Eten & drinken Voor beginnende sprekers van het Nederlands (NIVEAU 0-A1+)
bekijk foto / plaatje / ding / mens
Module 3: deze module is onderdeel van een vijftiendelige serie
praat samen wijs aan
Eten & drinken
luister naar begeleider / andere mensen
luister naar audio
zeg na / geef antwoord
1. Bij de bakker
p. 1
2. In een café
p. 8
3. Wat zullen we eten?
p. 15
4. Eet je gezond?
p. 22
5. Praktijkopdracht
p. 28
6. Overzicht woorden en standaardzinnetjes
p. 29
7. Begeleidershandleiding
p. 30
zeg het gesprek na / maak het gesprek af
tik op de tafel
sta op een spelletje naar buiten
?
info
kijk in de handleiding
1. Bij de bakker
1.
Bekijk de foto. Praat met je begeleider.
Wat zie je op de foto? Waar koop je brood? Wanneer eet je brood?
2. Praat met je begeleider. Wat kun je allemaal kopen bij de bakker?
Eten & drinken
1
3. Luister naar het gesprek Koffie met gebak (1). Je hoort mevrouw Balta en een medewerker van de bakkerij.
4. Luister nog een keer naar het gesprek en geef antwoord. Wat koopt mevrouw Balta bij de bakker?
5. Praat met je begeleider. Drink je vaak koffie? Hoeveel kopjes per dag? Met wie drink je koffie? Houd je van thee? Wat voor thee vind je lekker? Houd je van gebak? Eet je vaak gebak? Wat voor gebak? Maak je zelf gebak of koop je het?
2
6. Luister naar het gesprek Koffie met gebak (2). Je hoort Myra en Aysel.
7.
Luister nog een keer naar het gesprek en geef antwoord.
Hoe drinkt Aysel haar koffie?
8. Luister naar je begeleider. Wat kun je zeggen? Wijs het antwoord aan. Zegt u het maar.
Een half bruin gesneden
Goedemorgen mevrouw.
Anders nog iets?
Met melk en suiker.
Nee, dat was het.
Kom je een kopje koffie drinken?
Met melk en suiker.
Ja, gezellig!
Hoe drink je je koffie?
Met melk en suiker.
En nog vier gebakjes.
9. Luister naar je begeleider. Tik op de tafel. Je begeleider leest het gesprek voor. Hoor je het woord ‘koffie’? Tik op de tafel als je het woord ‘koffie’ hoort.
Eten & drinken
3
10. Taalriedel Dag mevrouw. Dag mevrouw. Zegt u het maar. Zegt u het maar. Anders nog iets? Anders nog iets? Tot ziens! Tot ziens!
Goedemorgen. Goedemorgen. Een half bruin gesneden. Een half bruin gesneden. Nee, dat was het. Nee, dat was het.
11. Luister naar je begeleider. Zeg de zinnen na. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
4
Hallo buurvrouw. Kom je een kopje koffie drinken? Ja, gezellig. Hoe drink je je koffie? Alleen met melk. Lust je een gebakje bij de koffie? Ja, lekker.
12. Zeg het gesprek na. (1) Medewerker bakkerij: Mevrouw Balta: Medewerker bakkerij: Mevrouw Balta: Medewerker bakkerij: Mevrouw Balta: Medewerker bakkerij: Mevrouw Balta: Medewerker bakkerij:
Dag mevrouw. Goedemorgen. Zegt u het maar. Een half wit alstublieft. Gesneden? Ja, graag. Anders nog iets? Nee, dat was het. Dat is dan € 1,20 alstublieft.
13. Zeg het gesprek na. (2) Myra: Aysel: Myra: Aysel: Myra: Aysel: Myra: Aysel:
Hallo Aysel. Hoi Myra. Hoe is ‘t? Goed. Kom je een kopje koffie drinken? Ja, gezellig. Hoe drink je je koffie? Met melk en suiker. Lust je een gebakje bij de koffie? Ja, lekker.
14. Luister naar je begeleider en geef antwoord. Goedemorgen. Zegt u het maar. Anders nog iets?
Hoe is ‘t? Kom je koffie drinken? Hoe drink je je koffie? Lust je er een gebakje bij?
……………………… ……………………… ……………………… ……………………… ……………………… ……………………… ……………………… Eten & drinken
5
15. Vraag en geef antwoord. Loop rond. Vraag of de ander een kopje koffie komt drinken. De ander reageert.
16. Maak het gesprek compleet. Je ziet op de trap je buurvrouw. Ze vraagt of je een kopje koffie komt drinken. Voer het gesprek. Aysel: Ik: Aysel: Ik: Aysel: Ik: Aysel: Ik:
6
Hoi … ! ………………………… Prima. Kom je een kopje koffie drinken? ………………………… Hoe drink je je koffie? ………………………… Lust je een gebakje bij je koffie? …………………………
17. Spelletje
18. Je hebt brood nodig. Je gaat naar de bakker. Bedenk zelf wat voor soort brood je nodig hebt. Voer het gesprek met de medewerker van de bakker.
