Eeuwige liefde Een exclusief kort verhaal van Alyson Noël ‘Zodra ik mijn allereerste liefdesverhaal had gehoord, ben ik op zoek gegaan naar jou, zonder te weten hoe blind dat was. Geliefden ontmoeten elkaar niet uiteindelijk ergens. Ze zijn al die tijd al onderdeel van elkaar.’ – Rumi
Parijs, Frankrijk
8 augustus 1608
{1}Ik leun naar achteren tegen de zitting met de fluwelen bekleding en sluit mijn ogen. Zo luister ik naar het geluid van paardenhoeven op de keien van de straat. Het ritmische geklikklak houdt perfect het tempo aan van de ratelende wielen van mijn koets. Samen klinkt het even mooi als de prachtigste symfonie die ik ooit gehoord heb. Het is het geluid van mijn ontsnapping. Het geluid van afscheid. Een geluid dat me in het verleden altijd wist te kalmeren en me de nodige geruststelling bood dat de ongewenste vragen en de verdenkingen van mijn nieuwste kennissen, die nu toch echt wantrouwend werden, binnenkort verleden tijd zouden zijn. Even een periode van rust op een geheel nieuwe plek, voor ik opnieuw moet vluchten. Want ik ben een nomade. Een vagebond. Een zwerver. Ik trek rond. Ik zwerf continu rond – maar niet altijd uit vrije wil. De dingen die anderen als vanzelfsprekend zien – een vast adres, een uitgebreide familie, een groepje betrouwbare en dierbare vrienden – zijn niet weggelegd voor mijn soort. Die vergissing heb ik al eens gemaakt, en ik heb ervoor moeten boeten. Ik dacht dat het wel in orde was, dat ik langer kon blijven. Maar in het holst van de nacht werd ik gewekt door het licht van brandende fakkels, door dreigend opgeheven zwaarden en de groeiende hysterie van een door angst opgejaagde mensenmenigte. Die fout bega ik niet nog eens. Ik pak het gordijntje voorzien van goudkleurige kwastjes vast en trek het een stukje opzij. Zo kan ik door het kleine, vierkante raam naar buiten kijken naar de nacht die zo donker is en zo schitterend met een hemel vol fonkelende sterren, dat het me doet denken
aan Drina’s juwelenkistje – een veel te groot ding, gevoerd met zijde, overvol geladen met het meest luxe assortiment aan edelstenen die er maar te koop zijn. Mijn gedachten vullen zich meteen met haar beeltenis: de vuurrode bos haren, haar crèmig witte huid, de opvallende, smaragdgroene ogen en de kille, wilde glimlach. Haar schoonheid is zo adembenemend en aantrekkelijk dat ik er jarenlang – ééuwenlang, zelfs – dacht genoeg aan te hebben. Maar nu niet meer. Nu wil ik me alleen nog maar ontdoen van alles wat me aan haar doet denken. Het meisje met wie ik het grootste deel van mijn leven heb gedeeld zal hopelijk binnenkort niet meer zijn dan een vage herinnering; en zelfs die ben ik het liefst kwijt. In alle eerlijkheid moet ik toegeven dat Drina niet is veranderd. Het ligt niet aan haar. Jaar na jaar is zij exact hetzelfde gebleven – precies het meisje dat ik eeuwen geleden gered heb uit het weeshuis. Inhalig. Hebzuchtig. Begerig. Aangedreven door een uitbundige hoeveelheid behoeften en verlangens die zo diep gaan dat ze oneindig lijken. De grootste gretigheid en lusten bewaart ze speciaal voor mij. Er was ooit een tijd waarin ik haar evenzeer begeerde, maar tegenwoordig ben ik die gevoelens kwijt. Mijn koets maakt een bocht naar rechts, maar het uitzicht blijft onveranderd – het is even constant en eeuwig als ik. De zon komt getrouw op en gaat weer onder, de maan en sterren stralen nog even fel als op de dag van mijn geboorte, iets meer dan tweehonderd jaar geleden. Deze vertoning van de natuur is iets vanzelfsprekends geworden; nooit blijf ik er lang genoeg bij stilstaan om het wonder ervan te waarderen. Een persoonlijke tekortkoming die ik hoop weer goed te maken zodra ik weg ben van deze plek. Mijn koetsier remt de paarden af; een teken dat we er bijna zijn. Ik vraag me af of iemand van de gasten vanavond – mijn zogeheten vrienden – merkt hoezeer ik ben veranderd. Ik ben niet langer dezelfde ijdele en oppervlakkige persoon die ze kennen.
