Dordrecht, vijf voor twaalf
Het wassende water van Dordt Maaike Duine Alie van der Maas Michelle Gooijer Joost Ronkes Agerbeek Monique Gijzen Iwan Kobec André Oerlemans Estafetteverhaal, geschreven tijdens de cursus Proza Schrijven ToBe 2011/2012
1421 Liever had hij de dijk waarover hij galoppeerde ter plekke zien scheuren en instorten. Liever had hij zich met paard en al laten meesleuren door het wassende water. Het water dat al over de rand klotste. Het water dat zich opmaakte om met onstilbare honger het doorweekte land te verorberen. Te verdrinken. Liever zag hij de kerktorens van Wolbrantskerke, Erkentrudekerke en Dubbelmonde spontaan instorten. De verlichte torens die hem als een baken door deze stormachtige nacht hadden geloodst. Als toortsen van den Heere zelf. Alles was hem liever dan deze brief te bezorgen bij de stad die hem zo lief was. De stad die hij gered had uit de klauwen van de Brabantse legers. De stad die zijn voorvaderen zo rijk en welvarend hadden gemaakt. En die hij nu moest beroven van alles wat haar groot en rijk had gemaakt. ‘O wee, mijn arm Dordrecht,’ galmde het in zijn hoofd. Het klonk harder dan de wind die de manen van zijn paard geselde. Die links en rechts takken van de bomen rukte en hem bekogelde. Alsof de elementen ten koste van alles wilden verhinderen dat hij de stad zou bereiken. 2
Maar niets kon Adriaen van Holland weerhouden de boodschap van Jan van Beieren, de Graaf van Holland af te leveren. Drie dagen geleden was hij vertrokken uit Luik, waar zijn vader bisschop was en van waar hij diens gewesten in Holland bestuurde. ‘Zijn vader’. Zo noemde hij hem, maar die had hem op zijn beurt nog nooit ‘zijn zoon’ genoemd. Toch zag iedereen in het bisdom de gelijkenis tussen de bisschop en diens nooit erkende kroost. De taaie schouderbladen die een slagzwaard hoog boven het hoofd konden tillen, de lange gespierde benen die een paard door de moerassen konden trekken, maar vooral die wijd opengesperde ogen die onvervaard een vijand aankeken. Het was die blik die bisschop, hertog, prins en graaf Jan van Beieren de bijnaam Jan zonder Genade had gegeven. Het was die blik, samen met de gespierde armen, die Adriaen tot de bevrijder van Dordrecht had gemaakt. Hij was het die drie jaar geleden de legers van zijn vermadelijke tante Jacoba en haar echtgenoot Hertog Jan van Brabant van de poorten van de stad had verjaagd. Hij was het die moedige burgers had aangevoerd tijdens de uitval die het beleg had doorbroken. Het Brabantse kamp 3
werd verwoest en in de brand gestoken. Het leger vluchtte en wie dat niet deed werd doorboord door Adriaens enorme zwaard. Of gevangen genomen, wat nog erger was, gezien de ondervragingsmethoden van de plaatselijke schout. Dat alles deed hij voor zijn vader. Maar zelfs toen viel nooit het woord ‘zoon’. Jan zonder Genade bedankte slechts de man die zijn geliefde Dordrecht had gered. Met goud, maar nooit met dat ene woordje dat Adriaen had willen horen. En nu had zijn vader hem voor het moeilijkste dilemma uit zijn leven gesteld. Hoewel, als hij vanochtend de brief niet had geopend, had hij nooit geweten welke verschrikkelijke tijding hij met zich meedroeg. Het was niet uit ongehoorzaamheid aan zijn heer dat zijn ogen hadden gelezen wat voorbehouden was aan de schout van Dordrecht. Het was uit plichtsbesef geweest. Als het water zijn lederen zadeltas te pakken zou krijgen, kon hij het geschrevene altijd nog mondeling overbrengen. Gesteld dat hij het zou overleven. Stiekem bad Adriaen dat hij zijn taak niet zou volbrengen. Dat hij zou verdrinken in de kolkende golven die over de dijken spoelden en dat de brief de stad nooit zou 4
bereiken. Maar zijn gebeden werden niet verhoord. In de flarden maanlicht die tussen de voortgejaagde wolken doorvielen zag hij de torens van Dordrecht aan de horizon flikkeren. Als toortsen van den Heere zelf.
Heden Wie durfde nog te beweren dat stamboomonderzoek saai was? Natuurlijk, niemand was er zo goed in als hij. Maar toch, elke amateur die wat verder had doorgezocht zou hetzelfde hebben ontdekt. Een wereldschokkend geheim. Voor Dordtse begrippen dan. Herald van den Eemden schoof zijn leesbril van zijn kalende voorhoofd naar beneden en liet zijn pretoogjes nog eens over de prachtige stamboom gaan die hij zojuist had gefabriceerd. ‘Zes eeuwen Dordtse regenten: Het geslacht Vriesendorp’, stond er in gouden letters boven. Ergens onderaan de wijdvertakte piramide stond de naam van Conraad Vriesendorp, president van de Dordtse rechtbank, net als zijn vader en diens vader voor hem. Misschien niet zo beroemd als zijn verre voorvaderen die tot de rijkste kooplieden en bestuurders van de stad behoorden, maar in deze tijd een eervolle positie voor een 5
telg uit een oud adellijk geslacht. Maar het was niet de naam van Conraad die hem intrigeerde. Het was een van de namen daaronder. Eigenlijk maar één specifieke naam. Een naam die niemand zich ooit zou kunnen voorstellen. In elk geval niet in deze stamboom. Herald moest zich bedwingen om niet een van de voorkeursnummers op zijn telefoon te bellen. Hoe vaak had hij zijn studiegenoot en kroegmaatje van het plaatselijke dagblad AD De Dordtenaar niet gebeld met een leuke tip. ‘Een leuke tip’. Heralds mondhoeken verwijden zich tot zijn wangen bijna scheurden. Dit was geen tip maar een scoop, een primeur. Opening voorpagina in een vijfkoloms rampenletter. Zijn vingers tintelden toen hij de toetsen beroerde. Streelde. Maar hij drukte niet. Nee, eerst zou hij zijn chef moeten inlichten. Zijn onderzoek moest gevalideerd worden. En dan zou het misschien netjes zijn om Conraad Vriesendorp in te lichten voor hij het zou laten publiceren. Pas als zijn chef de boel zou blokkeren, het onderzoek zou begraven – wie weet hoever de macht van Conraad reikte 6
– dan zou hij in de kroeg zijn maatje inseinen. Dan zou hij het steentje in de vijver werpen en een tsunami veroorzaken. Herald keek naar de vier cijfertjes onderin de hoek van zijn computerscherm en zag dat het al na vijven was. Binnen een minuut stond zijn aktetas dichtgeklapt op zijn bureau. Want wereldschokkende geheimen of niet, overwerken behoorde niet tot zijn vaardigheden.