19. Kijk naar de foto. Geef antwoord op de vragen. Bedenk je eigen verhaal.
Hoe heet deze vrouw? Hoe oud is ze? Is ze getrouwd? Wat drinkt ze? Waar denkt ze aan?
Eten & drinken
7
2. In een café
1.
Bekijk de foto. Praat met je begeleider.
Wie zie je op de foto? Waar zijn ze? Zijn er veel cafés in de plaats waar je woont? En restaurants? Wat voor soort restaurants zijn er? Ga je wel eens naar een restaurant? Waarom wel? Waarom niet? Ging je in je eigen land wel eens naar een restaurant?
2. Luister naar het gesprek In een café (1). Je hoort Francien en Ricardo.
8
3. Luister nog een keer naar het gesprek en geef antwoord. Wat gaan Francien en Ricardo doen?
4. Luister naar het gesprek In een café (2). Je hoort Francien, Ricardo en een ober.
5. Luister nog een keer naar het gesprek. Je begeleider leest een aantal zinnen voor. Zijn de zinnen goed? Zeg ja of nee. 1. 2. 3. 4.
Francien bestelt een kop koffie. Francien bestelt een tosti met ham en kaas. Ricardo bestelt een broodje kaas. Ricardo bestelt een glas melk.
6. Luister naar je begeleider en wijs aan. Je begeleider noemt een gerecht van de menukaart. Kun je het eten of drinken? Wijs het plaatje aan.
of
Eten & drinken
9
7.
Bekijk de menukaart. Praat met je begeleider.
Wat wil je bestellen? Wat is het goedkoopste gerecht? Wat is het duurste gerecht?
Eetcafé De Molen
Lunchkaart
Broodjes Broodje kaas Broodje ham Broodje ei Broodje tonijn Broodje kroket Tosti ham/kaas Soep Tomatensoep Heldere groentesoep Kippensoep Warme dranken Koffie Cappuccino Espresso Warme chocolademelk Thee Koude dranken Melk Karnemelk Cola Sinas Verse jus d’orange Appelsap
?
€ 2,00 € 2,25 € 2,75 € 3,50 € 2,50 € 2,20
€ 3,75 € 3,75 € 4,00 € € € € €
1,90 2,20 2,00 2,20 1,60
€ € € € € €
1,50 1,60 1,90 1,90 2,10 1,90
8. Luister naar je begeleider. Hoeveel woorden hoor je? Steek het aantal vingers op. 10
9.
Luister naar je begeleider. Tik op de tafel.
Je begeleider leest een gesprek voor. Waar ligt het accent in de zin? Tik op de tafel. Luister naar het voorbeeld. Voorbeeld: Hallo, ik ben Mohammed. Wie ben jij? Mijn naam is Joke.
10. Luister naar je begeleider en geef antwoord. Smaakt het zoet? Smaakt het zuur? Smaakt het zout?
zoet
zuur
zout
11. Spelletje Raad het woord.
Eten & drinken
11
12. Taalriedel Weet u het al? Weet u het al? Een tosti graag. Een tosti graag. Met ham en kaas? Met ham en kaas? Ja, lekker. Ja, lekker. En voor u? En voor u? Een broodje kaas. Een broodje kaas. Een bruine of een witte? Een bruine of een witte? Een bruine graag. Een bruine graag.
13. Zeg het gesprek na. (1) Francien: Ricardo: Francien: Ricardo:
Zullen we een broodje eten? Goed idee. Ik heb wel trek. In het café aan de overkant? Prima. Daar hebben ze lekkere broodjes.
14. Zeg het gesprek na. (2) Francien: Ober: Francien: Ober: Francien: 12
Mag ik de menukaart? Alstublieft. Ik neem een broodje kaas? Wilt u ook wat drinken? Een kopje thee graag.
15. Luister naar je begeleider en geef antwoord. Wat drink je liever? koffie
of
thee
melk
of
karnemelk
cola
of
sinas
appelsap
of
jus d’orange
Wat eet je liever?
een broodje kaas
of
een broodje tonijn
tomatensoep
of
karnemelk
een broodje ham
of
een tosti
een broodje kroket
of
groentesoep
16. Maak het gesprek compleet. Je bent in een restaurant. Je wilt wat drinken en wat eten. Voer het gesprek met de ober. Ober: Ik: Ober: Ik: Ober: Ik:
Alstublieft, de menukaart. …………………………… Wat wilt u drinken? …………………………… Wat wilt u eten? ……………………………
Eten & drinken
13
17. Vraag en geef antwoord. Loop rond. Je hebt trek. Vraag of de ander meegaat iets eten. De ander reageert.
18. Vraag en geef antwoord. Loop rond. Vraag wat de ander wil drinken. De ander reageert. Loop rond. Vraag wat de ander wil eten. De ander reageert.
19. Het is twaalf uur. Je bent in een restaurant. Je wilt wat eten. Vraag de menukaart. Voer het gesprek met de ober.
20. K ijk nog een keer naar de foto. Geef antwoord op de vragen. Bedenk je eigen verhaal.
Wie zijn de mensen op de foto? Waar zijn ze? In welke plaats is dit café? 14
Waar praten ze over? Vind je het gezellig in dit café? Wat drinken en eten ze?
3. Wat zullen we eten?
\
1.
Bekijk de foto. Praat met je begeleider.
Wat zie je op de foto ? Kun je lekker koken? Wie kookt er bij jou thuis? Wat vind je lekker? Eet je in Nederland anders dan in je eigen land?
Eten & drinken
15
2. Praat met je begeleider.
het ontbijt ochtend
de lunch middag
het avondeten avond
Wat eet je ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds?
3. Luister naar het gesprek Wat zullen we eten? (1). Je hoort Riet en Maja.
4. Luister nog een keer naar het gesprek en wijs aan. Wat eet Maja vanavond?
16
5. Praat met je begeleider. Welke soorten groente ken je? Welke soorten fruit ken je?
6. Kijk en luister naar je begeleider. Melk, bloemkool, …
7.
Luister naar het gesprek Wat zullen we eten? (2). Je hoort Fabian en Mina.
8. Luister nog een keer naar het gesprek. Is het waar of niet waar? Wijs aan.
1. 2. 3. 4.
Mina heeft kippensoep gemaakt. Het is een recept van haar moeder. De tomatensoep smaakt zout. Fabian wil geen kopje soep. Eten & drinken
17
9. Luister naar je begeleider. Tik op de tafel. Je begeleider leest het gesprek voor. Hoor je het woord ‘lekker’? Tik op de tafel als je het woord ‘lekker’ hoort.
10. Taalriedel Wat ga je eten? Wat ga je eten? Dat lust ik niet. Dat lust ik niet. Kip met rijst. Kip met rijst. Wat ga je eten? Wat ga je eten? Heerlijk! Heerlijk!
18
Boerenkool met worst. Boerenkool met worst. Wat ga je eten? Wat ga je eten? Dat is lekker. Dat is lekker. Tomatensoep. Tomatensoep.
11. Luister naar je begeleider. Zeg de zinnen na. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Wat ruikt het hier lekker! Ik heb tomatensoep gemaakt. Mijn kinderen vinden het heerlijk. Mag ik even proeven? Vind je het lekker? Ik vind het heerlijk. Het is een recept van mijn moeder. Lust je een kopje soep?
12. Zeg het gesprek na. Maja: Fabian: Maja: Fabian: Maja: Fabian:
Hé Fabian. Wat ga je vanavond eten? Kip met rijst. Lekker. Wat ga jij vanavond eten? Boerenkool met worst. Dat vinden mijn kinderen heerlijk.
13. Luister naar je begeleider. Je begeleider stelt een vraag. Wat kun je antwoorden? Bedenk zoveel mogelijk antwoorden. Vind je boerenkool met worst lekker? Ja, … Nee, …
Eten & drinken
19
14. Maak het gesprek compleet. Je gaat op bezoek bij de buren. De buurvrouw heeft soep gemaakt. Ze vraagt wat jij vanavond gaat eten. Voer het gesprek. Elena: Ik: Elena: Ik: Elena: Ik: Elena: Ik:
Hoi …… Hoe gaat het? ………………………………… Lust je een kopje soep? ………………………………… Tomatensoep. ………………………………… Wat ga jij vanavond eten? …………………………………
15. Vraag en geef antwoord. Loop rond. Vraag wat de ander vanavond gaat eten. De ander reageert.
16. Maak een praatje. Loop rond. Vertel aan de ander wat je lekker vindt.
17. Praat met je begeleider. Vertel je begeleider over een favoriet gerecht uit je eigen land. Vertel de naam van het gerecht. Vertel wat de ingrediënten zijn. Vertel hoe je het kunt maken.
20
18. Kijk nog een keer naar de foto. Geef antwoord op de vragen. Bedenk je eigen verhaal.
In wat voor restaurant zijn deze mensen? Wat eten ze? Waar kennen deze mensen elkaar van? Wat is het beroep van deze mensen? Hoe laat is het? Wat gaan de mensen na het eten doen?
Eten & drinken
21
4. Eet je gezond? 1
2
3
5 4
1.
Bekijk het plaatje. Praat met je begeleider.
Bekijk de Schijf van vijf. Eet je gezond? Eet je elke dag iets uit alle vakken van de Schijf van vijf? Snoep je veel? Snoepen je kinderen veel?
2. Luister naar het gesprek Eet je gezond? Je hoort Fred en Melvin.
22
3. Luister nog een keer naar het gesprek en geef antwoord. Wat zei de dokter over Jonas?
4. Luister naar je begeleider. Je begeleider leest steeds een zin voor. Wat hoor je? Wijs het antwoord aan. 1. Ik was bij de ……… . a. bakker b. dokter 2. Jonas is te ……… . a. dik b. groot 3. Hij moet gezond ……… . a. drinken b. eten 4. Hij moet meer groente en ……… eten. a. brood b. fruit 5. Ik drink te ……… koffie. a. lekker b. veel 6. Dat is niet ……… . a. gezond b. veel
5. Luister naar je begeleider. Hoor je een vraag? Wijs aan.
? Eten & drinken
23
6. Taalriedel Waar ben je geweest? Waar ben je geweest? Bij de dokter. Bij de dokter. Mijn zoon is te dik. Mijn zoon is te dik. En nu? En nu? Hij moet meer fruit eten. Hij moet meer fruit eten. Heel goed. Heel goed. En hij mag niet meer snoepen. En hij mag niet meer snoepen. Dat is niet makkelijk. Dat is niet makkelijk. Eet jij gezond? Eet jij gezond?
7. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
24
Luister naar je begeleider. Zeg na. Ik ben te dik. Ik moet gezonder eten. Niet meer snoepen. Meer groente en fruit eten. Gülten drinkt te veel koffie. Hoeveel koffie drinkt zij per dag? Ongeveer acht kopjes. Dat is niet gezond.
8. Zeg het gesprek na. Fabian: Jonas: Fabian: Jonas: Fabias: Jonas:
Eet jij gezond? Nee, ik snoep te veel. Eet je wel fruit? Nee, bijna nooit. Drink je koffie? Nee, dat vind ik niet lekker.
9. Wat kun je eten of drinken? Noem zoveel mogelijk (on)gezonde dingen die je kunt eten of drinken. Wie kan de meeste woorden noemen?
10. Luister naar je begeleider. Welk woord hoort er niet bij? 1. 2. 3. 4.
de appel – de koffie – de melk – de thee banaan – boerenkool – broccoli – patat brood – kaas – karnemelk – tosti bloemkool – kaas – melk – yoghurt
11. Luister naar je begeleider en geef antwoord. Wat is gezonder? Snoep of een appel? Melk of een gebakje? Cola of jus d’orange? Chips of een banaan? Koffie of thee? Eten & drinken
25
12. Maak het gesprek compleet. Je gaat naar de huisarts. Je vindt dat je te dik bent. De huisarts stelt vragen over het eten. Voer het gesprek. Huisarts: Ik: Huisarts: Ik: Huisarts: Ik: Huisarts: Ik: Huisarts: Ik:
Wat eet u ’s ochtends? ………………………… Wat eet u ’s middags? ………………………… Wat eet u ’s avonds? ………………………… Wat drinkt u elke dag? ………………………… Snoept u veel? …………………………
13. Vraag en geef antwoord. Loop rond. Vraag wat de ander op een dag eet en drinkt.
14. Luister naar je begeleider. Praat samen. Vertel wat je op een dag eet en drinkt. Is dat gezond? In welk vak van de Schijf van vijf hoort het?
26
15. Je begeleider vertelt een verhaal. Luister naar het verhaal. Vertel het verhaal precies na.
16. Kijk naar de foto. Geef antwoord op de vragen. Bedenk je eigen verhaal.
Wie zijn deze mensen op de foto? Wat eten ze? Wie heeft er gekookt? Eten ze gezond? Hoe oud zijn de jongens? Wat gaan de jongens straks doen?
Eten & drinken
27
5. Praktijkopdracht Naar buiten! 1. Je hebt brood nodig. Je gaat naar de bakker. - Bedenk wat voor brood je wilt kopen. - Koop het brood. Voer het gesprek in de winkel. 2. Vraag je buren of ze een kopje koffie of thee komen drinken. 3. J e belt een vriend / vriendin op. Vraag of hij / zij bij je komt eten. Vertel wat je gaat koken. 4. G a samen met een vriend / vriendin / zus / broer naar een restaurant. - Bekijk de menukaart. - Bedenk wat je wilt eten. - Voer het gesprek met de ober.
28
6. Overzicht woorden en standaardzinnetjes het gebak het brood de bakker de suiker de tosti het broodje het café het restaurant de ham de kaas de kroket het ei de soep de jus d’orange het glas een glas melk de karnemelk de menukaart het gerecht het idee het ontbijt de lunch het avondeten de ochtend de middag de avond de boerenkool de worst de broccoli het recept de kip
lekker heerlijk gezellig alleen zoet zuur zout gezond dik te dik
te veel meer minder liever goedkoopst duurst lusten lekker vinden eten drinken smaken proeven bestellen koken
Zegt u het maar. Anders nog iets? Nee, dat was het. Lust je koffie? Dat lust ik niet. Ik vind kip lekker. Mag ik de menukaart? Ik heb trek. Eten & drinken
29
7. Begeleidershandleiding Algemeen De modules
Het materiaal is:
• ontwikkeld om gestructureerd te werken aan taalverhoging tot niveau A1(+).
• gericht op de mondelinge vaardigheden: luisteren, spreken en gesprekken voeren.
Wat kan een NT2-deelnemer op niveau A1? Een deelnemer kan:
• vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen begrijpen en gebruiken; • zichzelf aan anderen voorstellen;
• vragen stellen en beantwoorden over vertrouwde dagelijkse onderwerpen;
• reageren op een ander als deze langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen. Op dit niveau mag je nog geen volzinnen verwachten. Het taalgebruik van de deelnemer
beperkt zich tot een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd
geleerde uitdrukkingen. Ook wemelt het nog van de grammaticale fouten.
Aanpak – globale werkwijze
Het materiaal bestaat uit vijftien modules. Elke module heeft zijn eigen thema. Er is geen
vaste volgorde waarin de modules gebruikt moeten worden. Het advies is te starten met de module ‘Praten over jezelf’, omdat deze module in het teken staat van kennismaking.