Er is iets anders aan mij, al kan ik er mijn vinger niet op leggen wat dan wel. Het is alsof de oude manieren van dingen doen, dingen zien niet meer werken. Die manier van leven volstaat niet meer. Ik heb dan ook weinig keus; ik moet verder gaan naar dat ene wat ik blijkbaar moet ontdekken – wat het dan ook mag zijn. Dat ene, ongrijpbare, ondefinieerbare iets wat veel belangrijker is dan al het andere. Als een vuurtorenlicht dat zeelieden naar de haven lokt, beweegt dit mij voort en het houdt mijn hoop in leven.
Mijn paarden hinniken en stampen met hun hoeven op de geplaveide weg naar het huis. Dit is mijn teken om het gordijn weer dicht te laten vallen, vlug met een hand door mijn haar te kammen en langs mijn gilet te strijken en het kleine pakketje dat ik heb meegenomen voor mijn gastvrouw bij me te steken. Ik knik naar mijn koetsier en loop vervolgens naar de ingang terwijl ik zachtjes mijn vaarwel repeteer. Goodbye. Arrivederci. Au revoir. Auf Wiedersehen. Woorden die ik al zo vaak heb uitgesproken, in zo veel talen, dat je zou verwachten dat ik er beter in ben. Ik ben nog niet lang genoeg in Parijs om achterdocht te wekken rondom de bron van mijn rijkdom of mijn onveranderde, nooit ouder wordende uiterlijk; de twee onderwerpen die elke keer de aanleiding vormen voor mijn vlucht. Maar de laatste tijd ben ik rusteloos, verveeld en ik wil graag verder naar de onbekende lotsbestemming die me ongetwijfeld wacht. Een bediende in uniform opent de deur en loopt voor me uit het huis in dat zo groot en luxueus is dat het gemakkelijk duizend edelen kan herbergen. Voor ik me over de enorme vloer van glimmend marmer beweeg, waar ik zonder problemen opga in de beleefdheidsdans van knikjes en glimlachjes en een zoen op elke wang – in combinatie met de nietszeggende beleefdheden die men in dergelijke situaties altijd uitwisselt – blijf ik even een moment staan om alle energie in me op te nemen. Ik concentreer me op de kakofonie in ieders geest en luister naar de geheimste gedachten van elk van hen voor ik me afscherm en
me alleen nog richt op de gedachten van mijn gastvrouw, die aan de andere kant van de ruimte staat. Ze is een vrouw die haar oordeel te snel klaar heeft, te opzichtig gekleed gaat en wel houdt van teveel rode wijn en roddels – hoe schandaliger, hoe beter. Zodra ik naar haar kijk en de hatelijke woorden uit haar gedachten opvang, vraag ik me verbijsterd af hoe ik haar ooit tot mijn vriendenkring heb kunnen rekenen. Ik geef haar het kleine, fluwelen doosje in haar gretig uitgestoken handen en maak een beleefde buiging. De wellustige blik die ze me schenkt heeft even veel te maken met het dure, met juwelen ingelegde sieraad in het doosje als met het feit dat ik nu weer vrijgezel ben – dat is namelijk niet onopgemerkt gebleven. Een vlugge verwisseling van naamkaartjes op tafel kan dat eenvoudig verhelpen, hoor ik haar denken, terwijl ze me een berekenende glimlach schenkt. Als zij naar me kijkt, ziet ze steeds hetzelfde: een onuitputtelijke bron van charme, rijkdom en een knap uiterlijk; stuk voor stuk kenmerken waarvan ze gebruik zal maken in haar eigen voordeel. Ze heeft het gerucht opgevangen dat ik een voorkeur heb voor aantrekkelijke jonge meisjes en dus zit ik aan tafel naast Daphne, een knappe brunette wier flirterige lach en geknipoog me elke andere avond makkelijk hadden kunnen vermaken – maar niet vanavond. Hoe knap en aantrekkelijk de jonge, vrijgezelle vrouwen ook zijn, er is er niet eentje bij die mijn interesse weet te wekken. Toch laat ik de wirwar van gedachten van mijn gastvrouw voor wat hij is en ik richt me op Daphne. Ik doe wat van me verlangd wordt: ik knik, glimlach en geef precies op tijd de juiste gevatte antwoorden, als een acteur met een goed geschreven script. Ik houd me bezig door bij te houden hoe vaak ze haar hand op mijn arm weet te leggen (tot nu toe al zevenendertig keer), terwijl ik de gangen van het uitgebreide diner tel (met de soep meegeteld zijn dat er al vier) en wat met het voedsel op mijn bord schuif. Ik weet dat ik met elk opgediend en weer weggenomen bord dichter bij het afscheid ben – de echte reden van mijn komst. ‘Monsieur?’ De stem haalt me uit mijn gedachten – de klank is zo licht en melodieus, zo zangerig, dat mijn nekharen overeind staan.