1421 Nog geen kwartier later bereikte Adriaen de toegang tot Dordrecht bij de Spuihaven. Water klotste vervaarlijk over de kade en spatte tegen een slordig opgestapelde houtpartij. Hij sprong van zijn paard dat trachtte de regendruppels uit haar manen te schudden. Tevergeefs; het leek alsof God de hemelsluizen nog verder had opengetrokken om mens en dier te laten voelen hoe nietig zij waren. Adriaens kleren waren doorweekt. Met zijn paard aan de hand liep hij op het groepje mannen bij de neergelaten hangbrug over het Spui af. Dichterbij gekomen, herkende hij houthandelaar Johan Bruijn met wie hij drie jaar geleden zij aan zij had gevochten. 7
‘Heer Adriaen van Holland!’ Met uitgestoken armen liep de koopman op hem af. ‘Wat brengt u naar ons prachtige Dordrecht op deze gure avond?’ De scherpe windvlagen hadden de achterdochtige ondertoon van de joviaal uitgesproken welkomstwoorden niet kunnen verhullen. Handig wist Adriaen de vraag van de handelaar te omzeilen. ‘Gegroet, heer Bruijn. Het verrast mij zeer u hier op dit late tijdstip buiten de Dordtse muren te treffen.’ Deze zuchtte diep. ‘Ziet u die partij hout? Die dient verplaatst te worden naar de Nieuwbrug. Ik moet de partij daar het liefst vanavond nog opslaan, maar deze onbeschofte jongeman weigert toestemming te geven mijn schuit vol te laden.’ Hij wees op de lange man die aan kwam lopen. Adriaen zag aan zijn mantel met witte en rode banen dat het een van de vele stadwachters van Dordrecht moest zijn. ‘Ik heb u al uitgelegd dat de schout verordend heeft geen volgeladen schepen meer toe te laten op de binnengrachten. Het water staat te hoog,’ sprak de man. ‘Wat maakt een enkele schuit nu nog uit?,’ brieste de koopman. ‘Moet ik mijn waar hier dan maar laten verrotten?’ 8
De stadswachter haalde zijn schouders op. ‘Orders zijn orders, heer Bruijn.’ Een harde windstoot stuwde het water in de Spuihaven nog verder over de rand. ‘Orders, orders. Vertelt u mij dan eens wat ik moet beginnen als mijn hout morgen in het water verdwenen is!’ Adriaen had geen tijd voor de opgeblazen praatjes van Johan Bruijn. Het was zaak de boodschap van zijn vader zo snel mogelijk bij de schout te krijgen. Maar hoe kreeg hij dat voor elkaar zonder dat de bemoeizuchtige koopman achter het doel van zijn bezoek aan Dordrecht kwam? De handelaar zou hem de tong afsnijden, hem aan de schandpaal nagelen of erger nog: Adriaen van Holland kwam te bungelen tussen de misdadigers aan de galg langs de Merwe. Dat nooit. Waarom had zijn vader hem dan ook deze brief laten bezorgen? Juist hij, die het beste met de inwoners van Dordrecht voor had. Een krachtige windvlaag deed hem wankelen, de ferme greep waarmee hij zijn paard vasthield, verslapte. Waarom had zijn vader juist hem uitgekozen? ‘Ik zeg u, ik wil mijn hout nog voor middernacht binnen de 9
stadsmuren hebben!’ Maar Johan Bruijn kon de stadwachter niet ompraten. Adriaen had er genoeg van. Hij moest verder en richtte zich tot de stadswachter. ‘Kunt u mij vertellen waar ik de heer Van Naerssen hedenavond kan vinden?’ ‘De schout?!’ Johan Bruijn kwam tussenbeide. ‘Wat moet u bij de schout van Dordrecht?’ Adriaen wierp hem zijn beroemde blik toe en zei kortaf: ‘Dat zijn uw zaken niet, eerwaarde heer.’ ‘U kunt de heer van Naerssen en zijn schepenen omstreeks dit uur in het stadhuis aan de Tolbrug vinden, weledele heer,’ antwoordde de stadswachter. Adriaen bedankte hem met een korte knik, gaf een ruk aan de teugels en vervolgde met zijn paard aan de hand zijn weg over de hangbrug. ‘Ho, ho!’ De houthandelaar haalde hem in. ‘Het kunnen dan wel mijn zaken niet zijn maar ik heb evengoed een appeltje met de heer van Naerssen te schillen over mijn vracht. Dus ik zal u vergezellen naar het stadhuis.’ Daar zat Adriaen van Holland dus nou net niet op te wachten. Hoe schudde hij in hemelsnaam de koopman van zich af? Dat was het enige dat Adriaen kon denken toen hij onder de Spuipoort door de stad binnenging. 10
Heden Triomfantelijk keek Herald enkele weken later de wachtruimte van het Dordtse gerechtsgebouw rond. Aan de muren hingen werken van een schilder met een duidelijke voorkeur voor de kleur paars. Op de tafel voor hem een treurige kerstster. Op een kerstkrans aan de voordeur na was er verder weinig van de feestdagen te merken in deze kille ruimte. De ontvangst in het gerechtsgebouw was sowieso niet echt feestelijk en gastvrij te noemen. Gelukkig hadden de norse blik van de bode bij wie hij zich moest legitimeren en de onvriendelijk zoemende detectiepoort zijn goede humeur niet kunnen bederven. Zijn chef had zijn onderzoek nagetrokken en goedkeuring gegeven voor publicatie. Onder de voorwaarde dat hij eerst rechter Conraad Vriesendorp zou inlichten, dat wel. Eerst had Herald nog tegengesputterd, maar zijn chef had hem doen inzien dat dat wel zo respectvol was. ‘Respectvol,’ dacht Herald, we zullen eens zien hoe respectvol de rechter reageert als hem verteld wordt wat de Dordtenaren zullen lezen in hun krant. Herald kon niet wachten. ‘Meneer van den Eemden?’ Vragend klonk de stem door 11
de holle ruimte. Herald stond op. ‘De rechter kan u nu ontvangen, komt u mee?’ Aan het eind van de lange gang duwde de man een zware houten deur open. ‘De heer van den Eemden voor u, edelachtbare.’ Conraad Vriesendorp keek op. Het dunne, schuin over zijn schedel gekamde haar had de kleur van donkergrijze wolken vlak voor een regenbui. Diepe groeven in zijn voorhoofd en lijnen langs zijn mond verraadden een pijnlijke strijd tussen recht, rechtvaardigheid en leugen. ‘Meneer Herald van den Eemden?’ De rechter stond op en schudde hem de hand. ‘U had mij iets mede te delen?’ ‘Jazeker, ik wilde u dit graag laten lezen.’ Herald haalde zijn tas tevoorschijn en pakte daaruit een donkerbruin mapje met uitgeprinte velletjes. Hij wachtte geduldig, terwijl de heer Vriesendorp de stukken las. Hoe zou hij reageren? Door zijn dikke brillenglazen keek de rechter hem ontzet aan. ‘Dit kunt u niet menen! Dit kunt u niet publiceren!’