Het stramien en opbouw van elke module zijn hetzelfde.
• Elke module bestaat uit vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken kunnen het beste op
volgorde worden doorgewerkt. Het is goed om zo nu en dan onderdelen van de module te herhalen. Dit zorgt ervoor dat de deelnemer de stof beter kan onthouden. Als een deelnemer (een deel van) de stof al beheerst, kunnen hoofdstukken of onderdelen daarvan ook worden overgeslagen.
• Elke hoofdstuk begint met een foto / beeldmateriaal met daaraan gekoppeld een aantal concrete vragen. Op deze manier wordt het hoofdstuk geïntroduceerd en wordt de voorkennis van de deelnemer geactiveerd.
• Daarna komt een dialoog. In deze teksten zitten de belangrijkste nieuwe woorden en
zinnetjes. De gesprekken hoeven niet woord voor woord begrepen te worden. Het gaat erom dat de boodschap overkomt.
30
Begeleidershandleiding
• De volgende stap is de verwerking van die woorden en zinnetjes. Dit gebeurt in een
aantal verschillende oefenvormen, met heel veel herhaling om te zorgen dat het ook echt binnenkomt. Zonder die herhaling blijft er te weinig hangen. Stelt u zich voor dat u in
China woont en Chinees wilt leren. Dan heeft ook u behoefte aan veel herhaling om
enigszins thuis te raken in deze nieuwe taal. Voor u lijkt het soms misschien saai, maar voor de deelnemer is dat heel anders.
• Dan volgt de fase van communicatie. In eerste instantie is dat nog gestuurd: een deelnemer
voert korte voorgeprogrammeerde gesprekjes of reageert op standaardvragen. Die stap is erg belangrijk. Pas daarna komt oefenen met vrije productie. In bijvoorbeeld een rollenspel laat de deelnemer zien dat hij / zij een eenvoudig gesprekje kan voeren. Dat gesprekje is nooit zo goed en compleet als de dialoog en de oefeningen daarvoor. Dat is logisch en
dat hoort erbij: als mensen zelf gaan praten maken ze op dit niveau nog heel veel fouten, gebruiken ze korte zinnen enzovoort. De dialogen waren de input en het voorbeeld, maar wat ze nu zelf kunnen staat nog ver af van dat voorbeeld.
• Opdrachten bij de slotfoto’s: de deelnemer fantaseert zijn / haar eigen verhaal bij de
slotfoto(‘s). Deze foto’s zijn bedoeld om de fantasie te prikkelen en spontaan praten te stimuleren. De deelnemer hoeft niet persé de woorden uit het thema te gebruiken;
hij gebruikt de woorden en zinnen die hij / zij tot zijn / haar beschikking heeft. U stelt de vragen die onder de foto’s staan.
• Elke module wordt afgesloten met een overzicht van de belangrijkste woorden en standaardzinnetjes.
Wat vindt u niet terug in het materiaal? • Lees- en schrijfopdrachten:
Het materiaal is bedoeld om de mondelinge vaardigheden te verbeteren.
• Expliciete aandacht voor grammatica:
Dat is op dit niveau nog niet nodig. Een deelnemer krijgt standaardzinnetjes aangeboden
die hij/zij kan gebruiken.
• Klankoefeningen:
In de modules wordt geoefend met de uitspraak van woorden en zinnen.
Voor specifieke klankoefeningen verwijzen we naar Uitspraaktrainer (uitgave Boom).
Total Physical Response
Met TPR (Total Physical Response) wordt het leren van taal gekoppeld aan fysieke actie.
Via TPR kan de begeleider steeds de nieuwe woorden / instructies introduceren en oefenen. Hoe werkt TPR? Een concreet voorbeeld:
De begeleider wil duidelijk maken wat de instructie ‘wijs aan’ betekent. Hij / Zij zegt: ik wijs de tafel aan. De begeleider wijst tegelijkertijd de tafel aan. Dit herhaalt hij / zij een aantal keer waarbij steeds een ander (bij de deelnemer bekend) woord gebruikt wordt (stoel, boek, muur
etc.). De volgende stap is dat de begeleider instructies geeft aan de deelnemer die hij / zij moet uitbeelden. Daarna kan de link gelegd worden naar de specifieke oefening.
Eten & drinken
31
De oefeningen
De deelnemers hoeven niet of nauwelijks te schrijven. Zij reageren op vragen door dingen aan te wijzen, vingers op te steken, te tikken, iets te doen en/of te praten. Dit is ook voor
anderstaligen die wel kunnen lezen en schrijven een prima manier om mondelinge taal te
verwerven. Als deelnemers niet kunnen lezen, moet de begeleider de geschreven antwoorden voorlezen.
Groepsgrootte
De meeste oefeningen kunnen zowel in groepjes van twee á drie als ook in grotere groepen
gedaan worden. De dialogen kunnen in een grotere groep – na een duidelijke instructie van de begeleider – geoefend worden in tweetallen. De begeleider loopt langs, luistert naar wat er
gezegd wordt (maar verbetert niet elke fout) en helpt en ondersteunt waar dat nodig is. Het
gaat in deze fase van taalverwerving om het stimuleren van praten, durven en zelfvertrouwen.
