Vertrouwelijk
(Contract 00.1688)
Evaluatie emissiereductiepotentieel voor VOS-emissies van de grafische sector Deel 1: Emissie-inventaris, prognosen en kostencurven Eindrapport (laatste concept) K. Briffaerts, H. Van Rompaey, J. Duerinck
Studie uitgevoerd in opdracht van Aminal, Afdeling Algemeen Milieubeleid 2002/IMS/R/
Vito in samenwerking met Sitmae Consultancy bv Oktober 2002
VERSPREIDINGSLIJST Aminal K. Briffaerts J. Duerinck H. Van Rompaey P. Verspoor SecEne
15 exemplaren 1 exemplaar 1 exemplaar 1 exemplaar 1 exemplaar 2 exemplaren
INHOUDSTABEL MANAGEMENTSAMENVATTING 1 INLEIDING ............................................................................................................. 17 2 KORTE BESPREKING VAN DE VERSCHILLENDE DRUKTECHNIEKEN ... 18 2.1 Vellenoffsetdruk ......................................................................................................18 2.2 Rotatie-offsetdruk: coldset en heatset......................................................................18 2.3 Illustratiediepdruk....................................................................................................19 2.4 Flexo- en diepdruk...................................................................................................20 2.4.1 Oplosmiddelhoudend drukken.................................................................................21 2.4.2 Waterig drukken ......................................................................................................21 2.5 Zeefdruk...................................................................................................................22 3 ANALYSE VAN DE ECONOMISCHE DRAAGKRACHT VAN DE SECTOR. 23 3.1 Socio-economische gegevens ..................................................................................23 3.1.1 Aantal ondernemingen.............................................................................................23 3.1.2 Tewerkstelling .........................................................................................................24 3.1.3 Tewerkstelling per grootte van het bedrijf...............................................................24 3.2 Omzet en productiecapaciteit ..................................................................................25 3.2.1 Handelsbalans..........................................................................................................27 3.2.2 Investeringsuitgaven ................................................................................................28 3.3 Conclusie .................................................................................................................29 4 UITVOERING VAN DE ENQUÊTE BIJ DE GRAFISCHE SECTOR IN VLAANDEREN .................................................................................................................... 30 4.1 Deelenquêtes per druktechniek................................................................................30 4.2 Beknopte kwantitatieve beschrijving van de Vlaamse drukkerijsector ...................30 4.3 De uitvoering van de enquêtes.................................................................................31 4.3.1 De ontwikkeling van een database ..........................................................................31 4.3.2 Het versturen van de enquêteformulieren................................................................31 4.3.3 Het versturen van herinneringen en telefonisch enquêteren....................................34 4.3.4 Het stellen van bijkomende vragen op basis van de ingevulde enquête..................35 5 BEREKENING VAN VOS-EMISSIES VOOR DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN OP BASIS VAN DE ENQUÊTERESULTATEN EN BIJKOMENDE INFORMATIE....................................................................................................................... 36 5.1 Flexo- en diepdrukkerijen:.......................................................................................36 5.1.1 Respons op de uitgevoerde enquête onder flexo- en diepdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies ..........................................................................................................36 5.1.2 Het productverbruik van de flexo- en diepdruksector en berekening van de VOSemissies op basis van de beschikbare informatie ....................................................37 5.1.3 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen..............................................................57 5.2 Illustratiediepdrukkerijen: .......................................................................................59 5.2.1 Respons op de uitgevoerde enquête onder illustratiediepdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies ..........................................................................................................59
5.2.2
Het productverbruik van de illustratiediepdruksector en berekening van de VOSemissies op basis van de beschikbare informatie.....................................................59 5.3 Heatsetdrukkerijen ...................................................................................................65 5.3.1 Respons op de uitgevoerde enquête.........................................................................65 5.3.2 Inschatting van de VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen op basis van de enquêteresultaten.................................................................................................67 5.4 Vellenoffsetdrukkerijen ...........................................................................................82 5.4.1 Respons op de uitgevoerde enquête onder vellenoffsetdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies.82 5.4.2 Inschatting van de VOS-emissies van de 43 bedrijven die aan de enquête hebben meegewerkt en extrapolatie naar de ganse vellenoffsetsector van Vlaanderen .......85 5.5 Zeefdrukkerijen......................................................................................................101 5.5.1 Respons op de uitgevoerde enquête onder zeefdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies......101 5.5.2 Het productverbruik van de zeefdruksector en berekening van de VOS-emissies op basis van de beschikbare informatie: extrapolatie van de gegevens van 40 bedrijven waarvoor de nodige informatie beschikbaar is naar gans Vlaanderen...................102 5.6 Coldsetdrukkerijen.................................................................................................111 5.6.1 Respons op de uitgevoerde enquête.......................................................................111 5.7 De VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen: de unabated situatie en de huidige situatie.......................................................................................................112 5.7.1 Overzicht van de berekende VOS-emissies...........................................................112 5.7.2 Betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies ...............................................113 6 INSCHATTING VAN DE REELE VOS-EMISSIES VAN DE GRAFISCHE SECTOR IN 1990 ................................................................................................................118 6.1 Inschatting van de reële VOS-emissies in 1990.....................................................118 6.2 Inschatting van de onzekerheid op de berekende reële VOS-emissies in 1990.....119 7 VERGELIJKING VAN DE INSCHATTINGEN MET ANDERE INFORMATIEBRONNEN..................................................................................................121 7.1 VOS-emissies van grafische activiteiten volgens de Emissie-Inventaris Lucht ....121 7.2 Inktverbruiksstatistieken van IVP..........................................................................122 7.2.1 Gegevens voor 1994 gebruikt in de studie van de UGent (Van Hyfte, 2000) .......122 7.2.2 Gegevens voor 1996 gebruikt in de studie van de UGent (D’Haene, 2001) en de studie van Vito (Briffaerts en Van Rompaey, 2000) .............................................123 7.3 Verdeling van de drukkerijen over de drie Belgische regio’s................................125 7.4 Verbruik van solventen door Flexo- en diepdrukkerijen die lid zijn van Fetra .....129 8 ONTWIKKELING VAN DE KOSTENCURVE VOOR DE REDUCTIE VAN VOS-EMISSIES VAN DE GRAFISCHE SECTOR IN VLAANDEREN..........................130 8.1 Ontwikkeling van een kostencurve........................................................................130 8.2 Overzicht van de reductiemaatregelen die weerhouden werden uit de maatregelfiches ......................................................................................................130 8.2.1 Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de flexo- en diepdrukkerijen ......................................................................................................131 8.2.2 Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de illustratiediepdrukkerijen .......................................................................................132 8.2.3 Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de heatset en de vellenoffset.............................................................................................................133
8.2.4
Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de zeefdrukkerijen ...............................................................................................................................134 8.3 Berekening van het reductiepotentieel en de marginale kosten voor de flexo- en diepdruksector in 2010 volgens het nul-groei en het 15%-groei scenario.............135 8.3.1 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de substitutie van solventgebaseerde producten .................................................................................135 8.3.2 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen .....................................................139 8.3.3 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de implementatie en toepassing van een naverbrander (met hoge efficiëntie) .......................................143 8.3.4 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van de emissiegrenswaarde 10% diffuse VOS-emissies ter hoogte van diepdrukpersen en lamineermachines in bedrijven met diepdrukactiviteiten......................................151 8.3.5 Bepaling van de marginale kosten van elke maatregel per flexo- en diepdrukbedrijf ...............................................................................................................................153 8.4 Berekening van de behaalde reducties en de marginale kosten voor de illustratiediepdruk..................................................................................................158 8.4.1 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van de emissielimiet 6,5% totale VOS-emissies (totale VOS = 6,5% van de solventinput) ...............................................................................................................................158 8.5 Berekening van de behaalde reducties en de marginale kosten voor de vellenoffseten heatsetsector volgens het nul-groei en het 15%-groei scenario ........................158 8.5.1 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de implementatie en toepassing van een naverbrander (met hoge efficiëntie) in de heatsetsector .........158 8.5.2 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van IPAreducerende maatregelen in de heatset en de vellenoffset.....................................161 8.5.3 Bepaling van de marginale kosten van de reductiemaatregelen voor de VOSemissies van de offset ............................................................................................165 8.6 Berekening van de behaalde reducties en de marginale kosten voor de zeefdruksector........................................................................................................166 8.6.1 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de substitutie van solventgebaseerde producten door UV-producten en / of watergebaseerde producten ...............................................................................................................................166 8.6.2 Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en de verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen .....................................................170 8.6.3 Bepaling van de marginale kosten van de twee geëvalueerde reductiemaatregelen voor de zeefdruksector...........................................................................................174 8.7 De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen.............................................................................................................176 8.7.1 De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het nul-groei scenario............................................................176 8.7.2 De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario .........................................................187 8.7.3 Conclusie ...............................................................................................................198 9 ANALYSE VAN DE KOSTENCURVE IN RAINS EN VERGELIJKING MET DE RESULTATEN VAN DEZE STUDIE ......................................................................... 199
9.1 Algemeen ...............................................................................................................199 9.2 Indeling in subsectoren volgens Rains...................................................................199 9.3 Activiteitsgegevens: inktverbruik ..........................................................................201 9.4 Emissiegegevens 1990 ...........................................................................................202 9.5 Emissiegegevens 2010 ...........................................................................................203 9.6 Vergelijking emissiefactoren Rains – Vito/Sitmae................................................205 9.7 Maatregelen en controletechnieken .......................................................................205 9.8 Kosten van maatregelen.........................................................................................205 9.9 Emissiereducties in Rains ......................................................................................206 10 IMPACT VAN DE SOLVENTRICHTLIJN OP DE VOS-EMISSIES VAN DE GRAFISCHE SECTOR .......................................................................................................209 10.1 Flexo- en diepdruk .................................................................................................209 10.2 Heatset ...................................................................................................................210 10.3 Illustratiediepdruk ..................................................................................................211 10.4 Vellenoffset............................................................................................................211 10.5 Zeefdruk.................................................................................................................211 10.6 Totale VOS-emissies grafische sector onder de solventrichtlijn ...........................211 Bijlage 1: Enquêteformulieren voor de verschillende subsectoren van de grafische sector Bijlage 2: Bijkomende gegevens uit ingevulde enquêtes omtrent VOS-emissiereductiemaatregelen van de grafische sector Bijlage 3: Vlarem-wetgeving met betrekking tot naverbranders Addendum: Opmerkingen van de grafische sector op het rapport
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Aantal werkgevers in grafische ondernemingen (excl. krantendrukkerijen) in België en de gewesten in de periode 1997-maart 2001. (Uit Statistisch dossier 2001, Febelgra).... 23 Tabel 2: Tewerkstelling in grafische ondernemingen (excl. krantendrukkerijen) in België en de gewesten in de periode 1997-maart 2001. (Uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) ........ 24 Tabel 3: Verband tewerkstelling/werkgevers voor de grafische ondernemingen in België (excl. krantendrukkers) in het 1ste trimester van 2001 (uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) ............................................................................................................................... 24 Tabel 4: Omzetcijfer van de grafische nijverheid (incl. krantendrukkerijen) in België en Vlaanderen in de periode 1993-maart 2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS) ............. 25 Tabel 5: Omzetcijfer van de grafische nijverheid (incl. krantendrukkerijen) in België en Vlaanderen in de periode 1993-maart 2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS) ............. 25 Tabel 6: Omzetcijfer van de Belgische grafische nijverheid in 2001, verdeeld over de marktsegmenten (PRODCOM-statistieken). (Uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) ......... 26 Tabel 7 Gemiddelde bezettingsgraad van het productievermogen in de periode 1993 tot 2001. (Uit Sociaal Economische Nieuwsbrief, CRB)........................................................... 27 Tabel 8: Export en import in monetaire grootheden in de Belgische grafische nijverheid, inclusief krantendrukkers in de periode 1997-2001 (INTRASTAT-statistieken). (Naar Statistisch dossier 2001, Febelgra)........................................................................................ 27
Tabel 9: De nominale investeringsbedragen in de Belgische en Vlaamse grafische nijverheid (inclusief krantendrukkerijen) in de periode 1993-2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS)........................................................................................................................................28 Tabel 10: De nominale investeringsbedragen in de Belgische en Vlaamse papier- en kartonproducerende nijverheid in de periode 1993-2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS)..................................................................................................................................28 Tabel 11: Omvang van de grafische sector in Vlaanderen ............................................................31 Tabel 12: Overzicht van het aantal verstuurde enquêtes en de respons........................................33 Tabel 13: Verbruik van H2O- gebaseerde /UV-inkten (wanneer het over lakken of lijmen gaat, werd dit aangeduid) door bedrijven die (hoofdzakelijk) H2O- gebaseerde /UVproducten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) implementeren voor de VOS-reductie ....................................................................................................................40 Tabel 14: Verbruik van solventgebaseerde inkten (wanneer het over lakken of lijmen gaat, werd dit aangeduid) door bedrijven die (hoofdzakelijk) H2O- gebaseerde /UVproducten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) implementeren voor de VOS-reductie ....................................................................................................................41 Tabel 15: Berekening van de VOS-emissies van de bedrijven die (hoofdzakelijk) H2Ogebaseerde/UV-inkten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) toepassen voor de reductie van hun VOS-emissies................................................................................43 Tabel 16: Verbruik van solventgebaseerde inkten (wanneer het over lakken of lijmen gaat, werd dit aangeduid) door bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en nageschakelde technieken (zullen) toepassen voor de VOS-reductie...............................48 Tabel 17: Berekening van de VOS-emissies van flexo- en diepdrukbedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en nageschakelde technieken (zullen) installeren voor hun VOS-emissiereductie ............................................................................51 Tabel 18: Verbruik van producten door de flexo- en diepdrukkerijen die zowel solventgebaseerde als solventarme producten gebruiken en hun VOS-emissies reduceren door toepassing van een nageschakelde techniek. ................................................53 Tabel 19: Berekening van de VOS-emissies van de 2 flexo- en diepdrukbedrijven die zowel solventgebaseerde als solventarme producten gebruiken en hun VOS-emissies reduceren door toepassing van nageschakelde technieken ....................................................55 Tabel 20: overzicht van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ........................................................................................................56 Tabel 21: Verbruik van tolueen in de illustratiediepdruk in Vlaanderen.......................................59 Tabel 22: Eigenschappen van de TWI's in de illustratiediepdruk..................................................60 Tabel 23: Werkingsdomein van de TWI’s.....................................................................................60 Tabel 24: VOS-emissies van de illustratiediepdruk in Vlaanderen in 2000..................................62 Tabel 25: Evolutie van de VOS-emissies van bedrijf 1 van 1995 tot en met 2000 .......................63 Tabel 26: Inschatting van de unabated VOS-emissies, de huidige en de toekomstige VOSemissies van de illustratiediepdruksector in Vlaanderen .......................................................63 Tabel 27: het productverbruik in de heatsetsector in Vlaanderen..................................................67 Tabel 28: Toepassing van IPA-reductiemaatregelen in de heatset in Vlaanderen.........................69 Tabel 29: Gebruikte wasmiddelen in de heatset in Vlaanderen.....................................................71 Tabel 30: Toepassing van nageschakelde technieken in de heatset in Vlaanderen .......................72 Tabel 31: Inschatting van de unabated VOS-emissies van de heatsetsetcor in Vlaanderen ..........76 Tabel 32: Huidige VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen..........................................78 Tabel 33: Het productverbruik van vellenoffsetdrukkerijen uit de enquête + berekening reeksgemiddelden voor extrapolatie naar vellenoffsetsector Vlaanderen..............................85
Tabel 34: Extrapolatie van de enquêtegegevens naar de ganse vellenoffsetsector in Vlaanderen (op basis van de indeling van de bedrijven in werknemerscategorieën volgens Trends 2001)............................................................................................................ 87 Tabel 35: Toegepaste IPA-reductiemaatregelen in de vellenoffset (enquêteresultaten) ............... 89 Tabel 36: Gebruikte wasmiddelen in de vellenoffset in Vlaanderen (enquêteresultaten)............. 90 Tabel 37: Huidige VOS-emissies van de 43 vellenoffsetbedrijven die meegewerkt hebben aan de enquête....................................................................................................................... 96 Tabel 38: Huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen: extrapolatie van de huidige VOS-emissies van de 43 bedrijven op basis van de bedrijfsgroottecategorieën volgens Trends 2001.......................................................................................... 98 Tabel 39: Enquêteresultaten m.b.t. het verbruik van producten in de zeefdruk en extrapolatie naar de zeefdruksector in Vlaanderen ................................................................................. 103 Tabel 40: Toepassingsgraad van verschillende soorten zeefdrukinkten volgens de enquêteresultaten de bijkomende informatie van Sericol ................................................... 105 Tabel 41: Gebruikte producten voor de tussenreiniging van de zeven (beschikbare gegevens 40 bedrijven) ....................................................................................................................... 106 Tabel 42: Gebruikte producten voor de eindreiniging van de zeven (enquêteresultaten)........... 106 Tabel 43: Overzicht van de resultaten van de emissieberekeningen op basis van de enquêteresultaten: de unabated en de huidige VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen .......................................................................................................................... 113 Tabel 44: Overzicht van de berekende onzekerheden en gemiddelden van de berekende VOS-emissies van de verschillende subsectoren en van de totale grafische sector in Vlaanderen .......................................................................................................................... 114 Tabel 45: Overzicht van het 95% betrouwbaarheidsintervalen de gemiddelden van de berekende VOS-emissies van de verschillende subsectoren en van de totale grafische sector in Vlaanderen............................................................................................................ 115 Tabel 46: VOS-emissies van bedrijven met grafische activiteiten zoals opgenomen in de EIVR ................................................................................................................................... 121 Tabel 47: Overzicht van de beschikbare inktverbruiksstatistieken van IVP............................... 123 Tabel 48: Inktverbruiken voor Vlaanderen (op basis van de enquêteresultaten voor 2000) en België (op basis van IVP-statistieken voor 1996): moet nog aangepast worden ................ 124 Tabel 49: Overzicht van de globale inktproductie- en inktverbruiksstatistieken voor België van 1990 t.e.m. 2000 (IVP, 2001)....................................................................................... 125 Tabel 50: Verdeling van drukkerijen over de 3 regio’s en in functie van de bedrijfsgrootte ..... 126 Tabel 51: Verdeling van de flexo- en diepdrukbedrijven over de regio’s in België (op basis van de leden van Febelgra, Fetra en Fechiplast) ................................................................. 127 Tabel 52: Resultaten van een enquête van Fetra onder Vlaamse leden met flexo- en diepdrukactiviteiten (uit 1996)............................................................................................ 129 Tabel 53: Toepassing van substitutie van solventgebaseerde producten in de flexo- en diepdrukbedrijven ............................................................................................................... 138 Tabel 54: Toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de solventen, in de flexo- en diepdrukkerijen .................... 142 Tabel 55: Toepassing van een naverbrander (hoge efficiëntie) in de flexo- en diepdrukkerijen ................................................................................................................... 150 Tabel 56: Reductie en kostprijs van de toepassing van de maatregel 10% diffuse emissies ter hoogte van diepdrukpersen en lamineermachines in bedrijven met diepdrukactiviteiten .. 153 Tabel 57: Reductie en kosten van de reductiemaatregelen voor de flexo- en diepdrukkerijen, berekend op basis van de maatschappelijke discontovoet .................................................. 155
Tabel 58: Reductie en kosten van de reductiemaatregelen voor de flexo- en diepdrukkerijen, berekend op basis van de private discontovoet....................................................................156 Tabel 59: Inschatting van de kosten voor de implementatie en toepassing van een naverbrander in heatsetdrukkerij 12 ....................................................................................159 Tabel 60: Productverbruik, VOS-emissies en VOS-emissies / inktverbruik van de vellenoffsetdrukkerijen met een IPA+wasmiddelenverbruik > 15 ton (geënquêteerde bedrijven).............................................................................................................................163 Tabel 61: Overzicht van de geëxtrapoleerde VOS-emissies voor de betrokken werknemerscategorieën en bepaling van het totale reductiepotentieel van de toepassing van reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen in de vellenoffset (voor het nul-groei scenario).............................................164 Tabel 62: Overzicht van de reductiemaatregelen in de offset, van het reductiepotentieel en van de kosten .......................................................................................................................165 Tabel 63: Berekening van de totale jaarlijkse kost van de toepassing van actief kool met extrerne recuperatie en verwerking van de geadsorbeerde solventen (verbranding) ...........173 Tabel 64: bepaling van de marginale kosten van de reductiemaatregelen voor de zeefdruksector in Vlaanderen ..............................................................................................174 Tabel 65: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de maatschappelijke discontovoet volgens het nul-groei scenario .............................................................................................176 Tabel 66: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de private discontovoet volgens het nulgroei scenario.......................................................................................................................181 Tabel 67: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de maatschappelijke discontovoet volgens het 15%-groei scenario ...........................................................................................187 Tabel 68: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de private discontovoet volgens het 15%-groei scenario ..............................................................................................................193
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Verhouding tussen het solventverbruik en het droge stofverbruik voor de flexo- en diepdrukbedrijven die solventgebaseerde producten gebruiken ........................................... 46 Figuur 2: % solventen dat afgevoerd wordt van het bedrijf in de vorm van afval........................ 47 Figuur 3: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies.................................. 57 Figuur 4: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ....................................... 58 Figuur 5: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ......... 58 Figuur 6: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de illustratiediepdruk ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ....................................... 64 Figuur7: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ....................................... 65 Figuur 8: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de heatset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ................................................................. 80 Figuur 9: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de heatset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ................................................................. 81 Figuur 10: frequentietabel voor de behaalde reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de heatset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ................................................................. 81 Figuur 11. Gemiddeld inktverbruik voor de verschillende bedrijfsgrootte-categorieën, berekend op basis van de enquêteresultaten van 43 vellenoffsetdrukkerijen........................ 83 Figuur 12. Gemiddeld IPA-verbruik voor de verschillende bedrijfsgrootte-categorieën, berekend op basis van de enquêteresultaten van 43 vellenoffsetdrukkerijen........................ 83 Figuur 13. Gemiddeld wasmiddelenverbruik voor de verschillende bedrijfsgroottecategorieën, berekend op basis van de enquêteresultaten van 43 vellenoffsetdrukkerijen ... 83 Figuur 14: Enquêteresultaten i.v.m. het wasmiddelenverbruik voor de 9 vellenoffsetbedrijven die tot bedrijfscategorie 5 horen + gemiddeld wasmiddelverbruik voor deze 9 vellenoffsetbedrijven ......................................................................................... 84 Figuur 15: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de vellenoffset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies.................................................... 100 Figuur 16: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de vellenoffset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies.................................................... 100 Figuur 17: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de vellenoffset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ............................................................................................. 101 Figuur 18: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ..................................... 110 Figuur 19: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de zeefdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies.................................................... 111 Figuur 20: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies......................................................................................... 111
Figuur 21: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies......................................116 Figuur 22: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies......................................116 Figuur 23: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies .........................................................................................117 Figuur 24: frequentietabel voor de reële VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ....................................................119 Figuur 25: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de reële VOS-emissies (1990) van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies ....................................................................................120 Figuur 26: kostprijs van een naverbrander per eenheid debiet, op basis van de enquêteresultaten .................................................................................................................144 Figuur 27: kostprijs van een naverbrander per ton inkt, op basis van de enquêteresultaten........144 Figuur 28: kostprijs van een naverbrander op basis van de enquêteresultaten ............................145 Figuur 29: Bijkomende investeringskosten van de implementatie van een naverbrander, op basis van de enquêteresultaten.............................................................................................147 Figuur 30: Jaarlijkse operationele kosten van de toepassing van een naverbrander, op basis van de enquêteresultaten......................................................................................................148 Figuur 31: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de maatschappelijke discontovoet, volgens het nul-groei scenario ................................................................................................................................180 Figuur 32: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de private discontovoet, volgens het nul-groei scenario..............186 Figuur 33: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de maatschappelijke discontovoet, volgens het 15%-groei scenario ................................................................................................................................192 Figuur 34: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de private discontovoet, volgens het 15%-groei scenario............197 Figuur 35: vermenigvuldigingsfactor in functie van gemeten O2-gehalte .....................................29
12
MANAGEMENT SAMENVATTING De studie “Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht en problematiek van de implementatie van de Richtlijn 1999/13/EG voor de grafische sector in Vlaanderen” werd uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen Vito, die als eindverantwoordelijke optrad, en Sitmae Consultancy bv, die als deskundige van de grafische sector voornamelijk de technische aspecten over de reducerende maatregelen en de implementatie van de Richtlijn 1999/13/EG op zich genomen heeft.. De studie werd uitgewerkt in drie delen. Een eerste deel heeft betrekking op de beschrijving en afbakening van de grafische sector, de bepaling van de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS) binnen elk van de subsectoren van de grafische sector én de berekening van het emissiereductiepotentieel van elk van de subsectoren op basis van weerhouden maatregelen en door middel van kostencurven. Tot slot werd in het eerste deel tevens de impact van de Richtlijn 1999/13/EG op de emissies van de grafische sector in Vlaanderen berekend en werd een vergelijking gemaakt met de uitgangshypothesen en de emissiereductie die bepaald werd via het Rains model. Het genoemde Rains model werd gebruikt voor de berekening van de reductiedoelstellingen per land in het kader van het Protocol van Göteborg. Het tweede deel omvat een oplijsting van alle emissiebeperkende maatregelen die in aanmerking kunnen komen om ingevoerd te worden in de grafische sector. Deze lijst is eveneens onderverdeeld per subsector. De maatregelen worden gepresenteerd onder de vorm van fiches met een standaard indeling bestaande uit een nummer van de reducerende maatregel, de bron ervan, de grenswaarden en/of het effect, een beknopte omschrijving van de maatregel en een min of meer omvangrijke technische beschrijving waarin de mogelijkheden en beperkingen worden weergegeven. Het derde deel van de studie handelt over de Richtlijn 1999/13/EG voor de grafische sector en suggereert oplossingen voor enkele problemen inzake de implementatie ervan. Deel 1: Emissie-inventaris en kostencurven Deel 1 begint met een afbakening en een beknopte beschrijving van de diverse subsectoren die onderscheiden worden binnen de grafische sector. Het betreft flexo- en diepdruk, illustratiediepdruk, coldset, heatset, vellenoffset en zeefdruk. Elk van deze subsectoren vertegenwoordigt specifieke druktechnieken waarbij typische producten (inkten, oplosmiddelen, reinigingsmiddelen, vluchtige toevoegstoffen, ...) gebruikt worden die dan weer een specifiek emissiepatroon vertegenwoordigen. Verder wordt een analyse gegeven van de economische draagkracht van de sector. Hieruit blijkt dat de sector voornamelijk bestaat uit kleine bedrijven en dat de tewerkstelling de laatste jaren lichtjes terugloopt. Tevens wordt in 2001 een omzetdaling vastgesteld die zich voornamelijk laat voelen in het marktsegment ‘kranten en periodieken’. De grafische sector kan omschreven worden als een mature sector, gekenmerkt door een lichte jaarlijkse groei, talrijke spelers op de markt en een scherpe concurrentiestrijd. Naast de toenemende concurrentie binnen België stijgt ook de concurrentiële druk vanuit het buitenland.
13
Om een zo gedetailleerd mogelijke emissie-inventaris op te maken werd een uitgebreide enquête gehouden binnen de sector. De resultaten van de enquête worden in het rapport weergegeven, weliswaar anoniem wegens een confidentialiteitsverbintenis. Bij de emissieberekeningen werd in eerste instantie uitgegaan van de enquêteresultaten waarbij het resultaat betrekking heeft op de huidige situatie (jaar 2000). Daarnaast werd ook een berekening gemaakt van de zogenoemde unabated situatie, d.w.z. de situatie waarin dezelfde emissiereducerende technieken worden toegepast als in 1990 maar waarin de productiegegevens van 2000 worden gebruikt. Om een idee te krijgen van de emissiesituatie in 1990 werd rekening gehouden met een geschatte toename van de productie tussen 1990 en 2000 en werd aldus teruggerekend. Tijdens de enquête werd getracht om, alleszins voor de belangrijkste emittoren, een zo groot mogelijke respons te bekomen door herinneringen te sturen en tenslotte door telefonische enquêtering. De respons bedroeg ca. 10 % voor de vellenoffset en de zeefdruk, 68 % voor de flexo- en diepdruk en 100 % voor de heatset en illustratiediepdruk. Vooral voor de subsectoren vellenoffset en zeefdruk, die bestaan uit een groot aantal kleine bedrijven, dienden aannames gemaakt te worden om een extrapolatie naar de volledige sector te kunnen uitvoeren. In de flexo- en diepdruksector zijn er 53 bedrijven in Vlaanderen die op zich nog eens kunnen ingedeeld worden in verschillende categorieën: bedrijven die hoofdzakelijk oplosmiddelarme producten gebruiken (watergebaseerde of UV inkten), bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken (meestal op basis van ethylacetaat en ethanol) en bedrijven die zowel solventgebaseerde als watergebaseerde producten gebruiken. Binnen de tweede categorie, die uiteraard voor deze studie de belangrijkste is, wordt meestal gebruik gemaakt van nageschakelde technieken om aan de geldende milieuwetgeving te voldoen. Veruit de meest toegepaste techniek in Vlaanderen is naverbranding waarbij in quasi alle recente investeringen gebruik gemaakt wordt van thermisch regeneratieve naverbranding. Enkele bedrijven maken gebruik van het reductieprogramma om aan de wetgeving te voldoen. De illustratiediepdruk sector in Vlaanderen bestaat uit slechts twee bedrijven. Typisch in deze subsector is het gebruik van inkten die tolueen als solvent bevatten. Alle bedrijven maken gebruik van een actief koolfilter om de tolueenemissies te beperken en het oplosmiddel te recupereren (TWI of tolueenterugwininstallatie). Binnen de heatset sector blijken er in Vlaanderen 16 bedrijven actief te zijn. Heatset inkten worden geforceerd gedroogd waarbij uit de minerale oliën van de inkten emissies van vluchtige organische stoffen ontstaan. Deze worden gereduceerd door thermische of katalytische naverbranding toe te passen. Heatset is een offsettechniek (zie verder) waarbij er tevens gebruik gemaakt wordt van vochtwater waaraan isopropylalcohol (IPA) toegevoegd wordt. In de sector van de vellenoffset zijn de emissies van VOS afkomstig van het gebruik van IPA dat toegevoegd wordt bij het vochtwater. In de zeefdruksector worden zowel solventgebaseerde, als watergebaseerde en UV-inkten gebruikt. Er wordt een duidelijke evolutie vastgesteld naar het gebruik van UV-inkten en in mindere mate ook watergebaseerde inkten.
14
In quasi alle drukprocessen, zeker deze waarbij met oplosmiddelgebaseerde inkten gewerkt wordt, worden schoonmaakmiddelen gebruikt die deels bestaan uit oplosmiddelen. Uiteraard werd in de enquête ook naar deze verbruiken gevraagd en werd bij de emissieberekeningen ook hiermee rekening gehouden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de huidige (2000) en de unabated emissies van VOS van de grafische sector voor elk van de eerder aangehaalde subsectoren. De unabated emissies zijn een berekening van de emissies zonder emissiereducerende technieken, conform de situatie in het jaar 1990. Het verschil met de reële emissies in 1990 bestaat in het verschil in de productieomvang tussen 2000 en 1990. Op basis van statistieken van inktverbruiken mag er immers aangenomen worden dat de productie in de grafische sector gestegen is met ca. 30 % tussen 1990 en 2000. Volgens de sector is deze stijging vooral het gevolg van het toenemend gebruik van vierkleurendruk. [kton/jaar] Flexo- en diepdruk Illustratiediepdruk Heatset Vellenoffset Zeefdruk Totaal reductie t.o.v. unabated niveau
Unabated VOS-emissies
VOS-emissies in 1990
12,2
Huidige VOS-emissies 5,5 0,4 0,8 1,0 0,1 7,9
29 %
54 %
10,9
0,7 3,1 2,1 0,4 17,2
Hieruit blijkt tevens dat de VOS-emissies tussen 1990 en 2000 reeds met 54 % verminderd werden door het nemen van emissiereducerende maatregelen. Het reductiepotentieel van de grafische sector wordt verder onderzocht aan de hand van kostencurven. Met behulp van een kostencurve kan men een maatregel of een combinatie van maatregelen selecteren die een bepaalde eenheidskost (in kEURO per ton vermeden emissie) vertegenwoordigen of voldoen aan een opgegeven emissiereductie. Hiervoor moeten de maatregelen en combinaties van maatregelen gesorteerd worden volgens marginale (eenheidsreductie)kosten. De maatregelen worden gekozen uit de volledige lijst van maatregelen die in deel II van dit rapport opgenomen werden. Slechts een beperkt aantal van deze voorgestelde maatregelen is toepasbaar in de specifieke situatie van de grafische sector in Vlaanderen én omvat voldoende elementen om ze op te nemen in de kostencurven. Deze maatregelen worden per grafische subsector verder opgesomd. Er worden kostencurven opgesteld per subsector en tot slot ook voor de volledige grafische sector. Voor de flexo- en diepdruksector worden volgende emissiereducerende maatregelen weerhouden en opgenomen in de kostencurven: - Substitutie van solventgebaseerde producten; - Toepassen van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen; - Implementeren en toepassen van een naverbrander met een hoge efficiëntie;
15
- Reductie van de diffuse emissies van de heliopersen en lamineermachines tot 10% van de solventinput (onder meer door het aansluiten van de bodemafzuiging van deze persen op een naverbrander). Uit de kostencurve blijkt dat maximaal 3 850 ton VOS in de flexo- en diepdruksector gereduceerd kan worden tegen een totale kostprijs van 1 040 kEuro (bij 5 % discontovoet). In de sector van de illustratiediepdruk werd één bijkomende maatregel opgenomen in de kostencurve, met name: - Reductie van de totale VOS-emissies tot 6,5% van de totale solventinput. Deze maatregel heeft een maximale reductie van 166 ton VOS tot gevolg, evenwel zonder bijkomende kosten. Voor de heatset worden volgende reductiemaatregelen geëvalueerd: - Implementatie en toepassing van een naverbrander; - Reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen. Deze maatregelen hebben een totale emissiereductie van 122 ton VOS tot gevolg tegen een totale kostprijs van 99,5 kEuro (bij 5 % discontovoet). Hierbij dient opgemerkt te worden dat de kosten van de reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen niet kunnen begroot worden. Voor de vellenoffset worden volgende reductiemaatregelen geëvalueerd: - Reductie van de VOS-emissies ten gevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen. Deze maatregel heeft een totale emissiereductie van 118 ton VOS tot gevolg met een niet te bepalen kostprijs. Voor de zeefdruk worden volgende reductiemaatregelen geëvalueerd: - Substitutie van solventgebaseerde producten door UV-producten en watergebaseerde producten; - Toepassen van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen. Het totale emissiereductiepotentieel van de zeefdruksector bedraagt 59 ton VOS, met een totale kostprijs van 2 170 kEuro. De kostencurve voor de volledige grafische sector wordt grafisch weergegeven in volgende figuur. Het betreft de kosten bij 5 % discontovoet en volgens een nulgroei scenario. Dat wil zeggen dat aangenomen wordt dat de productie in de grafische sector vanaf de huidige situatie tot 2010 geen groei meer zal kennen. In het rapport worden bijkomende scenario’s doorgerekend, met name bij een discontovoet van 10 % bij de eerder vermelde nulgroei en vervolgens werd een aangenomen groei van 15 % doorgerekend, telkens bij beide discontovoeten.
Marginale kost (€ / ton VOS-reductie)
16
25000 20000 15000 10000 5000 0 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
Restemissies (ton VOS)
Concluderend kan gesteld worden dat volgens het nulgroei scenario maximaal tot ca. 3 700 ton VOS kan gereduceerd worden waarbij de marginale kost 3 566 Euro/ton VOS zal bedragen wanneer rekening gehouden wordt met de maatschappelijke discontovoet en 4 291 Euro/ton VOS wanneer gerekend wordt met de private discontovoet.. Volgens het 15%-groei scenario kunnen de VOS-emissies van de grafische sector slechts gereduceerd worden tot ca. 4 300 ton VOS. In beide gevallen liggen de gereduceerde VOS-emissies in 2010 -op basis van deze berekeningen- in belangrijke mate boven het vooropgestelde indicatieve plafond van de NEC-richtlijn voor de grafische sector in Vlaanderen. Het indicatieve emissieplafond bedraagt immers 2 975 ton VOS. Er dient echter bijvermeld te worden dat dit plafond uitgaat van een basisemissie voor de grafische sector in 1990/1994 van 7 830 ton VOS, terwijl deze studie uitgewezen heeft dat de emissies in 1990 ca. 12 200 bedroegen. De reductie van de VOS-emissies in 2010 ten opzichte van de ingeschatte reële VOSemissies in 1990 bedraagt maximaal 65 % en 70 %, respectievelijk volgens het 15%-groei scenario en het nul-groei scenario. Voor het indicatieve NEC-plafond van de grafische sector is men uitgegaan van een reductie van 62 %. De reductie van de VOS-emissies in 2010 ten opzichte van de ingeschatte VOS-emissies in 2000 (7 900 ton) bedraagt maximaal tussen 46 % en 53 % op basis van deze berekeningen, respectievelijk volgens het 15% groei scenario en het nul-groei scenario. Uit de analyse van de kostencurven in het Rains model en de vergelijking met de resultaten van deze studie blijkt voornamelijk dat de emissiegegevens van Rains voor de grafische sector sterk onderschat zijn. Rains neemt voor België een emissie van 8 kton VOS aan, terwijl uit onderhavige studie blijkt dat het emissieniveau 12,2 kton VOS bedraagt voor Vlaanderen, in beide gevallen voor 1990.
17
1
INLEIDING
In het kader van regionale, nationale en internationale engagementen en overeenkomsten dienen de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS) van (onder meer) de grafische sector te worden beperkt. Een belangrijk kader voor deze emissiereductie wordt geleverd door de Europese richtlijn 99/13/EG van 11 maart 1999, beter bekend als de solventrichtlijn. Hierin worden de bedrijven via bindende voorschriften verplicht te voldoen aan bepaalde emissiegrenzen voor geleide emissies. Voor het eerst worden in deze richtlijn ook beperkingen voorgeschreven voor diffuse emissies, met name als een maximaal percentage van de totale oplosmiddeleninput in een bedrijf. Op internationaal niveau is de belangrijkste overeenkomst het Protocol van Göteborg betreffende de bestrijding van de verzuring, eutrofiëring en ozon in de omgevingslucht. Hierin worden per land emissieplafonds vastgelegd voor SO2, NOx, VOS en NH3. Op EUniveau zijn er nog scherpere emissieplafonds dan deze van het Protocol van Göteborg overeengekomen die vastgelegd werden in de Europese richtlijn 2001/81/EG van 23 oktober 2001, de zogenoemde NEC-richtlijn. Het is bijgevolg te verwachten dat extra maatregelen, boven op de solventrichtlijn, noodzakelijk zijn om de doelstellingen met betrekking tot de emissieplafonds voor VOS te halen. De 'vertaling' van de solventrichtlijn voor de grafische sector (knelpunten met betrekking tot de diffuse emissies en de reductie van het IPA gebruik) en de noodzaak tot verdergaande emissiereducties zijn aanleiding tot het bestuderen van de grafische sector met betrekking tot haar potentieel om de emissies van VOS te reduceren.
18
2
KORTE BESPREKING VAN DE VERSCHILLENDE DRUKTECHNIEKEN
2.1 Vellenoffsetdruk Het offsetprocédé is een vlakdruktechniek. Dit betekent dat de drukkende en nietdrukkende delen op gelijke hoogte liggen in de drukvorm. Bij offset wordt het beeld via een rubberdoek op het papier of karton overgedragen (vandaar de naam offset). De drukvormen hebben hydrofobe en hydrofiele zones. Eerst worden de drukvormen bevochtigd. Het water wordt aangetrokken door de hydrofiele zones. De inkt wordt nadien aangebracht en aangetrokken door de hydrofobe zones. Offsetpersen hebben dus vocht- en inktwerken. In het vochtwater bevinden zich meestal stoffen die de oppervlaktespanning beïnvloeden zoals isopropylalcohol (IPA), andere toevoegingsmiddelen en middelen tegen algenvorming. IPA zorgt ervoor dat de flinterdunne waterfilm in het vochtwerk en op de plaat intact blijft, ondanks de hoge omwentelingssnelheid en druk. Bij vellenoffset heeft de inktdroging voornamelijk plaats door wegslag in het papier, naast oxidatie en polymerisatie. Bij vellenoffset gebruikt men offsetinkten, offsetvernis en dispersielakken (watergedragen lakken) voor offset. VOS-emissies naar de lucht worden hoofdzakelijk veroorzaakt door het gebruik van IPA in het vochtwater, en door het gebruik van solventen voor de reiniging van rubberdoek, drukplaat en de rollen van inktwerk en vochtwerk. Er kan verondersteld worden dat alle IPA in de atmosfeer terechtkomt. De reinigingssolventen komen ofwel in de lucht, ofwel in in vervuild reinigingssolvent (op te halen als vloeistof) ofwel in de poetsdoeken terecht.
2.2 Rotatie-offsetdruk: coldset en heatset Rotatie-offset verschilt o.m. van gewone vellenoffset door de wijze van aanvoer van het te bedrukken papier. Bij rotatie-offset wordt het papier aangebracht in grote rollen, die nadien tot het eindproduct versneden en gevouwen dienen te worden. Rotatiepersen kunnen uitgerust zijn met automatische wasinstallaties. Nieuwe rotatiepersen zijn steeds uitgerust met automatische wasinstallaties. Het type drukplaat dat bij rotatie-offsetpersen gebruikt wordt is identiek aan deze voor vellenoffsetpersen. In het geval van heatset rotatie offset wordt eveneens gebruik gemaakt van vochtwerken en vochtwater met IPA dat de hydrofiele of niet-inktdragende delen van de plaat dient nat te houden. In het geval van coldset rotatie offset is de beschikbare literatuur niet eenduidig over het gebruik van IPA. Volgens de BBT-studie1 verbruikt de coldset aanzienlijke hoeveelheden IPA, terwijl de UGent2 ervan uitgaat dat er in de coldset geen IPA gebruikt wordt. De inkten die gebruikt worden in coldset rotatie verschillen van deze van de vellenoffset. Coldsetinkten drogen louter door wegslag in het papier. Doordat wegslag voor de
1
BBT studie voor de grafische sector. Vito, 1998. ISBN: 90 382 0154 0 Emissies van vluchtige organische stoffen in Vlaanderen: verfijning van de inventarisatie en van het relationeel verband met troposferische ozonvorming.. V. D’Haene, A. Van Hyfte & H. Van Langenhove. UGent, 2002.
2
19
inktdroging zo sterk van belang is, dienen ook steeds niet-gestreken papiersoorten gebruikt te worden. Krantenpapier is het beste voorbeeld hiervan. Heatsetinkten worden in tegenstelling tot de inkten in vellenoffset of coldset niet gedroogd door oxidatie of wegslag in het papier, maar wel door geforceerde droging met hete lucht op een temperatuur tussen 200°C en 300°C onmiddellijk na de bedrukking. Door het verdampen van de minerale oliën uit de heatsetinkt kunnen koolwaterstofemissies plaatsvinden. Deze kunnen sterk gereduceerd worden door het voorzien van een nabehandeling van de afgezogen lucht uit de droogoven. Door de hoge temperatuur in de droogoven worden de oorspronkelijke C-verbindingen afgebroken tot kleinere ketens. Omwille van de geforceerde droging laat de heatset rotatie-offset toe grote oplages te drukken op gestreken (glanzend) papier. Heatsetpersen zijn door de band genomen iets kleiner dan coldsetpersen. Het drukformaat bedraagt 8 tot 48 A4 pagina’s per omwenteling. De papierbreedte gaat tot ongeveer anderhalve meter. De doorsnee pers haalt een druksnelheid tot 40.000 omwentelingen per uur. De snelste persen gaan (theoretisch) tot 100.000 per uur. Tweezijdige vierkleurendruk is het meest gebruikelijk. Net zoals bij coldset geschiedt het vouwen onmiddellijk na het bedrukken. VOS-emissies in de coldset worden slechts veroorzaakt door het gebruik van solventhoudende reinigingsmiddelen die vrijkomen uit de automatische wasinstallaties. De reinigingsmiddelen bevatten vaak een deel water en een deel solventen. VOS-emissies in de heatset worden veroorzaakt door het gebruik van heatsetinkten en vinden hoofdzakelijk plaats ter hoogte van de droogovens. Verder leidt ook het gebruik van IPA en van reinigingssolventen tot VOS-emissies. Het grootste deel van de VOS-emissies van heatsetinkten zijn geleide emissies. Het overgrote deel van de IPA-emissies en de VOSemissies van de reinigingssolventen zijn echter diffuse emissies.
2.3 Illustratiediepdruk Illustratiediepdruk wordt gebruikt voor het bedrukken van tijdschriften, reclamemateriaal, en catalogi. Hierbij wordt alleen papier op rollen bedrukt. Eigen aan illustratiediepdruk zijn de enorme oplages die hiermee gehaald kunnen worden. De rotatiediepdrukpersen zijn bijgevolg erg grote installaties met een papierbaanbreedte tot 3.480 mm. De druksnelheid bedraagt tot 15 meter per seconde. Illustratiediepdrukpersen hebben meestal 8 drukunits (4 kleuren voor elke zijde van het papier). Bij diepdruk liggen de drukkende delen verdiept in de drukvorm. De drukvorm is een stalen cilinder die voorzien is van een koperlaagje. In deze koperlaag worden de napjes aangebracht. Nadien wordt de drukvorm voorzien van een chroomlaag. De drukinkt komt terecht in de napjes. De diepdrukcilinder loopt door een inktbak waaruit hij overvloedig inkt opneemt. Een rakel die tegen de cilinder drukt, verwijdert de overtollige inkt van de drukvorm. De drukvorm komt vervolgens in aanraking met de papierbaan. Om een soepele druk te krijgen is de tegendrukcilinder met rubber bekleed of wordt er tussen de stalen tegendrukcilinder en de drukcilinder een rubberen rol van geringere diameter ingeschakeld. Als het te bedrukken materiaal tegen de drukvorm wordt geperst, wordt de inkt als het ware door het papier opgezogen. Tengevolge van de hoge kostprijs van de drukvorm, wordt diepdruk vooral toegepast voor het drukken van grote en/of vaak weerkerende orders waaraan strenge kwaliteitseisen worden gesteld.
20
De grote snelheid van de drukpers maakt het snel drogen van de inkt tussen elke drukgang noodzakelijk. Daarom is het nodig om te werken met drukinkten die zeer vluchtige oplosmiddelen bevatten. Illustratiediepdrukinkten bestaan voor circa 80% uit tolueen. Het kookpunt van dit mengsel ligt tussen de 100°C en 200°C. Het bedrukte papier wordt telkens via drooginstallaties naar de volgende drukeenheid gevoerd. In het algemeen beschikken alle illustratiediepdrukkerijen over een tolueenterugwininstallatie (TWI). Hierbij wordt tolueen, afkomstig uit droog- of ventilatielucht, aan actieve kool geadsorbeerd. Na verzadiging van het actief koolbed wordt het geadsorbeerde tolueen met behulp van stoom weer uitgedreven en gerecupereerd. Een deel van de teruggewonnen tolueen wordt binnen de drukkerij opnieuw gebruikt. Hiertoe beschikken diepdrukkerijen over eigen destillatieapparatuur. De rest van de tolueen wordt meestal aan de inktleverancier verkocht. VOS-emissies zijn afkomstig van het gebruik van solventhoudende inkten (op basis van tolueen) en het gebruik van solventen voor de reiniging van de diepdrukpersen en de vloeren (meestal tolueen).
2.4 Flexo- en diepdruk Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen oplosmiddelhoudend drukken en waterig drukken. Onder flexo- en diepdrukkken wordt niet alleen het bedrukken van papier of karton verstaan, maar eveneens het bedrukken van kunststoffen. Verder gaat het niet alleen om het bedrukken van het substraat, maar ook om het aanbrengen van een lak- of beschermingslaag met behulp van een drukpers of om lamineren (aanbrengen van een lijmlaag).
Flexodruk:
Bij flexodruk liggen de drukkende delen verhoogd op de drukvorm, vergelijkbaar met een stempel. De drukvorm is in spiegelbeeld. Men onderscheidt rubberen of fotopolymeren drukvormen. De drukvormen worden bevestigd op de drukvormcilinder met behulp van tweezijdige kleefband. De beïnkting van de drukvorm gebeurt meestal onrechtstreeks via een rasterwals. Het contact van het substraat met de drukvorm wordt bewerkstelligd door een tegendrukcilinder. Bij flexodruk vindt men zowel rotatiedruk als vellendruk. De vellendruk betreft bijna altijd karton en er wordt gedrukt met waterige inkten. Na het drukken heeft de droging plaats. Deze gebeurt op basis van verwarmde lucht die met een hoge stroomsnelheid op het substraat wordt geblazen. Bij vellendruk gebeurt de droging door wegslag. Diepdruk:
Het diepdrukprocédé is reeds beschreven bij de bespreking van de illustratiediepdruk. In dit geval wordt echter geen papier bedrukt voor tijdschriften, catalogi of reclamebladen. Er wordt over diepdruk gesproken wanneer verpakkingsmaterialen en dergelijke worden bedrukt via het diepdrukprocédé. In tegenstelling tot de illustratiediepdruk wordt er
21
nagenoeg niet met tolueen gewerkt als oplosmiddel. De meest gebruikte oplosmiddelen in de diepdruk zijn ethylacetaat en ethanol, die meestal als een mengsel worden gebruikt. Dit verschil maakt dat de gebruikte solventen –in tegenstelling tot de illustratiediepdrukniet gerecycleerd kunnen worden. In dit geval is de meest gangbare reductiemaatregel de toepassing van een naverbrandingsinstallatie. 2.4.1
Oplosmiddelhoudend drukken
Voor het bedrukken worden oplosmiddelhoudende inkten en lakken gebruikt. oplosmiddelhoudende inkten bestaan uit drie hoofdbestanddelen: § Pigmenten of kleurstoffen § Bindmiddelen § Solventen en hulpstoffen
De
De inkten worden aangekocht aan een drogestofgehalte van 25 à 50% (volgens een enquête van IVP zouden deze inkten gemiddeld 35% ds bevatten bij de verkoop). Ze worden meestal door de gebruiker op de gewenste viscositeit gebracht door het toevoegen van een verdunner (meestal ethanol of ethylacetaat). De viscositeit waarbij wordt gedrukt, verschilt van situatie tot situatie. Volgens een enquête van IVP zou er gemiddeld 20% extra solventen bijgevoegd worden. Solventhoudende lakken hebben gelijkaardige karakteristieken, buiten het feit dat ze niet gekleurd zijn en dus geen pigmenten bevatten. VOS-emissies zijn afkomstig van het gebruik van solventhoudende inkten en lijmen en het gebruik van solventen voor de reiniging van de diepdrukpersen en de vloeren. 2.4.2
Waterig drukken
Voor het bedrukken worden waterhoudende inkten en lakken gebruikt. De waterhoudende inkten bestaan uit drie hoofdbestanddelen: § Pigmenten § Bindmiddel § Hulpmiddelen (water, cosolventen zoals ethanol, ammoniak en dergelijke) De lakken daarentegen bevatten geen pigmenten. De inkten worden aangekocht aan een droge stofgehalte van rond de 30 à 40%. Volgens een enquête van IVP zouden deze inkten gemiddeld 35% ds, 10% solventen en 55% water bevatten bij de verkoop. Volgens de sector zelf zou de produktfiche onvoldoende informatie geven. Er zou enkel vermeld worden dat watergebaseerde inkten maximaal 10% solventen bevatten. Het solventgehalte van de watergebaseerde inkt in kwestie zou niet vermeld worden. Navraag bij de inktleveranciers toonde aan dat het solventgehalte van de watergebaseerde inkten, gebruikt binnen de sector, tussen 0.5 en 5% ligt. Ze worden door de gebruiker op gewenste viscositeit gebracht door het toevoegen van water en/of aanlengvernis. De viscositeit waarbij wordt gedrukt, verschilt van situatie tot situatie. Voor flexografie, diepdruk, lakkeren en het cacheren worden soms ook waterige 2component producten gebruikt.
22
2.5 Zeefdruk Nadat de film aangemaakt is, wordt een propere zeef voorbereid door ze met een lichtgevoelige laag in te smeren. Vervolgens wordt het beeld van de film belicht op de zeef en de niet-belichte delen worden verwijderd door de zeef met water te spoelen. Wanneer de zeef droog is, kan ze op de pers ingesteld worden, klaar om te drukken. De inkt wordt voorafgaandelijk klaargemaakt. Wanneer de zeef ingesteld is op de drukmachine, wordt de inkt op de zeef gegoten en zal de rakel over de zeef geleid worden, waardoor de inkt door de mazen van de zeef geperst wordt, en een beeld gedrukt wordt op het materiaal dat onder de zeef ligt. De inkt zal enkel door de belichte delen migreren. In de zeefdruk kan gebruik gemaakt worden van solventgebaseerde, watergebaseerde en UV-inkten. Zo wordt kleur per kleur het beeld opgebouwd. Na elke kleur wordt het bedrukt materiaal gedroogd. Het droogprocédé kan gebeuren in droogrekken of met behulp van warme lucht in een droogtunnel. In geval van UV-inkten wordt gebruik gemaakt worden van een UV-brug (geforceerde droging via UV-stralen). Het voordeel hierbij is dat men geen solventen meer gebruikt in het drukproces. Wanneer de printopdracht beëindigd is en er minder dan 4.000 prints met de zeef gedaan zijn, dan is het gaas nog van goede kwaliteit en moet de zeef gereinigd worden om ze daarna opnieuw te gebruiken. Wanneer een zeef meer dan 4.000 druks verwerkt heeft, kan men het gaas verwijderen zonder eerst te reinigen, om ze dan als chemisch afval te laten verwijderen. VOS-emissies worden veroorzaakt door het gebruik van solventhoudende inkten en door het gebruik van solventen voor het verwijderen van de restinkt van de zeef na gebruik en voor hergebruik van de zeef.
23
3
ANALYSE VAN DE ECONOMISCHE DRAAGKRACHT VAN DE SECTOR
3.1 Socio-economische gegevens In dit hoofdstuk wordt de grafische nijverheid geanalyseerd volgens zes indicatoren, nl. het aantal ondernemingen, de tewerkstelling, de tewerkstelling per grootte van bedrijf, het omzetcijfer en de productiecapaciteit, de handelsbalans en de investeringsuitgaven. Indien de gegevens voorhanden waren, werd de papierindustrie en de grafische industrie (NACEcodes 21 en 22) gescheiden gehouden. Tevens werden krantendrukkerijen niet meegenomen in de verwerking van de gegevens. De analyse is uitgevoerd op basis van gegevens uit activiteitenrapporten en statistische dossiers van Febelgra, de sociaal-economische nieuwsbrief van de ‘Centrale Raad voor het Bedrijfsleven’ en Industriële statistieken van het ‘Nationaal Instituut voor de Statistiek’. De sector papier- en kartonverwerkende nijverheid, gegroepeerd onder Fetra, heeft eveneens beknopte socio-economische gegegvens aangeleverd ten behoeve van deze studie. 3.1.1
Aantal ondernemingen
Onderstaande tabel geeft de evolutie van het aantal werkgevers aan. De gegevens zijn gebaseerd op de statistieken van de ‘Rijksdienst voor Sociale Zekerheid’ (RSZ). Het betreft de cijfers voor het aantal werkgevers, exclusief de zelfstandigen in de grafische nijverheid en exclusief de krantendrukkerijen. Tabel 1: Aantal werkgevers in grafische ondernemingen (excl. krantendrukkerijen) in België en de gewesten in de periode 1997-maart 2001. (Uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) WERKGEVERS 1997 1998 1999 2000 2001
België 1.799 1.821 1.785 1.790 1.766
Jaarlijkse evolutie -1,80% +1,22% -1,98% +0,28% -1,34%
Vlaamse 1.086 1.090 1.051 1.080 1.053
Gewesten Waalse 378 395 385 366 383
Brussels Hoofdstedelijk 335 336 349 344 330
Ongeveer 66% van de werkgevers heeft als hoofdactiviteit drukken. Prepress of ‘overige activiteiten verwant aan drukkerijen’ heeft een aandeel van 30%, terwijl afwerking of postpress de overige 4% uitmaakt. Belangrijk is de verticale integratie bij de meeste bedrijven, waar de volledige dienstverlening van prepress-, druk- en postpressactiviteiten uitgevoerd wordt. In 2001 werden in totaal 59 grafische ondernemingen failliet verklaard en dit is een stijging met 3,51% ten opzichte van 2000. Binnen de sector van de papier- en kartonverwerkende nijverheid, gegroepeerd onder de federatie Fetra, zijn er ongeveer 300 werkgevers en 11 000 werknemers in Vlaanderen.
24
3.1.2
Tewerkstelling
De tewerkstelling gecreëerd bij de werkgevers van grafische ondernemingen (exclusief de zelfstandigen), wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 2: Tewerkstelling in grafische ondernemingen (excl. krantendrukkerijen) in België en de gewesten in de periode 1997-maart 2001. (Uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) TEWERKSTELLING 1997 1998 1999 2000 2001
België 20.853 20.209 19.602 19.394 19.486
Jaarlijkse evolutie -0,97% -3,09% -3,00% -1,07% +0,47%
Vlaamse 14.006 13.433 12.708 12.727 12.679
Gewesten Waalse 3.696 3.713 3.622 3.365 3.558
Brussels Hoofdstedelijk 3.151 3.063 3.272 3.302 3.249
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat 65% van de tewerkstelling in het Vlaamse gewest wordt gerealiseerd. 18% is voor het Waalse gewest en voor het Brussels Hoofdstedelijk gewest is dat 17 %. Gelijklopend met de daling in werkgevers tussen 1997 en 2001, nam ook de tewerkstelling over deze periode af met bijna 7%. Ten opzichte van 2000 nam de werkgelegenheid tot maart 2001 echter toe met 0,47% en geëxtrapoleerd voor het hele jaar met 1,2%. Ook in de tewerkstelling wordt de verdeling van de hoofdactiviteiten duidelijk weerspiegeld. Meer dan 80% van de werknemers is tewerkgesteld in de drukkerijen, 16% in de prepress en 4% in de afwerking. In de papier- en kartonproducerende ondernemingen waren in 2000 in België 29.326 werknemers aangesteld. In 2001 liep dit aantal echter met 2% terug tot 28.739. In het algemeen kunnen we dus stellen dat de papier- en grafische nijverheid te kampen heeft met een langzame inkrimping van de werkgelegenheid. 3.1.3
Tewerkstelling per grootte van het bedrijf
De grafische sector is een uitgesproken KMO-sector. Dit blijkt duidelijk uit de verdeling van de werkgevers over het aantal tewerkgestelde personen (zie onderstaande tabel). Tabel 3: Verband tewerkstelling/werkgevers voor de grafische ondernemingen in België (excl. krantendrukkers) in het 1ste trimester van 2001 (uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) # tewerkgestelde personen Van 1 tot 4 Van 5 tot 9 Van 10 tot 19 Van 20 tot 49 Van 50 tot 99 Van 100 tot 199 Van 200 tot 499 Totaal
# werkgevers
# werkgevers (%)
Tewerkstelling
Tewerkstelling (%)
1.042 317 198 144 31 28 6 1.766
59,00% 17,95% 11,21% 8,15% 1,76% 1,59% 0,34% 100,00%
1.958 2.106 2.719 4.498 2.136 4.042 2.027 19.486
10,05% 10,81% 13,95% 23,08% 10,96% 20,74% 10,40% 100,00%
25
Ten opzichte van de ‘BBT-studie van de Grafische Sector’ (1998) valt het op dat er momenteel geen ondernemingen meer zijn met meer dan 500 werknemers in dienst. Wel is de tewerkstelling in bedrijven van 100 tot 199 werknemers gestegen van bijna 14% tot 21%.
3.2 Omzet en productiecapaciteit Onderstaande tabel geeft de evolutie van de omzet van de Belgische en de Vlaamse grafische nijverheid weer, inclusief zelfstandigen en inclusief krantendrukkerijen (zie onderstaande tabel). De gegevens zijn gebaseerd op de BTW-aangiftes van de sector, geglobaliseerd door het NIS. Tabel 4: Omzetcijfer van de grafische nijverheid (incl. krantendrukkerijen) in België en Vlaanderen in de periode 1993-maart 2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS) OMZETCIJFER 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
Omzet België in Mio EUR 3.471 3.595 3.846 3.876 4.058 4.349 4.480 4.712 4.493
Omzet Vlaanderen in Mio EUR 2.319 2.400 2.589 2.634 2.757 3.057 3.092 3.089 2.895
Nominale evolutie Vlaand. +3,5% +7,8% +1,7% +4,7% +10,9% +1,1% -0,0% -6,3%
Reële evolutie Vlaanderen +1,1% +6,3% -0,4% +3,1% +9,9% +0,0% -2,5% -8,8%
Ter aanvulling worden in de volgende tabel de omzetcijfers van de papier- en kartonproducerende sector opgenomen. Tabel 5: Omzetcijfer van de grafische nijverheid (incl. krantendrukkerijen) in België en Vlaanderen in de periode 1993-maart 2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS) OMZETCIJFER 1993 1994 1995 1996 19973 1998 1999 2000 2001
Omzet België in Mio EUR 3.340 3.608 4.083 3.907 4.479 4.943 6.073 5.922
Omzet Vlaanderen in Mio EUR 2.046 2.168 2.484 2.333 2.653 2.991 3.781 3.724
Nominale evolutie Vlaand. +6,0% +14,6% -6,0% +12,7% +26,4% -1,5%
Reële evolutie Vlaanderen +3,6% +13,1% -8,1% +11,6% +23,9% -4,0%
De nominale omzet van de grafische ondernemingen en de papier- en kartonproducenten kende in 2001 door de conjunctuurverzwakking een terugval ten opzichte van 2000. Deze omzetdaling kwam sterk tot uiting in de tweede helft van 2001; in de eerste helft werd immers nog een groei gerealiseerd van 1.4%. 3
Gegevens voor 1997 ontbraken in de BTW-omzetcijfers van het NIS
26
De PRODCOM-statistieken4 laten toe om de omzetcijfers te verdelen over de verschillende soorten drukwerken. Voor deze statistieken worden enkel bedrijven van meer dan 10 werknemers meegerekend (zie volgende tabel). Tabel 6: Omzetcijfer van de Belgische grafische nijverheid in 2001, verdeeld over de marktsegmenten (PRODCOM-statistieken). (Uit Statistisch dossier 2001, Febelgra) MARKTSEGMENTEN Publiciteitsdrukwerken Kranten en periodieken Boeken en brochures Diensten (pre- en postpress) Etiketten Commerciële catalogi Formulieren Administratief drukwerk Ander drukwerk
Aandeel in % in 2001 28 21 10 9 7 4 4 3 14
Omzetwijziging in % 2001 t.o.v. 2000 -2 -11 -4 -1 -1 -6 +1 -19 -3
Uit deze tabel kunnen we afleiden dat de omzetdaling in 2001 zich sterk liet voelen in het marktsegment ‘kranten en periodieken’, namelijk 53% van de totale omzetdaling. Ook de sector ‘administratief drukwerk’ kende een forse daling, maar aangezien deze slechts een marktaandeel heeft van 3% komt de daling minder tot uiting in het totale omzetcijfer. De grafische sector kan omschreven worden als een mature sector, gekenmerkt door een lichte jaarlijkse groei, talrijke spelers op de markt en een scherpe concurrentiestrijd. Door de overmatige productiecapaciteit leidde de concurrentiestrijd in 2001 tot een daling van de verkoopprijzen en van de verkoopmarges, waardoor oplossingen moesten gevonden worden om de productiekosten te verlagen of schaalvoordelen te verwerven. Sommige ondernemingen kozen voor een overnamepolitiek, anderen voor een fusie. Daarnaast kwamen ook netwerking en het stopzetten van de activiteiten voor als opties. De productiecapaciteit volgde niet onmiddellijk de daling in de vraag, met een verhoogde concurrentiedruk als gevolg. Zoals reeds vermeld heeft dit geleid tot 59 faillissementen in 2001. Naast de toenemende concurrentie binnen België, stijgt ook de concurrentiële druk vanuit het buitenland. Door de toenemende globalisering is de concentratiegraad van de afnemers verhoogd en kunnen deze multinationale groepen voor hun aankopen makkelijker op de voor hen interessantste markten terecht. Tenslotte blijkt de vraag naar publiciteitsdrukwerken (het grootste segment) ook in 2002 te verslechteren door de slechte economische conjunctuur. Ook voor de papier- en kartonproducenten was 2001 een moeilijk jaar . De tegenvallende vraag en de relatief hoge petroleumprijzen brachten de producenten ertoe over te gaan tot verlaagde productie om op die manier de prijzen stabiel te houden. Er werd getracht om in de zomer van 2001 prijsverhogingen van 3 tot 5% door te voeren ten gevolge van de hogere brandstofkosten, milieukosten en loonkosten. De vraag bleef echter dalen zodat vanaf oktober 2001 de grafische bedrijven toch lagere prijzen betaalden voor de aankoop van 4
Industriële Statistieken. Ministerie van Economische Zaken. Nationaal Instituut voor de Statistiek.
27
papier. Ook de pulpprijs bleef relatief laag, wat de papier- en kartonproducenten toch enige ademruimte gaf. Gelet op de huidige economische context en op de zwakke vraag is het weinig waarschijnlijk dat er zich op korte termijn een ernstige stijging van de pulpprijzen zal voordoen. Daarenboven wordt vandaag meer en meer oud papier gebruikt in plaats van mechanische pulp. Ook in de papiersector is er sprake van herstructureringen en/of fusies wat de situatie onzekerder maakt. Niet enkel in België liep de papier- en kartonproductie terug, in heel Europa, maar ook in Japan, Canada en de Verenigde Staten werd dezelfde ontwikkeling waargenomen. Naast de daling in pulp-, papier- en kartonproductie, ging ook de bezettingsgraad van de productiecapaciteit in alle sectoren fors achteruit. De gemiddelde bezettingsgraad is teruggelopen van 91.1 tot 85.3 in de papier- en kartonproducerende bedrijven, van 81.1 tot 73.7 in de verwerkende ondernemingen en van 87.7 tot 84.2 in de grafische ondernemingen (zie onderstaande tabel). Tabel 7 Gemiddelde bezettingsgraad van het productievermogen in de periode 1993 tot 2001. (Uit Sociaal Economische Nieuwsbrief, CRB)
Papieren kartonproductie Verwerking van papier en karton Grafische industrie
3.2.1
1993
1994
Gemiddelde productiecijfer 1995 1996 1997 1998 1999
82.5
90.1
85.8
88.6
94.6
91.7
93.7
91.1
85.3
74.1
75.7
79.9
75.4
79.6
80.4
82.5
81.1
73.7
78.3
79.7
82.5
82.3
83.4
84.2
86.7
87.7
84.2
2000
2001
Handelsbalans
De buitenlandse handel wordt steeds belangrijker voor de grafische nijverheid. Bijna een kwart van haar omzet wordt gerealiseerd door het uitvoeren van drukwerk. In onderstaande tabel worden de export- en importcijfers voor België weergegeven. Tabel 8: Export en import in monetaire grootheden in de Belgische grafische nijverheid, inclusief krantendrukkers in de periode 1997-2001 (INTRASTAT-statistieken). (Naar Statistisch dossier 2001, Febelgra) NOMINALE WAARDEN
1997 1998 1999 2000 2001
Export in Mio EUR 923 1.038 1.084 1.213 1.508
Jaarlijkse evolutie +7,8% +12,5% +4,4% +11,9% +24,3%
Import in Mio EUR 797 970 960 990 1.208
Jaarlijkse evolutie +9.0% +21.7% -1.0% +3.1% +22.0%
Balans in Mio EUR 126 68 124 223 300
Jaarlijkse evolutie +0.8% -46.0% +82.4% +79.8% +34.5%
28
In 2001 exporteerde de volledige Belgische sector 542.955 ton drukwerk, wat overeenkomt met 1.508 miljoen euro. De ondernemingen exporteren voornamelijk boeken, brochures en reclamedrukwerk. De belangrijkste handelspartners (meer dan 90% van de export) zijn Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ten opzichte van deze laatste drie landen ging de handelspositie van onze grafische bedrijven erop vooruit. Als we echter een gelijkaardige handelsbalans uitzetten voor de tonnages, dan krijgen we een ander beeld: het ingevoerd tonnage nam in 2001 toe met 26.1% ten opzichte van 2000, het uitgevoerd tonnage maar met 8.3%, zodat de balans met 9% afnam. 3.2.2
Investeringsuitgaven
De investeringsuitgaven van de gezamenlijke papier- en grafische sectoren, die in 1999 en 2000 sterk waren toegenomen, zijn tijdens de eerste negen maanden van 2001 aanzienlijk achteruitgegaan. Enkel in de tak pulp-, papier- en kartonproductie werd een toename waargenomen voor België, te wijten aan een investeringsprogramma in een belangrijke pulp- en papierproducerende onderneming (zie twee volgende tabellen). Tabel 9: De nominale investeringsbedragen in de Belgische en Vlaamse grafische nijverheid (inclusief krantendrukkerijen) in de periode 1993-2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS) NOMINALE WAARDEN
1993 1994 1995 1996 19975 1998 1999 2000 2001
Investeringen in Mio EUR België Vlaanderen 241 182 233 159 237 164 261 191 239 281 208 312 223 327 254 249 182
Jaarlijkse evolutie Vlaanderen -12,6% +3,1% +16,5% +7,2% +13,9% -28,3%
Tabel 10: De nominale investeringsbedragen in de Belgische en Vlaamse papier- en kartonproducerende nijverheid in de periode 1993-2001. (Uit BTW-omzetcijfers van het NIS) NOMINALE WAARDEN
1993 1994 1995 1996 19976 5 6
Investeringen in Mio EUR België Vlaanderen 163 98 252 101 224 143 215 137 -
Gegevens voor 1997 ontbraken in de BTW-omzetcijfers van het NIS Gegevens voor 1997 ontbraken in de BTW-omzetcijfers van het NIS
Jaarlijkse evolutie Vlaanderen +3,0% +41,6% -4,2% -
29
1998 1999 2000 2001
193 212 268 276
119 131 137 137
+10,0% +4,6% +0%
Uit de tabel voor de grafische nijverheid blijkt duidelijk dat de grafische industrie haar investeringsplannen aanzienlijk heeft teruggeschroefd. Ondanks deze belangrijke terugval blijft de sector investeren om tegemoet te komen aan de eisen van de markt, waar de tendens steeds neerkomt op het sneller aanbieden van kwalitatief goede en gevarieerde producten. Voor 50% worden eigen middelen gebruikt om de investeringen te financieren, vreemde middelen worden in 26% van de gevallen aangewend, en 24% van de ondernemingen gaat over tot leasing. De investeringen sloegen vooral op het streven naar een verlaging van de productiekosten, op de invoering van nieuwe productietechnieken en op de uitbreiding van het bestaand productievermogen.