12
1421 De gure wind maskeerde de onrust in het gezicht van Adriaen. Afwezig en diep in gedachten liep hij samen met de koopman door de straten van Dordrecht. De houten huisjes kraakten grillig door het constante gebeuk van de wind op de gevels. Adriaen hoorde de klagende stem van Johan Bruijn niet of nauwelijks boven het suizen van de wind uitkomen. Hij moest iets bedenken om van hem af te komen! Ze gingen de hoek om en Adriaen zag een drinkgelegenheid met dames in niets verhullende kledij. Dit was zijn kans... ‘Heer Bruijn, de schout kan wel even wachten, vindt u niet? Wat dacht u ervan ons even op te warmen in deze taveerne?’ Adriaen probeerde zo nonchalant mogelijk over te komen om eventuele bijbedoelingen te maskeren. Adriaen zag de vertwijfeling in het gezicht van heer Bruijn. ‘Ik dacht dat u zeer dringende zaken te bespreken had met de heer Van Naerssen? Waarom zou u anders een dergelijke reis onder deze barre omstandigheden afleggen?’ Hij bespeurde argwaan in zijn stem. Hoe moest hij zich 13
hier weer uit zien te redden? ‘Nou, ik hoef eigenlijk niets met hem te bespreken. Ik heb eigenlijk alleen een brief…’ Adriaen schrok van zijn eigen woorden. Hij had al te veel gezegd. Hij had bijna zijn geheim prijsgegeven aan de eerste de beste koopman. En als iemand deze brief niet in handen mocht krijgen dan was het wel een koopman. ‘Adriaen? Ben jij dat jongen? Wat brengt jou hier?’ Adriaen keek om en zag zijn oude vriend Hendrick Vriesendorp staan. De welkome afleiding kwam juist op tijd. Hendrick Vriesendorp was de beste graankoopman uit de wijde omgeving en een oude vriend van vroeger. ‘Hendrick! Wat een heuglijk feit je hier te mogen ontmoeten! Hoe is het je vergaan?,’ sprak Adriaen op joviale toon. Hendrick hief zijn pint bier en riep: ‘Kom wat drinken, dan vertel ik je alles!’ Adriaen richtte zijn blik op Johan Bruijn. ‘Ik ga even wat drinken en mezelf opwarmen. Ik laat de keuze aan u.’ De twijfel was nog niet uit Johans ogen verdwenen. ‘Eén pint Adriaen, daarna vervolgen wij onze weg.’ Opgelucht met wat extra bedenktijd stapte Adriaen de 14
taveerne binnen met Johan in zijn kielzog. Zijn paard had hij buiten vastgebonden. Hendrick sprak uitgebreid over zaken en vrouwen. Meer over vrouwen, maar Adriaen hoefde enkel op de juiste momenten ja en nee te knikken. Hij voelde de angst voor de brief. De angst voor Johan. Abrupt onderbrak Johan Bruijn het gesprek. ‘Adriaen, het wordt tijd onze weg naar de schout te vervolgen. Anders ligt mijn hout nooit voor morgenochtend droog.’ Adriaen schrok op uit zijn gedachten en keek met angst in zijn ogen naar Johan Bruijn. Hij was er nog niet in geslaagd een oplossing te bedenken. ‘Wat heb jij met zijn hout te maken?,’ merkte Hendrick bedachtzaam op. Voordat Adriaen kans had om te antwoorden nam Johan het woord. ‘De heer Van Holland heeft niets met mijn hout te maken. Hij was al op weg naar de schout toen we elkaar troffen aan de haven. Het zijn echter onze zaken niet,’ zei hij vol spot. Met vragende blik keek Hendrick naar Adriaen. ‘Ik kan er niets over zeggen, Hendrick,’ stotterde Adriaen. ‘Excuus.’ 15
‘Geen probleem Adriaen! Zaken zijn zaken en dit zijn mijn zaken niet.’ Lachend klokte Hendrick de laatste slokken uit zijn pint achterover. ‘Vinden jullie het goed als ik mij bij jullie voeg. Ik heb ook nog wel wat vragen voor de schout.’ Hij klonk een beetje vinnig.
Heden Conraad Vriesendorp sloeg een dossiermap open en probeerde zich te concentreren op de volgende zaak. Zweetdruppeltjes liepen langs zijn slapen en baanden zich een weg naar beneden. Conraad pakte zijn zakdoek en veegde nogmaals zijn gezicht droog. Zijn gedachten werden afgeleid. ‘Hoe kan dit..? Ik ben altijd voorzichtig geweest! Ik raak mijn functie kwijt als men hiervan hoort. Aan de schandpaal zullen zij mij vast pinnen. Ik moet iets bedenken om te voorkomen dat dit verhaal gepubliceerd wordt...’ Conraad Vriesendorp ging op de automatische piloot de rechtszaal in en probeerde zich uit alle macht te focussen. Gelukkig was de te behandelen zaak voor een rechter van zijn kaliber een peulenschil. De verdachte was schuldig en er was bewijs in overvloed. Conraad voelde zich gehaast 16
en de verhoren leken niet te vlotten. Het liefst stond hij op, sloeg hij met zijn hamer en gaf hij de verdachte alvast zijn verdiende straf. Toen de zaak eindelijk was afgerond, trok Conraad zich terug in zijn kamer. Hij schonk voor zichzelf een borrel in en nam plaats achter zijn bureau. Zijn gedachten hadden hem al verschillende richtingen in gewezen, maar overal zaten haken en ogen aan. ‘Dit verhaal moet verdwijnen. Het moet verdwijnen...’ Herald liep terug naar zijn auto. Het gezicht van de rechter die de stukken van zijn onderzoek las stond op zijn netvlies getekend. Elke gedachte daaraan gaf Herald een triomfantelijke lach op zijn gezicht. ‘Ik heb goud in handen met dit verhaal. Dordrecht zal geschokt zijn over de vriendjespolitiek, het schandaal!’ Herald griste de sleutels uit zijn zak en stak deze in zijn ietwat verouderde bolide. Toen hij comfortabel zat nam hij nog even de tijd om alles in gedachten na te gaan. Alles liep op rolletjes. Dit moest groots gepubliceerd worden. Het mocht niet overstemd worden door ander nieuws. Ditmaal geen aardbevingen, tsunami’s of soortgelijke berichten op de 17
voorpagina. Nee, ditmaal zou de krantenkop luiden: ‘Schandaal rond rechter’.
1421 De mooie, gewillige dames van plezier hadden het nakijken. Drie mannen met ieder een eigen missie stapten de koude nacht in op weg naar de schout. Adriaen had een verstikkend gevoel in zijn keel en hoewel het guur en koud was liep het zweet langs zijn rug. De brief brandde een blaar op zijn borst. De heren Vriesendorp en Bruijn liepen enkele passen voor Adriaen, die ziekelijk argwanend werd omdat het leek…hij het gevoel kreeg…dat de heren samen liepen te fluisteren. Of leek het slechts gefluister door het gebulder van de wind, die vreselijke wind die alsmaar aan leek te zwellen? Het water klotste over de kades van de stad. Zijn paard trok af en toe zenuwachtig aan de teugels. Dan gaf hij er een flinke ruk aan, alsof het dier er iets aan kon doen dat het bang was. Ondertussen maalden de gedachten door zijn hoofd. ‘Ophouden man. Zij kunnen niet weten wat jij weet. Je maakt je zelf gek!,’ klonk het in zijn gedachten. ‘Adriaen, vroeg je iets?,’ riep Vriesendorp. Adriaen schrok en dacht: ‘Verdorie, man, je loopt hardop 18
tegen je zelf te praten,’ Hij stotterde: ‘Nee…nee, een stomme gewoonte van een eenzaam man. Dan ga je tegen je zelf praten.’ De mannen waadden inmiddels door het water, dat steeds verder op de kade klotste. De wind gierde en Adriaen hoopte dat het water hem zou opnemen in het eeuwige huis van zijn Vader. Hij zag in de verte het onderkomen van de schout opdoemen. Zijn benen leken niet meer vooruit te komen. ‘Ik moet iets bedenken!,’ besefte hij. Ineens wist Adriaen het. ‘Heer Hendrick…wacht even…ik voel mij…’ Hendrick zag tot zijn schrik zijn oude vriend naar de grond glijden. Adriaen greep naar zijn borst. ‘Die pijn, die afschuwelijke pijn…’ Hendrick en Johan bogen over Adriaen heen en probeerden hem overeind te krijgen. Hendrick keek om zich heen en zei: ‘Het komt goed, Adriaen. Wij kloppen ginds aan bij dat grote huis en vragen hulp voor je. Er woont hier vast een kwakzalver in de buurt.’ Adriaen werd ondersteund door zijn vrienden. Af en toe kreunde hij. Johan klopte op de deur van het huis en vroeg om hulp voor zijn vriend. 19
De man die opendeed reageerde verbaasd. ‘Adriaen? Jongen toch. Wat is er aan de hand? Kom binnen, heren. Leg Adriaen maar op de sofa.’ Hij boog over de kreunende man heen. ‘Adriaen, herken je mij niet? Ik ben Pieter Schoock, de wijnhandelaar van de Bisschop van Luik, jouw heer Jan van Beieren.’ ‘Ook dat nog,’ mompelde Adriaen. Hij greep naar zijn hoofd en zei: ‘Ik ben zo duizelig, zo duizelig….’ Pieter Schoock pakte een belletje van tafel en er klonk een schel geluid door het vertrek. Er kwam een dienstbode binnen. Schoock gaf haar de opdracht om zo snel mogelijk de dokter te gaan halen. Adriaen bad dat de dokter het druk had of door het water niet meer naar het huis van Schoock kon komen. Die verkeerde ineens in een opperbeste bui. ‘Heren, zal ik u een glas wijn inschenken, terwijl wij op de dokter wachten?’