‘Monsieur?’ herhaalt ze, maar een antwoord blijft steken in mijn keel. Nog nooit eerder heb ik zulke blauwe ogen gezien, haren zo goudblond van kleur en een huid zo zacht, crèmekleurig en uitnodigend dat ik er alles voor over heb om hem te aan te raken. Nog nooit heb ik iemand ontmoet die zo buitengewoon beeldschoon is. ‘Pardon.’ Ze maakt een buiging en op haar wangen verschijnt de prachtigste roze blos terwijl ze achteruitdeinst. Ze interpreteert mijn stilte als een vorm van zelfingenomenheid, arrogantie en verwaandheid. Na één blik op mijn kleding, de glimmende knopen en de belachelijke, overdadige luxe ervan, ziet ze mij als een hooghartig en edel persoon die zich nooit zou richten tot iemand in zo’n lage sociale klasse als zij. ‘Pardonne moi,’ zeg ik. Het Frans rolt zonder moeite van mijn tong, als is het niet mijn moederstaal. Ik pak haar hand vast en merk hoe haar huid zo warm en bijna... elektrisch aanvoelt. Het liefst zou ik dit moment rekken en haar niet meer loslaten. Voor ik het weet, vraag ik haar dan ook: ‘Wie ben jij?’ Maar dan zie ik hoe ze een blik werpt op de gastvrouw, waarna haar blos donkerrood kleurt en ze haar hoofd nog dieper buigt. Ik realiseer me dat ik haar in verlegenheid heb gebracht, zo niet in de problemen, waardoor ik me schuldig voel haar aangesproken te hebben. ‘Ik ben Evaline, mijnheer.’ Verlegen kijkt ze me aan en ze probeert haar hand los te wurmen. ‘Staat u mij toe uw bord mee te nemen, alstublieft?’ Ze tilt haar hoofd wat hoger en kijkt me aan op een manier die een vloedgolf van warmte door me heen laat spoelen. Wat ik ook doe, het lukt me niet om weg te kijken of haar hand – en het gevoel van haar huid – los te laten. ‘Damen, alsjeblieft!’ Daphne reageert geschokt en prikt met een puntige nagel zo scherp als een geslepen mes in mijn arm. Daardoor laat ik die prachtige hand los – maar het plotselinge verlies van dat contact maakt mijn hele wereld opeens donker. ‘Wat zou Drina ervan zeggen als ze je zo ademloos naar nota bene een dienstmeisje zag staren?’ Haar ogen glijden over me heen met een gemeen fonkelende blik. Een moment eerder, toen zij degene was die mijn aandacht hoopte te trekken, was ze Drina maar al te graag vergeten. Nu ze dit beeldschone, buitengewone meisje op haar plaats wil zetten, komt de herinnering aan mijn vrouw plotseling wel weer naar boven. ‘Drina is in Hongarije,’ zeg ik en ik dwing me weg te kijken en de aantrekkingskracht van die helder blauwe ogen te negeren, net als de lichtgouden pluk haar die ontsnapt is van onder haar kapje. Nauwlettend neem ik elk detail in me op van haar gezicht, haar houding,
haar manieren en haar intonatie, zodat ik die in mijn geheugen kan prenten en nooit meer een moment zonder hoef door te brengen. ‘We zijn uit elkaar,’ voeg ik toe. Ik weet dat die uitspraak een schandaal en diverse roddels teweeg zal brengen, maar dat deert me niet. Ik zeg het niet voor hen – ik zeg het voor het meisje. Evaline. De meest perfecte, poëtische naam die ik ooit heb gehoord. Mijn ogen volgen haar terwijl ze de tafel rond gaat. Haar terneergeslagen ogen en de ruwe handen vol eelt vertellen me dat ze al veel te gewend geraakt is aan de diverse en onnozele eisen van mijn zogenaamde vrienden. Al duidt de houding van haar hoofd en de opgetrokken wenkbrauw op een intelligentie die zij allemaal liever over het hoofd zien. Ze kijken niet verder dan het simpele, onflatteuze uniform dat ze moet dragen en het saaie kleine kapje dat moet verbergen wat volgens mij een dikke bos goudblond haar is. Zij zijn veel meer onder de indruk van de oppervlakkige dingen in het leven: status, geld en klasse – dingen waarover ik in overvloed beschik. Daarom hebben ze mij ook uitgenodigd. Zij zien niet wat ik zie, zij kijken niet verder dan het eenvoudige uiterlijk en zien de schoonheid eronder niet. Ze zijn zo frustrerend blind voor wat ik zo duidelijk wel zie: dit meisje, dit dienstmeisje, Evaline – ze is de verpersoonlijking van alles waarnaar ik op zoek ben. Zij is mijn lotsbestemming. De reden dat ik besta. En nu ik haar heb gevonden, hoef ik niet meer te vluchten. Niet nu alles wat ik zoek – alles wat ik nodig heb – zich hier bevindt. Ik leun naar achteren en voel me hier meer thuis dan tot nu toe. Vlug kruip ik weer in de rol van charmante gast, waardoor mijn gastvrouw breed glimlacht en me goedkeurend toeknikt terwijl Daphne opnieuw naar me toe buigt en een hand op mijn arm legt. Er kleven nu eenmaal gevolgen aan het omgaan met iemand uit een andere sociale klasse. Nu ik besloten heb hier te blijven, heb ik geen andere keuze dan me te houden aan de regels. Althans, voorlopig. Maar morgen zal ik haar weer vinden. Morgen zullen Evaline en ik elkaar geheel toevallig ontmoeten... En de dag daarna weer.