32
Begeleidershandleiding
Specifieke instructies bij de oefeningen
1. Bij de bakker Oefening 2:
Gebruik bij deze oefening het beeldmateriaal van brood en gebak. Of ga met de deelnemer naar de plaatselijke bakker / de broodafdeling van de supermarkt. Benoem de producten.
Oefening 3 en 4:
Transcript Koffie met gebak (1) Medewerker bakkerij:
Dag mevrouw.
Medewerker bakkerij:
Zegt u het maar.
Mevrouw Balta:
Mevrouw Balta:
Mevrouw Balta:
Mevrouw Balta:
Mevrouw Balta:
Medewerker bakkerij: Medewerker bakkerij: Medewerker bakkerij: Medewerker bakkerij:
Goedemorgen.
Eh … een half wit gesneden. Anders nog iets?
En een half volkoren gesneden alstublieft. Dat was het ?
Nee, ik wil ook nog vier gebakjes. Welke wilt u?
Eh … die met slagroom graag. Dat is dan € 9,20 alstublieft.
Oefening 6, 7 en 9:
Transcript Koffie met gebak (2) Myra:
Hallo Aysel.
Myra:
Goed. Hé, ik heb net vier gebakjes gekocht.
Aysel:
Aysel: Myra:
Aysel: Myra:
Aysel:
Hoi Myra. Hoe is ‘t?
Kom je een kopje koffie drinken? Ja, gezellig.
Nou, doe je jas maar uit en ga zitten. Hoe drink je je koffie? Met melk en suiker.
En eh … lust je een gebakje bij de koffie? Ja, lekker.
Oefening 9:
Lees het gesprek voor tussen Myra en Aysel (zie transcript, Koffie met gebak(2)).
Eten & drinken
33
Oefening 10:
Luister naar de audio. De werkwijze is als volgt:
• de deelnemer luistert naar de taalriedel (audio) zonder tekst • de deelnemer luistert nogmaals, nu met tekst
• de deelnemer spreekt mee met de audio met tekst / zonder tekst (met de herhaling van iedere zin)
• de begeleider leest zin voor zin de taalriedel voor, de deelnemer herhaalt
N.B. Als een deelnemer niet kan lezen, gaat deze oefening zonder geschreven tekst.
Oefening 17:
Maak kaartjes met vragen en antwoorden. Geef elke deelnemer een kaartje met een vraag en een antwoord. Een deelnemer leest zijn / haar vraag voor. De deelnemer die het antwoord op deze vraag op zijn / haar kaartje heeft staan, staat op en geeft antwoord. Als de combinatie goed is, leest hij ook zijn vraag voor en staat iemand anders met het juiste antwoord op. Bij deelnemers die niet kunnen lezen, eerst de vraag en het antwoord voorlezen. Mogelijke vragen en antwoorden: Zegt u het maar?
Een half wit gesneden.
Welke gebakjes wilt u?
Die met slagroom.
Anders nog iets? Kom je een kopje koffie drinken? Hoe drink je je koffie?
Ik wil ook nog vier gebakjes. Ja, gezellig!
Met melk en suiker.
Oefening 19:
De deelnemer bedenkt zijn / haar eigen verhaal bij de foto. Stimuleer de deelnemer om te fantaseren over de situatie van de vrouw op de foto.
34
Begeleidershandleiding
2. In een café Oefening 2 en 3:
Transcript In een café (1) Francien:
Hé, zullen we ergens een broodje eten?
Francien:
Aan de overkant zit een café.
Ricardo: Ricardo:
Francien:
Goed idee. Ik heb wel trek. Je bedoelt De Molen?
Ja! Ze hebben daar lekkere broodjes.
Ober:
Goedemiddag.
Ober:
Wat kan ik voor u doen?
Ricardo: Ricardo: Ober:
Hallo.
Eh, heeft u voor ons de menukaart? Natuurlijk, ik haal hem even.
Oefening 4 en 5:
Transcript In een café (2) Ober:
Weet u het al?
Ober:
De tosti met ham en kaas?
Francien: Francien:
Ja, ik wil graag een tosti en een thee. Ja, lekker.
Ober:
En voor u?
Ober:
Een bruin broodje of een wit broodje?
Ricardo: Ricardo: Ober:
Voor mij een broodje kroket en een glas melk. Een witte graag.
Prima, komt eraan.
Oefening 6:
Bekijk met de deelnemer de menukaart. Zijn alle producten duidelijk? Stel daarna de vragen. Voor analfabeten: lees de menukaart voor.
Oefening 8:
Lees de volgende zinnen voor:
• Zullen we een broodje eten? • Ik heb wel trek.
• Ze hebben daar lekkere broodjes. • Wat kan ik voor u doen? • Mag ik de menukaart? • Ik haal hem even.
Eten & drinken
35
Oefening 9:
Lees het onderstaande gesprek twee keer voor met het accent op de juiste lettergreep. De eerste keer luisteren de deelnemers alleen. Bij de tweede keer tikken zij op het juiste
moment op de tafel, d.w.z. op de lettergreep / het woord waar het accent op valt. Lees het gesprek nog een keer voor. De deelnemers tikken op het juiste moment op tafel. Gesprek: Ober:
Francien:
Weet u het al?