Heden Terwijl de Rechter peinzend speelde met zijn cognac in het glas werd elders in Dordrecht een nieuwe overval voorbereid. Draaideurcrimineel Adriaan van Beieren had een nieuw 20
plan bedacht om snel rijk te worden. Met een shagje in zijn linker mondhoek en een glas blond in zijn rechterhand keek hij zijn partners in crime spiedend aan. ‘Vanavond om half twaalf, jongens, de ABN AMRO.’ Adriaan grijnsde naar zijn maten die stomverbaasd terugkeken. Cees de Neus protesteerde als eerste. ‘ABN AMRO, ben je gek geworden? Jij bent wel behoorlijk arrogant geworden sinds je er met een lichte straf vanaf kwam. Die rechter was een klootzak! Jouw praatjes geloofde die en wij kregen wel de maximale straf. Ik zou bijna denken dat jullie vriendjes waren.’ Adriaan grinnikte en zei: ‘Ik vriendjes met een rechter. Dat sprookje moet nog geschreven worden.’ Vanuit de hoek klonk de stem van de Dikke pesterig: ‘Nou, Adriaan, ik vind wel dat jij best op die rechter lijkt. Jullie hebben allebei een haakneus.’ De twee boeven barstten in lachen uit. Adriaan vervolgde onverstoorbaar zijn betoog. ‘Geen geouwehoer meer, jongens. De ABN AMRO dus en dat wordt een makkie,’ sprak hij. ‘Ik ga het jullie uitleggen. Om half twaalf ’s vanavond is iedereen bezig zijn vuurwerk klaar te zetten. Als de geldwagen bij de zijdeur stopt….’ 21
Adriaan ontvouwde kort maar krachtig zijn plan en zijn tactiek. Martijn de Graaf tuurde lang naar zijn computer. Vandaag had hij een vreemd telefoontje gekregen van zijn vriend Herald van den Eemden, de beste onderzoeker van het stadsarchief DiEP. ‘De Graaf, ik heb nieuws. Ik heb groot nieuws. Hou een plekje vrij op de voorpagina. Ik bel je snel weer.’ Daarna klonk een klik. Het koste Martijn moeite om niet meteen terug te bellen. ‘Groot nieuws van een onderzoeker van DiEP,’ zei hij tot zichzelf. Martijn speurde op de website van DiEP of hij sporen van iets nieuws kon ontdekken, maar veel vond hij niet. Iemand was een nieuw onderzoek gestart naar de dorpen rond Dordrecht die vergaan zouden zijn door de Sint Elisabethsvloed van 1421, iets over Hertog Jan van Beieren en zijn invloed op het stapelrecht van Dordrecht rond die tijd. Geen vernieuwende onderzoeken, omdat er al jarenlang verschillende personen onderzoek hadden gedaan naar de vloed van 1421. Er was veel met het water verdwenen. De 22
enige documenten die een nieuw licht op de situatie konden werpen waren al uitgekauwd, herkauwd! ‘Nee, daar was geen nieuws te vinden,’ mompelde Martijn hardop. Conraad Vriesendorp schonk zijn vijfde glas cognac in. De klok wees bijna elf uur aan. Zijn vrouw, die een diepgewortelde minachting voor haar man koesterde, stond gedecideerd op met de woorden: ‘Conraad, drink niet zoveel!’ Ze haatte hem wanneer hij zo afwezig was en dronk. ‘Ik weet alles over jou. Meer dan jij vermoedt. Zou ik het ooit hardop durven zeggen?,’ overpeinsde zij bitter. De prijs om echtgenote van een gevierde rechter te zijn werd te hoog, veel te hoog! Conraad negeerde zijn echtgenote, zoals hij dat al jarenlang deed. Hij gaf zich over aan zijn herinneringen aan de tijd en de nacht waarop hij voor het laatst genoten had van een vrouw. Ze leek jonger dan een ontluikende bloem. Haar geur, haar kleine harde borsten, haar billen als de mooiste golf op zee. Hij verdronk in haar, als de stad Dordrecht in 1421. Maar hoe mooi de affaire ook was geweest, nu had hij er spijt van als een belegger in 23
Amerikaanse hypotheken. ‘Hoe heb ik het zo ver laten komen,’ lispelde Conraad als een dronkaard.
1421 De bode opende de deuren van het woonvertrek en kondigde de komst van de dokter aan. Een jonge, wat nerveuze man stapte voorzichtig naar binnen met zijn tas in de hand. Hij keek om zich heen en bewonderde de indrukwekkende woning van de wijnhandelaar. Pieter Schoock bekeek de jongen van zijn kruin tot zijn schoenzolen. ‘Jij bent de dokter niet!,’ zei hij. De jongeman stopte met rondkijken en keek met grote ogen naar de heren die zich rond Adriaen verzameld hadden, alsof hij nu pas opmerkte dat er ook mensen in de kamer aanwezig waren. ‘Nee, ik ben...’, mompelde hij. ‘Wat zeg je? Ik kan je amper verstaan,’ zei Schoock. ‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei de jongeman, luider dit keer. ‘De dokter laat zich verontschuldigen: hij is elders met andere patiënten in de weer. Ik ben zijn assistent. In opleiding. Dat wil zeggen, ik ben dokter in opleiding. En zijn assistent.’ ‘Nou, vooruit maar,’ zei Schoock. ‘Ik hoop dat je mijn 24
vriend hier kunt helpen. Wijntje?’ ‘Nee, dank u,’ zei de jonge dokter. Hij liep naar de sofa waar Adriaen op lag en knielde neer naast zijn patiënt. ‘Wat zijn de klachten?’ ‘Pijn,’ kreunde Adriaen, terwijl hij met zijn hand over zijn borst wreef, ‘en duizelig. Zó duizelig. Ik kan bijna niet overeind komen.’ De dokter legde zijn hoofd op Adriaens borst en luisterde. Vervolgens voelde hij Adriaens pols en legde hij zijn rechterhand op diens voorhoofd. ‘Wat is er met hem aan de hand, dokter?,’ vroeg Vriesendorp. ‘Hij heeft last van, ehm…’ ‘Die jonge kwakzalver heeft geen idee,’ zei Bruijn ongeduldig. ‘We verdoen onze tijd.’ ‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei de dokter met irritatie in zijn stem, ‘maar het vak van geneesheer maakt gebruik van een taal die, om het oneerbiedig te zeggen, niet besteed is aan simpele lieden, zoals u. Ik zocht slechts naar een uitleg die voor u begrijpelijk zou zijn.’ ‘Simpele lieden?’ zei Bruijn, ‘Luister eens hier, jonge heer dokter-assistent-in-opleiding…’ ‘Heren, weet u wat ik bedoel als ik zeg dat deze man last 25
heeft van inflammatis corealis insubstensis?’ De drie mannen keken elkaar vertwijfeld aan. ‘Nee,’ zei Schoock. ‘Geen idee.’ ‘Ik zou het niet weten,’ zei Vriesendorp. Bruijn schudde met zijn hoofd. De jonge dokter leek enigszins opgelucht. ‘In dat geval verzoek ik u om zich niet met mijn werk te bemoeien. Ik moet voor mijn patiënt zorgen.’ Adriaen wilde zich oprichten om iets te zeggen, maar de dokter legde zijn hand op zijn schouder en zei: ‘Blijf liggen. Niet spreken. U bent in goede handen.’ ‘Nou,’ zei Schoock. ‘Daar staan we dan. Iemand nog wat drinken?’ Vriesendorp wilde zijn lege glas al aan de dienstbode overhandigen, maar Bruijn had genoeg van het oponthoud. ‘Misschien dat jullie het vergeten zijn, maar we waren op weg naar de schout. Mijn hout ligt nog steeds buiten de haven weg te rotten.’ ‘We kunnen toch niet verder zonder Adriaen,’ zei Vriesendorp, ‘Hij heeft belangrijke zaken te bespreken met de schout.’ ‘Wat voor zaken?’ vroeg Schoock. Adriaen wilde zich in het gesprek moeien, maar de dokter 26
hield hem tegen en haalde een pil uit zijn tas: ‘Blijft u vooral stilliggen.’ ‘Hij heeft een brief voor de schout,’ zei Bruijn, ‘Heel belangrijk. Althans, zo deed hij het voorkomen.’ ‘Heren, dan heb ik de perfecte oplossing,’ zei Schoock. ‘Ik zal u vergezellen naar de heer Van Naerssen en de brief van Adriaen hoogstpersoonlijk afleveren aan onze schout.’ Adriaen deed zijn mond open om te protesteren. De dokter gooide de pil die hij nog beet had bij Adriaen naar binnen en duwde met zijn hand tegen zijn kin. Onwillekeurig slikte Adriaen de pil door. ‘Dat zal u kalmeren,’ zei de dokter. Adriaen wilde overeind komen maar alles was wazig en zijn hoofd tolde. Zijn spieren leken wel katoenen draadjes en iedere beweging kostte de grootste moeite. Pieter Schoock pakte de zadeltas van Adriaen en haalde de brief eruit. ‘Geen zorgen, mijn vriend,’ zei hij. ‘Wij zullen ons over uw brief ontfermen.’