En de dag daarna. Dat toeval zal zich herhalen tot ik de kans heb gekregen haar te leren kennen en haar volste vertrouwen te winnen. Dat heb ik nodig om haar te kunnen bieden wat ik al heel lang niemand meer heb gegeven: het elixir voor een eeuwig leven. Eventjes waag ik het om haar opnieuw aan te kijken en ik luister vlug naar de gedachten in haar hoofd. Ik wil zeker weten dat het niet aan mij ligt – dat zij het ook voelt – die fantastische golf van tintelingen en hitte en de belofte die daarachter schuilgaat. Ik kan het gevoel totaal niet verklaren; we hebben zoiets geen van beide ooit eerder meegemaakt. Even vlug maak ik me weer los uit haar gedachten en ik concentreer me op het gezelschap. Ik lach, drink en doe alsof ik me, net als zij, te goed toe aan alle heerlijkheden. Ondertussen ben ik me er ten zeerste van bewust dat mijn leven zojuist onherroepelijk en voor altijd is veranderd. Vanaf dit moment zal niets, maar dan ook niets meer hetzelfde zijn.
De serie De Onsterfelijken bestaat uit zes boeken die het romantische en avontuurlijke verhaal vertellen over de eeuwige liefde tussen Ever en Damen. De zestienjarige Ever moet haar leven weer oppakken na een ongeluk dat de rest van haar familie niet heeft overleefd. Terwijl ze moet leren omgaan met haar nieuwe gave – helderziendheid – ontmoet ze Damen, een donkere, mysterieuze jongen, op wie ze verliefd wordt. Vanaf dat moment is haar leven nooit meer hetzelfde, want hij vertelt haar dat ze onsterfelijk is, net als hij. Alsof dat nog niet genoeg is, moet ze zich naast de gebruikelijke tienerproblemen nu ook staande zien te houden te midden van allerlei beproevingen en tegenslagen, waaronder onbegrip voor haar gave, diverse levensgevaarlijke vijanden, een steeds terugkerende, rivaliserende grote liefde en een vloek die ervoor zorgt dat zij en Damen niet samen kunnen zijn zoals ze graag willen. Om uit te vinden hoe de vloek ongedaan gemaakt kan worden, bezoekt Ever een mystieke dimensie, reist ze terug in de tijd, dompelt ze zich onder in de zwarte magie en ze moet het opnemen tegen vriend en vijand voor ze de waarheid kan ontdekken – een waarheid die vervolgens alles op zijn kop zet. Net als hun droom van een lang en gelukkig leven samen binnen handbereik lijkt, moeten Ever en Damen de ultieme beproeving doorstaan. Zou hun liefde sterk genoeg zijn? Lees het in Evermore, Blauwe Maan, Schaduwland, Duistere Vlam, Nachtster en het zinderende slotdeel Lotusbloem! Nu in de winkels voor € 10,-: De Onsterfelijken deel 1 – Evermore De Onsterfelijken deel 2 – Blauwe maan
Lees ook de nieuwe serie van Alyson Noël: Soul Seekers. Deel 1, Bestemming, is nu overal verkrijgbaar!
Er gebeuren rare dingen met Daire Santos. Kraaien bespotten haar, stralende mensen stalken haar, de tijd staat af en toe zomaar stil en in haar dromen duikt steeds maar een knappe jongen op met de meest onwaarschijnlijk blauwe ogen. Haar moeder is bang dat ze haar verstand verliest en ze stuurt Daire naar haar grootmoeder. Daar leert ze de betekenis van de visioenen en ontdekt ze dat ze een Soul Seeker is, iemand die tussen de werelden van de levenden en de doden kan reizen. Terwijl Daire haar best doet haar nieuwe, mystieke krachten onder controle te krijgen, leert ze Dace kennen – de jongen uit haar dromen. Is hij haar grote liefde? Of heult hij samen met de vijand? Alyson Noël – Bestemming Nu overal verkrijgbaar voor € 16,95.