3.3 Conclusie Met een paar maanden vertraging onderging de grafische sector de conjunctuurverzwakking vanaf het tweede trimester van 2001. Vanaf eind 2001 werden echter hoopgevende signalen opgevangen door de toename van maand tot maand van het consumenten- en het producentenvertrouwen. De conjunctuurindicator van de NBB vertoont al verscheidene maanden op rij een verhoging in productie in de verwerkende industrie. Het is nog wachten op de reactie van de professionelen uit de reclamewereld. Van zodra opnieuw budgetruimte wordt gecreëerd om te investeren in reclame in tijdschriften, huis-aan-huis drukwerk, affiches, kranten, … kunnen de grafische bedrijven hun productie opnieuw opvoeren en op die manier betere scores van bezettingsgraad van productievermogen halen. De negatieve resultaten van 2001 gelden niet voor alle leden van FEBELGRA. Grafische ondernemers werkzaam in een nichemarkt en die bijgevolg weinig concurrenten hebben, doorstonden de conjuctuurdip beter dan een doorsnee grafisch bedrijf.
30
4
UITVOERING VAN DE ENQUÊTE BIJ DE GRAFISCHE SECTOR IN VLAANDEREN
4.1 Deelenquêtes per druktechniek Binnen deze studie worden de VOS-emissies tengevolge van de toepassing van 6 verschillende druktechnieken in rekening gebracht. Het gaat om volgende druktechnieken: § Flexo-en diepdruk § Illustratiediepdruk § Heatset § Vellenoffset § Coldset § Zeefdruk Omdat elk van deze druktechnieken verschillend is en op een andere manier aanleiding geeft tot VOS-emissies, werd voor elk van deze technieken een specifieke deelenquête ontwikkeld. In bijlage 1 zijn de definitieve versies van de 6 deelenquêtes terug te vinden. Omdat de respons op de vellenoffsetenquête vrij laag was en dit vermoedelijk het gevolg was van een te complexe vragenlijst werd de enquête voor de zeefdrukbedrijven, die pas enkele weken later verstuurd werd, vereenvoudigd. In de nieuwe versie van deze enquête werd zoveel mogelijk gevraagd om de noodzakelijke informatie in tabellen in te vullen. Het is uiteraard niet mogelijk om te achterhalen of dankzij deze wijzigingen meer zeefdrukbedrijven hebben geantwoord dan het geval zou zijn met de oorspronkelijke zeefdrukenquête. Vervolgens werd beslist om ook enquêteformulieren te versturen naar de overige vellenoffsetbedrijven en zeefdrukbedrijven, omwille van de nog steeds lage tot zeer lage respons van de aangeschreven bedrijven. Om de respons van de vellenoffset ter vergroten, werden de enquêteformulieren voor de vellenoffset -naar analogie met de zeefdrukbedrijven- vereenvoudigd.
4.2 Beknopte kwantitatieve beschrijving van de Vlaamse drukkerijsector In Tabel 11 wordt een algemeen beeld van de omvang van de Vlaamse drukkerijsector en van de verschillende subsectoren gegeven.
31
Tabel 11: Omvang van de grafische sector in Vlaanderen Druktechniek
Flexo- en diepdruk Illustratiediepdruk Heatset Vellenoffset Coldset Zeefdruk Totaal
Aantal drukkerijen / drukafdelingen (aangeschreven)
Aantal foutief ingedeeld / verkeerd adres
64 2 18 403 27 509 1023
14 0 2 15 1 110 142
Werkelijk aantal drukkerijen / drukafdelingen (na de enquête) 537 2 16 384 26 399 880
4.3 De uitvoering van de enquêtes 4.3.1
De ontwikkeling van een database
Vooraleer met de enquête gestart is, werd een database ontwikkeld in Acces. Om te beginnen werd de informatie van zoveel mogelijk Vlaamse drukkerijen hierin opgeslagen. Deze informatie is afkomstig van de federaties Febelgra (ledenlijst), Fetra (ledenlijst) en Fechiplast (lijst met leden en niet leden), van Vegra, van de Gouden Gids, en van internet. Eens de enquêtes ontwikkeld waren, werd de database uitgebreid om het later mogelijk te maken op een gestructureerde wijze de enquêtes te versturen, de stand van zaken bij te kunnen houden (wie heeft wanneer een enquête ontvangen, contact opgenomen, geantwoord, en dergelijke meer), de resultaten van de verschillende enquêtes op te slaan, eventueel aan te passen, en makkelijk berekeningen te kunnen uitvoeren met deze gegevens. 4.3.2
Het versturen van de enquêteformulieren
Hoewel in de offerte sprake is van het versturen van 100 enquêteformulieren, werd uiteindelijk een veel groter aantal bedrijven aangeschreven. In totaal werden 1023 drukkerij-afdelingen (in een aantal gevallen worden verschillende druktechnieken binnen één bedrijf toegepast) aangeschreven. De verzending van de enquêtes is in verschillende fasen gebeurd. Hierbij was het vooral belangrijk om ervoor te zorgen dat bedrijven niet vergeten werden en niet tweemaal aangeschreven werden. Mogelijke verwarring van die aard was mogelijk omdat een aantal bedrijven verschillende druktechnieken toepassen. Omdat gewerkt wordt in een database in Acces, was het mogelijk om via het uitvoeren van de juiste queries ervoor te zorgen dat elke uitgekozen bedrijf juist één brief toegestuurd kreeg. De gevolgde fasen worden hieronder kort beschreven:
7
Waarvan 7 bedrijven zeer klein zijn, en niet verder in rekening gebracht worden in deze studie
32
Eerste fase, 31/05/2001: bedrijven met als enige drukactiviteit vellenoffset Enquêteformulieren versturen naar bedrijven die (volgens onze informatie) enkel vellenoffset toepassen. Wegens het grote aantal bedrijven was het nodig om een steekproef te nemen. Dit is gebeurd met behulp van de randomfunctie van excel. Hiermee werden 2 keer 10% van het aantal bedrijven (volgens onze informatie) op toevallige wijze uitgekozen. In dat geval zou bij een respons van 50% een steekproef van 10% behaald worden. Omdat er bedrijven zijn die naast vellenoffset ook nog heatset, flexo- en diepdruk, en/of coldset toepassen, is het aantal verstuurde vellenoffsetenquêtes hoger dan 2 maal 10%. Tweede fase, 8/06/2001: illustratiediepdrukbedrijven
Enquêteformulieren versturen naar de beide bedrijven die illustratiediepdruk toepassen. Deze bedrijven oefenen geen andere druktechnieken uit. Derde fase, 11/06/2001: heatsetbedrijven
Enquêteformulieren versturen naar de bedrijven die heatset toepassen. Deze bedrijven beoefenen ook andere druktechnieken zoals vellenoffset, coldset, zeefdruk. Deze bedrijven hebben voor alle toegepaste druktechnieken een specifieke enquête gekregen. Om te vermijden dat formulieren dubbel verstuurd worden (eenmaal bij de vellenoffset en eenmaal bij de heatset), wordt de datum van verzending in acces gebruikt om bedrijven van reeds verstuurde bedrijven te elimineren. Vierde fase, 13/06/2001: flexo/diepdrukbedrijven
Enquêteformulieren versturen naar de bedrijven die flexo/helio toepassen. Deze bedrijven beoefenen soms ook andere druktechnieken, daarom werd dezelfde werkwijze gevolgd als beschreven voor de heatsetbedrijven. Vijfde fase, 13/06/2001: coldsetbedrijven
Enquêteformulieren versturen naar de bedrijven die coldset toepassen. Deze bedrijven beoefenen soms ook andere druktechnieken. Daarom werd opnieuw dezelfde werkwijze gevolgd als beschreven voor heatset. Zesde fase, 15/06/2001: zeefdrukbedrijven
Omwille van het grote aantal bedrijven werd een steekproef genomen in functie van het aantal bedrijven. Met behulp van de randomfunctie wordt 2 keer 10% van het aantal bedrijven eruit gehaald, erop rekenend dat 50% van de bedrijven de formulieren ingevuld
33
terugstuurt. Ook hier zijn meer enquêteformulieren verstuurd, omdat een aantal bedrijven meerdere druktechnieken toepast. Zevende fase, 13/09/01: overige vellenoffsetbedrijven
Eind augustus bedroeg de respons binnen de vellenoffsetsector slechts 4%. Het ging om een te lage respons om kengetallen af te leiden en een extrapolatie uit te voeren op basis van deze kengetallen. Daarom kregen alle overige vellenoffsetbedrijven die voorheen nog niet aangeschreven werden, op hun beurt een enquêteformulier toegestuurd. Achtste, 21/09/01: overige zeefdrukbedrijven
Eind augustus bedroeg de respons binnen de zeefdruksector slechts 1%. Het ging om een veel te lage respons om kengetallen af te leiden en een extrapolatie uit te voeren op basis van deze kengetallen. Daarom kregen de overige zeefdrukbedrijven die voorheen nog niet aangeschreven werden, op hun beurt een enquêteformulier toegestuurd. In Tabel 12 wordt een overzicht gegeven van het aantal verstuurde enquêtes per druktechniek en van de voorlopige respons. Tabel 12: Overzicht van het aantal verstuurde enquêtes en de respons Druk Techniek
Flexoen diepdruk Illustratie Diepdruk Heatset Vellenoffset Coldset Zeefdruk Totaal
Aantal verstuurde enquêtes
64
Aantal Aantal drukkerijen / antwoorden drukafdelingen (rekening houdend met niet bestaande) 8 369 53
% respons
68
2
2
2
100
18 403 27 509 1023
16 384 26 399 880
16 44 0 40 134
100 11 0 10
Uit deze gegevens blijkt dat 134 van de 880 bestaande drukkerij-afdelingen in Vlaanderen geantwoord hebben of bijna 15 % van de populatie.
8
Waarvan slechts 46 in rekening gebracht worden tijdens de studie (de overige 7 zijn te klein, of te specifiek). Dit zijn de bedrijven waarvoor kwantitatieve informatie beschikbaar is; de bedrijven waarover meer kwalitatieve informatie beschikbaar is, zijn hier niet in rekening gebracht.
9
34
4.3.3
Het versturen van herinneringen en telefonisch enquêteren
4.3.3.1 Via mail Op 21 juni 2001 en op 5 juli 2001 werd een herinneringsbericht verstuurd aan alle bedrijven die op geen enkele manier gereageerd hebben en van wie een e-mailadres beschikbaar was. Na toestemming van Aminal en de betrokken federaties werd een bijkomde stimulans toegevoegd aan de herinneringsmail. Indien gewenst kunnen de bedrijven achteraf een samenvatting krijgen van deze sectorstudie. Op 21 juni werden de bedrijven aangeschreven die enkel vellenoffset toepassen. Er werden 49 bedrijven aangeschreven. Van de beschikbare adressen bleken 7 ongeldig te zijn. Op 5 juli werden de overige bedrijven aangeschreven. Het ging hierbij om 40 bedrijven. Van de beschikbare adressen bleken 12 ongeldig te zijn. Als gevolg van deze herinneringsberichten hebben bijkomende bedrijven gereageerd op de enquête. 4.3.3.2 Via de post Bedrijven waarvan nog geen antwoord ontvangen was, werd per post een herinneringsbrief verstuurd. De eerste reeks bedrijven die in de maand mei en juni zijn aangeschreven, werden op 3 augustus aangeschreven (behalve de zeefdrukkerijen). Voor vellenoffsetbedrijven en zeefdrukbedrijven die pas in september aangeschreven werden, werd ongeveer een maand later (in oktober) een herinneringsbrief verstuurd. In deze brief werd eveneens vermeld dat de bedrijven, indien gewenst, achteraf een samenvatting kunnen krijgen van deze sectorstudie. Als gevolg van deze herinneringsbrief zijn bijkomende reacties ontvangen. 4.3.3.3 Contactnames van bedrijven Een aantal bedrijven heeft de afgelopen maanden laten weten dat ze bereid zijn om mee te werken aan de enquête. Wanneer de antwoorden uitblijven, wordt er na een maand opnieuw contact opgenomen met de desbetreffende bedrijven als herinnering. Daarnaast heeft een aanzienlijk aantal bedrijven (voornamelijk bedrijven die aangeschreven waren als zeefdrukkerij) zelf contact opgenomen om te laten weten dat ze geen drukactiviteiten meer uitvoeren of nooit uitgevoerd hebben. Ook zijn er verschillende bedrijven die contact hebben opgenomen om bijkomende vragen te stellen omtrent de enquêtevragen. De heatsetdrukkerijen en de flexo- en diepdrukkerijen zijn in aantal eerder beperkt (respectievelijk 16 en 53 bedrijven), maar beide subsectoren zijn van groot belang in het kader van de VOS-problematiek. Daarom werden de heatset- en de flexo- en diepdrukbedrijven die nog niet geantwoord hadden in de loop van september en oktober
35
telefonisch gecontacteerd. In een aantal gevallen werd een contactpersoon gevraagd van het bedrijf en werd afgesproken de enquête opnieuw te versturen. In de meeste gevallen werd getracht de enquêtegegevens, of tenminste de belangrijkste daarvan, telefonisch te verkrijgen. Deze telefonische enquête is weliswaar een zeer intensief werk (het vergt meestal meerdere contactnames om de juiste persoon bereid tot antwoorden te vinden), maar het levert op een vrij korte termijn zeer veel bijkomende informatie op die voor de sectoren heatset en flexo- en diepdruk noodzakelijk is. 4.3.4
Het stellen van bijkomende vragen op basis van de ingevulde enquête
In de meeste enquêteformulieren ontbreken bepaalde gegevens en zijn de antwoorden ook niet altijd eenduidig interpreteerbaar. In sommige gevallen staan er schijnbaar tegenstrijdige gegevens in de antwoorden van eenzelfde bedrijf. Het is bijgevolg dus in heel wat gevallen noodzakelijk om bijkomende vragen te stellen aan de bedrijven. Voor elk bedrijf dat geantwoord heeft, is ondertussen een document opgemaakt waarin alle bijkomende vragen genoteerd staan. Begin september zal op basis hiervan elk van de bedrijven gecontacteerd worden. De bedoeling was om voor alle bedrijven telefonisch bijkomende vragen te stellen. Dit bleek echter niet haalbaar. Daarnaast zijn 3 bedrijfsbezoeken afgelegd, waarbij onder meer bijkomende informatie is gevraagd aanvoorlopig 2 bedrijfsbezoeken (bedrijf nummer 14 en bedrijf nummer 665) vastgelegd en waarbij in één geval de enquête gezamelijk werd ingevuld.
36
5
BEREKENING VAN VOS-EMISSIES VOOR DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN OP BASIS VAN DE ENQUÊTERESULTATEN EN BIJKOMENDE INFORMATIE
5.1 Flexo- en diepdrukkerijen: 5.1.1
Respons op de uitgevoerde enquête onder flexo- en diepdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies
Volgens de adressenlijsten van Febelgra, Fetra en Fechiplast zijn er momenteel 64 bedrijven die flexo- en diepdrukactiviteiten uitoefenen. Al deze bedrijven werden in het kader van deze enquête aangeschreven. Bijkomende informatie van emissiejaarverslagen (de E.I.V.R. van de VMM), de TRENDS 2001 databank, de federaties en internet werd verzameld en in de inventaris verwerkt. Van deze 64 bedrijven bleken 53 bedrijven effectief flexo/diepdrukactiviteiten uit te oefenen. Op basis van de beschikbaarheid van kwantitatieve en/of kwalitatieve gegevens, kunnen deze bedrijven in een aantal categorieën ingedeeld worden: 1. 24 bedrijven die (hoofdzakelijk) watergebaseerde/UV-producten gebruiken: 12 bedrijven waarvoor kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn; 12 bedrijven waarvoor onvoldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. Een deel van deze bedrijven werken reeds lange tijd met watergebaseerde producten. De overige bedrijven zijn de voorbije jaren aan het overschakelen (in bepaalde gevallen is deze overschakeling reeds volledig) op watergebaseerde/UV-producten voor de reductie van VOS-emissies, of zullen dit in de nabije toekomst doen. Voor de 12 bedrijven waarvoor onvoldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, worden bijschattingen gemaakt op basis van overeenkomsten tussen deze bedrijven en de overige bedrijven waarvoor voldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. 2. 20 bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken: 19 bedrijven waarvoor kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn; 1 bedrijf waarvoor onvoldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. Deze bedrijven hebben altijd met solventgebaseerde producten gewerkt. Een groot deel van deze bedrijven heeft reeds nageschakelde technieken geïmplementeerd voor de reductie van VOS-emissies. Andere bedrijven hebben plannen om in de nabije toekomst een nageschakelde techniek te implementeren. Voor de overige bedrijven zijn dergelijke plannen niet bekend. Voor het ene bedrijf waarvoor onvoldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, worden bijschattingen gemaakt op basis van overeenkomsten tussen dit bedrijf en de overige bedrijven waarvoor voldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn.
37
3. 2 bedrijven die solventgebaseerde en watergebaseerde producten gebruiken 2 bedrijven waarvoor kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. Deze twee bedrijven gebruiken belangrijke hoeveelheden solventgebaseerde producten. Voor de reductie van VOS-emissies werd niet gekozen voor een volledige overschakeling naar watergebaseerde producten, maar voor een bijkomende reductie door implementatie van nageschakelde technieken. 4. 7 bedrijven waarvoor onvoldoende kwantitatieve informatie beschikbaar is, maar waarvoor de bijdrage tot de totale VOS-emissies dermate klein is dat een bijschatting onnodig is (bijvoorbeeld omdat de bedrijven slechts 2 werknemers hebben) Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid Uit bovenstaande bespreking van de beschikbare informatie blijkt dat voor een aantal bedrijven veronderstellingen gemaakt worden voor de bijschatting van hun productverbruik en hun reductiemaatregelen. Wat de bedrijven betreft waarvoor kwantitatieve gegevens beschikbaar waren, worden in beperkte mate bijkomende veronderstellingen gebruikt voor de inschatting van de VOS-emissies (bijvoorbeeld het solventgehalte in inkten, aanpassingen van onwaarschijnlijke gegevens voor een bepaald bedrijf, …). Tenslotte dienen eveneens bijkomende veronderstellingen gemaakt te worden voor de inschatting van de unabated VOS-emissies. Deze VOS-emissies houden immers rekening met de reductiemaatregelen die ten tijde van 1990 reeds geïmplementeerd waren. Wat betreft de implementatie van nageschakelde technieken staat vast dat deze na 1990 geïnstalleerd werden. Voor het gebruik van watergebaseerde producten kon echter geen algemene veronderstelling gemaakt worden, en moest elk bedrijf apart bekeken worden. Alle veronderstellingen die gemaakt werden voor de inventaris van de VOS-emissies van de flexo- en diepdrukkerijen werden voorgelegd aan de federaties. Fetra heeft het grootste deel ervan voor zijn leden beaamd of verbeterd. Febelgra kon geen bijkomende informatie verstrekken omtrent hun leden. Tenslotte had Fechiplast geen opmerkingen omtrent de gebruikte veronderstellingen voor hun leden. De medewerking van de drie federaties betekent een bevestiging van de waarde van de ingeschatte VOS-emissies. Vooruitlopend op de resultaten van de inventarisatie kan aangehaald worden dat de bedrijven waarvoor kwantitatieve gegevens beschikbaar waren, verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de VOS-emissies van deze subsector. De grootte-orde van de VOS-emissies wordt niet beïnvloed door de bijschattingen. Deze conclusie wordt ondersteund door de onzekerheidsanalyse (monte carlo analyse) die uitgevoerd is op deze berekeningen. Deze analyse vertrekt vanuit de veronderstellingen dat de beschikbare gegevens betrouwbaar zijn (behalve wanneer zeer duidelijke aanwijzingen het tegendeel aantonen) en dat de bijschattingen steunen op onzekere gegevens (wanneer kengetallen gebruikt worden om ze te berekenen) of onzekere gegevens zijn (wanneer een inschatting wordt gemaakt van de grootte van het productverbruik voor een bedrijf waarvoor deze kwantitatieve gegevens niet beschikbaar zijn).
Voor de flexo- en dieprdukbedrijven kan besloten worden dat de ingezamelde informatie kan gebruikt worden om een betrouwbare emissie-inventaris op te stellen van de huidige VOS-emissies van deze subsector. Daarnaast is het mogelijk om een betrouwbare inschatting te maken van de unabated VOS-emissies van deze subsector. Hiermee wordt bedoeld, een inschatting van de VOS-emissies op basis van de huidige productiehoeveelheid, rekening houdende met de maatregelen die ten tijde van 1990 geïmplementeerd waren. 5.1.2
Het productverbruik van de flexo- en diepdruksector en berekening van de VOS-emissies op basis van de beschikbare informatie
In onderstaande tabellen wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van het verbruik van producten in de flexo- en diepdruksector. Op basis van deze gegevens en bijkomende veronderstellingen werden de VOS-emissies van deze bedrijven ingeschat, met een
38
onderscheid tussen de unabated VOS-emissies en de huidige VOS-emissies. De unabated VOS-emissies zijn de VOS-emissies van de beschouwde bedrijven, rekening houdende met de VOS-reductiemaatregelen die ten tijde van 1990 reeds geïmplementeerd waren. Deze unabated VOS-emissies vallen niet samen met de VOS-emissies in 1990, aangezien geen rekening wordt gehouden met een verandering (er kan aangenomen worden dat het om een toename gaat, zie hiervoor hoofdstuk 7) in de productie van de flexo/diepdrukbedrijven tussen 1990 en 2000. Voor de verschillende subsectoren wordt geen afzonderlijke inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies in 1990, wegens een gebrek aan kwantitatieve informatie hieromtrent. Wel wordt in hoofdstuk 6 een inschatting gemaakt van de grootte-orde van de reële VOS-emissies in 1990 voor de ganse grafische sector in Vlaanderen. Voor de bespreking van het productverbruik en de VOS-emissies van de flexo- en diepdrukkerijen werden de bedrijven opgesplitst in dezelfde groepen als hierboven: - Bedrijven die (hoofdzakelijk) watergebaseerde/UV-producten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) implementeren voor de reductie van hun VOS-emissies; - Bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en nageschakelde technieken (zullen) toepassen voor de reductie van hun VOS-emissies (voor bepaalde bedrijven is niet geweten welke reductiemaatregelen ze zullen toepassen); - Bedrijven die solventgebaseerde en watergebaseerde/UV-producten gebruiken, en die nageschakelde technieken geïmplementeerd hebben voor een bijkomende reductie van hun VOS-emissies. Deze groepen worden afzonderlijk besproken. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid In onderstaande tabellen worden de beschikbare gegevens normaal weergegeven. Bijgeschatte gegevens worden in het rood, vetgedrukt en onderlijnd weergegeven. Het verbruik van inkten, lakken en lijmen werd door een deel van de bedrijven afzonderlijk opgegeven. De andere bedrijven hebben enkel het totale verbruik van producten opgegeven. In dat geval staat het totale verbruik weergegeven als verbruik van inkten. Het feit dat enkel het totaal verbruik gekend is voor deze bedrijven staat de berekening van de VOS-emissies niet in de weg. Het belangrijkste gegeven is immers het verbruik van solventen. Wat betreft de evaluatie van reductiemaatregelen bleek het gebruik van deze geaggregeerde gegevens geen problemen op te leveren.
5.1.2.1 Bedrijven die (hoofdzakelijk) watergebaseerde/UV-producten gebruiken en geen nageschakelde technieken implementeren voor de reductie van hun VOS-emissies § Inventarisatie van het productverbruik Tabel 13 geeft een overzicht van de beschikbare en bijgeschatte gegevens omtrent het verbruik van watergebaseerde of UV-inkten door bedrijven die (hoofdzakelijk) watergebaseerde of UV-producten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) implementeren voor de VOS emissiereductie. Enkele bedrijven gebruiken zowel watergebaseerde als UV-inkten. In dat geval komt het bedrijf tweemaal in de tabel voor. Het verbruik van solventarme lakken en lijmen is beperkt. Daarom werden deze gegevens eveneens in opgenomen met de nodige aanduidingen. Dit is een tweede reden waarom bedrijven meermaals in de tabel voorkomen. Beschikbare gegevens zijn normaal weergegeven. Tabel 14 geeft een overzicht van de beschikbare gegevens en bijschattingen omtrent het verbruik van solventgebaseerde inkten door bedrijven die (hoofdzakelijk) watergebaseerde/UV-producten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen)
39
toepassen voor de reductie van de VOS-emissies. Veel van deze bedrijven gebruiken enkel solventarme producten. Deze bedrijven zijn niet opgenomen in de tabel. Omdat slechts één bedrijf solventhoudende lakken gebruikt (en geen enkel bedrijf solventhoudende lijmen) werden deze gegevens opgenomen in Tabel 14, met de nodige aanduidingen. In deze tabel werden ook de gegevens betreffende het gebruik van schoonmaakmiddelen opgenomen. In de laatste kolom wordt een berekening gemaakt van het totale solventverbruik van deze bedrijven tengevolge van het verbruik van solventhoudende producten en bijhorende schoonmaaksolventen. Het resulterende getal (543 ton) houdt geen rekening met het solventverbruik van de bedrijven via het gebruik van watergebaseerde producten. Het totale solventverbruik (inclusief watergebaseerde producten) van de 24 bedrijven bedraagt 589 ton. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid Bijgeschatte gegevens zijn weergegeven in vetgedrukt en onderlijnd Veronderstellingen omtrent het gemiddelde droge stof- en solventgehalte steunen op informatie uit de Vlaamse BBT-studie en de Europese BAT-studie en van IVP. Daarenboven werd rekening gehouden met de opmerkingen van Fetra omtrent het solventgehalte van watergebaseerde producten. Wanneer voor een bedrijf geen kwantitatieve informatie beschikbaar is omtrent het productverbruik, en wanneer het nodig geacht wordt om rekening te houden met het bedrijf, werden bijschattingen gemaakt. Deze bijschattingen van het productverbruik van individuele bedrijven steunen op overeenkomsten met andere bedrijven waarvoor wel kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. Over deze bijschattingen voor elk individueel bedrijf wordt in dit rapport niet verder uitgeweid. Daarnaast zijn er een aantal bedrijven waarvoor het productverbruik wel gekend is, maar niet volledig (zo kan bijvoorbeeld het inktverbruik gekend zijn, maar niet het solventgehalte van deze inkten en het verbruik van bijkomende solventen ter verdunning en voor de schoonmaak van de persen). In deze gevallen wordt beroep gedaan op kengetallen: Gemiddeld solventgehalte watergebaseerde inkten: 3% Gemiddeld droge stofgehalte watergebaseerde inkten: 35% Gemiddeld droge stofgehalte UV-inkten: 100% Gemiddeld solventgehalte solventgebaseerde inkten: 65% Gemiddeld droge stofgehalte solventgebaseerde inkten: 35% Gemiddelde verhouding tussen het solventverbruik en het droge stofverbruik voor verbruikers van solventhoudende producten: 5 (zie ook ‘Inventarisatie van het productverbruik’ on page 45) Deze kengetallen zijn overgenomen van IVP, uit de literatuur (Europese BAT-studie), van Sitmae, uit de enquêteresultaten en van Fetra. Verderop in het rapport wordt de betrouwbaarheid van de inschatting van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector geëvalueerd, op basis van een monte carlo analyse van de gebruikte veronderstellingen. Deze onzekerheidsrange steunt in de mate van het mogelijke op de enquêteresultaten, omdat deze gegevens een beeld geven van de praktijk.
40
Tabel 13: Verbruik van H2O- gebaseerde /UV-inkten (wanneer het over lakken of lijmen gaat, werd dit aangeduid) door bedrijven die (hoofdzakelijk) H2O- gebaseerde /UVproducten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) implementeren voor de VOS-reductie
Bedrijf 17 Bedrijf 26 Bedrijf 3 Bedrijf 41 Bedrijf 5 Bedrijf 52 Bedrijf 6 Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 10 3 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 13 Bedrijf 14 Bedrijf 144 Bedrijf 15 Bedrijf 16 Bedrijf 165 Bedrijf 17 Bedrijf 18 Bedrijf 19 Bedrijf 20 Bedrijf 21 Bedrijf 22 Bedrijf 23 Bedrijf 24 1
Totaal
Solventarme inkten Ton/jaar 0 ? 43 203 8 4 18 98 250 83 160 50 0,09 1,5 98 34 6 4 2 10 21 53 9 22 83 22 44 22 1348
% droge stof solventarme inkten 0 ? 33 35 100 100 35 35 35 35 40 35 35 35 35 35 100 100 35 100 35 35 35 35 35 35 35 35
Droge stof in solventarme inkten Ton/jaar 0 ? 14 71 8 4 6 34 88 29 64 18 0 1 34 12 6 4 1 0 7 19 3 8 29 8 15 8
% solvent solventarme inkten 0 ? 7 3 0 0 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 0 0 3 0 3 3 3 3 3 3 3 3
Solventen in solventarme inkten Ton/jaar 0 ? 3 6 0 0 1 3 8 2 3 2 0 0 3 1 0 0 0 0 1 2 0 1 2 1 1 1
Water in solventarme inkten Ton/jaar 0 ? 26 126 0 0 11 61 155 51 93 31 0 1 61 21 0 0 1 0 13 33 6 14 51 14 27 14
Toegevoegde solventen aan solventarme inkten Ton/jaar 0 ? 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Totaal solventen solvent-arme inkten Ton/jaar 0 ? 3 6 0 0 1 3 8 2 3 2 0,003 0,05 3 1 0 0 0 0 1 2 0 1 2 1 1 1 0,05 kton solventen
watergebaseerde lakken; 2 UV-lakken; 3 watergebaseerde lijmen; 4 UV-inkten (zowel watergebaseerde als UV-inkten voor bedrijf 13); 5 bedrijf 15 gebruikt zowel watergebaseerde als UV-producten, zonder onderscheid tussen inkten, lakken en lijmeen; 6 Voor dit bedrijf is enkel het verbruik van solventhoudende producten gekend; 7 bedrijf dat omschakeling naar watergebaseerde producten heeft gepland
41
Tabel 14: Verbruik van solventgebaseerde inkten (wanneer het over lakken of lijmen gaat, werd dit aangeduid) door bedrijven die (hoofdzakelijk) H2O- gebaseerde /UV-producten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) implementeren voor de VOS-reductie Verbruik solventhoudende inkten en lakken Ton/jaar Bedrijf 1 Bedrijf 2
52 155
% droge stof solventhoudende inkten 35 30
Droge stof solventhoudende inkten Ton/jaar 18 47
% solvent solventhoudende inkten 65 70
Solventen solventhoudende inkten Ton jaar 34 109
Bedrijf 3
31
34
11
66
21
Bedrijf 41
131
20
26
80
105
Bedrijf 6
5
35
2
65
3
Bedrijf 17
2
35
1
65
1
Bedrijf 18
15
35
5
65
10
3 0.4 kton inkten en lakken Totaal 1 Solventhoudende lakken
35
1
65
2
Bedrijf 19
Toe-gevoegde solventen inkten Ton/jaar Inbegrepen schoonmaaksolventen
Totaal solventen inkten Ton/jaar
Verse schoonmaaksolventen Ton/jaar
Afvoer schoonmaaksolventen, via afval Ton/jaar
Hergebruik Schoonmaaksolventen, Ton/jaar
Totaal solventverbruik Ton/jaar
bij
225 Inbegrepen bij schoonmaaksolvente n Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen
34 333,5
39 0
5 10
0 0
67 323
21
29
1
0
48
105
26
4
0
127
3
6
0,3
0
9
1
3
0
0
4
10
17
0
0
27
2
3
0
0
5 0,5 kton solventen
42
§
Inschatting van de VOS-emissies
De berekening van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies voor deze 24 bedrijven wordt voorgesteld in Tabel 15. Deze bedrijven gebruiken (hoofdzakelijk) watergebaseerde/UV-producten en zelfs indien ze (gedeeltelijk) solventhoudende producten gebruiken, passen ze geen nageschakelde technieken toe voor de reductie van hun VOS-emissies. Verdere reducties in de toekomst zullen bekomen worden door een (verdere) omschakeling naar watergebaseerde/UVproducten. § § §
§
De huidige VOS-emissies worden gelijk gesteld aan het totale solventverbruik van deze bedrijven. Voor de berekening van de unabated VOS-emissies moet rekening gehouden worden met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds geïmplementeerd waren. Voor de berekening van de toekomstige VOS-emissies wordt rekening gehouden met gekende plannen van bedrijven om verdergaande emissiereductiemaatregelen door te voeren. Het betreft een verdere omschakeling naar solventarme producten. Voor bedrijven waarvoor dergelijke informatie niet beschikbaar is, worden de VOS-emissies van 2000 overgenomen. Een inschatting van de reële VOS-emissies in 1990 gebeurt niet voor iedere subsector afzonderlijk. Wel wordt in hoofdstuk 7 een inschatting gemaakt van de grootte-orde van de totale VOS-emissies van de grafische sector in 1990
Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid De enige reductiemaatregel die in 1990 reeds geïmplementeerd kon zijn, is de omschakeling naar solventarme producten. Voor een deel van de bedrijven kan uit de enquêteresultaten/overige beschikbare informatie afgeleid worden of ze in 1990 al dan niet solventarme producten gebruikten. Voor de rest van de bedrijven zijn hierover veronderstellingen gemaakt en deze veronderstellingen zijn voorgelegd aan de betrokken federaties (zie 5.1.1 ‘Respons op de uitgevoerde enquête onder flexo- en diepdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies’, pagina 36). Wanneer een bedrijf in 1990 nog niet was omgeschakeld naar solventarme producten, dan wordt het toenmalige solventverbruik berekend op basis van het huidige verbruik van droge stof. Er wordt uitgegaan van een verhouding van 1/5 tussen het droge stof verbruik en het totale solventverbruik (inclusief schoonmaaksolventen) wanneer solventhoudende producten gebruikt worden. Deze verhouding werd overgenomen uit de Europese BAT-studie en werd bevestigd door de enquêteresultaten van de bedrijven die solventgebaseerde producten gebruiken (zie ‘Inventarisatie van het productverbruik’, pagina 45). Voor de bedrijven die plannen hebben om verder om te schakelen naar solventarme producten, worden de toekomstige VOS-emissies berekend in de veronderstelling dat enkel nog solventarme producten worden gebruikt. De bedrijven die naar een volledige omschakeling streven, werken op dit ogenblik gedeeltelijk met H2O-gebaseerde producten. Daarom wordt verondersteld dat de overblijvende solventgebaseerde producten vervangen zullen worden door H2O-gebaseerde en niet door UV-producten. Het enige bedrijf dat nu nog volledig op solventgebaseerde producten drukt, heeft zelf gespecifieerd dat het in de toekomst zal omschakelen naar H2O-gebaseerde producten. Voor de berekening van het toekomstige solventverbruik van deze bedrijven wordt verondersteld dat het droge stofverbruik gelijk blijft en dat de H2O-gebaseerde producten een droge stofgehalte hebben van 35% en een solventgehalte van 3% (zelfde veronderstellingen als toegepast voor de berekening van het solventverbruik van de flexo- en diepdrukkerijen). Wat de schoonmaakproducten betreft, wordt verondersteld dat na een volledige omschakeling naar H2O-gebaseerde producten geen solventgebaseerde schoonmaakmiddelen worden gebruikt. In de onzekerheidsanalyse ( 5.1.3 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOSemissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen, pagina 57) wordt eveneens onderzocht in hoeverre de veronderstellingen de onzekeherheid van de VOS-emissieberekeningen beïnvloeden. In de monte carlo analyse wordt ervan uitgegaan dat de veronderstellingen omtrent het gebruik van H2O-gebaseerde producten en/of UV-producten in het verleden, het heden en de toekomst voor elk van de bedrijven juist zijn (hier wordt geen onzekerheid aan toegekend). De onzekere gegevens zijn de kengetallen die gebruikt worden voor de berekeningen van de VOS-emissies in het verleden, het heden en de toekomst. De beschikbare gegevens worden normaal weergegeven. Veronderstellingen en bijschattingen worden weergegeven in vetgedrukt en onderlijnd.
43
Tabel 15: Berekening van de VOS-emissies van de bedrijven die (hoofdzakelijk) H2Ogebaseerde/UV-inkten gebruiken en geen nageschakelde technieken (zullen) toepassen voor de reductie van hun VOS-emissies Veronderstelling omtrent gebruik H2O-gebaseerde/UV -producten in 1990
huidige en toekomstige situatie omtrent het gebruik van H2Ogebaseerde of UVproducten
Berekening van de unabated VOS-emissies (op basis van veronderstellingen over de implementatie reductiemaatregelen in 1990)
Berekeningswijze
Bedrijf 1
Solventgebaseerd
Bedrijf 2
Solventgebaseerd
Momenteel enkel solventgebaseerde producten, maar plannen voor omschakeling naar H2O-gebaseerde voor VOS-emissiesreductie Gebruiken reeds nietsolventhoudende lijmen (hoeveelheid onbekend, dus niet opgenomen in inventaris); plannen voor verdere omschakeling naar H2O-gebaseerde inkten
Solventgebaseerd
Reeds gedeeltelijk overgeschakeld; plannen voor verdere omschakeling naar H2Ogebaseerd (nu technische problemen)
Bedrijf 4
Solventgebaseerd
73% H2O-gebaseerde producten; plannen voor verdere omschakeling naar H2O-gebaseerde producten..
Bedrijf 5
Solventgebaseerd
Bedrijf 3
Bedrijf 6 Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 11
10
Solventgebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd
UV-produkten H2O-gebaseerde produkten + solventgebaseerd H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten
deel
solventverbru ik 2000
solventverbru ik 2000
Droge stofverbruik 2000*5
Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5
VOSemissies in 2000 = het solventverbruik in 2000
VOSemissies ton/jaar
VOSemissies ton/jaar
toekomstige VOS-emissies (rekening houdend met geplande reductiemaatregelen)
Berekenings wijze
VOSemissies ton/jaar
67
Droge stofverbruik 2000/35*3
2
323
Droge stofverbruik 2000/35*3
4
51
Droge stofverbruik10 2000/35*3
2
486
133
Droge stofverbruik 2000/35*3
8
40
0 idem 2000
0
idem 2000
9
idem 2000
3
idem 2000
8
idem 2000
2
idem 2000
3
idem 2000
0,003
67
323
124
40
9
idem 2000
3
3
idem 2000
8
8
idem 2000
2
2
idem 2000
3
3
idem 2000
0,003
0,003
Het droge stofverbruik via H2O-gebaseerde producten + het droge stofverbruik via solventgebaseerde producten
44
Veronderstelling omtrent gebruik H2O-gebaseerde/UV -producten in 1990
huidige en toekomstige situatie omtrent het gebruik van H2Ogebaseerde of UVproducten
Berekening van de unabated VOS-emissies (op basis van veronderstellingen over de implementatie reductiemaatregelen in 1990)
Berekeningswijze Bedrijf 12 Bedrijf 13
H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd
H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde producten
Bedrijf 14
Solventgebaseerd
H2O-gebaseerde en UVproducten
Bedrijf 15
Solventgebaseerd
UV-produkten
Bedrijf 16
Solventgebaseerd
Bedrijf 17
Solventgebaseerd
Bedrijf 18
Solventgebaseerd
Bedrijf 19 Bedrijf 20 Bedrijf 21 Bedrijf 22 Bedrijf 23 Bedrijf 24
Solventgebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd H2O-gebaseerd
1/5de H2O-gebaseerde en 4/5 UV-produkten H2O-gebaseerde produkten + deel solventgebaseerd H2O-gebaseerde produkten + deel solventgebaseerd H2O-gebaseerde produkten + deel solventgebaseerd H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten H2O-gebaseerde produkten
Totale VOS-emissies Behaalde reducties tov de unabated VOS-emissies
idem 2000
VOSemissies in 2000 = het solventverbruik in 2000
VOSemissies ton/jaar
VOSemissies ton/jaar
toekomstige VOS-emissies (rekening houdend met geplande reductiemaatregelen)
Berekenings wijze
0,05
0,05
3
VOSemissies ton/jaar
idem 2000
0,05
3
idem 2000
3
90
1
idem 2000
1
21
0
idem 2000
0
54
0,07
idem 2000
0,07
40
5
idem 2000
5
120
28
idem 2000
28
21
5
idem 2000
5
idem 2000
1
1
idem 2000
1
idem 2000
2
2
idem 2000
2
idem 2000
1
1
idem 2000
1
idem 2000
1
1
idem 2000
1
idem 2000
1 1, 5 kton VOS
1 0,6 kton VOS 55%
idem 2000
1 0,09 kton VOS 94%
idem 2000 Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5 Droge stofverbruik 2000*5
Uit deze berekening blijkt dat –ondanks het feit dat een deel van de bedrijven reeds in 1990 solventarme producten gebruikten- de bedrijven die (hoofdzakelijk) solventarme producten gebruiken reeds een belangrijke reductie hebben gerealiseerd ten opzichte van de unabated situatie. Rekening houdend met de gekende plannen van bedrijven om verder om te schakelen, zouden deze VOS-emissies verder dalen tot zo’n 6% van de unabated VOSemissies. Bij de berekening van de toekomstige VOS-emissies, rekening houdend met gekende plannen van substitutie van een aantal bedrijven, wordt ervan uitgegaan dat deze substitutie voor 100% wordt doorgevoerd. Deze veronderstelling levert een grotere reductie op dan de implementatie van de reductiemaatregel substitutie zoals geëvalueerd voor de opstelling van de kostencurve. Hiervoor wordt ervan uitgegaan dat deze maatregel leidt tot
45
een reductie van de emissies met 75%. Deze laatste veronderstelling is meer realistisch dan de veronderstelling dat alle solventproducten gesubstitueerd worden. Er zouden altijd speciale solventhoudende inkten zijn die niet kunnen vervangen worden door watergebaseerde. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat de unabated VOS-emissies wellicht een stuk hoger liggen dan de reële VOS-emissies van deze bedrijven in 1990 (zie hoofdstuk 6), zodat de reële reductie wellicht een stuk lager liggen. 5.1.2.2 Bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en nageschakelde technieken(zullen )toepassen voor de reductie van hun VOS-emissies; §
Inventarisatie van het productverbruik
Tabel 16 geeft een overzicht van de beschikbare en bijgeschatte gegevens omtrent het verbruik van solventgebaseerde inkten door bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en die hun VOS-emissies (zullen) reduceren door toepassing van nageschakelde technieken. Omdat slechts enkele bedrijven solventgebaseerde lakken en lijmen gebruiken, of deze verbruiken apart opgeven, werden deze gegevens mee opgenomen in Tabel 16 (met de nodige aanduidingen). In deze tabel zijn eveneens gegevens opgenomen betreffende het hergebruik van solventen door deze bedrijven. Wanneer bedrijven een deel van de aangekochte solventen hergebruiken, dan kan dit tot gevolg hebben dat de aankoop van verse solventen afneemt. Deze invloed kan echter niet gekwantificeerd worden. Het gegeven is opgenomen in Tabel 16 ter illustratie, het wordt niet gebruikt voor de berekening van de VOS-emissies. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid De beschikbare gegevens worden normaal voorgesteld en de bijschattingen in vetgedrukt en onderlijnd. Voor meer uitleg omtrent de bijschattingen wordt verwezen naar de uitleg omtrent de bijschattingen voor bedrijven die (hoofdzakelijk) H2O-gebaseerde producten gebruiken. Voor de bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken, werd voor één bedrijf het productverbruik volledig bijgeschat op basis van overeenkomsten met andere bedrijven. Voor een aantal bedrijven is een bijschatting gemaakt van het verbruik van schoonmaaksolventen en/of toegevoegde solventen en/of van de hoeveelheid solventen die afgevoerd wordt van het bedrijf in de vorm van afval. Deze bij te schatten gegevens worden berekend met behulp van kengetallen. Zo wordt het verbruik van schoonmaaksolventen en / of het verbruik van toegevoegde solventen berekend op basis van de verhouding 11 solventverbruik / droge stofverbruik . De hoeveelheid solventen die afgevoerd wordt van het bedrijf in de vorm van afval, wordt berekend aan de hand van het % afgevoerde solventen tov de totale solventinput op het bedrijf. De waarde van deze kengetallen is afgeleid van de enquêteresultaten, de expertise van Sitmae en de beschikbare literatuur terzake.
11
Wanneer het droge stofverbruik gekend is, evenals het solventverbruik via inkten en via toevoeging van solventen aan inkten, dan kan het solventverbruik via schoonmaaksolventen als volgt berekend worden: solventverbruik/droge stofverbruik (kengetal) * droge stofverbruik - (solventverbruik via inkten + toegevoegde solventen aan inkten).
46
Figuur 1 en Figuur 2 geven de enquêtegegevens met betrekking tot de verhouding solventverbruik / droge stofverbruik en het % solventen dat afgevoerd wordt van het bedrijf in de vorm van afval.
Verhouding solventen op droge stof 8 solventen / droge sto
7 6 5 4 3 2 1 0 0
500
1000 1500 2000 totaal solventverbruik (ton / jaar)
2500
3000
Figuur 1: Verhouding tussen het solventverbruik en het droge stofverbruik voor de flexo- en diepdrukbedrijven die solventgebaseerde producten gebruiken
Uit deze figuur blijkt dat er slechts één afwijkende waarde tussen staat, namelijk voor bedrijf 46, waarvoor de zeer lage verhouding 0.75 berekend wordt. Deze lage waarde kan echter verklaard worden door de aard van de lakken die gebruikt worden. Het bedrijf gebruikt namelijk solventarme lakken, die een hoger solventgehalte bevatten dan H2O-gebaseerde lakken. Deze lakken werden door het bedrijf zelf bij de solventgebaseerde producten gerekend en daardoor zijn ze mee opgenomen in deze grafiek. De Europese BAT-studie geeft een gemiddelde verhouding van 5, hetgeen bevestigd wordt door de resultaten van deze enquête. Daarom werd deze gemiddelde waarde gebruikt voor de bijschattingen met betrekking tot het verbruik van schoonmaaksolventen en/of toegevoegde solventen. Verderop in het rapport wordt de betrouwbaarheid van de inschatting van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector geëvalueerd, op basis van een monte carlo analyse van de gebruikte veronderstellingen. In deze monte carlo analyse wordt voor elk van de onzekere getallen, zoals de inschatting van de verhouding solventenverbruik op droge stofverbruik, een range vastgesteld waarbinnen het onzeker getal zeker ligt. Voor deze solventen op droge stofverhouding werd deze range afgeleid van de gegevens die in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. voorgesteld worden. Aangezien deze bedrijven geen solventarme producten gebruiken, geeft Tabel 16 het totaal solventverbruik voor deze groep bedrijven.
47
% afgevoerde solventen
% afgevoerde solventen
14 12 10 8 6 4 2 0 0
500
1000
1500 2000 totaal solventvebruik
2500
3000
Figuur 2: % solventen dat afgevoerd wordt van het bedrijf in de vorm van afval12 Volgens Sitmae voeren grotere bedrijven gemiddeld gezien een kleiner deel van de gebruikte solventen af in de vorm van afval. Grotere bedrijven zouden bijvoorbeeld de persretouren terug inzetten in andere inkten, gebruiken eerder destillatie-apparatuur, ... Daarom is het aangeraden om een onderscheid te maken tussen het % afgevoerde solventen voor grotere bedrijven en het % afgevoerde solventen voor kleinere bedrijven. De waarde van deze twee kengetallen wordt afgeleid van de gegevens die weergegeven zijn in Figuur 2. Er wordt een gemiddelde berekend voor de bedrijven met een solventinput < 150 ton en één voor de bedrijven met een solventinput > 150 ton. Dit levert kengetallen op ter waarde van respectievelijk 3.5% en 7%. Uit bovenstaande figuur blijkt dat de percentages afgevoerde solventen zeer sterk variëren van bedrijf tot bedrijf, onafhankelijk van de solventinput van het bedrijf. Het gebruik van deze kengetallen is daarom een bron van onzekerheid. In de onzekerheidsanalyse (zie 5.1.3 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen, pagina 57) van de VOSemissieberekening van de flexo- en diepdrukkerijen wordt deze bron van onzekerheid eveneens in rekening gebracht. De onzekerheidsrange voor deze parameters is afgeleid van de gegevens die weergegeven zijn in Figuur 2. Vooruitlopend op de resultaten van deze analyse, kan besloten worden dat de invloed van de afgevoerde solventen op de VOS-emissies van de flexo- en diepdruk dermate klein is, dat het gebruik van deze kengetallen de betrouwbaarheid van de ingeschatte VOS-emissies praktisch niet verlaagt.
12
Ten opzichte van de vorige draftversie werden de gegevens van 2 bedrijven weggelaten. Ten eerste het % afgevoerde solventen van bedrijf 41 omdat een deel van het solventverbruik voor dit bedrijf bijgeschat werd. Ten tweede het % afgevoerde solventen van bedrijf 46 omdat dit bedrijf gedeeltelijk solventarme producten gebruikt (verschillend van solventgebaseerde producten en van watergebaseerde producten), waardoor het bedrijf niet representatief is voor flexo- en diepdrukkerijen die enkel solventgebaseerde producten gebruiken.
48
Tabel 16: Verbruik van solventgebaseerde inkten (wanneer het over lakken of lijmen gaat, werd dit aangeduid) door bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en nageschakelde technieken (zullen) toepassen voor de VOS-reductie Verbruik solventhoudende inkten Ton/jaar
% droge stof solventhoudende inkten
Droge stof solventhoudende inkten Ton/jaar
% solvent solventhoudende inkten
toegevoegde solventen solventhoudende inkten ton/jaar
Solventen solventhoude inkten Ton/jaar
Bedrijf 25
250
35
88
65
163
Bedrijf 26
462
35
162
65
300
Bedrijf 27
164
40
66
60
98
Bedrijf 271
48
50
24
50
24
Bedrijf 28
200
30
60
70
140
Bedrijf 29
10
35
4
65
7
Bedrijf 30
14
35
5
65
9
Bedrijf 302
12
25
3
75
9
Bedrijf 31
5
35
2
65
3
Bedrijf 32
200
25
50
75
150
Bedrijf 33 Bedrijf 34
125 38
50 35
63 13
50 65
62.5 25
Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij
Totaal solventen solventhoudende inkten Ton/jaar
Verse schoonmaaksolventen Ton/jaar
Afvoer schoonmaaksolventen (afval) Ton/jaar
Hergebruik schoonmaaksolventen Ton/jaar
163
212
11
0
363
300
705
30
0
975
98
250
20
0
352
24
hierboven inbegrepen
bij
hierboven inbegrepen
bij
hierboven inbegrepen
bij
Totaal solventverbruik Ton/jaar
hierboven inbegrepen
bij
140
100
7
0
233
7
11
1
0
16
9
36
6
0
48
9
hierboven inbegrepen
bij
hierboven inbegrepen
bij
hierboven inbegrepen
bij
hierboven inbegrepen
bij
3
5
1
0
10
150
200
11
0
340
62.5 25
167 42
1 5
0 0
228 62
49
Verbruik solventhoudende inkten Ton/jaar
% droge stof solventhoudende inkten
Droge stof solventhoudende inkten Ton/jaar
% solvent solventhoudende inkten
toegevoegde solventen solventhoudende inkten ton/jaar
Solventen solventhoude inkten Ton/jaar
Totaal solventen solventhoudende inkten Ton/jaar
Verse schoonmaaksolventen Ton/jaar
Afvoer schoonmaaksolventen (afval) Ton/jaar
Hergebruik schoonmaaksolventen Ton/jaar
100
25
150
Totaal solventverbruik Ton/jaar
schoonmaaksolventen
Bedrijf 35
1512
21
318
79
1194
1352
2546
Bedrijf 353
233
73
169
28
64
120
184
Bedrijf 36
10
40
4
60
6
14
20
Bedrijf 374 Bedrijf 38
81 180
22 39
18 70
78 61
63,18 110
59 300
122 410
hierboven bij inbegrepen Inbegrepen bij toegevoegde solventen Inbegrepen bij toegevoegde solventen
0,3
Bedrijf 395
901
50
450,5
50
450,5
1075
1526
Bedrijf 40 Bedrijf 41
36 30
35 30
13 9
65 70
23 21
50 20
73 41
Bedrijf 42
15
35
5
65
10
35
45
Inbegrepen bij toegevoegde solventen hierboven bij inbegrepen Inbegrepen bij toegevoegde solventen 4 Inbergrepen bij toegevoegde solventen
10
7
Bedrijf 39
737
40
295
60
442
Bedrijf 43
20
50
10
50
10
bedrijf 44
10
35
4
65
7
1
879
Inbegrepen bij schoonmaaksolventen Inbegrepen bij schoonmaaksolventen
1321
hierboven inbegrepen
bij
hierboven inbegrepen
hierboven inbegrepen
bij
2
0
19
9 15
0 0
113 395
171 hierboven inbegrepen
bij
2806
bij
0 hierboven inbegrepen
bij
2676 hierboven inbegrepen
bij
6 6
0 0
68 39
13
0
32
30
3
0
37
11
1
0
16 8,8 kton solventen
verbruik solventhoudende lijmen; 2 verbruik solventhoudende lakken; 3 verbruik solventhoudende lijmen; 4 verbruik solventhoudende lakken; 5 verbruik solventhoudende lijmen
50
5.1.2.3 Inschatting van de VOS-emissies Deze bedrijven gebruiken enkel solventgebaseerde producten en wanneer ze reeds reductiemaatregelen geïmplementeerd hebben, betreft het nageschakelde technieken. De berekening van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies voor deze 20 bedrijven wordt voorgesteld in Tabel 17. In deze tabel staat eveneens een overzicht van de implementatie van nageschakelde technieken door de 20 beschouwde bedrijven in 2000, evenals toekomstige plannen voor de implementatie van een nageschakelde techniek. Hieruit blijkt dat op dit ogenblik 6 van de 20 bedrijven hun VOS-emissies (gedeeltelijk) reduceren via nageschakelde technieken. In de nabije toekomst zou het aantal toenemen tot 13 van de 20 bedrijven. Ook voor deze 20 bedrijven wordt –op basis van de beschikbare en bijgeschatte gegevenseen inschatting gemaakt van de huidige VOS-emissies, de unabated VOS-emissies en de toekomstige VOS-emissies. § Voor de berekening van de huidige VOS-emissies wordt rekening gehouden met de geïmplementeerde nageschakelde technieken in 2000; § Voor de berekening van de unabated VOS-emissies moet rekening gehouden worden met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds geîmplementeerd waren. Uit de enquêteresultaten en bijkomende informatie kan met zekerheid besloten worden dat in 1990 nog geen nageschakelde technieken geïmplementeerd waren in de beschouwde bedrijven. De VOS-emissies worden daarom gelijk gesteld aan het solventverbruik van deze bedrijven in 2000. § Voor de berekening van de toekomstige VOS-emissies werd rekening gehouden met gekende plannen van bedrijven om nageschakelde technieken te implementeren. Voor bedrijven waarvoor dergelijke informatie niet beschikbaar is, werden de VOS-emissies van 2000 overgenomen. § Een inschatting van de reële VOS-emissies in 1990 gebeurt niet voor iedere subsector afzonderlijk. Wel wordt in hoofdstuk 6 een inschatting gemaakt van de grootte-orde van de totale VOS-emissies van de grafische sector in 1990 Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid Wanneer alle drukpersen aangesloten zijn op een nageschakelde installatie, wordt enkel nog rekening gehouden met de diffuse VOS-emissies. Alle drukpersen zijn aangesloten op een nageschakelde installatie. Wat betreft de geleide VOS-emissies van de nageschakelde installatie wordt verondersteld dat deze verwaarloosbaar zijn. Bij een afgasdebiet van 20 000 m³ /uur, een restconcentratie van 20 mg/m³ en een totale werkingsduur van 8 000 uur per jaar is de totale restemissie immers beperkt tot 3,2 ton per jaar. Volgens de VOS-richtlijn bedragen de diffuse VOS-emissies 25% en 20% van de totale solventeninput voor respectievelijk bedrijven met een totale solventeninput tot 25 ton en bedrijven met een grotere totale solventeninput. In de emissieberekeningen wordt ervan uitgegaan dat de totale emissies van beide categorieën respectievelijk 25% en 20% van de totale solventinput bedragen. Deze kengetallen vormen opnieuw een bron van onzekerheid voor de berekening van de VOS-emissies van de flexo- en diepdrukkerijen. Daarom wordt aan deze kengetallen een onzekerheidsrange toegekend voor de monte carlo analyse (zie (5.1.3 ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen’, pagina 57). Uit de enquêtegegevens blijkt dat enkel grotere bedrijven (solventinput groter dan 25 ton) een naverbrander hebben geînstalleerd of plannen hebben om een naverbrander te installeren. In de monte carlo analyse wordt verondersteld dat de totale VOS-emissies van deze bedrijven tussen 15% en 20% liggen. Deze aanname houdt rekening met de hypothese van Sitmae dat de solventrichtlijn de diffuse VOS-emissies ruim inschat. Achtergrondinformatie omtrent de diffuse VOS-emissies in de flexo- en diepdruk (evolutie tot huidige stan van zaken) is terug te vinden in het deelrapport van Sitmae rond de emissiebeperkende maatregelen, in hoofstuk 3.3 (aanvullende informatie flexo- en helio). De beschikbare gegevens zijn normaal weergegeven. De bijgeschatte gegevens werden in het rood, onderlijnd en vetgedrukt weergegeven.
51
Tabel 17: Berekening van de VOS-emissies van flexo- en diepdrukbedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en nageschakelde technieken (zullen) installeren voor hun VOS-emissiereductie
Alle persen aangesloten op nageschakelde techniek in 2000?
% van de verbruikte producten dat onbehandeld is
Implementatie van nageschakelde techniek in de toekomst
Alle persen aangesloten op toekomstige nageschakelde techniek?
geen omschakeling naar andere druktechniek
nee
100
nee / geen info
nee / geen info
nee
100
nee
nee
geen actief koolfilter met externe recuperatie actief kool + verbranden solventen
nee
100
Ja
ja
ja deel van de bedrijven wel, deel van de bedrijven niet
0
Type nageschakel-de techniek groep A groep B groep C
groep D
variabel groep E naverbrander Totaal VOS-emissies Reductie ten opzichte van de unabated VOS-emissies
Verdere aansluiting van de persen tegen eind 2002
ja
Toekomstige VOS-emissies: rekening houdend met geplande implementatie nageschakelde technieken Ton/jaar
Unabated VOSemissies: het totale solventverbruik in 2000 Ton/jaar
VOS-emissies in 2000: rekening houdend met geïmplementeerde nageschakelde technieken Ton/jaar
geen / geen info
718
718
718
geen
113
113
0
naverbrander
649
649
143
10
6
6
7320 8,8 kton VOS
3096 4,6 kton VOS 48%
1464 2,3 kton VOS 73%
Type toekomstige nageschakelde techniek
naverbrander
Omwille van redenen van vertrouwelijkheid worden de bedrijven gegroepeerd in functie van de toegepaste reductiemaatregelen in het verleden, het heden en de toekomst.
52
Uit Tabel 17 blijkt dat de 20 bedrijven, die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en hun VOS-emissies (zullen) reduceren via nageschakelde technieken, reeds belangrijke VOSemissiereducties hebben gerealiseerd ten opzichte van de unabated VOS-emissies. In de komende jaren is daarenboven nog een belangrijke extra reductie te verwachten door bijkomende implementaties van nageschakelde technieken. In vergelijking met de reducties van de bedrijven die (hoofdzakelijk) solventarme producten gebruiken (en dit ook als reductiemaatregel verkozen hebben13), zijn de reducties van deze 20 bedrijven evenwel lager. Ook voor deze bedrijven dient opgemerkt te worden dat de unabated VOS-emissies wellicht een stuk hoger liggen dan de reële VOS-emissies in 1990 (zie hoofdstuk 6). Daarom zullen de reële reducties wellicht een stuk lager liggen dan de berekende reducties in Tabel 17. 5.1.2.4 Bedrijven die zowel solventgebaseerde als solventarme producten gebruiken en nageschakelde technieken toepassen voor de reductie van hun VOS-emissies; §
Inventarisatie van het productverbruik
Een laatste groep flexo- en diepdrukkerijen zijn diegene die zowel solventgebaseerde als solventarme producten gebruiken en de VOS-emissies van de solventgebaseerde producten reduceren door middel van nageschakelde technieken. Het betreft twee bedrijven. Het verbruik van solventgebaseerde en solventarme producten is weergegeven in Tabel 18. Zowel het verbruik van inkten, lakken en lijmen is in deze tabel weergegeven. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid: De beschikbare gegevens worden normaal weergegeven, terwijl de bijschattingen in het rood, schuin en vetgedrukt worden weergegeven. Voor één van beide bedrijven was het nodig om een bijschatting te maken van de hoeveelheid afgevoerde solventen. Voor de gemaakte veronderstellingen wordt verwezen naar ‘Inventarisatie van het productverbruik’, pagina 45.
13
Het is mogelijk dat bepaalde bedrijven altijd met watergebaseerde producten hebben gewerkt en dat VOSemissiereductie niet de motivatie hiervoor is.
53
Tabel 18: Verbruik van producten door de flexo- en diepdrukkerijen die zowel solventgebaseerde als solventarme producten gebruiken en hun VOS-emissies reduceren door toepassing van een nageschakelde techniek.
Verbruik producten Ton/jaar
% droge stof producten
Droge stof producten Ton/jaar
% solvent producten
Solventen producten Ton/jaar
Toegevoegde solventen producten Ton/jaar
Totaal solventen producten Ton/jaar
Verse schoonmaaksolventen Ton/jaar
Afvoer (afval) schoonmaaksolventen Ton/jaar
solventhoudende inkten
27
45
12
55
15
0
15
35
4
0
46
solventarme inkten
1490
25 à 35
372
2à4
60
98
158
0
0
0
158
solventhoudende lakken
798
80
634
21
164
280
444
14
7
0
451
solventarme lakken
84
67
56
2
2
16
18
0
0
0
18 0,7 kton solventen
Hergebruik solventen Ton/jaar
Totaal
Om redenen van vertrouwelijkheid worden de gegevens van deze bedrijven niet per bedrijf, maar per productsoort weergegeven.
Totaal solventverbruik Ton/jaar
54
§
Inschatting van de VOS-emissies
Deze bedrijven gebruiken zowel solventgebaseerde als solventarme producten en reduceren de VOS-emissies door toepassing van nageschakelde technieken. Ook voor deze 2 bedrijven wordt –op basis van de beschikbare en bijgeschatte gegevenseen inschatting gemaakt van de huidige VOS-emissies, de unabated VOS-emissies en de toekomstige VOS-emissies. § Voor de berekening van de huidige VOS-emissies wordt rekening gehouden met de geïmplementeerde nageschakelde technieken in 2000; beide bedrijven hebben een regeneratieve naverbrander voor de verbranding van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van solventgebaseerde producten. In geval van bedrijf 45 worden ook de solventemissies van solventarme producten behandeld. § Voor de berekening van de unabated VOS-emissies moet rekening gehouden worden met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds geïmplementeerd waren. Uit de enquêteresultaten en bijkomende informatie kan met zekerheid besloten worden dat in 1990 reeds gebruik werd gemaakt van solventarme producten en dat nog geen nageschakelde technieken geïmplementeerd waren in de beschouwde bedrijven. De VOS-emissies worden daarom gelijk gesteld aan het solventverbruik van deze bedrijven in 2000. § Aangezien beide bedrijven reeds een nageschakelde techniek hebben geïmplementeerd en er geen plannen bekend zijn voor bijkomende reductiemaatregelen, worden de toekomstige VOS-emissies gelijk gesteld aan de huidige. § Een inschatting van de reële VOS-emissies in 1990 gebeurt niet voor iedere subsector afzonderlijk. Wel wordt in hoofdstuk 7 een inschatting gemaakt van de grootte-orde van de totale VOS-emissies van de grafische sector in 1990 Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheid: Wanneer de geleide VOS-emissies via een nageschakelde techniek gereduceerd worden, wordt enkel nog rekening gehouden met de diffuse VOS-emissies. (zie ook Inschatting van de VOS-emissies, pagina 50). De diffuse VOS-emissies worden voorlopig berekend in overeenstemming met de VOS-richtlijn. Indien het parallelle onderzoek naar een methode voor de berekening van diffuse VOS-emissies in flexo- en diepdrukbedrijven een meer betrouwbaar kengetal oplevert, zal de inschatting van de diffuse VOS-emissies alsnog aangepast worden. Volgens de VOS-richtlijn bedragen de diffuse VOS-emissies 20% van de totale solventeninput voor bedrijven met een totale solventeninput van groter dan 25 ton. Deze kengetallen worden als onzeker beschouwd en in rekening gebracht voor de monte carlo analyse van de berekeningen van de unabated en huidige VOSemissies van de flexo- en diepdruk (zie (5.1.3 ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen’, pagina 57).
In het geval van bedrijf 45 worden alle VOS verbrand (zowel van solventgebaseerde als van H2O-gebaseerde producten). In het geval van bedrijf 46 worden enkel de VOS van solventgebaseerde producten verbrand. Daarom worden de VOS-emissies van het gebruik van solventarme producten voor dit bedrijf gelijk gesteld aan het totale solventverbruik via het gebruik van deze producten. De berekening van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies voor deze 20 bedrijven wordt voorgesteld in Tabel 19.
55
Tabel 19: Berekening van de VOS-emissies van de 2 flexo- en diepdrukbedrijven die zowel solventgebaseerde als solventarme producten gebruiken en hun VOS-emissies reduceren door toepassing van nageschakelde technieken VOS-emissies in 2000: rekening houdend met geïmplementeerde nageschakelde technieken Ton/jaar
Toekomstige VOSemissies in ton/jaar: rekening houdend gekende plannen bijkomende reductiemaatregelen Ton/jaar
Alle persen aangesloten op nageschakelde techniek in 2000?
% van de verbruikte producten dat niet behandeld wordt
Gekende plannen bijkomende reductiemaatregelen?
ja
0
Nee
46
9
9
ja
0% van de solventgebasee rde produkten en 100% van de H2Ogebaseerde produkten
Nee
626 0,7 kton solventen
265 0,3 kton solventen 59%
265 0,3 kton solventen 59%
ReductieType maatregelen nageschakelde in 1990 techniek Reeds gebruik van solventarme producten; nog geen thermische toepassing nageschakelde naverbranding, regeneratief techniek bedrijf 45 Reeds gebruik van solventarme producten; nog geen thermische toepassing nageschakelde naverbranding, regeneratief techniek bedrijf 46 Totale VOS-emissies Reducties ten opzichte van unabated VOS-emissies
VOS-emissies in 1990: het totale solventverbruik in 2000 Ton/jaar
Uit Tabel 19 blijkt de VOS-emissies van deze 2 bedrijven in belangrijke mate gereduceerd zijn ten opzichte van de unabated situatie. Er is geen verschil tussen de huidige en toekomstige VOS-emissies omdat er geen gekende plannen zijn om bijkomende reductiemaatregelen in te voeren en omdat de inschatting van de toekomstige VOS-emissies deze extra reductiemaatregelen evalueert. In deze studie wordt alleen een inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies in 1990 voor gans de grafische sector, niet voor individuele bedrijven of voor subsectoren (zie hoofdstuk 6).