Heden Conraad schrok op uit zijn mijmeringen toen hij ineens het woord ‘oliebol’ hoorde. Hij kneep zijn ogen samen en keek 27
zijn vrouw aan, die pal voor hem was gaan staan. ‘Je zou oliebollen meenemen,’ herhaalde ze. ‘Vergeten,’ zei hij. ‘Natuurlijk, vergeten. Het zal eens niet zo zijn. Nou, dan pak je nu je jas maar en ga je ze alsnog halen. Een beetje frisse lucht zal je goed doen.’ Conraad sloeg zijn handen voor zijn gezicht en masseerde met zijn vingers zijn voorhoofd. ‘Kunnen we niet een andere keer oliebollen eten?’ ‘Nee,’ zei zijn vrouw ferm. ‘Het is alleen vandaag oudjaar dus we kunnen niet een andere keer oliebollen eten.’ ‘Ik zou niet weten waar ik oliebollen moet halen,’ zei Conraad. ‘Aan het eind van de straat staat een oliebollenkraam.’ Conraad kreunde. Hij had geen excuses meer. Hij hees zich uit zijn stoel en pakte zijn jas. Hij had grotere zorgen dan de juiste zoetigheden vinden voor de jaarwisseling, maar misschien had zijn vrouw voor een keertje gelijk: frisse lucht zou hem goed doen. Herald had zijn zaakjes goed op orde. Zijn dossier was compleet, hij had toestemming van zijn chef en hij had – respectvol – zijn slachtoffer op de hoogte gebracht. Hij 28
had het niet gedurfd om zijn vondst met Martijn over de telefoon te bespreken, maar in ieder geval had hij de interesse van zijn vriend gewekt, dat wist hij zeker. Hij stuurde Martijn een sms’je: ‘kom vanavond 12u naar grote kerk voor een gelukkig nieuwjaar ;-)’. Na twintig minuten in de rij te hebben gestaan, was Conraad eindelijk aan de beurt. ‘Tien oliebollen met krenten,’ zei hij. ‘Poedersuiker erbij?’ ‘Welja, joh,’ zei Conraad. ‘Dan is het feest pas echt compleet.’ ‘Dat is dan zes euro.’ Conraad pakte zijn portemonnee uit zijn binnenzak en haalde zijn pinpas eruit. ‘Contant betalen,’ zei de jongedame van de oliebollenkraam. Conraad keek haar minachtend aan, maar hij schoot er niets mee op. ‘Dan moet ik eerst pinnen,’ zei hij. De jongedame zette de zak oliebollen opzij, leunde voorover en wees recht vooruit. ‘Twee straten verderop zit een ABN AMRO.’
29
1421 De drie kooplieden trotseerden het slechte weer en gingen op weg naar de schout. Schoock omknelde de brief en hield hem aan de binnenkant van zijn jas, om hem niet nat te laten worden door de striemende regen. Onderwijl beukte de storm tegen Dordrecht en haar sidderende inwoners aan. Leien vlogen door de donkere avondlucht, waarvan er eentje rakelings over het hoofd van Schoock scheerde. ‘Het is de toorn van de Heere,’ riep hij geschrokken. Bruijn reageerde schouderophalend. ‘Daar geloof ik niets van.’ Om toch het zekere voor het onzekere te nemen, besloten de drie om verder van de huizen, dichter bij de kades te gaan lopen. Die waren echter overstroomd met modderig water, dat soms tot hun knieën reikte. Plotseling raasde een stormvlaag als een baal hooi tussen de huizen door, zand en bladeren meetorsend, recht op het drietal af. De kleinste, Vriesendorp, rolde als een bal over de kade. Een omgewaaide handkar brak zijn val. Zijn mond sperde zich wijd open, maar zijn kreten van pijn gingen verloren in het lawaai van de loeiende storm. Bruijn stond vlak bij de kaderand en zag het gebeuren. Zijn 30
grote lijf stond pal tegen de wind, maar ook hij moest het afleggen tegen de natuurkrachten en klapte als een blok tegen de kasseien aan. Water spatte op. Even luwde de wind en probeerde hij overeind te komen. Hij kwam niet verder dan zijn knieën. ‘Zo ziet den Heere je het liefste,’ brulde Schoock. Hij hield zich vast aan een jonge wilg op de kade, die diep doorboog, maar niet barstte. Hij trok beide kooplieden overeind en ze vervolgden hun helletocht. Ze passeerden een marktplaatsje, waar ze even onder een afdak konden schuilen. ‘Vriesendorp, je hebt geluk gehad. Je had zo in de haven kunnen donderen en dan hadden we je nooit meer terug gezien,’ sprak Schoock. Die keek glazig voor zich uit. Bruijn wreef over zijn pijnlijke knie. ‘En als dat boompje daar niet had gestaan, had jij met brief en al in het water gelegen. Dan was de boodschap van Adriaen verloren gegaan en had hij die hele reis vanuit Luik voor niets gemaakt.’ Ze bekeken hun kleren, die nat waren en onder de modder zaten. ‘Zo kunnen we niet bij de Schout op bezoek,’ zei 31
Vriesendorp. De andere twee knikten beteuterd. ‘En we moeten ook voorkomen dat de brief verloren gaat in de storm.’ De anderen knikten opnieuw. ‘Ik stel het volgende voor,’ zei Schoock. ‘Het is het beste voor iedereen. We maken de brief open en lezen hem door. Ieder van ons onthoudt de tekst zo goed als hij kan. Als we dan bij de schout aankomen en de brief is doorweekt, of weggewaaid, of nog erger; iemand van ons is verdronken in dit woedende water, dan kunnen we altijd nog vertellen wat er in stond.’ De anderen knikten nog harder. Al werd hun enthousiasme waarschijnlijk meer aangewakkerd door nieuwsgierigheid dan door plichtbesef. Langzaam haalde Schoock de envelop uit zijn jas, verbrak het zegel terwijl hij een schietgebedje en een verontschuldiging uitsprak, en vouwde de brief open. De andere twee kwamen dicht bij hem staan en lazen over zijn schouder mee. Hun lachende gezichten werden lijkbleek en op hun monden verscheen een grimmige trek. Toen ze klaar waren staarden ze alle drie naar het niets. 32
Hun blikken waren versteend. Het was Vriesendorp die als eerste sprak. ‘Die vuile klootzak. Die vieze vuile klootzak.’ Adriaen van Holland was weer bijgekomen en kon zichzelf wel vervloeken. Hij keek wild om zich heen, maar het huis was leeg, op de dokter na. Die stond op het punt van vertrekken. ‘Kunt u mij vertellen hoe ik zo snel mogelijk bij het huis van de schout geraak?,’ vroeg hij de jongeman. Hij rammelde met zijn geldbuidel en dat geluid klonk de dokter als een luit in de oren. ‘Ik kan u er persoonlijk heen brengen. Ik weet de kortste weg. Mijn paard staat hier voor de deur, net als het uwe,’ zei de dokter. Even later galoppeerden twee paarden in volle galop door de uitgestorven straten. Hun berijders leken ongevoelig voor de striemende regen en de harde windstoten. Het gezicht van Adriaen was verbeten. Hij tuurde woest in de duisternis, op zoek naar een glimp van drie kooplieden met een brief. Zijn brief. Ze wilden net het steegje naar de schout in slaan, toen hij 33
de drie onder een afdakje bij de vismarkt zag staan. Hij maande zijn paard om langzamer te lopen en zijn hart voelde zich al wat opgelucht. Totdat hij dichterbij kwam en zag wat de mannen aan het doen waren. Ze lazen zijn brief.
