangingsinvesteringen i.p.v. nieuwbouw.
10. Ruimtelijk beslag is te groot op hoogwaardige akkerbouwgrond De in het gebied voorkomende gronden behoren tot een meest vruchtbare in Nederland en uitstekend geschikt voor de teelt van pootaardappelen, ook wel “potato valley” genoemd. De aardappel is het vierde gewas in de wereld doordat aardappelen in een korte tijd een rijk voedsel produceert met weinig water. Nederland is na de USA de grootste exporteur van zaaizaad en plantgoed voor vele gewassen en levert door o.a. de pootgoedteelt veel toegevoegde waarde door de focus op uitgangsmaterialen. Nederland is na de USA de grootste exporteur van zaaizaad en plantgoed voor vele gewassen. Twee derde van alle pootaardappelen Die internationaal worden verhandeld, komen uit Nederland. Er is 37.000 ha pootgoedteelt in Nederland, Provincie Groningen is de grootste provincie met 22%van het landelijk areaal. De 8.100 ha pootgoedteelt in Groningen zorgt als uitgangsmateriaal vervolgens voor 200.000 ha aardappelteelt, dat is 6 miljoen ton aardappelen voor consumptie voor 75 miljoen mensen. De pootgoedbedrijven in dit gebied zijn qua omvang groter dan het gemiddelde, hebben een hoogwaardige kennis van de pootgoedteelt en zijn gehuisvest op een locatie die qua klimaat zeer gunstig is. Het geplande tuinbouwgebied beslaat een omvang van 435 ha landbouwgrond. Het ruimtelijk beslag is hiermee stevig en compensatiegronden zijn niet verkrijgbaar. Bij ruimtelijke vraagstukken wordt vaak eerst naar boerenland gekeken, dat is de vrije ruimte, denken overheden. Het is begrijpelijk dat boeren dat niet willen. Zij hebben het land voor hun bedrijfsvoering nodig. Een alternatief (grond voor grond of bedrijfsverplaatsing) wordt niet geboden. 11. Drietal bestemmingen zorgen voor vertraging a. Landelijke doelstellingen windenergie op land Op 22 januari 2013 hebben de gezamenlijke provincies en het Rijk nieuwe afspraken gemaakt over de verwezenlijking van het beleid voor windenergie op land. Voor de provincie Groningen betekenen deze afspraken dat de taakstelling voor windenergie op Land van 750 megawatt (MW) wordt verhoogd naar 850 MW en dat nieuwe gebieden voor windenergie moeten worden aangewezen. Op 9 april 2013 hebben GS het voornemen bekendgemaakt om de concentratiegebieden voor windenergie bij Eemshaven en Delfzijl uit te breiden zodat de taakstelling van 850 MW kan worden gehaald. Op 29 mei 2013 hebben Provinciale Staten in beginsel met dit voornemen ingestemd. Voor de uitbreiding van de concentratiegebieden Delfzijl en Eemshaven is het noodzakelijk dat de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 wordt herzien. Daartoe zijn de kaarten in bijlage 11, 5b1 en 5b3 (zie bijlage E) aangepast. Op de kaarten onder de aanduiding “plangebied” komen de gebieden te staan die worden aangewezen om te voorzien in de uitbreiding van de taakstelling met 105,5 MW. b. Heliport Op 11 juli is de commissie ruimte en milieu geïnformeerd over de plannen van een Helikopterlandingsplaats. Siemens is voornemens een offshore windmolenpark voor de kust van Nederland te gaan bouwen (Gemini). Met de bouw wordt in 2015 begonnen in medio 2017 komt de productie op gang. Het dagelijkse onderhoud aan de windturbines vindt plaats via een moederschip die eens in de twee a drie weken in de haven komt voor onderdelen. Voor de dagelijkse inspecties en het vervoer van personeel naar het moederschip wordt gebruik gemaakt van helikopters. 14 01715/gr/tw-nv
Groningen Seaports is daarom op zoek naar een locatie voor een Heliport en vraagt de provincie Groningen om een nieuwe luchthaven op een plaats in of buiten een reeds bestemd gebied voor windturbines. LTO Noord wil met het bovenstaande aangeven dat (een deel van het geplande) het glastuinbouwgebied ligt in de bestemming voor windturbines en de aanvliegroute m.b.t. de voorkeurslocatie van een Heliport. Het ruimtebeslag van een Heliport en glastuinbouwgebied zal conflicteren met de doelstellingen van windenergie op land. Omdat hier een afweging zal dienen te worden gemaakt tussen drie bestemmingen (met bijbehorend tijdspad van elke bestemmingsplanprocedure) ziet LTO Noord de realisatie van een glastuinbouwbouwgebied binnen een planperiode van 10 jaar niet gerealiseerd. Conclusie LTO Noord Er is geen animo om vanuit andere gebieden een glastuinbouwbedrijf in de Eemshaven te vestigen. Groningen is negatief onderscheidend van andere en huidige concentratiegebieden waar nog voldoende ruimte is. Tevens verzwakt een nieuwe locatie de positie van andere locaties (waar nog voldoende ruimte is). Ook is er geen behoefte vanuit de bestaande locaties in de provincie Groningen. LTO Noord komt via eerdergenoemde elf punten tot de conclusie dat bij de toekenning van een nieuwe bestemming (glastuinbouw) het niet aannemelijk is dat binnen de gevestigde rechten en belangen de desbetreffende bestemming binnen de planperiode van tien jaar wordt verwezenlijkt wordt en er volgens LTO Noord geen onderbouwing mogelijk is van de economische haalbaarheid van het plan. Hiermee zou geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. LTO Noord verzoekt de provincie Groningen artikel 2.30. te verwijderen uit het POV. LTO Noord vertegenwoordigt 87 % van de grondeigenaren en 93 % van de grond in thans met “glastuinbouw” bestemd gebied. F.
INTENSIEVE VEEHOUDERIJ (ART.2.32) Groningen In Groningen zijn 168 volwaardige intensieve bedrijven en 134 bedrijven met een intensieve neventak. Er worden drie gebiedscategorieën onderscheiden te weten: wit, geel en groen. gebied wit geel groen totaal
hoofdtak 106 6 56 168
geen hoofdtak 109 3 22 134
nieuw beleid geen uitbreiding tot max. 5000 m2 tot max. 7500 m2
aantal bedrijven 215 9 78 302
Motie GVM Op 20 maart 2013 is de motie m.b.t. het GVM aangenomen. Provinciale Staten verzoekt voor 1 november 2013 in samenwerking met de hele landbouwketen en natuurorganisaties in de landbouwdialoog te komen tot een landbouwconvenant waarin ontwikkelingsruimte voor de landbouw gekoppeld wordt aan een zogenaamd Groninger Verdienmodel: innovatie, dierenwelzijn, milieu-eisen, efficiënter produceren en de werkwijze in de duurzame zuivelketen leiden daarin tot een kwaliteitssprong in duurzame ontwikkelingen waardoor Groningen koploper wordt in moderne landbouw wordt. Reactie LTO Noord LTO Noord verzoekt de provincie deze bedrijven perspectief te bieden door ook hier een uitbreiding van het agrarische bouwperceel mogelijk te maken, immers in de motie staat “landbouw” en niet alleen melkveehouderij.
15 01715/gr/tw-nv
In artikel 2.28 agrarische begripsbepalingen staat bij lid h: duurzame veehouderij: een melkrundveehouderij die bijdraagt aan het bereiken en instandhouden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit door het treffen van bij nadere regels van Gedeputeerde Staten aangewezen maatregelen op het bedrijf op het gebied van natuur, milieu en landschap, diergezondheid, dierenwelzijn en de maatschappelijke acceptatie van de sector; Omdat er volgens de motie van het Groninger Verdienmodel ook een Verdienmodel voor o.a. de intensieve sector uitgewerkt dient te worden verzoekt LTO Noord deze sector in artikel 2.28 lid h op te nemen. De motie geeft aan dat er mogelijkheden zijn ongeacht welke sector zolang deze duurzaam is en er nadere regels worden vastgesteld. G.
NEVENACTIVITEITEN BIJ AGRARISCHE BEDRIJVEN (ART.2.31) Op pagina 23 van het POV staat: Artikel 2.31 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven 1. Een bestemmingsplan kan regels bevatten die voorzien in nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. 2. Deze regels betreffen in elk geval: a. de beperking van de toelaatbaarheid van de nieuwe activiteit - anders dan het plaatsen van kampeermiddelen - tot het agrarisch bouwperceel; b. het behoud van de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf; c. de ondergeschiktheid van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de nieuwe nevenactiviteit ten opzichte van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de hoofdactiviteit vertaald in de vorm van een maximale vloeroppervlakte; d. het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; e. de beperking van de toelaatbaarheid van nieuwe detailhandel tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 120 m². Reactie LTO Noord Een particulier/ondernemer hoeft niet de ruimte te krijgen een nieuw te ontwikkelen bedrijfstak tot een hoofdtak uit te bouwen, echter dient er wel een inkomensperspectief uit de te ontwikkelen bedrijfstak gehaald te worden. LTO Noord vindt 120m2 aan de krappe kant (zie ook Bijlage F: Leidraad verbrede landbouw, Tabel B 2.2, blz. 67 “richtlijn benodigde oppervlakte per nevenfunctie”. LTO Noord wil graag meedenken welke normen en bedrijfstakken nodig kunnen zijn om voldoende ontwikkelingsruimte te bieden zonder afbreuk te doen aan ongewenste gevolgen.
H.
ZOEKGEBIED ROBUUSTE VERBINDINGSZONE (ART.2.56) Op pagina 33 van het POV staat: Artikel 2.56 Zoekgebied robuuste verbindingszone Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het op kaart 7 aangeduide gebied 'zoekgebied robuuste verbindingszone' voorziet niet in wijziging van de bestemming of een wijziging van de regels ter zake van het gebruik van de grond die in significante mate een beperking met zich meebrengt voor de mogelijkheid om een hoogwaardige en op robuuste verbindingszones in aangrenzende gebieden aansluitende robuuste verbindingszone te creëren en in stand te houden, tenzij Gedeputeerde Staten voor het van toepassing zijnde deel van het zoekgebied robuuste verbindingszone de begrenzing van de robuuste verbindingszone hebben vastgesteld.
16 01715/gr/tw-nv
Reactie LTO Noord Voor wat betreft de robuuste verbindingszones verwijst LTO Noord naar de afspraken die hierover zijn gemaakt in het Groenmanifest. Nagenoeg alle robuuste verbindingszones zijn hierin geschrapt. LTO Noord verzoekt de provincie aan te sluiten bij de gemaakte afspraken hierover. I.
LEEFGEBIED WEIDE EN AKKERVOGELS (ART.2.58) Op pagina 34 van het POV staat: 2.58.1 Leefgebied weidevogels 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 7 aangegeven ‘leefgebied weidevogels’ en voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor weidevogels te voorkomen en restschade elders te compenseren, indien de ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van deze leefgebieden voor weidevogels hetzij door aantasting van de landschappelijke openheid, hetzij door verstoring en aantasting van het areaal . 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik. 2.58.2 Leefgebied akkervogels 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een op kaart 7 aangegeven ‘leefgebied akkervogels’ en voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen en restschade elders te compenseren indien die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van deze leefgebieden voor akkervogels hetzij door aantasting van de landschappelijke openheid, hetzij door verstoring en aantasting van het areaal. 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik. Reactie LTO Noord Het succes van b.v. weidevogel en akkervogelgebieden is mede afhankelijk van de vrijwillige medewerking van ondernemers. Als regelingen ophouden te bestaan, zal ook de deelname mogelijk verminderen. Ondernemers willen geen “bestemmingen” o.b.v. vrijwillige deelname die toekomstige belemmeringen kunnen opwerpen zoals een aanlegvergunningstelsel en hiermee beperkingen t.a.v. het normaal agrarische gebruik. De provincie schrijft in lid 1 dat voorkomen dient te worden dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied een negatieve invloed hebben op weidevogels. En dat hiervoor miterende en compenserende maatregelen genomen moeten worden. In lid 2 schrijft de provincie dat een beschermingsregime niet geldt voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering. De aanduidingen op de kaarten zijn op basis van vrijwilligheid en zonder beperkingen. Deze vrijwilligheid is mede de basis van het succes van de regeling. Een verdere belemmering zoals een aanlegvergunningstelsel zal deelname aan oorspronkelijke vrijwillige regelingen dermate beperken. LTO Noord verzoekt duidelijker aan te geven dat de weidevogel en akkervogelgebieden niet moeten leiden tot toekomstige bestemmingen (planologisch beleid) die gevolgen hebben qua ruimtelijke ordening / het normale beheer, onderhoud en agrarisch gebruik van de grond beperken.
17 01715/gr/tw-nv
Tot slot Uiteraard zijn wij bereid om onze reactie nader aan u toe te lichten.
Met vriendelijke groet, ir. T. Wahle Beleidsadviseur LTO Noord
Bijlage A: Glastuinbouwlocaties en arealen 1996 en volgens IOP 2010 Bijlage B: hoeveelheid straling Bijlage C: langjarig gemiddelde temperatuur Bijlage D: langjarig gemiddeld aantal vorstdagen Bijlage E: kaart 5b-3 zoekgebieden windturbines Bijlage F: Leidraad verbrede landbouw
18 01715/gr/tw-nv