56
5.1.2.5 Overzicht van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen
Tabel 20 geeft een overzicht van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen. De berekening van de unabated VOSemissies is gebaseerd op de huidige VOS-emissies, rekening houdend met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds ingevoerd waren. De huidige VOS-emissies zijn berekend aan de hand van de enquêteresultaten en bijkomende informatie. De toekomstige VOS-emissies zijn berekend op basis van de huidige VOS-emissies, rekening houdend met gekende plannen van bedrijven om bijkomende reductiemaatregelen in te voeren. Voor de ganse subsector blijkt dat de huidige en de toekomstige VOS-emissies in belangrijke mate gereduceerd zijn ten opzichte van de unabated situatie, met name 50% in de huidige situatie en 75% in de toekomst. De reële reducties ten opzichte van de VOSemissies in 1990 zullen lager liggen, omdat ervan uit kan gegaan worden dat de productie van de flexo- en diepdruk toegenomen is tussen 1990 en 2000 en hierdoor de VOS-emissies in 1990 lager zullen liggen dan de unabated VOS-emissies die gebaseerd zijn op de huidige productiviteit van deze subsector. Omdat er te weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn om voor iedere subsector afzonderlijk een uitspraak te doen, zal enkel een globale inschatting gemaakt worden van de reële VOS-emissies in 1990 (zie hoofdstuk 6). Tabel 20: overzicht van de unabated, de huidige en de toekomstige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector 24 bedrijven die (hoofdzakelijk) gebruik maken van solventarme producten en hun VOS-emissies reduceren via omschakeling naar solventarme producten 20 bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken en hun VOSemissies reduceren via toepassing van nageschakelde technieken 2 bedrijven die zowel solventgebaseerde en solventarme producten gebruiken en hun VOSemissiesn reduceren via toepassing van nageschakelde technieken Totale VOS-emissies Reductie t.o.v. unabated VOSemissies
Unabated VOS-emissies 1,5 kton VOS
8,9 kton VOS
0,7 kton VOS
10,9 kton VOS (op basis van afgeronde getallen)
Huidige VOS-emissies 0,6 kton VOS
Toekomstige VOS-emissies 0,09 kton VOS
55% reductie tov unabated VOS-emissies
94 % reductie tov unabated VOS-emissies
4,6 kton VOS
2,3 kton VOS
48% reductie tov unabated VOS-emissies
73% reductie tov unabated VOS-emissies
0,3 kton VOS
0,3 kton VOS
59% reductie tov unabated VOS-emissies
59% reductie tov unabated VOS-emissies
5,5 kton VOS
2,7 kton VOS
50%
75%
niet
57
5.1.3
Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector in Vlaanderen
Om een idee te krijgen van de betrouwbaarheid van de ingeschatte VOS-emissies van de flexo- en diepdruk werd een monte Carlo analyse uitgevoerd op de berekeningen. In de eerste plaats moeten de gebruikte gegevens opgedeeld worden in juiste gegevens (zonder onzekerheid) en veronderstellingen (verbonden met een zekere onzekerheid die uitgedrukt wordt in een onzekerheidsrange waarbinnen de reële waarde ligt). Alhoewel de beschikbare gegevens omtrent het verbruik van producten wellicht niet allemaal volledig correct zijn, werd toch aangenomen dat de gegevens die door de bedrijven zelf werden ingevuld juist zijn. Hieraan werd geen range van onzekerheid toegekend. In één geval (bedrijf 42) waren aanwijzingen dat de gegevens niet correct konden zijn. In dat geval werd het productverbruik wel opgenomen in de onzekerheidsanalyse en werd wel een range van onzekerheid toegewezen. De gegevens die als onzeker beschouwd worden, zijn alle veronderstellingen en bijschattingen die reeds aangehaald werden in de voorgaande paragrafen. Het gaat om de gegevens die in de tabellen werden aangeduid in het rood, onderlijnd en vetgedrukt of kengetallen die gebruikt werden om deze gegevens te berekenen. Voorbeelden zijn het solventgehalte van solventgebaseerde en H2O-gebaseerde producten (omdat niet alle bedrijven deze informatie hebben gegeven) en bijschattingen van het inktverbruik van bedrijven waarvoor enkel kwalitatieve informatie beschikbaar is (evenals het aantal werknemers). De kengetallen zijn in de loop van het rapport besproken in de blauwe boxen. Wanneer in de excelberekeningen alle veronderstellingen zijn aangeduid met hun onzekerheidsrange, zorgt een rekenprogramma ervoor dat 1000 berekeningen worden uitgevoerd waarbij telkens ad random (willekeurig) een waarde binnen de aangeduide range van de veronderstellingen wordt gebruikt om de VOSemissies te berekenen. De 1000 resultaten (het grootste deel van deze resultaten) worden op een frequentietabel uitgezet (staafjes waarvan de grootte evenredig is met het aantal maal dat het resultaat in kwestie bekomen wordt) en worden de gegevens statistisch verwerkt. Voor de unabated VOS-emisies van de flexo- en diepdruk geeft de analyse volgende frequentietabel ( Figuur 3)
Forecast: totale unabated VOS flexo en diepdruk 1.000 Trials
Frequency Chart
988 Displayed
,025
25
,019
18,75
,013
12,5
,006
6,25
,000
0 10761
10873
10986
11098
11211
Figuur 3: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies14 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de huidige VOS- emissies van de flexo- en diepdruksector tussen de 10,7 en 11,3 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 11,0 kton VOS.
14
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
58
Voor de huidige VOS-emisies van de flexo- en diepdruk resulteert de analyse in volgende frequentietabel ( Figuur 4):
Forecast: totale huidige VOS flexo en diepdruk 1.000 Trials
Frequency Chart
996 Displayed
,028
28
,021
21
,014
14
,007
7
,000
0 5274
5345
5416
5487
5558
Figuur 4: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de huidige VOS- emissies van de flexo- en diepdruksector tussen de 5,2 kton VOS en 5,6 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 5,4 kton VOS. Tot slot is een onzekerheidsanalyse uitgevoerd op de behaalde reducties in de huidige situatie ten opzichte van de unabated situatie. De resulterende frequentietabel wordt weergegeven in Figuur 5. Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de huidige VOSemissies tussen 49% en 53% gereduceerd zijn tegenover de unabated VOS-emissies., met een gemiddelde van 51%.
Forecast: flexo/diepdruk reductie huidige tov unab 1.000 Trials
Frequency Chart
992 Displayed
,028
28
,021
21
,014
14
,007
7
,000
0 49,35
50,10
50,85
51,59
52,34
Figuur 5: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies
59
Uit de onzekerheidsanalyse van de behaalde reductie in de huidige situatie ten opzichte van de unabated situatie blijkt, in de veronderstelling dat de basisgegevens waarmee de VOS-emissies berekend werden juist zijn, dat het reductiepercentage op betrouwbare wijze is ingeschat. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de reële onzekerheden op de berekende VOS-emissies en op het berekende reductiepercentage uiteraard groter zijn dan berekende onzekerheden, omwille van het feit dat verondersteld wordt dat alle beschikbare gegevens correct zijn. Deze veronderstelling kan nooit voor 100% realistisch zijn, maar wat de grootte-orde van de opgegeven cijfers betreft kan wel verondersteld worden dat deze correct is.
5.2 Illustratiediepdrukkerijen: 5.2.1
Respons op de uitgevoerde enquête onder illustratiediepdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies
Er zijn in Vlaanderen twee illustratiediepdrukbedrijven. De twee bedrijven hebben de enquête beantwoord. De respons op de enquête is bijgevolg 100%. 5.2.2
Het productverbruik van de illustratiediepdruksector en berekening van de VOS-emissies op basis van de beschikbare informatie
5.2.2.1 Verbruik van tolueen door de illustratiediepdrukkerijen In beide illustratiediepdrukkerijen wordt slechts één solvent gebruikt, namelijk tolueen. Tabel 21 geeft een overzicht van het verbruik van tolueen via inkten, verdunningssolventen en schoonmaaksolventen. Tabel 21: Verbruik van tolueen in de illustratiediepdruk in Vlaanderen
Verbruik solventhoudende inkt Ton/jaar
% droge stof solventhoudende inkt
Droge stof solventhoudende inkt Ton/jaar
% solventen (tolueen) solventhoudende inkt
Solventen solventhoudende inkt Ton/jaar
Verse tolueen, rekening houdend met de verandering in stock van tolueen Ton/jaar
Bedrijf 1
1312
47
617
53
695
182
1694
2571
Bedrijf 2
1475
49
723
51
755
-4,2
1428
2179
Hergebruik teruggewonnen tolueen Ton/jaar
Totale solventeninput Ton/jaar
60
5.2.2.2 Toepassing van tolueenterugwininstallaties (TWI’s) in de illustratiediepdruk Beide illustratiediepdrukkerijen maken gebruik van TWI’s. De tolueendampen worden naar deze nageschakelde installatie geleid, waar deze geadsorbeerd worden op een actief koolfilter. Wanneer de actief koolfilter verzadigd is aan tolueen, of op een vroeger tijdstip, bepaald in functie van de werkingsduur van de drukpersen, wordt de tolueen via stoom van de filters gedesorbeerd, gezuiverd en naar een opslagtank geleid. Hierdoor kan een groot gedeelte van de gebruikte tolueen gerecupereerd worden en daarenboven zorgt deze installatie voor een reductie van de VOS-emissies. In Tabel 22 en Tabel 23 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste eigenschappen van de TWI’s die in de illustratiediepdruk in Vlaanderen worden toegepast. De toepassing van actief koolfilters in de illustratiediepdruk is bijzonder geschikt omwille van: - het feit dat tolueen de enige organische stof is in de inkten (leent zich beter tot recuperatie, in tegenstelling tot mengsels van organische stoffen), - actieve kool uitstekende adsorptieeigenschappen heeft voor tolueen. Tabel 22: Eigenschappen van de TWI's in de illustratiediepdruk Naam
1 2 3 4 5
Norit Lurgi Lurgi1 Bretco Lurgi2
kg stoom / kg teruggewonnen tolueen 6 6 8 2 45
Totale investeringskosten TWI (€) 867 647 867 647
Jaarlijkse Jaar operationele ingebruikname kosten TWI (€) 235 670 235 670
1/01/91 1/01/81 1/01/84 1/01/95 1/01/99
Levensduur installatie 30 30 0 0 20
De TWI’s zuigen niet enkel tolueen aan tijdens het drukken. In bepaalde gevallen wordt ook meer dan de tolueendampen van de drukpersen aangezogen. De situatie voor de verschillende TWI’s is weergegeven in Tabel 23. Tenslotte kan nog opgemerkt worden dat alle illustratiediepdrukpersen (5 in totaal) die in productie zijn, aangesloten zijn op een TWI. In één van beide bedrijven staat nog een proefdrukpers, die niet aangesloten is op een TWI. Deze proefdrukpers wordt nauwelijks gebruikt en is niet te vergelijken met een illustratiediepdrukpers (zeer kleine pers). Tabel 23: Werkingsdomein van de TWI’s Aangesloten onderdeel TWI 1 Drogers tijdens werking Drogers tijdens stilstand Solventdampen van de extra baandroging boven pers Verlaagde diffuse VOS-emissies omdat de drukpers gedeeltelijk ingekapseld is 2 Drogers tijdens werking Drogers tijdens stilstand Ventilatielucht pershal Solventdampen van de extra baandroging boven pers
61
3 Drogers tijdens werking Drogers tijdens stilstand 4 Drogers tijdens werking Drogers tijdens stilstand 5 Drogers tijdens werking Drogers tijdens stilstand
5.2.2.3 Inschatting van de VOS-emissies van de illustratiediepdruk in Vlaanderen De inventarisatie van de VOS-emissies van de illustratiediepdruk in Vlaanderen is gebaseerd op de solventbalansen van beide bedrijven (voor het jaar 2000). Deze werden bijgevoegd bij de ingevulde enquêtes en voor bedrijf 1 is de solventbalans eveneens terug te vinden in het emissiejaarverslag voor de EIVR. De geleide VOS-emissies bestaan uit de tolueen die niet wordt geadsorbeerd door de actief koolfilters. Beide bedrijven berekenen zelf hun VOS-emissies op basis van metingen aan de AK-filter. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden: Voor de berekening van de VOS-emissies dienden geen veronderstellingen gemaakt te worden. Voor de berekening van de huidige VOS-emissies is daarom geen monte carlo analyse uitgevoerd ter bepaling van de onzekerheid van deze berekeningen.
In Tabel 24 worden de VOS-emissies van beide illustratiediepdrukkerijen berekend, aan de hand van de gegevens van de solventbalansen van beide bedrijven.
62
Tabel 24: VOS-emissies van de illustratiediepdruk in Vlaanderen in 2000
totaal solvent- VOS- verliezen input naar het H2OTon/jaar15 Ton/jaar Bedrijf 1 2571 0 Bedrijf 2 2179 0 Totale VOS-emissies illustratiediepdruk
15
solventen in verkochte producten Ton/jaar 10 10
niet geleide emissies naar lucht16 Ton/jaar 256 123
Tolueen in afval Ton/jaar 11 0
herwonnen en hergebruikte tolueen Ton/jaar 1694 1428
herwonnen en verkochte tolueen Ton/jaar 599 613
geleide VOSemissies Ton/jaar 1,1 4 5,1
diffuse emissies17 Ton/jaar 265 133 399
totale VOSemissies = geleide VOSemissies + diffuse VOSemissies Ton/jaar 266 137 404
Deze gegevens werden berekend in Tabel 21. De niet-geleide VOS-emissies naar de lucht zijn de VOS-verliezen naar de lucht die niet via de schouw gebeuren. 17 De diffuse VOS-emissies worden voor beide bedrijven berekend als: totale solventinput – herwonnen tolueen (verkocht + hergebruikt) – geleide VOS-emissies. Deze diffuse VOS-emissies bevatten daarom de niet-geleide emissies naar de lucht, de solventverliezen naar het water (verwaarloosbaar) en de achterblijvende solventen in de producten. 16
63
De unabated VOS-emissies van de illustratiediepdruksector worden berekend aan de hand van de huidige VOS-emissies, rekening houdend met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds ingevoerd waren. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden: Voor beide bedrijven kan besloten worden dat reeds in 1990 een deel van de tolueen werd teruggewonnen via TWI’s, maar op een minder efficiënte wijze. Voor één van beide bedrijven zijn gegevens beschikbaar van de evolutie van de VOS-emissies tussen 1995 en 2000. Ook deze gegevens zijn gebaseerd op solventbalansen die door het bedrijf zelf werden opgesteld (met de hulp van de inktleverancier). Deze gegevens zijn weergegeven in Tabel 25. De gegevens tonen een dalende trend van de VOS-emissies van dit bedrijf. De VOS-emissies in 1996 liggen uitzonderlijk hoog omwille van problemen met één van de TWI’s.
Tabel 25: Evolutie van de VOS-emissies van bedrijf 1 van 1995 tot en met 200018 1995 Ton/jaar Geleide VOS-emissies Diffuse VOS-emissies Totale emissies Reductie tov 1995
1996 Ton/jaar 33 337 370
8.7 562.2 570.9 -54%
1997 Ton/jaar 4.3 376.9 381.2 -3%
1998 Ton/jaar 5.1 237.2 242.3 35%
1999 Ton/jaar 6 283.5 289.5 22%
2000 Ton/jaar 1.1 265.4 266.5 28%
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de totale VOS-emissies van de illustratiediepdruksector (de 2 beschouwde bedrijven) in Vlaanderen afgenomen tussen 1990 en 2000. Er is geen kwantitatieve informatie beschikbaar omtrent de VOS-emissies van beide bedrijven in 1990. Om toch een inschatting te maken van de VOSemissies in 1990, wordt verondersteld dat deze 30% hoger liggen (op basis van de reductie van 28% in 2000 ten opzichte van 1995 voor bedrijf 1) dan de VOS-emissies in 2000 (die als de huidige VOS-emissies kunnen beschouwd worden). Omdat deze inschatting gebeurt op basis van de reële evolutie van de VOS-emissies van bedrijf 1 van 1995 tot 2000, wordt indirect rekening gehouden met productiewijzigingen. Om voor deze subsector een inschatting te maken van de unabated VOS-emissies (waarbij uitgegaan wordt van de huidige productie van de subsectoren) wordt ervan uitgegaan dat de productie in 1990 85% bedroeg van de huidige productie. Deze veronderstellingen leiden ertoe dat de inschatting van de unabated VOS-emissies van de ilustratiediepdrukkerijen onzeker is. Daarom werd een inschatting gemaakt van deze onzekerheid en van de onzekerheid van de ingeschatte reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOSemissies aan de hand van een monte carlo analyse Om de toekomstige VOS-emissies van deze subsector in te schatten, wordt rekening gehouden met een de vermindering van de productiecapaciteit van bedrijf 2 met 1/3 (1 van de 3 illustratiediepdrukpersen wordt de weggedaan en wordt niet vervangen). Er wordt aangenomen dat de VOS-emissies hierdoor met 1/3 zullen afnemen (wat grootte-orde betreft zal deze aanname betrouwbaar zijn).
De berekende unabated VOS-emissies van de illustratiediepdruk worden weergegeven in Tabel 26. Tabel 26: Inschatting van de unabated VOS-emissies, de huidige en de toekomstige VOSemissies van de illustratiediepdruksector in Vlaanderen VOS-emissies van de illustratiediepdruksector Reductie tov van de unabated VOS-emissies
18
VOS-emissies in 1990 Ton/jaar 681
Huidige VOS-emissies Ton/jaar 404
Toekomstige VOS-emissies Ton/jaar 358
41%
48%
Een positieve reductie (uitgedrukt in %) staat voor een afname van de VOS-emissies ten opzichte van de referentie-emissies; een negatieve reductie (uitgedrukt in %) staat voor een toename van de VOS-emissies ten opzichte van de referentie-emissies.
64
5.2.2.4 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de illustratiediepdruksector in Vlaanderen
Om een idee te krijgen van de betrouwbaarheid van de ingeschatte VOS-emissies van de illustratiediepdruk werd een monte Carlo analyse uitgevoerd op de berekeningen (voor meer uitleg, zie p. 57). In de eerste plaats moeten de gebruikte gegevens opgedeeld worden in juiste gegevens (zonder onzekerheid) en veronderstellingen (verbonden met een zekere onzekerheid). Voor de twee illustratiediepdrukkerijen kan aangenomen worden dat de beschikbare gegevens omtrent het verbruik van producten volledig correct zijn. Dit heeft als gevolg dat de berekening van de huidige VOS-emissies als correct worden beschouwd. Deze worden niet geanalyseerd. De inschatting van de unabated VOS-emissies gaat wel gepaard met onzekerheden. Er werd immers op basis van de emissiegegevens van één bedrijf voor de periode 1990 tot 2000 een inschatting gemaakt van de unabated VOS-emissies. Er werd daarom ingeschat dat de emissies ongeveer 30% hoger liggen in 1990 tengevolge van een minder efficiënte terugwinning van de tolueen en tengevolge van een gebrek aan maatregelen voor het minimaliseren van de diffuse emissies. Daarnaast werd ervan uitgegaan dat de productie in 2000 30% hoger was dan in 1990 (er wordt immers een inschatting gemaakt van de unabated VOS-emissies voor elk van de subsectoren).
Onderstaande Figuur 6 geeft de frequentietabel die het resultaat is van de monte-carlo analyse. Forecast: unabated VOS illustratie 1.000 Trials
FrequencyChart
991 Displayed
,024
24
,018
18
,012
12
,006
6
,000
0 569,31
631,12
692,93
754,74
816,56
Figuur 6: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de illustratiediepdruk ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies19 De unabated VOS-emissies van de illustratiediepdrukkerijen zouden –op basis van de veronderstellingen en toegekende onzekerheidsranges- tussen 0,6 en 0,8 kton liggen, met een gemiddelde van 0,7 kton VOS. Ook de behaalde reducties in de huidige situatie ten opzichte van de unabated situatie werden geëvalueerd. Onderstaande frequentietabel bevat de resultaten hiervan (Figuur7).
19
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
65
Forecast: Reductie illustratie huidig tov unabated 1.000 Trials
FrequencyChart
1.000 Displayed
,026
26
,020
19,5
,013
13
,007
6,5
,000
0 27,66
33,39
39,11
44,84
50,57
Figuur7: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies19 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de monte carlo analyse aan dat de huidige VOS-emissies tussen de 28 en de 51% gereduceerd zijn ten opzichte van de unabated VOS-emissies, met een gemiddelde reductie van 40%.
5.3 Heatsetdrukkerijen 5.3.1
Respons op de uitgevoerde enquête
Volgens de adressenlijsten van Febelgra, Fetra en Fechiplast zijn er momenteel 18 bedrijven in Vlaanderen die heatset drukactiviteiten uitoefenen. Al deze bedrijven werden in het kader van deze enquête aangeschreven. Eén van deze 18 bedrijven blijkt niet meer te bestaan (geen informatie te vinden en ook de VMM heeft i.v.m. de emissieinventaris niets meer ontvangen van het bedrijf in kwestie) en een tweede bedrijf oefent geen heatsetactiviteiten uit (enkel coldset en vellenoffset). Van de overblijvende 16 bedrijven hebben 8 bedrijven de enquête ingevuld en hebben 7 bedrijven via de telefoon geantwoord. Eén bedrijf heeft een recent emissiejaarverslag ingediend bij de VMM. Voor elk van de 16 bedrijven is kwantitatieve informatie beschikbaar. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden Voor 14 van de 16 bedrijven waren voldoende kwantitatieve gegevens beschikbaar om een inschatting te maken van het productverbruik ervan. Voor de 2 overblijvende bedrijven was enkel het inktverbruik 20 opgegeven, zodat het IPA-verbruik en het verbruik van wasmiddelen bijgeschat moest worden. Aangezien het slechts om 2 van de 16 bedrijven gaat, en aangezien de bijschattingen konden gebaseerd worden op het gekende inktverbruik, kunnen deze beperkte bijschattingen geen invloed hebben op de grootte-orde van het productverbruik van de heatsetbedrijven. De VOS-emissies tengevolge van het gebruik van wasmiddelen door heatsetdrukkerijen wordt berekend aan de hand van de gemiddelde vluchtigheid van de productcategorie waartoe de wasmiddelen behoren. De 20
In de offset wordt schoongemaakt met behulp van wasmiddelen, terwijl in de flexo- en diepdruk en in de zeefdruk schoongemaakt wordt met behulp van schoonmaakmiddelen.
66
meest geschikte en algemeen aanvaarde classificatie om de wasmiddelen in te delen in productcategorieën is de P-classificatie op basis van het vlampunt van de producten. Het vlampunt staat in relatie tot de vluchtigheid van het product, zodat voor elk van de 4 categorieën een gemiddelde vluchtigheid berekend kan worden (achtergrondinformatie hieromtrent is terug te vinden in het deelrapport "Emissiebeperkende maatregelen", hoofstuk 5: Offset, paragraaf 2.6.2. Wasmiddelen en emissiekengetallen (p.95). Bij de beschrijving van reductiemaatregelen voor de offset (heatset en vellenoffset) in de VOS-richtlijn, de Vlaamse BBT-studie en de Europese BAT-studie en de Nederlandse studie van het reductiepotentieel van de grafische sector wordt eveneens gebruik gemaakt van de P-classificatie (in Nederland spreekt men over de Kclassificatie, maar het betreft een gelijkaardige indeling in categorieën). Dat deze benadering een vereenvoudiging is van de realiteit kan niet ontkend worden. Het opstellen van een emissie-inventaris van een polluent in een bepaalde regio kan echter praktisch gezien niet uitgevoerd worden zonder vereenvoudigingen te maken (een andere vereenvoudiging die in deze studie gebruikt wordt is het gemiddelde solventgehalte van H2O-gebaseerde en solventgebaseerde flexo- en diepdrukinkten). Wanneer de opgestelde inventaris de basis is voor de evaluatie van reductiemaatregelen, zijn dergelijke vereenvoudigingen noodzakelijk, vooral wanneer de overheid in een later stadium zelf bijkomende maatregelen moet doorrekenen op basis van de bestaande inventarisatie. Dit laatste is het geval voor deze reductiepotentieelstudie. Bij de opstelling van de enquêteformulieren voor de heatset werd er reeds van uitgegaan dat de VOS-emissies zouden berekend worden aan de hand van de P-classificatie en de gemiddelde vluchtigheid per klasse. Daarom werd ook expliciet gevraagd naar de P-klasse waartoe de gebruikte producten behoren. Het is ook deze productinformatie die beschikbaar is voor de meeste bedrijven (voor 14 van de 16). Andere productinformatie, zoals productnaam of chemische benaming, is in mindere mate beschikbaar. De productnaam werd in een aantal gevallen verward met de merknaam en de chemische benaming werd meestal niet opgegeven. Er kan besloten worden dat in het kader van deze studie de P-classificatie en de gemiddelde vluchtigheid van de productklassen de beste basis is voor de berekening van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van wasmiddelen in de heastset. Uit een Nederlandse studie blijkt daarenboven dat gemiddeld gezien de vluchtigheid van producten uit verschillende productklassen in de praktijk sterk van elkaar verschilt, zodat het rekenen met de gemiddelde waarden verantwoord is. Wat betreft de inschatting van de unabated VOS-emissies was het nodig om veronderstellingen te maken met betrekking tot de reductiemaatregelen die in 1990 reeds ingevoerd waren. De reductiemaatregelen kunnen betrekking hebben op de VOS-emissies tengevolge van de geforceerde droging van de inkt, op de IPAemissies of op het verbruik van zeer vluchtige wasmiddelen. De VOS-emissies tengevolge van de geforceerde droging van de inkt worden in 2000 gereduceerd door toepassing van nageschakelde technieken. Uit de enquêteresultaten en bijkomende info kan met zekerheid besloten worden dat in 1990 slechts één bedrijf een nageschakelde installatie geïmplementeerd had. Wat betreft de reductie van de IPA-emissies kan op basis van de beschikbare informatie besloten worden dat de implementatie van reducerende maatregelen pas de laatste jaren echt gestart is. Voor de inschatting van het IPA-verbruik van de bedrijven in 1990 werd beroep gedaan op een kengetal uit de Europese BAT-studie. Het gaat om de verhouding tussen het inktverbruik en het IPA-verbruik, is gebaseerd op alle beschikbare gegevens uit gans Europa en is representatief voor de eerste helft van de jaren ’90. Rekening houdend met het feit dat de implementatie van IPA-reductiemaatregelen iets van de laatste jaren is, zou dit kengetal moeten toelaten om de grootte-orde van het IPA-verbruik in de unabated situatie juist in te schatten. Het gebruik van wasmiddelen veroorzaakt eveneens VOS-emissies. De laatste jaren is er een duidelijke verschuiving vastgesteld van het gebruik van zeer vluchtige solventen (P1) naar vluchtige, minder vluchtige tot niet-vluchtige solventen (P2-, P3-, P4- en Vegetable Cleaning Agents (VCA’s)), waardoor de VOS-emissies afgenomen zijn. Informatie omtrent de aard van de toegepaste schoonmaakproducten in 1990 door de heatsetdrukkerijen in Vlaanderen is niet beschikbaar. Daarom werd beroep gedaan op de resultaten van een Nederlandse studie naar de VOS-emissies van de Nederlandse grafische sector in 1990. Omdat zowel in Vlaanderen als in Nederland de voorbije jaren een duidelijke verschuiving is vastgesteld naar het gebruik van minder vluchtige wasmiddelen, kan ervan uitgegaan worden dat het aandeel zeer vluchtige en vluchtige wasmiddelen in beide gebieden nog zeer hoog was en dat het gebruik van Nederlandse kengetallen zou moeten toelaten om een vrij goede inschatting te maken van de grootte-orde van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van wasmiddelen in de unabated situatie. Alle bijschattingen en alle kengetallen die gebruikt zijn voor de berekening van de VOS-emissies van de heasetsector geven aanleiding tot onzekerheid. Daarom wordt een monte carlo analyse uitgevoerd op de berekeningen van de unabated en de huidige VOS-emissies van de heatsetsector. Ook wordt dergelijke analyse uitgevoerd op de behaalde reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOSemissies (zie ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen’, pagina 80).
De respons van de heatsetdrukkerijen op de enquête bedraagt 100%. Er moeten slechts een beperkt aantal gegevens bijgeschat worden voor 3 van de 16 bedrijven. Daarenboven zijn er relatief betrouwbare kengetallen beschikbaar voor het doorrekenen van de
67
reductiemaatregelen in 1990. Er kan daarom besloten worden dat de beschikbare informatie toelaat om een inschatting te maken van de grootte-orde van de unabated en de huidige VOS-emissies. Een inschatting van de toekomstige VOS-emissies wordt voorlopig niet gemaakt, aangezien er geen concrete plannen van de bedrijven voor een bijkomende reductie van de VOS-emissies bekend zijn. 5.3.2
Inschatting van de VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen op basis van de enquêteresultaten
5.3.2.1 Het productverbruik van de heatsetsector Het verbruik van heatsetinkten, IPA en wasmiddelen van de heatsetdrukkerijen is weergegeven in Tabel 27. Het grootste deel van deze gegevens werd door de bedrijven zelf opgegeven. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden Een beperkt aantal gegevens is bijgeschat op basis van de gegevens van de overige bedrijven. De bijschattingen zijn gebeurd op basis van het gemiddelde IPA-gehalte in het vochtwater en het gemiddelde verbruik van wasmiddelen per heatsetpers en per ploeg (om rekening te houden met een hogere productie in bedrijven met een 2- of 3-ploegenstelsel). De beschikbare gegevens worden normaal weergegeven. De bijgeschatte gegevens zijn in het vetgedrukt en onderlijnd weergegeven.
Tabel 27: het productverbruik in de heatsetsector in Vlaanderen
Bedrijf 1 Bedrijf 2 Bedrijf 3 Bedrijf 4 Bedrijf 5 Bedrijf 6 Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 13 Bedrijf 14 Bedrijf 15 Bedrijf 16 Totaal, inclusief bijschattingen Totaal, exclusief bijschattingen
Inktverbruik Ton/jaar 112 31 54 116 104 60 70 400 270 34 420 111 250 575 760 1177
IPA-verbruik Ton/jaar 53 12 5 15 25 0 4 0 0 6 126 27 43 175 114 156
Verbruik van wasmiddelen Ton/jaar 6 34 1 13 5 2 2 2 15 3 6 10 11 40 22 20
4544
761
192
4544
730
181
Alhoewel de gegevens op bedrijfsniveau niet allemaal beantwoorden aan de kengetallen uit verschillende Europese landen (en die afgeleid kunnen worden van de enquêteresultaten), kan toch besloten worden dat de totale verbruiken voor Vlaanderen wel betrouwbaar zijn en
68
dat deze basisgegevens gebruikt kunnen worden voor een betrouwbare inschatting van de VOS-emissies van de Vlaamse heatset. Zowel de verhouding tussen inktverbruik, IPAverbruik en het verbruik van wasmiddelen, als de absolute grootte van de verbruiken, zijn conform met de gegevens hieromtrent uit andere Europese landen.21 Ter info: evaluatie van het productgebruik in de heatset-sector in Vlaanderen volgens de enquêteresultaten Tabel 27) Om de gegevens van de individuele bedrijven te kunnen evalueren, werd het IPA- en het wasmiddelenverbruik uitgedrukt als % van het inktgebruik. Deze waarden zijn vervolgens vergeleken met a) het gemiddelde, b) kengetallen van Bundesverband Druck und Medien, c) kengetallen uit het BAT document. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het inktgebruik correct is opgegeven, aangezien deze veronderstelling het meest waarschijnlijk is. ·
Afwijkingen voor wat betreft het IPA-gebruik: Drie van de bedrijven geven aan dat ze geheel geen IPA gebruiken. (6, 8 en 9). Twee van deze bedrijven geven echter aan dat ze IPA-vervangers gebruiken en een derde bedrijf heeft meegedeeld dat ze reeds jaren bezig zijn met de afbouw van het IPA-verbruik en dat ze nu tot een nulverbruik gekomen zijn. Het nulverbruik kan dus verklaard worden.
·
Afwijkingen voor wat betreft de wasmiddelen:
-
Eén bedrijf (2) gebruikt veel meer wasmiddel dan te verwachten is. Het betreft zeker een heatsetpers. Deze afwijkende waarde kan niet verklaard worden.
-
Drie bedrijven (8, 11 en 16) gebruiken minder wasmiddelen dan te verwachten is. De drie bedrijven gebruiken in hoofdzaak een P3-wasmiddel, maar dan lijken de verbruiken nog aan de lage kant.. Eén bedrijf is telefonisch geënquêteerd en de twee anderen hebben zeer veel tijd gestoken in het verzamelen van de informatie en zeggen dat de enquêtes nagelezen zijn door Febelgra.
-
V.w.b. de wasmiddelen is ook merkwaardig dat er drie bedrijven zijn die wel erg weinig wasmiddel gebruiken (8, 11 en 20). In het geval van bedrijf 8 lijkt het erop dat het inktverbruik te hoog is ingeschat, alhoewel hier verder geen aanwijzingen voor zijn.
·
De gemiddelde waarden zijn heel vergelijkbaar met de bekende sectorkengetallen (die op hun beurt ook op dit soort imperfecte tabellen zijn gebaseerd …). Hieruit kan besloten worden dat de emissieschattingen die met deze tabel worden gemaakt niet voldoende betrouwbaar zijn. Daarom worden de oorspronkelijke gegevens behouden voor de berekeningen van de emissies en de emissiereducties.
5.3.2.2 De berekening van de VOS-emissies van de heatsetsector op basis van de enquêteresultaten en bijkomende informatie ·
De toepassing van VOS-reductiemaatregelen in de heatset
Wat betreft de VOS-emissies van de heatsetsector kunnen op 3 niveaus reductiemaatregelen geïmplemteerd worden: o Reductie van de IPA-emissies o Reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van wasmiddelen o Reductie van de VOS-emissies tengevolge van de geforceerde droging van de heatsetinkten IPA-reductiemaatregelen Tabel 28 geeft een overzicht van de IPA-reductiemaatregelen die op dit ogenblik toegepast worden door de heatsetbedrijven. Deze lijst bevat enkel de antwoorden op de 21
Mondelinge mededeling Paul Verspoor (Sitmae) op stuurgroepvergadering van 5 juli 2002
69
meerkeuzevraag van de enquête. Bijkomende geschreven antwoorden zijn niet opgenomen in de tabel. De informatie geeft een goed globaal beeld van de keuze van IPAreductiemaatregelen van de bedrijven. Wellicht zullen een aantal bedrijven, die tijdens de afgelopen jaren hun IPA-verbruik verminderd hebben, toch niet geantwoord hebben op de vraag naar IPA-reductiemaatregelen. De IPA-emissies werden gelijk gesteld aan het opgegeven verbruik van IPA. Wanneer de bedrijven reductiemaatregelen toepassen wordt dit weerspiegeld in een verminderd IPA-verbruik. Met andere woorden, de IPA-emissies zijn niet berekend op basis van de informatie van Tabel 28. Deze informatie moet eerder gezien worden als een verklaring van de behaalde reducties en levert ook gegevens op die gebruikt kunnen worden voor de economische evaluatie van de implementatie van IPA-reductiemaatregelen.. De kosten die opgegeven zijn, betreffen specifieke investeringskosten die door het bedrijf in kwestie werden gemaakt. Het feit dat een maatregel een bepaalde investeringskost vraagt, wil nog niet zeggen dat de ganse operatie een positieve netto-kost heeft. In het geval van de IPA-reductiemaatregelen is het mogelijk dat de productiekosten verminderen (bijvoorbeeld doordat geen IPA meer aangekocht moet worden, doordat minder papier en inkten verspild worden, doordat de productietijden verkorten wegens een verhoogde productie-efficiëntie). Het is daarom mogelijk dat deze investeringskosten na een aantal jaren gecompenseerd worden door de besparingen op de productiekosten. In die gevallen is de implementatie van de reductiemaatregel kosteloos. In bepaalde gevallen kan de implementatie van een reductiemaatregel zelfs winstgevend zijn op een bepaalde termijn. Meer informatie omtrent de IPA-reductiemaatregelen is terug te vinden in het deelrapport van Sitmae omtrent de reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen en in bijlage 2, op het einde van dit Vito-deelrapport. Tabel 28: Toepassing van IPA-reductiemaatregelen in de heatset in Vlaanderen IPA-reductiemaatregel
IPA- vervanger Vermeden ton/jaar IPA ton/jaar
Bedrijf 2 aanpassing machinepark Bedrijf 2 verlaging IPA-conc. Vochtwater Bedrijf 4 verlaging IPA-conc. Vochtwater Bedrijf 6 verlaging IPA-conc. Vochtwater Bedrijf 8 IPA-vervangers Bedrijf 9 IPA-vervangers Bedrijf 11 verlaging IPA-conc. Vochtwater Bedrijf 12 IPA-vervangers Bedrijf 13 IPA-vervangers Bedrijf 14 verlaging IPA-conc. Vochtwater Bedrijf 14 IPA-vervangers Bedrijf 14 aanpassing machinepark Bedrijf 15 verlaging IPA-conc. Vochtwater Totaal 1 Normaal gezien is veel meer IPA vermeden, aangezien IPA-vervangers worden dan IPA.
0 0
VARN superspeed Solco 711
12394.68 €
10 20 2
21
6197.34 €
0 8
48
49578.70 €
40 50 in lagere concentraties gebruikt
Volgende producten worden gebruikt als IPA-vervangers in de heatset: -
Investeringskosten
70
-
Dampstar 711 van Solco Varn (geen bijkomende productspecificaties) Vegra van Trenal
Niet alle informatie van de enquêtegegevens zijn opgenomen in bovenstaande tabel. De tabel bevat enkel de antwoorden op de meerkeuzevragen die in de enquête gesteld zijn. Daarnaast was in de enquête ruimte voorzien om bijkomende opmerkingen te maken. De opmerkingen met betrekking tot de reductie van IPA zijn weergegeven in bijlage 2. Aanvullend literatuuronderzoek geeft aan dat de gebruikte IPA-vervangers (beter: vochtwateradditieven die toelaten om met minder of zelfs zonder IPA te drukken) over het algemeen P3-producten zijn en dus weinig vluchtig zijn. Wanneer rekening gehouden wordt met de gemiddelde vluchtigheid van P3-producten, dan zorgt het gebruik van IPAvervangers voor een bijkomende VOS-emissie van zo'n 2 ton. Eén bedrijf heeft haar verbruik van IPA-vervangers niet opgegeven. In ieder geval zijn de VOS-emissies van het verbruik van IPA-vervangers niet belangrijk in vergelijking met de overige bronnen van VOS-emissies in de heatset. In deze studie wordt deze emissiebron niet mee in rekening gebracht. Daarenboven worden deze producten aan een veel lagere concentratie gebruikt dan IPA. Wat de samenstelling van deze IPA-vervangers betreft, bestaat ongerustheid omtrent mogelijke schadelijke effecten op de gezondheid. Ook wordt de vraag gesteld of deze producten een hoger ozonvormend vermogen zouden hebben dan IPA zelf. Met deze problematiek dient rekening te worden gehouden tijdens de evaluatie van IPAreductiemaatregelen. Voor zover hierover informatie beschikbaar is, wordt deze opgenomen in het rapport van Sitmae over de reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen. Substitutie van P1- solventen door P2-, P3- en P4- solventen Tabel 29 geeft een overzicht van de beschikbare informatie met betrekking tot de gebruikte wasmiddelen. Hieruit blijkt duidelijk dat de meest volledige informatie de indeling volgens de P-classificatie is. Wat betreft de chemische benaming is de respons verwaarloosbaar en wat betreft de productnamen is in een aantal gevallen een onvolledige naam of de merknaam opgegeven (in vetgedrukt en schuin aangeduid). Deze informatie geeft een goed beeld van de huidige graad van subsitutie van zeer vluchtige (P1) door vluchtige (P2-, maar vooral door minder tot niet vluchtige (P3- en P4-) wasmiddelen. Onderstaande informatie wordt gebruikt voor de berekening van de huidige VOS-emissies van het gebruik van wasmiddelen in de heatsetsector, door het verbruik te vermenigvuldigen met de gemiddelde vluchtigheid van de productklasse waartoe het gebruikte product hoort. (zie berekening van de VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen). Op basis van deze berekeningen kunnen volgende toepassingsgraden berekend worden: 9 % P1-producten 3 % P2-producten 76 % P3-producten 12 % P4-producten De Nederlandse evaluatie van de VOS-emissies van de grafische sector in 2000 kwam voor Nederland, voor de ganse offsetsector22, uit op volgende toepassingsgraden: 33 % P1- + P2-producten 22
Vellenoffset, heatset en coldset samen
71
61 % P3-producten 6 % P4-producten + VCA Een vergelijking van de Vlaamse en Nederlandse gegevens laat zien dat in beide regio's de P3-producten de belangrijkste categorie zijn wat het verbruik betreft. Wat het verbruik van P1- en P2-producten betreft, is het belang in Nederland groter dan in Vlaanderen. Er dient evenwel opgemerkt te worden dat de Nederlandse gegevens betrekking hebben op het geheel van de offsetsector. De offsetsector omvat de heatset, maar ook de vellenoffset en de coldset. Tabel 29: Gebruikte wasmiddelen in de heatset in Vlaanderen Productnaam en/of chemische benaming
P-classificatie op basis van vlampunt
Aandeel in totaal wasmiddelenverbruik bedrijf %
Bedrijf 1 Bedrijf 1
Biowash – Druckchemie Solstar 4065
P4-product (vlampunt > 100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C)
60 35
Bedrijf 1
Reinigingsconcentraat CC1007
P4-product (vlampunt > 100°C)
3
Bedrijf 1
Solpast 66160
P4-product (vlampunt > 100°C)
2
Bedrijf 2 Bedrijf 2
P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C)
34 34
Bedrijf 2
Solstar-Solco nv Umicum – Magin - Holland bv Autowash – ATECE
P3-product (vlampunt 55-100°C)
33
Bedrijf 3
Niet geweten
P3-product (vlampunt 55-100°C)
100
Bedrijf 4
Niet geweten
P3-product (vlampunt 55-100°C)
100
Bedrijf 5
Niet geweten
P1-product (vlampunt<21°C)
Bedrijf 5
Niet geweten
P2-product (vlampunt 21-55°C)
50
Bedrijf 6
Solstar
P3-product (vlampunt 55-100°C)
100
Bedrijf 7
P3-product (vlampunt 55-100°C)
100
Bedrijf 8
Solstar Solco 611
P3-product (vlampunt 55-100°C)
100
Bedrijf 9
Solstar7000
P4-product (vlampunt > 100°C)
100
50
Bedrijf 10 White spirit Bedrijf 10 Thinner
P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C)
50 50
Bedrijf 11 Natural Wash (Varn) Bedrijf 11 Solstar 4062
P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C)
10 80
Bedrijf 11 Solstar 6000
P3-product (vlampunt 55-100°C)
10
Bedrijf 12 Solstar100
P3-product (vlampunt 55-100°C)
100
Bedrijf 13 VARN natural wash (cocosnootolie)
P4-product (vlampunt > 100°C)
100
Bedrijf 14 Solco 4065 Bedrijf 14 Solco FS
P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C)
55 25
Bedrijf 14 Solco 7000
P4-product (vlampunt > 100°C)
20
Bedrijf 15 Solstar FS Bedrijf 15 Solstar Bedrijf 15 A 340
P1-product (vlampunt <21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C)
5 80
P3-product (vlampunt 55-100°C)
15
Bedrijf 16 Solstar FS Bedrijf 16 Solstar 1062
P1-product (vlampunt <21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C)
5 80
Bedrijf 16 White Spirit
P2-product (vlampunt 21-55°C)
15
Niet alle informatie van de enquêtegegevens is opgenomen in bovenstaande tabel. De tabel bevat enkel de antwoorden op de meerkeuzevragen die in de enquête gesteld zijn. Daarnaast was in de enquête ruimte voorzien om bijkomende opmerkingen te maken. De opmerkingen met betrekking tot de substitutie van vluchtige wasmiddelen zijn weergegeven in bijlage 2.
72
In de enquête werd eveneens gevraagd naar de kosten die verbonden zijn aan een substitutie naar minder vluchtige wasmiddelen. Deze vragen zijn door de meeste bedrijven niet beantwoord. Wanneer toch geantwoord is op de vragen, gaat het meestal om kwalitatieve informatie. De antwoorden bevestigen elkaar niet altijd (bepaalde bedrijven zijn van mening dat dergelijke omschakeling geen problemen en kosten met zich meebrengt, andere bedrijven vinden dit wel). Meer informatie omtrent de implementatie van reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van wasmiddelen is terug te vinden in het deelrapport van Sitmae over de reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen en in bijlage 2, achteraan dit deelrapport. Toepassing van nageschakelde technieken in de heatset Tabel 30 geeft een overzicht van de toepassing van nageschakelde technieken in de heatset. Uit deze tabel blijkt dat tot nu toe alle bedrijven kiezen voor naverbanding (recuperatieve, regeneratieve, ingebouwde en katalytische). Slechts in één bedrijf is de enige aanwezige heatsetpers niet aangesloten op een nageschakelde installatie. Over dit bedrijf zijn geen plannen gekend voor een toekomstige implementatie van een nageschakelde techniek. Om aan de wetgeving te voldoen, is het bedrijf echter verplicht om een naverbrander te implementeren. Het gaat om een bedrijf met een solventverbruik > 25 ton. Dergelijke heatsetdrukkerijen moeten volgens de solventrichtlijn voldoen aan de norm 20 mg / Nm3. Een naverbrander is de enige nageschakelde techniek waarmee deze norm kan gehaald worden. Tabel 30: Toepassing van nageschakelde technieken in de heatset in Vlaanderen Type nageschakelde techniek
Bedrijf 1
Katalytische naverbranding
Bedrijf 2 Bedrijf 3 Bedrijf 4 Bedrijf 4 Bedrijf 5 Bedrijf 6 Bedrijf 6 Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 8 Bedrijf 8 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 11 Bedrijf 11 Bedrijf 12
Katalytische naverbranding Thermische naverbranding, recuperatief Droger met ingebouwde naverbrander Droger met ingebouwde naverbrander Thermische naverbranding, regeneratief Droger met ingebouwde naverbrander Droger met ingebouwde naverbrander Thermische naverbranding, recuperatief Droger met ingebouwde naverbrander Droger met ingebouwde naverbrander Droger met ingebouwde naverbrander Droger met ingebouwde naverbrander Thermische naverbranding, recuperatief Droger met ingebouwde naverbrander Droger met ingebouwde naverbrander Thermische naverbranding, recuperatief Droger met ingebouwde naverbrander Thermische naverbranding, recuperatief Droger met ingebouwde naverbrander Geen nageschakelde techniek
Bedrijf 13 Bedrijf 13 Bedrijf 14
Investeringskosten implementatie nageschakelde installatie €
209470.03 € 123946.76 € Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven
198314.82 € 161130.79 € Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven
470997.7 €1 272682.88 €1
Investeringskosten nageschakelde installatie zelf €
184432.78 € 86762.73 € Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven Niet opgegeven
470997.7 € 272682.88 €
Niet opgegeven -
Niet opgegeven -
Droger met ingebouwde naverbrander Thermische naverbranding, regeneratief Thermische naverbranding, regeneratief
Niet opgegeven Niet opgegeven
Niet opgegeven Niet opgegeven
Bedrijf 15
Thermische naverbranding, regeneratief
Niet opgegeven
Bedrijf 16
Thermische naverbranding, regeneratief
Niet opgegeven
619733.81 €
470997.7 € 743680.57 € Niet opgegeven
73
1
Dit bedrijf heeft tweemaal de kostprijs van de nageschakelde installatie zelf ingevuld
In totaal zijn in de 16 bedrijven samen zo’n 50-tal heatsetpersen operationeel. §
Berekening van de VOS-emissies van de heatsetsector op basis van de enquêteresultaten en bijkomende informatie
Berekeningsmethodes voor de unabated VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen De unabated VOS-emissies worden berekend op basis van het productverbruik in 2000, rekening houdend met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds geïmplementeerd waren. De unabated VOS-emissies zijn verschillend van de reële VOS-emissies in 1990, omdat er geen rekening wordt gehouden met de verandering in productie tussen 1990 en 2000. Partiële gegevens over de productie van de grafische sector in 1990 wijzen er op dat deze lager was dan in 2000. Dit heeft tot gevolg dat de reële VOS-emissies van de grafische sector in 1990 lager zullen liggen dan de berekende unabated VOS-emissies. In deze studie wordt voor de afzonderlijke subsectoren geen inschatting gemaakt van de reële VOSemissies in 1990. In hoofdstuk 7 wordt hiervan wel een inschatting gemaakt voor de ganse grafische sector.
Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden De unabated VOS-emissies tengevolge van het verbruik van IPA worden berekend aan de hand van een kengetal vanuit de Europese BAT-studie (Intergraf, 2000). Het betreft de verhouding tussen het inktverbruik en het IPA-verbruik. Op basis van alle beschikbare gegevens uit Europese landen, blijkt dat het IPA-verbruik tijdens de eerste helft van de jaren ’90 gemiddeld 30% is van het inktverbruik. Voor de unabated VOSemissies van het IPA-verbruik wordt deze verhouding toegepast op het inktverbruik van 2000. De unabated VOS-emissies tengevolge van het verbruik van wasmiddelen wordt berekend aan de hand van gegevens uit een Nederlandse studie naar de VOS-emissies van de grafische sector in 1990. Er werd hierbij geen onderscheid gemaakt tussen vellenoffset, heatset en coldset. Voor de offset in het algemeen werden volgende toepassingspercentages vastgesteld voor de verschillende productcategorieën: 33.5 % P1-producten 66.5 % P2-producten Uit de Europese BAT-studie (Intergraf, 1999) wordt de gemiddelde vluchtigheid overgenomen voor de verschillende productcategorieën: P1-producten: 97.5% vervluchtiging P2-producten: 50% vervluchtiging P3-producten: 5% vervluchtiging P4-producten: 0% vervluchtiging Achtergrondinformatie omtrent de herkomst van deze getallen is terug te vinden in het deelrepport "Emissiebeperkende maatregelen", hoofstuk 5: Offset, paragraaf 2.6.2. Wasmiddelen en emissiekengetallen (p.95). In de unabated situatie zijn er geen nageschakelde technieken geïmplementeerd, zodat alle vervluchtigde solventen ook effectief geëmitteerd worden. De unabated VOS-emissies van het gebruik van wasmiddelen worden daarom berekend door het verbruik van wasmiddelen in 2000 te vermenigvuldigen met 33.5%*97.5% + 66.5%*50%. Voor de berekening van de unabated VOS-emissies van het verbruik van inkten wordt rekening gehouden met het feit dat in 1990 nog geen nageschakelde technieken geïnstalleerd waren. Alle gevormde VOS zullen daarom effectief geëmitteerd worden. Het gehalte VOS in heatsetinkten dat vrijkomt tijdens de geforceerde
74
droging wordt berekend aan de hand van volgende kengetallen die overgenomen zijn van Fa Flint (een zeer belangrijke producent van offsetinkten) en uit de Europese BAT-studie: - 42,5% van de heatsetinkten bestaat uit minerale oliën (onzekerheidsrange: 35 – 45%) - 90% van de minerale oliën wordt in de drogers ontbonden wordt tot VOS (onzekerheidsrange: 80 – 90%) De unabated VOS-emissies tengevolge van de geforceerde droging van heatsetinkten wordt berekend door het verbruik van heatsetinkten in 2000 te vermenigvuldigen met 42,5%*90%. Het gebruik van kengetallen voor de berekening van de unabated VOS-emissies van de heatsetsector geeft aanleiding tot onzekerheid. Deze onzekerheid wordt onderzocht door toepassing van een monte carlo analyse op de berekeningen van de unabated VOS-emissies. Daartoe wordt een een onzekerheidsrange toegekend aan elk van de onzekere gegevens die gebruikt zijn voor de berekening van de unabated VOS-emissies van de heatsetsector. Deze onzekere gegevens zijn de bijgeschatte verbruiksgegevens en de kengetallen voor de berekening van de VOS-emissies zelf.
Berekeningsmethodes voor de huidige VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen Het huidige IPA-verbruik ligt een stuk lager dan het geval is in de unabated situatie. Dit verbruik kon voor elk van de bedrijven ingeschat worden. De toegepaste reductiemaatregelen zijn een verlaging van de IPA-concentratie en de toepassing van IPAvervangers. Wanneer IPA-vervangers gebruikt worden, bestaat de mogelijkheid dat deze producten eveneens solventen zijn en aanleiding kunnen geven tot VOS-emissies. Voorlopig is het verbruik van IPA-vervangers door de heatset in Vlaanderen nog zeer beperkt en wordt met deze -beperkte- emissiebron geen rekening gehouden. Voor de berekening van de VOS-emissies tengevolge van het huidige IPA-verbruik moet ook rekening gehouden worden met de huidige toepassing van nageschakelde technieken in de heatset. Op één na alle heatsetpersen zijn aangesloten op een nageschakelde installatie. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden Volgens de Europese BAT-studie zal zo’n 10% van de IPA mee afgezogen worden naar de nageschakelde installatie. De geleide VOS-emissies (het deel van de VOS dat naar de nageschakelde techniek wordt afgezogen, maar dat niet verbrand wordt) worden berekend op basis van de totale VOS-input naar de nageschakelde techniek (zie hieronder, ter hoogte van: de berekening van de huidige VOS-emissies van de geforceerde droging van de heatsetinkten). Alleen voor de heatsetpers die niet aangesloten is op een nageschakelde installatie worden de huidige VOS-emissies van het IPA-verbruik gelijk gesteld aan het IPAverbruik zelf. Voor de berekening van de huidige VOS-emissies van het verbruik van wasmiddelen, wordt rekening gehouden met de toepassingsgraad van minder vluchtige wasmiddelen. Op dit ogenblik is de grote meerderheid van de heatsetdrukkerijen reeds overgeschakeld naar minder aggressieve (minder vluchtige) wasmiddelen. Er worden hoofdzakelijk P3-producten gebruikt. Op basis van de enquêteresultaten en enkele bijschattingen, kunnen volgende toepassingsgraden berekend worden: 10% P1-producten 3% P2-producten 75% P3-producten 12% P4-producten Uit de Europese BAT-studie (Intergraf, 1999) wordt de gemiddelde vluchtigheid overgenomen voor de verschillende productcategorieën: P1-producten: 97.5% vervluchtiging P2-producten: 50% vervluchtiging P3-producten: 5% vervluchtiging P4-producten: 0% vervluchtiging Achtergrondinformatie omtrent de herkomst van deze getallen is terug te vinden in het deelrepport "Emissiebeperkende maatregelen", hoofstuk 5: Offset, paragraaf 2.6.2. Wasmiddelen en emissiekengetallen (p.95). De huidige VOS-emissies, zonder rekening te houden met de toegepaste nageschakelde technieken, worden berekend door het productverbruik van een bedrijf te vermenigvuldigen met de toepassingsgraad van elk van de gebruikte productcategorieën*de gemiddelde vluchtigheid van elk van de productcategorieën:
75
i =4
Productverbruik*(
å toepassingsgraad productcategorie *gemiddelde vluchtigheid productcategorie ) i
i
i=1
Zoals reeds eerder vermeld, zijn op één na alle heatsetpersen aangesloten op een nageschakelde techniek. Op basis van de Europese BAT-studie wordt verondersteld dat 10% van deze VOS-emissies afgezogen worden. De geleide VOS-emissies (het deel van de VOS dat naar de nageschakelde techniek wordt afgezogen, maar dat niet verbrand wordt) worden berekend op basis van de totale VOS-input naar de nageschakelde techniek (zie de berekening van de huidige VOS-emissies van de geforceerde droging van de heatsetinkten). Alleen voor de heatsetpers die niet aangesloten is op een nageschakelde techniek worden de VOS-emissies van het verbruik van wasmiddelen gelijk gesteld aan het aandeel wasmiddelen dat vervluchtigd. De huidige VOS-emissies tengevolge van de geforceerde droging van heatsetinkten wordt berekend aan de hand van informatie van Fa Flint (een belangrijke producent van offsetinkten) en uit de Europese en Vlaamse BBT-studie. Heatsetinkten zouden gemiddeld 42,5 % minerale oliën (onzekerheidsrange: 35 – 45%) bevatten, waarvan gemiddeld 90% (80 – 90%) wordt omgezet tot VOS. In afwezigheid van nageschakelde technieken zijn de VOS-emissies gelijk aan het inktverbruik*42,5%*90%. Slechts één heatsetpers is niet aangesloten op een nageschakelde techniek. Op één na alle heatsetpersen zijn aangesloten op een nageschakelde installatie (naverbrander). Volgens de Europese BAT-studie wordt gemiddeld 95% van de afgezogen VOS effectief verbrand. De VOS-input bestaat uit 100% van de VOS van heatsetinkten, 10% van het IPA-verbruik en 10% van de verdampte wasmiddelen. Deze berekeningswijze wordt toegepast om de geleide VOS-emissies te berekenen voor alle heatsetpersen die aangesloten zijn op een nageschakelde techniek. Voor 15 van de 16 heatsetdrukkerijen zijn alle de aanwezige heatsetpersen aangesloten op een nageschakelde techniek. Voor het 16 bedrijf zijn de heatsetpersen niet niet aangesloten op een nageschakelde techniek.
Berekening van de unabated en de huidige VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen Tabel 31 geeft een overzicht van de unabated VOS-emissies van de heatset in Vlaanderen. De unabated VOS-emissies worden berekend op basis van het huidige productverbruik, rekening houdend met de reductiemaatregelen die reeds in 1990 toegepast werden. Voor alle duidelijkheid werden de beschreven berekeningswijzen (zie berekeningsmethoden voor de unabated VOS-emissies) beknopt weergegeven in de tabel.
76
Tabel 31: Inschatting van de unabated VOS-emissies van de heatsetsetcor in Vlaanderen
Inktverbruik Ton/jaar
Bedrijf 1
112
Bedrijf 2
31
Bedrijf 3
54
Bedrijf 4
116
Bedrijf 5
104
Bedrijf 6
60
Bedrijf 7
70
Bedrijf 8
400
Bedrijf 9
270
Bedrijf 10
34
Bedrijf 11
420
Bedrijf 12
111
Bedrijf 13
250
Bedrijf 14
575
Bedrijf 15
760
Bedrijf 16
1177
Berekeningswijze unabated VOS-emissies van de geforceerde droging van heatsetinkten Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 (inkverbruik*0,425*0,9+ 0,1*IPA-emissie + 0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9 Verbruik heatsetinkt*0,425*0,9
Unabated VOSemissies van heatsetinkten Ton/jaar
43 12 21 44 40 23 27 153 103 13
9 42 96 220 291 450
Berekeningswijze unabated VOS-emissies van het IPAverbruik Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 (Verbruik heatsetinkt*0,3) *0.9 verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3 Verbruik heatsetinkt*0,3
Un-abated VOSemissies van IPA Ton/jaar
Verbruik van wasmiddelen Ton/jaar
34
6
9
34
16
1
35
13
31
5
18
2
21
2
120
2
81
15
10
5
113
6
33
10
75
11
173
40
228
22
353
20
Berekeningswijze unabated VOS-emissies van het verbruik van wasmiddelen Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5)*0.9 Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5) Wasmiddelenverbruik* (0,335*0,975+0,665*0,5)
Unabated VOS-emissies van het verbruik van wasmiddelen Ton/jaar
Unabated VOS-emissies v.d. heatsetsector in Vlaanderen Ton/jaar
4
83
22
44
1
38
9
88
3
74
2
42
1
49
1
274
10
194
2
25
4
126
7
82
7
178
26
419
14
533
13
816 3,1 kton VOS
77
De huidige VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen In Tabel 32 worden de huidige VOS-emissies in de heatsetsector weergegeven. Bij de berekening werd rekening gehouden met de reductiemaatregelen voor VOS die op dit moment reeds toegepast worden in de bedrijven: IPA-reductiemaatregelen (substitutie, aanpassen machinepark en verlagen IPA-concentratie), substutitie van P1-producten door P2-, P3- en P4-producten (wasmiddelen) en implementatie van nageschakelde technieken. Vergelijking van de huidige VOS-emissies met de unabated VOS-emissies toont aan dat er in de heatset reeds grote inspanningen geleverd zijn voor de reductie van de VOS-emissies. De reductie van de huidige VOS-emissies van de heatset ten opzichte van de unabated VOSemissies bedraagt 71%. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de unabated VOS-emissies zeer waarschijnlijk hoger liggen dan de reële VOS-emissies in 1990. Als de reële VOSemissies van de heatset in 1990 lager zijn dan 3,1 kton VOS, dan bedraagt de reële reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de VOS-emissies in 1990 minder dan 74%. Wegens een gebrek aan kwantitatieve gegevens over de productieverandering in elk van de subsectoren, werd enkel een globale inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies van de grafische sector in 1990. Hiervoor wordt doorverwezen naar hoofdstuk 6. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat één van de bedrijven reeds een nageschakelde installatie heeft geïmplementeerd voor 1990. Reducties die plaats vonden voor 1990 worden door het huidige internationale beleid niet beloond. Dergelijke reducties zorgen daarentegen voor een daling van de referentie-emissies van 1990, waardoor het in bepaalde gevallen moeilijker wordt om een bepaalde reductie te verwezenlijken tussen 1990 en 2010.
78
Tabel 32: Huidige VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen
InktVerbruik Ton/jaar
Bedrijf 1
Bedrijf 2
Bedrijf 3
Bedrijf 4
Bedrijf 5
Bedrijf 6
Bedrijf 7
112
31
54
116
104
60
70
Bedrijf 8
400
Bedrijf 9
270
Berekeningswijze huidige geleide VOS-emissies van het verbruik van inkten, IPA en wasmiddelen in de heatset Ton/jaar (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen)*0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPA-
huidige geleide VOSemissies v.h verbruik van inkten, IPA en wasmiddelen in de heatset Ton/jaar
2
1
1
2
2
1
1
Huidig IPAverbruik Ton/jaar
Berekenings wijze van de huidige diffuse VOSemissies van het verbruik van IPA in de heatset
53
IPAverbruik*0,9
12
IPAverbruik*0,9
5
IPAverbruik*0,9
15
IPAverbruik*0,9
25
IPAverbruik*0,9
0
IPAverbruik*0,9
4
IPAverbruik*0,9
8
0
5
0
IPAverbruik*0,9 IPAverbruik*0,9
huidige diffuse VOSemissies van het verbruik van IPA in de heatset Ton/jaar
48
11
5
14
23
0
4
Verbruik van wasmiddelen Ton/jaar
Berekeningswijze van de VOS van wasmiddelen
6
Wasmiddelenverbruik*(0,35*0,05+ 0,65*0)
34
Wasmiddelenverbruik*0,05
1
Wasmiddelenverbruik*0,05
13
Wasmiddelenverbruik*0,05
5
Wasmiddelenverbruik*(0,5*0,5+0, 5*0,975)
2
Wasmiddelenverbruik*0,05
2
Wasmiddelenverbruik*0,05
0
2
0
15
Wasmiddelenverbruik*0,05 Wasmiddelenverbruik*0,05
VOS van de wasmiddelen (op basis van de gemiddelde vluchtigheid van de producten) Ton/jaar
Berekenings -wijze van de huidige diffuse VOSemissies van het gebruik van wasmiddelen Ton/jaar
Huidige diffuse VOSemissies van het verbruik van wasmiddelen in de heatset Ton/jaar
Huidige VOSemissies van de heatsetsector in Vlaanderen Ton/jaar
0
VOS wasmiddelen *0,9
0
50
2
VOS wasmiddelen *0,9
2
13
0
VOS wasmiddelen *0,9
0
6
1
VOS wasmiddelen *0,9
1
16
3
VOS wasmiddelen *0,9
3
28
0
VOS wasmiddelen *0,9
0
1
0
VOS wasmiddelen *0,9
0
5
0
8
1
5
0 1
VOS wasmiddelen *0,9 VOS wasmiddelen
79
InktVerbruik Ton/jaar
Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 13 Bedrijf 14 Bedrijf 15 Bedrijf 16
34
420 111
250
575
760
1177
Berekeningswijze huidige geleide VOS-emissies van het verbruik van inkten, IPA en wasmiddelen in de heatset Ton/jaar verbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 inktverbruik*0,425*0 ,9 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05 (inkverbruik*0,425* 0,9+0,1*IPAverbruik+0,1*VOS wasmiddelen) *0.05
huidige geleide VOSemissies v.h verbruik van inkten, IPA en wasmiddelen in de heatset Ton/jaar
Huidig IPAverbruik Ton/jaar
Berekenings wijze van de huidige diffuse VOSemissies van het verbruik van IPA in de heatset
8
IPAverbruik*0,9
9
126
IPAverbruik*0,9
35
27
1
4
10
13
19
Totaal Reductie ten opzichte van unabated VOS-emissies van de heatset
43
IPAverbruik*0,9
175
IPAverbruik*0,9
114
IPAverbruik*0,9
156
IPAverbruik*0,9
huidige diffuse VOSemissies van het verbruik van IPA in de heatset Ton/jaar
8
Verbruik van wasmiddelen Ton/jaar
3
Berekeningswijze van de VOS van wasmiddelen
Wasmiddelenverbruik*0,975
113
6
27
10
Wasmiddelenverbruik*0,05 Wasmiddelenverbruik**0,05
11
Wasmiddelenverbruik*0
40
Wasmiddelenverbruik*(0,55*0,05+ 0,25*0,975+0,2*0)
22
Wasmiddelenverbruik*(0,95*0,05+ 0,05*0,975)
20
Wasmiddelenverbruik*(0,15*0,5+0 ,8*0,05+0,05*0,975)
38
158
102
140
VOS van de wasmiddelen (op basis van de gemiddelde vluchtigheid van de producten) Ton/jaar
3
Berekenings -wijze van de huidige diffuse VOSemissies van het gebruik van wasmiddelen Ton/jaar *0,9 VOS wasmiddelen *0,9
Huidige diffuse VOSemissies van het verbruik van wasmiddelen in de heatset Ton/jaar
Huidige VOSemissies van de heatsetsector in Vlaanderen Ton/jaar
4
11
0
122
1
62
1
VOS wasmiddelen *0,9 VOS wasmiddelen
0
VOS wasmiddelen *0,9
0
42
11
VOS wasmiddelen *0,9
10
177
2
VOS wasmiddelen *0,9
2
117
3
VOS wasmiddelen *0,9
3
163 0,8 kton VOS 74 %
0
80
5.3.2.3 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen
Om een idee te krijgen van de betrouwbaarheid van de ingeschatte VOS-emissies van de heatsetsector werd een monte Carlo analyse uitgevoerd op de berekeningen (voor meer uitleg, zie p. 57). In de eerste plaats moeten de gebruikte gegevens opgedeeld worden in juiste gegevens (zonder onzekerheid) en veronderstellingen (verbonden met een zekere onzekerheid). Voor de heatsetdrukkerijen kan aangenomen worden dat de beschikbare gegevens omtrent het verbruik van producten volledig correct zijn. De gegevens die als veronderstellingen worden beschouwd en waaraan een onzekerheidsrange wordt toegekend, zijn de gegevens die in bovenstaande tabellen aangeduid staan in het rood, onderlijnd en vetgedrukt, ofwel de kengetallen die gebruikt worden om deze gegevens te berekenen. Voor de unabated VOS-emissies van de heatsetsector levert de monte-carlo analyse volgende frequentietabel op:
Forecast: totale unabated VOS heatset 1.000 Trials
Frequency Chart
991 Displayed
,029
29
,022
21,75
,015
14,5
,007
7,25
,000
0 2825
2886
2947
3008
3069
Figuur 8: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de heatset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies23 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de unabated emissies van de heatsetsector tussen de 2,8 en 3,1 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 3,0 kton VOS.
23
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
81
Voor de huidige VOS-emissies van de heatsetsector geeft de monte carlo-analyse volgende frequentietabel:
Forecast: totale huidige VOS heatset 1.000 Trials
Frequency Chart
999 Displayed
,031
31
,023
23,25
,016
15,5
,008
7,75
,000
0 745
790
835
881
926
Figuur 9: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de heatset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies23 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de huidige emissies van de heatsetsector tussen de 0,7 en de 0,9 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 0,8 kton VOS. Ook de behaalde reducties in de huidige situatie ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de heatsetsector werden geanalyseerd en dit levert volgende frequentietabel op:
Forecast: Reductie huidige VOS heatset tov unab. 1.000 Trials
Frequency Chart
998 Displayed
,027
27
,020
20,25
,014
13,5
,007
6,75
,000
0 68
70
72
73
75
Figuur 10: frequentietabel voor de behaalde reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de heatset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies23 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft deze analyse aan dat de huidige VOS-emissies van de heatsetsector tussen de 69 en de 76% gereduceerd zijn ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de heatsetsector, met een gemiddelde van 72%.
82
5.4 Vellenoffsetdrukkerijen 5.4.1
Respons op de uitgevoerde enquête onder vellenoffsetdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies
Volgens de adressenlijsten van Febelgra, Fetra en Fechiplast zijn er momenteel in Vlaanderen 403 bedrijven die vellenoffset drukactiviteiten uitoefenen. Tijdens de enquêtering werden alle 403 bedrijven aangeschreven. Van de 403 aangeschreven bedrijven bleken 384 bedrijven effectief vellenoffset toe te passen. Van deze 384 drukkerijen hebben uiteindelijk 43, of 11% de enquête ingevuld. Op basis van deze cijfergegevens wordt een extrapolatie gemaakt naar gans Vlaanderen. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden Wegens het grote aantal bedrijven, is het niet mogelijk om een respons van 100% te verkrijgen voor de vellenoffsetsector. Daarom komt het er op aan de gegevens van de bedrijven die meegewerkt hebben aan de enquête op een zo betrouwbaar mogelijke wijze te extrapoleren naar gans de vellenoffsetsector in Vlaanderen. De meest eenvoudige manier bestaat erin om op basis van de beschikbare informatie bedrijfsgemiddelden te berekenen en deze te vermenigvuldigen met het totaal aantal vellenoffsetbedrijven. Dergelijke aanpak is enkel gerechtvaardigd wanneer de beschikbare informatie respresentatief is voor de ganse vellenoffsetsector. Er zijn echter relatief veel antwoorden van grotere vellenoffsetdrukkerijen en weinig van heel kleine drukkerijen. Dergelijke extrapolatie zou daarom in een overschatting van de emissies resulteren. In de Nederlandse studie naar het reductiepotentieel van de grafische sector worden de enquêteresultaten geëxtrapoleerd naar gans Nederland op basis van het gemiddelde productverbruik per werknemer. In Nederland zijn statistieken beschikbaar over het aantal werknemers per drukkerij. Deze extrapolaties worden ondersteund door de resultaten van een enquêtering van de leveranciers van de producten. Voor de inschatting van de VOS-emissies van de Vlaamse vellenoffsetsector zijn geen statistieken voorhanden omtrent het aantal werknemers in de vellenoffsetsector. Daarnaast werd geen enquête uitgevoerd onder de leveranciers van de producten. Om toch de betrouwbaarheid van de emissie-inventaris te vergroten, wordt daarom beroep gedaan op de database Trends 2001. Via deze database kan voor praktisch alle vellenoffsetbedrijven bepaald worden tot welke bedrijfsgroottecategorie ze behoren. Deze werkwijze is arbeidsintensief, maar verhoogt wel de betrouwbaarheid van de inschattingen. Volgende 8 relevante categorieën worden onderscheiden: -
Categorie 1: 500-999 werknemers Categorie 2: 200-499 werknemers Categorie 3: 100-199 werknemers Categorie 4: 50-99 werknemers Categorie 5: 20-49 werknemers Categorie 6: 10-19 werknemers Categorie 7: 5-9 werknemers Categorie 8: 1-4 werknemers
Om het nut van deze extra inspanningen aan te tonen, tonen onderstaande grafieken het productverbruik (inkt, IPA en wasmiddelen) van de 43 bedrijven, nadat ze opgedeeld zijn in werknemerscategorieën en voor elke categorie een gemiddeld productverbruik is berekend.