Heden Op weg naar de geldautomaat overdacht Conraad zijn situatie. De gure wind verdreef het teveel aan alcohol uit zijn hoofd en lichaam. Hij zag de harde werkelijkheid weer duidelijk onder ogen. Hij moest die Van der Eemden stoppen, maar hoe? Met de man viel niet te praten, laat staan te onderhandelen, zo had het korte gesprek op de rechtbank hem geleerd. Of misschien was er toch iets wat hem kon beletten zijn verhaal aan de media te vertellen… Misschien iets wat hem als onderzoeker pas echt eeuwige roem zou opleveren, in plaats van een klein schandaal in de plaatselijke pers. Conraad dacht aan de brief die al eeuwenlang in het bezit van zijn familie was. Die alleen op oudejaarsavond werd 34
getoond aan die intimi die wisten hoe ze moesten zwijgen. De brief die was omgeven met moord en doodslag en ooit, in een ver verleden, van groot belang was geweest voor de toekomst van Dordrecht, de stad waar het geslacht Vriesendorp zijn rijkdom had vergaard. De gedachte om deze brief in handen te stellen van een onderkruipsel als Van der Eemden verwierp hij met afschuw. Vloekend in zichzelf banjerde hij door naar de pinautomaat van de bank. ‘Misschien moet ik die rat gewoon voor eeuwig het zwijgen opleggen,’ sprak hij grimmig in zichzelf. Ook van die gedachte schrok hij. Goed, hij had als rechter niet altijd het rechte pad bewandeld. Soms had hij dingen gedaan die hem zijn baan hadden kunnen kosten, of zijn huwelijk, maar een moord had hij nog nooit gepleegd. Hij had de criminelen die voor zijn hekje werden gevoerd steeds met rechte ogen aan kunnen kijken. Op één keer na dan. Die ene keer had hij het niet over zijn hart kunnen verkrijgen de straf op te leggen die gepast zou zijn geweest. Die ene keer had hij geen boodschap gehad aan de vragende blikken van de officier van justitie en de advocaat en de hele publieke 35
tribune. Hoe konden zij weten wat zijn beweegredenen waren? Hoe konden zij ooit snappen wat hij op dat moment voelde? Schuld, liefde, berouw, medelijden; alle emoties vochten bij dat ene vonnis om voorrang. Conraad schrok op uit zijn gedachten door een harde metalen klap op een deur. Hij keek op en wat hij zag konden zijn hersens niet meteen vertalen. Op een paar meter afstand van hem stond een angstige man in een uniform met in elke hand een geldkoffer. Hij bibberde en zijn broek was nat rond het kruis. Tegenover hem stonden twee kerels, van wie er eentje een pistool op de man gericht hield. Conraad herkende hem meteen. Het was die ene crimineel die hij ooit de dans had laten ontspringen. Het was die ene jongen die hij niet kon straffen uit schuldgevoel. Het was die jongen wiens naam onder de zijne stond in de stamboom van Van der Eemden over het roemrijke geslacht Vriesendorp. Het was de grote crimineel Adriaan van Beieren, zijn bastaardzoon. 36
Adriaan zag hem en richtte even zijn pistool op Conraad. ‘Wat doet die de eikel hier, godverdomme? Hij heeft alles gezien. Dat wordt tien jaar brommen. Grijp hem of knal hem neer,’ schreeuwde zijn zoon tegen zijn kompanen. Conraad verstijfde een seconde, maar draaide zich toen razendsnel om en begon te rennen. ‘Grijp hem,’ gilde Adriaan. Omdat zijn kornuiten bleven staan omdat ze de geldlopers niet uit het oog wilden verliezen, begon hij zelf op de rechter af te rennen. Maar Conraad was snel voor zijn leeftijd en had al gauw een voorsprong van honderd meter. Adriaan riep en schreeuwde dat hij moest stilstaan, anders zou hij op hem schieten, maar Conraad wist dat pistolen op deze afstand onnauwkeurig zijn. Hij bleef maar rennen, voelde geen enkele vermoeidheid. Twee straten, drie straten was hij al aan het rennen en nog gaven zijn longen zich niet gewonnen. In de verte zag hij de Grote Kerk naderen, waar het water in deze stormachtige nacht al vervaarlijk over de kade begon te klotsen.