Voor mij een tosti en een thee.
Ober:
En voor u?
Ober:
Een bruin broodje of een wit broodje?
Ricardo: Ricardo: Ober:
Voor mij een broodje kroket en een glas melk. Een witte graag.
Prima, komt eraan
N.B. In één zin kan het accent op meer plaatsen liggen.
Oefening 10:
Noem een aantal dingen die je kunt eten of drinken (of wijs ze aan). Stel daarbij de vraag: is het zoet, zuur of zout? De deelnemer geeft antwoord of wijst aan.
Oefening 11:
Omschrijf een product van de menukaart. De deelnemers raden om welk product het gaat. Vb. Het is warm. Je kunt het drinken. Het is zoet. Het is bruin. Veel mensen vinden het lekker met slagroom → warme chocolademelk.
Oefening 12:
Deze taalriedel is niet beschikbaar als audio. Lees de taalriedel in ritme voor. Tik hiervoor
in een vast ritme met uw hand op de tafel. Volg verder de oefening zoals beschreven bij oefening 10 uit het eerste deel van deze module (Koffie met gebak).
Oefening 20:
De deelnemer bedenkt zijn / haar eigen verhaal bij de foto. Stimuleer de deelnemer om te fantaseren over de situatie op de foto.
3. Wat zullen we eten? Oefening 2:
Gebruik bij deze oefening folders en ander beeldmateriaal van voedingsmiddelen.
36
Begeleidershandleiding
Oefening 3 en 4:
Transcript Wat zullen we eten? (1) Riet:
Hé Maja, wat ga je vanavond eten?
Riet:
Lekker! Dat is wel een echt(e) Hollandse maaltijd.
Maja: Maja:
Riet:
Maja: Riet:
Maja: Riet:
Maja: Riet:
Boerenkool met worst. Ja, dat klopt.
Mijn kinderen vinden het heerlijk. En het is lekker in de winter. Wat ga jij eten?
Ehm … dat weet ik niet.
Wij gaan bij mijn zus eten.
Oh fijn, dan hoef je niet te koken.
Ik hoop dat ze kip met rijst en broccoli maakt. Dat kan ze heel goed.
Oh, eet smakelijk vanavond, hè? Jij ook!
Oefening 5:
Gebruik bij deze oefening folders en ander beeldmateriaal van groente en fruit.
Oefening 6:
TPR met ‘echte’ producten. Zet een aantal producten op tafel en geef daarbij
opdrachten. Doe het eerst zelf voor. Vb. ik wijs de melk aan, ik pak de melk, ik geef de melk aan …, zet de melk naast de bloemkool, geef de melk / bloemkool aan … etc.
Oefening 7, 8 en 9:
Transcript Wat zullen we eten? (2) Fabian:
O, wat ruikt het hier lekker!
Fabian:
Mmm … mag ik even proeven?
Mina: Mina:
Fabian: Mina:
Fabian: Mina:
Fabian:
Ik heb tomatensoep gemaakt. Natuurlijk. Vind je het lekker?
Het is heerlijk! Het smaakt een beetje zoet. Ja, ik houd van zoete gerechten. Is het je eigen recept?
Nee, het is een recept van mijn moeder. Lust je een kopje soep? Ja, graag!
Eten & drinken
37
Oefening 10:
Luister naar de audio. Volg verder de oefening zoals beschreven bij oefening 10 uit het eerste deel van deze module (Koffie met gebak).
Oefening 18:
De deelnemer bedenkt zijn / haar eigen verhaal bij de foto. Stimuleer de deelnemer om te fantaseren over de mensen op de foto.
4. Eet je gezond? Oefening 1:
Bespreek de Schijf van vijf. Ter info voor de begeleider:
Bij vak één gaat het om brood, granen, aardappelen, rijst, pasta, couscous en peulvruchten. Bij vak twee om dranken. Bij vak drie om vet en olie. Bij vak vier om zuivel, vlees, vis, ei en
vleesvervangers. Bij vak vijf gaat het om groente en fruit. Zie ook www.voedingscentrum.nl.
Oefening 2 en 3:
Transcript Eet je gezond? Fred:
Waar ben je geweest?
Fred:
Is hij ziek?
Melvin: Melvin: Fred:
Melvin: Fred:
Melvin: Fred:
Melvin: Fred:
Melvin: Fred:
38
Begeleidershandleiding
Ik was bij de dokter met mijn zoon. Nee, maar Jonas is te dik. Hij moet gezond eten. Dan moet hij zeker minder snoepen? Ja, en meer groente en fruit eten. Nou, dat is niet makkelijk. Nee. Eet jij gezond?
Ja, maar ik drink te veel koffie.
Hoeveel koffie drink je dan per dag? Ehm … ongeveer acht kopjes. Tsja, dat is ook niet gezond. Nee.
Oefening 4:
Lees de volgende zinnen voor: • Ik was bij de dokter. • Jonas is te dik.
• Hij moet gezond eten.
• Hij moet meer groente en fruit eten.
• Ik drink te veel koffie. • Dat is niet gezond.
