Naam__________________________________studentnummer ______________
VUmc-compas
Toets
2V12 semester B 2.1 2009-2010 / Twee-voor-Twaalf
Semestercoördinator
Prof.dr. W.J. Mooi
Studiejaar/ fase
tweede jaar/ Bachelor
Gelegenheid
2e
Toetsdatum
02 augustus 2010
Tijd
15.15-17.45 uur
Toetsduur
2,5 uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
Open-boek-toets met 10 opdrachten met open (sub)vragen Per opdracht 10 punten = max. 100 punten voor de toets
Aantal versies
1
Druk
enkelzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
18 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
Boeken toegestaan naar eigen keuze student
Inleveren na afloop
Complete toets met naam en studentnummer op ieder blad
Antwoordsleutel/model
Vragen en voorlopige sleutel na afloop op Blackboard
Studentinstructie
• • • • • • • • • • • • •
geldig legitimatiebewijs klaarleggen controleer of er pagina’s ontbreken in de toets vul je naam en studentnummer duidelijk in op alle pagina’s met pen de grootte van de antwoordruimte is groter dan strikt nodig: schrijf alleen op wat er toe doet. Bij overbodige foute antwoorden worden punten in mindering gebracht alléén toetsbenodigdheden op tafel NIET eten en drinken en dus ook niet op tafel leggen mobiele telefoons uit en in de tas jassen en tassen ónder tafel of aan de zijkant van de zaal tijdens het eerste uur en het laatste half uur GEEN toiletbezoek vragen over de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus fraude wordt bestraft
Succes! Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 1 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________ Opdracht 1 / 3 vragen
1a
Afgeleid uit cursus B2.1.1 (week 2) Neutrofielen bevatten tal van zure en neutrale proteasen, opgeslagen in azurofiele en specifieke granula. Als een neutrofiel geactiveerd wordt, gaan deze proteolytische enzymen hun werk doen. Vraag 1 (4 punten) Waar doen zure proteasen vooral hun werk? En waar doen neutrale proteasen vooral hun werk? Geef van beide groepen proteasen aan of ze vooral werken binnen de neutrofiel of vooral extracellulair, of op beide plaatsen evenzeer (2 punten). Verklaar je antwoord door een verband te leggen met de zuurgraad van het compartiment waarheen de proteasen getarget worden (2 punten). Antwoord: Zure proteasen werken vooral in binnen de neutrofiel, en wel in (fago-)lysosomen (1 punt), die immers een zuur milieu hebben (1 punt). Neutrale proteasen worden vooral uitgescheiden naar het extracellulaire milieu (1 punt), waar zij hun eiwitsplitsende werk kunnen doen omdat het extracellulaire milieu een min of meer neutrale pH heeft (1 punt).
Vraag 2 (3 punten) Welke van de twee groepen proteasen geeft de meeste weefseldestructie (1 punt)? Verklaar uw antwoord en betrek hierbij de stoffen die afgebroken worden door deze proteasen (1 punt) en de gevolgen daarvan (1 punt). Eén van de gevolgen kan werken als een positieve feedback-loop waardoor de schade steeds erger dreigt te worden. Leg dit uit (1 punt). Antwoord: Neutrale proteasen geven de meeste weefseldestructie (1 punt), want zij zijn bij neutrale pH in staat om extracellulaire matrixcomponenten, zoals collageen en elastine, af te breken (1 punt). Dit vergemakkelijkt de migratie van leukocyten door de matrix, maar beschadigt het weefsel. Ook kunnen neutrale proteasen complementfactoren C3 en C5 splitsen en hierdoor nieuwe ontstekingscellen recruteren die op hun beurt de schade weer verergeren: hierin zit een positieve feedback-loop (1 punt).