83
Gemiddeld inktverbruik per categorie (ton/jaar)
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0
2
4
6
8
10
Categorie 1 tot en met 8
Gemiddeld IPA-verbruik per categorie (ton/jaar)
Figuur 11. Gemiddeld inktverbruik voor de verschillende bedrijfsgrootte-categorieën, berekend op basis van de enquêteresultaten van 43 vellenoffsetdrukkerijen 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 0
2
4
6
8
10
Categorie 1 tot en met 8
Figuur 12. Gemiddeld IPA-verbruik voor de verschillende bedrijfsgrootte-categorieën, berekend op basis van de enquêteresultaten van 43 vellenoffsetdrukkerijen
Gemiddeld wasmiddelenverbruik per categorie (ton/jaar)
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 0
2
4
6
8
10
Categorie 1 tot en met 8
Figuur 13. Gemiddeld wasmiddelenverbruik voor de verschillende bedrijfsgroottecategorieën, berekend op basis van de enquêteresultaten van 43 vellenoffsetdrukkerijen
84
Zowel voor het gemiddeld inktverbruik, het gemiddeld IPA-verbruik en het gemiddelde wasmiddelenverbruik betreft, is er een vrij continue afname van het verbruik met een afname van het gemiddeld aantal werknemers per categorie. Uit de verdeling van de 384 bedrijven over de verschillende bedrijfsgroottecategorieën blijkt dat 215 van de 384 bedrijven tot de categorie met het kleinste aantal werknemers behoort. Gebruik maken van gemiddelde verbruiken op basis van de verbruiken van de 43 bedrijven zou daarom aanleiding geven tot een belangrijke overschatting van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector. De beste beschikbare berekeningswijze is een extrapolatie van de gegevens van de 43 bedrijven op basis van de bedrijsgroottecategorieën volgens de TRENDS 2001. De noodzakelijke extrapolatie van de enquêtegegevens is een belangrijke bron van onzekerheid voor de inschatting van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector. De gemiddelden die voor elk van de werknemerscategorieën worden gebruikt voor extrapolatie naar de ganse bedrijfgroottecategorie kunnen gebaseerd zijn op slechts enkele waarden, of kunnen het gemiddelde zijn van zeer uiteenlopende waarden (relatief hoge en relatief lage waarden). De inschatting van de grootte van deze onzekerheid wordt onderzocht door toepassing van een monte carlo analyse op de berekeningen van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector. Deze analyse houdt rekening met de onzekerheidsrange waarbinnen de onzekere gegevens liggen. Voor elk van de gemiddelde waarden (van de verschillende werknemerscategorieën) worden de grenzen van de onzekerheidsrange bepaald door de laagste en de hoogste waarde binnen deze categorie. De ganse onzekerheidsproblematiek die verbonden is met de extrapolatie van de gemiddelde gegevens (op basis van de enquêteresultaten) voor de verschillende werknemerscategorieën naar de ganse werknemerscategorie, wordt geïllustreerd door middel van Figuur 14. Werknemerscategorie 5 staat voor bedrijven met 20-49 werknemers en bevat 46 van de aangeschreven vellenoffsetbedrijven. De bepaling van het totale wasmiddelenverbruik van deze werknemerscategorie wordt bepaald aan de hand van een gemiddeld wasmiddelenverbruik dat berekend is op basis van de enquêteresultaten van 9 bedrijven die tot deze categorie behoren, met name 3200 kg / jaar. Het wasmiddelenverbruik van deze 9 bedrijven is echter relatief variabel: gaande van 200 kg / jaar tot 8000 kg / jaar. Het wasmiddelenverbruik kan wellicht beïnvloed worden door good housekeeping technieken of door de wijze waarop schoonmaak gebeurt. Het grootste deel van deze verschillen is echter het gevolg van het feit dat bedrijven binnen eenzelfde werknemerscategorie sterk van elkaar kunnen verschillen. Zelfs twee bedrijven met eenzelfde aantal werknmemers kunnen een sterk verschillend wasmiddelenverbruik hebben, in functie van het aantal activiteiten dat het bedrijf uitoefent (vellenoffsetdruk kan de hoofdactiviteit zijn, maar het bedrijf kan evengoed een andere hoofdactiviteit hebben). Om de invloed van deze onzekerheid te evalueren, wordt aan het gemiddeld wasmiddelenverbruik een onzekerheidsrange toegekend van 200 kg - 8000 kg. De resultaten van de onzekerheidsanalyse zijn terug te vinden in ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen’, pagina 99.
Wasmiddelenverbruik voor de bedrijfsgroottecategorie 5 Wasmiddelenverbruik (kg / jaar)
9000 8000
bedrijf 26
7000 6000
bedrijf 27 bedrijf 28
bedrijf 22
5000 4000
gem iddelde
3000
bedrijf 21
2000
bedrijf 23 bedrijf 24 bedrijf 25
1000 bedrijf 20
0
0
2
4
6
8
10
12
Figuur 14: Enquêteresultaten i.v.m. het wasmiddelenverbruik voor de 9 vellenoffsetbedrijven die tot bedrijfscategorie 5 horen + gemiddeld wasmiddelverbruik voor deze 9 vellenoffsetbedrijven
85
5.4.2
Inschatting van de VOS-emissies van de 43 bedrijven die aan de enquête hebben meegewerkt en extrapolatie naar de ganse vellenoffsetsector van Vlaanderen
5.4.2.1 Het productverbruik van de vellenoffsetsector van Vlaanderen: extrapolatie van de enquêteresultaten naar gans Vlaanderen De antwoorden van de 43 vellenoffsetdrukkerijen worden gebruikt om via een extrapolatie het productverbruik van de ganse vellenoffsetsector in Vlaanderen in te schatten. Zoals blijkt uit bovenstaande figuren verbruiken de grote vellenoffsetdrukkerijen meer inkten, IPA en schoonmaakmiddelen dan de kleine vellenoffsetdrukkerijen. Vandaar de keuze om de 384 vellenoffsetdrukkerijen in groepen te verdelen op basis van het aantal werknemers. Hiervoor werd de database Trends 2001 geraadpleegd, waarbij bedrijven kunnen geselecteerd worden op basis van werknemerscategorieën. Deze informatie laat toe om alle 384 vellenoffsetbedrijven, buiten 5, onder te brengen in één van de 8 relevante bedrijfsgrootte-categorieën (zie p. 82). Voor vijf bedrijven was in de Trends 2001 geen informatie beschikbaar betreffende hun bedrijfsgrootte. Toevallig hebben deze 5 bedrijven stuk voor stuk meegewerkt aan de vellenoffsetenquête, zodat hiervoor geen bijschattingen gemaakt moeten worden. In Tabel 33 wordt een overzicht gegeven van het productverbruik van de 43 bedrijven die aan de enquête hebben meegewerkt. De bedrijven staan in de tabel reeds gerangschikt volgens bedrijfsgrootte en voor elk van de 8 bedrijfsgrootte-categorieën is een gemiddeld productverbruik berekend (gemiddeld inktverbruik, gemiddeld IPA-verbruik en gemiddeld verbruik van wasmiddelen). Op basis van deze gemiddelde waarden wordt vervolgens een inschatting gemaakt van het productverbruik van de ganse vellenoffsetsector in Vlaanderen. In onderstaande tabel staan eveneens gegevens met betrekking tot het gebruik van IPAvervangers en H2O-gebaseerde vernissen en de hoeveelheid vermeden IPA. De informatie omtrent het gebruik van IPA-vervangers is niet volledig (niet alle bedrijven hebben deze vraag goed beantwoord). Omdat slechts een beperkt aantal bedrijven gebruik maken van IPA-vervangers en omdat omtrent de eigenschappen van de gebruikte IPA-vervangers onvoldoende informatie beschikbaar is, werd besloten hiermee geen rekening te houden bij de inschatting van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen (voor de heatsetsector werd dezelfde keuze gemaakt). Wat betreft het gebruik van H2O-gebaseerde vernissen is de informatie eveneens onvolledig (de eerste versie van de vellenoffsetenquête bevatte deze vraag niet). Omdat het om H2O-gebaseerde producten gaat en deze nog niet gebruikt werden in 1990, zal de impact van het verbruik van H2O-gebaseerde vernissen op de VOS-emissies van de vellenoffsetsector minimaal zijn. Ook hiermee wordt geen rekening gehouden tijdens de inschatting van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen. Tabel 33: Het productverbruik van vellenoffsetdrukkerijen uit de enquête + berekening reeksgemiddelden voor extrapolatie naar vellenoffsetsector Vlaanderen Categorie werknemers Verbruik volgens Trends 2001 inkten Kg/jaar Bedrijf 1 Bedrijf 2 Bedrijf 3
Verbruik IPA Kg/jaar
Verbruik IPA- Verbruik Watergebaseerde vervangers wasmiddel vernis/jaar Kg/jaar Kg/jaar en Kg/jaar
Vermeden IPA Kg/jaar
Bedrijven waarvoor in de Trends 2001 geen werknermerscategorie beschikbaar is: 8000 0 800 1300 0 518 90 0 600 0 Niet geweten 4500 6000 0 3400 0 Niet geweten
0
86
Categorie werknemers Verbruik Verbruik Verbruik IPA- Verbruik Watergebaseerde volgens Trends 2001 inkten IPA vervangers wasmiddel vernis/jaar Kg/jaar Kg/jaar Kg/jaar Kg/jaar en Kg/jaar Bedrijf 4 100 0 0 50 0 Totaal (kg) 13118 6090 800 5350 0 Reeksgemiddelde (ton) 3,3 1,5 0,2 1,3 0
Vermeden IPA Kg/jaar Niet geweten Niet geweten Niet geweten
Bedrijven in werknemerscategorie 1 (500-999 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 5 26585 47000 0 9439 0 Bedrijf 6 130000 72640 0 74540 480000 Totaal (kg) 156585 119640 0 83979 480000 Reeksgemiddelde (ton) 78,3 59,8 0,0 42,0 240,0
18800 12819 Niet geweten Niet geweten
Bedrijven in werknemerscategorie 2 (200-499 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 7 15500 12800 0 9900 Niet geweten Bedrijf 8 58666 16458 400 24750 Niet geweten Bedrijf 9 44000 24000 0 44000 Niet geweten Totaal (kg) 118166 53258 400 78650 Niet geweten Reeksgemiddelde (ton) 39,4 18 0,1 26,2 Niet geweten
Niet geweten 18133 Niet geweten Niet geweten Niet geweten
Bedrijven in werknemerscategorie 3 (100-199 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 10 24000 3000 Niet geweten 2750 0 Bedrijf 11 42000 30000 0 33000 76000 Bedrijf 12 15115 7372 2550 14800 0 Bedrijf 13 104270 21800 0 20254 0 Bedrijf 14 28200 28400 0 26400 0 Totaal (kg) 213585 90572 2550 97204 76000 Reeksgemiddelde (ton) 42,7 18 0,6 19 15,2
Niet geweten Niet geweten Niet geweten
Bedrijven in werknemerscategorie 4 (50-99 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 15 1754 0 0 2400 0 Bedrijf 16 21000 1850 0 500 0 Bedrijf 17 850 1600 165 850 50 Bedrijf 18 40000 500 0 20000 0 Bedrijf 19 48000 20000 Niet geweten 28000 0 Totaal (kg) 111604 23950 165 51750 50 Reeksgemiddelde (ton) 22,3 4,8 0,0 10.4 0,0
Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten
Bedrijven in werknemerscategorie 5 (20-49 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 20 100 188 0 200 3 Bedrijf 21 6000 3000 0 2500 0 Bedrijf 22 7600 4000 0 5200 0 Bedrijf 23 1500 600 0 1500 0 Bedrijf 24 600 2000 200 850 0 Bedrijf 25 2000 1500 643 200 0 Bedrijf 26 6000 10000 0 8000 1000 Bedrijf 27 7779 5981 0 5523 24571 Bedrijf 28 6000 5000 0 5000 600 Totaal (kg) 37579 32269 843 28973 26174 Reeksgemiddelde (ton) 4,2 3,6 0,1 3,2 2,9 Bedrijven in werknemerscategorie 6 (10-19 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 29 300 314 0 600 5 Bedrijf 30 500 392 0 265 2 Bedrijf 31 3600 400 0 1000 600 Bedrijf 32 7000 4000 0 3400 1000 Totaal (kg) 11400 5106 0 5265 1607 Reeksgemiddelde (ton) 2,9 1,3 0,0 1,3 0,4 Bedrijf 33
Bedrijven in werknemerscategorie 7 (5-9 werknemers) volgens Trends 2001: 20 67 100 Niet geweten
Niet geweten 4 0 115
Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten 200 643 Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten 133 Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten
87
Categorie werknemers Verbruik Verbruik Verbruik IPA- Verbruik Watergebaseerde volgens Trends 2001 inkten IPA vervangers wasmiddel vernis/jaar Kg/jaar Kg/jaar Kg/jaar Kg/jaar en Kg/jaar Bedrijf 34 1300 0 200 320 0 Bedrijf 35 350 400 600 200 Bedrijf 36 1000 0 0 200 0 Totaal (kg) 2670 467 200 1220 200 Reeksgemiddelde (ton) 0,7 0,1 0,1 0,3 0,1 Bedrijven in werknemerscategorie 8 (1-4 werknemers) volgens Trends 2001: Bedrijf 37 80 16 0 40 1 Bedrijf 38 750 240 0 380 Niet geweten Bedrijf 39 20 50 0 0 Niet geweten Bedrijf 40 70 0 0 75 0 Bedrijf 41 150 10 80 60 0 Bedrijf 42 70 30 0 60 Niet geweten Bedrijf 43 60 0 60 60 0 Totaal (kg) 1200 346 140 675 1 Reeksgemiddelde (ton) 0,2 0,05 0,0 0,1 0,0 Totale verbruiken (ton)
666
332
5
Vermeden IPA Kg/jaar 0 Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten 80 Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten Niet geweten
353
In Tabel 34 wordt op basis van de gemiddelde productverbruiken uit Tabel 33 een inschatting gemaakt van het totale productverbruik van elk van de werknemerscategorieën en vervolgens van de ganse vellenoffsetsector (sommatie over de 8 categorieën + bijkomend verbruik van de 5 bedrijven waarvoor de bedrijfsgrootte niet gekend is). De gemiddelden worden hiervoor vermenigvuldigd met het totaal aantal bedrijven van de respectievelijke werknemerscategorie. Tabel 34: Extrapolatie van de enquêtegegevens naar de ganse vellenoffsetsector in Vlaanderen (op basis van de indeling van de bedrijven in werknemerscategorieën volgens Trends 2001) Geen categorie
5 van de 5 drukkerijen =100% respons (geen extrapolatie nodig)
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 1
13ton 6 ton 5,35 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 2
157 ton 120 ton 84 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 3
158 ton 71 ton 105 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 4
555 ton 235 ton 253 ton
Extrapolatie van het inktverbruik
312 ton
2 van de 2 drukkerijen =100% respons (geen extrapolatie nodig)
3 van de 4 drukkerijen =75% respons
5 van de 13 drukkerijen =38% respons
5 van de 14 drukkerijen =36% respons
88
Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 5
67 ton 145 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 6
192 ton 165 ton 148 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 7
123 ton 55 ton 57 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik Categorie 8
29 ton 5 ton 13 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik TOTAAL
37 ton 11 ton 21 ton
Extrapolatie van het inktverbruik Extrapolatie van het IPA-verbruik Extrapolatie van het wasmiddelenverbruik
1575 ton 735 ton 830 ton
9 van de 46 drukkerijen =20% respons
4 van de 43 drukkerijen =9% respons
4 van de 43 drukkerijen =9% respons
7 van de 215 drukkerijen =3% respons
43 van de 384 drukkerijen =11% respons
5.4.2.2 Inschatting van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen: extrapolatie van de VOS-emissies van de 43 bedrijven die aan de enquête hebben meegewerkt §
De toepassing van VOS-reductiemaatregelen in de vellenoffset
De VOS-emissies van de vellenoffsetsector zijn het gevolg van het gebruik van IPA en wasmiddelen en kunnen gereduceerd worden door toepassing van IPA-reductiemaatregelen en door substitutie van P1-solventen door P2-, P3- en P4-solventen. Het gebruik van vellenoffsetinkten veroorzaakt geen VOS-emissies, in tegenstelling tot het gebruik van heatsetinkten omdat er geen geforceerde droging toegepast wordt. Vellenoffsetinkten hebben een andere samenstelling. IPA-reductiemaatregelen Tabel 35 geeft een overzicht van de IPA-reductiemaatregelen die toegepast worden door de vellenoffsetdrukkerijen die de enquête beantwoord hebben. Het betreft enkel de antwoorden op de meerkeuzevraag die hierover gesteld is. Bepaalde drukkerijen hebben deze vraag enkel beantwoord in tekstvorm. De antwoorden van deze drukkerijen zijn terug te vinden in bijlage 2. Deze gegevens zijn niet rechtstreeks nodig om de VOS-emissies van het IPA-verbruik te berekenen (de huidige VOS-emissies zijn gelijk aan het IPA-verbruik), maar verschaffen bijkomende informatie over de wijze waarop het IPA-verbruik gereduceerd wordt in de vellenoffsetsector in Vlaanderen. Meer informatie omtrent de implementatie van IPAreductiemaatregelen in de vellenoffsetsector is terug te vinden in het deelrapport van Sitmae
89
rond reductiemaatregelen voor VOS van de grafische sector en in bijlage 2 van dit deelrapport. Tabel 35: Toegepaste IPA-reductiemaatregelen in de vellenoffset (enquêteresultaten) Bedrijf 1 Bedrijf 1 Bedrijf 5 Bedrijf 6 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 12 Bedrijf 13 Bedrijf 15 Bedrijf 18 Bedrijf 24 Bedrijf 24 Bedrijf 25 Bedrijf 32 Bedrijf 34 Bedrijf 34 Bedrijf 40 Bedrijf 43
Toegepaste IPA-reductiemaatregelen IPA-vervangers aanpassing machinepark aanpassing machinepark verlaging IPA-conc. Vochtwater IPA-vervangers verlaging IPA-conc. Vochtwater aanpassing machinepark verlaging IPA-conc. Vochtwater verlaging IPA-conc. Vochtwater IPA-vervangers verlaging IPA-conc. Vochtwater verlaging IPA-conc. Vochtwater andere reductiemaatregelen verlaging IPA-conc. Vochtwater IPA-vervangers verlaging IPA-conc. Vochtwater IPA-vervangers andere reductiemaatregelen IPA-vervangers andere reductiemaatregelen andere reductiemaatregelen IPA-vervangers
Een aantal bedrijven hebben eveneens opgegeven welke IPA-vervangers ze gebruiken: § Freefount (Fuji-Hunt): 200 kg § § § §
Varn VSp 401: 60 kg Dampstar DP 1510: 800 kg Solco Dampstar 5.3: 2550 liter Emerald 3100 (Plantin): 200 kg
De samenstelling van deze IPA-vervangers is niet opgegeven door de bedrijven. Voor een deel van de producten is via een internetsearch het vlampunt gevonden. Zo behoort Freefount tot de P3-producten, terwijl Varn VSp 401 een hoogkokend product is. Omdat het gebruik van IPA-vervangers in de vellenoffset voorlopig beperkt is en omdat onvoldoende informatie beschikbaar is omtrent de eigenschappen van deze producten, wordt hiermee geen rekening gehouden tijdens de inventarisatie van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen. Daarenboven worden IPA-vervangers aan een veel lagere concentratie gebruikt dan IPA zelf. Wat de samenstelling van deze IPA-vervangers betreft, bestaat ongerustheid omtrent mogelijke schadelijke effecten op de gezondheid. Ook wordt de vraag gesteld of deze producten een hoger ozonvormend vermogen zouden hebben dan IPA zelf. Met deze problematiek dient rekening te worden gehouden tijdens de evaluatie van IPAreductiemaatregelen. Voor zover hierover informatie beschikbaar is, wordt deze opgenomen in het rapport van Sitmae over de reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen.
90
Substitutie van P1- solventen door P2-, P3- en P4- solventen Tabel 36 geeft een overzicht van de gebruikte wasmiddelen in de vellenoffset in Vlaanderen, evenals de indeling van deze wasmiddelen op basis van het vlampunt. Niet alle bedrijven hebben deze vragen volledig beantwoord. Zo zijn de productnamen niet altijd opgegeven. Eén van de bedrijven heeft als verbruik van verse solventen (wasmiddelen) 0 kg opgegeven. Het heeft daarom ook geen verdere informatie opgegeven omtrent de aard van de gebruikte wasmiddelen. Dit bedrijf is dan ook niet opgenomen in onderstaande tabel. Het betreft een zeer klein bedrijf. Onderstaande tabel geeft het een goed beeld van de mate waarin vellenoffsetdrukkerijen reeds overgeschakeld zijn van zeer vluchtige P1-producten naar minder vluchtige producten. Tabel 36: Gebruikte wasmiddelen in de vellenoffset in Vlaanderen (enquêteresultaten) Naam wasmiddel Bedrijf 1 Bedrijf 2 Bedrijf 2 Bedrijf 2 Bedrijf 2 Bedrijf 3 Bedrijf 4 Bedrijf 5 Bedrijf 5 Bedrijf 5 Bedrijf 5 Bedrijf 6 Bedrijf 6 Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 9 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 11 Bedrijf 11 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 12 Bedrijf 13 Bedrijf 13 Bedrijf 14 Bedrijf 14 Bedrijf 14
DP 1510 (Solco) Thinner synthetisch S 023 Metryl B 160 Boucquillon KGO Druckchemie Dynasol Ecopoint K60 Naam onbekend Solstar 4065 Solvit R Oplosmiddel Reinigingsconcentraat CC 1007 Solpast 66160 Ethylacetaat Solstar Solco Naam onbekend D-R60 (Beyersbergen & Partners) R21 (Solco) Solstar-Solco nv Umicum - Magin-Holland bv Autowash – ATECE Naam onbekend White spirit (mix blauw) Mengsel (mix geel) Mengsel (eurostar) Mengsel A3 Ethylacetaat Solstar 4062 Solvit (solco) Solstar SOL UV 178 Solstar 4065 E Solstar UV 1068
Indeling wasmiddel op basis van vlampunt: P-classificatie P2-product (vlampunt 21-55°C) P1-product (vlampunt<21°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P4-product (vlampunt > 100°C) P4-product (vlampunt > 100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C)
Aandeel tot totaal verbruik wasmiddelen 100 40 7 50 3 100 100 96 2 1 1 40 60 100 99 1 36 36 35 100 40 20 30 10 43 57 1 99 13 75 11
91
Bedrijf 15 Bedrijf 16 Bedrijf 17 Bedrijf 17 Bedrijf 18 Bedrijf 19 Bedrijf 20 Bedrijf 21 Bedrijf 21 Bedrijf 21 Bedrijf 22 Bedrijf 22 Bedrijf 22 Bedrijf 22 Bedrijf 23 Bedrijf 23 Bedrijf 23 Bedrijf 24 Bedrijf 24 Bedrijf 25 Bedrijf 26 Bedrijf 26 Bedrijf 27 Bedrijf 27 Bedrijf 28 Bedrijf 28 Bedrijf 29 Bedrijf 29 Bedrijf 30 Bedrijf 30 Bedrijf 31 Bedrijf 32 Bedrijf 33 Bedrijf 34 Bedrijf 34 Bedrijf 35 Bedrijf 35 Bedrijf 36 Bedrijf 37 Bedrijf 37 Bedrijf 37 Bedrijf 38 Bedrijf 38
Solstar 4065 – Solco Naam onbekend R228 Wash Plantin CH wash Wash Trenal Solstar (Solco) Naam onbekend Naam onbekend Solstar 150 Böttcher Feboclean UV Böttcherin 6000 K40S-SD Shop Eurostar 65/11 FH30-SD Shop R228 Plantin A4 inktoplosser/Nyssens A60 Solvent / Plantin Mix Wasmiddel / Bonte A-Z-II (Plantin) Solvent A310 (Plantin) Naam onbekend Solstar SOLCO Naam onbekend Solstar 4002 Solstar 4065 Solvent Solstar Soleo Naam onbekend IPA A24 A-z II Solvent - Anchor Plantin Rapi Dry W / Up Geen naam Eurostar (Quermia) Wash R-228 (Plantin, Brussel) Coconut oil-Feboclean BLO3Hydrocarbon+Coconut oilNaam onbekend Naam onbekend Naam onbekend Kender Quick wash White Spirit Eurostar 65/10 Vegetable Dynasol
P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) VCA P4-product (vlampunt > 100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) VCA
100 100 30 70 100 100 100 70 15 15 70 5 20 5 25 8 67 6 94 100 90 10 52 48 80 20 30 60 23 77 50 100 100 50 50 50 50 100 50 5 45 79 21
92
Bedrijf 40 Bedrijf 41 Bedrijf 41 Bedrijf 42 Bedrijf 43 Bedrijf 43
P2-product (vlampunt 21-55°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P1-product (vlampunt<21°C) P3-product (vlampunt 55-100°C) P2-product (vlampunt 21-55°C) P1-product (vlampunt<21°C)
100 95 5 100 90 10
Een aantal bedrijven heeft (bijkomend) geantwoord in tekstvorm. opgenomen in bijlage 2, op het einde van dit deelrapport.
Deze informatie is
§
CH wash van Trenal A340 Nijssens Naam onbekend Eurostar 6T Varn VM111 VWM wash Quickwash
Berekening van de VOS-emissies van de 43 bedrijven die meegewerkt hebben aan de enquête op basis van de enquêteresultaten en bijkomende informatie + extrapolatie van de VOS-emissies naar gans Vlaanderen
De VOS-emissies van de vellenoffsetsector zijn het gevolg van het gebruik van IPA en wasmiddelen, niet van het gebruik van vellenoffsetinkten.
Berekeningsmethodes voor de unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen De unabated VOS-emissies worden berekend op basis van het productverbruik in 2000, rekening houdend met de reductiemaatregelen die in 1990 reeds geïmplementeerd waren. De unabated VOS-emissies zijn verschillend van de reële VOS-emissies in 1990, omdat er geen rekening wordt gehouden met de verandering in productie tussen 1990 en 2000. Partiële gegevens over de productie van de grafische sector in 1990 wijzen er op dat deze lager was dan in 2000. Dit heeft tot gevolg dat de reële VOS-emissies van de grafische sector in 1990 waarschijnlijk lager zullen liggen dan de berekende unabated VOS-emissies. In deze studie wordt voor de afzonderlijke subsectoren geen inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies in 1990. In hoofdstuk 6 wordt hiervan wel een inschatting gemaakt voor de ganse grafische sector. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden De unabated VOS-emissies tengevolge van het verbruik van IPA worden berekend aan de hand van kengetallen uit de inventarisatiemethodologie die voorgesteld wordt door de UG (Van Hyfte, 2000). Er wordt verondersteld dat de IPA-concentratie in het vochtwater 20% bedraagt in afwezigheid van IPAreductiemaatregelen. De hoeveelheid vochtwater wordt als volgt berekend: Het vochtwateradditief is 10% van het inktverbruik Vochtwateradditief is 2% van het vochtwater Wanneer dit omgerekend wordt, blijkt dat het IPA-verbruik gelijk is aan het inktverbruik. Voor de unabated VOS-emissies van de 43 bedrijven wordt daarom het IPA-verbruik gelijk gesteld aan het inktverbruik in 2000. De unabated VOS-emissies tengevolge van het verbruik van wasmiddelen wordt berekend aan de hand van gegevens uit een Nederlandse studie naar de VOS-emissies van de grafische sector in 1990. Er werd hierbij geen onderscheid gemaakt tussen vellenoffset, heatset en coldset. Voor de offset in het algemeen werden volgende toepassingspercentages vastgesteld voor de verschillende productcategorieën: 33.5 % P1-producten 66.5 % P2-producten Uit de Europese BAT-studie (Intergraf, 1999) wordt de gemiddelde vluchtigheid overgenomen voor de verschillende productcategorieën: P1-producten: 97.5% vervluchtiging P2-producten: 50% vervluchtiging P3-producten: 5% vervluchtiging P4-producten: 0% vervluchtiging
93
Achtergrondinformatie omtrent de herkomst van deze getallen is terug te vinden in het deelrepport "Emissiebeperkende maatregelen", hoofstuk 5: Offset, paragraaf 2.6.2. Wasmiddelen en emissiekengetallen (p.95). De unabated VOS-emissies van het gebruik van wasmiddelen van de 43 bedrijven worden daarom berekend door het verbruik van wasmiddelen in 2000 te vermenigvuldigen met 33.5%*97.5% + 66.5%*50%. De gebruikte kengetallen zijn bronnen van onzekerheid voor de inschatting van de unabated VOS-emissies van de vellenoffset. Deze onzekerheid wordt onderzocht door toepassing van een monte carlo analyse op de berekening van de unabated VOS-emissies van de vellenoffset. Aan elk van de gebruikte kengetallen wordt hiertoe een onzekerheidsrange toegekend, waarbinnen het kengetal in de realiteit zeker ligt (zie ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen’ pagina 99)
Nadat de unabated VOS-emissies van de 43 bedrijven berekend zijn, wordt opnieuw een extrapolatie gemaakt aan de hand van een verdeling van de vellenoffsetdrukkerijen over de verschillende werknemerscategorieën. Op basis van de gemiddelde unabated VOS-emissies van elk van de categorieën –berekend aan de hand van de unabated VOS-emissies van de 43 bedrijven- worden voor elk van de categorieën de totale unabated VOS-emissies berekend. De sommatie over de verschillende categorieën geeft tenslotte de unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector. In principe kunnen deze unabated VOS-emissies voor de ganse vellenoffsetsector eenvoudig berekend worden op basis van het geëxtrapoleerde productverbruik. Omdat achteraf een onzekerheidsanalyse uitgevoerd is op de berekeningen, zijn de berekeningen intern per werknemerscategorie uitgevoerd. Berekeningsmethodes voor de huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen Het huidige IPA-verbruik ligt een stuk lager dan het geval is in de unabated situatie. Dit verbruik kon voor elk van de 43 vellenoffsetbedrijven ingeschat worden. De toegepaste reductiemaatregelen zijn een verlaging van de IPA-concentratie en de toepassing van IPAvervangers. Wanneer IPA-vervangers gebruikt worden, bestaat de mogelijkheid dat deze producten eveneens solventen zijn en aanleiding kunnen geven tot VOS-emissies. Voorlopig wordt geen rekening gehouden met het gebruik van IPA-vervangers (zie eerder in het rapport). Voor de berekening van de huidige VOS-emissies van het verbruik van wasmiddelen, wordt rekening gehouden met de toepassingsgraad van minder vluchtige wasmiddelen. Op dit ogenblik is de grote meerderheid van de 43 vellenoffsetdrukkerijen reeds overgeschakeld naar minder aggressieve (minder vluchtige) wasmiddelen. Er worden hoofdzakelijk P3producten gebruikt. Op basis van de enquêteresultaten en enkele bijschattingen, kunnen volgende toepassingsgraden berekend worden: 21 % P1-producten 8.5 % P2-producten 68.5 % P3-producten 2 % VCA+P4-producten
94
Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden: Uit de Europese BAT-studie (Intergraf, 1999) wordt de gemiddelde vluchtigheid overgenomen voor de verschillende productcategorieën: P1-producten: 97.5% vervluchtiging P2-producten: 50% vervluchtiging P3-producten: 5% vervluchtiging P4-producten: 0% vervluchtiging Achtergrondinformatie omtrent de herkomst van deze getallen is terug te vinden in het deelrepport "Emissiebeperkende maatregelen", hoofstuk 5: Offset, paragraaf 2.6.2. Wasmiddelen en emissiekengetallen (p.95). De huidige VOS-emissies worden berekend door het productverbruik van een bedrijf te vermenigvuldigen met de toepassingsgraad van elk van de gebruikte productcategorieën*de gemiddelde vluchtigheid van elk van de productcategorieën: i =4
Productverbruik*(
å toepassingsgraad productcategorie *gemiddelde vluchtigheid productcategorie ) i
i
i=1
De gebruikte kengetallen zijn bronnen van onzekerheid voor de inschatting van de huidige VOS-emissies van de vellenoffset. Deze onzekerheid wordt onderzocht door toepassing van een monte carlo analyse op de berekening van de unabated VOS-emissies van de vellenoffset. Aan elk van de gebruikte kengetallen wordt hiertoe een onzekerheidsrange toegekend, waarbinnen het kengetal in de realiteit zeker ligt (zie ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen’, pagina 99)
Om de VOS-emissies van de 43 bedrijven te extrapoleren wordt alweer beroep gedaan op de bedrijfsgrootte van de 43 bedrijven en de overige 341 vellenoffsetdrukkerijen. Op basis van de gemiddelde huidige VOS-emissies voor de verschillende bedrijfsgrootte-categorieën – berekend aan de hand van de huidige VOS-emissies van de 43 bedrijven- worden de totale huidige VOS-emissies berekend voor elk van de bedrijfsgrootte-categorieën. De sommatie over de verschillende categorieën geeft uiteindelijk de totale huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen. De toekomstige VOS-emissies, op basis van plannen van bedrijven om bijkomende reductiemaatregelen door te voeren, is niet mogelijk voor de vellenoffsetsector wegens een gebrek aan informatie hieromtrent. Berekening van de unabated en de huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen De unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen Zoals hierboven uitgelegd werd, zijn de unabated VOS-emissies van het gebruik van IPA gelijk aan het inktverbruik in 2000. Voor de ganse vellenoffsetsector zijn deze VOSemissies daarom gelijk aan 1,6 kton VOS. Daarnaast kunnen de unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector berekend worden aan de hand van de volgende formule (hierboven wordt ook deze berekeningswijze besproken): Totale verbruik wasmiddelen vellenoffsetsector*(33.5%*97.5% + 66.5%*50%) = 830 ton * (33.5%*97.5% + 66.5%*50%) = 0,5 kton VOS
95
De totale unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen zijn gelijk aan: Unabated VOS-emissies van het IPA-gebruik + unabated VOS-emissies van het gebruik van wasmiddelen =1,6 kton + 0,5 kton = 2,1 kton VOS De huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen In Tabel 37 en Tabel 38 worden de huidige VOS-emissies berekend respectievelijk voor de 43 bedrijven die meegewerkt hebben aan de enquête en voor de ganse vellenoffsetsector in Vlaanderen. De berekeningen zijn uitgevoerd zoals hierboven beschreven staat.
Tabel 37: Huidige VOS-emissies van de 43 vellenoffsetbedrijven die meegewerkt hebben aan de enquête Huidig IPAverbruik Kg/jaar Bedrijf 1 Bedrijf 2 Bedrijf 3 Bedrijf 4 Totaal Gemiddelde (ton)
0 90 6000 0 6090 2
Bedrijf 5 Bedrijf 6 Totaal Gemiddelde (ton)
47000 72640 119640 60
Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 9 Totaal Gemiddelde (ton)
12800 16458 24000 53258 18
Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 13 Bedrijf 14 Totaal Gemiddelde (ton)
3000 30000 7372 21800 28400 90572 18
Bedrijf 15 Bedrijf 16 Bedrijf 17 Bedrijf 18 Bedrijf 19 Totaal Gemiddelde (ton)
0 1850 1600 500 20000 23950 5
Huidig verbruik wasmiddelen kg/jaar
Berekeningswijze VOS-emissies van het gebruik wasmiddelen
berekening van de huidige VOSemissies door het gebruik van wasmiddelen [kg/jaar]
Bedrijven die niet tot één van de categorieën horen 1300 wasmiddelenverbruik*0,5 600 wasmiddelenverbruik*(0,53*0,05+0,07*0,5+0,4*0,975) 3400 wasmiddelenverbruik*0,5 50 wasmiddelenverbruik*0,05 5350 1 Bedrijven in werknemerscategorie 1 (500-599 werknemers) volgens Trends 2001 9439 wasmiddelenverbruik*(0,02*0+0,02*0,5+0,96*0,05) 74540 wasmiddelenverbruik*(0,6*0,05+0,4*0,975) 83979 42 Bedrijven in werknemerscategorie 2 (200-499 werknemers) volgens Trends 2001 9900 wasmiddelenverbruik*0,05 24750 wasmiddelenverbruik*0,05 44000 wasmiddelenverbruik*0,05 78650 26 Bedrijven in werknemerscategorie 3 (100-199 werknemers) volgens Trends 2001 2750 wasmiddelenverbruik*0,05 33000 wasmiddelenverbruik*(0,6*0,5+0,1*0,975+0,3*0,05) 14800 wasmiddelenverbruik*(0,43*0,975+0,57*0,05) 20254 wasmiddelenverbruik*(0,01*0,975+0,99*0,05) 26400 wasmiddelenverbruik*(0,13*0,5+0,87*0,05) 97204 19 Bedrijven in werknemerscategorie 4 (50-99 werknemers) volgens Trends 2001 2400 wasmiddelenverbruik*0,05 500 wasmiddelenverbruik*0,05 850 wasmiddelenverbruik*0,5 20000 wasmiddelenverbruik*0,05 28000 wasmiddelenverbruik*0,975 51750 10
totale huidige VOS-emissies kg/jaar
650 271 1700 2,5 2623 0,7
650 361 7700 3 8713
547 31307 31854 16
47547 103947 151494
495 1238 2200 3933 1
13295 17696 26200 57191
138 13613 6627 1200 2864 24441 5
3138 43613 13999 23000 31264 115014
120 25 425 1000 27300 28870 6
120 1875 2025 1500 47300 52820
97
Huidig IPAverbruik Kg/jaar
Huidig verbruik Berekeningswijze VOS-emissies van het gebruik berekening van de huidige VOSwasmiddelen wasmiddelen emissies door het gebruik van kg/jaar wasmiddelen [kg/jaar] Bedrijven in werknemerscategorie 5 (20-49 werknemers) volgens Trends 2001 Bedrijf 20 188 200 wasmiddelenverbruik*0,975 195 Bedrijf 21 3000 2500 wasmiddelenverbruik*(0,3*0,05+0,7*0,5) 913 Bedrijf 22 4000 5200 wasmiddelenverbruik*(0,05*0,05+0,2*0,975+0,75*0,5) 2977 Bedrijf 23 600 1500 wasmiddelenverbruik*0,975 1463 Bedrijf 24 2000 850 wasmiddelenverbruik*(0,06*0,5+0,94*0,05) 65 Bedrijf 25 1500 200 wasmiddelenverbruik*0,975 195 Bedrijf 26 10000 8000 wasmiddelenverbruik*(0,1*0,975+0,9*0,05) 1140 Bedrijf 27 5981 5523 wasmiddelenverbruik*0,05 276 Bedrijf 28 5000 5000 wasmiddelenverbruik*(0,2*0,975+0,8*0,05) 1175 Totaal 32269 28973 8399 Gemiddelde (ton) 4 3 1 Bedrijven in werknemerscategorie 6 (10-19 werknemers) volgens Trends 2001 Bedrijf 29 314 600 wasmiddelenverbruik*(0,67*0,5+0,33*0,975) 394 Bedrijf 30 392 265 wasmiddelenverbruik*(0,77*0,975+0,23*0,5) 229 Bedrijf 31 400 1000 wasmiddelenverbruik*(0,5*0,05+0,5*0) 50 Bedrijf 32 4000 3400 wasmiddelenverbruik*0,05 170 Totaal 5106 5265 843 Gemiddelde (ton) 1 1 0,2 Bedrijven in werknemerscategorie 7 (5-9 werknemers) volgens Trends 2001 Bedrijf 33 67 100 wasmiddelenverbruik*0,05 5 Bedrijf 34 0 320 wasmiddelenverbruik*0 0 Bedrijf 35 400 600 wasmiddelenverbruik*(0,5*0,5+0,5*0,975) 443 Bedrijf 36 0 200 wasmiddelenverbruik*0,975 195 Totaal 467 1220 643 Gemiddelde (ton) 0,1 0,3 0,2 Bedrijven in werknemerscategorie 8 (1-4 werknemers) volgens Trends 2001 Bedrijf 37 16 40 wasmiddelenverbruik*(0,5*0,975+0,5*0,05) 21 Bedrijf 38 240 380 wasmiddelenverbruik*(0,21*0+0,79*0,05) 15,01 Bedrijf 39 50 0 niet relevant 0 Bedrijf 40 0 75 wasmiddelenverbruik*0,5 37,5 Bedrijf 41 10 60 wasmiddelenverbruik*(0,05*0,975+0,95*0,05) 5,775 Bedrijf 42 30 60 wasmiddelenverbruik*0,05 3 Bedrijf 43 0 60 wasmiddelenverbruik*(0,9*0,5+0,1*0,975) 32,85 Totaal 346 675 115 Gemiddelde (ton) 0,05 0,1 0,02 Totale huidige VOS-emissies van de 43 bedrijven die meegwerkt hebben aan de enquête (ton/jaar)
totale huidige VOS-emissies kg/jaar 383 3913 6977 2063 2065 1695 11140 6257 6175 40667
708 621 450 4170 5949
72 0 843 195 1109
37 255 50 38 16 33 33 461 433
98
Tabel 38: Huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen: extrapolatie van de huidige VOS-emissies van de 43 bedrijven op basis van de bedrijfsgrootte-categorieën volgens Trends 2001 Geen categorie
5 van de 5 drukkerijen =100% respons (geen extrapolatie nodig)
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
6 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
3 ton
Categorie 1
2 van de 2 drukkerijen =100% respons (geen extrapolatie nodig)
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
120 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
31 ton
Categorie 2
3 van de 4 drukkerijen =75% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
71 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
5 ton
Categorie 3
5 van de 13 drukkerijen =38% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
235 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
63 ton
Categorie 4
5 van de 14 drukkerijen =36% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
67 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
79 ton
Categorie 5
9 van de 46 drukkerijen =20% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
165 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
43 ton
Categorie 6
4 van de 43 drukkerijen =9% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
55 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
9 ton
Categorie 7
4 van de 43 drukkerijen =9% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
5 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
7 ton
Categorie 8
7 van de 215 drukkerijen =3% respons
Extrapolatie van de VOS-emissies van IPA-gebruik
11 ton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het wasmiddelengebruik
4 ton
TOTAAL
43 van de 384 drukkerijen =11% respons
Extrapolatie vande VOS-emissies van het IPA-verbruik
0,7 kton
Extrapolatie van de VOS-emissies van het 0,2 kton wasmiddelenvgrbruik Extrapolatie van de huidige VOS-emissies van de 1,0 kton vellenoffsetsector Reductie van de huidige VOS-emisies van de vellenoffset ten 54% opzichte van de unabated VOS-emissies van de vellenoffset
99
Door de toepassing van reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en van wasmiddelen, werd tot nu toe –op basis van deze berekeningen- een reductie behaald van 53.5% ten opzichte van de unabated VOS-emissies. De berekende unabated VOSemissies zijn niet gelijk aan de reële VOS-emissies in 1990. Bij de berekening van de unabated VOS-emissies wordt geen rekening gehouden met een afname of toename van de productie tussen 1990 en 2000. Wegens een gebrek aan kwantitatieve gegevens wordt in deze studie geen inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies in 1990 voor elk van de subsectoren afzonderlijk. Wel wordt een inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies van de grafische sector in 1990 in Vlaanderen. 5.4.2.3 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen Om een idee te krijgen van de betrouwbaarheid van de ingeschatte VOS-emissies van de vellenoffsetsector werd een monte Carlo analyse uitgevoerd op de berekeningen (voor meer uitleg, zie p. 57). In de eerste plaats moeten de gebruikte gegevens opgedeeld worden in juiste gegevens (zonder onzekerheid) en veronderstellingen (verbonden met een zekere onzekerheid). Voor de vellenoffsetdrukkerijen werd aangenomen dat de beschikbare gegevens omtrent het verbruik van producten van de 43 bedrijven volledig correct zijn en dus niet gepaard gaan met een bepaalde onzekerheid.. De gegevens die als veronderstellingen worden beschouwd en waaraan een onzekerheidsrange wordt toegekend, zijn de kengetallen uit de literatuur die gebruikt zijn voor de berekening van de VOS-emissies uit de verbruiksgegevens van de 43 bedrijven en de gegevens die gebruikt zijn voor de extrapolatie van de verbruiken en de VOS-emissies van de 43 bedrijven naar de ganse vellenoffsetsector in Vlaanderen. Meer uitleg omtrent deze bronnen van onzekerheid is terug te vinden in de tekstboxen in de stukken, ‘Het productverbruik van de vellenoffsetsector van Vlaanderen: extrapolatie van de enquêteresultaten naar gans Vlaanderen’, pagina 85 en ‘Inschatting van de VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen: extrapolatie van de VOS-emissies van de 43 bedrijven die aan de enquête hebben meegewerkt’, pagina 88. Voor de unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector levert de monte-carlo analyse volgende frequentietabel op:
Forecast: extrapolatie totale unabated vellen 1.000 Trials
FrequencyChart
990 Displayed
,029
29
,022
21,75
,015
14,5
,007
7,25
,000
0 1390
1936
2483
3030
3576
100
Figuur 15: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de vellenoffset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies24 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector tussen 1,3 en 3,9 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 2,5 kton VOS. Voor de huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector levert de monte-carlo analyse volgende frequentietabel op:
Forecast: Extrapolatie totale huidige VOS vellen 1.000 Trials
FrequencyChart
994 Displayed
,029
29
,022
21,75
,015
14,5
,007
7,25
,000
0 692
924
1157
1389
1622
Figuur 16: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de vellenoffset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies24 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector tussen 0,7 en 1,7 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 1,1 kton VOS. Ook werd een monte carlo-analyse uitgevoerd op de huidige VOS-reductie van de vellenoffsetsector ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de vellenoffsetsector. Dit levert onderstaande frequentietabel op:
Forecast: reductie vellen huidige tov unabated 1.000 Trials
FrequencyChart
,028
28
,021
21
,014
14
,007
7
,000
0 22,11
24
985 Displayed
35,76
49,40
63,05
76,70
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
101
Figuur 17: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de vellenoffset ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies24 Op basis van gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges voor de berekening van de VOSemissies van de vellenoffsetsector geeft de analyse aan dat de huidige VOS-emissies tussen 5 en 77% (niet alle waarden worden in de grafiek weergegeven) gereduceerd zijn ten opzichte van de unabated VOSemissies, met een gemiddelde van 52%. Aangezien deze range zo breed is dat geen zinvolle uitspraken kunnen gedaan worden over de behaalde reducties, is het nuttig om te kijken naar het 95% betrouwbaarheidsinterval, dat gaat van 30 tot 77% reductie in de huidige situtuatie ten opzichte van de unabated.
5.5 Zeefdrukkerijen 5.5.1
Respons op de uitgevoerde enquête onder zeefdrukkerijen, beschikbaarheid van bijkomende informatie en betrouwbaarheid van de berekende VOSemissies
Volgens de adressenlijsten van Febelgra, Fetra, Fechiplast en Vegra, in combinatie met adressen uit de Gouden Gids (editie 2001), zijn er momenteel in Vlaanderen 550 bedrijven die zeefdrukactiviteiten uitoefenen. Deze bedrijven werden allemaal aangeschreven in het kader van de zeefdrukenquête. Een groot aantal van de aangeschreven bedrijven bestond niet meer, of stond meermaals in de verschillende adressenlijsten (onder een andere naam). Uiteindelijk bleven er nog 399 bedrijven over. Van deze 399 bedrijven hebben 38 bedrijven, of zo’n 9.5% van de aangeschreven bedrijven, de enquête beantwoord. Daarnaast waren voor twee bijkomende bedrijven kwantitatieve gegevens beschikbaar via de PRESTIstudie over zeefdrukkerijen (referentie aanvullen). Voor 10% van de zeefdrukkerijen was bijgevolg kwantitatieve informatie beschikbaar. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden De VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen werden berekend aan de hand van de VOS-emissies van de 40 bedrijven waarvoor informatie beschikbaar is. De gegevens werden geëxtrapoleerd op basis van het aantal bedrijven. De gemiddelde VOS-emissies van één zeefdrukkerij –berekend op basis van de VOSemissies van de bedrijven waarvoor informatie beschikbaar is- werd vermenigvuldigd met het totaal aantal zeefdrukkerijen in Vlaanderen, met 399. De grootte van de zeefdrukkerijen is, in tegenstelling tot de vellenoffsetsector, eerder over de ganse lijn klein. Hierdoor is de kans op grote onder- of overschattingen dan ook niet bestaande, alweer in tegenstelling tot de vellenoffsetsector. De gevolgde methode is de enige berekeningsmethode die uitvoerbaar is gebleken. Er is immers geen informatie beschikbaar omtrent de grootte van elk van de 399 bedrijven. Bijkomende informatie van Sericol en vanuit de Nederlandse studie naar het reductiepotentieel van de VOSemissies van de Nederlandse grafische sector laat wel toe om de betrouwbaarheid van de extrapolatie en de berekende VOS-emissies in te schatten (zie verderop in de tekst). Uit deze evaluatie blijkt dat de berekende VOS-emissies de reële grootte-orde van de VOS-emissies van de zeefdruksector goed zou moeten benaderen.
102
5.5.2
Het productverbruik van de zeefdruksector en berekening van de VOS-emissies op basis van de beschikbare informatie: extrapolatie van de gegevens van 40 bedrijven waarvoor de nodige informatie beschikbaar is naar gans Vlaanderen
5.5.2.1 Het productverbruik van de zeefdruksector van Vlaanderen -
Extrapolatie van de enquêteresultaten naar ganse Vlaanderen
De gegevens van de 40 zeefdrukkerijen worden gebruikt om een inschatting te maken van het productverbruik van de ganse zeefdruksector in Vlaanderen Tabel 39 geeft een overzicht van het verbruik van producten door de 40 zeefdrukkerijen waarover gegevens beschikbaar zijn. Daarnaast wordt eveneens de extrapolatie gemaakt naar de ganse zeefdruksector in Vlaanderen, op basis van het gemiddelde verbruik van producten per zeefdrukbedrijf en de vermenigvuldiging van de gemiddelde verbruiken met het totaal aantal zeefdrukkerijen (399).
103
Tabel 39: Enquêteresultaten m.b.t. het verbruik van producten in de zeefdruk en extrapolatie naar de zeefdruksector in Vlaanderen
Verbruik solventhoudende inkten Kg/jaar
Toegevoegde solventen aan solventhoudende inkten Kg/jaar
Verbruik solventarme inkten: H2Ogebaseerde inkten Kg/jaar
Verbruik solventarme inkten: UVinkten en andere inkten zonder solventen Kg/jaar
Toegevoegde inkten aan solventarme inkten Kg/jaar
schoonmaaksolvent tussenreiniging zeven Kg/jaar Geen solventhoudende 1050 300 0 150 0 75 3 250
schoonmaaksolventen voor eindreiniging zeven Kg/jaar
Verbruik solventarme inkten Kg/jaar
Geen solventhoudende 700 200 2115 150 1250 205 3 50
0 0 0 0 0 0 0 0 120 Verbruik niet gekend 0 0 125
2470 0 500 0 110 278 111 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 20
200 17 20 100
2470 0 500 0 110 278 111 0 120 Verbruik niet gekend 0 100 250
0 0 100 125
0 0 0 0
170
0
0
0
0
259 Enkel totaalverbruik werd opgegeven 5 20 110 2000 15 10
0 Verbruik niet gekend 20 5 120 280 0 15
0
0 Verbruik niet gekend 5 0 60 280 0 0
0
Bedrijf 1 Bedrijf 2 Bedrijf 3 Bedrijf 4 Bedrijf 5 Bedrijf 6 Bedrijf 7 Bedrijf 8 Bedrijf 9
0 2750 60 3370 180 526 305 15 30
0 1250 25 385 50 154 92 10 15
Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 12 Bedrijf 13
0 100 50 0
0 80 5 0
Bedrijf 14
323
170
Bedrijf 15
504
152
0 128 20 200 Enkel totaal verbruik werd opgegeven Enkel totaalverbruik werd opgegeven
Bedrijf 16 Bedrijf 17 Bedrijf 18 Bedrijf 19 Bedrijf 20 Bedrijf 21 Bedrijf 22
0 10 20 0 1050 20 0
0 17 5 0 800 10 0
85 15 30 10 2000 5 0
0 15 0 60 0 0 15
0 5 0 60 0 0 0
104
Bedrijf 27 Bedrijf 28 Bedrijf 29 Bedrijf 30 Bedrijf 31 Bedrijf 32 Bedrijf 33 Bedrijf 34
Verbruik solventhoudende inkten Kg/jaar 0 400 220 50 Verbruik verwaarloosbaar 3 3 40 150 11 100 30
Toegevoegde solventen aan solventhoudende inkten Kg/jaar 0 160 28 8 Verbruik verwaarloosbaar 6 1 40 100 10 60 2
Bedrijf 35 Bedrijf 36 Bedrijf 37 Bedrijf 38
100 240 30 20
10 50 20 10
100 250 11060 277 0,1 kton
Bedrijf 23 Bedrijf 24 Bedrijf 25 Bedrijf 26
Bedrijf 39 Bedrijf 40 Totaal (kg) Gemiddelde per bedrijf Extrapolatie Vlaanderen = gemiddelde per bedrijf *399
Verbruik solventarme inkten: UVinkten en andere inkten zonder solventen Kg/jaar 0 300 0 0
schoonmaaksolventen voor eindreiniging zeven Kg/jaar 0 2500 400 0 Verbruik verwaarloosbaar 40 2 25 10 15 50 45 schoonmaak wordt uitbesteed 80 15 13 Schoonmaak wordt uitbesteed 1063 11856 296
Verbruik solventarme inkten Kg/jaar 50 300 0 25 0 200 4 10 20 30 0 6
0 200 2 5 10 30 0 6
0 0 2 5 10 0 0 0
90 0 0
0 90 0 0
0 0 0 0
10 0 0
30 75 3830 96
schoonmaaksolvent tussenreiniging zeven Kg/jaar 0 800 60 100 Verbruik verwaarloosbaar 0 2 10 10 5 50 5 schoonmaak wordt uitbesteed 60 10 13 Schoonmaak wordt uitbesteed 1063 6508 163
Verbruik solventarme inkten: H2Ogebaseerde inkten Kg/jaar 50 0 0 25
50 3350 8514 213
0 0 753 19
50 3350 7756 194
0 0 131 3
0,04 kton
0,06 kton
0,1 kton
0,08 kton
0,008 kton
0,08 kton
0,001 kton
Toegevoegde inkten aan solventarme inkten Kg/jaar 0 0 0 0 0 20 1 5 10 0 0
105
Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden: §
Bijkomende informatie omtrent de Belgische zeefdruksector werd bekomen van de producent Sericol.
Volgens deze informatiebron zouden er in België in 2000 650 zeefdrukkerijen gesitueerd zijn. Wanneer verondersteld wordt dat zo’n 65% in Vlaanderen gesitueerd zijn (het marktaandeel van het Nederlandstalige landgedeelte is 65% volgens Sericol), dan komt dit neer op 422.5 zeefdrukkerijen in Vlaanderen. Dit cijfer bevestigt de 399 zeefdrukkerijen die er volgens de huidige enquête zijn in Vlaanderen. Het jaarlijks inktverbruik in België bedraagt volgens Sericol 500 ton. Wanneer opnieuw verondersteld wordt dat 65% in Vlaanderen wordt verbruikt, dan komt dit neer op een inktverbruik van 325 ton in Vlaanderen. Op basis van de enquêteresultaten wordt een huidig inktverbruik in Vlaanderen berekend van 234 ton. Sericol voorziet ook gegevens met betrekking tot de toepassingsgraad van de verschillende soorten zeefdrukinkten in België. Op basis van de enquêteresultaten zijn eveneens de toepassingsgraden voor Vlaanderen berekend. Beide gegevensets wijzen in dezelfde richting.
Tabel 40: Toepassingsgraad van verschillende soorten zeefdrukinkten volgens de enquêteresultaten de bijkomende informatie van Sericol Solventgebaseerde zeefdrukinkten Solventloze zeefdrukinkten (oa. UV-inkten) H2O-gebaseerde zeefdrukinkten
Enquêteresultaten 63% 33%
Bijkomende info Sericol 55% 40%
4%
5%
Volgens de gegevens van Sericol bedraagt het verbruik van schoonmaaksolventen en verdunningssolventen in België 90 ton. Omgerekend naar Vlaanderen (op basis van het 65% marktaandeel van het Nederlandstalige landgedeelte) komt dit neer op zo’n 59 ton. Op basis van de enquêteresultaten wordt een huidig verbruik van schoonmaak- en verdunningssolventen berekend van 183 ton. De bijkomende informatie van Sericol ondersteunt gedeeltelijk de extrapolatie van de enquêteresultaten, maar toch niet helemaal. De gegevens van Sericol werden gebruikt om de onzekerheid op de geëxtrapoleerde VOS-emissies van de zeefdruksector te berekenen. Zo wordt bijvoorbeeld de onzekerheidsrange voor het totaal verbruik van zeefdrukinkten begrensd door de extrapolatie op basis van de enquêteresultaten en door de gegevens van Sericol (zie ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen’, pagina 109).
5.5.2.2 Inschatting van de VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen op basis van de beschikbare informatie over 40 bedrijven en de extrapolatie van het productverbruik naar de ganse zeefdruksector §
De toepassing van VOS-reductiemaatregelen in de zeefdruk
VOS-emissies van zeefdrukkerijen worden veroorzaakt door het gebruik van solventgebaseerde inkten en het gebruik van solventen voor de schoonmaak van de zeven. Deze VOS-emissies kunnen gedeeltelijk geleide emissies zijn (in geval van afzuiging). Het onderscheid tussen beide wordt voorlopig niet gemaakt. Een reductie van de VOS-emissies is mogelijk door omschakeling van solventgebaseerde naar solventarme (H2O-gebaseerde) of solventloze (UV-inkten) inkten. Uit de enquêteresultaten (Tabel 39) blijkt dat een deel van de bedrijven reeds (gedeeltelijk) overgeschakeld is naar UV-inkten. In mindere mate wordt gebruik gemaakt van H2Ogebaseerde inkten. De mogelijkheid tot omschakeling hangt in belangrijke mate af van het te bedrukken substraat. Er kan van uitgegaan worden dat de toepassing van solventarme of solventloze inkten gelijktijdig zorgt voor een verminderd gebruik van solventen voor de schoonmaak van de zeven. Kwantitatieve informatie hieromtrent is echter niet beschikbaar. De VOS-emissies van het gebruik van schoonmaaksolventen kunnen daarnaast gereduceerd worden door de omschakeling van zeer vluchtige solventen naar minder vluchtige solventen.
106
Hiervan is occasioneel sprake in de antwoorden van de zeefdrukkerijen op de enquête. Het is echter niet mogelijk om hierover een kwantitatieve uitspraak te doen. De enquêteresultaten m.b.t. de gebruikte producten voor de tussenreiniging en de eindreiniging van de zeven zijn weergegeven in Tabel 41 en Tabel 42. Tabel 41: Gebruikte producten voor de tussenreiniging van de zeven (beschikbare gegevens 40 bedrijven) solvent tussenreiniging Aceton UNICO BIOSOLF Thinner CPS Screenopener BVP CPS Screen Cleaner (VG*) thinner sico Thinner Azocol polyplus HWR cell. Thinner Ecoscreen TU1 (Unico) Screen degreaser nr 125 Denasol 09 (Holvoet) Unico ULANO Sericol Sico Point TU1 TU2 Polypro Aalterpaint Ecoprint Renosolv Franmar greenway Biothinner/Sico (bioproduct op basis van sojabonen) Spoelthinner White spirit Aceton SM Cleaner PC Technology
Tabel 42: Gebruikte producten voor de eindreiniging van de zeven (enquêteresultaten) Solvent eindreiniging CPS AG Thinner Marabu UR3 Prosolv DPM Thinner cellulose thinner UNICO Biosolf II CPS Screenwash Sericol Kissel & Wolf
107
Solvent eindreiniging Thinner thinner K2 CPS Stencil remover K3 screenwash thinner sico Dowanol Butylacetaat Precasol Cell. Thinner K3 (GPS) TU1 en TU1/M3 Screen degreaser nr 126 Denasol 35 (Holvoet) Autosolve ind. (Autotype) Unico Pregasol ULANO Autotype CPS (milieuvriendelijk) Aalterpaint Ecoprint Renosolv Franmar greenway biothinner/Sico (op basis van sojabonen) Spoelthinner White Spirit Aceton SM Cleaner PC Technology
§
Berekening van de VOS-emissies van de zeefdruksector op basis van de beschikbare informatie over 40 bedrijven op basis van bijkomende informatie
De VOS-emissies van de zeefdruksector zijn het gevolg van het gebruik van inkten en schoonmaakproducten (tussenreiniging en eindreiniging van de zeven). Berekening van de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen De unabated VOS-emissies worden berekend op basis van het productverbruik van de zeefdruksector in 2000 en de reductiemaatregelen die in 1990 reeds toegepast werden. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden Voor de berekening van de unabated VOS-emissies van het gebruik van inkten wordt verondersteld dat de UVinkten en H2O-gebaseerde inkten nog niet in gebruik waren, m.a.w. dat alle inkten solventgebaseerde inkten zijn. De unabated VOS-emissies van het gebruik van inkten worden berekend aan de hand van de extrapolatie van het inktverbruik van de 40 bedrijven waarvoor informatie beschikbaar is. In voorgaande paragrafen werd het inktverbruik en het bijkomend solventverbruik berekend aan de hand van de enquêteresultaten. Voor de berekening van de VOS-emissies wordt de som van de verschillende inktsoorten en het bijkomend solventverbruik als basis gebruikt. 110 ton solventhoudende inkten 38 ton toegevoegde solventen aan solventhoudende inkten 8 ton H2O-gebaseerde inkten 1 ton toegevoegde solventen aan H2O-gebaseerde inkten 77 ton UV-inkten De solventhoudende inkten, inclusief de toegevoegde solventen, bevatten gemiddeld 55% solvent (informatie Sericol) en 45% droge stof. De H2O-gebaseerde inkten bevatten gemiddeld 7.5% solventen en 45% droge stof (informatie Sericol).
108
De UV-inkten zijn voor 100% uit droge stof samengesteld. Uit deze informatie kan het totale verbruik aan droge stof afgeleid worden: 25 26 (110+38)*0.45 + (8+1)*0.45 + 77 = 148 ton Deze 148 ton droge stof komt in de unabated situatie overeen met 329 ton solventgebaseerde inkten en met 181 ton solventen (55% van de solventgebaseerde inkten). De unabated VOS-emissies van het gebruik van schoonmaaksolventen worden berekend op basis van het verbruik van schoonmaaksolventen in 2000 (183 ton) en wordt ervan uitgegaan dat in 1990 enkel P1producten gebruikt werden. De omschakeling naar minder vluchtige producten is pas na 1990 gestart. De VOS-emissies van het gebruik van schoonmaakmiddelen is bijgevolg gelijk aan 97.5%*183 ton of 178 ton (97.5% is de gemiddelde vluchtigheid van P1-producten). 27
De totale unabated VOS-emissies van de zeefdruksector bedragen 0,4 kton VOS (181 + 178 ton) . Doordat de gegevens van 40 bedrijven geëxtrapoleerd zijn naar de ganse zeefdruksector (399 bedrijven), zijn de berekende unabated VOS-emissies van de zeefdruksector onzeker. Naast deze informatie, die steunt op de gegevens van individuele gegevens, is er een tweede bron van informatie. Sericol beschikt over geaggregeerde gegevens voor de ganse zeefdruksector van België en eveneens over informatie omtrent het aandeel van het Nederlandstalige landsgedeelte. Beide bronnen van informatie kunnen gebruikt worden om de onzekerheidsranges af te bakenen van de onzekere gegevens die gebruikt zijn om de unabated VOSemissies van de zeefdruksector te berekenen. Voorbeelden van onzekere gegevens zijn: het totale verbruik van zeefdrukinkten, het aandeel van de verschillende soorten inkten, en het verbruik van schoonmaaksolventen. Daarnaast geeft het gebruik van kengetallen aanleiding tot een bijkomende bron van onzekerheid. Voorbeelden van gebruikte kengetallen zijn het droge stofgehalte en het solventgehalte van de verschillende soorten zeefdrukinkten. Ook aan deze kengetallen werd een onzekerheidsrange toegekend. Op basis van de onzekerheidsranges is de betrouwbaarheid van de ingeschatte unabated VOS-emissies bepaald door toepassing van een monte carlo analyse op de berekeningen. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in het deel ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen’, pagina 109.
Berekening van de huidige VOS-emissies van de zeefdruksector De unabated VOS-emissies worden berekend op basis van het productverbruik van de zeefdruksector in 2000 en de reductiemaatregelen die in 1990 reeds toegepast werden. Informatie omtrent veronderstellingen en onzekerheden: Voor de berekening van de huidige VOS-emissies van het gebruik van inkten wordt uitgegaan van de extrapolatie van het inktverbruik van de 40 bedrijven waarvoor informatie beschikbaar is. In voorgaande paragrafen werd volgend inktverbruik berekend: 110 ton solventhoudende inkten 38 ton toegevoegde solventen aan solventhoudende inkten 8 ton H2O-gebaseerde inkten 1 ton toegevoegde solventen aan H2O-gebaseerde inkten 77 ton UV-inkten De solventhoudende inkten, inclusief de toegevoegde solventen, bevatten gemiddeld 55% solvent (informatie Sericol). De H2O-gebaseerde inkten, inclusief de toegevoegde solventen, bevatten gemiddeld 7.5% solventen (informatie Sericol). De UV-inkten zijn voor 100% uit droge stof samengesteld. Uit deze informatie kan het totale verbruik van solventen afgeleid worden: (110+38)*0.55 + (8+1)*0.075 + 77*0 = 83 ton Voor de berekening van de huidige VOS-emissies van het gebruik van schoonmaakproducten door de zeefdruksector in Vlaanderen wordt rekening gehouden met de omschakeling van zeer vluchtige solventen naar minder vluchtige schoonmaakproducten. Uit de enquêteresultaten blijkt dat niet alle zeefdrukkerijen 25
het droge stofgehalte dat door Sericol werd opgegeven slaat op gebruiksklare solventgebaseerde inkten = inclusief de toegevoegde solventen 26 het droge stofgehalte dat door Sericol werd opgegeven slaat op gebruiksklare watergebaseerde inkten = inclusief de toegevoegde solventen 27 de 2 subtotalen zijn afgerond.
109
alleen gebruik maken van zeer vluchtige solventen. Het is echter niet mogelijk om een inschatting te maken van de toepassingsgraad van minder vluchtige solventen door de 40 bedrijven waarover informatie beschikbaar is. In veel gevallen is het niet mogelijk om de vluchtigheid van het gebruikte product af te leiden van de naam van het product. Vaak wordt enkel de merknaam gegeven en niet de productnaam. In de Nederlandse evaluatie van het reductiepotentieel van de grafische sector is een inschatting gemaakt van de toepassingsgraad van de verschillende soorten schoonmaakproducten. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen P1- en P2-producten: 43% P1- en P2-producten: gemiddelde vervluchtiging van 74% 34% P3-producten: gemiddelde vervluchtiging van 5% 23% P4-producten en andere solventloze producten: gemiddelde vervluchtiging van 0% Alhoewel hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen P1- en P2-producten, terwijl P2-producten gemiddeld minder vluchtig zijn dan P1-producten, worden deze toepassingsgraden toch gebruikt voor de inschatting van de huidige VOS-emissies van het gebruik van schoonmaakproducten in de zeefdruksector in Vlaanderen. Er is geen alternatieve mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat een deel van de bedrijven minder vluchtige schoonmaakproducten gebruikt. Hiermee geen rekening houden levert wellicht een grotere fout op, omdat de berekende reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies dan in ieder geval onderschat zou worden. Gebruik makend van bovenstaande toepassingsgraden van de verschillende soorten schoonmaakproducten levert volgende huidige VOS-emissies op van het gebruik van schoonmaakproducten door de zeefdruksector in Vlaanderen: 183*43%*74% + 183*34%*5% + 183*23%*0% = 61 ton VOS-emissies Op basis van de inschattingen van de huidige VOS-emissies van het gebruik van inkten en schoonmaakproducten worden de totale huidige VOS-emissies van de zeefdruksector ingeschat op 0,1 kton VOS (83 + 61 ton). Doordat de gegevens van 40 bedrijven geëxtrapoleerd zijn naar de ganse zeefdruksector (399 bedrijven), zijn de berekende huidige VOS-emissies van de zeefdruksector onzeker. Naast deze informatie, die steunt op de gegevens van individuele gegevens, is er een tweede bron van informatie. Sericol beschikt over geaggregeerde gegevens voor de ganse zeefdruksector van België en eveneens over informatie omtrent het aandeel van het Nederlandstalige landsgedeelte. Beide bronnen van informatie kunnen gebruikt worden om de onzekerheidsranges af te bakenen van de onzekere gegevens die gebruikt zijn om de huidige VOSemissies van de zeefdruksector te berekenen. Voorbeelden van onzekere gegevens zijn: het totale verbruik van zeefdrukinkten, het aandeel van de verschillende soorten inkten, en het verbruik van schoonmaaksolventen. Daarnaast geeft het gebruik van kengetallen aanleiding tot een bijkomende bron van onzekerheid. Voorbeelden van gebruikte kengetallen zijn het droge stofgehalte en het solventgehalte van de verschillende soorten zeefdrukinkten, maar ook de toepassingsgraad en de vluchtigheid van P3-producten. Ook aan deze kengetallen werd een onzekerheidsrange toegekend. Op basis van de onzekerheidsranges is de betrouwbaarheid van de ingeschatte huidige VOS-emissies bepaald door toepassing van een monte carlo analyse op de berekeningen. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in het deel ‘Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen’, pagina 109.