1421 Wilde paniek sloeg zich om het hart van Adriaen. Hoe 37
moest hij nu in godsnaam zijn opdracht volbrengen? Hoe kon hij zijn eigen vege lijf redden? Zijn gedachten gingen razendsnel op en neer. Hoe was het mogelijk dat juist hij, de held van Dordrecht, in deze situatie terecht moest komen. Zijn gedachten gingen terug naar het moment dat hij de brief aannam van zijn vader, Bisschop van Luik en Graaf van Holland. Zijn vader, die hem nooit erkend had als zoon. Een bastaardzoon was hij! Nooit had hij erkenning gehad, zelfs niet toen hij in 1418 Dordrecht had weten te redden uit de handen van Hertog Jan van Brabant. Zijn eigen leven had hij gegeven. En nu stond hetzelfde te gebeuren. Hij kreeg het koud, ijskoud. Een zwarte waas maakte zich van hem meester, terwijl hij gemarteld werd door de wind. Hij begreep nu waar zijn vader op uit was. Hij had nooit bestaan in de ogen van zijn vader. Hij keek nog eens naar de torens van Dordrecht en dacht terug aan het moment dat hij deze avond Dordrecht aandeed. Hoe de vuren van de wachters hem hierheen hadden geleid, als toortsen van den Heere zelf. Adriaen van Holland werd opgeschud uit zijn gedachten door de dokter-assistent-in-opleiding. Adriaen was de 38
man compleet vergeten. Hij had hem ook niet meer nodig, hoewel... De dokter-assistent-in-opleiding wilde weg, zich verschuilen op een droge, veilige plek. ‘Dokter! Voordat u gaat, moet ik u iets vragen! Kan ik nog een paar van die pillen van u krijgen, die u mij zojuist verstrekt heeft? Ik heb zo’n vermoeden dat ik die nogmaals nodig zal hebben. Als ik deze nacht overleef, moet ik dezelfde reis terug afleggen en ik ben zo bang dat die pijn weer terug komt. Die vreselijke duizelingen.’ De dokter keek Adriaen bedenkelijk aan. ‘U gaat gebukt onder veel spanning. Dat is niet goed voor uw hart. En ik raad u ook ten strengste af vanavond terug te reizen. Maar ik zie hier een man met een ijzersterke wil, dus zal ik u tegemoet komen in uw verzoek.’ De dokter haalde een buisje met pillen uit zijn zadeltas. ‘Wees voorzichtig! Als u ze tegelijk inneemt, kan het u ook fataal worden!’ De dokter sloeg zijn zadeltas dicht, groette Adriaen en gaf zijn paard de sporen. Het paard schoot er met een spurt vandoor. De drie koopmannen stonden nog dicht bij elkaar, schuilend onder een afdakje. De wind en regen speelden 39
hun spel ongenadig verder. Het was alsof de hel naar beneden was gekomen. Alsof God de mensen wilde straffen, een nieuwe zondvloed over het land uitstortte. De drie mannen hielden zich daar niet mee bezig. Ze probeerden te bevatten wat zij net gelezen hadden. De brief die Adriaen aan de schout moest overhandigen en die zij bijna namens hem hadden overhandigd. Dat zou nu niet meer gebeuren. Deze brief zou in de golven verdwijnen, of verkolen in een haardvuur. Desnoods zouden ze hem zelf opeten, alvorens de schout er kennis van zou nemen. Schoock keek Bruijn en Vriesendorp en beide koopmannen staarden terug met dezelfde lege blik. Ze konden niet bevatten wat ze net hadden gelezen. Alles wat ze bezaten, alles wat Dordrecht bezat zou verloren gaan. Al honderden jaren was elk schip, elke koopman gedwongen zijn lading in Dordrecht aan de wal te brengen en op de markt te verkopen. Wijn, hout, graan, alles wat deze stad welvaart had gebracht was verhandeld door hun voorvaderen. De Graaf van Holland had Dordrecht dit recht gegeven. Dit stapelrecht. En nu pakte hij het weer af. In zijn brief aan de 40
schout schreef Hertog Jan van Beieren dat het stapelrecht uit de tijd was, passé. Dat overal in het gewest handel gedreven mocht worden en dat Dordrecht zijn monopolie moest inleveren. Een ramp. Een aanslag erger dan oorlog. Zonder het stapelrecht zou de stad weer afglijden naar de donkere eeuwen toen de inwoners slechts honger en pest kenden. Hun bestaan als koopman zou ten einde zijn. Hun rijkdom weldra voorbij. ‘Heren,’ sprak Hendrick Vriesendorp, terwijl hij de brief zorgvuldig in zijn jas stak. ‘Deze brief hebben wij nooit en te nimmer gelezen! Deze brief heeft zelfs nooit bestaan. Elke bode die voortaan uit Luik komt zullen wij onderscheppen. Net zo lang tot de graaf zijn verschrikkelijk bevel intrekt. Desnoods sluiten we de poorten en wachten zijn legers op. Zo’n beleg hebben we al eens eerder doorstaan. En Adriaen van Holland…ook al heeft hij ons geliefde Dordrecht uit handen van de Brabanders heeft weten te houden, ook al is een goede vriend van ons is; wij zullen hem moeten ombrengen!’ Pieter Schoock en Johan Bruijn zagen nog steeds lijkbleek, maar wisten dat dit de enige oplossing was. Zonder het stapelrecht hadden ze geen inkomen meer. En niet alleen 41
zij, heel Dordrecht zou snel in grote armoede vervallen. De stad die zij opgebouwd hadden, hun trots. Voor hen doemde ineens Adriaen op. Vanaf zijn paard zwaaide hij met zijn stevige benen en gaf zijn paard de sporen. Hij denderde op Vriesendorp af en raakte hem met zijn laars hard tegen zijn borst. Met een harde kreet sloeg de koopman tegen de kasseien. Ditmaal bleef hij liggen. Hij werd overgeleverd aan de wetten van de natuur en die toonde zich een keiharde rechter. De wind kreeg vat op de kleine Vriesendorp en langzaam tolde hij richting kade, waar het water en de modder hem overspoelden. Vriesendorp bewoog niet meer, was niet meer. De andere twee mannen keken verbouwereerd toe. Ze hadden nog geen plan kunnen smeden of Adriaen van Holland had hen al gevonden. Alles ging ineens snel. Met een onvervaarde blik toornde Adriaen vanaf zijn paard boven hen uit. Klaar om de volgende slag te winnen. Zojuist had hij nog het voordeel van de verrassing, nu kwam het aan op snelheid en kracht. Dat hij boven hen uit stak had ook een nadeel. Hij was nu veel vatbaarder voor de wind, die genadeloos loeide. Nogmaals haalde hij uit met de hak van zijn laars. Ditmaal was het houthandelaar 42
Johan Bruijn. Die kreeg de hak vol in zijn gezicht. Ook hij sloeg neer tegen de kasseien. Zijn achterhoofd kraakte en bloed gutste over de kasseien heen. Het bloed kwam zowel uit zijn neus en mond als uit de grote wond van zijn achterhoofd. Niet veel later verloor hij het bewustzijn. Adriaen had echter met deze laatste trap zijn evenwicht verloren en de wind had hem van zijn paard geduwd. Met een harde klap belandde hij op de grond, maar gelukkig voor hem kwam hij niet op zijn hoofd terecht. Snel hees hij zich overeind en kwam oog in oog met Pieter Schoock te staan. Schoock stond bewegingsloos, aan de grond genageld. Hij had teveel gezien in een tijdsbestek van hooguit vijf minuten en was totaal van de wereld. Woest pakte Adriaen hem vast. ‘Waar is de brief!? Waar is de brief van mijn vader? Wat hebben jullie ermee gedaan?!’ Alsof de wind hen nog niet genoeg geselde, schudde Adriaen hem door elkaar. ‘Vriesendorp…Vriesendorp heeft hem,’ kon Schoock met moeite uitbrengen. Samen keken zij naar de kade, maar daar was geen spoor meer te zien van Vriesendorp. Het water leek hem te 43
hebben meegenomen. Schoock maakte gebruik van deze afleiding en wist zich los te wringen uit de greep van Adriaen. Hij rende voor zijn leven, worstelde door de modder, vocht tegen de wind en de harde regen. Hij wist dat hij kansloos was. Hij voelde hoe Adriaen hem inhaalde. Adriaen dook naar de knieën van Schoock. Hun lichamen rolden door de modder en het water dat steeds hoger kwam. De rand van de kade naderde. Toen sloeg er plotseling een enorme golf over de twee heen. Beiden hapten naar lucht. De een probeerde de ander naar beneden te halen. Tot een volgende golf hen bereikte. De natuur deelde zijn genadeklap uit en het donkere water zoog hen naar de diepten waar geen adem meer te happen was. Adriaens gebeden werden verhoord. Hij verdronk samen met de koopman in het kolkende water. De torens van Dordrecht keken als getuigen toe. De vuren brandden nog even fel en overal luidden de stormbellen over de stad. Als de klokken van den Heere zelf.
Heden Herald van der Eemden stond bij de Grote Kerk. Hij was 44
opgetogen. Zo meteen zou hij zijn maatje en journalist Martijn de Graaf ontmoeten. Hij kon haast niet wachten. Hij was te vroeg, maar niet zo heel veel te vroeg. Hij baalde ontzettend van het weer. Er waren waarschuwingen afgegeven om niet naar buiten te gaan. Hij was benieuwd of dit überhaupt nageleefd zou worden op oudejaarsavond. Men verwachtte een stormvloed. De wind gierde langs hem heen. Hij kroop verder in zijn jas. Misschien had hij beter later kunnen afspreken, maar hij moest dit nieuws delen. Eindelijk zou er waardering komen voor zijn werk. Herald verwachtte dat dit het landelijke nieuws wel zou halen. Een hoogaanstaand rechter, de president van de Dordtse rechtbank, met een bastaardzoon. Dat laatste was misschien nog niet eens zo opzienbarend. Maar wel dat deze zoon bekend stond als de grootste crimineel van Dordrecht en omstreken. En nog erger: dat juist deze zoon slechts een werkstraf van 240 uur had gekregen voor een overval waarbij een geldloper om het leven was gekomen. Corruptie binnen de rechterlijke macht. Als dat geen voorpaginanieuws was in het nette Nederland. Herald was na zijn stamboomonderzoek meteen een 45
nieuw onderzoek gestart en had ontdekt hoe Conraad Vriesendorp zijn zoon Adriaan van Beieren de hand boven het hoofd had gehouden. Nog geen maand later had hij opnieuw een overval gepleegd. En daarna weer een. Twee geldlopers waren gewond geraakt, van wie er een nooit meer uit zijn coma zou ontwaken. En dat allemaal omdat meneer Vriesendorp zich schaamde voor een affaire met een vrouw uit Krispijn. Een bijstandsmoeder met een voorliefde voor heroïne. Herald wreef zich nog eens in zijn handen, niet alleen vanwege de helse kou, maar ook van genot. Conraad probeerde een list te verzinnen, terwijl hij rende voor zijn leven. Hij keek nog eens achterom. Hij had een behoorlijke voorsprong, maar het zicht werd belemmerd door de regen die met bakken uit de hemel bleef komen. Dit was in zijn voordeel. Zijn zoon zou hem op deze afstand en met deze wind nooit kunnen raken. Toen hij de Geldersekade oprende wist hij ineens wat hem te doen stond. Vlak voor de brug over de Voorstraatshaven dook hij via het trapje naar beneden. Hij hurkte, terwijl hij wachtte tot Adriaan de brug over zou zijn. 46
Vanuit zijn schuilplaats zag hij hoe zijn zoon halverwege de brug stond en twijfelde. Hij keek om zich heen en rende toen verder. Toen hij gepasseerd was, kwam Conraad tevoorschijn, rende achter hem aan en sprong hem als een wildeman op zijn rug. Die agressietrainingen kwamen nu goed van pas. Behendig trapte hij op de bovenkant van de Adriaans kuiten. Deze zakte in elkaar en knalde met zijn voorhoofd op straat. Het pistool vloog over de kasseien. Conraad sprong razendsnel op zijn zoon, greep zijn hoofd vast, tilde het omhoog, om het vervolgens keihard op de stenen te beuken. Zijn zoon verloor het bewustzijn. Hijgend van de inspanning zocht Conraad het pistool. Het lag op een paar meter van het levenloze lichaam van Adriaan. Hij stak het in zijn broekriem, klopte zijn kleren af en keek nog eens goed om zich heen. Niemand had hen gezien. Vervolgens rolde hij het lichaam van Adriaan richting kade en duwde het in het water. Ook nu was er geen getuige te zien. Conraad slaakte een diepe zucht en liep rustig verder 47
richting de Grote Kerk. Hij was verbaasd over wat de adrenaline teweeg had gebracht. Hij had niet verwacht tot zoiets in staat te zijn. Toen sloeg de paniek opnieuw toe in zijn hoofd. Het directe levensgevaar was geweken, maar het gevaar dat zijn carrière, huwelijk en verdere leven zou verwoesten nog lang niet. Hoe zou hij als rechter ooit nog een zaak kunnen behandelen? Hij zou geschorst worden voor het leven. Misschien zelfs gevangenisstraf krijgen. En dan? Luchten tussen het gajes dat hij in al die jaren achter de tralies had gebracht? Een paar dagen geleden was zijn leven prima op orde, had hij nog controle. Nu was het alsof zijn leven als een kaartenhuis in elkaar stortte. Hij moest voorkomen dat dit verhaal in de pers terecht zou komen. Ten koste van alles. Herald zag een bekende gestalte naderen. Vooral de bekende haakneus overtuigde hem ervan dat het rechter Vriesendorp moest zijn. Het was zeker niet zijn maatje Martijn. 48
‘Hmm,’ dacht hij, ‘dit kon nog eens interessant worden.’ Het was inmiddels vijf voor twaalf. Conraad schrok op uit zijn gedachten, was weer helder. Zijn blik vond de ogen van de onderzoeker van DiEP, die hem met een grijns bekeken. Toen knapte er iets in de rechter. Hij pakte het pistool en richtte het op Van der Eemden. Hij haalde de trekker over en schrok van de terugslag en de luide knal. De kogel trof Herald in zijn schouder. Hij had zich nog net van de baan van het schot weg kunnen draaien, anders was het projectiel dwars door zijn hart gegaan. Nu viel hij achterover door de klap en tuimelde zo het woeste water van het Maartensgat in. Hij grabbelde, zwaaide met zijn armen om een stuk kade, een vlonder, een touw van een boot of wat dan ook te kunnen vastgrijpen, maar het water gaf hem slechts golven en schuim. Hij zonk weg in de diepte. Ondertussen was het vuurwerk al losgebarsten. Een paar minuten te vroeg, maar dat kwam omdat de wind de wijzers van de kerkklok vooruit had geblazen. 49
Het schot was opgegaan in de euforie van knallen en verlichte pijlen aan het firmament. Niemand had iets gehoord. Conraad wilde net vertrekken richting de Grote kerk, toen hij bemerkte dat er twee mannen de kade opklommen. De ene was Adriaan. Die was niet lang buiten westen geweest! Die andere was Van der Eemden. Bloedend als een rund, maar nog behoorlijk in leven. Conraad Vriesendorp kon nu niet meer terug. Hij haalde de trekker nog eens over. Eén keer, twee keer. Beide mannen vielen neer. Hij liep op hen af en rolde de twee lichamen met zijn laatste krachten over de kade, over de rand, het water in. Het water schuimde wild, opende zijn hongerige muil en smeet golven meters over de kade. De storm leek zijn hoogtepunt te bereiken. De wind loeide en probeerde Conraad vast te grijpen, mee te sleuren. Toen hij zijn zoon een laatste duwtje over de rand had gegeven, kreeg een windvlaag vat op zijn linkerbeen. Heel even maar, net genoeg om hem zijn evenwicht te doen verliezen. 50
Het wassende water deed de rest. Conraad plonsde in de golven, dreef weg en zag hoe de kade buiten bereik van zijn maaiende armen kwam te liggen. Hij kon geen houvast vinden, geen laatste strohalm om zijn leven te redden. Hij had gegokt en verloren. Net als hij kende de natuur geen genade. Alsof het de straffe Gods uitvoerde, trok het water hem mee naar de zuurstofloze donkere diepte. Samen met zijn slachtoffers werd hij opgeslokt door de golven en verdwenen al hun geheimen in de nacht, terwijl het carillon van de Grote Kerk zijn laatste slagen over de stad liet klinken. Het nieuwe jaar was begonnen.
51