Oefening 5:
Lees de volgende zinnen voor: • Waar ben je geweest? • Wat zei de dokter?
• Hij moet gezonder eten. • Dat is niet makkelijk. • Eet jij gezond?
• Hoeveel koffie drink je per dag? • Ongeveer acht kopjes per dag.
Oefening 6:
Deze taalriedel is niet beschikbaar als audio. Lees de taalriedel in ritme voor. Tik hiervoor in een vast ritme met uw hand op de tafel. Volg verder de oefening zoals beschreven bij oefening 10 uit het eerste deel van deze module (Koffie met gebak).
Oefening 14:
Leg de Schijf van vijf op tafel. Een deelnemer vertelt wat hij / zij op een dag eet. De andere
deelnemers bekijken in welk vak van de schijf de producten te vinden zijn. Praat naar aanleiding van de reacties hierover door.
Oefening 15:
Lees het verhaal voor dat hieronder staat. Laat de deelnemer het verhaal exact navertellen, dus niet samenvatten. Lees het verhaal eventueel nog een tweede keer voor. Verhaal:
Mina is getrouwd. Ze heeft twee kinderen. Ze kookt elke dag. Vaak maakt ze rijst, soms aardappelen met groente. Vandaag kookt Mina niet. Mina en haar man zijn tien jaar getrouwd. Ze gaan vandaag naar eetcafé de Molen.
Oefening 16:
De deelnemer bedenkt zijn / haar eigen verhaal bij de foto. Stimuleer de deelnemer om te fantaseren over de situatie op de foto.
Eten & drinken
39
Suggesties voor extra materiaal / extra oefeningen: • Foldermateriaal van verschillende supermarkten en andere winkels. • Beeldmateriaal van voedingsmiddelen.
• Zie www.voedingscentrum.nl over gezond eten.
• Ga naar een bakker / groentewinkel / slager / supermarkt met uw deelnemer(s) en benoem de verschillende producten.
• Organiseer met uw deelnemer(s) een feestelijke ochtend / middag: boodschappen doen, lekkere dingen maken, andere mensen uitnodigen.
• Maak een speurtocht in het winkelcentrum/in de winkelstraat/in de supermarkt. • Ga samen met uw deelnemer koffie drinken in een horecagelegenheid. • Memory. Daar zijn verschillende varianten in mogelijk:
- Vb. plaatje sinaasappel – woord sinaasappel, plaatje brood – woord brood.
- Vb. plaatjes met groente en fruit, steeds de omgedraaide woorden benoemen.
• Luister met de deelnemers naar liedjes. Doel hiervan is dat deelnemers de melodie van de taal horen. Vraag aan deelnemers of ze woorden herkennen. Het is niet de bedoeling dat
het liedje woord voor woord wordt verstaan en/of besproken. De liedjes, die te vinden zijn op internet 1, zijn op dit niveau meestal te moeilijk. Liedjes bij deze module: - ‘Wat zullen we drinken’ van Rapalje.
- ‘Wat gaan we eten’ van Dirk Scheele. - ‘De bakker’ uit Het grote liedjesboek.
- ‘Muis in de supermarkt’ uit Ja zuster, nee zuster.
• Neem de Zeg na / Taalriedel oefeningen op als daar mogelijkheden toe zijn en laat de deelnemers hun teksten terugluisteren.
1 - Veel liedjes zijn te beluisteren via Spotify (programma is gratis te downloaden via www.spotify.com.) 40
Begeleidershandleiding
Colofon Dit product is tot stand gekomen door:
Dankzij financiering van:
Stichting Landelijk Netwerk Thuislesorganisaties
Oranje Fonds
Christiaan Krammlaan 8, 3571 AX Utrecht
Ministerie van Binnenlandse Zaken
030-2422841, 06-39550650
en Koninkrijksrelaties
[email protected], www.stichtinglnt.nl Vrije Universiteit Amsterdam afdeling Nederlands als Tweede Taal VU-NT2
Ontworpen door: Beeldenfabriek, Rotterdam
De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam
Fotografie:
020-5986575, 06 10817548
Lucy Coenen, Den Haag
[email protected], www.nt2.vu.nl
070-3838849,
[email protected]
Auteurs:
Gedrukt door: Grafisch Goed, Zoetermeer
Martijn Baalman, Vita Olijhoek en Carola van der Voort
Oplage: 250 stuks
Eten & drinken
41
Spreektaal is materiaal voor vrijwilligers die anderstaligen (van niveau 0 tot A1+) ondersteunen
met het beter leren spreken van het Nederlands. Het materiaal is uitgebreid getest in de praktijk en gratis te downloaden via www.stichtinglnt.nl/spreektaal. SpreekTaal kent vijftien modules met elk vier hoofdstukken. 1 Praten over jezelf
6 Kleding & uiterlijk 11 Gezondheid
3 Eten en drinken
8 Kopen
5 Vrije tijd
10 Het weer
2 Familie en vrienden 7 Leren 4 Wonen
9 Reizen
12 Werk
13 Dag en tijd 14 Bellen 15 Geld
© 2012 Stichting LNT Uitgegeven in eigen beheer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.