Ten opzichte van de unabated situatie betekenen de huidige VOS-emissies van de zeefdruksector een reductie met 59%. De unabated VOS-emissies zijn niet gelijk aan de reële VOS-emissies in 1990 omdat bij de berekening ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000 en niet van 1990. Omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de productie van de verschillende subsectoren in 1990, werd in deze studie geen inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies in 1990 voor elk van deze subsectoren. Wel wordt in hoofdstuk 7 een inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies in 1990 voor de ganse grafische sector in Vlaanderen. 5.5.2.3 Bespreking van de betrouwbaarheid van de berekening van de VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen Om een idee te krijgen van de betrouwbaarheid van de ingeschatte VOS-emissies van de zeefdruksector werd een monte Carlo analyse uitgevoerd op de berekeningen (voor meer uitleg, zie p. 57). In de eerste plaats moeten de gebruikte gegevens opgedeeld worden in juiste gegevens (zonder onzekerheid) en veronderstellingen (verbonden met een zekere onzekerheid). Voor de zeefdrukkerijen werden zowel de
110
geëxtrapoleerde verbruiksgegevens als de kengetallen uit de literatuur voor de berekening van de VOSemissies als onzeker beschouwd. Meer informatie hieromtrent werd gegeven in de tekstboxen van ‘ Inschatting van de VOS-emissies van de zeefdruksector in Vlaanderen op basis van de beschikbare informatie over 40 bedrijven en de extrapolatie van het productverbruik naar de ganse zeefdruksector’, pagina 105. Voor de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector levert de monte-carlo analyse volgende frequentietabel op:
Forecast: totaal unabated VOS zeefdruk 1.000 Trials
Frequency Chart
995 Displayed
,030
30
,023
22,5
,015
15
,008
7,5
,000
0 232,84
304,69
376,54
448,39
520,23
Figuur 18: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies28 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en de overeenkomstige onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector tussen 0,2 kton VOS en 0,5 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 0,4 kton VOS. Voor de huidige VOS-emissies van de zeefdruksector levert de monte-carlo analyse volgende frequentietabel op:
Forecast: Totaal huidig VOS zeefdruk 1.000 Trials
995 Displayed
,027
27
,020
20,25
,014
13,5
,007
6,75
,000
0 90,46
28
Frequency Chart
118,36
146,27
174,18
202,08
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
111
Figuur 19: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de zeefdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies28 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges geeft de analyse aan dat de huidige VOS-emissies van de zeefdruksector tussen 0,1 en 0,2 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 0,1 kton VOS. Ook op de huidige VOS-reductie ten opzichte van de unabated VOS-emissies werd een monte carlo analyse uitgevoerd, met volgende frequentietabel als resultaat:
Forecast: Zeefdruk reductie huidige VOS tov unab. 1.000 Trials
Frequency Chart
998 Displayed
,025
25
,019
18,75
,013
12,5
,006
6,25
,000
0 51
56
60
65
70
Figuur 20: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de zeefdruksector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies28 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges voor de berekening van de VOS-emissies van de zeefdruksector, geeft de analyse aan dat de huidige VOS-emissies tussen de 48 en de 70% gereduceerd zijn tegenover de unabated VOS-emissies, met een gemiddelde reductie van 60%. Ondanks het feit dat de oorspronkelijke VOS-emissies berekend zijn door middel van een eenvoudige extrapolatie op basis van het gemiddelde verbruik per bedrijf, blijken de ingeschatte reducties nog binnen een redelijke onzekerheidsrange te liggen. De reden hiervoor is het feit dat er zowel bottom-up als top-down gegevens beschikbaar zijn en dat deze gegevens voor een deel elkaar bevestigen.
5.6 Coldsetdrukkerijen 5.6.1
Respons op de uitgevoerde enquête
Volgens de adressenlijsten van Febelgra, Fetra, Fechiplast en Vegra, in combinatie met informatie van internet, zijn er momenteel 26 bedrijven in Vlaanderen die coldsetactiviteiten uitoefenen. Deze 26 bedrijven werden allemaal geënquêteerd. In tegenstelling tot de heatsetrotatie offset- zullen tijdens het drogen van de coldsetinkten geen VOS ontstaan. De inkten worden immers niet verwarmd. Daarnaast werd in deze studie verondersteld dat er in de coldset traditioneel geen IPA gebruikt wordt. In de enquête werd enkel gevraagd of de coldsetpersen in de toekomst IPA zullen gebruiken en waarom dan wel.
112
Wat betreft het gebruik van schoonmaaksolventen, is er geen echt verschil tussen coldset en de twee andere offset druktechnieken. Ook hiernaar werd in de enquête gevraagd. Er is echter geen enkel antwoord gekomen op de enquêtes. Omdat er van uitgegaan werd dat deze sector weinig belang heeft in het kader van de emissies van VOS, is er geen energie gestoken in het contacteren van de individuele bedrijven. Ondertussen is echter niet meer duidelijk of coldsetdrukkerijen al dan niet IPA gebruiken. Verschillende informatiebronnen geven hierover tegenstrijdige informatie. Paul Verspoor (Maetis) en de UGent (Annick Van Hyfte) gaan ervan uit dat in de coldset geen IPA gebruikt wordt. In de BBT-studie wordt echter verondersteld dat in de Nederlandse coldset aanzienlijke hoeveelheden IPA verbruikt worden en worden deze gegevens gebruikt voor extrapolatie naar Vlaanderen. Volgens het IVP (mondelinge communicatie van M. Haegeman) zou er wel IPA gebruikt worden in de coldset, maar in mindere mate dan in de heatset en de vellenoffset. Eén bedrijf, dat gecontacteerd werd in het kader van de heatsetenquête, heeft momenteel nog één oude coldsetpers in productie waarvoor IPA gebruikt wordt. De coldsetpers in kwestie zou echter op korte termijn uit productie genomen worden en op de meer recente coldsetpersen wordt zonder IPA gedrukt. Een tweede bedrijf met coldsetpersen, eveneens gecontacteerd i.v.m. de heatsetenquête, drukt zonder IPA (zonder alcohol in het algemeen). Op basis van deze informatie lijkt de evolutie eerder tegengesteld te verlopen: vroeger werd in de coldset IPA (of een ander alcohol) gebruikt en er is een trend naar alcoholloos drukken in de coldset. Ook wat betreft het gebruik van schoonmaakmiddelen in de coldset is slechts weinig informatie voorhanden. De enkele coldsetafdelingen waarmee contact werd opgenomen gebruikten dezelfde wasmiddelen als in de heatset en de vellenoffset. Er kan van uitgegaan worden dat in de coldset eveneens een omschakeling bezig is van P1-producten (zeer vluchtig) naar minder vluchtige producten (P2- en verder naar P3- en P4-producten).
5.7 De VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen: de unabated situatie en de huidige situatie 5.7.1
Overzicht van de berekende VOS-emissies
Tabel 43 geeft een overzicht van de resultaten van bovenstaande emissieberekeningen op
basis van de enquêteresultaten. De tabel geeft een overzicht van de unabated en de huidige VOS-emissies van de flexo- en diepdruk, de illustratiediepdruk, de heatset, de vellenoffset en de zeefdruk in Vlaanderen. Voor de coldset was onvoldoende informatie beschikbaar om een kwantitatieve inschatting van de VOS-emissies te kunnen maken. Voor de flexo- en diepdruk wordt eveneens een inschatting gemaakt van de toekomstige VOS-emissies. Deze houden rekening met de bijkomende maatregelen die een aantal flexo- en diepdrukkerijen in de komende jaren zullen nemen voor de reductie van de VOS-emissies. De unabated VOS-emissies zijn echter niet gelijk aan de reële VOS-emissies in 1990. De inschatting van de unabated VOS-emissies is gebaseerd op de verbruiksgegevens van 2000.
113
De beschikbare informatie toont echter aan dat de productie en dus het productverbruik een stuk lager lag in 1990. Het gevolg hiervan is dat de reële VOS-emissies van de grafische sector een stuk lager zullen liggen dan de unabated VOS-emissies en dat de reducties in de huidige situatie ten opzichte van het jaar 1990 een stuk lager zullen liggen dan de berekende reducties ten opzichte van de unabated situatie. In hoofdstuk 4 wordt een inschatting gemaakt van de reële VOS-emissies van de grafische sector in 1990 en van de huidige en toekomstige reducties van de VOS-emissies ten opzichte van het jaar 1990. Tabel 43: Overzicht van de resultaten van de emissieberekeningen op basis van de enquêteresultaten: de unabated en de huidige VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen Unabated VOS-emissies Kton VOS/jaar Flexo- en diepdruk Illustratiediepdruk Heatset Vellenoffset Zeefdruk Totaal
5.7.2
Huidige VOS-emissies Kton VOS/jaar 10,9
5,5
0,7
0,4
3,1 2,1 0,4 17,2 (op basis van afgeronde VOSemissies per subsector)
0,8 1,0 0,1 7,9 (op basis van afgeronde VOSemissies per subsector) 54 % reductie ten opzichte van de unabated situatie
Betrouwbaarheid van de berekende VOS-emissies
Tijdens de bespreking van de emissie-inventarisatie van de VOS-emissies van de verschillende subsectoren werd telkens een evaluatie gemaakt van de impact van de onzekerheden van de gebruikte veronderstellingen op de berekende VOS-emissies. Voor elk van de subsectoren werd aan de hand van een Monte Carloanalyse een range berekend waarbinnen de VOS-emissies zouden liggen, evenals een gemiddelde waarde (op basis van de gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges).
114
Tabel 44: Overzicht van de berekende onzekerheden en gemiddelden van de berekende VOS-emissies van de verschillende subsectoren en van de totale grafische sector in Vlaanderen
115
Tabel 45: Overzicht van het 95% betrouwbaarheidsinterval29en de gemiddelden van de berekende VOS-emissies van de verschillende subsectoren en van de totale grafische sector in Vlaanderen
In bovenstaande tabellen zijn eveneens de onzekerheidsranges, de 95% betrouwbaarheidsintervallen en de gemiddelden opgenomen voor de VOS-emissies van de totale grafische sector in Vlaanderen. Deze waarden zijn het resultaat van een monte carlo analyse van de sommatie van de VOS-emissies van de verschillende subsectoren, rekening houdend met alle gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges. De analyse van berekende unabated VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen levert volgende frequentietabel op:
29
µ - / + 2*σ (gemiddelde - / + twee maal de standaardvariatie): deze range omvat in een normale distributie 95% van de populatie.
116
Forecast: totale unabated VOS grafische VL 1.000 Trials
Frequency Chart
995 Displayed
,026
26
,020
19,5
,013
13
,007
6,5
,000
0 16443
17011
17579
18147
18715
Figuur 21: frequentietabel voor de unabated VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies30 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges voor de berekening van de VOS-emissies van de verschillende subsectoren, geeft de analyse aan dat de unabated VOS-emissies van de grafische sector tussen 16,2 kton VOS en 18,9 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 17,5 kton VOS. De analyse van de berekende huidige VOS-emissies van de grafische sector levert volgende frequentietabel op:
Forecast: totale huidige VOS grafische VL 1.000 Trials
Frequency Chart
997 Displayed
,028
28
,021
21
,014
14
,007
7
,000
0 7401
7657
7913
8168
8424
Figuur 22: frequentietabel voor de huidige VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies30 Op basis van de gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges voor de berekening van de huidige VOS-emissies van de verschillende subsectoren, geeft de analyse aan dat de huidige VOS-emissies van de grafische sector tussen 7,3 kton VOS en 8,6 kton VOS liggen, met een gemiddelde van 7,9 kton VOS. Tenslotte werd een monte carlo analyse uitgevoerd op de behaalde huidige VOS-reductie van de grafische sector ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de grafische sector. 30
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur worden ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
117
Deze analyse levert volgende frequentietabel op: Forecast: grafische sector reductie tov unabated 1.000 Trials
Frequency Chart
994 Displayed
,031
31
,023
23,25
,016
15,5
,008
7,75
,000
0 50,46
52,51
54,56
56,61
58,66
Figuur 23: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies30 Op basis van alle gebruikte veronderstellingen en bijhorende onzekerheidsranges voor de berekening van de VOS-emissies van de grafische sector, geeft de analyse aan dat de huidige VOS- emissies tussen 50 en 59% gereduceerd zijn ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de grafische sector, met een gemiddelde van 55%.
118
6
INSCHATTING VAN DE REELE VOS-EMISSIES VAN DE GRAFISCHE SECTOR IN 1990
6.1 Inschatting van de reële VOS-emissies in 1990 Het verschil tussen deze unabated VOS-emissies van de grafische sector en de reële VOSemissies in 1990 ligt in het verschil in productie in 1990 ten opzicht van nu. De vraag naar de productie-omvang van de verschillende subsectoren in 1990 en in 2000 werd voorgelegd aan de federaties Fetra, Fechiplast en Febelgra. Deze konden slechts een partieel antwoord geven. Bij Fetra zijn enkel gegevens beschikbaar met betrekking tot de activiteiten golfkarton en enveloppen. Deze activiteiten bedroegen in 1990 respectievelijk 65% en 60% ten opzichte van 2000. Bij Fechiplast zijn enkel productiegegevens beschikbaar met betrekking tot polyethyleen (met inbegrip van “printed reels for automatic packaging”). Deze activiteit bedroeg in 1990 71.3% ten opzichte van 1997. Febelgra kon geen antwoord geven op deze vragen. De algemene inktverbruiksstatistieken van IVP tonen een toename van het inktverbruik tussen 1990 en 2000 met 28%. De productie van de offsetsector in Nederland is tussen 1990 en 2000 toegenomen met 30%. De verschillende gegevens spreken elkaar niet tegen, maar zijn onvoldoende om voor elk van de subsectoren een inschatting te kunnen maken van de reële VOS-emissies in 1990. Om een inschatting te maken van de grootte-orde van de VOS-emissies van de grafische sector in 1990, wordt voorgesteld om de totale unabated VOS-emissies te verminderen met 30%, waarbij verondersteld wordt dat de productie van de grafische sector in 1990 30% lager was dan in 2000. Deze waarde komt qua grootte-orde overeen met de beschikbare informatie hieromtrent. De aldus bekomen emissies geven een betere inschatting van de reële VOS-emissies in 1990 dan de totale unabated VOS-emissies. De berekende unabated VOS-emissies van de grafische sector bedragen 17,4 kton VOS. De reële VOS-emissies van de grafische sector in 1990 zouden –op basis van bovenstaande veronderstelling- in de grootte-orde moeten liggen van 12,2 kton VOS. Voor de behaalde reducties in de huidige situatie komt dit neer op: - Huidige VOS-emissies: 7,9 kton VOS ten opzichte van 12,2 kton VOS = een reductie met 35%
119
6.2 Inschatting van de onzekerheid op de berekende reële VOS-emissies in 1990 Op de inschatting van de reële VOS-emissies in 1990 werd een onzekerheidsanalyse uitgevoerd. De analyse van ingeschatte reële VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen levert volgende frequentietabel op:
Forecast: reële VOS-emissies 1990 grafische 1.000 Trials
Frequency Chart
998 Displayed
,024
24
,018
18
,012
12
,006
6
,000
0
10.600,10
11.510,87
12.421,63
13.332,40
14.243,17
Figuur 24: frequentietabel voor de reële VOS-emissies van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies31 Deze waarden zijn het resultaat van een monte carlo van alle onzekere veronderstellingen die gebruikt werden in de berekening van de unabated VOS-emissies van de grafische sector en van de onzekere veronderstelling omtrent de productie van de grafische sector in 1990. De analyse geeft aan dat de reële VOS-emissies in 1990 tussen 10,5 kton VOS en 14,4 kton VOS bedragen, met een gemiddelde van 12,2 kton VOS. Het 95% betrouwbaarheidsinterval gaat van 10,7 kton VOS tot en met 13,8 kton VOS.
31
De range op de figuur stemt niet overeen met de range in de bijhorende tekst. Op de figuur worden ontbreken enkele gegevens (niet alle 1000 resultaten zijn weergegeven), terwijl de range in de bijhorende tekst gebaseerd is op de 1000 resultaten.
120
Op basis van de ingeschatte reële VOS-emissies en de huidige VOS-emissies van de grafische sector kan een inschatting gemaakt worden van de reële VOS-reducties in de huidige situatie ten opzichte van 1990. Ook op deze inschatting kan een onzekerheidsanalyse uitgevoerd worden. De analyse van de reële VOS-reductie levert de volgende frequentietabel op: Forecast: reële reductie VOS huidige tov 1990 1.000 Trials
FrequencyChart
998 Displayed
,02 4
24
,01 8
18
,01 2
12
,00 6
6
,00 0
0 23
29
35
41
46
Figuur 25: frequentietabel voor de reductie van de huidige VOS-emissies ten opzichte van de reële VOS-emissies (1990) van de grafische sector ter bepaling van de onzekerheid op de inschatting van deze emissies31 De monte carlo analyse houdt rekening met alle onzekerheden die gebruikt werden voor de berekening van de reële VOS-emissies in 1990 en de huidige VOS-emissies van de grafische sector. Volgens deze analyse ligt de VOS-reductie in de huidige situatie tussen de 22 en de 45%, met een gemiddelde van 35%. Het 95% betrouwbaarheidsinterval gaat van 26% tot en met 44%. De onzekerheid op de ingeschatte reële VOS-emissies is dan ook een stuk groter dan deze op de ingeschatte unabated VOS-emissies.
121
7
VERGELIJKING VAN DE INSCHATTINGEN MET ANDERE INFORMATIEBRONNEN
7.1 VOS-emissies van grafische activiteiten volgens de EmissieInventaris Lucht In onderstaande tabel staan de emissies van Totaal Organische Stoffen (TOS) voor alle bedrijven die drukactiviteiten uitvoeren die opgenomen zijn in de Emissie-Inventaris Lucht (EIL) van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Voor de jaren waarvoor een bedrijf geen verslag heeft opgesteld, wordt in de tabel de VOS-emissies van het volgende jaar ingevuld (behalve voor het jaar 2000, hier werden uiteraard de VOS-emissies van het jaar ervoor overgenomen). Deze inschattingen houden geen rekening met een eventuele evolutie van de VOS-emissies tengevolge van de implementatie van VOS-reducerende maatregelen in de bedrijven (nageschakelde technieken of substitutie van solventhoudende producten). Tabel 46: VOS-emissies van bedrijven met grafische activiteiten zoals opgenomen in de EIVR Chiyoda Europe Belcoat (eerst Assidomän en dan Frantschach duffel) Van Genechten Biermans Transpac Alpagro Papier en Plastics Alupa (tot 1996 Illotrans) De Vlijt-Verenigde Grafische bedrijvenConcentra (nu Agora-Antwerpen) Vandeweghe Flexo Printing Paraphane Drukkerij A. De Cuyper-Robberecht Blondé Carta Mundi Brepols Graphics Industries Agora Printing (tot 1996 Altiora) AEGIS (tot 1999 Eurozak) Transpac Gent Formipac (vroeger (in 1997) Bonar Phormium) Flexipac Spiegelfabriek Deknudt Segers & Balcaen Synco Ro Elep-Koverto Moore respons marketing (=Moore Lithorex) Inverco TOTAAL
1994
1995 475 38
1996 475 38
1997 364 38
1998 117 64
1999 97 76
2000 142 66
475 38 72 1658 146 325 303
72 1658 146 325 303
72 1658 146 325 303
70 2057 146 562 303
70 1566 146 562 303
65 713 146 194 303
55 727 80 194 303
35 465
35 465
35 906
30 1247
69 1083
46 658
38 965
39 196 129 35
39 32 129 35
39 82 129 35
1 26 129 35
33 0,213 118 41
33 0,213 110 36
33 0,213 122 23
9 350 1638 65
9 350 1638 65
9 350 1638 112
4 392 1635 72
5 462 1315 178
6 199 1346 211
1 76 2040 209
117 7 338 380 22 72 7
117 7 338 380 22 72 7
117 7 338 380 61 72 7
117 7 338 368 61 53 7
117 7 338 57 61 42 7
38 7 338 38
23 5 338 38
42 7
42 7
26
26 8090
26 6788
26 4738
26 5554
26 6946
26 6782
7359
Deze cijfers geven een eerste idee van de grootte-orde van de VOS-emissies van drukkerijen, omdat de grootste emittoren er in opgenomen zijn. Van deze bedrijven passen
122
16 bedrijven flexo- en diepdruk toe (van de 46 relevante flexo- en diepdrukkerijen), 3 bedrijven heatset (van de 16 heatsetdrukkerijen), 2 bedrijven illustratiediepdruk (van de 2 bedrijven), 5 bedrijven vellenoffset (van de 384) en 1 bedrijf zeefdruk (van de 399). Nazicht van de emissiejaarverslagen en informatie van de VMM leert dat emissies niet altijd juist berekend worden door de bedrijven zelf. De emissiejaarverslagen van de bedrijven zijn in een aantal gevallen zeer onoverzichtelijk en moeilijk interpreteerbaar. Ook kan vastgesteld worden dat sommige bedrijven enkel de geleide VOS-emissies opgeven en niet de diffuse emissies. Voor bepaalde bedrijven zijn de opgegeven VOS-emissies weliswaar juist berekend, maar mogen ze niet geheel aan drukactiviteiten toegeschreven worden. Bij de opstelling van bovenstaande tabel in het kader van deze studie is hiermee door Vito geen rekening gehouden. Voor de opstelling van de Vlaamse Emissie-Inventaris Lucht is het niet de bedoeling dat deze VOS-emissies opgesplitst worden naar verschillende sectoren. Een laatste opmerking betreft het gebruik van eenheden: bepaalde bedrijven drukken de VOS-emissies nog steeds uit als de emissie van C (koolstof) en niet als organische stof. Hierdoor worden de VOS-emissies te laag ingeschat. Volgens de VMM berekenen een aantal bedrijven de VOS-emissies als organische stof, maar gebruiken ze nog steeds de oude eenheid, namelijk Koolstof. Dergelijke problemen zijn bekend bij de VMM, maar kunnen niet makkelijk vermeden worden, aangezien het de bedrijven zelf zijn (of derden, in opdracht van de bedrijven) die het emissiejaarverslag opstellen. Vragen van de VMM aan deze bedrijven ter verbetering van deze emissiejaarverslagen resulteren niet noodzakelijk in een effectieve verbetering ervan. Toch vormen de emissiejaarverslagen een belangrijke aanvullende bron van kwantitatieve informatie. De VOS-emissies van een aantal bedrijven, die niet gereageerd hebben op de enquête, kon alsnog ingeschat worden dankzij informatie uit hun emissiejaarverslagen. In andere gevallen kon aanvullende informatie over bedrijven gehaald worden uit deze emissiejaarverslagen. Volgens de eigen inschattingen van de VOS-emissies van de grafische sector zouden deze in 2000 ongeveer 9 kton bedragen, terwijl deze op basis van de emissie-gegevens van de EIVR 5,6 kton bedragen.
7.2 Inktverbruiksstatistieken van IVP 7.2.1
Gegevens voor 1994 gebruikt in de studie van de UGent (Van Hyfte, 2000)
Het betreft data aangaande leveringen van inkt in België door Belgische producenten. Deze gegevens werden ingezameld per drukinktcategorie. Daarnaast werd een inschatting gemaakt van de import van drukinkten in België en deze zou bijna 50% bedragen van de totale consumptie van drukinkten. Zo kwam IVP voor 1994 op een totale consumptie van 28 000 ton drukinkten. Over de geïmporteerde inkten is geen bijkomende informatie bekend met betrekking tot de verdeling ervan over de verschillende productcategoriën. Van Hyfte heeft daarom het aandeel van de verschillende inkten in de totale Belgische verkoop van Belgische producenten toegepast op het totale importcijfer.
123
De verdeling van de Belgische verkoopshoeveelheden over Vlaanderen en Brussel+Wallonië is gebaseerd op de veronderstelling dat 60% van de drukkerijen in Vlaanderen gesitueerd zijn. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende subsectoren (flexo- en diepdruk, illustratiediepdruk, heatset, vellenoffset, zeefdruk en coldset). De basisgegevens van IVP voor 1994 zijn weergegeven in Tabel 47. 7.2.2
Gegevens voor 1996 gebruikt in de studie van de UGent (D’Haene, 2001) en de studie van Vito (Briffaerts en Van Rompaey, 2000)
Tabel 47 toont eveneens gedetailleerde verkoopsgegevens van IVP voor 1996. Dit totaal
bestaat uit de verkoop in België en de export. Deze cijfers omvatten het grootste deel van de productie van Belgische fabrikanten en de verkoop van inktimporteurs die lid zijn van IVP. De opsplisting van de inktverbruiken in productcategoriën is meer gedetailleerd dan voor de gegevens van 1994. Toch zijn ook deze categorieën niet direct bruikbaar. Via contacten met M. Haegeman van IVP werden bijkomende toelichtingen verkregen omtrent de inhoud van elk van de productcategoriën: § Vellenoffset en vellen hoogdruk = Vellenoffsetinkten, § Er is geen informatie beschikbaar omtrent het verbruik van lakken in de offset, § UV- en EB-inkten en lakken: deze producten kunnen niet aan een bepaalde druktechniek toegewezen worden, § Vloeibare inkten en andere producten=flexo- en diepdrukinkten en andere producten, § De verdunningssolventen en de lakken voor de flexo- en diepdruk worden niet apart gegeven, § Zeefdrukinkten = solventgebaseerde + H2O-gebaseerde + UV-inkten voor de zeefdruk, § Inktverbruiksstatistieken voor een meer recent jaar en met eenzelfde graad van detail zijn niet beschikbaar, § Er zijn geen gegevens beschikbaar in verband met het verbruik van lijmen door de grafische sector. Tabel 47: Overzicht van de beschikbare inktverbruiksstatistieken van IVP Productcategorie
Rotatie hoogdruk Vellenoffset en hoogdruk UV drogende inkt Rotatie coldset Rotatie heatset Illustratiediepdruk Vloeibare inkten producten:
en
andere
Verkoop België in 1994 (Van Hyfte, 2000)
Verkoop in België in 1994 (Van Hyfte, 2000)
Verkoop in België in 1996 (D’Haene, 2001) (ton)
Verkoop in België in 1996 (Vito, 2000)
Belgische leveranciers op Belgische markt
Belgische leveranciers en import op Belgische markt
Belgische markt + export
Belgische markt
Export
1125 117
1960 280
289 2231 643
3014 4349 1671
5320 7840 3080
9668 6109 795
112 1446 70 95 3326 5037 682
177 785 239 240 6342 1072 113
(ton)
124
Productcategorie
§ §
Solventgedragen inkt Solventgedragen vedunningssolventen en lakken § H2O-gedragen inkt § H2O-gedragen lakken en Verdunningsproducten voor H2O-gedragen inkten Zeefdrukinkt Hulpmiddelen1 Overige TOTAAL
Verkoop België in 1994 (Van Hyfte, 2000)
Verkoop in België in 1994 (Van Hyfte, 2000)
Verkoop in België in 1996 (D’Haene, 2001) (ton)
Verkoop in België in 1996 (Vito, 2000)
Belgische leveranciers op Belgische markt
Belgische leveranciers en import op Belgische markt
Belgische markt + export
Belgische markt
Export
1737 373
1176 1899
1726 513
1887 546
21 627 412 16177
991 538 16005
2276
1680
4200
3080
4672
4812 21 4573
1440 15672
2240 28000
33812
(ton)
Een interessante oefening is om de IVP-statistieken te vergelijken met de inktverbruiken die ingeschat zijn aan de hand van de enquêteresultaten. Daarom werden deze inktverbruiken verzameld in Tabel 48. Daarnaast werden de gedetailleerde verbruiksgegevens voor België in 1996 weergegeven. Tabel 48: Inktverbruiken voor Vlaanderen (op basis van de enquêteresultaten voor 2000) en België (op basis van IVP-statistieken voor 1996): moet nog aangepast worden
Flexo- en diepdruk Solventgebaseerde inkten H2O-gebaseerde inkten Illustratiediepdruk Heatset Vellenoffset Zeefdruk Solventgebaseerde inkten H2O-gebaseerde inkten UV-inkten Coldset
Op basis van enquêteresultaten Vlaamse verbruiksgegevens voor 2000
Op basis van IVP-gegevens (ton): Belgische verbruiksgegevens voor 1996
4243 2034 2787 4043 1579 173 117 8 48
1737 1726 682 5037 1446 21
3326
Wanneer beide informatiebronnen met elkaar vergeleken worden, dan kan alleen besloten worden dat deze gegevens niet in overeenstemming zijn met elkaar. Voor een aantal druktechnieken zijn de Belgische verbruiken veel lager dan de ingeschatte Vlaamse verbruiken (solventgebaseerde flexo- en diepdruk, illustratiediepdruk, zeefdruk). In het algemeen kan besloten worden dat de ingeschatte inktverbruiken voor Vlaanderen (2000) relatief groot zijn in vergelijking met inktverbruiken voor België (1996) die door IVP opgegeven worden.
125
In Tabel 49 is de evolutie weergegeven van het totale inktverbruik in België volgens IVP. Uit deze tabel blijkt dat het totale inktverbruik toegenomen is tussen 1996 en 2000. Voor een klein deel kunnen de relatief hoge verbruiksgegevens toegeschreven worden aan deze evolutie. Er moeten echter nog bijkomende redenen aan te geven zijn ter verklaring van de relatief lage verbruiksgegevens voor België van IVP. Het globale inktverbruik in België is toegenomen met zo’n 28%. Dit kan echter geen verklaring geven voor het verschil tussen het verbruik van flexo- en diepdrukinkten volgens IVP en de inschattingen op basis van de enquêteresultaten. De statistieken van IVP zijn gebaseerd op de verkoop van inkten door hun leden. Deze leden zijn aan de ene kant inktproducenten en aan de andere kant groothandelaars van inkten, waaronder ook ingevoerde inkten. Een mogelijke verklaring voor de relatief lage verbruiksgegevens van IVP is dat een groot deel van de ingevoerde inkten niet opgenomen zijn in deze statistieken. De mogelijkheid bestaat dat drukkerijen hun producten rechtstreeks in het buitenland aankopen. In dat geval kopen ze niet aan via de leden van IVP en worden hun verbruiksgegevens niet opgenomen in de statistieken van IVP. Uit een telefonische rondvraag blijkt dat de grootste flexo- en diepdrukkerijen, evenals de twee illustratiediepdrukkerijen hun inkten (voor het grootste deel) rechtstreeks in het buitenland aankopen. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een gedeelte van de heatsetdrukkerijen, zeefdrukkerijen, vellenoffsetdrukkerijen en coldsetdrukkerijen hun inkten rechtstreeks in het buitenland aankopen. Tabel 49: Overzicht van de globale inktproductie- en inktverbruiksstatistieken voor België van 1990 t.e.m. 2000 (IVP, 2001)32 Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Verkoop totaal (ton) 28600 26980 28185 30250 31225 31225 33122 37217 41571 44044 48481
Productie België (ton) 27360 25535 26425 28340 29279 29025 30922 34728 39104 ? ?
Import (ton) 1240 1445 1760 1910 1946 2200 2200 2489 2467 ? ?
Verkoop België (ton) 14860 14190 15500 17455 15585 15070 15470 17379 19046 19716 20637
Export (ton) 13740 12790 12685 12795 15640 16155 17652 19838 22525 24328 27844
7.3 Verdeling van de drukkerijen over de drie Belgische regio’s Wanneer de enquêteresultaten -en de extrapolaties hiervan naar Vlaanderen- vergeleken worden met nationale verbruiksstatistieken, dan is het nodig om eerst het aandeel in te schatten van Vlaanderen in het nationale verbruik van producten. Omdat in deze studie de verschillende druktechnieken afzonderlijk behandeld worden, is het zelfs nodig om het aandeel van de Vlaamse drukactiviteiten in te schatten voor elk van de behandelde subsectoren (flexo- en diepdruk, heatset, illustratiediepdruk, vellenoffset, zeefdruk en coldset). 32
M. Haegeman van IVP (2001)
126
In onderstaande tabel zijn bedrijfsgegevens verzameld uit de databank Trends Top 10 000 (2001). Eén van de activiteiten waarop bedrijven kunnen geselecteerd worden, is de activiteit drukkerijen. Wanneer de drukkerijen geselecteerd worden op basis van het aantal werknemers en op basis van provincies die respectievelijk in Vlaanderen, in Wallonië en in Brussel liggen, wordt een verdeling bekomen die weergegeven is in Tabel 50. Tabel 50: Verdeling van drukkerijen over de 3 regio’s en in functie van de bedrijfsgrootte Vlaanderen Wallonië Brussel België Aantal Aantal Aantal Aantal drukkerijen drukkerijen drukkerijen drukkerijen 1000 - … 0 0 0 0 500-999 0 0 0 0 200 – 499 4 2 1 7 100-199 18 1 6 25 50-99 22 6 3 31 20-49 77 19 19 115 10 tem 19 93 22 26 141 5 tem 9 121 28 34 183 1 tem 4 210 68 60 338 Geen 140 59 44 243 Totaal 685 205 193 1083 Aandeel 63 19 18
Wanneer enkel rekening wordt gehouden met het totaal aantal bedrijven, dan is 63% van de Belgische drukkerijen in Vlaanderen gesitueerd. Wordt er echter rekening gehouden met het aantal werknemers (door het aantal bedrijven te vermenigvuldigen met het gemiddeld aantal werknemers van een bepaalde categorie), kan een ruwe inschatting gemaakt worden van het aantal werknemers dat werkzaam is in een drukkerij. Op basis van bovenstaande gegevens van Trends 2001 kan berekend worden dat 67% van deze werknemers werkzaam is in Vlaanderen. Bovenstaande bedrijven zijn in de databank geclasseerd onder de categorie Drukkerijen. Deze categorie bevat echter niet alle bedrijven die druktechnieken toepassen. Na verder onderzoek van de databank blijkt dat de overige bedrijven (waaronder een groot deel van de flexo- en diepdrukbedrijven) in volgende categorieën ondergebracht zijn: § papierhandel en industrie § plastic § chemische industrie § uitgeverijen Wat betreft de categorie drukkerijen mag verondersteld worden dat de overgrote meerderheid van de bedrijven drukactiviteiten uitoefenen, of hiermee gerelateerde activiteiten. Wat betreft de overige categorieën oefent slechts een kleine minderheid van de opgenomen bedrijven drukactiviteiten uit. Daarom is bijkomende informatie nodig om de bedrijven met grafische activiteiten binnen deze categoriën te identificeren. Een belangrijke bron van
127
complementaire informatie zijn de federaties. Via hun ledenlijsten (en via bijkomende marktinformatie) kan een idee gevormd worden van het aantal bedrijven die heatset, coldset, flexo- en diepdruk, illustratiediepdruk en vellenoffset toepassen in Vlaanderen, maar ook in Brussel en Wallonië. In de veronderstelling dat in de drie regio’s een even groot deel van de bedrijven aangesloten is bij deze federaties kan een beeld gevormd worden van het aantal bedrijven die de verschillende opgenoemde druktechnieken toepassen in Vlaanderen, maar ook in Brussel en Wallonië. De verdeling van de flexo- en diepdrukkerijen over Vlaanderen en Brussel+Wallonië is weergegeven in Tabel 51. Tabel 51: Verdeling van de flexo- en diepdrukbedrijven over de regio’s in België (op basis van de leden van Febelgra, Fetra en Fechiplast) Vlaanderen Aantal flexoen diepdrukbedrijven 27 (25)* 53%
Brussel+Wallonië Aantal flexoen diepdrukbedrijven 24 (22)** 47%
België Aantal flexoen diepdrukbedrijven 51 (47) 100%
17 (12) 80%
4 (3) 20%
21 (15) 100%
Fechiplast + niet aangesloten bedrukkers van plastic folies
12 (12) + 8 (4) = 20 (16)
2 (2) + 0 (0) = 2 (2)
14 (14) + 8 (4) =22 (18)
Verdeling Vlaanderen en Brussel+Wallonië op basis van het aantal bedrijven dat effectief flexo- en diepdruk toepast
89%
11%
100%
64 (53***) 66%
30 (27) 34%
94 (80) 100%
Fetra Verdeling Vlaanderen en Brussel+Wallonië op basis van het aantal bedrijven dat effectief flexo- en diepdruk toepast
Febelgra Verdeling Vlaanderen en Brussel+Wallonië op basis van het aantal bedrijven dat effectief flexo- en diepdruk toepast
TOTAAL Verdeling Vlaanderen en Brussel+Wallonië op basis van het aantal bedrijven dat effectief flexo- en diepdruk toepast *
Het cijfer tussen haakjes geeft het aantal bedrijven weer dat effectief flexo- en diepdruk uitoefent. Uit de enquête blijkt dat een aantal bedrijven deze druktechniek (praktisch) niet toepassen. ** Het aantal bedrijven dat effectief flexo- en diepdruk toepast, wordt voor Brussel+Wallonië ingeschat aan de hand van het aantal verkeerdelijk aangeschreven bedrijven in Vlaanderen *** 1 bedrijf is dubbelgeteld omdat het bij twee federaties aangesloten is
Wanneer de verdeling binnen de verschillende groepen bekeken wordt (federaties en bijkomende bedrijvenlijst), dan vallen onmiddellijk grote verschillen op. De Fetra-leden zijn praktisch gelijk verdeeld over Vlaanderen en Wallonië + Brussel. De Febelgra-leden zijn voor 80% in Vlaanderen gesitueerd. De Fechiplastleden en overige bedrukkers van plastic folies blijken voor 90% in Vlaanderen te zijn gesitueerd.
128
De Fetra-leden bestaan voor een groot deel uit papier- en kartonverwerkers. De toepassing van waterige inkten in deze bedrijven is dan ook groot. Volgens een enquêtering van Fetra onder haar leden zou ongeveer 67% van de flexo- en diepdrukkerijen in 1996 enkel watergebaseerde inkten gebruiken. Zo’n 11% zou in 1996 enkel solventgebaseerde inkten toepassen. De overige 22% gebruikt een combinatie van beiden. Er dient wel opgemerkt te worden dat één van de 2 grote flexo- en diepdrukkerijen in Vlaanderen, die enkel solventgebaseerde inkten verbruiken, lid is van Fetra. De Febelgra-leden die flexo- en diepdruk toepassen bestaan voor een aanzienlijk deel uit bedrijven die etiketten, labels en enveloppen bedrukken. Uit de enquêteresultaten blijkt dat deze bedrijven eerder watergebaseerde dan solventgebaseerde inkten gebruiken. De Fechiplast-leden (en de bedrijven die via Fechiplast zijn doorgegeven) daarentegen bedrukken voornamelijk kunststoffen. In deze subsector wordt nog voornamelijk met solventgebaseerde inkten gedrukt. Eén van de 2 grote flexo- en diepdrukkerijen, die enkel solventgebaseerde inkten verbruiken, behoort tot deze laatste categorie. Op basis van bovenstaande informatie kan besloten worden dat het grootste deel van de gebruikers van solventgebaseerde inkten in de flexo- en diepdruk in Vlaanderen gesitueerd is. Wanneer betrouwbare inktverbruiksstatistieken voorhanden zouden zijn voor België, zou het nodig zijn om een specifieke verdeelsleutel te bepalen voor de verdeling van de flexo- en diepdrukinkten over Vlaanderen en Brussel+Wallonië. Voorlopig zijn geen betrouwbare inktverbruiksstatistieken beschikbaar voor België, zodat bovenstaande informatie niet verder gebruikt kan worden in het kader van deze studie. In Vlaanderen zijn er 16 heatsetdrukkerijen gesitueerd, terwijl het er in Brussel+Wallonië minstens 9 zijn33. Op basis van deze gegevens kan berekend worden dat 63% van de heatsetdrukkerijen in Vlaanderen ligt. Daarnaast blijkt dat de grote heatsetdrukkerijen in Wallonië+ Brussel hebben elk slechts 3 heatsetpersen in productie hebben, terwijl er in Vlaanderen één heatsetdrukkerij is met 6 heatsetpersen en enkel met 5 persen. Op basis van deze informatie kan verondersteld worden dat meer dan 61% van het Belgische verbruik van heatsetinkten in Vlaanderen verbruikt wordt. Ook voor deze subsector kan besloten worden dat het nodig is om een specifieke verdeelsleutel te bepalen voor de verdeling van de heatsetinkten over Vlaanderen en Brussel+Wallonië, in het geval er betrouwbare inktverbruiksstatistieken voorhanden zouden zijn voor België. Voorlopig zijn geen betrouwbare inktverbruiksstatistieken beschikbaar voor België, zodat bovenstaande informatie niet verder gebruikt kan worden in het kader van deze studie. Voor de overige subsectoren werd dergelijke analyse niet gemaakt. In het geval van de zeefdrukkerijen is de informatie hieromtrent zeer beperkt en weinig betrouwbaar (een groot deel van de zeefdrukkerijen in de database bleken deze activiteiten niet meer uit te oefenen). Voor de illustratiediepdruk is bekend dat twee bedrijven in Vlaanderen gesitueerd zijn en één in Wallonië. Voor deze sector waren echter alle gegevens omtrent inktverbruiken beschikbaar. Voor de vellenoffsetbedrijven is deze analyse niet meer gemaakt, omdat 33
Op basis van de ledenlijst van Febelgra zouden er in Vlaanderen 17 heatsetdrukkerijen zijn en in Wallonië+Brussel 9. Tijdens de enquêtering werd vastgesteld dat er slechts 16 heatsetdrukkerijen zijn in Vlaanderen. Het is mogelijk dat niet alle 9 heatsetdrukkerijen in B+W effectief heatsetactiviteiten uitoefenen.
129
hiervoor relatief veel tijd nodig is. Aangezien ondertussen gebleken is dat er geen betrouwbare inktverbruiksstatistieken beschikbaar zijn, is het belang van het uitvoeren van dergelijke analyse in het kader van deze studie zeer klein.
7.4 Verbruik van solventen door Flexo- en diepdrukkerijen die lid zijn van Fetra Fetra heeft in 1996 een enquête uitgevoerd onder haar Vlaamse leden. Er werd gevraagd naar het verbruik van solventen via flexo- en diepdrukinkten (niet duidelijk wat juist gevraagd werd). De antwoorden op deze enquête zijn weergegeven in Tabel 52. Uit de resultaten van de recente enquête van Vito kan het solventverbruik berekend worden van de leden van Fetra die de enquête beantwoord hebben. Bij de berekening van het solventgebruik van deze bedrijven wordt rekening gehouden met het verbruik van solventgebaseerde inkten, lakken en lijmen, met het verbruik van H2O-gebaseerde inkten, lakken en lijmen, en tenslotte met het verbruik van schoonmaaksolventen. Zo kan een totaal solventverbruik berekend worden van 5115 ton. Er wordt hierbij uitgegaan van een solventgehalte van H2O-gebaseerde inkten van 10%. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het verbruik van H2O-gebaseerde inkten veel minder volledig is dan het verbruik van solventgebaseerde producten. Het gaat hier dus om een (lichte) onderschatting van het solventverbruik. Niettemin sluiten deze gegevens goed aan op de enquêteresultaten van Fetra uit Tabel 52. Volgens deze gegevens neemt het solventgebruik af met 200 ton per jaar. Wanneer deze trend zich verder zou zetten, zou er in 2000 zo’n 5100 ton solventen verbruikt worden door de Vlaamse leden van Fetra. Verder is het nog interessant om te vermelden dat meer dan 70% van het solventverbruik op rekening staat van slechts twee van de leden van Fetra. Dit feit ondersteunt de veronderstelling dat via de enquêtes het grootste deel van het solventenverbruik in kaart is gebracht. De reductie van de VOS-emissies was onder de Fetra leden in 2000 38.7% en tegen 2003 zou de reductie zelfs 61.7% bedragen. Tabel 52: Resultaten van een enquête van Fetra onder Vlaamse leden met flexo- en diepdrukactiviteiten (uit 1996)34 1994
1995
1996
6 300
6 100
5 900
Reductie van VOSemissies tengevolge van reductiemaatregelen
-
620
1 230
Reductie uitgedrukt als %
-
10
21
6 300
5 480
4 670
Totaal solventen
Solventemissies
34
gebruik
Preparation of a policy to reduce the emissions of VOC from products (Vito, 2000)
130
8
ONTWIKKELING VAN DE KOSTENCURVE VOOR DE REDUCTIE VAN VOS-EMISSIES VAN DE GRAFISCHE SECTOR IN VLAANDEREN
8.1 Ontwikkeling van een kostencurve Met de data die verzameld werd in de voorgaande delen werden kostencurven op basis van de marginale kosten opgesteld. Een kostencurve geeft de minimale jaarlijkse kost weer om de emissies met een bepaalde hoeveelheid te reduceren. De methode die hier gevolgd werd voor het opstellen van de kostencurve, is de klassieke methode. De kostencurve wordt opgesteld voor één installatie of één subsector afhankelijk van het niveau waarop de maatregelen geformuleerd kunnen worden. Met behulp van de kostencurve kan men een maatregel of een combinatie van maatregelen bepalen die voldoen aan een bepaalde eenheidskost (in kEURO per ton vermeden emissie) of aan een opgegeven emissiereductie. Hiervoor moeten de maatregelen en combinaties van maatregelen gesorteerd worden volgens marginale (eenheidsreductie)kosten (MK). De gemiddelde kosten worden bepaald als het quotiënt van de totale kosten en de totale emissiereductie voor één maatregel of een combinatie. De marginale kost is de kostprijs om één ton additioneel te reduceren. Per installatie of sector worden de marginale kosten bepaald door opeenvolgende iteraties. De marginale kost moet oplopend zijn. Voor elke maatregel wordt de marginale kost berekend ten opzichte van de maatregel wiens marginale kost lager is. Voor de goedkoopste techniek zal de marginale kost gelijk zijn aan de gemiddelde kost. De volgende technologie zal diegene zijn die het meeste reduceert en het minste kost ten opzichte van de eerste techniek. Deze techniek sorteert de maatregelen en elimineert die maatregelen die duurder zijn dan de andere en minder reduceren. Als we dit grafisch voorstellen, worden die technologieën die op de envelopcurve liggen verkozen. De andere zijn niet ‘kostenefficiënt’. Wanneer een kostencurve voor een installatie wordt opgesteld dan is de kostencurve altijd strikt convex. In de praktijk zal het nochtans niet zo eenvoudig zijn te vermijden dat een techniek, die niet “kostenefficiënt” is, geselecteerd wordt. Indien door toepassing van deze techniek voldaan wordt aan de gevraagde reductie, via bijvoorbeeld een norm, is het onwaarschijnlijk dat het bedrijf nog extra zal investeren omdat een duurdere maatregel kostenefficiënter is. De omhullende curve zal niet altijd overeenstemmen met de werkelijkheid.
8.2 Overzicht van de reductiemaatregelen die weerhouden werden uit de maatregelfiches In de maatregelfiches van Sitmae worden per subsector alle mogelijke reductiemaatregelen opgesomd.
131
Een deel van deze maatregelen is niet geschikt binnen de context van de specifieke situatie in Vlaanderen en wordt daarom niet in de kostencurve opgenomen. Andere maatregelen zijn wel geschikt bevonden, maar kunnen niet kwantitatief geëvalueerd worden (wegens een gebrek aan kwantitatieve informatie). Deze worden evenmin opgenomen in de kostencurve. Daarnaast zijn er reductiemaatregelen, zoals deze voor de offset, die niet individueel kunnen worden geëvalueerd, maar eerder als een keuzepakket moeten beschouwd worden waaruit bedrijven kunnen kiezen om een bepaalde reductie te behalen. Tenslotte zijn er een aantal reductiemaatregelen die individueel geëvalueerd worden en opgenomen worden in de kostencurve. In onderstaande paragrafen wordt kort besproken welke reductiemaatregelen uit de fiches weerhouden zijn en waarom. 8.2.1
Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de flexo- en diepdrukkerijen
Volgende reductiemaatregelen worden geëvalueerd in de kostencurve: - Substitutie van solventgebaseerde producten - Toepassen van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen - Implementeren en toepassen van een naverbrander (met een hoge efficiëntie) - Reductie van de diffuse emissies van heliobedrijven tot 10% van de solventinput (onder meer door het aansluiten van de bodemafzuiging van heliopersen op een naverbrander) Opmerking ivm geschikte reductiemaatregelen in drukkerijen die reeds een naverbrander geïmplementeerd hebben in het verleden: Het uitgangspunt van deze studie is dat de implementatie van een reductiemaatregel leidt tot een reductie van de VOS-emissies ten opzichte van de huidige situatie. In bedrijven waar de drukpersen reeds aangesloten zijn op een naverbrander, zullen een aantal van de opgesomde maaatregelen niet zorgen voor een extra reductie ten opzichte van de huidige situatie: - substitutie van solventgebaseerde inkten - toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de solventen - toepassing van een actief koolfilter met hergebruik van de solventen Bij de berekening van de marginale kosten ten opzichte van de referentiesituatie (de huidige situatie), wordt in de noemer een negatieve waarde bekomen ofwel een nulwaarde. Geen van beide is mogelijk en dus worden deze cases niet opgenomen in de kostencurve. De enige maatregel die voor deze bedrijven geëvalueerd wordt, op voorwaarde dat er heliopersen in de productie staan, is de reductie van de diffuse emissies tot 10% (onder meer door de aansluiting van de bodemafzuiging op de bestaande naverbrander). Opmerking ivm substitutie van solventgebaseerde producten: In de fiches worden drie verschillende maatregelen voorgesteld met betrekking tot substitutie van producten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het bedrukken van
132
verschillende substraten en verschillende producten (inkten, lakken en lijmen). In de kostencurve worden deze drie maatregelen verzameld onder substitutie van solventgebaseerde producten. Bij de bepaling van het toepassingsgebied van deze maatregel, is wel rekening gehouden met de voorwaarden die in deze fiches opgenomen werden. Opmerking ivm de toepassing van actief kool in de flexo- en diepdruk: In de maatregelfiches wordt een onderscheid gemaakt tussen toepassing van actief kool met recuperatie van de geadsorbeerde solventen en actief kool met externe verwerking van de actief kool. In de kostencurve wordt enkel de laatste maatregel opgenomen. De toepassing van actief kool, met recuperatie van de geadsorbeerde solventen, is technisch haalbaar. Deze maatregel geeft echter ten hoogste eenzelfde emissiereductie als de toepassing van een naverbrander (een lagere reductie als de toepassing van een efficiënte naverbrander). Daarnaast wordt in de fiche gesteld dat de kosten verbonden aan deze maatregel lager liggen dan deze van een efficiënte naverbrander wanneer het bedrijf een solventinput heeft groter dan 1000 ton per jaar. De bedrijven die nog geen reductiemaatregelen geïmplementeerd hebben in 2000 hebben allemaal een lagere solventinput. Voor deze bedrijven wordt de maatregel actief kool filter met recuperatie van de solventen bijgevolg niet weerhouden. Alle maatregelen die een lagere reductie hebben dan een andere maatregel en tegelijk een hogere kostprijs, komen niet in aanmerking. Opmerking ivm de toepassing van een naverbrander: In de fiches wordt een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende maatregelen met betrekking tot de toepassing van een naverbrander. Het verschil tussen de drie maatregelen ligt in de efficiëntie ervan. De praktijk toont echter aan dat in Vlaanderen uitsluitend efficiënte naverbranders geplaatst worden. De reden waarom Vlaamse flexo- en diepdrukkerijen en heatsetdrukkerijen naverbranders installeren met een hoge efficiëntie is (gedeeltelijk) te verklaren door de bestaande VLAREM-wetgeving. Meer gedetailleerde uitleg over deze kwestie (naverbranders en de VLAREM-wetgeving) is terug te vinden in bijlage 3, die achteraan het rapport terug te vinden is. 8.2.2
Weerhouden reductiemaatregelen illustratiediepdrukkerijen
voor
de
VOS-emissies
van
de
De kostencurve evalueert één bijkomende reductiemaatregel voor de illustratiediepdruk. Uit de fiches zelf blijkt dat alle, op drie na, maatregelen reeds in Vlaanderen toegepast worden in 2000 (de huidige situatie). De drie bijkomende reductiemaatregelen zijn: - Volledige inkapseling van de illustratiediepdrukpersen: deze maatregel is enkel toepasbaar op nieuwe illustratiediepdrukpersen. Het lijkt echter weinig waarschijnlijk dat de twee bestaande illustratiediepdrukkerijen de komende jaren zullen investeren in een nieuwe drukpers. - Overschakelen op watergebaseerde inkten: deze maatregel is technisch gezien niet haalbaar in de twee Vlaamse illustratiediepdrukkerijen. - Reductie van de totale VOS-emissies tot 6,5% van de totale solventinput.
133
Deze laatste drempelwaarde is tot stand gekomen in samenspraak met de sector zelf (contacten tussen Sitmae en de milieucoördinator van de beide bedrijven). 8.2.3
Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de heatset en de vellenoffset
Voor de heatset worden volgende reductiemaatregelen geëvalueerd: - Implementatie en toepassing van een naverbrander - Reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen Voor de vellenoffset worden volgende reductiemaatregelen geëvalueerd: - Reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen Opmerking met betrekking tot de reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van heatsetinkten: Volgens het deelrapport van Sitmae “Emissiebeperkende maatregelen” is enkel de toepassing van een naverbrander haalbaar in de praktijk. Ook voor deze subsector wordt een onderscheid gemaakt tussen naverbranders met een verschillende efficiëntie. Ook in de heatsetbedrijven worden enkel efficiënte naverbranders geïnstalleerd. Meer uitleg is gegeven ter hoogte van Weerhouden reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van de flexo- en diepdrukkerijen, pagina 131. Opmerking met betrekking tot de reductie van de VOS-emissies tengevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen in de heatset en de vellenoffset: Het deelrapport van Sitmae “Emissiebeperkende maatregelen” geeft een aantal concrete maatregelen die kunnen leiden tot een reductie van de VOS-emissies van het gebruik van IPA en/of wasmiddelen in beide subsectoren. Tijdens de stuurgroepvergadering van juli 2002 werd een consensus bereikt omtrent de bepaling van het reductiepotentieel in de heatsetsector: tegen 2010 moeten alle Vlaamse heatsetdrukkerijen hun VOS-emissies kunnen terugdringen tot de norm die voorgeschreven wordt door de Solventrichtlijn. Het reductiepotentieel met betrekking tot de VOS-emissies van IPA en wasmiddelen wordt berekend op basis van deze aanname. Tijdens een overleg tussen Sitmae, de opdrachtgevende overheid en de sector op 5 september 2002 is besloten dat de VOS-emissies ten gevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen van de grote vellenoffsetbedrijven kan teruggedrongen worden. Op basis van de conclusies van deze vergadering (zie het Sitmae-deelrapport “Emissiebeperkende maatregelen”) wordt verderop in het rapport een inschatting gemaakt van het reductiepotentieel in de vellenoffsetsector. Omdat enkel rekening gehouden wordt met de grote vellenoffsetbedrijven, zal het reductiepotentieel onderschat worden. Wat betreft de kosten voor deze reducties, is op deze overlegvergadering consensus bereikt over de conclusie dat deze niet kwantificeerbaar zijn, maar ook niet doorwegen op de concurrentiepositie van het bedrijf. Beide “maatregelen” (voor de heatset en voor de vellenoffset) worden ingevoegd in de kostencurve zonder kosten. Met andere woorden, de af te lezen kosten op de grafiek van de kostencurve zullen gelijk zijn aan nul. Er dient duidelijk gesteld te worden dat het gaat over maatregelen binnen bedrijven die nog de mogelijkheid hebben om diffuse VOS-emissies te verminderen. Het is tevens duidelijk dat deze maatregelen een (financiële) inspanning zullen vergen (bijvoorbeeld voor afstelling of
134
onderhoud van de persen, opleiding van drukkers en managementaandacht) maar dat de kostprijs niet in te schatten is. Eveneens dient gesteld te worden dat maatregelen die een langere steltijd vergen of langere wastijden tot gevolg hebben niet als BBT kunnen weerhouden worden aangezien de kosten daarvoor zeer hoog zijn per eenheid gereduceerde emissie. Dat zal het geval zijn voor die bedrijven die in het verleden reeds inspanningen geleverd hebben om de diffuse VOSemissies te reduceren, Er wordt geen aparte evaluatie gemaakt van het reductiepotentieel tengevolge van de implementatie van IPA-reductiemaatregelen en het reductiepotentieel tengevolge van de implementatie van reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van wasmiddelen. Er wordt van uitgegaan dat de veronderstelde reductie het gevolg is van de implementatie van reductiemaatregelen voor IPA en / of VOS-emissies van wasmiddelen. 8.2.4
Weerhouden reductiemaatregelen zeefdrukkerijen
voor
de
VOS-emissies
van
de
Voor de zeefdruk worden volgende maatregelen geëvalueerd: - Substitutie van solventgebaseerde producten met UV-producten en watergebaseerde producten - Toepassen van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen In het Sitmae-deelrapport “Emissiebeperkende maatregelen” worden eveneens reductiemaatregelen voorgesteld ter reductie van de VOS-emissies van het gebruik van reinigingsmiddelen in de zeefdruk. Een deel van deze maatregelen is geschikt bevonden voor implementatie in de zeefdrukkerijen. Deze maatregelen kunnen echter niet geëvalueerd worden en opgenomen worden in de kostencurve tengevolge van een gebrek aan relevante kwantitatieve gegevens. Het ontbreken van deze maatregelen in de kostencurve heeft echter geen invloed op de grootte-orde van het berekende reductiepotentieel voor de ganse grafische sector, aangezien de zeefdruksector op zich een heel beperkte bijdrage levert tot de totale VOS-emissies van de grafische sector en de VOSemissies van het gebruik van reinigingsmiddelen slechts een deel zijn van deze VOSemissies. Opmerking ivm de substitutie van solventgebaseerde producten: In de maatregelfiches wordt een onderscheid gemaakt tussen substitutie bij het bedrukken van dik papier en karton en substitutie bij het bedrukken van andere substraten. Voor de opstelling van de kostencurve wordt slechts één maatregel geëvalueerd, substitutie van solventgebaseerde producten op alle substraten. Voor de inschatting van het reductiepotentieel zelf wordt wel rekening gehouden met de beperkingen en de mogelijkheden die aangegeven worden in de fiches. Opmerking ivm de toepassing van een naverbrander in de zeefdruk: De fiche vermeldt als mogelijke maatregel ook de toepassing van een naverbrander. Deze maatregel zou enkel van toepassing zijn op zeefdrukkerijen met een solventinput > 15 ton / jaar. Er is geen informatie beschikbaar met betrekking tot de structuur van de
135
bedrijfsgroottes in de zeefdruksector in Vlaanderen. Uit de enquêteresultaten blijkt echter dat geen enkel bedrijf een dermate hoog solventverbruik heeft. Daarom wordt er in deze studie van uitgegaan dat in Vlaanderen geen zeefdrukkerijen zijn die als reductiemaatregel een naverbrander kunnen toepassen.
8.3 Berekening van het reductiepotentieel en de marginale kosten voor de flexo- en diepdruksector in 2010 volgens het nul-groei en het 15%groei scenario Er wordt uitgegaan van de emissiegegevens voor 2000. Voor elk bedrijf wordt nagegaan welke reductiemaatregelen reeds geïmplementeerd zijn en welke reductiemaatregelen nog voor een extra reductie kunnen zorgen tegen 2010. Deze maatregelen worden vervolgens geëvalueerd op het vlak van reductiepotentieel binnen het bedrijf en de kosten van deze reductie. De bedrijven die reeds reductiemaatregelen (substitutie, een naverbrander of een actief koolfilter) hebben geïmplementeerd, worden niet verder in beschouwing genomen. Wanneer alle bedrijven op deze manier geëvalueerd zijn, worden per bedrijf de marginale kosten bepaald van de verschillende mogelijke maatregelen. Nadat de verschillende maatregelen (=1 maatregel voor 1 bedrijf) gerangschikt worden naar oplopende marginale kosten, kan een kostencurve voor de flexo- en diepdruksector opgemaakt worden. Opmerking omtrent de uitbreiding van het toepassingsgebied van de naverbranders in bedrijf 35 en bedrijf 39: Bedrijf 35 en bedrijf 39 zullen in de loop van 2002 hun naverbrander uitbreiden naar de ganse productie. De naverbranders waren reeds initieel ontworpen voor de totale productie. Het is dus geen uitbreiding van de naverbrander zelf, maar van de toepassing van de naverbrander. In de inventaris wordt dit gegeven in rekening gebracht voor de inschatting van de toekomstige VOS-emissies (omdat de huidige VOS-emissies het jaar 2000 betreffen). De extra reductie tengevolge van de uitbreiding van de bestaande naverbrander voor beide bedrijven wordt op de kostencurve aangebracht zonder hiervoor kosten aan te rekenen. 8.3.1
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de substitutie van solventgebaseerde producten
Het reductiepotentieel en de jaarlijkse kost van de toepassing van deze maatregel zijn afgeleid van een kosten batenanalyse van een Frans flexo- en diepdrukbedrijf dat 75% van zijn VOS-emissies heeft gereduceerd door substitutie van solventgebaseerde producten35. Het toepassingsgebied van deze maatregel in Vlaanderen is afgeleid van de beschikbare informatie over de individuele bedrijven en de informatie in de maatregelfiches van Sitmae. Bedrijven, die nog geen reductiemaatregelen toepassen in 2000 en waarvan ingeschat wordt dat ze technisch en kwalitatief gezien kunnen overschakelen naar alternatieve producten, vormen het toepassingsgebied van deze maatregel. 35
Dossier de demande de modification d'arrêté préfectoral van bedrijf x (1999)
136
-
Bepaling van de jaarlijkse kost van substitutie van solventgebaseerde producten:
Volgens de kosten batenanalyse van een Frans flexo- en diepdrukbedrijf bedragen de kosten van substitutie voor een dergelijk bedrijf 70% van de kosten van de implementatie en toepassing van een naverbrander. Deze informatie is gebruikt voor de bepaling van de kostprijs van substitutie voor de bedrijven die deze maatregel kunnen toepassen. Verder in deze studie (8.3.3. Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de implementatie en toepassing van een naverbrander (met hoge efficiëntie), pagina 143) wordt de kostprijs bepaald van een naverbrander met hoge efficiëntie. Hieruit blijkt dat voor bedrijven met een solventverbruik tussen 30 ton/jaar en 400 ton/jaar eenzelfde gemiddelde kostprijs gebruikt wordt. Deze kostprijs is afgeleid van de informatie uit de ingevulde enquêtes. Uit de bepaling van het toepassingsgebied van deze reductiemaatregel blijkt dat alle geschikte bedrijven een solventverbruik hebben lager dan 400 ton/jaar. Aangezien de kostprijs van substitutie 70% bedraagt van de kostprijs van een naverbrander voor hetzelfde bedrijf, is deze kostprijs voor al deze bedrijven dezelfde. Er zijn verschillende argumenten die deze constante kostprijs tegenspreken. Door het feit dat echter geen betere informatie voorhanden is om een onderscheid te maken tussen verschillende categorieën werd verder gewerkt met deze constante kostprijs. Deze berekeningswijze leidt tot het besluit dat substitutie voor deze bedrijven goedkoper is dan een naverbrander. Daarnaast geven de resultaten aan dat de toepassing van reductiemaatregelen voor kleinere bedrijven duurder uitkomen dan voor grotere (dezelfde kostprijs wordt in geval van een kleiner bedrijf verdeeld over een kleinere emissiereductie, zodat de kostprijs / ton reductie hoger ligt). Achtergrondinformatie omtrent de kostprijs van substitutie De meeste inkten lakken en lijmen, zoals die in flexo en helio gebruikt worden, zijn géén standaardproducten. Deze producten moeten door de fabrikanten toegesneden worden op eisen die van drukkerij tot drukkerij en welhaast drukorder tot drukorder verschillen. Ter illustratie van de complexiteit het volgende: Voor een onderzoek naar de beschikbaarheid van oplosmiddelvrije inkten lakken en lijmen op de Nederlandse markt (Maetis/Tebodin 1992) was het nodig naast inkt en lijm twee verschillende soorten lak te onderscheiden alsmede 24 verschillende substraatgroepen, 11 verschillende opbrengtechnieken en meer dan 120 verschillende kwaliteitseisen. Het aantal combinaties is schier oneindig, terwijl hier toch van een aanzienlijke vereenvoudiging van de werkelijkheid sprake was. Voor een nieuwe inkt, lak of lijm worden uitvoerige specificaties opgesteld waarna er uitvoerig beproefd wordt. Dit begint uiteraard bij de leverancier, gevolgd door proeven op het lab van de drukkerij en later eenvoudige productieproeven, productieproeven op volle snelheid, productieproeven die bij de klant getest gaan worden enz.enz.. Steeds wordt tussentijds de receptuur aangepast. Vaak strandt het project. Soms ergens halverwege maar ook wel in het zicht van de haven: bij de klant. Er moet dan helemaal opnieuw begonnen worden. Moeilijkheid hierbij is dat de kans van slagen te voren niet goed is in te schatten. Zo’n ingewikkeld project kost veel geld. Niet alleen aan materialen maar ook aan laboratoriumtijd, machinetijd en niet te vergeten managementaandacht. Uiteindelijk moet de instemming van de klant verkregen worden. En deze geeft die instemming niet alleen uit ruimhartigheid. Het gewijzigde product moet voordelen hebben; zo niet kwalitatief dan toch zeker financieel. En als dan besloten
137
wordt het nieuwe product daadwerkelijk te gaan voeren moeten meestal walsen en drukvormen worden vervangen en blijkt het waterige product per kg wat duurder uit te vallen dan eerst begroot. Het invoeren van oplosmiddelvrije inkten, lakken en lijmen omhelst steeds een duur onderzoeks- en ontwikkelingsproject met alle onzekerheden van dien. In ieder geval wordt het duurder naarmate er meer verschillende producten vervangen moeten worden, naarmate die producten breder toepasbaar moeten zijn, de klanteneisen bijzonder zijn, enz. In te zien valt, dat al dit werk alleen kan worden uitgevoerd als er a) een redelijke kans van slagen is, b) zekerheid is dat er vraag zal blijven naar het gesubstitueerde product, c) de jaarlijkse hoeveelheid te substitueren product zo groot is dat, eenmaal daarover uitgesmeerd, de kosten per eenheid draagbaar zijn en d) voordelen (en wel liefst financiële) zijn die opwegen tegen alle moeite.
Op vraag van de stuurgroep en de werkgroep methodologie worden telkens twee kostprijzen afgeleid: - een kostprijs die gebaseerd is op de maatschappelijke discontovoet (0.05) - een kostprijs die gebaseerd is op de private discontovoet (0.1) Deze verschillende veronderstellingen leiden tot volgende kostprijzen voor de toepassing van substitutie in de hiervoor geschikte flexo- en diepdrukbedrijven: - De kostprijs van de implementatie en toepassing van een naverbrander, rekening houdend met de maatschappelijke discontovoet = 61850 e / jaar o de kostprijs van de toepassing van substitutie, rekening houdend met de maatschappelijke discontovoet = 43295 e / jaar - De kostprijs van de implementatie en toepassing van een naverbrander, rekening houdend met de private discontovoet = 74425 e / jaar o de kostprijs van de toepassing van substitutie, rekening houdend met de private discontovoet = 52098 e / jaar Bepaling van de efficiëntie van de substitutie van solventgebaseerde producten: De evaluatie van deze maatregel gebeurt op basis van de kosten-batenanalyse van een Frans flexo- en diepdrukbedrijf. De conclusie van deze studie is dat 75% reductie mogelijk is aan een kost die 70% bedraagt van de kost van een naverbrander. Voor de bepaling van het reductiepotentieel van deze maatregel in Vlaanderen wordt uitgegaan van een reductie van de oorspronkelijke emissies met 75%. Toepassing van deze maatregel op de individele flexo- en diepdrukkerijen volgens het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de flexo- en diepdruksector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties en de kosten berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. Op basis van de beschikbare informatie omtrent de individuele flexo- en diepdrukkerijen en de informatie die opgenomen is in de Sitmae fiches, is voor elke bedrijf nagegaan of solventgebaseerde producten gesubstitueerd kunnen worden. De geselecteerde bedrijven zijn weergegeven in onderstaande tabel.
138
Voor elk van deze bedrijven wordt in de tabel de behaalde reductie weergegeven bij toepassing van substitutie, evenals de kostprijs van deze maatregel (e / jaar) en de gemiddelde kost per ton gereduceerde VOS. Tabel 53: Toepassing van substitutie van solventgebaseerde producten in de flexo- en diepdrukbedrijven
Bedrijfsnummer
solventinput solventhoudende producten ton VOS / jaar
efficiëntie reductiefactor
reductie per bedrijf ton VOS / jaar
kostprijs op basis van de maatschappelijke discontovoet
kostprijs op basis van de private discontovoet
e / jaar
e / jaar
Kostprijs per ton gereduceerde VOS per bedrijf, gebaseerd op de maatschappelijke discontovoet e / ton VOS per jaar
Kostprijs per ton gereduceerde VOS per bedrijf, gebaseerd op de private discontovoet e / ton VOS per jaar
bedrijf 1
67
0.75
50
43295
52098
864
1040
bedrijf 2
323
0.75
243
43295
52098
178
215
bedrijf 4
127
0.75
95
43295
52098
454
546
bedrijf 44
16
0.75
12
43295
52098
3566
4291
bedrijf 3
48
0.75
36
43295
52098
1204
1448
bedrijf 29
16
0.75
12
43295
52098
3566
4291
bedrijf 34 bedrijf 36
62 19
0.75 0.75
46 14
43295 43295
52098 52098
938 3120
1129 3755
Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het 15%-groei scenario: Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de flexo- en diepdruksector die 15% hoger ligt dan in 2000. Om dit scenario te kunnen berekenen, worden dezelfde veronderstellingen overgenomen met betrekking tot de efficiëntie en de totale kosten van de maatregel per bedrijf. De totale VOS-emissies van de flexo- en diepdrukbedrijven nemen toe met 15%, evenals VOS-emissies en de behaalde reductie tengevolge van de substitutie van solventgebaseerde producten. Omdat de kosten per bedrijf constant blijven en de reducties toenemen met 15%, zullen de gemiddelde kosten van deze maatregel volgens deze maatregel afnemen (per bedrijf) ten opzichte van het nul-groei scenario. De toegepaste berekeningswijze geeft een zeer ruwe inschatting van het reductiepotentieel van de substitutie van solventgebaseerde producten volgens het 15%-groei scenario en de hieraan verbonden kosten. Voor de bepaling van de grootte-orde volstaat deze benadering.