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 2 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________ Vervolg opdracht 1 Vraag 3 (3 punten) Op welke wijze voorkomt het lichaam een excessieve weefselschade, die zou kunnen ontstaan op de plaats van een acute ontstekingsreactie (1 punt)? Noem een ziekte (1 punt) waarbij het ontbreken hiervan leidt tot weefselschade en geef aan, in welk orgaan deze schade vooral klinisch manifest wordt (1 punt) Antwoord: Er zijn circulerende anti-proteasen, zoals α1 antitrypsine. Deze zorgen ervoor dat de eiwitdestructie door neutrale proteasen snel ‘uitblust’ (1 punt). Een α1-antitrypsinedeficiëntie (1 punt) leidt daarom tot schade, die zich vooral manifesteert als longemfyseem (long noemen = 1 punt).
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 3 van 18
1b
Naam__________________________________studentnummer ______________
2a
Opdracht 2 / 5 vragen Afgeleid uit cursus B2.1.1 (week 3) Casus Jeroen, 12 jaar, krijgt griep. Hij voelde zich al een dag al niet lekker, is rillerig en had wat hoofdpijn. Een dag later heeft hij hoge koorts en voelt zich flink ziek. Hij blijft een aantal dagen zo ziek, met koorts, sterk verminderde eetlust, hoofdpijn. Hij slaapt veel. Na een kleine week knapt hij weer op, de koorts daalt en Jeroen verdiept zich weer in het inmiddels binnengekomen nieuwe nummer van zijn lijfblad, Voetbal International, maar protesteert met zwakke maar besliste stem, zodra zijn moeder hem weer achter zijn schoolboeken probeert te krijgen. Beantwoord de volgende vragen over wat zich heeft afgespeeld in het lichaam van Jeroen. Vraag 1 (2 punten) Het influenzavirus heeft onder andere cellen van de luchtwegen geïnfecteerd. Op welke manier bewerkstelligt het specifieke (lymfocytaire) afweersysteem rechtstreeks de eliminatie van geïnfecteerde cellen? Antwoord: Door middel van een cytotoxische T-cel respons (2 punten). NB: Als geantwoord wordt: NK cel activiteit, dan wordt dat niet goed gerekend: NK cellen reageren op verlies MHC in combinatie met stress-signalen: dat is niet specifieke afweer.
Vraag 2 (2 punten) Hoe kunnen deze afweercellen herkennen of een andere cel geïnfecteerd is door het influenzavirus of niet? Antwoord: Virus-geïnfecteerde cellen presenteren peptiden, afkomstig van virale eiwitten, op hun MHC klasse I moleculen op de celmembraan (2 punten). (NB: noemen van presentatie van virale peptiden op de celmembraan is al voldoende voor de 2 punten.)
Vraag 3 (2 punten) Op welke manieren wordt de geïnfecteerde cel door de afweercellen ge-elimineerd? Noem twee manieren waarop de afweercel dit doel bereikt (1 punt per manier). Antwoord: Door inductie van apoptose, hetzij via de FAS-FAS ligand interactie (1 punt), hetzij via het perforinegranzyme systeem (1 punt). Alleen apoptose noemen = 1 punt.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 4 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________
2b
Vervolg opdracht 2 Vraag 4 (2 punten) Deze specifieke afweer is pas na ongeveer een week echt effectief. Waarom kan dat niet vanaf het allereerste moment het geval zijn? Antwoord: Naieve T-cellen moeten eerst het antigeen gepresenteerd krijgen en worden dan geselecteerd op expressie van een TCR die het antigene peptide goed herkent. Die T-cellen gaan prolifereren en worden effector T-cellen (en memory T-cellen). Dat duurt een aantal dagen. Al naar gelang volledigheid van bovenstaand antwoord 1 of 2 punten.
Vraag 5 (2 punten) Waarom voelt Jeroen zich zo slecht en is hij zo koortsig en slaperig? Antwoord: Vooral vanwege de inductie van IL-1 en TNF, die leiden tot ‘acute-fasereacties’, met koorts, toegenomen slaapbehoefte en verlies van eetlust. (IL-1 en TNF stimuleren o.a. de expressie van cyclo-oxygenasen, die de vorming van prostaglandinen die het set-point van het hypothalamische temperatuurregelsysteem op een hoger set-point ‘afstellen’). