Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld Versie 1
Bachelor SG&P en TP, 1e jaar
Dinsdag 24 april 2012, 9.00, tentamenhal Docent: Dr. ir. E.W. Meijles Tentamencontrole door: Prof. P.P.P. Huigen
Belangrijk! Lees eerst goed door en volg de instructies
Vul de op het antwoordblad gevraagde persoonlijke gegevens volledig in; Vul je studentnummer zowel met getallen in als met het aankruisen van de hokjes;
Het tentamen bestaat uit genummerde meerkeuze vragen. In alle tentamenvragen is er maar één goed antwoord mogelijk.
Vergeet niet het versienummer in te vullen. Als dit ontbreekt, kan het tentamen niet worden nagekeken.
Plaatsnemen in de zaal is mogelijk tot een half uur na aanvang van het tentamen. Het verlaten van de zaal is mogelijk vanaf 9 een half uur na aanvang van het tentamen.
Lever na afloop van het tentamen ook dit opgavenblad in.
Aan het eind van het tentamen is een klein aantal vragen geformuleerd waarvan de uitkomsten worden gebruik voor onderzoek. Deze vragen tellen niet mee voor het tentamen, maar de docent stelt het naar waarheid invullen hiervan erg op prijs. De gegevens worden anoniem verwerkt.
1. De relatie tussen fysische en sociale geografie is te beschrijven als: a. onlosmakelijk met elkaar verbonden, omdat de fysische omgeving veel aspecten van ons dagelijks leven beïnvloedt, maar de mens ook in sterke mate zijn omgeving aanpast. b. structureel anders, omdat fysische geografie gebaseerd is op onderzoeksmethoden die significant afwijken van de sociale geografie, zoals het type metingen in het veld, laboratoriumexperimenten en numerieke modellering. c. a en b zijn beide juist. d. a en b zijn beiden onjuist. 2. In de eerste hoofdstukken van Holden wordt de historische ontwikkeling van de fysische geografie geschetst. Plaats de volgende algemeen geaccepteerde denkwijzen over het ontstaan van de aarde geografie in de juiste volgorde in de tijd. I. De aarde is een afkoelende bol. Dit betekent, dat het volume kleiner wordt. De aardkorst krimpt niet mee, waardoor deze gaat rimpelen, wat we herkennen als gebergten. II. Grote oceanische en continentale platen bewegen langs het aardoppervlak door convectieve stromingen in de mantel. III. De wereld is gemaakt in 4004 BC en de verschillende landschappen op aarde zijn ontstaan door catastrofale gebeurtenissen, zoals de zondvloed. a. b. c. d.
I, II, III II, III, I III, I, II II, I, III
3. Een stratovulkaan wordt geassocieerd met a. explosief vulkanisme b. relatief rustig vulkanisme 4. Een schildvulkaan wordt geassocieerd met een a. convergentiezone b. divergentiezone c. transforme breuk
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 5 van 23
Figuur 1: Mount Fujiyama (Japan). 5. In figuur 1 zie je Mount Fujiyama (Japan). Uit de vorm kun je afleiden dat het gaat om een: a. schildvulkaan b. stratovulkaan
6. Hoe ontstaat een vulkanische eilandboog? a. Doordat een oceanische plaat over een hotspot heen beweegt. De hotspot blijft op dezelfde plaats, maar doordat de plaat beweegt vormt zich een boog van vulkanen. b. Doordat een oceanische plaat onder een andere oceanische duikt. Op voldoende diept smelt de bovenkant van de onderste plaat op, waardoor dit als magma stijgt en eilanden vormt. c. Doordat een zeer grote vulkaanuitbarsting, een caldeira genaamd, de top van de vulkaan wegblaast. Een boog of ring blijft achter: de vulkanische eilandboog. d. Doordat zich op de kraterrand van een onderzeese vulkaan een randje koraal vormt. Dit koraal groeit mee met de zeespiegel en vormt zo een boog. Als beginnend geoloog ben je werkzaam bij de USGS in de Verenigde Staten. Er komt een melding binnen van een aardbeving met een kracht van 4,5 Mw gevolgd door een vulkaanuitbarsting waarbij grote hoeveelheden zeer vloeibare lava over een grote oppervlakte uitstromen. 7. Jij weet natuurlijk direct dat de meest waarschijnlijke locatie is: a. IJsland b. Nieuw Zeeland c. San Francisco d. Yellowstone National Park 8. Dat weet je, omdat de karakteristieken horen bij een a. caldeira b. divergentiezone c. subductiezone
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 6 van 23
d.
transforme breuk
Figuur 2: Hoogtemodel Dode Zee 9. Figuur 2 komt uit Holden en geeft twee gebergteketens weer met Israël in het westen en Jordanië in het oosten. In de vallei in het midden ligt de Dode Zee. Het figuur is een typisch voorbeeld van een: a. convergentiezone b. divergentiezone c. hotspot d. transforme breuk 10. Waarom vinden we alleen in Noord-Nederland aardgas? a. Door de aanwezigheid van steenkool b. Door de aanwezigheid van zandsteen c. Door de aanwezigheid van zout d. Door de aanwezigheid van alle bovenstaande gesteenten
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 7 van 23
11. Waarom wordt er in Groningen en Fryslân geen steenkool gewonnen? a. dat ligt te diep b. de steenkoollaag is te dun c. eerst moet het aardgas gewonnen zijn d. er ligt geen steenkool 12. In welke volgorde zijn de volgende delfstoffen in Nederland in de ondergrond te vinden (van beneden naar boven, oftewel van oud naar jong)? a. mergel, zout, zandsteen, steenkool, aardgas b. steenkool, zandsteen, aardgas, zout, mergel c. zandsteen, aardgas, mergel, zout, steenkool d. zandsteen, aardgas, steenkool, mergel, zout 13. Prof. Herber heeft in zijn gastcollege (ruimtelijke ordening van de diepe ondergrond) aandacht besteed aan gasboringen. Na jaren van protesten in de jaren '80 en '90 heeft de Nederlandse overheid de NAM toestemming gegeven tot de winning van gas in de Waddenzee. Wat was daarbij de doorslaggevende factor? a. Doordat de NAM het voornemen had als compensatie een windmolenpark voor de kust van Egmond te laten bouwen. b. Doordat in de planning van de boortorens werd voorzien in blauw licht waardoor de schadelijke invloed op trekvogels geminimaliseerd zou worden. c. Door het plan om CO2 in de leeggehaalde winputten terug te pompen zou de bodemdaling tot een minimum beperkt blijven. d. Door volgens planning langzaam gas te winnen, waardoor bodemdaling gecompenseerd zou worden door sedimentatie. 14. Waarom is volgens Prof. Herber CO2 opslag in de ondergrond veilig? a. Omdat cavernes stabiel zijn doordat de zoutpijlers waarin ze aangelegd zijn van nature zeer stabiele gesteenten zijn b. Omdat CO2 een niet brandbaar gas is dat van nature voorkomt in de atmosfeer c. Omdat het opgeslagen wordt in gasvelden die miljoenen jaren lang aardgas hebben vastgehouden
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 8 van 23
Keerkring Evenaar Keerkring
Figuur 3: Jaarlijkse gemiddelde globale inkomende straling 15. Figuur 3 is een weergave van de mondiale verdeling van de jaarlijkse gemiddelde globale inkomende straling aan het aardoppervlak (annually averaged global surface-received solar radiation). Welk van onderstaande beweringen geven een verklaring van dit patroon? a. Doordat de zonnestraling tussen de seizoenen van noord naar zuid en weer terug schuift over de aardbol, ontvangen de twee uitersten (keerkringen) meer zonnestraling dan de evenaar. b. Door de grote hoeveelheid straling op de evenaar vindt daar veel wolkenvorming plaats die zorgt dat de inkomende straling relatief lager ligt dan de gebieden die ter hoogte van de keerkringen liggen. c. Doordat de aardas onder een hoek staat, ontvangt het zuidelijk halfrond minder inkomende globale straling aan het aardoppervlak dan het noordelijk halfrond. 16. De Bowen ratio deelt de voelbare warmte door de latente warmte. Wat voor informatie geeft deze ratio ons? a. Welk gedeelte van de warmte wordt gebruikt om water van het aardoppervlak te verdampen b. Welk gedeelte van de warmte wordt gebruikt om de temperatuur van de atmosfeer te laten stijgen. c. a en b zijn beiden juist. d. a en b zijn beiden onjuist. 17. Door welke factor(en) ontstaat het “urban heat island” effect? a. Lage albedo van verhard oppervlak b. Restwarmte uit (slecht geïsoleerde) gebouwen c. Verminderde evaporatie d. Alle drie bovengenoemde factoren
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 9 van 23
18. Wat is de moesson? a. droge, aflandige wind b. gebied met windstiltes in de oceanen c. halfjaarlijks wisselende wind d. Japanse benaming voor orkaan 19. Wat is het broeikaseffect? a. Waterdamp en verschillende gassen in de atmosfeer nemen kort- en langgolvige straling op die door de aarde wordt uitgezonden. Deze langgolvige straling wordt vervolgens weer uitgezonden, zowel naar boven als naar beneden, waardoor de atmosfeer opwarmt. b. De zon zendt kortgolvige straling uit die door de albedo van het landoppervlak wordt teruggekaatst. Deze kaatst terug als kortgolvige straling die vervolgens de lucht direct boven het aardoppervlak opwarmt. c. a en b zijn beide juist. d. a en b zijn beide onjuist. 20. Door clustering van onweerswolken die boven een warme zee worden gedreven, ontstaat soms een tropische superstorm met een doorsnede van honderden kilometers die door het corioliseffect ronddraait. Hoe noem je deze? a. orkaan b. tornado c. wervelwind d. windhoos
Figuur 4: Inkomende en uitgaande straling 21. Het opnemen en weer opnieuw uitstralen (emissie) van warmte bij “4” (figuur 4) wordt NIET veroorzaakt door: a. CFK’s b. fosfaat c. methaan d. waterdamp
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 10 van 23
22. De reflectie van zonnestraling zoals bij “3” (figuur 4) hangt af van de albedo en vindt plaats zowel in de atmosfeer als aan het aardoppervlak. Wat geeft de laagste albedo? a. lichte, kale grond b. loofbos c. verse sneeuw d. zee-ijs 23. Welk van onderstaande termen is GEEN proxy voor het klimaat? a. boomringen b. fossielen c. luchtbelletjes in ijskernen d. zonnestraling 24. In klimaatonderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen afkoelende en opwarmende effecten, wat vaak terug te herleiden is naar de albedo. Welk van onderstaande processen resulteren in een opwarmend effect? a. Bodemerosie zorgt voor meer aerosolen in de atmosfeer, waardoor de albedo van de atmosfeer verandert. b. De langzame verschuiving van naaldbossen naar het noorden, waardoor het areaal aan toendra vermindert en de albedo verandert. c. Toename van transpiratie zorgt voor meer wolkenvorming, waardoor albedo verandert. d. a, b en c zijn alle drie afkoelend. 25. In klimaatbeleid wordt er onderscheid gemaakt tussen mitigatie en adaptatie. Wat is een goed voorbeeld van adaptatie? a. aanleggen van hoogwatervluchtheuvels in Birma. b. afdekken van gletsjers op Groenland met een zeer sterk spiegelend materiaal. c. opslaan van CO2 in de ondergrond van Barendrecht. d. a, b en c zijn alle drie onjuist. 26. Wat is de kern van de boodschap uit het gastcollege van Prof. Kroonenberg (Klimaatverandering in geologisch perspectief)? a. Als we iets zouden willen doen aan klimaatverandering, dan moeten we beginnen bij de oorzaak. b. De mens ligt onmiskenbaar ten grondslag aan de voltrekking van de huidige klimaatramp. c. Het gehalte aan broeikasgassen in de atmosfeer is in de geologische tijd nog nooit zo hoog geweest als nu. d. Klimaatveranderingen doen zich altijd voor of ze nu door de mens beïnvloed worden of niet.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 11 van 23
Figuur 5: IJskapontwikkeling 27. Waarom vindt er in de situatie van figuur 5 geen opbouw van een ijskap plaats? a. boven de equilibrium line valt geen sneeuw b. de hoek van de invallende zonnestraling is te groot c. het klimaat is te droog d. ijs op zee drijft weg
10
Figuur 6: Glaciale landvormen In figuur 6 worden een aantal glaciale landvormen aangegeven. 28. Het fenomeen aangeduid met “4” (figuur 6) is een: a. drumlin b. grondmorene c. kettle (Nederlands: doodijskuil) d. spoelzandwaaier
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 12 van 23
29. De esker, in figuur 6 aangegeven onder “2” is ontstaan door: a. englaciale stroming van water met een tekort aan sedimenten b. englaciale stroming van water met een overschot aan sedimenten c. subglaciale stroming, waarbij het water een holte in het ijs heeft ingeslepen d. subglaciale stroming, waarbij het water in de ondergrond een geul heeft geslepen 30. In figuur 6 zijn drie eindmorenen weergegeven. In welke volgorde zijn ze afgezet? a. eerst 6, daarna 5 toen 10 b. eerst 5, daarna 6 toen 10
1
2
3
Figuur 7: Riviertypen 31. In figuur 7 is een drietal typen riviersystemen weergegeven. Welke type hoort bij welk figuur? a. 1. anastomoserend, 2. meanderend, 3. vlechtend (braided) b. 1. meanderend, 2. anastomoserend, 3. vlechtend (braided) c. 1. vlechtend (braided), 2. meanderend, 3. anastomoserend 32. In Nederland worden na de ruilverkavelingen van de jaren ’50 t/m ‘80 er op veel plaatsen rechte waterlopen weer in bochten gelegd: hermeandering. Waarom? a. omdat de beek versmald wordt aangelegd, zal de stroomsnelheid toenemen. Na regenval wordt het water op deze manier dus sneller afgevoerd en wordt de kans op overstromingen verkleind b. omdat de stroomsnelheid afneemt door de vele bochten, wordt water geremd en dus langer vastgehouden. Dit zorgt voor een verlaging van de afvoerpiek en dus van een verlaging van het overstromingsrisico c. omdat de stroomsnelheid gelijk blijft in het vlakke land, wordt water na regenval geborgen in de waterloop, waardoor de kans op overstroming van het omliggende land wordt verminderd. d. antwoorden a, b en c zijn alle drie juist
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 13 van 23
Afvoer
Afvoer
tijd
tijd
Figuur 8: Afvoercurve 33. Veranderingen in een stroomgebied veroorzaken een verandering van afvoerkarakteristieken van een rivier. In figuur 8 wordt de afvoercurve (“hydrograph”) van een bepaalde rivier gegeven voor (links) en na een bepaalde ingreep. Wat zou deze ingreep kunnen zijn? a. bosaanplant b. hermeandering c. natuurontwikkeling d. verstedelijking
Figuur 9: Rotsformatie 34. In figuur 9 wordt een rotsformatie weergegeven. Hoe kan de opbouw worden verklaard? a. door fysische verwering b. door chemische verwering c. door biologische verwering d. door zowel fysisch, chemisch als biologische verwering.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 14 van 23
Welke factor(en) bepaalt/bepalen de fysische transportcapaciteit van een medium als wind, water of ijs? 35. Stroomsnelheid van het medium a. juist b. onjuist 36. Temperatuur van het medium a. juist b. onjuist 37. Volume van het medium a. juist b. onjuist
Figuur 10: Alluvial fan 38. Figuur 10 is een schematische weergave van een alluvial fan (spoelzandwaaier). Op welke wijze wordt deze gevormd? a. Als met sediment geladen rivierwater uit de bergen stroomt, wordt de stroomsnelheid lager, waardoor eerst de grove delen en dan de fijne delen bezinken. b. Als met sediment geladen rivierwater uit de bergen stroomt, wordt de stroomsnelheid lager, waardoor eerst de fijne delen en dan de grove delen bezinken. c. Als met sediment geladen rivierwater uit de bergen stroomt, wordt de stroomsnelheid hoger, waardoor eerst de grove delen en dan de fijne delen bezinken. d. Als met sediment geladen rivierwater uit de bergen stroomt, wordt de stroomsnelheid hoger, waardoor eerst de fijne delen en dan de grove delen bezinken.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 15 van 23
39. Het verschil in definitie tussen pedogenese en geogenese is, dat: a. pedogenese gelaagdheid is als gevolg van bodemvormende processen en geogenese gelaagdheid als gevolg van geologische afzetting. b. pedogenese gelaagdheid is als gevolg van infiltrerend water en geogenese gelaagdheid als gevolg van uittredend kwelwater. c. pedogenese gelaagdheid is als gevolg van hoogteverschillen en geogenese gelaagdheid als gevolg van vegetatieverschillen. d. pedogenese gelaagdheid is als gevolg van klimaatverandering, en geogenese gelaagdheid als gevolg van bewegingen in de aardkorst. 40. Wat zijn de bodemvormende factoren? a. geologie, biogeografie, hydrologie en de mens b. moedermateriaal, klimaat, topografie, flora & fauna, tijd c. vaste bodemdelen, organische stof, water, lucht 41. Welk van onderstaande fenomenen is/zijn een gevolg van bodemcompactie? a. meer oppervlakkige afstroming door afname infiltratie b. vertraagde doorstroming vanwege kleinere poriën c. verminderde porositeit d. a,b, en c zijn waar. 42. De gematigde streken kenmerken zich door een netto neerslagoverschot, warme, droge klimaten juist door een neerslagtekort. Dit uit zich in de volgende bodemprocessen: a. neerslagoverschot: gley, neerslagtekort: ferralitisatie b. neerslagoverschot: klei uitspoeling (clay eluviation), neerslagtekort: calcificatie c. neerslagoverschot: podzolering, neerslagtekort: salinisatie d. neerslagoverschot: uitloging (leaching), neerslagtekort: lateralisatie 43. Het bouwen van stuwdammen gebeurt op veel plekken in de wereld voor een betrouwbare bron van irrigatie- en drinkwater, en als schone energiebron. De aanleg heeft echter ook nadelen. Welke? a. Er is na aanleg een gebrek aan sediment, waardoor er geen nutriënten (voedingsstoffen) meer worden aangevoerd b. Er is na aanleg een overvloed aan sediment, omdat de stroomsnelheid is toegenomen. c. a en b zijn beiden juist d. a en b zijn beiden onjuist 44. Wat is een estuarium? a. Een begroeide buitendijkse landaanwas dat bij hoog water niet meer overstroomt. Alleen bij extreem hoog water komt hij blank te staan. b. Een ophoping van zand op de bodem van de zee. De ophoping komt over het algemeen niet boven water. c. Een soort meer langs de kust, dat ontstaat achter een bijv. strandwal. Staat soms nog in verbinding met de zee. d. Een verbrede riviermonding langs de kust waar door zowel getijde- als rivierstromingsprocessen sedimenten worden afgezet.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 16 van 23
45. Afzetting van sedimenten in de Waddenzee gebeurt voornamelijk door a. Getijdewerking (tide dominated) b. Golfslag (wave dominated)
Figuur 11: Bird-foot delta 46. De Mississippi delta is een klassiek voorbeeld van een zgn. bird-foot delta (figuur 11). Hoe komt deze vorm tot stand? a. De turbulente golfslag van zeewater zorgt voor een continue erosie door rivierwater afgezette sedimenten. b. Snel stromend zoet water stroomt over langzaam stromend zout water, remt af en sedimenteert uit. c. In het rivierwater zit vrijwel geen sediment meer, waardoor zee afzettingen domineren. 47. Waarom is de Noordzee qua getijdenwerking afhankelijk van de Atlantische Oceaan? a. Het Noordzeebekken is van zichzelf te klein voor eb en vloed b. Het Noordzeebekken is van zichzelf te ondiep voor eb en vloed c. a en b zijn beiden juist d. a en b zijn beiden onjuist 48. Een tsunami die aan land komt karakteriseert zich door een golfhoogte van meer dan 10 meter, een snelheid van 50 km/u en een golflengte van ongeveer 10 km. Op open zee heeft deze tsunami: a. een kortere golflengte, dezelfde hoogte en een hogere snelheid. b. een langere golflengte, grotere hoogte en een lagere snelheid. c. dezelfde golflengte, geringere hoogte en dezelfde snelheid. d. a, b en c zijn alle drie onjuist.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 17 van 23
Figuur 12: Shore platform 49. Figuur 12 geeft een voorbeeld van een shore platform, een vlakke erosieve kustvorm. Hoe ontstaat deze? a. De kliffen eroderen bij hoog water, waarna afgevallen sedimenten worden afgevoerd door golven en getijdebeweging en er een horizontaal vlak overblijft b. Door chemische verwering lost het gesteente in het zeewater op, wat in opgeloste vorm wordt afgevoerd door zeestromingen c. a en b zijn beide juist d. a en b zijn beide onjuist 50. In Holden wordt beschreven dat het bestuderen van de biogeografie of ecologie dicht bij dat van een laboratorium komt als je het onderzoek uitvoert op een eiland. Waarom? a. een scherp gedefinieerde grens b. de geografische isolatie c. gebrek aan externe factoren d. a, b, en c zijn alle drie juist. 51. Volgens de eilandtheorie: a. is de mate van biodiversiteit een resultante van de afstand tussen gebieden en grootte van een gebied. b. is de mate van biodiversiteit een resultante van de bereikbaarheid en genetische variëteit van een gebied. c. is de mate van biodiversiteit een resultante van de immigratie en uitsterving van soorten in een gebied. d. is de mate van biodiversiteit een resultante van de successie en competitie tussen soorten in een gebied
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 18 van 23
52. Wat is de kritiek van Prof. Huigen (gastcollege biodiversiteit) op de eilandtheorie? a. Volgens de theorie zou Nieuw Zeeland een lage biodiversiteit moeten hebben, maar de diversiteit is juist erg hoog b. De theorie stelt dat introductie van nieuwe soorten zorgt voor uitsterving van andere soorten, maar introductie van een nieuwe soort creëert vaak gunstige condities voor andere soorten. c. De theorie houdt onvoldoende rekening met andere factoren, zoals geologische processen, catastrofes (bijv. de KT-overgang) en klimaatveranderingen. 53. Volgens Prof. Huigen is het instellen van natuurbeschermingsgebieden in hotspots geen goede oplossing voor het tegengaan van het uitsterven van dier- en plantensoorten. Waarom niet? a. Buiten hotspotgebieden wordt bescherming van soorten juist minder. b. De aarde is een systeem, waardoor je gebieden niet los van elkaar kunt zien en de verbinding in stand dient te blijven. c. a en b zijn beide juist d. a en b zijn beide onjuist 54. In de biogeografie worden zonale en azonale factoren gedefinieerd die bioregio’s van elkaar onderscheiden. Welk van onderstaande factoren is een azonale factor? a. temperatuur b. vochtbeschikbaarheid c. reliëf d. het goede antwoord staat er niet bij
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 19 van 23
p y q
w
x
r z
s
Figuur 13: Biomen en hun relatie tot neerslag en gemiddelde jaarlijkse temperatuur. In figuur 13 zijn de benamingen van een aantal biomen weggevallen. 55. Wat hoort er op plek x te staan? a. boreal forest b. desert c. savanna d. tundra 56. Wat hoort er op plek y te staan? a. boreal forest b. desert c. savanna d. tundra 57. Wat hoort er op plek z te staan? a. boreal forest b. desert c. savanna d. tundra
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 20 van 23
Figuur 14: De Nederlandse ondergrond 58. In figuur 14 wordt een bepaald aspect van de Nederlandse ondergrond weergegeven. De grijs getinte gebieden geven het volgende aan: a. aardgas b. keileem c. stuwwallen d. zout 59. Welke bewering is ONJUIST? a. Tijdens het Weichselien was de provincie Brabant afwisselend een poolwoestijn en toendra. b. Tijdens het Saalien lag de provincie Fryslân onder een dikke ijskap. c. Tijdens het Eemien lag het huidige Amersfoort aan zee. d. Tijdens Elsterien lag het zeeniveau ongeveer 6 meter hoger dan nu. 60. “Hoogveen is relatief voedselrijk, laagveen is relatief voedselarm.” a. Bovenstaande stelling is juist b. Bovenstaande stelling is onjuist
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 21 van 23
61. “Een voormalig hoogveenlandschap herkennen we aan een groot uitgestrekt gebied met dalgronden, een voormalig laagveenlandschap aan petgaten en legakkers.” a. Bovenstaande stelling is juist b. Bovenstaande stelling is onjuist 62. “Hoogveen wordt gevoed door regenwater, laagveen door grond- en rivierwater.” a. Bovenstaande stelling is juist b. Bovenstaande stelling is onjuist 63. In het college over Nederlandse landschappen is er onderscheid gemaakt tussen Pleistoceen en Holoceen Nederland. In Holoceen Nederland, bijvoorbeeld de West Nederlandse kuststrook, dagzomen vrijwel geen pleistocene afzettingen aan het oppervlak. Waarom niet? a. Deze zijn weg geërodeerd door de zee en rivieren. b. Deze liggen er wel, maar zijn overdekt door Holocene afzettingen. c. a en b zijn beide juist. d. a en b zijn beide onjuist. 64. Prof. Grootjans heeft in zijn gastcollege (dynamisch kustbeheer) aangegeven dat de stuifdijken (dijken van zand als tussenvorm van dijk en duin) op de Waddeneilanden zijn aangelegd door Rijkswaterstaat. Waarom? a. als bescherming tegen hoog water voor de eilanden. b. als bescherming van de zeehondenpopulatie tegen uitsterving in de Waddenzee. c. als vergroting van de biodiversiteit op de eilanden. d. als voorbereiding op inpoldering van de Waddenzee. 65. Prof. Westerink heeft in zijn gastcollege "hoogte op kleur" uitgebreid toegelicht wat hoogteverschillen in een gebied je kunnen vertellen over de ontstaanswijze van Nederlandse landschappen. Wat gaf hij als reden voor juist een hoogtekaart? a. doordat in een vlak land als Nederland het reliëf zorgt voor subtiele landschapsverschillen b. een hoogtekaart is eenvoudig te bewerken (belichting, contourlijnen en hoogteklassen) c. een hoogtekaart is relatief gemakkelijk te produceren in vergelijking met andersoortige thematische kaarten d. veel patronen in het landschap zijn verdwenen, o.a. door nieuwe verkavelingsstructuren, maar het reliëf is er grotendeels nog.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 22 van 23
Onderstaande vragen worden niet meegenomen in de beoordeling van dit tentamen en vertrouwelijk behandeld. Graag wel (naar waarheid!) invullen. 66. Hoeveel colleges heb je voorbereid door de betreffende hoofdstukken (Holden) door te lezen? a. 0 tot 4 van de colleges; b. 5 tot 8 van de colleges; c. 9 tot 12 van de colleges; d. 13 tot 16 van de colleges; 67. Geef een inschatting van de tijd die je hebt gestudeerd voor dit vak (excl. hoorcolleges): a. minder dan 25 uur b. 25-50 uur c. 50-75 uur d. meer dan 100 uur 68. Ik gebruik videocolleges (meerdere antwoorden mogelijk): a. als vervanging (ik hoef hoorcolleges niet meer bij te wonen) b. bij (onvoorziene) afwezigheid, zoals ziekte c. om lastige onderwerpen nog eens te bestuderen d. anders Geef van elk van onderstaande colleges aan (meerdere antwoorden mogelijk): a. Ik heb het hoorcollege bijgewoond b. Ik heb het videocollege bekeken c. Ik heb de powerpoint op nestor bestudeerd d. Ik heb de literatuur bestudeerd 69. Inleiding 70. Plaattektoniek, aardbevingen en vulkanisme 71. Geologie van Nederland 72. Prof. Herber: diepere ondergrond 73. Klimaat en weer 74. klimaatverandering 75. Prof. Kroonenberg: klimaatverandering 76. Gletsjers en ijstijden 77. Water 78. Verwering, sedimentatie en hellingprocessen 79. Bodems 80. Kusten 81. Prof. Huigen: biogeografie en Nieuw Zeeland 82. Het Nederlandse landschap 83. Prof. Grootjans (Wadden) en Prof. Westerink (Hoogte op kleur) 84. Responsie
a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d a,b, c, d
Let op! Is het versienummer correct ingevuld? Zie ook instructies op blad 2. Vergeet niet dit opgavenblad ook in te leveren.
Tentamen Fysische Geografie van de Wereld
Pagina 23 van 23