139
De resulterende emissies, reducties en kosten zijn weergegeven in 8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario, pagina 187, waarin de onderliggende data van de kostencurve voor dit scenario zijn weergegeven. 8.3.2
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen
Het reductiepotentieel en de jaarlijkse kost van de toepassing van deze maatregel zijn afgeleid van de bedrijfsinformatie van bedrijf 31, dat deze maatregel toepast. Het bedrijf in kwestie huurt containers actief kool bij het bedrijf Desotec. Dit bedrijf werd eveneens gecontacteerd en heeft bijkomende informatie gegeven die verwerkt is in deze evaluatie. - Bepaling van de jaarlijkse kost van de toepassing van een actief koolfilter, met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen: Zowel bedrijf 31 als Desotec hebben concrete informatie gegeven met betrekking tot de kosten van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen. Deze informatie is hieronder samengevat. 1. De berekening van de jaarlijkse kostprijs voor het bedrijf 31: -
-
Investeringskosten: levensduur leidingwerk: 10 jaar maatschappelijke discontovoet: 0.05 private discontovoet: 0.1 investeringen in leidingwerk: 52 000 e berekening van de annuïteit op basis van de maatschappelijke discontovoet: 6 734 e / jaar berekening van de annuïteit op basis van de private discontovoet: 8 463 e / jaar Operationele kosten: huurprijs van de containers: 22 e / dag = 8 143 e / jaar Het bedrijf gebruikt 2*4 ton actief kool en per ton actief kool kan 0.5 ton solventen verwijderd worden. Er worden dus 4 ton solventen verwijderd en het jaarlijks solventverbruik van het bedrijf wordt ingeschat op 10 ton solventen (verwijdering van 40% van het solventverbruik). De jaarlijkse onkosten voor de vervanging van de actief koolfilters: 15 000 e / jaar (hierin zit de kostprijs van het actief kool (1.75 e per kg: informatie van Desotec) en ook de recuperatiekosten en de verwerkingskosten van de geadsorbeerde solventen) => de jaarlijkse onkosten per ton actief kool = 15 000 e / jaar / 8 (ton actief kool) = 1875 e / jaar (wordt hieronder gebruikt voor de bepaling van de kengetallen voor de berekening van de jaarlijkse kostprijs voor de bedrijven die deze maatregel kunnen toepassen. totale operationele kosten: 8 143 e / jaar + 15 000 e / jaar = 23143 e / jaar
140
-
Totale jaarlijkse kosten = investeringskosten (annuïteit + jaarlijkse operationele kosten berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de maatschappelijke discontovoet: 29 878 e / jaar berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de private discontovoet: 31 606 e / jaar
2. Kengetallen voor de berekening van de jaarlijkse kostprijs voor de bedrijven die deze maatregel kunnen toepassen: -
Investeringskosten: De investeringen in leidingwerk en dergelijke worden overgenomen van het bedrijf 31: i. Berekening van de annuïteit op basis van de maatschappelijke discontovoet: 6 734 e / jaar ii. Berekening van de annuïteit op basis van de private discontovoet: 8 463 e / jaar
-
Operationele kosten: huurprijs van de containers (overgenomen van bedrijf 31): 8 143 e / jaar Totale kostprijs (actief kool + bijkomende operationele) per ton actief kool: 1 875 e / ton: i. waarvan: kostprijs van het verbruik van één ton actief kool: 1750 e / ton (informatie van Desotec) = 93% van de totale kostprijs (actief kool + bijkomende operationele kosten, zie hieronder) ii. waarvan: bijkomende operationele kosten voor de recuperatie van de actief kool + de verwerking van de geadsorbeerde solventen per ton actief kool: 125 e / ton = 7% van de totale kostprijs (actief kool + bijkomende operationele)
-
Totale jaarlijkse kosten = investeringskosten (annuïteit + jaarlijkse operationele kosten De investeringskosten worden constant verondersteld, maar de jaarlijkse operationele kosten variëren in functie van het jaarlijks verbruik van actief kool (in functie van het solventverbruik van het bedrijf). De totale jaarlijkse kosten worden berekend in Tabel 54).
-
- Bepaling van de efficiëntie van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de solventen Voor de kostencurve is het nodig om een inschatting te maken van de globale jaarlijkse reductie van de VOS-emissies die behaald wordt door een actief koolfilter toe te passen zoals het geval is in bedrijf 31. Dit bedrijf is een klein flexo- en diepdrukbedrijf, met een solventverbruik van zo'n 10 ton / jaar. Door een actief koolfilter te installeren van 4 ton en deze twee maal per jaar te laten vervangen, kan ervoor gezorgd worden dat de piekemissies afgevlakt worden en dat er een significante reductie optreedt van de VOS-emissies naar de lucht. Desotec schat de globale reductie op het bedrijf op zo'n 40%. Wanneer een hogere emissiereductie nagestreefd wordt, is het nodig om het systeem nauwkeurig op te volgen en te controleren, om eventueel verschillende actief koolfilters in serie te plaatsen, om de actief koolfilters meer frequent te laten vervangen enzovoort. Dit brengt bijkomende investeringen en operationele kosten met zich mee. Het is op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk om inschattingen te maken van de kosten in functie van het reductiepercentage (dit zal ook wel afhankelijk zijn van de bedrijfsvoering). Op basis van de informatie van Desotec kan wel besloten worden dat deze maatregel haalbaar is voor kleinere bedrijven, enkel in de vorm die toegepast wordt
141
bij het bedrijf 31: relatief lage kosten voor het afvlakken van de piekemissies en het reduceren van de VOS-emissies met zo'n 40%. Voor de grotere bedrijven zou deze maatregel niet geschikt zijn. Wanneer slechts een reductie van 40% wordt behaald, voldoen deze bedrijven niet aan de bestaande wetgeving. Wanneer een voldoende hoge reductie wordt nagestreefd, wordt aangenomen dat de kosten dermate hoog zijn dat een naverbrander als meest geschikte oplossing uit de bus komt, met een hogere reductie. In deze studie wordt daarom aan de maatregel "toepassing van actief kool met externe recuperatie van actief kool en verwerking (verbranding) van de solventen" een reductiepotentieel toegewezen van 40% en het toepassingsgebied wordt beperkt tot kleine flexo- en diepdrukbedrijven die met 40% reductie voldoen aan de bestaande wetgeving. - Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de flexo- en diepdruksector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties en de kosten berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. Op basis van de beschikbare informatie omtrent de individuele flexo- en diepdrukkerijen en de informatie van het bedrijf 31 en Desotec, is voor elke bedrijf nagegaan of het geschikt is voor de toepassing van actief kool met externe recuperatie van actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen. De bedrijven die volgens deze procedure geselecteerd zijn, zijn weergegeven in onderstaande tabel. Voor elk van deze bedrijven wordt in de tabel de behaalde reductie weergegeven bij toepassing van deze maatregel, evenals de kostprijs van deze maatregel (e / jaar) en de gemiddelde kost per ton gereduceerde VOS. Bedrijven die geschikt zijn voor de toepassing van deze maatregel, hebben het drukken niet als voltijdse hoofdactiviteit en hebben een jaarlijks solventverbruik lager dan 25 ton / jaar.
142
Tabel 54: Toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de solventen, in de flexo- en diepdrukkerijen
bedrijfsnummer
Solventinput solventhoudende producten ton VOS / jaar
bedrijf 44 bedrijf 29 bedrijf 36
16 16 19
Verbruik actief kool / jaar ton actief kool / jaar 13 = 2*6.5 13 = 2*6.5 15 = 2*7.5
Kostprijs actief kool 1750* verbruik actief kool
Extra operationele kosten (verwerking actief kool + solventen) = kostprijs actief kool / 93%*7%
Huur van de container
e / jaar
e / jaar
e / jaar
Totale jaarlijkse operationele kosten
Annuïteit (leidingwerk) obv maatschappelijke discontovoet
Annuïteit (leidingwerk) obv private discontovoet
Totale kostprijs op basis van maatschappelijke discontovoet
Totale kostprijs op basis van private discontovoet
efficiëntie
e / jaar
e / jaar
e / jaar
e / jaar
e / jaar
reductiefactor
reductie per bedrijf ton VOS / jaar
Gemiddelde kostprijs obv maatschappelijke discontovoet e / ton VOS per jaar
Gemiddelde kostprijs obv private discontovoet e / ton VOS per jaar
22663
1619
8143
32425
6734
8463
39159
40887
0.4
6
6048
6315
22663
1619
8143
32425
6734
8463
39159
40887
0.4
6
6048
6315
25900
1850
8143
35893
6734
8463
42628
44356
0.4
7
5761
5994
143
Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het 15%-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario. Daarnaast wordt eveneens een kostencurve ontwikkeld volgens een 15%-groei scenario. De toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en vernietiging van de solventen (verbranding) wordt niet geëvalueerd in dit tweede scenario. Uit de ontwikkeling van de kostencurve volgens het nul-groei scenario is immers gebleken dat deze maatregel niet weerhouden wordt, wegens te hoge kosten in vergelijking met het beperkte reductiepotentieel. 8.3.3
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de implementatie en toepassing van een naverbrander (met hoge efficiëntie)
De jaarlijkse kost van de toepassing van deze maatregel is afgeleid van de enquêteresultaten van de flexo- en diepdrukbedrijven die reeds een naverbrander hebben geïmplementeerd, of die concrete plannen hebben om een naverbrander te implementeren en een kostenanalyse hebben laten uitvoeren. Het reductiepotentieel wordt op dezelfde manier ingeschat als in de emissie-inventaris. - Bepaling van de jaarlijkse kost van de implementatie en toepassing van een naverbrander (hoge efficiëntie) De jaarlijkse kost voor de implementatie van een naverbrander in een bedrijf is afgeleid van de enquêteresultaten van de flexo- en diepdrukbedrijven die in het verleden een naverbrander hebben geïmplementeerd of die concrete plannen hebben om dit in de nabije toekomst te doen. Kostprijs van een naverbrander voor flexo- en diepdruk Op basis van de enquêteresultaten is in de eerste plaats onderzocht of de kostprijs van een naverbrander kan berekend worden in functie van het debiet dat behandeld moet worden. Figuur 26 geeft de kostprijs van de naverbranders van de geënquêteerde bedrijven per eenheid debiet.
144
Kostprijs nageschakelde installatie per eenheid debiet (€ / eenheid debiet)
60 50 40 30 20 10 0 0
2
4
6
8
10
bedrijfsnummer
Figuur 26: kostprijs van een naverbrander per eenheid debiet, op basis van de enquêteresultaten Buiten één waarde, liggen de verschillende prijzen eerder in eenzelfde range (tussen 5 en 20 e / eenheid debiet). Er is dus geen duidelijke relatie vast te stellen tussen de kostprijs van de naverbrander en de grootte van het debiet dat afgezogen wordt. Daarenboven is het debiet een gegeven dat slechts door een beperkt deel van de bedrijven is opgegeven en bijgevolg moeilijk kan dienen als basis om de kostprijs in te schatten van de implementatie van een naverbrander in de flexo- en diepdrukbedrijven.
Kostprijs per eenheid inkt (€ / eenheid inkt)
Vervolgens is nagegaan of er een verband bestaat tussen de kostprijs van de naverbrander en het solventverbruik van de bedrijven. 25000 20000 15000 10000 5000 0 0
2
4
6
8
10
bedrijfsnummer
Figuur 27: kostprijs van een naverbrander per ton inkt, op basis van de enquêteresultaten
145
Uit bovenstaande figuur blijkt dat buiten twee extreme waarden, alle kostprijzen gelegen zijn binnen de range 0 tot 10 000 e / eenheid inkt. De twee extreme kostprijzen liggen rond de 20 000 e / eenheid inkt. Het gaat om de twee kleinste bedrijven van deze groep. Dit wijst er op dat het voor een klein bedrijf relatief duurder is om een naverbrander te implementeren, in vergelijking met een groter bedrijf. De range waarbinnen de verschillende waarden zich bevinden is zeer breed en toont niet aan dat er een gemiddelde kostprijs per eenheid inkt kan afgeleid worden van deze enquêteresultaten. Tenslotte werd gekeken naar de absolute kostprijs van de naverbranders en werd in het algemeen gekeken naar de bijkomende informatie omtrent de verschillende bedrijven. De absolute kostprijs van de naverbranders is weergegeven op Figuur 28.
Kostprijs naverbrander (€)
2500000
2000000
1500000
1000000
500000
0 0
2
4
6
8
10
bedrijfsnummer
Figuur 28: kostprijs van een naverbrander op basis van de enquêteresultaten De drie hoogste prijzen (bedrijven op plaatsen 3, 5 en 9) zijn de bedrijven met het hoogste solventverbruik. De andere bedrijven hebben allen een solventverbruik tussen 30 en 400 ton en hebben een naverbrander aangekocht aan een kostprijs tussen 200 000 en 500 000 e. Hierbij behoren de hoogste kostprijzen niet noodzakelijk tot de grootste bedrijven. Hieruit blijkt dat voor bedrijven met een solventverbruik tussen 30 en 400 ton per jaar geen verband kan gevonden worden tussen het debiet en de kostprijs van de naverbrander of tussen het solventverbruik (of inktverbruik) en de kostprijs van een naverbrander. Deze kostprijzen liggen allemaal zeer dicht bij elkaar. Volgende redenen kunnen hiervoor aangegeven worden: · Hoe minder er volle vlakken van inkt, lijm of lak worden aangebracht, hoe lager de gemiddelde concentratie en hoe hoger het debiet bij eenzelfde hoeveelheid oplosmiddel. Bij lamineren, lakkeren en het aanbrengen van witte inkt worden volvlakken aangebracht. Bij drukken van plaatjes en tekst niet. Hoe groter het bedrijf, hoe ingewikkelder de producten, hoe meer volvlakken en dus hoger de gemiddelde concentratie.
146
·
In helio wordt met sneller drogende inkten gewerkt: er is daarom minder verblijftijd en luchthoeveelheid nodig voor eenzelfde droging als in de flexo. Bovendien zijn flexo machines en hun drogers eenvoudiger en minder uitgerust met zaken als recirculatie, LEL bewaking etc.
·
Hoe ouder de machine hoe eenvoudiger de droger en hoe minder makkelijk om deze te optimaliseren.
Deze drie redenen maken dat hoe kleiner het bedrijf, hoe groter de verhouding tussen luchtdebiet en oplosmiddelvracht. Een klein bedrijf maakt eenvoudiger producten (geen lakkeren en lamineren), drukt op papier (geen volvlak witte inkt), gebruikt flexo (eenvoudige droging) en heeft vaak oudere machines. Kennelijk blijkt uit de enquête dat deze effecten zó sterk zijn, dat in de range van 35 tot 400 ton/jaar er nauwelijks onderscheid is in kosten van de naverbrander. Uit bovenstaande analyse van de gegevens wordt besloten dat op basis van de enquêteresultaten één gemiddelde kostprijs wordt bepaald voor alle bedrijven met een solventverbruik tussen de 30 en 400 ton per jaar. De bedrijven die in de toekomst een naverbrander kunnen implementeren voor de reductie van hun VOS-emissies liggen bijna allemaal binnen deze categorie. Sommige bedrijven hebben zelfs een solventverbruik dat lager is dan 30 ton per jaar. Daarvoor wordt dezelfde kostprijs gebruikt. Doordat één enkele kostprijs wordt toegepast en niet een kostprijs in functie van het solventverbruik (per eenheid solvent), zal de aankoop van een naverbrander relatief duurder uitvallen voor kleinere bedrijven dan voor de grotere. Dit is ook zo in de praktijk. De kostprijs die op basis van deze analyse van de enquêteresultaten afgeleid wordt en die gebruikt wordt voor de evaluatie van deze maatregel: - Investeringskosten van een naverbrander in een bedrijf met een solventverbruik < 400 ton / jaar: 328 250 e Bijkomende investeringen voor de implementatie van een naverbrander in de flexo- en diepdruk De aankoop van een naverbrander zelf is niet de enige investering die moet gedaan worden bij de implementatie ervan in een flexo- en diepdrukbedrijf. Daarnaast zijn bijkomende investeringen nodig, bijvoorbeeld voor de installatie van kanalen die de solventdampen naar de naverbrander leiden en voor de installatie van een systeem dat deze warme lucht opconcentreert vooraleer terecht te komen in de naverbrander.
147
bijkomende investeringen (€)
200000 180000 160000 140000 120000 100000 80000 60000 40000 20000 0 0
2
4 6 bedrijfsnummer
8
10
Figuur 29: Bijkomende investeringskosten van de implementatie van een naverbrander, op basis van de enquêteresultaten Uit bovenstaande grafiek blijkt dat, wat de bijkomende investeringen betreft, slechts 5 van de 9 bedrijven een inschatting hebben kunnen maken van deze kosten. Drie van deze bedrijven geven praktisch hetzelfde bedrag aan. De twee andere geven kosten aan die veel hoger zijn of veel lager. Deze twee bedrijven behoren tot de categorie bedrijven met een solventverbruik > 400 ton / jaar. Voor de inschatting van de bijkomende investeringen voor bedrijven met een solventverbruik < 400 ton / jaar wordt het gemiddelde van deze drie bedrijven gebruikt: 50 053 e De investeringskosten voor de kleinere bedrijven komen eerder betrouwbaar over. De drie bedragen zijn immers bijna gelijk. Voor de grotere bedrijven is het ene bedrag extreem laag en het andere extreem hoog. Alle flexo- en diepdrukkerijen met een solventverbruik > 400 ton / jaar hebben echter al een naverbrander geïmplementeerd. Operationele kosten, verbonden aan het gebruik van een naverbrander in de flexo- en diepdruk Naast de investeringskosten, is het ook nodig om de jaarlijkse operationele kosten in rekening te brengen. Deze worden voornamelijk veroorzaakt door het energieverbruik dat nodig is om de naverbranders op de juiste temperatuur te brengen.
148
operationele kosten (€ per jaar)
30000.000 25000.000 20000.000 15000.000 10000.000 5000.000 0.000 0
2
4 6 bedrijfsnummer
8
10
Figuur 30: Jaarlijkse operationele kosten van de toepassing van een naverbrander, op basis van de enquêteresultaten Op de vraag naar de operationele kosten hebben slechts 4 van de 9 bedrijven geantwoord. Deze vraag is dan ook moeilijk te beantwoorden, aangezien deze operationele kosten niet noodzakelijk apart begroot worden door een bedrijf. Alle vier bedrijven vallen binnen de categorie bedrijven met een solventverbruik tussen 30 en 400 ton / jaar. De onderlinge verschillen kunnen niet verklaard worden. Voor het opstellen van de kostencurve zal het gemiddelde van deze vier bedrijven gebruikt worden: 12 858 e / jaar. De berekening van de jaarlijkse kosten van de implementatie en de toepassing van een naverbrander in een flexo- en diepdrukkerij: De kosten van de implementatie en de toepassing van een naverbrander in de flexo- en diepdruk worden afgeleid van de enquêteresultaten. Enkel voor de categorie bedrijven met een solventverbruik < 400 ton / jaar wordt een jaarlijkse kost berekend op basis van : investering naverbrander bijkomende investeringen jaarlijkse operationele kosten Alle bedrijven met een solventverbruik > 400 ton / jaar hebben reeds een naverbrander geïmplementeerd. De berekening van de jaarlijkse kost wordt hieronder samengevat. Op basis van de totale investeringen (naverbrander zelf en bijkomende investeringen) wordt de annuïteit berekend, eenmaal met de maatschappelijke discontovoet en eenmaal met de private discontovoet. De som van deze annuïteit en de jaarlijkse operationele kosten resulteert dan in de jaarlijkse kost voor de implementatie en de toepassing van een naverbrander: Voor bedrijven met een solventverbruik < 400 ton / jaar: -
Investeringskosten: levensduur naverbrander 10 jaar maatschappelijke discontovoet 0.05
149
-
private discontovoet 0.1 investering naverbrander 328 249 e bijkomende investeringen 50 053 e totale investeringen 378 303 e berekening van de annuïteit op basis van maatschappelijke discontovoet: 48 992 e / jaar berekening van de annuïteit op basis van private discontovoet:61 567 e / jaar
-
Operationele kosten: operationele kosten 12 858 e / jaar
-
Totale jaarlijkse kosten = berekening van de totale jaarlijksen kosten op basis van maatschappelijke discontovoet: 61 850 e / jaar berekening van de totale jaarlijksen kosten op basis van private discontovoet: 74 425 e / jaar
-
- Bepaling van de efficiëntie van de implementatie en toepassing van een naverbrander: Voor de evaluatie van deze maatregel worden de veronderstellingen van de emissieinventarisatie overgenomen: - Voor bedrijven met een solventverbruik < 25 ton / jaar: 75% reductie (in totaal nog 25% van de solventinput geëmitteerd) - Voor bedrijven met een solventverbruik > 25 ton / jaar: 80% reductie (in totaal nog 20% van de solventinput geëmitteerd) - Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de flexo- en diepdruksector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties en de kosten berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. Alle flexo- en diepdrukkerijen die gebruik maken van solventgebaseerde producten en die nog geen reductiemaatregelen hebben toegepast in 2002, komen in principe in aanmerking om een naverbrander te implementeren en toe te passen. Voor elk van deze bedrijven wordt in de tabel de behaalde reductie weergegeven bij toepassing van deze maatregel, evenals de kostprijs van deze maatregel (e / jaar) en de gemiddelde kost per ton gereduceerde VOS. Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het 15%-groei scenario: Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de flexo- en diepdruksector die 15% hoger ligt dan in 2000. Om dit scenario te kunnen berekenen, worden dezelfde veronderstellingen overgenomen met betrekking tot de efficiëntie en de totale kosten van de maatregel per bedrijf.
150
De totale VOS-emissies van de flexo- en diepdrukbedrijven nemen toe met 15%, evenals VOS-emissies en de behaalde reductie tengevolge van de implementatie van een naverbrander. Omdat de kosten per bedrijf constant blijven en de reducties toenemen met 15%, zullen de gemiddelde kosten van deze maatregel volgens deze maatregel afnemen (per bedrijf) ten opzichte van het nul-groei scenario. De toegepaste berekeningswijze geeft een zeer ruwe inschatting van het reductiepotentieel van de implementatie van een naverbrander volgens het 15%-groei scenario en de hieraan verbonden kosten. Voor de bepaling van de grootte-orde volstaat deze benadering. De resulterende emissies, reducties en kosten zijn weergegeven in ‘8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario’, pagina 187, waarin de onderliggende data van de kostencurve voor dit scenario zijn weergegeven. Tabel 55: Toepassing van een naverbrander (hoge efficiëntie) in de flexo- en diepdrukkerijen
bedrijfsnummer
solventinput solventhoudende producten
categorie voor bepaling efficientie naverbrander
ton VOS / jaar bedrijf 1 bedrijf 2 bedrijf 25 bedrijf 43 bedrijf 44 bedrijf 37 bedrijf 38 bedrijf 4
67 323 363 37 16 113 395 127
> 25 jaar > 25 jaar > 25 jaar > 25 jaar < 25 jaar > 25 jaar > 25 jaar > 25 jaar > 25 jaar
efficiëntie
reductie per bedrijf
reductiefactor
ton VOS / jaar
kostprijs op basis van de maatschappelijke discontovoet e / jaar
kostprijs op basis van de private discontovoet
Kostprijs / ton VOSreductie per bedrijf, obv maatschappelijke disconto -voet
e / jaar
e / ton VOS per jaar
Kostprijs / ton VOSreductie per bedrijf, obv private discontovoet e / ton VOS per jaar
ton / 0.8
53
61850
74425
1157
1392
0.8
259
61850
74425
239
288
0.8
291
61850
74425
213
256
0.8
30
61850
74425
2090
2514
0.75
12
61850
74425
5094
6130
0.8
90
61850
74425
684
823
0.8
316
61850
74425
196
235
0.8
102
61850
74425
607
731
0.8
186
61850
74425
332
400
0.8
38
61850
74425
1612
1940
0.75
12
61850
74425
5094
6130
0.8
272
61850
74425
228
274
0.8
183
61850
74425
339
408
ton / ton / ton / ton / ton / ton / ton / ton /
bedrijf 28
233
bedrijf 3
48
bedrijf 29
16
bedrijf 32
340
> 25 ton / jaar < 25 ton / jaar > 25 ton / jaar
bedrijf 33
228
> 25 ton / jaar
151
bedrijf 34
62
bedrijf 36
19
bedrijf 41
39
bedrijf 42
32
8.3.4
> 25 ton / jaar < 25 ton / jaar > 25 ton / jaar > 25 ton / jaar
0.8
49
61850
74425
1257
1512
0.75
14
61850
74425
4458
5364
0.8
31
61850
74425
1982
2385
0.8
25
61850
74425
2435
2930
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van de emissiegrenswaarde 10% diffuse VOS-emissies ter hoogte van diepdrukpersen en lamineermachines in bedrijven met diepdrukactiviteiten
Voor de concrete invulling van deze maatregel wordt doorverwezen naar het Sitmaedeelrapport “Emissiebeperkende maatregelen”. - Bepaling van de jaarlijkse kost van de toepassing van de grenswaarde 10% diffuse VOS-emissies op diepdrukpersen en lamineermachines in bedrijven met diepdrukactiviteiten De kostprijs van deze maatregel is moeilijk in te schatten omdat het een emissielimiet betreft die op verschillende manieren kan bereikt worden. De aansluiting van puntbronnen, zoals de bodemafzuiging van de diepdrukpersen en lamineermachines, op de naverbrander bepaalt de grootte-orde van de kost van deze maatregel. Hierover bestaat consensus binnen de stuurgroep van deze studie. Daarom wordt de inschatting van de kostprijs van de maatregel “10% diffuse VOSemissies” bepaald op basis van de kostprijs van de aansluiting van dergelijke puntbronnen op de naverbrander. De totale kost van deze maatregel wordt daarom berekend als zijnde de kost voor de aansluiting van puntbronnen (zoals de bodemafzuiging) op de naverbrander, vermeerderd met 15%. Deze 15% extra kosten worden aangerekend voor de overige concrete maatregelen (zie Sitmae-deelrapport “Emissiebeperkende maatregelen”) die nodig zijn om de VOS-emissies op deze bedrijven verder te reduceren tot 10% van de solventinput: Voor grote bedrijven (> 400 ton / jaar): Componenten van de kostprijs: Extra investeringen in leidingwerk, regelsystemen ... Extra operationele kosten: levensduur leidingwerk maatschappelijke discontovoet private discontovoet berekening van de annuïteit volgens de maatschappelijke discontovoet berekening van de annuïteit volgens de private discontovoet Extra kosten voor de overige maatregelen die tot 10% diffuse emissies leiden volgens de maatscbappelijke discontovoet: Extra kosten voor de overige maatregelen die tot 10% diffuse emissies leiden Volgens de private discontovoet: Berekening van de totale jaarlijkse kosten volgens de maatschappelijke discontovoet: Berekening van de totale jaarlijkse kosten volgens de
265000 0 10 0.05 0.1 34,319 43,128
e e / jaar jaar
5,148
e / jaar
6,469
e / jaar
39,467 49,597
e / jaar e / jaar
e / jaar e / jaar
152
private discontovoet Voor bedrijven met een solventverbruik kleiner of gelijk aan 400 ton / jaar Componenten van de kostprijs: Extra investeringen in leidingwerk, regelsystemen, ... Extra operationele kosten: Levensduur naverbrander Maatschappelijke discontovoet Private discontovoet Berekening van de annuïteit Berekening van de annuïteit Extra kosten voor de overige maatregelen die tot 10% diffuse emissies leiden Extra kosten voor de overige maatregelen die tot 10% diffuse emissies leiden Berekening van de totale jaarlijkse kosten Berekening van de totale jaarlijkse kosten
140000 0 10 0.05 0.1 18,131 22,784 2,720 3,418 18,131 22,784
e e / jaar Jaar e / jaar e / jaar e / jaar e / jaar e / jaar e / jaar
- Bepaling van de efficiëntie van de toepassing van de emissiegrenswaarde van 10% diffuse VOS-emissies ter hoogte van de diepdruk- en lamineermachines in bedrijven met diepdrukactiviteiten: Alle bedrijven die binnen het toepassingsgebied van deze maatregel vallen, hebben een solventverbruik > 25 ton. De VOS-emissies van deze bedrijven in aanwezigheid van een efficiënte naverbrander in de emissie-inventaris berekend als 20% van hun solventverbruik. Hierbij worden de geleide VOS-emissies verwaarloosd. Toepassing van de maatregel 10% diffuse VOS-emissies –bij verwaarlozing van de geleide VOS-emissies- levert bijgevolg een bijkomende reductie op van 10% van het solventverbruik van deze bedrijven. - Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het nul-groei scenario In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de flexo- en diepdruksector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties en de kosten berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. Deze maatregel heeft enkel betrekking op het solventverbruik ter hoogte van diepdrukpersen en lamineermachines van bedrijven met diepdrukactiviteiten. Deze bedrijven zijn geselecteerd uit de groep flexo- en diepdrukbedrijven en op basis van de enquêteresultaten is een inschatting gemaakt van de solventinput ter hoogte van de diepdrukpersen en lamineermachines van deze bedrijven. Het is op deze solventinput dat de maatregel toegepast wordt. Op basis van de berekende kostprijzen en efficiënties is voor elk van de bedrijven de behaalde reductie en de gemiddelde kostprijs bepaald en weergegeven in Tabel 56.
153
Tabel 56: Reductie en kostprijs van de toepassing van de maatregel 10% diffuse emissies ter hoogte van diepdrukpersen en lamineermachines in bedrijven met diepdrukactiviteiten
Bedrijfsnummer
Bedrijf 46 Bedrijf 39 Bedrijf 35 Bedrijf 26 Bedrijf 27 Bedrijf 45 Bedrijf 2 Bedrijf 28
Reductie tot 10% diffuse emissies
totale kostprijs op basis van maatschappelijke discontovoet
ton VOS
e / jaar
45 211 219 66 19 0.8 3 9
39467 39467 39467 39467 18131 18131 18131 18131
Gemiddelde kostprijs, op basis van maatschappelijke discontovoet e / ton VOS per jaar
Totale kostprijs op basis van private discontovoet
876 187 180 599 955 23592 6021 2037
49597 49597 49597 49597 22784 22784 22784 22784
e / jaar
Gemiddelde kostprijs, op basis van private discontovoet e / ton VOS per jaar 1101 235 226 753 1201 29647 7567 2560
- Toepassing van deze maatregel op de individuele flexo- en diepdrukkerijen volgens het 15%-groei scenario Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de flexo- en diepdruksector die 15% hoger ligt dan in 2000. Om dit scenario te kunnen berekenen, worden dezelfde veronderstellingen overgenomen met betrekking tot de efficiëntie en de totale kosten van de maatregel per bedrijf. De totale VOS-emissies van de flexo- en diepdrukbedrijven nemen toe met 15%, evenals VOS-emissies en de behaalde reductie tengevolge van de toepassing van de emissielimiet van 10% diffuse emissies ter hoogte van diepdrukpersen en lamineermachines implementatie van een naverbrander. Omdat de kosten per bedrijf constant blijven en de reducties toenemen met 15%, zullen de gemiddelde kosten van deze maatregel afnemen (per bedrijf) ten opzichte van het nul-groei scenario. De toegepaste berekeningswijze geeft een zeer ruwe inschatting van het reductiepotentieel van de implementatie van een naverbrander volgens het 15%-groei scenario en de hieraan verbonden kosten. Voor de bepaling van de grootteorde volstaat deze benadering. De resulterende emissies, reducties en kosten zijn weergegeven in ‘8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario’, pagina 187, waarin de onderliggende data van de kostencurve voor dit scenario zijn weergegeven. 8.3.5
Bepaling van de marginale kosten van elke maatregel per flexo- en diepdrukbedrijf
In de voorgaande paragrafen is telkens voor één maatregel de kostprijs en de efficiëntie vastgesteld. Daarna zijn de flexo- en diepdrukbedrijven die -op basis van de beschikbare informatie- deze maatregel zouden kunnen implementeren. Voor elk van deze bedrijven is
154
vervolgens de mogelijke behaalde reductie, de kostprijs en de gemiddelde kostprijs (per ton gereduceerde VOS) berekend. In deze paragraaf worden de marginale kosten afgeleid van de implementatie van elk van de maatregelen in elk van de bedrijven. De marginale kosten van de implementatie van maatregel x in bedrijf y zijn gelijk aan de gemiddelde kostprijs van deze maatregel op voorwaarde dat er geen andere maatregelen kunnen toegepast worden op (een deel van) dezelfde VOS-emissies van dat bedrijf. Kan er een tweede maatregel z geïmplementeerd worden op (een deel van) dezelfde VOS-emissies, dan bestaan er verschillende mogelijkheden: - maatregel z zorgt voor een grotere reductie en is goedkoper => maatregel x valt weg (het is absurd om een duurdere maatregel te gaan implementeren die voor een lagere reductie zorgt) - maatregel z zorgt voor een grotere reductie en is duurder dan maatregel x => de marginale kost van maatregel x blijft gelijk aan de gemiddelde kost en de marginale kost van maatregel z wordt berekend als de verhouding tussen de extra kost en de extra reductie ( (kostprijs maatregel z - kostprijs maatregel x) / (reductie maatregel z - reductie maatregel x) - maatregel z zorgt voor een kleinere reductie en is goedkoper dan maatregel x => de marginale kost van maatregel x wordt berekend als de verhouding tussen de extra kost en de extra reductie en de marginale kost van maatregel z is gelijk aan de gemiddelde kost van deze maatregel - maatregel z zorgt voor een kleinere reductie en is duurder dan maatregel x => maatregel z valt weg en de marginale kost van maatregel x blijft gelijk aan de gemiddelde kost Voor elk van de flexo- en diepdrukbedrijven worden de verschillende toepasbare reductiemaatregelen onder elkaar gezet, evenals de hiermee behaalde reductie en de kostprijs. Vervolgens worden voor elk bedrijf apart marginale kosten berekend voor elk van de toepasbare reductiemaatregelen, rekening houdend met bovenstaande regels. Wanneer aan alle toepasbare reductiemaatregelen voor alle bedrijven een marginale kost is berekend, worden de verschillende reductiemaatregelen in combinatie met een bedrijf gerangschikt naar oplopende marginale kost. Wanneer deze oplopende marginale kosten worden uitgezet tegen de oplopende reducties tengevolge van het toepassen van opeenvolgende reductiemaatregelen, dan spreekt men over een kostencurve. Een andere mogelijkheid bestaat erin om de oplopende marginale kosten uit te zetten tegenover de afnemende totale VOS-emissies tengevolge van het toepassen van opeenvolgende reductiemaatregelen. De resulterende kosten- en reductiegegevens voor de verschillende maatregelen en bedrijven van de flexo- en diepdruksector volgens het nul-groei scenario zijn opgenomen in Tabel 57 en Tabel 58, respectievelijk rekening houdend met de maatschappelijke en de private discontovoet bij de bepaling van de kosten. Deze gegevens worden verderop in het rapport gebruikt voor de opstelling van de kostencurve van de grafische sector (zie 8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario, pagina 187).
155
Tabel 57: Reductie en kosten van de reductiemaatregelen voor de flexo- en diepdrukkerijen, berekend op basis van de maatschappelijke discontovoet
Maatregel VOS-emissies flexo- en diepdruk in 2000 Bedrijf 35 Aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander Bedrijf 39 Aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander Bedrijf 2 Substitutie Bedrijf 35 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 39 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 38 Naverbrander Bedrijf 25 Naverbrander Bedrijf 32 Naverbrander Bedrijf 28 Naverbrander Bedrijf 33 Naverbrander Bedrijf 4 Substitutie Bedrijf 26 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 37 Naverbrander Bedrijf 1 Substitutie Bedrijf 46 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 34 Substitutie Bedrijf 27 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 2 Naverbrander Bedrijf 3 Substitutie Bedrijf 41 Naverbrander Bedrijf 28 Naverbrander + 10% diffuse Bedrijf 43 Naverbrander Bedrijf 42 Naverbrander Bedrijf 4 Naverbrander Bedrijf 36 Substitutie Bedrijf 29 Substitutie
Vermeden emissies (ton / jaar) (extra vermeden emissies)
Totale kostprijs maatregel obv maatschappelijke discontovoet (e / jaar)
Marginale kosten o.b.v de maatschappelijke discontovoet (e / extra ton VOSreductie)
Totale kosten van de oplopende reductie (e / jaar)
642 673 243 219 211 316 291 272 186 183 95 66 90 50 45 46 19 16 36 31 9 30 25 7 14 12
0 0 43254 39420 39457 61936 61983 62016 61752 62037 43130 39467 61560 43200 39420 43148 18145 18560 43344 61442 18135 62700 60875 18557 43680 42792
0 0 178 180 187 196 213 228 332 339 454 599 684 864 876 938 955 1160 1204 1982 2015 2090 2435 2651 3120 3566
0 0 43254 82674 122131 184067 246050 308066 308252 308435 308530 347997 409557 452757 492177 535325 553470 572030 615374 676816 694951 757651 818526 837083 880763 923555
Resterende VOSemissies (ton VOS) 5520 4878 4205 3962 3743 3532 3216 2925 2653 2467 2284 2189 2123 2033 1983 1938 1892 1873 1857 1821 1790 1781 1751 1726 1719 1705 1693
156
Bedrijf 44 Bedrijf 2 Bedrijf 1 Bedrijf 34 Bedrijf 3 Bedrijf 45
Substitutie Naverbrander + 10% diffuse Naverbrander Naverbrander Naverbrander 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven
12 3 3 3 2 0,8
42792 18132 18555 18555 18554 18874
3566 6044 6185 6185 9277 23592
966347 984479 1003034 1021589 1040143 1059017
1681 1678 1675 1672 1670 1669
Tabel 58: Reductie en kosten van de reductiemaatregelen voor de flexo- en diepdrukkerijen, berekend op basis van de private discontovoet
Maatregel VOS-emissies flexo- en diepdruk in 2000 Bedrijf 35 Aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander Bedrijf 39 Aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander Bedrijf 2 Substitutie Bedrijf 35 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 39 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 38 Naverbrander Bedrijf 25 Naverbrander Bedrijf 32 Naverbrander Bedrijf 28 Naverbrander Bedrijf 33 Naverbrander Bedrijf 4 Substitutie Bedrijf 26 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 37 Naverbrander Bedrijf 1 Substitutie Bedrijf 46 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 34 Substitutie Bedrijf 27 10% diffuse VOS-emissies in diepdruk en lamineerbedrijven Bedrijf 2 Naverbrander Bedrijf 3 Substitutie Bedrijf 41 Naverbrander
Vermeden emissies (ton / jaar) (extra vermeden emissies) 642 673 243 219 211 316 291 272 186 183 95 66 90 50 45 46 19 16 36 31
Totale kostprijs maatregel obv private discontovoet (e / jaar) 0 0 52098 49597 49597 74425 74425 74425 74425 74425 52098 49597 74425 52098 49597 52098 22784 22320 52098 74425
Marginale kosten o.b.v de private discontovoet (e / extra ton VOSreductie)
Totale kosten van de oplopende reductie (e / jaar)
0 0 215 226 235 235 256 274 400 408 546 753 823 1040 1101 1129 1201 1395 1448 2385
0 0 52098 101695 151292 225717 300142 374567 448992 523417 575515 625112 699537 751635 801232 853330 876114 898434 950532 1024957
Resterende VOSemissies (ton VOS) 5520 4878 4205 3962 3743 3532 3216 2925 2653 2467 2284 2189 2123 2033 1983 1938 1892 1873 1857 1821 1790
157
Bedrijf 28 Bedrijf 43 Bedrijf 42 Bedrijf 4 Bedrijf 36 Bedrijf 29 Bedrijf 44 Bedrijf 2 Bedrijf 1 Bedrijf 34 Bedrijf 3
Naverbrander + 10% diffuse Naverbrander Naverbrander Naverbrander Substitutie Substitutie Substitutie Naverbrander + 10% diffuse Naverbrander Naverbrander Naverbrander
9 30 25 7 14 12 3 3 3 2 0.8
22788 74425 74425 22330 52098 52098 52098 22785 22326 22326 22326
2532 2514 2930 3190 3755 4291 4291 7595 7442 7442 11163
1047745 1122170 1196595 1218925 1271023 1323121 1375219 1398004 1420330 1442656 1464982
1781 1751 1726 1719 1705 1693 1681 1678 1675 1672 1670
158
Voor bedrijven 29, 36 en 44 zijn drie verschillende maatregelen geëvalueerd: substitutie, een naverbrander en een actief koolfilter. De laatste twee maatregelen blijken een lagere efficiëntie en een hogere kost te hebben dan substitutie en worden daarom niet weerhouden in bovenstaande tabellen en in de kostencurve van de grafische sector.
8.4 Berekening van de behaalde reducties en de marginale kosten voor de illustratiediepdruk 8.4.1
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van de emissielimiet 6,5% totale VOS-emissies (totale VOS = 6,5% van de solventinput)
In overeenstemming met de subsector wordt in het Sitmae-deelrapport “emissiebeperkende maatregelen” een nieuwe reductiemaatregel voorgesteld die haalbaar is voor de illustratiediepdrukkerijen in Vlaanderen. De totale VOS-emissies in beide bedrijven kunnen gereduceerd worden tot 6,5% van de solventinput. Voor de concrete invulling van deze maatregel wordt doorverwezen naar het deelrapport met de reductiemaatregelen. Deze maatregel zou geen bijkomende kosten met zich meebrengen voor de bedrijven. Reductiepotentieel volgens het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de illustratiediepdruksector en dus ook van bedrijf 12 niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties en de kosten berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. Op basis van de gegevens van de emissie-inventaris wordt het reductiepotentieel begroot op 95 ton in 2010 ten opzichte van 2000. Reductiepotentieel volgens het 15 %-groei scenario: Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de illustratiediepdruk die 15% hoger ligt dan in 2000. Ook de behaalde reductie zal toenemen met 15% en wordt begroot op 109 ton in 2010 ten opzichte van 2000 (zie 8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario, pagina 187).
8.5 Berekening van de behaalde reducties en de marginale kosten voor de vellenoffset- en heatsetsector volgens het nul-groei en het 15%groei scenario 8.5.1
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de implementatie en toepassing van een naverbrander (met hoge efficiëntie) in de heatsetsector
Van de 16 heatsetbedrijven heeft slechts één bedrijf nog geen naverbrander geïmplementeerd.
159
De jaarlijkse kost van de toepassing van deze maatregel in dit bedrijf zijn afgeleid van de enquêteresultaten van de heatsetbedrijven die reeds een naverbrander hebben geïmplementeerd. Bijkomende informatie vanuit de flexo- en diepdruk wordt gebruikt om ontbrekende gegevens in te vullen. Het reductiepotentieel wordt op dezelfde manier ingeschat als in de emissie-inventaris. - Bepaling van de jaarlijkse kost van de implementatie en toepassing van een naverbrander (hoge efficiëntie) De jaarlijkse kost voor de implementatie van een navebrander in een bedrijf is afgeleid van de enquêteresultaten van de flexo- en diepdrukbedrijven die in het verleden een naverbrander hebben geïmplementeerd of die concrete plannen hebben om dit in de nabije toekomst te doen. In onderstaande tabel wordt uiteengezet hoe de investeringskosten en de operationele kosten ingeschat zijn. Tabel 59: Inschatting van de kosten voor de implementatie en toepassing van een naverbrander in heatsetdrukkerij 12
investerings -kosten naverbrander e
verhouding debiet van bedrijf 12 tov andere heatsetdrukkerij
bijkomende investeringskosten e
investeringskosten naverbrander: verhouding debiet* investeringskosten naverbrander e
bijkomende investeringskosten: verhouding debiet* bijkomende investeringskosten e
Bedrijf A
471008
148739
0.751
353727
111703
Bedrijf B
942016
297479
0.704
663238
209444 gemiddelde van bovenstaande bijkomende investeringskosten: 160574
Ingeschatte kost voor bedrijf 12
-
-
-
gemiddelde van bovenstaande investeringskosten naverbrander: 508483
operationele kosten e niet gekend: gemiddelde flexoen diepdruk overnemen niet gekend: gemiddelde flexoen diepdruk overnemen Gemiddelde operationele kosten naverbrander in de flexoen diepdruk: 12858
Op basis van deze gegevens worden de jaarlijkse annuïteiten en de jaarlijkse kosten berekend, eenmaal op basis van de maatschappelijke discontovoet en eenmaal op basis van de private discontovoet: -
levensduur naverbrander: 10 jaar maatschappelijke discontovoet: 0.05 private discontovoet: 0.1 investering naverbrander: 508 483 e bijkomende investeringen: 160 574 e totale investeringen: 669 056 e
160
-
-
operationele kosten: 12858 e / jaar berekening van de annuïteit op basis van de maatschappelijke discontovoet: 86 646 e / jaar berekening van de annuïteit op basis van de private discontovoet: 108 886 e / jaar berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de maatschappelijke discontovoet: 99 504 e / jaar berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de private discontovoet: 121 744 e / jaar
Bepaling van de efficiëntie van de implementatie en toepassing van een naverbrander + toepassing van de maatregel op bedrijf 12:
Voor het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de heatsetsector en dus ook van bedrijf 12 niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties en de kosten berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. De naverbrander heeft een invloed op 3 verschillende emissiebronnen: de wasmiddelen, de IPA en de heatsetinkten. In principe is er dus een interactie van deze maatregel met de algemene reductiemaatregelen met betrekking tot IPA en de wasmiddelen. Bedrijf 12 gebruikt echter reeds weinig vluchtige wasmiddelen (P3) en daarenboven gaat het slechst om één van de 16 heatsetdrukkerijen en niet eens om een groot heatsetbedrijf. Om een complexe situatie te vermijden, wordt verondersteld dat beide maatregelen onafhankelijk van elkaar werken. Bepaling van de reductie gebeurt aan de hand van volgende veronderstellingen die ook gebruikt zijn voor de opstelling van de emissie-inventaris: · 10% van de wasmiddelensolventen en van de IPA wordt effectief afgezogen naar de naverbrander; hiervan wordt 95% vernietigd; · 95% van de VOS van de heatsetinkten wordt vernietigd door de naverbrander. Deze veronderstellingen geven volgende reducties voor bedrijf 12: Reductie van de IPA-emissies: 3 ton (huidige VOS-emissies van IPA = 27 ton) Reductie van de wasmiddelenemissies: 0.05 ton (huidige VOS-emissies van wasmiddelen = 1 ton) Reducties van de inktemissies: 33 ton (huidige VOS-emissies van heatsetinkten = 35 ton) Totale reductie: 36 ton Kostprijs per ton gereduceerde VOS: 2 777 e / ton VOS op basis van de maatschappelijke discontovoet Kostprijs per ton gereduceerde VOS: 3 398 e / ton VOS op basis van de private discontovoet Voor het 15%-groei scenario: Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van bedrijf 12 die 15% hoger ligt dan in 2000. Dezelfde veronderstellingen overgenomen met betrekking tot de efficiëntie en de totale kosten van de maatregel per bedrijf.
161
De totale VOS-emissies van het bedrijf nemen toe met 15%, evenals VOS-emissies en de behaalde reductie tengevolge van de toepassing van de naverbrander. Omdat de kosten constant blijven en de reducties toenemen met 15%, zal de gemiddelde kosten van deze maatregel voor bedrijf 12 afnemen ten opzichte van het nul-groei scenario. De toegepaste berekeningswijze geeft een zeer ruwe inschatting van het reductiepotentieel van de implementatie van een naverbrander volgens het 15%-groei scenario en de hieraan verbonden kosten. Voor de bepaling van de grootteorde volstaat deze benadering. De resulterende emissies, reducties en kosten zijn weergegeven in 8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario, pagina 187, waarin de onderliggende data van de kostencurve voor dit scenario zijn weergegeven. 8.5.2
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van IPA-reducerende maatregelen in de heatset en de vellenoffset
- Bepaling van de jaarlijkse kost van de toepassing van maatregelen ter reductie van de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen Tijdens de stuurgroepvergadering van 05 juli 2002 en op de overlegvergadering tussen Sitmae, de sector en de opdrachtgevende overheid is besloten om respectievelijk voor de heatset en de vellenoffset ervan uit te gaan dat de behaalde VOS-reducties weliswaar niet kosteloos zijn, maar dat deze kosten niet gekwantificeerd kunnen worden, maar evenmin de concurrentiepositie van de bedrijven negatief zal beïnvloeden. Daarom komen de berekende VOS-reducties van het gebruik van IPA en wasmiddelen vooraan in de kostencurve te staan en zijn de af te lezen kosten op de grafieken gelijk aan nul (dit kan niet anders voorgesteld worden in een grafiek). - Bepaling van de efficiëntie van de toepassing van maatregelen ter reductie van de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen Volgens het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van de heatsetsector en de vellenoffsetsector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. Tijdens de stuurgroepvergadering van 5 juli 2002 is consensus bereikt over de berekening van het reductiepotentieel voor de VOS-emissies van de heatsetsector. Toepassing van alle reductiemaatregelen (voor de reductie van de VOS-emissies van het gebruik van heatsetinkten, IPA en wasmiddelen) moet het mogelijk maken dat de Vlaamse heatsetsector tegen 2010 minstens voldoet aan de Europese Solventrichtlijn. De impact van de Solventrichtlijn op de heatsetsector is berekend ter hoogte van hoofdstuk 10.2. Voor de berekening van de behaalde reducties wordt naar dit hoofstuk doorverwezen. Volgens deze berekeningen bedraagt het reductiepotentieel volgens het nul-groei scenario 122 ton VOS. Hierboven is reeds berekend dat de implementatie van een naverbrander in bedrijf 12 een reductiepotentieel heeft van 36 ton. Verder wordt aangenomen dat beide “maatregelen” (naverbrander ten opzichte van reductiemaatregelen voor VOS van het gebruik van IPA en wasmiddelen) onafhankelijk zijn van elkaar. Hieruit volgt dat het
162
reductiepotentieel van de toepassing van reductiemaatregelen voor VOS van het gebruik van IPA en wasmiddelen 86 ton VOS (122 – 36) bedraagt. Tijdens de overlegvergadering van 5 september 2002 tussen Sitmae, de sector en de overheid werd consensus bereikt over het feit dat de grote vellenoffsetbedrijven de VOSemissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen kunnen beperken. Sitmae gaat ervan uit dat voor het jaar 2000 de meeste grote vellenoffsetbedrijven hun VOSemissies tengevolge van het gebruik van IPA en wasmiddelen reeds maximaal hebben gereduceerd, rekening houdend met de huidige technische mogelijkheden. Voor de ontwikkeling van de kostencurve wordt enkel rekening gehouden met de grote vellenoffsetbedrijven. Een vellenoffsetbedrijf wordt als groot beschouwd vanaf een verbruik van IPA + wasmiddelen groter of gelijk aan 15 ton per jaar. Twaalf van de geënquêteerde bedrijven voldoen aan deze voorwaarde. Verder wordt verondersteld dat 2/3de van deze bedrijven reeds een maximale reductie hebben behaald in 2000, rekening houdend met de toenmalige technische mogelijkheden. De overige 1/3de kan nog bijkomende reducties verwezenlijken. Om dit reductiepotentieel te bepalen, wordt voor elk van de bedrijven de VOS-emissies / inktverbruik berekend. De 4 bedrijven met de hoogste VOS-emissies per ton inktverbruik zouden de emissies kunnen reduceren tot het niveau van de 5de-grootste emittor. Tegen 2010 zouden de VOS-emissies per ton inktverbruik van alle grote vellenoffsetdrukkerijen gedaald zijn tengevolge van onder meer nieuwe en verbeterde technologieën. Voor de ontwikkeling van de kostencurve wordt daarom verondersteld dat de VOS-emissies in 2010 5% lager zullen liggen dan in 2000. Op deze manier worden de gereduceerde VOS-emissies van de 12 grote vellenoffsetbedrijven, die de enquête hebben beantwoord, berekend. De VOS-emissies van de vellenoffsetsector worden in de emissie-inventaris berekend door de emissies van de geënquêteerde bedrijven te extrapoleren. Daartoe zijn alle bedrijven verdeeld in categorieën op basis van het aantal werknemers. Op basis van de gemiddelde VOS-emissies van de geënquêteerde bedrijven van een werknemerscategorie en het totaal aantal vellenoffsetbedrijven van deze werknemerscategorie, wordt de totale emissie voor die werknemerscategorie bepaald. Door de emissieverlaging in de 12 grote vellenoffsetbedrijven, dalen de gemiddelde emissies van de werknemerscategorieën waartoe deze bedrijven behoren. Het reductiepotentieel van de ganse vellenoffsetsector wordt daarom berekend via de extrapolatie van deze verlaagde VOS-emissies voor de werknemerscategorieën waartoe de grote vellenoffsetbedrijven horen. Voor de 12 grote vellenoffsetbedrijven geeft Tabel 60 het productverbruik, de VOS-emissies in 2000 en de verhouding tussen de VOS-emissies en het inktverbruik. De vier bedrijven, die weergegeven zijn tegen een grijze achtergrond, zijn de vier vellenoffsetbedrijven met de hoogste VOS-emissies per ton verbruikte inkt. Het zijn deze vier bedrijven die hun VOSemissies nog zouden kunnen reduceren. Het emissieniveau dat deze bedrijven zouden kunnen halen wordt bepaald door de verhouding VOS-emissies / inktverbruik van bedrijf 19. Dit bedrijf heeft de hoogste VOS-emissies per ton verbruikte inkt van de 8 overblijvende grote vellenoffsetbedrijven. Op basis van deze verhouding VOS-emissies / inktverbruik en het productverbruik van de 4 betreffende vellenoffsetbedrijven worden de gereduceerde VOS-emissies berekend voor deze bedrijven.
163
Vervolgens wordt van de VOS-emissies van alle 12 bedrijven nog 5% afgetrokken tengevolge van een spontane (door onder meer technologische vooruitgang) reductie van de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen tussen 2000 en 2010. Tabel 60: Productverbruik, VOS-emissies en VOS-emissies / inktverbruik van de vellenoffsetdrukkerijen met een IPA+wasmiddelenverbruik > 15 ton (geënquêteerde bedrijven) Huidige VOSemissies van de Verhouding geënquêteerde emissies op categorie IPA+wasmiddelenverbruik Inktverbruik bedrijven (ton / inktverbruik (ton werknemers (ton / jaar) (ton / jaar) jaar) / jaar) bedrijf 5
1
56
27
48
1.79
bedrijf 6
1
147
130
104
0.8
bedrijf 7
2
23
16
13
0.86
bedrijf 8
2
41
59
18
0.3
bedrijf 9
2
68
44
26
0.6
bedrijf 11
3
63
42
44
1.04
bedrijf 12
3
22
15
14
0.93
bedrijf 13
3
42
104
23
0.22
bedrijf 14
3
55
28
31
1.11
bedrijf 18
4
21
40
2
0.04
bedrijf 19
4
48
48
47
0.99
bedrijf 25
5
18
6
11
1.86
De verlaging van de VOS-emissies van de 12 grote vellenoffsetbedrijven leidt tot een verlaging van de gemiddelde VOS-emissies van de werknemerscategorieën 1, 2, 3, 4 en 5. Voor de bepaling van het totale reductiepotentieel worden deze gereduceerde gemiddelden geëxtrapoleerd naar het totaal aantal vellenoffsetbedrijven per werknemerscategorie. De resulterende VOS-emissies en reducties zijn samengevat in Tabel 63.
164
Tabel 61: Overzicht van de geëxtrapoleerde VOS-emissies voor de betrokken werknemerscategorieën en bepaling van het totale reductiepotentieel van de toepassing van reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen in de vellenoffset (voor het nul-groei scenario) Werknemerscategorie 1 Totale huidige VOS-emissies van reeks 1 Totale gereduceerde VOS-emissies van reeks 1 tengevolge van reductie 1/3de grootste emittoren Totale gereduceerde VOS-emissies tengevolge van een verdere 5% spontane reductie van 12 grote bedrijven Reductie 2000-2010 in reeks 1 Werknemerscategorie 2 Totale huidige VOS-emissies van reeks 2 Totale gereduceerde VOS-emissies van reeks 2 tengevolge van reductie 1/3de grootste emittoren Totale gereduceerde VOS-emissies tengevolge van een verdere 5% spontane reductie van 12 grote bedrijven Reductie 2000-2010 in reeks 2 Werknemerscategorie 3 Totale huidige VOS-emissies van reeks 3 Totale gereduceerde VOS-emissies tengevolge van een verdere 5% spontane reductie van 12 grote bedrijven Totale gereduceerde VOS-emissies tengevolge van een verdere 5% spontane reductie Reductie 2000-2010 in reeks 3 Werknemerscategorie 4 Totale huidige VOS-emissies van reeks 4 Totale gereduceerde VOS-emissies van reeks 4 tengevolge van 1/3de grootste emittoren Totale gereduceerde VOS-emissies tengevolge van een verdere 5% spontane reductie Reductie 2000-2010 in reeks 4 Werknemerscategorie 5 Totale huidige VOS-emissies van reeks 5 Totale gereduceerde VOS-emissies van reeks 5 tengevolge van 1/3de grootste emittoren Totale gereduceerde VOS-emissies tengevolge van een verdere 5% spontane reductie Reductie 2000-2010 in reeks 5 Totale VOS-reductie 2000-2010 tengevolge van de gemaakte veronderstellingen rond de afname van de VOS-emissies in de grote vellenoffsetbedrijven (IPA+wasmiddelenverbruik > 15 ton per jaar)
152 ton VOS 130 ton VOS 124 ton VOS 28 ton VOS 76 ton VOS 76 ton VOS 72 ton VOS 4 ton VOS 298 ton VOS 285 ton VOS 269 ton VOS 29 ton VOS 146 ton VOS 146 ton VOS 140 ton VOS 6 ton VOS 208 ton VOS 183 ton VOS 156 ton VOS 52 ton VOS
118 ton VOS
Volgens het 15%-groei scenario:
Naast het nul-groei scenario, waarbij uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de vellenoffsetsector die 15% hoger ligt dan in 2000. De totale VOS-emissies van de vellenoffsetbedrijven nemen toe met 15%, evenals VOSemissies en de behaalde reductie tengevolge van de toepassing reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen.
165
De toegepaste berekeningswijze geeft een zeer ruwe inschatting van het reductiepotentieel van de implementatie deze maatregelen volgens het 15%-groei scenario. Voor de bepaling van de grootte-orde volstaat deze benadering. De resulterende emissies, reducties en kosten zijn weergegeven in 8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario, pagina 187, waarin de onderliggende data van de kostencurve voor dit scenario zijn weergegeven voor de ganse grafische sector. 8.5.3
Bepaling van de marginale kosten van de reductiemaatregelen voor de VOSemissies van de offset
In de voorgaande paragrafen zijn volgende "maatregelen" geëvalueerd: - implementatie en toepassing van een naverbrander in heatsetbedrijf 12 - reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen De eerste maatregel heeft betrekking op de VOS-emissies van één heatsetbedrijf (nummer 12). Het betreft de implementatie en de toepassing van een naverbrander. Deze maatregel heeft voornamelijk een impact op de VOS-emissies van de heatsetinkten en in zeer beperkte mate op de VOS-emissies van het IPA-verbruik en van het verbruik van wasmiddelen van dit bedrijf. De andere "maatregel" heeft betrekking op de subsectoren in hun geheel.. Wat heatsetbedrijf 12 betreft, kan geredeneerd worden dat beide “maatregelen” voor een zeer klein deel betrekking hebben op dezelfde VOS-emissies als de eerste maatregel, met name op de VOS-emissies van het verbruik van IPA en wasmiddelen van het heatsetbedrijf nummer 12 (ook de naverbrander reduceert een zeer klein deel van deze VOS-emissies, maar zorgt in hoofdzaak voor de reductie van de VOS-emissies van het gebruik van heatsetinkten). Omdat dit echter voor een complexe situatie zou zorgen en omdat het slechts een zeer beperkt aandeel van de VOS-emissies betreft, wordt voor de opstelling van de kostencurve ervan uitgegaan dat beide "maatregelen" in de heatset onafhankelijk zijn van elkaar en dat voor elk van de reductiemaatregelen de marginale kost gelijk is aan de gemiddelde kost (zie uitleg Bepaling van de marginale kosten , pagina 165). Wat de vellenoffset betreft, zijn de VOS-emissies enkel afkomstig van het gebruik van IPA en wasmiddelen Het reductiepotentieel en de gemiddelde kosten voor beide "maatregelen" (waarbij de reducties in de heatset en de vellenoffset apart worden weergegeven) worden samengevat in Tabel 62. Tabel 62: Overzicht van de reductiemaatregelen in de offset, van het reductiepotentieel en van de kosten
Behaalde reductie Toepassing van een naverbrander in bedrijf 12
36
Kostprijs op basis van de maatschappelijke discontovoet (e / jaar) Heatset 99504
Gemiddelde kostprijs op basis van de maatschappelijke discontovoet (e / ton VOS)
Kostprijs op basis van de private discontovoet (e / jaar)
Gemiddelde kostprijs op basis van de private discontovoet (e / jaar)
2777
121744
3398
166
Toepassing reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen
86
Toepassing reductiemaatregelen voor de VOS-emissies van het gebruik van IPA en wasmiddelen
118
Niet bepaald Vellenoffset
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
8.6 Berekening van de behaalde reducties en de marginale kosten voor de zeefdruksector 8.6.1
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de substitutie van solventgebaseerde producten door UV-producten en / of watergebaseerde producten
- Bepaling van de jaarlijkse kost van de substitutie van solventgebaseerde producten in de zeefdruksector De jaarlijkse kost voor de substitutie van solventgebaseerde producten in de zeefdruk is afgeleid van informatie van Sitmae en uit bedrijfsinformatie via contacten met een Vlaamse zeefdrukkerij. Bij substitutie van solventgebaseerde producten door UV-producten moet geïnvesteerd worden in een bijkomende droger, een UV-droger. Daarnaast zouden er relatief hoge aanloopkosten zijn: leren drukken met UV-inkten, acceptatie krijgen van de klanten, ... Wat betreft de operationele kosten, zorgt de substitutie door UV-producten voor extra operationele kosten omdat de UV-inkten minstens tweemaal zo duur zouden zijn als solventgebaseerde inkten. Anderzijds zorgt de substitutie voor besparingen vanwege tijdswinst bij het inrichten en het schoonmaken en vanwege een lager energieverbruik. Ook bij de substitutie door watergebaseerde producten zijn er bijkomende investeringen nodig en liggen de aanloopkosten, volgens de informatie van Sitmae, relatief hoog. Van al deze kosten is enkel de aankoop van een nieuwe UV-brug te begroten. Er wordt verondersteld dat deze investering een belangrijk deel uitmaakt van de jaarlijkse kost van substitutie door UV-producten. De baten van het gebruik van UV-producten zullen de andere kosten (gedeeltelijk) opheffen. Daarom wordt de jaarlijkse kost van de substitutie door UV-producten afgeleid van de investeringskosten van een nieuwe UV-droger. Anders gezegd, er wordt van uitgegaan dat de afgeleide annuïteit van de investeringskosten in een UV-droger een aanvaardbare inschatting geeft van de grootte-orde van de jaarlijkse kost van de substitutie door UV-producten. Verder wordt aangenomen dat de jaarlijkse kost van de substitutie door watergebaseerde producten even groot is qua grootte-orde als de jaarlijkse kost van de substitutie door UV-producten. De inkt maakt in zeefdruk ca. 20 % uit van de productiekosten, maar UV-inkten zijn momenteel ongeveer dubbel zo duur als gewone inkten. Die meerkosten worden gedeeltelijk gecompenseerd door minder energieverbruik. Uit de bepaling van de efficiëntie van deze maatregel zal blijken dat UV-inkten in veel belangrijkere mate toegepast worden dan watergebaseerde inkten. Verder zal blijken dat -op
167
basis van de toegepaste veronderstellingen- het reductiepotentieel van deze maatregel eerder beperkt is. Hieronder staat kort samegevat hoe de jaarlijkse kost van de substitutie door UV-producten (= de jaarlijkse kost van de substitutie door watergebaseerde producten) wordt berekend: - Investering voor een UV-droger: 40453 e (informatie afkomstig van Sitmae) - Bijkomende investeringen: Er wordt voorlopig van uitgegaan dat de grootte-orde van de kosten bepaald wordt door de investering in een UV-droger - Operationele kosten: Er wordt voorlopig van uitgegaan dat de grootte-orde van de kosten bepaald wordt door de investering in een UV-droger - Berekening van de annuïteiten en de totale jaarlijkse kosten voor de omschakeling naar alternatieve inkten: - levensduur UV-droger: 10 jaar - maatschappelijke discontovoet: 0.05 - private discontovoet: 0.1 - Investering UV-droger: 40453 e - bijkomende investeringen: 0 e - totale investeringen: 40453 e - operationele kosten: 0 e / jaar - berekening van de annuïteit op basis van de maatschappelijke discontovoet: 5.239 e / jaar - berekening van de annuïteit op basis van de private discontovoet: 6.584 e / jaar - berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de maatschappelijke discontovoet: 5.239 e / jaar - berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de private discontovoet: 6.584 e / jaar
-
Bepaling van het reductiepotentieel van deze maatregel in 2010
Volgens het nul-groei scenario: In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van zeefdruksector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. De bepaling van de efficiëntie van deze maatregel is gebaseerd op het deelrapport van Sitmae “Emissiebeperkende maatregelen”. Hierin wordt gesteld dat in 2010 maximaal 30% het totale inktverbruik kan gesubstitueerd worden (= maximale substitutie op dik papier + karton). Daarenboven kan nog eens 25 à 30% gesubstitueerd worden (maximale reductie op andere substraten). In overleg met Sitmae wordt ervan uitgegaan dat in 2010 maximaal 60% van het totale inktverbruik kan gesubstitueerd worden. Deze 60% heeft betrekking op het inktverbruik in de unabated situatie. In 2000 is reeds een deel van deze substitutie verwezenlijkt. Voor de bepaling van het reductiepotentieel van deze maatregel, wordt gerekend met het verbruik van droge stof. Er wordt aangenomen dat het droge stofverbruik voor eenzelfde productie niet verandert in functie van de inktsoorten die gebruikt worden: Het droge stofverbruik in 2000: 148 ton = het droge stofverbruik in de unabated situatie in 2000 = het droge stofverbruik in 2010 Dit droge stofverbruik is in de unabated situatie voor 100% afkomstig van solventgebaseerde inkten. In 2000 is dit droge stofverbruik voor 63% afkomstig van solventgebaseerde inkten (informatie overgenomen uit de emissie-inventaris), voor 33% van
168
UV-inkten en voor 4% van watergebaseerde inkten. In 2000 was daarom 89% van het droge stofverbruik van alternatieve inkten afkomstig van UV-inkten en 11% van watergebaseerde inkten. Hieruit blijkt dat UV-inkten een veel belangrijkere toepassing kennen dan watergebaseerde inkten. Deze verdeelsleutel (89% en 100% voor respectievelijk UV-inkten en watergebaseerde inkten) wordt in de berekeningen gebruikt voor de bepaling van de toepassing van UV-inkten en watergebaseerde inkten in 2010 (89% van 60% van het droge stofverbruik is afkomstig van UV-inkten en 11% van 60% van watergebaseerde inkten). In 2010 kan maximaal 60% van de productie met alternatieve inkten geproduceerd worden: => 40% solventgebaseerde inkten = 59 ton droge stof van solventhoudende inkten => 60% alternatieve inkten = 89 ton droge stof van alternatieve inkten, waarvan: - 79 ton droge stof van UV-inkten - 10 ton droge stof van watergebaseerde inkten Dit geeft volgende hoeveelheden en overeenkomstige solventverbruiken:
solventgebaseerd UV-inkten watergebaseerd Totaal
Droge stofverbruik ton / jaar 59.2 79.2 9.6
droge stofgehalte factor 0.45 1 0.45
Solventgehalte Factor 0.55 0 0.075
Solventverbruik ton / jaar 72 0 2 74
Het gebruik van solventgebaseerde producten gaat samen met het gebruik van solventen als schoonmaakmiddelen. Er wordt van uitgegaan dat het gebruik van solventen als schoonmaakmiddelen te verwaarlozen is bij toepassing van alternatieve producten. Volgens de sector gaat deze laatste veronderstelling echter niet op voor UV-inkten. Uit de enquêteresultaten kan afgeleid worden dat per ton droge stof (van solventgebaseerde inkten) 0.66 ton solventemissies voorkomen van schoonmaaksolventen. Hierbij wordt rekening gehouden met de toepassing van minder vluchtige solventen in 2000. Eenzelfde toepassingsgraad wordt verondersteld in 2010. Bij een droge stofverbruik van 59 ton geeft dit een bijkomende VOS-emissie van 39 ton. Vergelijking met de huidige VOS-emissies tengevolge van het verbruik van inkten levert de behaalde reductie op: Huidige VOS-emissies van de zeefdruksector: 144 ton (informatie overgenomen uit de emissie-inventaris) Maximale toepassing alternatieve inkten in 2010: 113 ton Behaalde reductie bij maximale toepassing alternatieve inkten: 31 ton Volgens het 15% groei scenario Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de zeefdruksector die 15% hoger ligt dan in 2000. De totale VOS-emissies van de zeefdrukkkerijen nemen toe met 15%, evenals VOSemissies en de behaalde reductie tengevolge van de substitutie van solventgebaseerde inkten. De gemiddelde kostprijs voor substitutie blijft ongewijzigd (de gemiddelde kostprijs wordt in de volgende paragraaf berekend).
169
De toegepaste berekeningswijze geeft een zeer ruwe inschatting van het reductiepotentieel en de kosten van substitutie in de zeefdruksector volgens het 15%-groei scenario. Voor de bepaling van de grootte-orde volstaat deze benadering. De resulterende emissies, reducties en kosten zijn weergegeven in 8.7.2. De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario, pagina 187, waarin de onderliggende data van de kostencurve voor dit scenario zijn weergegeven voor de ganse grafische sector. - Berekening van de totale jaarlijkse kosten van de toepassing van deze maatregel + de gemiddelde jaarlijkse kost per ton VOS Volgens het nul-groei scenario: Om een inschatting te kunnen maken van de totale kosten van de implementatie van deze maatregel, is het nodig om in te schatten op hoeveel drukpersen omgeschakeld zal worden naar alternatieve producten. De jaarlijkse kostprijs slaat immers op de investeringskosten voor de implementatie van een UV-droger in het geval van UV-inkten en van equivalente jaarlijkse kosten in het geval van watergebaseerde inkten. Daarom wordt op basis van de enquêteresultaten een inschatting gemaakt van het droge stofverbruik (afkomstig van UV-inkten) per drukpers die uitgerust is met een UV-droger: - Momenteel (2000) zijn er 25 zeefdrukpersen uitgerust met een UV-droger Op basis van het UV-inktverbruik van de geënquêteerde bedrijven en het aantal UV-drogers kan een droge stofverbruik per zeefdrukpers berekend worden: - aantal zeefdrukpersen met een UV-droger: 25 zeefdrukpersen - totaal verbruik van UV-inkten = droge stof: 8 ton droge stof Þ Gemiddeld verbruik van droge stof per zeefdrukpers: 0.3 ton droge stof Toepassing van deze kengetallen op de huidige situatie (2000): - Totaal verbruik UV-inkten en watergebaseerde inkten, uitgedrukt in droge stof (extrapolatie naar ganse Vlaanderen) in 2000: 81 ton droge stof - Totaal aantal equivalente zeefdrukpersen, uitgerust met een UV-droger: 260 zeefdrukpersen Toepassing van deze kengetallen op de maximaal haalbare substitutie in 2010: - Totaal verbruik UV-inkten en watergebaseerde inkten, uitgedrukt in droge stof (extrapolatie naar ganse Vlaanderen) bij maximale substitutie solventgebaseerde inkten: 89 ton droge stof - Totaal aantal equivalente zeefdrukpersen, uitgerust met een UV-droger: 286 zeefdrukpersen Het aantal equivalente zeefdrukpersen die tegen 2010 uitgerust moeten worden met een "UV-droger" voor maximale substitutie solventgebaseerde inkten wordt gegeven door het verschil zeefdrukpersen in 2010 ten opzichte van 2000: 26 zeefdrukpersen. De totale jaarlijkse kosten voor de VOS-emissiereductie tengevolge van de maximale substitutie van solventgebaseerde inkten wordt berekend door 26 keer de annuïteit te nemen die berekend is op basis van de investeringskosten in een UV-droger:
170
Kosten voor het uitrusten van 26 extra zeefdrukpersen met een UV-droger: 136001 e / jaar, gebaseerd op de maatschappelijke discontovoet 170910 e / jaar, gebaseerd op de private discontovoet De gemiddelde jaarlijkse kosten voor de VOS-emissiereductie tengevolge van de maximale substitutie van solventgebaseerde inkten wordt berekend door de totale jaarlijkse kosten te delen door de behaalde reductie in 2010, 31 ton: Kosten per ton VOS-reductie tengevolge van de substitutie van solventgebaseerde inkten: 15528 e / ton VOS per jaar, gebaseerd op de maatschappelijke discontovoet 19514 e / ton VOS per jaar, gebaseerd op de private discontovoet Volgens het 15%-groei scenario: Zoals reeds vermeld is in de voorgaande paragraaf, blijft de gemiddelde kostprijs volgens de gebruikte berekeningswijze ongewijzigd bij een productietoename van 15% in de zeefdruksector. 8.6.2
Berekening van de behaalde reducties en van de kosten van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en de verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen
In de eerste plaats wordt een kostencurve ontwikkeld volgens het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de productie van zeefdruksector niet wijzigt tussen 2000 en 2010. Daarom worden de reducties berekend op basis van de productie en de VOS-emissies in 2000. - Bepaling van de jaarlijkse kost van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en de verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen volgens het nul-groei scenario De jaarlijkse kost voor deze maatregel in de zeefdruk is afgeleid van informatie van het flexo- en diepdrukbedrijf nummer 31 en de firma Desotec. Zowel bedrijf 31 als Desotec hebben concrete informatie gegeven met betrekking tot de kosten van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen. Deze informatie is hieronder samengevat. 3. De berekening van de jaarlijkse kostprijs voor het bedrijf 31: -
-
levensduur naverbrander: 10 jaar maatschappelijke discontovoet: 0.05 private discontovoet: 0.1 investeringen in leidingwerk: 52 000 e huurprijs van de containers: 22 e / dag huurprijs van de containers: 8 143 e / jaar jaarlijkse onkosten voor de vervanging van de actief koolfilters: 15 000 e / jaar (hierin zit de kostprijs van het actief kool (1.75 e per kg) en ook de recuperatiekosten en de verwerkingskosten van de geadsorbeerde solventen) totale operationele kosten: 23143 e / jaar
171
-
berekening van de annuïteit op basis van de maatschappelijke discontovoet: 6 734 e / jaar berekening van de annuïteit op basis van de private discontovoet: 8 463 e / jaar berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de maatschappelijke discontovoet: 29 878 e / jaar berekening van de totale jaarlijkse kosten op basis van de private discontovoet: 31 606 e / jaar
4. De berekening van de kengetallen voor de berekening van de jaarlijkse kostprijs voor de bedrijven die deze maatregel kunnen toepassen: -
-
De investeringen in leidingwerk en dergelijke worden overgenomen van het bedrijf 31: i. Berekening van de annuïteit op basis van de maatschappelijke discontovoet: 6 734 e / jaar ii. Berekening van de annuïteit op basis van de private discontovoet: 8 463 e / jaar Kostprijs van het verbruik van één ton actief kool: 1750 e / ton Totale kostprijs (actief kool + bijkomende operationele) per ton actief kool: 1 875 e / ton Aandeel van de actief kool in totale kostprijs: 0.93 Bijkomende operationele kosten voor de recuperatie van de actief kool + de verwerking van de geadsorbeerde solventen per ton actief kool: 125 Aandeel van bijkomende operationele kosten in totale kostprijs: 0.07
- Bepaling van de efficiëntie van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de solventen Er wordt van uitgegaan dat deze maatregel enkel kan toegepast worden door zeefdrukkerijen die nog geen substitutie toepassen. Uit de enquêteresultaten blijkt dat 13 van de 40 zeefdrukkerijen enkel met solventgebaseerde producten werken. Deze bedrijven vertegenwoordigen bijgevolg zo'n 33% van de bedrijven die op de enquête geantwoord hebben. Daarenboven vertegenwoordigen ze 49% van het solventverbruik van de 40 bedrijven: Totaal verbruik van solventen in solventgebaseerde producten door geënquêteerde bedrijven die enkel solventgebaseerd gebruiken: 10 445 kg / jaar Rekening houdend met de vluchtigheid wordt het effectieve solventverbruik van deze bedrijven berekend: - de volgende mix van schoonmaaksolventen wordt verondersteld: 43% P1-+P2producten (gemiddelde vluchtigheid van 74%), 34% P3-producten (gemiddelde vluchtigheid van 5%) en 23% P4-+VCA-producten (gemiddelde vluchtigheid van 0%) - het effectieve solventverbruik van de 13 bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken: 7 062 kg / jaar Totaal verbruik van solventen in solventgebaseerde producten door geënquêteerde bedrijven: 26 553 kg / jaar Rekening houdend met de vluchtigheid wordt het effectieve solventverbruik van deze bedrijven berekend: - de volgende mix van schoonmaaksolventen wordt verondersteld: 43% P1-+P2producten (gemiddelde vluchtigheid van 74%), 34% P3-producten (gemiddelde vluchtigheid van 5%) en 23% P4-+VCA-producten (gemiddelde vluchtigheid van 0%) - het effectieve solventverbruik van de 13 bedrijven die enkel solventgebaseerde producten gebruiken: 14 345 kg / jaar Verhouding tussen beiden: 0.39 De andere bedrijven werken met een mix of werken enkel met alternatieve producten. De doelgroep van deze maatregel zijn de bedrijven die enkel met solventgebaseerde producten werken.
172
Extrapolatie van het aantal zeefdrukkerijen dat enkel solventgebaseerde producten gebruikt en het solventverbruik van deze bedrijven: - Totaal aantal zeefdrukkerijen in Vlaanderen: 399 - Extrapolatie van het aantal zeefdrukkerijen dat enkel solventgebaseerde producten gebruikt: 0.39*33 = 130 zeefdrukkerijen - Extrapolatie van het solventverbruik door deze 130 bedrijven: - 14 ton / 40 zeefdrukkerijen = 0.36 ton / zeefdrukkerij / jaar - 0.36 ton * 339 bedrijven = 143 ton solventen in solventgebaseerde producten door de ganse zeefdruksector - 143 ton * 0.39 = 70 ton solventen in solventgebaseerde producten door zeefdrukkerijen die enkel solventgebaseerde producten gebruiken In overeenstemming met de toepassing van deze maatregel in de flexo- en diepdruk, wordt ervan uitgegaan dat deze maatregel een reductie van 40% oplevert: reductie van de solventemissies tengevolge van de toepassing van actief kool + externe recuperatie actief kool en verbranding solventen = hoeveelheid solventen dat geadsorbeerd wordt op de actief kool = reductie van de VOS-emissies: 0.4 * 70 ton = 28 ton solventen Voor de adsorptie van deze 28 ton solventen is een hoeveelheid actief kool nodig gelijk aan 2 * de hoeveelheid solventen: 56 ton actief kool De kostprijs van het actief kool wordt echter berekend aan de hand van de hoeveelheid actief kool die per lading wordt verbruikt. Omdat er per jaar twee ladingen worden gebruikt, bedraagt het actief koolverbruik per lading 28 ton actief kool In onderstaande tabel wordt de jaarlijkse kost berekend van de toepassing van deze maatregel op de zeefdruksector in Vlaanderen. Er worden kengetallen gebruikt die afkomstig zijn van het flexo- en zeefdrukbedrijf nummer 31 en van de firma Desotec.
173
Tabel 63: Berekening van de totale jaarlijkse kost van de toepassing van actief kool met extrerne recuperatie en verwerking van de geadsorbeerde solventen (verbranding) Annuïteiten op basis van de investeringen en de private discontovoet (* 130)
Totale kostprijs op basis van maatschappelijke discontovoet
Totale kostprijs op basis van private discontovoet
e / jaar
e / jaar
e / jaar
e / jaar
e / jaar
e / jaar
1056006
1161673
Jaarlijkse huur containers (*130)
ton VOS / jaar
hoeveelheid benodigde actief kool ton actief kool / jaar
hoeveelheid benodigde actief kool per lading ton actief kool / halfjaar
Extra kosten verwer king actief kool en solvent en
e / jaar
e / jaar
70
56
28
98622
7044
solventinput solventhoudende producten
Zeefdruksector
Totale jaarlijkse operationele kosten
Annuïteiten op basis van de investeringen en de maatschappelijke discontovoet (* 130)
Kostprijs actief kool = 1750 e / ton * 28 ton
873262
1097408
2034935
2259082
Uit deze totale kostprijs kan uiteindelijk de gemiddelde jaarlijkse kost afgeleid worden (delen door de 28 ton VOS-reductie die in het totaal wordt gerealiseerd door de implementatie van deze maatregel): - 72 218 e / ton gereduceerde VOS per jaar, op basis van de maatschappelijke discontovoet - 80 175 e / ton gereduceerde VOS per jaar, op basis van de private discontovoet
174
- Evaluatie van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en de verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen volgens het 15%-groei scenario Naast het nul-groei scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt van de productie in 2000, wordt eveneens een 15%-groei scenario doorgerekend. De kostencurve wordt in dit geval berekend op basis van een productie van de zeefdruksector die 15% hoger ligt dan in 2000. Vergelijking van het reductiepotentieel en de kosten van substitutie en van de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en de verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen volgens het nul-groei scenario leidt tot de conclusie dat de toepassing van een actief kool filter minder reductie oplevert en duurder is dan de substitutie van solventgebaseerde producten. Deze maatregel wordt daarom niet opgenomen in de kostencurve. Ook wordt deze maatregel niet geëvalueerd in het kader van het 15%-groei scenario. 8.6.3
Bepaling van de marginale kosten van reductiemaatregelen voor de zeefdruksector
de
twee
geëvalueerde
Volgens het nul-groei scenario: In voorgaande paragrafen werden twee reductiemaatregelen geëvalueerd: de substitutie van solventgebaseerde producten door UV-inkten en/of watergebaseerde inkten de toepassing van een actief koolfilter met externe recuperatie van de actief kool en verwerking (verbranding) van de geadsorbeerde solventen De behaalde reducties en de totale kosten voor de implementatie van elk van deze maatregelen is samengevat in onderstaande tabel, evenals de afleiding van de marginale kosten voor elk van de reductiemaatregelen: Tabel 64: bepaling van de marginale kosten van de reductiemaatregelen voor de zeefdruksector in Vlaanderen Maatschappelijke discontovoet
Substitutie Actief koolfilter + externe verwerking actief kool en verbranding solventen
Reductie ton 31
Kosten e 136001
Marginale Kosten e 4366
28
2034935
-638242
private discontovoet Marginale Kosten Kosten e e 170910 5486 2259082
-701846
Uit bovenstaande tabel blijkt dat substitutie een grotere reductie oplevert, terwijl de totale jaarlijkse kost lager is dan van de toepassing van een actief koolfilter. Hierbij
175 dient opgemerkt te worden dat de jaarlijkse kost van de implementatie van een actief koolfilter wellicht overschat is. Voor de huur van de containers en de investeringen in leidingwerk wordt kostprijs overgenomen van het flexo- en diepdrukbedrijf nummer 31. Dit bedrijf is echter veel groter dan het gemiddelde zeefdrukbedrijf. Deze kwestie is voorgelegd aan het bedrijf Desotec, maar voorlopig werd nog geen antwoord gegeven. Op basis van de huidige cijfergegevens, komt de reductiemaatregel "actief kool met externe recuperatie en verbranding van de solventen" niet in de kostencurve van de grafische sector, omdat de marginale kosten negatief zijn. Volgens het 15%-groei scenario: Voor het 15%-groei scenario is de tweede maatregel rond de toepassing van actief kool niet verder geëvalueerd. Er blijft daarom alleen de substitutie van solventgebaseerde producten over en de marginale kosten van deze maatregel zijn gelijk aan de gemiddelde kosten.
176
8.7 De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen 8.7.1
De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het nul-groei scenario
In Tabel 65 worden de data weergegeven op basis waarvan de kostencurve, weergegeven in Figuur 31, is opgebouwd. Het betreft de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector, berekend op basis van de maatschappelijke discontovoet en volgens het nul-groei scenario. Tabel 65: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de maatschappelijke discontovoet volgens het nul-groei scenario
bedrijfsnummer VOS-emissies grafische sector VOS-reductie in de illustratiediepdruk tot aan de grenswaarde 6,5% van de solventinput
maatregel
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissies (ton VOS)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
7873
95
7778
0
0
0
0
VOS-reductie in de vellenoffset aan niet kwantificeerbare kosten
118
7660 Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
VOS-reductie in de heatset aan niet kwantificeerbare kosten
86
7574 Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
177
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissies (ton VOS)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
bedrijfsnummer
maatregel
flexo- en diepdrukbedrijf 35
aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander
642
6932
0
0
0
0
aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander
673
6259
0
0
0
0
substitutie
243
6016
43295
178
178
43254
43254
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
219
5797
39467
180
180
39467
82721
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
211
5586
39467
187
187
39467
122188
naverbrander
316
5270
61850
196
196
61850
184038
naverbrander
291
4979
61850
213
213
61850
245888
naverbrander
272
4707
61850
228
228
61850
307738
naverbrander
186
4521
61850
332
332
61850
369588
flexo- en diepdrukbedrijf 39 flexo- en diepdrukbedrijf 2
flexo- en diepdrukbedrijf 35
flexo- en diepdrukbedrijf 39 flexo- en diepdrukbedrijf 38 flexo- en diepdrukbedrijf 25 flexo- en diepdrukbedrijf 32 flexo- en diepdrukbedrijf 28
178
bedrijfsnummer flexo- en diepdrukbedrijf 33 flexo- en diepdrukbedrijf 4
flexo- en diepdrukbedrijf 26 flexo- en diepdrukbedrijf 37 flexo- en diepdrukbedrijf 1
flexo- en diepdrukbedrijf 46 flexo- en diepdrukbedrijf 34
flexo- en diepdrukbedrijf 27 flexo- en diepdrukbedrijf 2 flexo- en diepdrukbedrijf 3 flexo- en diepdrukbedrijf 41
maatregel naverbrander
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissies (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
183
4338
61850
339
339
61850
431438
substitutie
95
4243
43295
454
454
43295
474733
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
66
4177
39467
599
599
39467
514200
naverbrander
90
4087
61850
684
684
61850
576050
substitutie
50
4037
43295
864
864
43295
619345
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
45
3992
39467
876
876
39467
658812
substitutie
46
3946
43295
938
938
43295
702107
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
19
3927
18131
955
955
18131
720238
naverbrander
16
3911
61850
239
1160
18560
738798
substitutie
36
3875
43295
1204
1204
43295
782093
naverbrander
31
3844
61850
1982
1982
61850
843943
179
bedrijfsnummer flexo- en diepdrukbedrijf 28 flexo- en diepdrukbedrijf 43 flexo- en diepdrukbedrijf 42 flexo- en diepdrukbedrijf 4 Heatsetbedrijf 12 flexo- en diepdrukbedrijf 36 flexo- en diepdrukbedrijf 29 flexo- en diepdrukbedrijf 44 flexo- en diepdrukbedrijf 2 flexo- en diepdrukbedrijf 1 flexo- en diepdrukbedrijf 34 flexo- en diepdrukbedrijf 3
flexo- en diepdrukbedrijf 45
maatregel naverbrander + 10% diffuse
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissies (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
9
3835
79981
410
2015
18135
862078
naverbrander
30
3805
61850
2090
2090
61850
923928
naverbrander
25
3780
61850
2435
2435
61850
985778
naverbrander naverbrander
7 36
3773 3737
61850 99972
607 2777
2651 2777
18557 99972
1004335 1104307
substitutie
14
3723
43295
3120
3120
43295
1147602
substitutie
12
3711
43295
3566
3566
43295
1190897
substitutie naverbrander + 10% diffuse
12
3699
43295
3566
3566
43295
1234192
3
3696
79981
305
6044
18132
1252324
naverbrander
3
3693
61850
1157
6185
18555
1270879
naverbrander
3
3690
61850
1257
6185
18555
1289434
naverbrander
2
3688
61850
1612
9277
18554
1307988
0,8
3687,2
18131
23592
23592
18131
1326119
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
Marginale kost (€ / ton VOS-reductie)
180
25000 20000 15000 10000 5000 0 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
Restemissies (ton VOS) Figuur 31: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de maatschappelijke discontovoet, volgens het nul-groei scenario In Tabel 66 worden de data weergegeven op basis waarvan de kostencurve, weergegeven in Figuur 32, is opgebouwd. Het betreft de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector, berekend op basis van de private discontovoet en volgens het nul-groei scenario.
181
Tabel 66: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de private discontovoet volgens het nul-groei scenario
bedrijfsnummer VOS-emissies grafische sector
maatregel
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
7778 0
0
0
0
extra reductie Overblijvende (ton emissies VOS/jaar) (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
7873
VOS-reductie in de illustratiediepdruk tot aan de grenswaarde 6,5% van de solventinput
95
VOS-reductie in de vellenoffset aan niet kwantificeerbare kosten
118
Niet 7660 bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
VOS-reductie in de heatset aan niet kwantificeerbare kosten
86
Niet 7574 bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
Niet bepaald
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
182
extra reductie Overblijvende (ton emissies VOS/jaar) (ton VOS)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
bedrijfsnummer
maatregel
flexo- en diepdrukbedrijf 35
aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander
642
6932
0
0
0
aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander
673
6259
0
0
0
substitutie
243
6016
52098
215
215
52098
52098
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
219
5797
49597
226
226
49597
101695
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
211
5586
49597
235
235
49597
151292
naverbrander
316
5270
74425
235
235
74425
225717
naverbrander
291
4979
74425
256
256
74425
300142
naverbrander
272
4707
74425
274
274
74425
374567
flexo- en diepdrukbedrijf 39 flexo- en diepdrukbedrijf 2
flexo- en diepdrukbedrijf 35
flexo- en diepdrukbedrijf 39 flexo- en diepdrukbedrijf 38 flexo- en diepdrukbedrijf 25 flexo- en diepdrukbedrijf 32
183
bedrijfsnummer flexo- en diepdrukbedrijf 28 flexo- en diepdrukbedrijf 33 flexo- en diepdrukbedrijf 4
flexo- en diepdrukbedrijf 26 flexo- en diepdrukbedrijf 37 flexo- en diepdrukbedrijf 1
flexo- en diepdrukbedrijf 46 flexo- en diepdrukbedrijf 34
flexo- en diepdrukbedrijf 27 flexo- en diepdrukbedrijf 2
maatregel
extra reductie Overblijvende (ton emissies VOS/jaar) (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
naverbrander
186
4521
74425
400
400
74425
448992
naverbrander
183
4338
74425
408
408
74425
523417
substitutie
95
4243
52098
546
546
52098
575515
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
66
4177
49597
1116
751
49597
625112
naverbrander
90
4087
74425
823
823
74425
699537
substitutie
50
4037
52098
1040
1040
52098
751635
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
45
3992
49597
1101
1101
49597
801232
substitutie
46
3946
52098
1129
1129
52098
853330
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
19
3927
22784
1201
1201
22784
876114
naverbrander
16
3911
74425
288
1395
22320
898434
184
bedrijfsnummer flexo- en diepdrukbedrijf 3 flexo- en diepdrukbedrijf 41 flexo- en diepdrukbedrijf 28 flexo- en diepdrukbedrijf 43 flexo- en diepdrukbedrijf 42 flexo- en diepdrukbedrijf 4 Heatsetbedrijf 12 flexo- en diepdrukbedrijf 36 flexo- en diepdrukbedrijf 29 flexo- en diepdrukbedrijf 44 flexo- en diepdrukbedrijf 2 flexo- en diepdrukbedrijf 1 flexo- en diepdrukbedrijf 34 flexo- en diepdrukbedrijf 3
maatregel
extra reductie Overblijvende (ton emissies VOS/jaar) (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
substitutie
36
3875
52098
1448
1448
52098
950532
naverbrander naverbrander + 10% diffuse
31
3844
74425
2385
2385
74425
1024957
9
3835
97209
498
2532
22788
1047745
naverbrander
30
3805
74425
2514
2514
74425
1122170
naverbrander
25
3780
74425
2930
2930
74425
1196595
naverbrander naverbrander
7 36
3773 3737
74425 122328
731 3398
3190 3398
22330 122328
1218925 1341253
substitutie
14
3723
52098
3755
3755
52098
1393351
substitutie
12
3711
52098
4291
4291
52098
1445449
substitutie naverbrander + 10% diffuse
12
3699
52098
4291
4291
52098
1497547
3
3696
97209
319
7595
22785
1520332
naverbrander
3
3693
74425
1392
7442
22326
1542658
naverbrander
3
3690
74425
1512
7442
22326
1564984
naverbrander
2
3688
74425
1940
11163
22326
1587310
185
bedrijfsnummer
maatregel
flexo- en diepdrukbedrijf 45
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
extra reductie Overblijvende (ton emissies VOS/jaar) (ton VOS)
0,8
3687,2
totale kost (€ / jaar)
22784
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
29647
Marginale kosten (€ / ton VOS)
29647
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
23717,6
1611027,6
Marginale kost (€ / ton VOS-reductie)
186
35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
Restemissies (ton VOS) Figuur 32: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de private discontovoet, volgens het nul-groei scenario
187
8.7.2
De kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen volgens het 15%-groei scenario
In Tabel 67 worden de data weergegeven op basis waarvan de kostencurve, weergegeven in Figuur 33, is opgebouwd. Het betreft de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector, berekend op basis van de maatschappelijke discontovoet en volgens het 15%-groei scenario. Tabel 67: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de maatschappelijke discontovoet volgens het 15%-groei scenario
bedrijfsnummer VOS-emissies grafische sector VOS-reductie in de illustratiediepdruk tot aan de grenswaarde 6,5% van de solventinput
VOS-reductie in de vellenoffset aan niet kwantificeerbare kosten
VOS-reductie in de heatset aan niet kwantificeerbare kosten
maatregel
Overblijvende extra reductie emissies (ton VOS/jaar) (ton VOS)
gemiddelde Marginale kost kosten (€ / ton VOS) (€ / ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
9085
109
8976
0
0
0
0
135,7
8840,3
0
0
0
0
98,9
8741,4
0
0
0
0
188
bedrijfsnummer
maatregel
Overblijvende extra reductie emissies (ton VOS/jaar) (ton VOS)
gemiddelde Marginale kost kosten (€ / ton VOS) (€ / ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
aansluiten overblijvende persen op bestaande flexo- en diepdrukbedrijf 35 naverbrander
738,3
8003,1
0
0
0
0
aansluiten overblijvende persen op bestaande flexo- en diepdrukbedrijf 39 naverbrander
773,95
7229,15
0
0
0
0
flexo- en diepdrukbedrijf 2
279,45
6949,7
43295
154,9293255
178
49742,1
49742,1
10% diffuse VOSemissies in diepdruk flexo- en diepdrukbedrijf 35 en lamineerbedrijven
252
6697,7
39467
156,6150794
180
39467
89209,1
10% diffuse VOSemissies in diepdruk flexo- en diepdrukbedrijf 39 en lamineerbedrijven
243
6454,7
39467
162,4156379
187
39467
128676,1
flexo- en diepdrukbedrijf 38 naverbrander
363,4
6091,3
61850
170,1981288
196
61850
190526,1
flexo- en diepdrukbedrijf 25 naverbrander
334,65
5756,65
61850
184,8199612
213
61850
252376,1
flexo- en diepdrukbedrijf 32 naverbrander
312,8
5443,85
61850
197,730179
228
61850
314226,1
substitutie
189
bedrijfsnummer
maatregel
Overblijvende extra reductie emissies (ton VOS/jaar) (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
gemiddelde Marginale kost kosten (€ / ton VOS) (€ / ton VOS)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
flexo- en diepdrukbedrijf 28 naverbrander
213,9
5229,95
61850
289,1538102
332
61850
376076,1
flexo- en diepdrukbedrijf 33 naverbrander
210,45
5019,5
61850
293,8940366
339
61850
437926,1
flexo- en diepdrukbedrijf 4
109,25
4910,25
43295
396,2929062
454
43295
481221,1
76
4834,25
39467
519,3026316
599
39467
520688,1
103,5
4730,75
61850
597,5845411
684
61850
582538,1
57,5
4673,25
43295
752,9565217
864
43295
625833,1
52
4621,25
39467
758,9807692
876
39467
665300,1
52,9
4568,35
43295
818,4310019
938
43295
708595,1
22
4546,35
18131
824,1363636
955
18131
726726,1
18,4
4527,95
61850
207,6548598
1160
21344
748070,1
substitutie
10% diffuse VOSemissies in diepdruk flexo- en diepdrukbedrijf 26 en lamineerbedrijven flexo- en diepdrukbedrijf 37 naverbrander flexo- en diepdrukbedrijf 1
substitutie
10% diffuse VOSemissies in diepdruk flexo- en diepdrukbedrijf 46 en lamineerbedrijven flexo- en diepdrukbedrijf 34 substitutie 10% diffuse VOSemissies in diepdruk flexo- en diepdrukbedrijf 27 en lamineerbedrijven flexo- en diepdrukbedrijf 2
naverbrander
190
bedrijfsnummer
maatregel
flexo- en diepdrukbedrijf 3
substitutie
Overblijvende extra reductie emissies (ton VOS/jaar) (ton VOS)
totale kost (€ / jaar)
gemiddelde Marginale kost kosten (€ / ton VOS) (€ / ton VOS)
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
41,4
4486,55
43295
1045,772947
1204
43295
791365,1
35,65
4450,9
61850
1734,922861
1982
61850
853215,1
10,35
4440,55
79981
356,6599777
2015
20855,25
874070,35
flexo- en diepdrukbedrijf 43 naverbrander
34,5
4406,05
61850
1792,753623
2090
61850
935920,35
flexo- en diepdrukbedrijf 42 naverbrander
28,75
4377,3
61850
2151,304348
2435
61850
997770,35
8,05 41,4
4369,25 4327,85
61850 99972
527,2804774 2414,782609
2651 2777
21340,55 99972
1019110,9 1119082,9
flexo- en diepdrukbedrijf 36 substitutie
16,1
4311,75
43295
2689,130435
3120
43295
1162377,9
flexo- en diepdrukbedrijf 29 substitutie
13,8
4297,95
43295
3137,318841
3566
43295
1205672,9
flexo- en diepdrukbedrijf 44 substitutie naverbrander + 10% flexo- en diepdrukbedrijf 2 diffuse
13,8
4284,15
43295
3137,318841
3566
43295
1248967,9
-35,85
4320
79981
305,2709924
6044
-216677,4
1032290,5
naverbrander
-4,5
4324,5
61850
1166,981132
6185
-27832,5
1004458
flexo- en diepdrukbedrijf 34 naverbrander
-3,9
4328,4
61850
1262,244898
6185
-24121,5
980336,5
flexo- en diepdrukbedrijf 3
-3,4
4331,8
61850
1627,631579
9277
-31541,8
948794,7
flexo- en diepdrukbedrijf 41 naverbrander naverbrander + 10% flexo- en diepdrukbedrijf 28 diffuse
flexo- en diepdrukbedrijf 4 Heatsetbedrijf 12
flexo- en diepdrukbedrijf 1
naverbrander naverbrander
naverbrander
191
bedrijfsnummer
maatregel
10% diffuse VOSemissies in diepdruk flexo- en diepdrukbedrijf 45 en lamineerbedrijven
Overblijvende extra reductie emissies (ton VOS/jaar) (ton VOS)
0,8
4331
totale kost (€ / jaar)
18131
gemiddelde Marginale kost kosten (€ / ton VOS) (€ / ton VOS)
22663,75
23592
totale kosten voor de extra reductie (€ / jaar)
18131
sommatie van de kosten voor oplopende reductie (€ / jaar)
966925,7
Marginale kost (€ / ton VOS-reductie)
192
25000 20000 15000 10000 5000 0 0
2000
4000
6000
8000
10000
Restemissies (ton VOS) Figuur 33: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de maatschappelijke discontovoet, volgens het 15%-groei scenario In Tabel 68 worden de data weergegeven op basis waarvan de kostencurve, weergegeven in Figuur 34, is opgebouwd. Het betreft de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector, berekend op basis van de private discontovoet en volgens het 15%-groei scenario.
193
Tabel 68: Onderliggende data van de kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen, op basis van de private discontovoet volgens het 15%-groei scenario
bedrijfsnummer VOS-emissies grafische sector
maatregel
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissie totale kost (ton VOS) (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
9085
VOS-reductie in de illustratiediepdruk tot aan de grenswaarde 6,5% van de solventinput
109
8976
135,7
8840,3
98,9
8741,4
flexo- en diepdrukbedrijf 35
aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander
738,3
8003,1
0
0
0
flexo- en diepdrukbedrijf 39
aansluiten overblijvende persen op bestaande naverbrander
773,95
7229,15
0
0
0
VOS-reductie in de vellenoffset aan niet kwantificeerbare kosten VOS-reductie in de heatset aan niet kwantificeerbare kosten
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
194
sommatie van de totale kosten extra Marginale totale kosten voor de reductie Overblijvende gemiddelde kosten voor extra oplopende (ton emissie totale kost kost (€ / ton reductie reductie VOS/jaar) (ton VOS) (€ / jaar) (€ / ton VOS) VOS) (€ / jaar) (€ / jaar) 279,45 6949,7 52098 215 215 52098 52098
bedrijfsnummer flexo- en diepdrukbedrijf 2
maatregel substitutie
flexo- en diepdrukbedrijf 35
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
252
6697,7
49597
226
226
49597
101695
flexo- en diepdrukbedrijf 39
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
243
6454,7
49597
235
235
49597
151292
flexo- en diepdrukbedrijf 38
naverbrander
363,4
6091,3
74425
235
235
74425
225717
flexo- en diepdrukbedrijf 25
naverbrander
334,65
5756,65
74425
256
256
74425
300142
flexo- en diepdrukbedrijf 32
naverbrander
312,8
5443,85
74425
274
274
74425
374567
flexo- en diepdrukbedrijf 28
naverbrander
213,9
5229,95
74425
400
400
74425
448992
flexo- en diepdrukbedrijf 33 flexo- en diepdrukbedrijf 4
naverbrander substitutie
210,45 109,25
5019,5 4910,25
74425 52098
408 546
408 546
74425 52098
523417 575515
flexo- en diepdrukbedrijf 26
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
76
4834,25
49597
1116
751
49597
625112
flexo- en diepdrukbedrijf 37 flexo- en diepdrukbedrijf 1
naverbrander substitutie
103,5 57,5
4730,75 4673,25
74425 52098
823 1040
823 1040
74425 52098
699537 751635
195
bedrijfsnummer
maatregel
flexo- en diepdrukbedrijf 46
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
flexo- en diepdrukbedrijf 34
flexo- en diepdrukbedrijf 27 flexo- en diepdrukbedrijf 2 flexo- en diepdrukbedrijf 3 flexo- en diepdrukbedrijf 41
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissie totale kost (ton VOS) (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
52
4621,25
49597
1101
1101
49597
801232
substitutie
52,9
4568,35
52098
1129
1129
52098
853330
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven naverbrander substitutie
22 18,4 41,4
4546,35 4527,95 4486,55
22784 74425 52098
1201 288 1448
1201 1395 1448
22784 25668 52098
876114 901782 953880
35,65
4450,9
74425
2385
2385
74425
1028305
10,35
4440,55
97209
498
2532
26206,2
1054511,2
flexo- en diepdrukbedrijf 28
naverbrander naverbrander + 10% diffuse
flexo- en diepdrukbedrijf 43
naverbrander
34,5
4406,05
74425
2514
2514
74425
1128936,2
flexo- en diepdrukbedrijf 42 flexo- en diepdrukbedrijf 4 Heatsetbedrijf 12
naverbrander naverbrander naverbrander
28,75 8,05 41,4
4377,3 4369,25 4327,85
74425 74425 122328
2930 731 3398
2930 3190 3398
74425 25679,5 122328
1203361,2 1229040,7 1351368,7
flexo- en diepdrukbedrijf 36
substitutie
16,1
4311,75
52098
3755
3755
52098
1403466,7
flexo- en diepdrukbedrijf 29
substitutie
13,8
4297,95
52098
4291
4291
52098
1455564,7
196
bedrijfsnummer
maatregel
flexo- en diepdrukbedrijf 44 flexo- en diepdrukbedrijf 2 flexo- en diepdrukbedrijf 1
substitutie naverbrander + 10% diffuse naverbrander
flexo- en diepdrukbedrijf 34 flexo- en diepdrukbedrijf 3
naverbrander naverbrander
flexo- en diepdrukbedrijf 45
10% diffuse VOSemissies in diepdruk en lamineerbedrijven
extra reductie (ton VOS/jaar)
Overblijvende emissie totale kost (ton VOS) (€ / jaar)
gemiddelde kost (€ / ton VOS)
Marginale kosten (€ / ton VOS)
totale kosten voor extra reductie (€ / jaar)
sommatie van de totale kosten voor de oplopende reductie (€ / jaar)
13,8
4284,15
52098
4291
4291
52098
1507662,7
-35,85 -4,5
4320 4324,5
97209 74425
319 1392
7595 7442
-272280,75 -33489
1235381,95 1201892,95
-3,9 -3,4
4328,4 4331,8
74425 74425
1512 1940
7442 11163
-29023,8 -37954,2
1172869,15 1134914,95
0,8
4331
22784
29647
29647
23717,6
1158632,55
Marginale kost (€ / ton VOS-reductie)
197
35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 0
2000
4000
6000
8000
10000
Restemissies (ton VOS) Figuur 34: Kostencurve voor de reductie van de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen op basis van de private discontovoet, volgens het 15%-groei scenario
198 8.7.3
Conclusie
Volgens het nulgroei scenario kan maximaal tot ca. 3 700 ton VOS gereduceerd worden waarbij de marginale kost 3 566 Euro/ton VOS zal bedragen wanneer rekening gehouden wordt met de maatschappelijke discontovoet en 4 291 Euro/ton VOS wanneer gerekend wordt met de private discontovoet.. Volgens het 15%-groei scenario kunnen de VOS-emissies van de grafische sector slechts gereduceerd worden tot ca. 4 300 ton VOS. In beide gevallen liggen de gereduceerde VOS-emissies in 2010 -op basis van deze berekeningen- in belangrijke mate boven het vooropgestelde indicatieve plafond van de NEC-richtlijn voor de grafische sector in Vlaanderen. Het indicatieve emissieplafond bedraagt immers 2 975 ton VOS. Er dient echter bijvermeld te worden dat dit plafond uitgaat van een basisemissie voor de grafische sector in 1990/1994 van 7 830 ton VOS, terwijl deze studie uitgewezen heeft dat de emissies in 1990 ca. 12 200 bedroegen. De reductie van de VOS-emissies in 2010 ten opzichte van de ingeschatte reële VOSemissies in 1990 bedraagt maximaal respectievelijk. 65 % en 70 % op basis van deze berekeningen volgens het 15%-groei scenario en het nul-groei scenario. Voor het indicatieve NEC-plafond van de grafische sector is men uitgegaan van een reductie van 62 %. De reductie van de VOS-emissies in 2010 ten opzichte van de ingeschatte VOS-emissies in 2000 (7 900 ton) bedraagt maximaal tussen 46 % en 53 % op basis van deze berekeningen, respectievelijk volgens het 15% groei scenario en het nul-groei scenario.
199
9
ANALYSE VAN DE KOSTENCURVE IN RAINS EN VERGELIJKING MET DE RESULTATEN VAN DEZE STUDIE
9.1 Algemeen Het RAINS model is een assessment model om de problemen van verzuring en troposferische ozon in een grensoverschrijdende context te behandelen. Verzuring is een gevolg van verzurende emissies (NOx, SO2, NH3) die door de verschillende sectoren worden geëmitteerd. De vorming van troposferisch ozon staat in verband met emissies van NOx en VOS. Het RAINS model bevat nationale kostencurven voor NOx, SO2, NH3 en VOS. Deze kostencurven werden door IIASA36 opgesteld. De belangrijkste informatiebronnen, die hierbij werden gebruikt, waren de CORINAIR emissie-inventaris en informatie over emissiereductiemaatregelen, voornamelijk uit IFARE37. Uiteraard beschikte IIASA niet over de gedetailleerde informatie zoals deze voor deze studie beschikbaar was. De kostencurven zijn dan ook van een veel eenvoudiger type.
9.2 Indeling in subsectoren volgens Rains Rains maakt onderscheid tussen diverse subsectoren, maar onderscheidt tevens bestaande en nieuwe installaties. Voor nieuwe installaties wordt de notatie NEW toegevoegd aan de gebruikte codes. In de Vito/Sitmae studie wordt bijna nergens onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande installaties. Allereerst is het zo dat de vervanging van machines in de grafische sector altijd geleidelijk gaat. Er worden bijna nooit compleet nieuwe 'green field' sites opgericht. En als er al een nieuw gebouw komt, dan verhuizen de oude machines gewoon mee. Men vervangt de machines om de beurt. Het onderscheid tussen 'bestaand' en 'nieuw' zoals door IIASA gehanteerd is dan ook voor deze bedrijfstak kunstmatig en weinig terzake doend. In het algemeen geldt wel: hoe ouder de machine, hoe moeilijker en duurder het is om aan de grenswaarden te voldoen. Maar dit was onvoldoende reden om veel onderscheid tussen oude en nieuwe machines te maken. Onderstaand per deelsector wat opmerkingen: · Illustratiediepdruk: inderdaad zeer oude persen met oude terugwininstallaties kunnen minder presteren dan nieuwere types. In Vlaanderen (en waarschijnlijk bijna overal elders in Europa) zijn alle persen echter van het betere type (ventilatielucht vanuit de persomkasting alsmede drooglucht bij stilstand naar de terugwininstallatie). Van nieuwe machines is hier geen verdere verbetering te 36
International Institute for Applied Systems Analysis. Schlossplatz 1. A-2361 Laxenburg. Oostenrijk French-German Institute for Environmental Research. Task Force on the Assessment of Abatement Options/Techniques for Volatile Organic Compounds from Stationary Sources.
37
200
·
·
·
verwachten. Ook wordt de invoering van oplosmiddelvrije inkten niet beperkt door de persen, maar door de technische gebreken aan die inkten. Nieuw of bestaand maakt hier dus niet uit. Offset: Met nieuwe persen kun je gemakkelijke minder IPA en minder wasmiddel gebruiken en gemakkelijker P3 middelen toepassen. Maar dat is een onderdeel van de 'trend' in dit deel van de bedrijfstak. Flexo & diepdruk: Ook hier geldt dat het op nieuwere machines gemakkelijker is om aan de grenswaarden te voldoen dan op oude. De droogluchtdebieten zijn kleiner en daardoor zijn de naverbranders goedkoper. De drogers zijn beter ingericht en zuigen beter de inktbakken af en mede daardoor is het makkelijke de diffuse emissie te beperken. Ook substitutie gaat gemakkelijker op modernere machines dan op oude. Maar het is niet zo dat de ouderdom van de machines bepalend is voor de mate van substitutie. Die wordt ook hier bepaald door de technische begrenzingen van de oplosmiddelvrije inkten, lakken en lijmen, naast beperkingen als gevolg van kwaliteitseisen en het gebruikte substraat. Als er morgen een grote doorbraak op dit vlak plaatsvindt, zal de mate van invoering ervan niet zwaar door de ouderdom van machinepark worden beperkt. Er is echter geen trendbreuk in zicht, ook op gebied van de substitutie gaan de ontwikkelingen geleidelijk. Alleen voor oplosmiddelvrij lamineren worden nieuwe, afwijkende machines gebruikt. In dit geval zie je dan ook dat substitutie hand in hand gaat met introductie van een nieuwe machine. Maar ook hier geldt: dit wordt gestuurd door de mogelijkheden die door dit 'LF cacheren' worden geboden. Dit proces is al op redelijk grote schaal al ingevoerd. Hierin schuilt dan ook de belangrijkste reden van het de laatste jaren afgenomen oplosmiddelgebruik in dit deel van de sector. Zeefdruk: Ook hier geldt dat de mate van substitutie niet bepaald wordt door de leeftijd van de productiemachines. Als substitutie, op een voor het bedrijf voldoende grote schaal, mogelijk is, worden de machines daaraan aangepast. Dit betreft vooral de droging. UV heeft een andere droger nodig dan oplosmiddel. Water heeft soms een wat krachtiger droger nodig.Technisch is het eenvoudig bestaande machines aan te passen. Vaak worden zeefdruk persen tegenwoordig uitgerust met twee drogers: één voor UV en één voor de andere inkten. Maar ook hier stuurt de techniek van de inkt de techniek van de productiemachines en niet andersom.
In deze studie is het onderscheid in de diverse subsectoren verder vergelijkbaar met deze van Rains, maar wordt er toch nog verder onderscheid gemaakt tussen vellenoffset en rotatie-offset. Een vergelijkende tabel wordt hieronder gegeven.
201 RAINS subsector code PRT PACK PRT OFFS PRT PUB
betekenis flexography rotogravure packaging offset printing rotogravure publishing
Vito subsector and flexo- en diepdruk in vellen offset rotatie offset in illustratiediepdruk
opmerking
heatset en coldset (*)
zeefdruk screen printing coldset wordt in onderhavige studie echter niet verder uitgewerkt
PRT SCR ( )
*
9.3 Activiteitsgegevens: inktverbruik In Rains wordt het inktverbruik in België als maat voor de activiteit in de grafische sector gebruikt. Uiteraard is dit laatste een terechte keuze, maar er wordt nergens in de wetenschappelijke rapporten van Rains vermeld hoe de interpretatie van het inktverbruik is, noch van waar de statistische gegevens afkomstig zijn. De ervaring in het kader van deze studie heeft geleerd dat de statistische informatie over het inktverbruik voor België alleszins onvolledig is omdat een aantal grote bedrijven hun inkten rechtstreeks in het buitenland kopen en aldus niet voorkomen in de statistieken van de Belgische producenten en invoerders. In onderstaande tabel wordt een vergelijking gemaakt van het inktverbruik in België zoals het als basis voor het Rains model gebruikt wordt en het inktverbruik in Vlaanderen, afkomstig van deze studie (jaar 1990). Daarbij dient opgemerkt te worden dat onderstaande cijfers voor Vlaanderen betrekking hebben op het verbruik van nog te verdunnen inkten voor de flexo- en diepdruk en voor de illustratiediepdruk, maar voor de zeefdruk op gebruiksklare inkten.
flexo- en diepdruk illustratiediepdruk heatset vellenoffset zeefdruk
Rains 1990 [België, kton] 3,184 0,665 1,414 3,458
Vito/Sitmae 1990 [Vlaanderen, kton] 4,92 2,37 3,18 1,57 0,16
verschil [%] +54 +256 +236 -95
Rekening houdend met het feit dat Rains telkens Belgische cijfers hanteert en deze studie Vlaamse cijfers zijn de afwijkingen zeer groot. Er blijkt in Rains een zeer sterke onderschatting van het inktverbruik te bestaan voor de subsectoren illustratiediepdruk en offset, een sterke onderschatting voor de flexo- en diepdruk en een overschatting van de zeefdruk.
202
9.4 Emissiegegevens 1990 Rains hanteert een nationale aanpak en gebruikt daardoor uiteraard emissiecijfers voor België. Onderhavige opdracht heeft onder meer als doel gehad om zo nauwkeurig mogelijke emissiegegevens per grafische subsector voor Vlaanderen te genereren. De resultaten van beide emissiegegevens worden in onderstaande tabel op een rijtje gezet.
Flexo- en diepdruk Offset vellen rotatie Illustratiediepdruk Zeefdruk Totaal
Rains [in kton VOS, 1990, zonder maatregelen, België] 6,70 1,02 1,00 1,38 10,1
Rains [in kton VOS, 1990, met maatregelen, België] 5,60 0,80 0,40 1,20 8,00
Vito [in kton VOS, unabated, Vlaanderen]
Vito [in kton VOS, reëel, Vlaanderen]
10,9 2,1 3,1 0,7 0,4 17,2
12,2
Rains gaat er van uit dat er in 1990 reeds enkele maatregelen geïmplementeerd waren die de initiële emissies gereduceerd hebben. Dit verklaart het verschil tussen de emissies weergegeven in kolom 1 en kolom 2 van bovenstaande tabel. Onderstaand wordt een vergelijking gegeven van de Rains aannames en wat er geweten is over de toestand van 1990 in Vlaanderen. De technische opmerkingen over de betrokken maatregelen vindt men terug achteraan de technische fiches van de maatregelen per subsector. De volgende maatregelen zijn volgens Rains in 1990 reeds geïmplementeerd: 1. In de subsector flexo- en diepdruk: de maatregel vervanging door waterdragende inkten in combinatie met een gesloten systeem en actief kool adsorptie wordt reeds voor 50 % van de emissies doorgevoerd. Vergelijking met deze studie: de maatregel uit Rains is slechts zeer ten dele juist – de bedrijven die karton bedrukken met flexopersen zijn inderdaad van vóór 1990 overgeschakeld op watergebaseerde inkten. Daarmee werd voor de emissieberekeningen (zowel unabated als reëel) rekening gehouden. Het is echter onjuist te stellen dat er daarbovenop nog sprake is van inkapseling onder enige vorm en zeker niet van actief kool adsorptie. Rains gaat uit van een implementatiegraad van 50 % hetgeen in Vlaanderen in 1990 ca. 15 % bedroeg. Dit werd berekend uit de verhouding van het inktverbruik, uitgedrukt als droge stof, van de bedrijven die in 1990 reeds watergebaseerde inkten gebruikten t.o.v. het totaal inktverbruik (als droge stof) van de subsector flexo- en diepdruk. De Vlaamse flexo- en diepdrukbedrijven die met solventgebaseerde inkten (zijn blijven) werken hebben als reducerende maatregel gekozen voor naverbranding en
203 niet voor aktief kool adsorptie. Op het vlak van emissiebeperking is de reductie bij naverbranding minstens even groot als bij terugwinning met aktief kool. 2. In de deelsector offset: de maatregel PMOF (primary measures in offset printing) + naverbranding wordt verondersteld voor 30 % doorgevoerd te zijn. Vergelijking met deze studie: Primaire maatregelen kunnen betrekking hebben op vellenoffset en rotatieoffset, maar naverbranding is een maatregel die enkel betrekking heeft op de heatset-rotatie. De veronderstelling dat in 1990 reeds 30 % zou doorgevoerd zijn is al te optimistisch. Voor de heatsetsector was er in 1990 één groot bedrijf waarvan alle persen aangesloten waren op een naverbrander (minder dan 10 % van het totaal aantal persen in Vlaanderen). Voor de primaire maatregelen bestaat geen informatie m.b.t. 1990, maar de 30 % die Rains vooropstelt lijkt alleszins overschat. Zeker is dat er in 1990 geen gebruik gemaakt werd van VCA reinigingsmiddelen. 3. In de deelsector illustratiediepdruk: de maatregel gesloten systeem in combinatie met actief kool adsorptie wordt verondersteld voor 80 % doorgevoerd te zijn. Vergelijking met deze studie: Van de 5 illustratiediepdrukpersen in Vlaanderen waren er in 1990 2 reeds uitgerust met TWI’s (tolueen terugwininstallaties). 4. In de deelsector zeefdruk: de vervanging met watergedragen inkten is met 20 % gebeurd. Vergelijking met deze studie: er wordt verondersteld dat UV-inkten en watergebaseerde inkten in 1990 nog niet in gebruik waren. Voor watergebaseerde inkten is dat nagenoeg een zekerheid (in 2000 slechts 4 à 5 %), voor UV-inkten zal het in 1990 hoe dan ook slechts een marginale hoeveelheid geweest zijn. Conclusie: · Het is in elk geval duidelijk dat de emissiegegevens van Rains, die betrekking hebben op België, ten opzichte van de Vito resultaten, die enkel betrekking hebben op Vlaanderen, sterk onderschat zijn. · Wat de implementatie van de maatregelen in 1990 betreft bestaat eveneens de stellige indruk dat Rains overdreven heeft, waardoor de uitgangsemisssies van 1990 zeker hoger dienen te zijn dan hetgeen aangenomen wordt.
9.5 Emissiegegevens 2010 Rains gaat uit van een toename van de activiteitsgraad van 12 % tussen 1990 en 2010. Deze toename wordt verondersteld gelijk te zijn voor elke grafische subsector.
204 De ongecontroleerde emissies, berekend voor 2010 bedragen ca. 6030 ton ten opzichte van 10 090 ton in 1990. De daling van de emissies bedraagt ca. 4 060 ton, ondanks het feit dat de activiteitsgraad met 12 % toegenomen is. Dit is te wijten aan een belangrijke aanname die Rains toepast, namelijk dat er stelselmatig bestaande installaties vervangen worden door nieuwe installaties waarvoor de emissies bij een gelijkblijvend inktverbruik beduidend lager zijn. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande tabel. Code Rains
PRT_PACK PRT_PACK_NE W PRT_OFFS PRT_OFFS_NEW PRT_PUB PRT_PUB_NEW PRT_SCR PRT_SCR_NEW som
emissiefactor [t VOS/ t inkt] 2,1000 0,6890 0,7200 0,4500 1,5000 0,1825 0.4000 0.3600
1990
2010
activiteitsgraad [ton inkt] 3184 713 0 2853 1414 0 665 0 3458 0 8721
317 1267 149 595 775 3098 9767
1990 2010 no control unabated emissies [ton VOS] 6690 1500 0 1970 1020 0 1000 0 1380 0 10090
230 570 220 110 310 1120 6030
Hierbij dient de volgende bedenking gemaakt te worden. Uit de emissiefactoren en de voorgestelde maatregelen voor de bestaande en nieuwe persen van de subsector illustratiediepdruk in Rains blijkt duidelijk dat de aanduiding ‘No Control’ enigszins verwarrend is. Het grote verschil in de emissiefactoren wijst duidelijk op het feit dat bestaande persen niet uitgerust zijn met een TWI (tolueenterugwininstallatie) (emissiefactor 1,5 ton VOS per ton inkt) en dat nieuwe persen wel uitgerust zijn met een TWI (emissiefactor 0,1825 ton VOS per ton inkt). Deze belangrijke vaststelling wordt gestaafd doordat er in de Rains kostencurve bij nieuwe persen geen extra maatregel voorzien wordt voor een TWI, terwijl dit uiteraard wel het geval is voor bestaande. Parallel aan de vorige duidelijke vaststelling zou kunnen afgeleid worden dat het grote verschil in emissiefactor tussen bestaande en nieuwe installaties in de subsector flexo- en diepdrukkerijen zeker niet enkel af te leiden is aan verbeterde persen, maar tevens aan een groter aandeel watergebaseerde of solventarme inkten en lijmen. Het nadeel van Rains is dat deze - toch wel zeer belangrijke - aannames nergens verklaard worden. De in dit rapport toegepaste methodologie houdt echter rekening met deze in Rains gemaakte aannames, maar duidelijk op een meer gedetailleerde en specifiek op de Vlaamse situatie toegepaste manier.
205
9.6 Vergelijking emissiefactoren Rains – Vito/Sitmae De emissiefactoren voor 1990 die in Rains gebruikt worden zijn reeds weergegeven in bovenstaande tabel. Teneinde deze te kunnen vergelijken met de gegevens uit onderhavige studie werden gelijkaardige emissiefactoren voor de grafische subsectoren in Vlaanderen voor 1990 berekend. De emissiefactoren werden enerzijds berekend uit de emissies in 1990 (teruggerekend uit de unabated situatie van 2000 en een 30 % lagere activiteitsgraad) en uit het inktverbruik van 1990 (eveneens op dezelfde manier teruggerekend). Voor het inktverbruik werd gerekend met het verbruik van nog te verdunnen inkten voor de flexo- en diepdruk en de illustratiediepdruk, maar voor de zeefdruk werden de gebruiksklare inkten genomen. Subsector
Emissiefactor Verschil [kton VOS/kton inkt, 1990] [%] Rains Vito/Sitmae flexo- en diepdruk 2,1 1,56 -25 illustratiediepdruk 1,5 0,22 -85 offset 0,72 0,98* +36 zeefdruk 0,4 1,53 +283 * Voor heatset kan een emissiefactor berekend worden van 0,67 kton VOS/kton inkt; voor vellen offset is dat 1,35 kton VOS/kton inkt.
Uiteraard zijn er ook hier afwijkingen tussen beide gegevens, maar terwijl deze afwijkingen nog redelijk zijn voor de flexo- en diepdruk en voor het totaal van de offset, is er een groot verschil met de illustratiediepdruk en een extreme afwijking in de zeefdruk.
9.7 Maatregelen en controletechnieken De technische bespreking van de maatregelen zoals ze door Rains voorgesteld worden werd reeds elders in dit rapport gedaan, met name bij de technische fiches van de maatregelen. Achteraan elke set maatregelen per grafische subsector wordt een bespreking gegeven van de Rains maatregelen met commentaar. Er wordt op deze plaats dan ook volstaan met het verwijzen naar het betrokken onderdeel van het rapport.
9.8 Kosten van maatregelen In de globale aanpak van Rains wordt uitgegaan van een vaste marginale kost voor een bepaalde maatregel in een bepaalde subsector. Dit is niet zo in de meer gedetailleerde aanpak van de studie in opdracht van Aminal. In deze laatste studie worden de totale jaarlijkse kosten berekend op basis van de investering gekoppeld aan een afschrijvingstermijn én de jaarlijkse variabele kosten. De marginale kosten, uitgedrukt in
206 Euro per ton gereduceerde VOS-emissie, verschilt aldus bedrijf per bedrijf in functie van de te realiseren reductie. Voor een aantal maatregelen die in beide studies onderscheiden worden, wordt een vergelijking gegeven van de aangenomen of berekende marginale kosten. Voor de substitutie van solventgedragen inkten door watergebaseerde inkten in de subsector flexo- en diepdruk neemt Rains een marginale kost aan van 34 Ecu/ton VOS voor bestaande installaties en 99 Ecu/ton VOS voor nieuwe installaties. In de studie van Vito/Sitmae wordt deze kost aanzienlijk hoger ingeschat, variërend van 178 tot meer dan 3 500 Euro/ton VOS. Voor de installatie van een naverbrander in dezelfde subsector neemt Rains een marginale kost aan van 1 158 Ecu/ton VOS voor bestaande installaties en 4 404 Ecu/ton VOS voor nieuwe installaties. In de Vito/Sitmae aannames varieert de kost voor deze maatregel van 196 Euro/ton VOS naar 9 277 Euro/ton VOS, afhankelijk van het potentieel van de reductie. In de heatset offset wordt de marginale kost van een naverbrander in Rains ingeschat als 1 138 Ecu/ton VOS voor bestaande installaties en 1 938 Ecu/ton VOS voor nieuwe installaties. IN de Vito/Sitmae studie werd de marginale kost voor het enige bedrijf waar nog geen naverbrander aanwezig is berekend op 2 777 Euro/ton VOS, hetgeen toch heel wat hoger is dan hetgeen in Rains berekend werd.
9.9 Emissiereducties in Rains Rains berekent in eerste instantie de emissiereductie die bewerkstelligd wordt in een current legislation scenario (CLE). Hiermee wordt bedoeld de emissiereductie en bebehorende kosten die een gevolg zijn van de bestaande wetgeving, en in onderhavig geval is dit in concreto de uitvoering van de solventrichtlijn (richtlijn 1999/13/EG). De volgende maatregelen worden in het Rains model geselecteerd om te komen tot het CLE niveau: 1. in de sector flexo- en diepdruk (bestaand): · de maatregel vervanging door waterdragende inkten in combinatie met een gesloten systeem en actief kool adsorptie blijft zoals reeds voorzien was in 1990 met controle (dus voor 50 % van de emissies doorgevoerd); · de maatregel LSWBI (solventarme of watergebaseerde inkten) in combinatie met een gesloten systeem en actief kool adsorptie wordt voor 45 % van de emissies doorgevoerd 2. in de sector flexo- en diepdruk (nieuw): · de maatregel vervanging door waterdragende inkten in combinatie met een naverbranding wordt voor 45 % van de emissies doorgevoerd.
207 3. in de sector offset (bestaand): · de maatregel PMOF (primaire maatregelen) + naverbranding wordt verondersteld volledig doorgevoerd te zijn (100 %). 4. in de sector offset (nieuw): · de naverbranding wordt verondersteld doorgevoerd te zijn voor 80 %. 5. in de sector illustratiediepdruk (bestaand): · de maatregel LSI in combinatie met een gesloten systeem en actief kool adsorptie wordt verondersteld volledig te zijn doorgevoerd 6. in de sector zeefdruk (bestaand): · de vervanging met waterdragende inkten is met 30 % gebeurd. De resultaten van het CLE-scenario uit Rains worden in onderstaande tabel vergeleken met de resultaten uit deze studie. Code Rains
RAINS (België) 1990 controlled [kton VOS]
PRT_PACK PRT_PACK_NE W PRT_OFFS PRT_OFFS_NEW PRT_PUB PRT_PUB_NEW PRT_SCR PRT_SCR_NEW som
2010 unabated [kton VOS]
Vito (Vlaanderen) 2010 CLE [kton VOS]
5,6 0
1,5 2,0
0,7 1,4
0,8 0 0,4 0 1,2 0 8
0,2 0,6 0,2 0,1 0,3 1,1 6
0,1 0,3 0 0,1 0,3 1,1 4
1990 reëel [kton VOS]
2010 solventrichtlij n [kton VOS] 2,7 à 3,1
1,7 à 2,0 0,4 à 0,5
12,2
ca. 0,1 4,9 à 5,7
De aangehaalde marges bij de berekening van het effect van de solventrichtlijn in Vlaanderen hebben te maken met aannames over de evolutie van productievolumes. Uit de vergelijking volgt verder dat Rains de emissies in 2010 globaal gezien voor de grafische sector sterk onderschat (met zeker meer dan 30 % aangezien steeds moet rekening gehouden worden met het feit dat Rains rekent met België en deze studie met Vlaanderen). De onderschatting van de emissies bij Rains is zeer groot voor de flexo- en diepdruk, de offset en de illustratiediepdruk. Voor de zeefdruk lijkt Rains de emissies eerder te overschatten. De eigenlijke Rains kostencurve bovenop deze van het CLE-scenario omvat vervolgens de verdergaande emissiebeperkende maatregelen. Alle geselecteerde Rains maatregelen in hun totaliteit staan in voor een emissiereductie van 2 733 ton VOS bovenop het CLE niveau in 2010. De totale emissiereductie bedraagt
208 bijgevolg 2 733 ton + 2 150 ton = 4 883 ton VOS ten opzichte van het unabated niveau van 2010. Volgens Rains bedragen de resterende emissies in 2010 bijgevolg: 6 030 ton – 4 883 ton = 1 147 ton VOS.
209
10 IMPACT VAN DE SOLVENTRICHTLIJN OP DE VOSEMISSIES VAN DE GRAFISCHE SECTOR 10.1 Flexo- en diepdruk Berekeningswijze: Voor de geleide VOS-emissies wordt 5% van de solventinput gerekend (100 mg C / Nm3) Voor de diffuse VOS-emissies wordt een onderscheid gemaakt tussen: ▫ Verbruik oplosmiddelen 15 - 25 ton / jaar => diffuse VOS-emissies mogen maximaal 25% bedragen van de oplosmiddeleninput ▫ Verbruik oplosmiddelen > 25 ton / jaar => diffuse VOS-emissies mogen maximaal 20% bedragen van de oplosmiddeleninput Samen levert dit voor beide categorieën volgende berekeningswijze op: ▫ Verbruik oplosmiddelen 15 - 25 ton / jaar => totale VOS-emissies = 30% van de oplosmiddeleninput ▫ Verbruik oplosmiddelen > 25 ton / jaar => totale VOS-emissies = 25% van de oplosmiddeleninput Wanneer de huidige VOS-emissies van een bedrijf lager liggen dan de aldus berekende VOS-emissies, worden de huidige overgenomen voor de berekening van de totale VOSemissies van de flexo- en diepdruk onder de solventrichtlijn. Wanneer een bedrijf een oplosmiddelenverbruik heeft, lager dan 15 ton / jaar, dan worden eveneens de huidige VOS-emissies overgenomen voor de berekening van de totale VOSemissies van de flexo- en diepdruk onder de solventrichtlijn. Resultaat en bespreking van het resultaat: Deze werkwijze levert een totaal op van 2.7 kton VOS-emissies van de flexo- en diepdruksector onder de solventrichtlijn. Het betreft hier een inschatting van de maximale VOS-emissies die onder de VOS-richtlijn nog mogelijk zijn. Er wordt van uitgegaan dat de bedrijven die nu boven de normen van de VOS-richtlijn liggen, juist aan deze normen zullen voldoen. Het is evenwel waarschijnlijk dat deze bedrijven een stuk onder de normen zullen blijven. Dit komt neer op een reductie van 51% ten opzichte van de huidige VOS-emissies en een reductie van 75% ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruk. Rekening houdend met een toename van de productie van 15% tegen 2010, worden de VOS-emissies van de flexo- en diepdruk onder de solventrichtlijn ingeschat op 3.1 kton VOS.
210 Dit komt neer op een reductie van 44% ten opzichte van de huidige VOS-emissies en een reductie van 72% ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de flexo- en diepdruk.
10.2 Heatset Berekeningswijze Voor de heatset wordt ervan uitgegaan dat: ▫ de geleide VOS-emissies 5% bedragen van de solventeninput via het inktverbruik ▫ de diffuse VOS-emissies 30% bedragen van de totale solventeninput (=de solventeninput via inkten (90% van 45% oliën) + de solventeninput via reinigingsmiddelen (100% van het wasmiddelenverbruik, ongeacht het vlampunt) + de solventeninput via IPA (100% van het IPA-verbruik)). De som van de aldus berekende geleide en diffuse VOS-emissies wordt vergeleken met de huidige VOS-emissies van de heatsetbedrijven. Wanneer deze som kleiner is dan de huidige VOS-emissies, wordt de som zelf overgenomen voor de berekening van de totale VOS-emissies van de heatset onder de VOS-richtlijn. Wanneer deze som groter is dan de huidige VOS-emissies, worden de huidige VOSemissies van het bedrijf overgenomen voor de berekening van de totale VOS-emissies van de heatset onder de solventrichtlijn. Resultaat en bespreking van het resultaat Deze werkwijze levert een totaal op van 0.7 kton VOS-emissies van de heatsetsector onder de solventrichtlijn. Het betreft hier een inschatting van de maximale VOSemissies die onder de VOS-richtlijn nog mogelijk zijn. Er wordt van uitgegaan dat de bedrijven die nu boven de normen van de VOS-richtlijn liggen, juist aan deze normen zullen voldoen. Het is natuurlijk zeer goed mogelijk dat deze bedrijven een stuk onder de normen zullen blijven. Dit komt neer op zo'n 13% reductie ten opzichte van de huidige VOS-emissies en 77% reductie ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de heatsetsector. Rekening houdend met een toename van de productie van 15% tegen 2010, worden de VOS-emissies van de heatset onder de solventrichtlijn ingeschat op 0.8 kton VOS. Dit komt neer op slechts enkele procenten reductie ten opzichte van de huidige VOSemissies en 74% reductie ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de heatsetsector.
211
10.3 Illustratiediepdruk De beide illustratiediepdrukkerijen voldoen ruimschoots aan de normen van de solventrichtlijn. Dit levert een totale VOS-emissie op van 0.4 kton VOS onder de solventrichtlijn. Rekening houdend met een toename van de productie van 15% tegen 2010, worden de VOS-emissies van de illustratiediepdruk onder de solventrichtlijn ingeschat op 0.5 kton VOS.
10.4 Vellenoffset Deze subsector is niet opgenomen in de solventrichtlijn en hoeft dus niet aan bepaalde normen te voldoen. Voor de berekening van de totale VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen onder de solventrichtlijn, worden de huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector overgenomen: 1.0 kton VOS. Rekening houdend met een toename van de productie van 15% tegen 2010, worden de VOS-emissies van de heatset onder de solventrichtlijn ingeschat op 1.2 kton VOS.
10.5 Zeefdruk De solventrichtlijn legt enkel normen op aan grote rotatiezeefdrukkerijen ( een oplosmiddelenverbruik > 30 ton / jaar). In deze studie wordt ervan uitgegaan dat dergelijke bedrijven in Vlaanderen niet aanwezig zijn. De overige zeefdrukkerijen vallen niet onder de solventrichtlijn. Zoals de vellenoffsetdrukkerijen moeten deze bedrijven niet aan bepaalde normen voldoen. Voor de berekening van de totale VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen onder de solventrichtlijn, worden de huidige VOSemissies van de vellenoffsetsector overgenomen: 0.1 kton VOS. Rekening houdend met een toename van de productie van 15% tegen 2010, worden de VOS-emissies van de zeefdruksector onder de solventrichtlijn ingeschat op 0.1 kton VOS.
10.6 Totale VOS-emissies grafische sector onder de solventrichtlijn Op basis van bovenstaande berekeningen kan ingeschat worden dat de VOS-emissies van de grafische sector in Vlaanderen onder de solventrichtlijn tussen de 4.9 kton en 5.7 kton VOS bedragen, rekening houdend met een toename van de productie in 2010 tussen 0 en 15%.
212 Ten opzichte van de huidige VOS-emissies van de grafische sector betekent dit een reductie tussen de 28% en de 38%. Ten opzichte van de unabated VOS-emissies van de grafische sector bedraagt deze reductie tussen de 67% en de 72% en ten opzichte van de ingeschatte reële emissies in 1990 bedraagt de reductie tussen de 53% en de 60%. De laagste reductie komen telkens overeen met het scenario waarin de productie uitbreidt met 15% ten opzichte van 2000.
BIJLAGE 1: ENQUÊTEFORMULIEREN VOOR DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN VAN DE GRAFISCHE SECTOR
BIJLAGE 2: BIJKOMENDE GEGEVENS UIT INGEVULDE ENQUÊTES OMTRENT VOS-EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN IN DE VERSCHILLENDE SUBSECTOREN VAN DE GRAFISCHE SECTOR
Flexo- en diepdrukkerijen: Nageschakelde installaties bedrijf 43 Regeneratieve naverbrander (3 torens) voor 20 ton inktverbruik, met een debiet van 20 000 m3/ uur Investeringskosten (niet duidelijk of het om totale kosten gaat of om de kost van de installatie zelf: 371 850 € Jaarlijkse energiekosten (Agkost?) die zeer hoog zijn omdat het een één ploegstelsel is: 24 790 € bedrijf 39 Recuperatieve naverbrander met een voorziene levensduur tot 2015: Kost van de installatie: 619 748 € Regeneratieve naverbrander met een voorziene levensduur tot 2020: Kost van de installatie: 1 115 546 € Voor beide installaties: Bijkomende investeringskosten: Ombouw van de machines: 123 950 € - 247 899 € Afvoerleiding: 1 239 € - 2 479 € per meter => hier kunnen geen algemene kosten uit afgeleid worden Operationele kosten: Verhoogd gasgebruik dat niet kan gekwantificeerd worden Beide installaties staan samen in voor een totaal verbruik van 1150 ton inkten en lijmen, met een totaal debiet van 179 000 m3/ uur. Het is in de eerste plaats de meest recente (regeneratieve) die instaat voor de verbranding. Opmerking: ergens vermeld dat de resterende 28% van de VOS tegen 2002 zullen behandeld worden. bedrijf 45 Regeneratieve naverbrander (2 kamers) + buffertank voor een inktverbruik van 27 ton en een debiet van 18 500 m3/uur. Er werd geen inschatting gemaakt van de levensduur van de installatie. Kostprijs van de installatie:
198 319 € Kostprijs van de buffertank: 2 107 € Bijkomende investeringskosten: 49 580 € Operationele kosten: 7 437 € bedrijf 30 Regeneratieve naverbrander voor een inktverbruik van 14 ton (het debiet is niet gekend) Kostprijs van de installatie: 297 479 € Operationele kosten: 3 094 € (zullen eveneens relatief hoog liggen omdat het een 1-ploegstelsel is en de naverbrander elke dag moet opgewarmd worden) bedrijf 35 Regeneratieve naverbranding voor een inktverbruik van 1 225 ton en een debiet van 110 000 m3/uur, met een levensduur tot 2018. Kostpijs van de installatie: 1 983 192 € Bijkomende investeringskosten: 1 239 € opmerking: tegen 2002 verdubbeling van het debiet (uitbreiding van de bestaande installatie: kostrpijs?) bedrijf 38 Een regeneratieve naverbrander die in 2003 geïnstalleerd zal worden en dus wel zeker een levensduur heeft tot na 2010. Voor een debiet van 31 911 m3/uur en een inktverbruik van 180 ton. Kostprijs van de installatie: 470 000 € Bijkomende investeringskosten: 521 000 €
bedrijf 40 Een recuperatieve naverbrander voor een debiet van 3900 m3/uur en een inktverbruik van 36 ton, met een voorziene levensduur tot 2015 Kostprijs van de installatie 198 025 € Bijkomende investeringskosten: 49 580 € Operationele kosten: 16 112 € bedrijf 46 Regeneratieve naverbrander voor een debiet van 205 860 m3/uur en een inktverbruik van 798 ton. Kostprijs van de installatie: 1 611 000 € (niet duidelijk of het om totale kosten gaat of om de kosten van de installatie zelf). Er werden subsidies ontvangen voor de implementatie van deze installaties, niet geweten hoeveel.
Substitutie van solventgebaseerde producten (inkten, lakken, lijmen) bedrijf 3 Bedrukking van PE-oppervlakken met watergebaseerde producten is nog niet mogelijk bedrijf 6 Omschakeling naar watergebaseerde producten; hebben meegewerkt aan de PRESTIstudie en zouden informatie kunnen verschaffen omtrent de omschakelingskosten en de operationele kosten. bedrijf 30 Werken met een nageschakelde techniek. Er is een studie gemaakt voor een omschakeling naar watergebaseerde producten. Dit bleek echter niet mogelijk voor verpakkingen voor voedings- en farmaceutische producten. bedrijf 37 Lakkeren speelkaarten; kunnen niet omschakelen naar UV-producten, op termijn wel naar watergebaseerde producten. Hebben geen kostprijs opgegeven (zware investeringen voor het toevoegen van een in-line laksysteem van op de vellenoffsetpersen) voor de omschakeling naar watergebaseerde flexo. Kan aanzien worden als een VOSreductiemaatregel.
bedrijf 38 Experimenten met watergebaseerde inkten lopen. Eerste resultaten zijn eerder negatief, zowel kwalitatief als technisch. Kostenanalyse wordt gemaakt (roestvrije walsen, grotere personeelsbezetting, afvalwater, vaste stof afval). bedrijf 2 Ze hebben experimenten uitgevoerd naar het gebruik van watergebaseerde inkten. Voor een deel gebruiken ze deze reeds, maar voor hoogkwalitatieve bedrukkingen zijn deze (nog) niet geschikt. bedrijf 41 Klein bedrijf dat nog geen reductiemaatregelen heeft geïmplementeerd. Deelt mee dat in de nabije toekomst proeven zullen gestart worden met watergebaseerde producten.
Heatsetdrukkerijen: Nageschakelde installaties bedrijf 16 Regeneratieve naverbrander (een dubbele (volledig redundantie) installatie parallel bedreven) voor een max. debiet van 40 000 m3/uur (eigenlijke debiet is 6 * 5 000 = 30 000 m3/uur) en een inktverbruik van 1 117 ton en een voorziene levensduur tot 2012 (de oude wordt momenteel vervangen door een nieuwe) die in 1993 werd geïnstalleerd. Kostprijs van de installatie: 942 016 € Bijkomende investeringskosten: 297 479 € Operationele kosten: Jaarlijks onderhoud: hiervoor wordt geen cijfer gegeven Energiekosten (gas): 15-20 m3/uur * 3600 (werkingsuren van de meest gebruikte drukpers) = 11 710 € (à 0,186 Euro/m³ aardgas) bedrijf 11 Droger met ingebouwde naverbrander voor een debiet van 3 110 m3/uur (droog) met een voorziene levensduur tot 2021 Verder geen informatie Droger met ingebouwde naverbrander voor een debiet van 1 610 m3/uur en een voorziene levensduur tot 2012 Kostprijs van de installatie: 471 008 € Operationele kosten: Minstens 70% van het gasverbruik is nodig voor de thermische naverbranding (over het totale bedrijf gezien?). Geen informatie over het gasverbruik (staat ook bij de andere naverbranders). Recuperatieve naverbrander voor een debiet van 3 660 m3/uur met een voorziene levensduur tot 2006. Kostprijs van de installatie: 272 689 € Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen kostprijs van de installatie en die van de implementatie ervan (het gaat wel over een naverbrander voor één pers, daardoor kunnen de extra kosten misschien beperkt zijn)
bedrijf 15 Regeneratieve naverbrander met een debiet van –niet gegeven- en een inktverbruik van 760 ton, met een voorziene levensduur tot 2013 Kostprijs van de installatie: 416 190 € Bijkomende investeringskosten: 111 555 € bedrijf 2 Katalytische naverbrander voor een inktverbruik van 31 ton en een debiet van 1 100 m3/uur Kostprijs van de installatie: 867 647 € Bijkomende investeringskosten: 37 185 € operationele kosten: 2 479 € bedrijf 14 Regeneratieve naverbrander voor een inktverbruik van 575 ton en een debiet van 30 000 m3/uuren een voorziene levensduur tot 2010 Kostprijs van de installatie: 471 008 Bijkomende investeringskosten: 148 740 € operationele kosten zouden laag zijn, maar kunnen niet gekwantificeerd worden. bedrijf 1 Katalytische naverbrander voor een inktverbruik van 112 ton (debiet niet gegeven) en een voorziene levensduur tot 2006 Kostprijs van de installatie: 184 437 € Bijkomende investeringskosten: 25 038 € Operationale kosten: Vijfjaarlijkse vervanging katalysator: 4 958 € / jaar
Gasverbruik: 14 593 € / jaar Onderhoudskosten (niet leesbaar in de enquête: opnieuw contacteren en vragen?): 2 479 € / jaar Totale operationele kosten: 22 030 € per jaar = hoge operationele kosten!
Reductiemaatregelen voor het gebruik van IPA bedrijf 16 Verlaging van de IPA-concentratie (met 2%) in het vochtwater door sensibilisering van de operatoren om minder IPA te gebruiken: bedrijf 11 Verlaging van de IPA-concentratie (met 2%) in het vochtwater als gevolg van een continu proces dat nog steeds verder gaat (nog een lagere concentratie in de toekomst: tot welk % kan men gaan? Bijkomende vraag stellen aan bedrijf?) bedrijf 15 Een verlaging van de IPA-concentratie wordt bekomen door bewustmaking aan de drukpers, alweer zonder speciale maatregelen, ingrepen … alweer geen kosten gegeven, alweer een besparing van IPA dat een negatieve kost is. Er is in realiteit wel een toename van het IPA-verbruik met 3% IPA op één jaar tijd. Ofwel is er een productietoename die de IPA-reductie verdoezelt, ofwel werkt hun bewustmaking niet. bedrijf 2 IPA-reductie wordt bereikt door een verlaging van de IPA-concentratie in het vochtwater (in de vochtwaterbakken), wellicht door sensibilisering … Ook wordt een reductie van de IPA op het rollend systeem verkregen (2% IPA?) door de vervanging van gewone rollen door keramische rollen (bestaat hierover meer uitleg?). Kostprijs van de vervanging door keramische rollen: 12 385 € per pers bedrijf 14 Eén van de vijf heatsetpersen draait volledig alcoholvrij, en op de andere persen is het alcoholverbruik verminderd. Het is echter niet volledig duidelijk welke maatregelen op de ene pers toegepast zijn en welke op de andere. Enkel kostprijs voor het aanpassen van de vocht- en inktrollen is gegeven: 49 580 € per pers De aanpassingen zijn nodig om te kunnen werken met een IPA-vervanger (Dampstar 771 van Solco). Hiervoor moeten de rollen een andere hardheid hebben. Bijkomende informatie opvragen bij het bedrijf? bedrijf 1 Er zijn voorlopig nog geen investeringen gedaan voor de reductie van het IPA-verbruik omdat de heatsetpers al 10 jaar oud is en binnen enkele jaren vervangen zal worden.
Reductiemaatregelen voor het gebruik van wasmiddelen bedrijf 11 Overschakeling van Bötchemie naar Solstar heeft tot gevolg dat het reinigen langer duurt. De producten zijn ook duurder. Er worden geen gegevens meegedeeld over het effectieve prijsverschil tussen beide producten. bedrijf 15 Overschakeling van Bötchemie naar Solstar; geen verdere opmerkingen omtrent kosten en baten … bedrijf 2 Vervanging van de vluchtige door minder vluchtige producten: nu enkel nog P3producten gebruiken. Investeringskosten: 6 producten werden uitgestest: kosten die hiermee verbonden zijn? Operationele kosten: P3-producten zijn operationeel moeilijker dan meer vluchtige producten, waardoor de productietijd toeneemt en voor extra kosten zorgt (die niet gekwantificeerd werden). bedrijf 1 P3-producten worden gebruikt ipv andere producten van dezelfde leverancier (geen info over de vluchtigheid van deze producten). Deze overschakeling zou niet gepaard gaan met technische problemen of met kosten. bedrijf 12 Gebruiken P3-producten van Solco, als vervanging van andere wasmiddelen (geen informatie hieromtrent). Ook zij geven aan dat deze omschakeling niet gepaard is gegaan met extra-kosten.
Vellenoffsetdrukkerijen IPA-reductiemaatregelen bedrijf 11 Waterloze offset is een probleem omwille van: Dure offsetplaten Krasgevoeligheid van de platen Kosten van een omschakeling naar waterloze offset: Waterloze plaat = 750 BEF duurder dan gewone plaat. vellenoffsetpersen = 37 druktorens) geeft dit jaarlijks: 750*25 000 platen = 18 750 000 BEF = 464 810.72 € / jaar per druktoren geeft dit 12 562.45 € / jaar
Voor dit bedrijf (9
In het bedrijf liepen op het ogenblik van de enquête testen van het gebruik van waterloze offset, maar deze maatregel is nog niet aanvaard in het bedrijf. IPA-reductie van 4% gerealiseerd door middel van de verlaging van de IPA-concentratie in het vochtwater. Hier zijn blijkbaar geen kosten aan verbonden. bedrijf 37 IPA-reductie gerealiseerd van 80% (het huidig IPA-verbruik lijkt 16 kg te zijn; wanneer aangenomen wordt dat het oorspronkelijk IPA-verbruik 80 kg bedraagt, kan dit kloppen) door toepassing van: Een volautomatisch vochtwatersysteem van Varn (Kompac II). Hiervoor was een investering van 14 874 € nodig. Volgens de fabrikant zelf zou deze investering binnen de 6 maanden teruggewonnen zijn, omwille van lagere verliezen aan inkten, IPA en andere grondstoffen en omwille van een verhoogde productiviteit (doordat de insteltijden korter zijn geworden. Wat de technische voor- of nadelen betreft, geeft BVD zelf aan dat het eerder een verbetering dan een verslechtering is. Lijkt dus een goede investering. Wat de reducties nu juist zijn, is moeilijk in te schatten, aangezien er nog een tweede maatregel is het gebruik van IPA-vervanger (Emerald Premium): 20 kg; uit een productbeschrijving van op internet blijkt dat het een product is met een vlampunt van 93 = een P3-product (van Fuji).
Op internet is aangegeven dat het nieuwere systeem: Kompac III ontworpen is om IPAloos te drukken! Verder zouden dezelfde voordelen bestaan als bij de Kompac II. Voor andere types drukpersen bestaan ook nog aangepaste vochtwatersystemen. bedrijf 34 Combinatie van twee maatregelen: IPA-vervangers van Fuji-Hunt: Free Fount (Fuji-Hunt is gesitueerd in Kruibeke). De technische fiche van dit product geeft niet aan welke chemische bestanddelen het bevat. Het geeft wel aan dat er 0-3% IPA in zit (of moet toegevoegd worden?). De veiligheids data sheets zijn enkel raadpleegbaar door geregistreerde klanten (niet door ons dus). Aangepaste vochtrollen Deze combinatie van maatregelen leidt tot een volledige eliminatie van IPA (in de veronderstelling dat de Free Fount geen IPA bevat), Zorgt niet voor bijkomende kosten of technische problemen, Vraagt alleen een lichte aanpassing van de werkwijze voor het opstarten van de drukplaten. bedrijf 40 Eliminatie van IPA door invoering van Crestline vochtwatersysteem dat –waarschijnlijk analoog aan het Kompac systeem- toelaat om alcoholvrij te drukken. bedrijf 43 Eliminatie van IPA door het gebruik van Varn VSp 401, een IPA-vervanger. Blijkbaar zijn er nog bijkomende maatregelen nodig voor de toepassing van dit product (op internet stond vermeld dat dit met een Kompac systeem gebruikt wordt. De kosten die opgegeven worden, zijn dan eventueel toe te rekenen aan de installatie van dergelijk systeem (100 000 BEF = 2 479 € / vochtwatersysteem = per drukpers?). Ze geven eveneens
operationele kosten op van 30 000 BEF / 5 jaar = 743.70 € voor de vervanging van de rollen (maar is dat ook niet - gedeeltelijk - het geval met een gewoon vochtwatersysteem?). bedrijf 33 Gebruiken praktisch geen IPA (wordt verwaarloosd); geven geen maatregel hiervoor op, maar zeggen dat ze gewoon zeer weinig producten gebruiken? bedrijf 27 Hebben geen maatregelen ondernomen om IPA te reduceren; ze hebben al wel testen hieromtrent uitgevoerd, maar deze hebben enkel geleid tot grote drukproblemen. bedrijf 16 Gebruikt gekoelde drukrollen, maar meer informatie hieromtrent is niet gegeven (een telefonische enquêtering). Heeft wel een zeer laag IPA-verbruik. bedrijf 18 Heeft het IPA-verbruik praktisch geëlimineerd door een continue verlaging van de IPAconcentratie in het vochtwater, niet door het implementeren van specifieke maatregelen. bedrijf 17 Gebruiken een klein beetje IPA-vervangers, terwijl hun IPA-verbruik extreem hoog is en geven geen bijkomende informatie over deze producten. bedrijf 32 Hebben het IPA-verbruik reeds verminderd door het gebruik van een vochtwatersysteem (zal zoiets zijn als Kompac en Crestline). Geen kostprijzen opgegeven. bedrijf 9 Hebben een verminderd verbruik van IPA door middel van keramische rollen (nu 7 à 8 % IPA in vochtwater). De kostprijs voor het gebruik bedraagt 12 500 € per pers (er staat niet bij of het enkel de initiële investeringskosten zijn of niet en er is dus ook geen melding van operationele kosten). Offsetproces is minder te sturen zonder IPA. bedrijf 6 Problemen met het IPA-reductie: - Kwaliteitsproblemen - Mentaliteit medewerkers - Langere steltijden - Kostprijs vervangproducten
Het IPA-verbruik is verminderd met 15% door een verlaging van de IPA-concentratie. Het bedrijf heeft geen idee van kosten die hiermee verbonden kunnen zijn. bedrijf 36 Gebruiken nog Molton rollen, zodat er niet met IPA gewerkt wordt. bedrijf 28 Hebben hun IPA-verbruik nog niet verminderd omwille van kwaliteitsproblemen (zijn wel voor 80% omgeschakeld naar P3-producten). bedrijf 31 Hebben hun IPA-verbruik met 25% kunnen verminderen door de aankoop van een nieuwe drukpers (een Heidelberg Speedmaster 52). Daarnaast hebben ze nog 3 andere drukpersen (dus: op deze Speedmaster gebruiken ze geen IPA?). Problemen met het verminderen van IPA worden veroorzaakt door het in evenwicht houden van de inkt-water balans bedrijf 15 Gebruiken 3.5% Dampstar 5.14, hetgeen een vochtwateradditief is dat gebruikt wordt om zonder IPA (zonder alcohol) te kunnen drukken. Hieronder een tabel met verschillende vochtwateradditieven van Solco.
bedrijf 7 Hebben nog geen maatregelen geïmplementeerd voor een reductie van IPA. voornaamste problemen die hun tegenhouden zijn: Koeling van de persen = noodzakelijk Juiste afstelling van de waterkwaliteit = noodzakelijk Om deze problemen te verhelpen moeten hoge kosten gedaan worden:
De
-
1 239 495 € voor de aankoop van een nieuwe drukpers (is eigenlijk geen kost die alleen aan het milieu mag toegerekend worden) 743 697 € voor de klimatisatie van de drukhal operationele kosten voor de klimatisatie van de drukhall (elektriciteit en onderhoud): niet geïnventariseerd
Er wordt opgemerkt dat het niet aan kleine drukkerijen is om te experimenteren. Er wordt wel aan het milieu gedacht bij de aankoop van nieuwe machines. Het bedrijf is wel degelijk van plan om IPA te elimineren op het bedrijf en rekent hiervoor op de leveranciers van de machines en producten. bedrijf 13 Hebben 5 experimenten achter de rug om IPA-vrij te werken. Deze pogingen zijn telkens mislukt op lange termijn omdat het onmogelijk bleek een stabiele waterbalans te verkrijgen omwille van kalkafzetting op de rollen. Door het verlagen van de IPA-concentratie werd tot nu toe een vermindering van ongeveer 5% behaald. Om deze reductie te behalen, werd geïnvesteerd in een alcosmart systeem van Technotrans (een Duitse?) firma die machines en systemen maakt voor ondermeer de grafische sector: Alcosmart is een alcohol meet- en doseersysteem wat alcoholreducering vergemakkelijkt. Door middel van infraroodtechniek wordt het alcoholpercentage gemeten in de damp van het vochtwater. Hierdoor wordt de meting niet meer benadeeld door vuil, etc. in het vochtwater. De afwijking in de meting bedraagt dan ook niet meer dan 0,1% (bij conventionele methodes vaak 1 a 2%!). Een elektronisch gestuurd magneetventiel doseert dan eventueel een minimale hoeveelheid alcohol bij. (informatie komt van internet)/ Investeringskosten: 3 852 € Test- en leerkosten zijn nog niet begroot. bedrijf 8 Voor 6 van de 7 persen is in 2001 een reductie behaald van 40% ten opzichte van 2000. Deze reductie is het gevolg van een IPA-verlagend vochtwateradditief (Prisco 3451) . Het gebruik van dit vochtwateradditief brengt geen extra kosten mee (noch investerings-, noch operationele kosten). Voor de zevende pers (die vervangen werd door een nieuwe) is een reductie behaald van 100%. Deze totale reductie is het gevolg van een IPA-vervanger (Alkaless P), in combinatie met de toevoeging van hetzelfde IPA-verlagend vochtwateradditief. Uit informatie van de producent blijkt dat in deze IPA-vervangers altijd –in mindere of meerdere mate- nog VOS bevatten.
Om bestaande installaties eveneens op deze IPA-vervanger te laten draaien, is het nodig om de vochtrollen te vervangen. Per drukpers komt dit neer op 14 874 €. In het algemeen zijn er operationele kosten verbonden met het gebruik van deze vervangproducten, met name de jaarlijkse vervanging van de rollen ipv de 2-jaarlijkse vervanging ervan. Dit komt neer op een jaarlijkse operationele kost van 7 437 €. bedrijf 22 Ze hebben testen uitgevoerd met een IPA-vervanger te werken; het bleek echter niet mogelijk te zijn, omdat de rollen droogliepen (met het product kon niet voldoende water gegeven worden aan de rollen). bedrijf 3 Dit bedrijf geeft een zeer hoog verbruik op van IPA (hoger dan het inktverbruik = echt heel veel). Toch beweren ze dat ze het IPA-verbruik reeds gereduceerd hebben! bedrijf 21 Op één van de twee drukpersen hebben ze een tijdje gedraaid zonder IPA (een nieuwe Roland pers met aangepaste vochtrollen en een aangepaste koeling). Ze waren zonder problemen IPA-loos opgestart, maar zijn ermee gestopt omdat voor het product in kwestie (waarvan we de naam niet kennen) geen certificaat kan verkregen worden voor het bedrukken van verpakkingen voor voedingsproducten. Verder hebbe ze vragen naar de samenstelling van deze producten. Er gaan geruchten rond dat IPA-vervangers (er worden geen specifieke producten genoemd) zeer giftig zijn. Wat is dan uiteindelijk het beste voor het milieu, vragen ze zich af. bedrijf 1 Een volledige vervanging van IPA door toepassing van IPA-vervanging en aanpassing van de inkt- en vochtrollen. De kosten van de vervanging van de rollen komen op 19 832 €. Deze kosten zijn geldig voor één drukpers. De IPA-vervanger is een vochtwateradditief van Solco (Dampstar 1510). In de lijst van vochtwateradditieven is deze naam niet opgenomen. Zoals de andere producten, zal hier eveneens VOS aanwezig zijn (niet in te schatten hoeveel). Bijkomende kosten voor de opleiding van de drukkers moeten nog bij in rekening gebracht worden (maar de omvang van deze kosten worden niet gekwantificeerd). bedrijf 5 Ook in dit bedrijf is het IPA-verbruik een stuk hoger dan het inktverbruik, hetgeen niet logisch is. Nochtans beweren ze dat ze het IPA-verbruik reeds met 40% hebben
gereduceerd. Er moet daarom iets verkeerd zijn met de gegevens omtrent het verbruik van IPA. bedrijf 38 In dit bedrijf is het IPA-verbruik relatief laag. Toch zouden er geen speciale maatregelen zijn genomen; wel zijn een aantal van de good housekeeping maatregelen aangevinkt die eigenlijk IPA-reductiemaatregelen zijn. bedrijf 39 Ook dit bedrijf zou gedeeltelijk zijn IPA-verbruik hebben verminderd (tengevolge van Free Fount = IPA-vervanger), terwijl het IPA-verbruik een stuk hoger ligt dan het inktverbruik. bedrijf 42 Dit bedrijf gebruikt relatief weinig IPA. Nochtans heeft het geen speciale reductiemaatregelen geïmplementeerd. Ze hebben testen gedaan, maar een lagere IPAconcentratie in het vochtwater leidt tot langere insteltijden en vertraagt de druksnelheid. bedrijf 19 Gebruiken relatief weinig IPA, en toch zouden ze nog geen IPA-reductiemaatregelen hebben ingevoerd. Ze hebben wel de meeste van de good housekeeping maatregelen geïmplementeerd in hun bedrijf. De reden waarom geen specifieke IPA-reductiemaatregelen zijn ingevoerd: Ze kunnen geen kwaliteitsverlies riskeren, aangezien ze voor 70% voor de export produceren. Deze klanten zouden zelfs het minste kwaliteitsverlies niet aanvaarden en zouden naar andere drukkerijen gaan die wel IPA gebruiken. bedrijf 12 Hebben een reductie van 9% IPA verkregen tengevolge van het gebruik van IPAvervangers. Hierbij zorgen volgende aspecten voor extra kosten: Het reinigen en afstellen van vochtsystemen Omschakelen naar nieuw vochtwateradditief Opleiding drukkers Aandachtig opvolgen van de productie Ze gebruiken Solco Dampstar 5.3 (dit type staat niet in de actuele lijst van vochtwateradditieven. bedrijf 24 Voor dit bedrijf is het IPA-verbruik een factor 3 hoger dan het IPA-verbruik. Dit kan op zich niet echt (volgens hetgeen ik ervan weet). Ze gebruiken Anchor Emerald van Plantin om hun IPA-verbruik te verminderen (van 15% naar 8% van het vochtwater).
Anchor Emerald: Emerald Premium is een additief voor moderne vochtsystemen, dat de noodzaak om de pH te stabiliseren combineert met de mogelijkheid om de drukresultaten gunstig te beïnvloeden door de toevoeging van elementen die een positieve impact hebben op het gedrag van het vochtwater en de inkt. Met Emerald kan het verbruik van de alcohol sterk verminderd worden (informatie van internet) Wat de kosten betreft: Overschakelingskosten zijn zeer beperkt, aangezien de leveranciers (machines en producten) de nodige research doen. Operationele kosten: 2 478 € per jaar (hier wordt dan wel geen rekening gehouden met de kosten van de vermeden IPA). bedrijf 14 Ze hebben reeds tests uitgevoerd, zonder een goed resultaat. Ze zouden nu aan het wachten zijn op een nieuw product dat door Solco ontwikkeld wordt.
Wasmiddelenreductiemaatregelen bedrijf 37 Een automatische rollenwasmachine zou een negatieve impact hebben op het milieu en zou hogere kosten met zicht meebrengen omwille van een hoger verbruik van wasmiddelen. bedrijf 34 Er is een omschakeling naar 50% P4 (Hydrocarbon + coconut oil van Boettcherin 1000) en 50% VCA (Feboclean Bio-3 Böttcher = coconut oil). Deze omschakeling is niet gepaard gegaan met enige extra kosten. bedrijf 43 Gebruikt geen IPA, wel zeer vluchtige tot vluchtige wasmiddelen en heeft geen rollenwasmachine (omwille van te duur). bedrijf 27 Gebruikt P3-producten, maar beweert dat het bedrijf nog geen inspanningen heeft geleverd om P1-producten te vervangen door minder vluchtige wasmiddelen. Dit wijst erop dat de omschakeling gedeeltelijk een autonome evolutie is.
Beweert eveneens dat sinds 1990 geen nieuwe drukpersen geproduceerd worden zonder een automatische rollenwasmachine. bedrijf 17 Hebben nog geen inspanningen gedaan om P1-producten te vervangen door minder vluchtige wasmiddelen, maar de producten die ze gebruiken zijn P2-producten. bedrijf 9 Vervanging van de vluchtige door minder vluchtige producten: nu enkel nog P3producten gebruiken. Investeringskosten: 6 producten werden uitgestest: kosten die hiermee verbonden zijn? Operationele kosten: P3-producten zijn operationeel moeilijker dan meer vluchtige producten, waardoor de productietijd toeneemt en voor extra kosten zorgt (die niet gekwantificeerd werden). In de vellenoffsetafdeling worden dezelfde producten gebruikt verhoudingen- als in de heatsetafdeling.
–in
dezelfde
bedrijf 26 Dit bedrijf gebruikt aan de ene kant zeer veel IPA en geeft toe dat er nog geen maatregelen genomen zijn voor de reductie van IPA, maar aan de andere kant zijn ze wel bewust omgeschakeld naar 90% P1-producten (uit een groot deel van de enquêtes blijkt dat bedrijven dikwijls slechts gedeeltelijk maatregelen nemen voor het milieu. Het is dus niet zo dat ze wel of niet moeite doen. De omschakeling naar P3 zou volgens dit bedrijf geen extra kosten met zich meebrengen. bedrijf 6 60% omschakeling naar een P3-product; geen idee van de kosten die hiermee verbonden zijn. bedrijf 28 Zijn voor 80% omgeschakeld naar P3-producten; vermelden geen extra kosten. bedrijf 15 Gebruiken Solstar 4065 en vermelden geen extra kosten. Daarentegen laten ze weten dat ze van TRI omgeschakeld zijn naar een niet gechloreerd wasmiddel en dit laatste was duurder dan TRI (het gaat hier echter om een zeer beperkt verbruik).
bedrijf 13 Hebben doorheen de jaren een omschakeling gemaakt van P1 -> P2 -> P3 (voor 99%). De kostprijs van de P3-producten was aanvankelijk 10 à 20% hoger dan de andere producten (aanvankelijk wil zeggen dat het prijsverschil verdwenen is?). bedrijf 8 Gebruiken vnl. R-D60 van Beyersbergen en Partners. Over dit product –en over de producent- is niets terug te vinden op internet. Volgens het bedrijf gaat het om een vervangproduct. Het tweede product is R21 van Solco. Dit product is wel terug te vinden, alhoewel zeer weinig informatie beschikbaar is.
Volgens het bedrijf zijn er wel degelijk extra kosten verbonden aan de omschakeling naar minder vluchtige producten. De operationele kosten nemen toe omdat deze producten duurder zijn dan de vluchtige producten. De meerprijs is echter niet gekwantificeerd. bedrijf 22 Gebruiken voor 5% P3-producten en voor 90% P2. Een omschakeling naar minder vluchtige producten zou niet mogelijk zijn. Er zijn pogingen ondernomen, maar omwille van technische problemen is men ermee gestopt. bedrijf 3 Gebruiken momenteel een P2-product. Ze hebben wel een P3-product uitgetest (Uni Wash 4G van Druckchemie) en hebben besloten: een hoger verbruik 1. langere wasbeurten 2. Verglazing van de rollen 3. Extra wasbeurten met een P1-product om de rollen opnieuw in orde te krijgen Er is geen informatie gevonden over het wasmiddel. bedrijf 38 Gebruiken P3-product en VCA. P3-product: Eurostar 65/10 VCA: Vegetable Dynasol Eurostar 65/10 is een product van Druckchemie. Op hun website staat een tabel met de verschillende wasmiddelen, hun toepassingsgebied, hun vlampunt …
bedrijf 23 Dit bedrijf wil eigenlijk geen automatische rollenwasser omdat het beter is dat de drukkers volledige verantwoordelijkheid hebben over het drukprocess en daardoor de nodige aandacht bij hun werk houden. bedrijf 24 Voor het grootste deel wordt gebruik gemaakt van een P3-product (zie hieronder). Ze zouden dit product reeds gebruiken vanaf 1990. Solvent A310 (Plantin) is het nieuwe universele wasproduct van klasse III (zie Ecologie), met een vlampunt van meer dan 65°C; het bevat geen aromaten; geschikt voor het dagelijks wassen van de inktrollen, de rubberdoeken, en zelfs voor het uitwassen van de plaat, speciaal ontworpen voor de automatische wassystemen. Solvent A310 is ideaal voor drukpersen vanaf formaat GTO (A3) tot formaat Speedmaster 102 (A0) (informatie van internet). bedrijf 14 Ze gebruiken voornamelijk een P3-product (en voor een klein deel een P2- en een ander P3-product). De overschakelingskosten naar de minder vluchtige producten zijn minimaal. Solstar 4065 E: kostprijs = 9 BEF = 0.22 € per liter Solstar UV 1068: kostprijs = 58 BEF = 1.44 € per liter
Zeefdrukkerijen: In de zeefdrukenquêtes werden geen vragen gesteld naar de implementatie van reductiemaatregelen. Wel werd de vraag gesteld naar good housekeeping maatregelen voor de beperking van de diffuse VOS-emissies. bedrijf 33 Gebruikt groene producten voor het reinigen en gaan zuinig om met solventen bedrijf 20 Heeft een speciaal ingericht reinigingslokaal waarbij de reiniging gebeurt via een lijnsysteem. bedrijf 7 Overschakelen naar UV-inkten: 2000: 30% 2001: 60% toekomst: 95% Verwijderen van inkten op zeven dmv een gesloten automatische zeefreiniger (Tiflex). Geen bijkomende informatie gevonden mbt dit automatische reinigingssysteem. bedrijf 3 In de mate van het mogelijke wordt overgeschakeld op UV-inkten. Vooral voor de grotere drukwerken wordt UV verkozen omwille van de lage geuroverlast en omwille van het grotere comfort voor de drukkers.
BIJLAGE 3: VLAREM-WETGEVING MET BETREKKING TOT NAVERBRANDERS
Vlarem-wetgeving: Juridische aspecten voor naverbrandingsinstallaties Vlarem-reglementering m.b.t. naverbrandingsinstallaties Voor naverbrandingsinstallaties wordt in Vlarem een referentiezuurstofgehalte van 18 % opgegeven. Dit betekent dat de gemeten emissieconcentratie van VOS in de uitlaat na de naverbranding moet herrekend worden naar 18 % O2 volgens de volgende formule. EB =
21 - O B ´ EM 21 - O M
waarbij : EM = EB = OM = OB =
de gemeten emissieconcentratie de emissieconcentratie, in relatie tot het referentiezuurstofgehalte het gemeten zuurstofgehalte het referentiezuurstofgehalte
Dit geldt algemeen voor thermisch recuperatieve als voor regeneratieve naverbrandingsinstallaties. De verplichting tot herrekenen wordt bij de interpretatie van de algemene emissiegrenswaarden in Vlarem II gegeven, onder artikel 4.4.3.1., §1ter: § 1ter. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, gelden de volgende omstandigheden op de geloosde afvalgassen wanneer naverbranding gebruikt wordt als afvalgasreinigingstechniek: ·
temperatuur : 0° C;
·
druk: 101,3 kPa;
·
droog gas;
·
zuurstofgehalte van 18 %.
Bij de sectorale emissiegrenswaarden voor de thermische behandeling van voorwerpen bedekt met bedekkingsmiddelen, onder artikel 5.4.4.2., §4, wordt dit voorschrift herhaald:
§4. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning en in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4., zijn de hierna genoemde emissiegrenswaarden, uitgedrukt in mg/Nm3 en die betrekking hebben op de volgende omstandigheden: ·
temperatuur 0° C,
·
druk 101,3 kPa,
·
droog gas,
·
zuurstofgehalte van 18% afvalgasreinigingstechniek
·
zuurstofgehalte van 21% bij ovens zonder naverbranding
als
naverbranding
gebruikt
wordt
als
Er wordt echter geen melding gemaakt van een referentie-zuurstofgehalte bij de sectorale voorwaarden voor drukkerijen en de fotografische industrie (rubriek 11), waarin eveneens sprake is van thermische naverbranding. Een en ander zorgt alleszins voor juridische onduidelijkheid omdat het in de drie gevallen gaat om fysisch dezelfde naverbrandingsinstallaties met dezelfde karakteristieken. Technisch probleem Bij thermisch regeneratieve naverbrandingssystemen wordt gebruik gemaakt van reactoren gevuld met keramisch materiaal om de warmte-inhoud van de behandelde afgassen maximaal te herwinnen. Zelfs bij lage ingangsconcentraties aan VOS (2 à 2,5 g/m³) dient nauwelijks steunbrandstof toegevoegd te worden om de afbraak van VOS efficiënt én volledig te laten plaatsgrijpen. Dit is in tegenstelling tot thermisch recuperatieve naverbrandingssystemen, waar doorgaans wel bijkomende brandstof noodzakelijk is om tot de noodzakelijke verbrandingstemperatuur te komen. Het toevoeren van brandstof en het verbrandingsproces heeft als gevolg dat de zuurstof in de lucht die deel uitmaakt van het VOS-mengsel deels verbruikt wordt en men uiteindelijk voor recuperatieve systemen komt op een gemiddelde van 18 % O2. Door het feit dat bij regeneratieve systemen geen extra brandstof toegevoerd wordt, blijft het zuurstofgehalte vrij hoog en kan dit oplopen tot meer dan 20 % O2. Nochtans leveren regeneratieve systemen doorgaans zeer goede prestaties m.b.t. restconcentraties aan VOS en eindconcentraties aan NOx en CO. De verplichting tot herrekenen naar 18 % O2 volgens bovenvermelde formule heeft tot gevolg dat de gemeten restconcentratie aan VOS drastisch stijgt. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van de grafiek in Figuur 35.
Figuur 35: vermenigvuldigingsfactor in functie van gemeten O2-gehalte 8,00
vermenigvuldigingsfactor
7,00 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00 0,00 17,5
18
18,5
19
19,5
20
20,5
21
O2-gehalte
Bij een reëel zuurstofgehalte van bijvoorbeeld 20 %, hetgeen in de praktijk veelvuldig voorkomt, dient de gemeten emissieconcentratie vermenigvuldigd te worden met een factor 3. Met andere woorden, indien de grenswaarde voor VOS bij het gebruik van een naverbrander 50 mg/m3o bedraagt bij 18 % O2, en de reële zuurstofconcentratie bedraagt 20 %, dan mag de restconcentratie aan VOS slechts 16 mg/m3o bedragen. Een dergelijke waarde is, zelfs voor een goed werkende thermisch regeneratieve naverbrander, een lastige opgave. Er dient echter vermeld te worden dat het mogelijk is om een aanvraag in te dienen voor een afwijking op de bepaling van het referentie-zuurstofgehalte van 18 %. De emissiegrenswaarden worden immers gerespecteerd en op basis van gegevens van de constructeur of leverancier kan aangetoond worden dat het zuurstofgehalte hoger is dan hetgeen in Vlarem als referentie aangeduid wordt. De sector en de federaties melden evenwel dat de aanvraag tot het bekomen van afwijkingen veelal geen succes heeft. Conclusie Er zijn aan de huidige Vlarem-wetgeving naverbrandingsinstallaties enkele problemen:
met
betrekking
tot
thermische
1. onduidelijkheid over het al dan niet toepassen van het referentie-zuurstofgehalte van 18 % voor naverbrandingsinstallaties van inrichtingen ressorterend onder rubriek 11,
2. vele bedrijven houden rekening met 18 % O2 als referentiewaarde en eisen van de constructeur garanties in deze zin (maximaal 50 mg/m3o bij 18 % O2), hetgeen discussies oplevert bij de oplevering. 3. technisch is het referentiezuurstofgehalte bij thermisch regeneratieve naverbrandingsinstallaties niet nodig en benadeelt het een uitstekende afgaszuiverende techniek. Ook in het buitenland (Duitsland, Nederland) bestaat deze regeling niet voor thermisch regeneratieve naverbrandingsinstallaties. 4. het is echter mogelijk een gefundeerde afwijking op de betreffende reglementering aan te vragen.
ADDENDUM: OPMERKINGEN VAN DE GRAFISCHE SECTOR OP HET RAPPORT Op de hiernavolgende bladzijden zijn commentaren van de grafische sector weergegeven die niet geïntegreerd werden in het eigenlijke rapport. Er wordt telkens aangegeven op welk deel van het rapport de commentaren betrekking hebben.
1. Socio-economische analyse van de grafische sector (Hoofdstuk 3, bladzijde 13) De grafische nijverheid groepeert alle bedrijven die één of meerdere activiteiten uitvoeren van beeld- en tekstcreatie, drukken op om het even welk materiaal, afwerking van het drukwerk en alle reproductie- en dupliceringsactiviteiten van audio-visuele communicatie. De NACE-BEL-nomenclatuur deelt de grafische nijverheid in onder volgende codes: 22.2 Drukkerijen en aanverwante activiteiten 22.21 22.22 22.23 22.24 22.25
Krantendrukkerijen andere drukkerijen boekbinden en afwerking opmaak en fotogravure overige activiteiten verwant aan de drukkerijen
Onder de “overige activiteiten verwant aan de drukkerijen” worden de ondernemingen opgenomen met als activiteit het vervaardigen en manipuleren van tekeningen, layouts, de bewerking van digitale gegevens en de overige grafische activiteiten. FEBELGRA, de federatie van de Belgische grafische nijverheid, groepeert de bedrijven die ressorteren onder de codes 22.22, 22.23, 22.24 en 22.25. De krantendrukkerijen zijn geen lid van FEBELGRA maar van de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers (BVDU). De beschikbare statistieken laten meestal niet toe de grafische nijverheid te analyseren exclusief de krantendrukkerijen. Waar mogelijk werden de krantendrukkerijen achterwege gelaten. In de mate van het mogelijke worden cijfers gegeven voor het Vlaamse gewest. Naast de bovenomschreven sector zijn er nog de bedrijven aangesloten bij Fetra (Nacecode 21.xx) en bij Fedichem (produceren en bedrukken van plastiekfolie)
1.1 Aantal ondernemingen in de grafische nijverheid Er zijn 4.369 Belgische grafische ondernemingen (werkgevers èn zelfstandigen) (incl. krantendrukkers) (bron: BTW-aangiften 3e trimester 2001).
Er zijn 1.766 grafische werkgevers (RSZ-statistieken 31.03.2001), waarvan 1.053 gevestigd in het Vlaamse Gewest. 66 % hebben als hoofdaktiviteit drukken, 30 % prepress en 4 % afwerking. Bedrijven met een hoofdaktiviteit drukken hebben meestal ook een afdeling prepress en/of afwerking.
1.2 De grafische sector is een sector van kleine bedrijven De grafische ondernemingen zijn essentieel KMO’s: 98,5 % van alle grafische ondernemingen (zelfstandigen inbegrepen) hebben minder dan 50 werknemers en 93,16 % van alle grafische bedrijven stellen minder dan 10 mensen tewerk. Tabel 1:Tewerkstelling en werkgevers in de Belgische grafische nijverheid (excl. krantendrukkers) in het eerste trimester 2001. RSZCode 1 2 3 4 5 6 7
aantal werknemers van 1 tot 4 van 5 tot 9 van 10 tot 19 van 20 tot 49 van 50 tot 99 van 100 tot 199 van 200 tot 499
Totaal
aantal werkgevers 1.042 317 198 144 31 28 6 1.766
Aantal werkgevers (%) 59,00% 17,95% 11,21% 8,15% 1,76% 1,59% 0,34% 100,00%
tewerkstelling 1.958 2.106 2.719 4.498 2.136 4.042 2.027 19.486
tewerkstelling (%) 10,05% 10,81% 13,95% 23,08% 10,96% 20,74% 10,40% 100,00%
De tewerkstelling daalde van 23.997 werknemers in 1992 tot 16.971 in het eerste kwartaal 2002 of met bijna 30 % op tien jaren tijd. Een zwakke sector. Ook bij de grootste bedrijven is de tewerkstelling sterk gedaald, o.m. Brepols, De Schutter, Continental Printing (in faling) en Casterman, dat zopas in faling is gegaan De grafische sector bestaat vooral uit zeer kleine bedrijven, die niet kunnen opboksen tegen hun zeer grote leveranciers (papier van Stora en UPM-Kymmene, machines van Heidelberg en MAN-Roland, inkt van K + E en Sun Chemical, fotografisch materiaal van Agfa, Kodak en Fuji ...), die met enkele bedrijven de wereldmarkt beheersen en zeer winstgevend zijn, omdat ze tegen hoge prijzen kunnen verkopen aan talloze kleine drukkerijen. De klienten van de grafische bedrijven zijn meestal grote instellingen (de overheid) of bedrijven (zeer grote uitgevers,commerciële, financiële en industriële ondernemingen) die veel groter zijn dan de grafische bedrijven zelf, en die – door bij talrijke drukkers prijs te vragen – hun drukwerk goedkoop kunnen inkopen, zodat er voor de drukkers weinig winst overblijft. De leveranciers van machines, fotografisch materiaal, papier en inkt bepalen zelf de technologische evolutie van hun produkten in funktie van hun eigen belangen, marktaandeel en winstmarge en dringen die technologische evolutie met hun zeer krachtig verkoopsapparaat op aan de grafische bedrijven en overtuigen waar nodig de aankopers
van drukwerk – vooral die uit de publiciteitswereld - nieuwe produkten zoals nieuwe papiersoorten en metaalinkten of nieuwe verwerkingsmogelijkheden te gebruiken. De leverancier geeft aan het personeel van zijn klienten voldoende opleiding over het gebruik en het onderhoud van nieuwe produkten, zodat de drukker die produkten goed kan gebruiken, maar alle andere informatie is bedrijfsgeheim van de leverancier. De grafische bedrijven zijn slechts gebruikers van technologie, die ze niet volledig kennen en ze zijn meestal niet in staat technologische verkooppraatjes en vage winstbeloften te doorprikken en alleen te kopen wat werkelijk in hun eigen belang is. De grafische ondernemer weet niet, hoe de techniek kan evolueren en neemt dus noodgedwongen korte-termijn-investeringsbeslissingen. Het personeel van grafische bedrijven is gewoon aan een bepaalde manier van werken.Elke verandering aan die manier van werken vergt niet alléén zware investeringen en veel opleiding van het personeel, maar ook veel overtuigingskracht van de directie om het personeel ertoe te brengen, de werkmethode te veranderen en om te vermijden dat de werknemers – bij de minste moeilijkheid – teruggrijpen naar hun oude werkmethoden. De leveranciers houden de prijzen hoog, desnoods door een deel van hun productiecapaciteit (bv. van papier) tijdelijk stil te leggen en door steeds meer kleinere konkurenten op te kopen. Het papier maakt een groot deel uit van de totale kostprijs. Doch de prijzen voor papier in vellen (voor vellendrukpersen) kunnen op enkele maanden tijd sterk stijgen, terwijl de drukker die prijsstijgingen meestal niet kan doorrekenen aan zijn klienten en dus verlies lijdt op dat drukwerk.
1.3 Een sector met een zwakke structuur en een lage rendabiliteit In 2001 realiseerden meer dan 4300 werkgevers en zelfstandigen een omzet van 4482 miljoen euro, een daling t.o. 2000 van nominaal 4,8% en reëel 7,3 %. De investeringen bedroegen in 2001 248 miljoen euro, 23,5 % minder dan in 2000. In 1999 legden 2.390 ondernemingen hun jaarrekening neer bij de balanscentrale van de Nationale Bank. Hun eigen vermogen bedroeg in totaal 816.357.006 euro (dus gemiddeld slechts 341.572 euro per onderneming), doch 289 ondernemingen hadden een negatief eigen vermogen. Het totaal eigen vermogen bedroeg in 1997 nog 903 miljoen euro, de overgedragen verliezen stegen van 40 miljoen euro in 1997 tot 91,5 miljoen euro in 1999. De schulden aan derden bedroegen in 1999 228 % van het eigen vermogen of 1.863 miljoen euro. Het vastliggend bedroeg 1.270 miloen euro.
662 ondernemingen boekten samen een exploitatieverlies van 47 miljoen euro. Na financiële rezultaten zijn er 858 ondernemingen, die een courant verlies boeken van in totaal 60,3 miljoen euro. Na buitengewone inkomsten en uitgaven en vennootschapsbelastingen zijn er 803 ondernemingen, die samen 108,6 miljoen euro verlies lijden, terwijl 1.585 ondernemingen samen 91,8 miljoen euro winst boeken. De sector als geheel lijdt dus een verlies van 16,8 miljoen euro in 1999. Hoe hoog wordt dat verlies in de crisisjaren ? Een sector met weinig eigen vermogen, veel schulden en dure investeringen. De banken staan slechts leningen toe, als het grafisch bedrijf voldoende cashflow heeft en voldoende bijkomende waarborgen kan verstrekken. Die zwakke sructuur van de grafische sector heeft meerdere oorzaken : - het gaat om een meer dan 500 jaren oude sector, zodat de vraag meestal traag groeit - drukwerk wordt bijna altijd uitsluitend op bestelling gemaakt, zodat grote grafische bedrijven geen groot voordeel hebben t.o. kleinere bedrijven. Er zijn weinig grote drukwerkorders behalve o.m. in illustratiediepdruk (waar er geen kleine drukkerijen zijn) en in verpakkingsdruk (niet bij Febelgra). - drukwerk kan over grote afstand vervoerd worden tegen lage vervoerkosten, bederft niet, is gemakkelijk te omschrijven in een offerteaanvraag en er zijn zeer veel elkaar konkurerende grafische bedrijven, die graag en gratis prijs geven. Ideaal voor een aankoper, die een lage prijs zoekt. Als het geleverde drukwerk te zeer tegenvalt, wordt het niet of met een grote korting op de reeds lage offerteprijs betaald. - er zijn zeer zware vaste kosten als gevolg van zeer dure machines (een vierkleurenvellenoffsetpers 72/102 kost meer dan 1.100.000 euro) en personeel, dat goedbetaald is en moeilijk te vinden, zodat de ondernemingen geen personeel afdanken als er te weinig werk is, maar hopen, minstens een deel van hun vaste kosten terug te kunnen verdienen op nieuwe orders, die ze hopen te boeken door hun prijzen te verlagen. Ze vergeten daarbij, dat dit systeem leidt tot prijsverlaging door de andere grafische bedrijven, die aan hen klienten verloren zijn. Zodat ze zelf trouwe klienten verliezen aan een collega, die ook werk zoekt en ook zijn prijzen verlaagt. - de toegang tot de sector lijkt moeilijk, maar wie de nodige technische kennis heeft (geleerd als werknemer) kan machines in leasing krijgen van de machinefabrieken en de andere leveranciers (papier, fotografische producten enz) zijn bereid, met 90 of 120 dagen (of nog meer) krediet te leveren, in beide gevallen zonder enige waarborg van het nieuwe grafische bedrijf. Veel nieuwe ondernemingen worden geleid door technisch bekwame mensen, die te weinig verkoper en te weinig kostprijsberekenaar zijn en hun productiecapaciteit verkopen door hun prijs steeds verder te laten zakken. Ze willen ten allen prijze elke maand hun wissels en hun leasing betalen, ook al moeten zij zelf lange dagen aan de machine staan, maar zo houden ze niets over. - die gemakkelijke toegang tot de sector en het in leasing geven van grafische machines zonder bijkomende waarborgen leidt tot een structurele overcapaciteit in de Belgische grafische sector, die voortdurend drukt op de prijzen en op de winstmarge in de sector. Er is minder overcapaciteit en minder prijsdruk bv. in Nederland.
1.4 Import en export Om hun machinepark zo volledig mogelijk te benutten zoeken de dynamische bedrijven uit de sector ook klienten in het buitenland, waar zij moeten opboksen tegen de lokale drukkerijen, die bij gelijke prijs het order meestal krijgen. De uitvoer gebeurt dus tegen zeer scherpe prijzen, die weinig winst opleveren. In België verliezen de drukkers orders, omdat veel bedrijven uit een buitenlandse groep o.m. alle commercieel en verpakkingsdrukwerk vanuit hun hoofdzetel laten bestellen. Belgische dochters van Nederlandse of Franse uitgevers laten hun Belgische uitgaven meestal drukken in hun moederland. In 2001 exporteerde de sector 452.955 ton drukwerk voor 1.508 miljoen euro. Er werd 258.174 ton drukwerk voor 1.208 miljoen euro ingevoerd. België voerde in 2001 drukwerk uit tegen gemiddeld 3,33 euro per kilo, maar voerde drukwerk in tegen 4,68 euro per kilo. België voert uit tegen zeer goedkope prijzen en slaagt er voor 258.174 ton niet in, dit drukwerk in België te mogen drukken in plaats van het te laten invoeren.
1.5 Verlieslatende bedrijven De grafische sector is een sector met een zwakke structuur en een structureel laag rendement (zie punt 3 hierboven). De sector heeft nu erg te lijden onder de verdere expansie van de audio-visuele communicatie en publiciteit op radio, televisie, internet enz ten nadele van gedrukte communicatie en reklame. De sector lijdt ook onder het digitaal doorsturen van grote bestanden via email en internet (bestanden, die zonder internet als boeken, brochures, jaarverslagen en tijdschriften zouden gedrukt zijn) en onder het illegaal copiëren. Tenslotte lijdt de sector nu ook onder de laagconjunctuur, die meebrengt, dat bedrijven veel minder adverteren en minder promotiedrukwerk bestellen. Al deze aspecten leiden ontegensprekelijk tot verlieslatende bedrijven en falingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat 31,5% van de Belgische drukkerijen, die hun jaarrekening moeten neerleggen bij de Balanscentrale van de Nationale Bank, over 1999 (een jaar met hoogconjunctuur) verlies aangaven. In 2000 betrof het 31,18% verlieslatende bedrijven (Dit betreft de neergelegde jaarrekeningen tot en met september 2001 op basis van het resultaat na belastingen voor de codes 22.22 tot 22.25, dus zonder de krantendrukkerijen).
Ook van falingen blijft de grafische sector niet gespaard. In 2001 werden 59 grafische ondernemingen failliet verklaard, nl : 34 bedrijven (58%) actief in het “drukken”, 19 bedrijven (32%) actief in de “prepress en overige” en 6 bedrijven actief in de afwerking (10%). Dit is een stijging met 3.51% ten opzichte van 2000.
2. HEATSETDRUKKERIJEN 2.1 IPA-reductiemaatregelen (bladzijde 62) Het is ook mogelijk, dat de IPA-reductie leidt tot langere steltijden, doch dat de persoon die de enquête ingevuld heeft, heeft leren leven met die langere steltijden, omdat steltijden niet afzonderlijk bijgehouden worden als kostenelement, maar alleen als deel van de totale productietijd van een order. Gesprekken met productieverantwoordelijken wijzen daarop.
2.2 Substitutie van P1-solventen door P2-, P3- en P4-solventen (bladzijde 63) Een aantal heatsetdrukkerijen geven in de enquête alléén P3 of/en P4 wasmiddelen op, wat onwaarschijnlijk is. Die drukkerijen geven hoogstwaarschijnlijk alleen die wasmiddelen op, die in hun automatische wasinstallaties gebruikt worden, niet de wasmiddelen, die gebruikt worden bij handmatig wassen, waarmee men ingedroogd vuil en verglaasde rollen, dus hardnekking vuil, reinigt. Vermoedelijk ligt het aandeel van P1 en P2 wasmiddelen in het totaal in de Vlaamse heatsetsector even hoog als in Nederland. De voornaamste wasmiddelleverancier in Vlaanderen zegt, dat twee derden van de wasmiddelen P3 en P4 zijn, een derde P1 en P2.
2.3 Berekeningsmethodes voor de huidige VOS-emissies van de heatsetsector in Vlaanderen (bladzijde 68) Voorlopig is het verbruik van IPA-vervangers door de heatset in Vlaanderen nog zeer beperkt en wordt met deze -beperkte- emissiebron geen rekening gehouden, alhoewel deze IPA-vervangers per kilo product een veel grotere bijdrage leveren aan ozonvorming dan IPA (nl. factor 3,5).
3. VELLENOFFSETDRUKKERIJEN 3.1 Berekeningsmethodes voor de huidige VOS-emissies van de vellenoffsetsector in Vlaanderen (bladzijde 89) Voor de berekening van de huidige VOS-emissies van het verbruik van wasmiddelen, wordt rekening gehouden met de toepassingsgraad van minder vluchtige wasmiddelen. Op dit ogenblik is de meerderheid (54,5 % van de opgaven in tabel 10 is P3, 21,89 % is P1, 20,68 % is P2) van de 43 vellenoffsetdrukkerijen reeds overgeschakeld naar minder aggressieve (minder vluchtige) wasmiddelen. (Hoogstwaarschijnlijk is de opgave van een aantal drukkerijen onvolledig. Het is zeer moeilijk om ingedroogd vuil, verglaasde rollen en dergelijke schoon te krijgen zonder P1-producten te gebruiken. Dit blijkt ook uit gesprekken met alle drukkers, die wij in verband met deze studie om informatie gevraagd hebben.)
4. ZEEFDRUKKERIJEN 4.1 Berekening van de huidige VOS-emissies van het gebruik van schoonmaakproducten door de zeefdruksector in Vlaanderen (bladzijde 104) Twee grotere en milieubewuste zeefdrukkers zegden ons, dat zij schoonmaken met eigen mengsels met 70 % tolueen en 30 % aromaten. Dergelijke producten kan men kopen bij de groothandel in chemicaliën, zodat Sericol dat niet hoeft te weten. Het gaat om P1 en P2 producten. Ik stel mij de vraag, welke Vlaamse zeefdrukkers die 57 % P3 en P4 producten gebruiken. Dit zal eerder 5 of hoogstens 10 % zijn.
5.
VERGELIJKING VAN DE INSCHATTINGEN MET ANDERE INFORMATIEBRONNEN
5.1 IVP statistieken (bladzijde 120) Het is aannemelijk om te veronderstellen dat ook een gedeelte van de heatsetdrukkerijen, zeefdrukkerijen, vellenoffsetdrukkerijen en coldsetdrukkerijen hun inkten rechtstreeks in het buitenland aankopen. Opmerking van de sector: Zeker voor vellenoffset is het gamma inkten, waarover een drukker onmiddellijk moet kunnen beschikken, te groot om die inkten in het buitenland aan te kopen. Veel drukkerijen gebruiken een honderdtal inktkleuren en verwachten, dat die binnen een of twee werkdagen aan hen geleverd worden.
6. WEERHOUDEN REDUCTIEMAATREGELEN VOOR DE VOSEMISSIES VAN DE HEATSET EN DE VELLENOFFSET (bladzijde 130) Verminderen van diffuse VOS-emissies van offsetdrukkerijen en BBT. De diffuse VOS-emissies van heatset- en vellenoffsetdrukkerijen bestaan uit de VOS in het vochtwater (IPA of alcoholvervangers) en in de reinigingsmiddelen. Diffuse VOS-emissies kunnen in een aantal Vlaamse drukkerijen thans nog verminderd worden zonder de totale drukwerkproductie per drukpers te verminderen. Die vermindering van VOS-emissies kost wel veel inspanning en veel geld. Doch in andere drukkerijen zijn die diffuse VOS-emissies reeds zo sterk verminderd, dat verdere vermindering slechts kan ten koste van langere steltijden en/of langere wastijden, dus van een vermindering van de drukwerkproductie per drukpers. Dit is geen BBT. 1.- In de drukkerijen, waar de diffuse emissies kunnen verminderd worden zonder de steltijden noch de wastijden te verlengen, moet er toch een zware inspanning in geld, in tijd en in managementaandacht geleverd worden om die emissie te beperken. Het stellen van de drukpers en het bereiken en behouden van de juiste inkt-waterbalans gaat veel gemakkelijker met een hoge IPA-concentratie dan met een lagere IPA-concentratie. Op een nieuwe drukpers met nieuwe vochtrollen, die in nieuwe kogellagers draaien en die door de fabrieksmonteur zeer goed afgesteld zijn, kan men met een lagere IPA-concentratie drukken dan op een oudere pers met halfversleten vochtrollen, die in enigszins versleten kogellagers draaien. Een drukkerij, die de diffuse VOS-emissie wil verminderen, moet vooraf zorgen voor een stabiele waterkwaliteit en voor een goede dosering van IPA en vochtwatertoevoegmiddel en voor goede koeling, doorstroming en filtering van het vochtwater. Die drukkerij moet de drukpersen goed laten afstellen, zorgen, dat het vochtwerk zeer goed onderhouden wordt, dat de vochtrollen en de kogellagers vervangen worden zodra ze beschadigd of te veel versleten zijn en dat de vochtrollen perfect evenwijdig en met de juiste onderlinge afstand gemonteerd blijven. Het onderhoud van de pers zal zorgvuldiger moeten gebeuren, meer tijd en zorg vragen en de vochtrollen zullen sneller vervangen worden. Als de vochtrollen versleten zijn, worden ze best vervangen door vochtrollen in zachte rubber (25 shore hardheid). Deze vochtrollen worden – omdat ze zachter zijn – sneller beschadigd dan de vochtrollen in hardere rubber, en moeten bij beschadiging vervangen worden. Dus gaan ze minder lang mee en veroorzaken een jaarlijkse méérkost van gemiddeld 195 euro per jaar per ploeg per druktoren (breedte 102 cm). Drukken met een lagere IPA-concentratie in het vochtwater vereist veel méér aandacht en méér stielkennis van de drukker. Die méér stielkennis kan door de drukker geleidelijk opgebouwd worden. Het gaat daarbij niet om schoolse kennis maar om praktisch inzicht en aanvoelen van het offsetdrukproces,waarin de inkt-waterbalans centraal staat. Als de vochtgeving op een drukpers moeilijker verloopt, moet de drukker niet de IPA-concentratie verhogen, maar eerst nagaan, of alle elementen van de vochtgeving nog juist werken. Dit is te vergelijken met de fijnregeling van een oude benzinemotor, waarbij er geen computer is, die aangeeft, wat er mis gaat, maar alleen de automekanieker, die hoort en ziet en voelt, wat kan verbeterd worden aan de afstelling. Als er in een drukkerij één drukker is, die deze fijnregeling van een offsetpers beheerst, kan die drukker dat aanleren aan de andere drukkers. Dit zal veel opleidingstijd en veel geduld kosten. Ter informatie : Om de IPA-concentratie in het vochtwater te verminderen, heeft een drukkerij haar 27 druktorens laten nakijken door techniekers van de invoerder.In totaal kostte dit 51.000 euro. Bovendien werd de beste drukker gedurende twee jaren vrijgesteld van drukken, zodat hij de acht andere drukkers kon leren, hoe hun drukpers beter te onderhouden en juister af te stellen. Tijdens die twee jaren werd de IPA-concentratie in het vochtwater verschillende malen in kleine stapjes verminderd. De productie per drukpers daalde niet, zodat de kosten (voor acht drukkers en 27
druktorens) 51.000 euro plus het loon van de beste drukker gedurende twee jaren of 78.000 euro waren. Dit zijn zware éénmalige kosten, die toelieten, de VOS-emissie van IPA te verminderen met 1.990 kgr IPA per jaar. Daarnaast zijn er de terugkerende kosten : sneller vervangen van de vochtrollen, maar ook méér uren onderhoud door de drukkers. Die verlaging van het IPA-gehalte en dus van de IPA-emissie kan slechts bereikt worden, als de bedrijfsleiding hiervan een (dure) prioriteit maakt, dit duidelijk maakt aan de drukkers, daarvoor de nodige tijd en geld voor de aankoop van vochtrollen en voor de tussenkomst van fabrieksmonteurs beschikbaar stelt en dit gedurende twee jaren goed opvolgt. De diffuse emissie van wasmiddelen kan beperkt worden door anders te wassen, dus met minder wasmiddel op de poetsvod of met een zuiniger wasprogramma op automatische wasinstallaties. Bovendien kan de drukkerij de zeer vluchtige wasmiddelen vervangen door minder vluchtige wasmiddelen. De drukkers moeten hun wasgewoonten dan aanpassen aan dat nieuwe wasmiddel. Dit kost aanpassingstijd (leercurve), het wassen duurt in die aanpassingsperiode langer. Als het nieuwe wasmiddel juist gekozen is, mag – zodra de drukkers na opleiding gewend zijn aan de nieuwe manier van wassen – de wastijd niet langer zijn dan vroeger. Ervaring wijst uit, dat overschakelen op een wasmiddel met een vlampunt 45 °C niet méér wastijd vraagt, een wasmiddel met vlampunt 62 of 65 °C vraagt twee minuten méér wastijd per wasbeurt. 2.- Een verdere vermindering van de IPA-concentratie of van de VOS-emissies van de wasmiddelen is slechts mogelijk met langere steltijden en langere wastijden. Dit is géén BBT, omdat de kosten per ton vermeden VOS-emissie dan veel te hoog zijn. In offset drukt men vier kleuren na elkaar (op vier druktorens) met een nauwkeurigheid van één tiende millimeter en met een snelheid van 10.000 (vellenpersen) of 30, 50 of 70.000 druks per uur op heatsetpersen. Dit is geen geringe prestatie. Als de IPA-concentratie in het vochtwater verlaagd wordt, vermindert de speelruimte bij het stellen van de drukpers. Als die IPA-concentratie te ver verlaagd wordt (rekening houdend met drukpers,papier,inkt,oplage en te behalen kwaliteit), valt die speelruimte weg. Dan moet men voor elk drukorder steeds opnieuw alle elementen perfekt op elkaar afstemmen. En als een van die elementen tijdens het drukken wijzigt, moet de drukpers opnieuw gesteld worden. Die elementen zijn o.m. de drukpers, de vochtrollen, de samenstelling van het vochtwater, de inkt, de inktrollen, het rubberdoek, de drukplaat, de inktopbrengst en inktverdeling per plaat, het papier, de druksnelheid van de pers. Als bijvoorbeeld de luchtvochtigheid wijzigt, verandert ook het vochtgehalte van het papier. Als de samenstelling van het water verandert, wijzigt het vochtwater. Tijdens het drukken warmen de drukpers, het vochtwerk, het inktwerk, het papier, het vochtwater en de inkt op. Al deze en andere wijzigingen moeten vermeden worden, doch dat kan slechts op een nieuwe drukpers, die uitgerust wordt met inktwerkkoeling en vochtwerkkoeling (ter vervanging van de koeling door de verdamping van IPA), en door bovendien gedistileerd water aan te kopen of aan te maken en door de voorraad papier te bewaren in opslagplaatsen met gekontroleerde temperatuur en luchtvochtigheid en daarna te bedrukken in een drukzaal met gekontroleerde temperatuur en luchtvochtigheid. Dat vereist grote bijkomende investeringen (op bestaande drukpersen is dit zelfs onmogelijk) en belangrijke méérkosten tijdens de exploitatie en een veel hoger energieverbruik voor het koelen van inkt- en vochtwerk en van papieropslagplaats en drukzaal en voor de productie van gedistilleerd water. Dit veel hoger energieverbruik is niet goed voor het milieu. Dat vereist bovendien nog meer stielkennis van de drukkers en vooral langere steltijden. Wie zeer grote oplagen op steeds hetzelfde papier en met dezelfde inkt drukt en beschikt over nieuwe drukpersen en over alle bijkomende investeringen, kan de IPA-concentratie nog verder verminderen. Dat gebeurt op enkele nieuwe heatsetpersen, die grote oplagen steeds in vierkleuren drukken op een klein gamma papiersoorten. Doch de meeste drukkers (zeker de vellendrukkers) drukken op bestaande drukpersen, beschikken niet over die bijkomende investeringen en vooral, zij drukken in kleine oplagen op alle soorten papier, zowel in gramgewicht als in oppervlaktetextuur, drukken voor een deel met speciale inkten, PMS-kleuren,
metaalinkten, enz. Op vellenpersen wordt een gemiddelde oplage gedrukt van 5.000 vel, dus een half uur drukken. Dat brengt mee, dat de drukkers de drukpers stellen, wassen of onderhouden gedurende de helft van hun arbeidstijd. Als de steltijd dan gemiddeld 5 minuten langer wordt (drukken met 5 % IPA), kost dat jaarlijks 14.125 euro per vierkleurenvellenpers 72/102 per ploeg per jaar. Die drukpers kost minstens 2,5 euro per minuut x 5 minuten x 1130 maal stellen op een ploeg per jaar. Het IPA-verbruik van die pers is 1030 kilo per ploeg per jaar. Als die bijkomende inspanningen en kosten de IPA-concentratie van 8 % naar 5 % kunnen doen dalen, daalt het IPA-verbruik en dus de VOS-emissie met 386 kilo/jaar. Kostprijs 14.125 euro voor 386 kilo VOS of 36.593 euro per ton uitgespaarde VOS-emissie. Als die vellendrukpers volledig zonder IPA zou moeten drukken, zal de gemiddelde steltijd met veel meer dan 5 minuten stijgen. Bovendien zal de kwaliteit van dat drukwerk niet aanvaardbaar zijn voor de meeste klienten, die de huidige kwaliteit gewoon zijn, en die de huidige kwaliteit van vierkleurenillustraties als norm stellen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van trager verdampende wasmiddelen : op rotatiepersen met automatische wasinrichting bepaalt de wasinstallatie welk type wasmiddel kan gebruikt worden. Als men traag verdampende wasmiddelen gebruikt, moeten er op het einde van elke wasbeurt ongeveer 250 katernen door de drukpers gaan om alle restanten van de wasmiddelen weg te nemen. Dit kost papier en productietijd. Men kan maar goed drukwerk leveren, als alle resten van het wasmiddel van rubberdoek en drukplaat verdwenen zijn. P3 wasmiddelen kunnen niet gebruikt worden op vellenoffsetpersen gebouwd vóór 1996. Op recentere drukpersen kan men P3 wel gebruiken. Dan stijgt de wastijd met 2 minuten per wasbeurt ofwel zorgt de drukker voor manueel nadrogen, wat ook minstens 2 minuten kost, ofwel drukt hij ongeveer 100 vel met een rubberdoek en drukplaat, waarop nog resten van het wasmiddel aanwezig zijn en gooit deze vellen weg. In elk geval is de méérkost 5 euro per wasbeurt op een vierkleurenpers 72/102. Met 1200 wasbeurten per jaar kost dat 6.000 euro per drukpers per ploeg. De vermindering van VOS-emissies door de overschakeling van een wasmiddel met vlampunt 45°C naar een wasmiddel met vlampunt 62 °C is niet bekend. Op Speedmastervellenpersen wordt gewassen in een gesloten cassette, waarbij het vervuild wasmiddel na de wasbeurt in een opvangtank terechtkomt, om later opgehaald te worden als gevaarlijk afval. Een vergelijking tussen twee grote vellendrukkers wijst uit, dat van het wasmiddel met vlampunt 45°C 60 % verdampt en 40 % in de tank vervuild wasmiddel terechtkomt, van het wasmiddel met vlampunt 62 °C verdampt 52 % en komt 47,76 % terecht in de tank vervuild wasmiddel. Om dat wasmiddel met vlampunt 62°C te kunnen gebruiken moet die drukkerij na elke wasbeurt 100 vel door de machine laten gaan en weggooien om de restanten van dat traag verdampende wasmiddel weg te nemen van rubberdoek en plaat. Gemiddeld wordt per ploeg per jaar 675 kilo wasmiddel met vlampunt 45°C verbruikt op een vierkleurenpers 72/102. Een vermindering van 20 % is 135 kilo minder VOS-emissie voor 6.000 euro of 44.444 euro per ton uitgespaarde VOS-emissie. Zelfs indien 40 % minder wasmiddel zou verbruikt worden (wat hoogst onwaarschijnlijk is), kost dit nog altijd 22.222 euro per ton uitgespaarde VOS-emissie. Het is wel zo, dat een drukkerij, die veel hogere oplagen drukt en dus veel minder wasbeurten heeft, misschien zal overschakelen naar P3-wasmiddelen, bv. onder druk van brandverzekering of van de arbeids-geneesheer, als de lucht boven de drukpersen niet voldoende afgezogen wordt. Een drukkerij, die voldoende lucht ververst boven alle drukpersen, heeft zo weinig VOS in de lucht in de drukkerij, dat brandverzekering noch arbeidsgeneeskunde zullen vragen, over te schakelen op P3 wasmiddelen. Als men veel lucht ververst, moet men wel zorgen voor efficiente warmterecuperatie op de afgezogen lucht.
7. VLAREM WETGEVING (bijlage 3) Aangezien er in artikel 5.11.0.5.§2 van VLAREM II vermeld staat dat dit artikel geldt“in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden bepaald in hoofdstuk 4.4.” en de vereiste van 18 % zuurstof niet opgenomen is, geldt deze vereiste in casu dan ook niet. De federaties melden dat sommige ambtenaren van de provinciale milieudiensten en in de Milieu-inspectie onterecht art.4.4.3.1.§ 1 ter toepassen.
Gelet op de gevolgen dat dit heeft op het al dan niet haalbaar zijn van de in de Europese Richtlijn gestelde normen (zie “technisch probleem”) verzoekt Febelgra dat de bevoegde minister een brief schrijft aan de Federaties en de inspectiediensten, waarin zij bevestigt, dat de emissiegrenswaarden van Vlarem II art.4.4.3.1.§ 1 ter niet van toepassing zijn op naverbranders in grafische bedrijven. Indien de bevoegde Minister zou menen, dat met de huidige formulering twijfel mogelijk is omtrent het van toepassing zijn van art.4.4.3.1.§ 1 ter op de naverbranders van grafische bedrijven, dan moet Vlarem II art.5.11.0.5 aangevuld worden met volgende tekst “ Art.4.4.3.1.§ 1 ter is niet van toepassing op installaties, waarop dit artikel van toepassing is “ Opmerking m.b.t. het vragen van afwijkingen: Die afwijkingen worden in feite slechts uiterst zelden toegestaan na een zeer moeizame en zeer lange procedure. De afwijkingsprocedure is bedoeld voor uitzonderlijke individuele gevallen, niet voor algemeen voorkomende situaties, zoals regeneratieve naverbranders nu zijn. Daarom moet er een algemene maatregel komen, die duidelijkheid schept: ofwel is art.4.4.3.1.§1 ter niet van toepassing op grafische bedrijven en dan volstaat een brief van de minister, ofwel is dat art. wel van toepassing, en dan moet in art.5.11.0.5 uitdrukkelijk bepaald worden, dat art.4.4.3.1.§ 1 ter niet van toepassing is op bedrijven, die onder art. 5.11.0.5 vallen, vermits dat artikel de omzetting is van de europese VOS-richtlijn, die geen zuurstofmaximum oplegt.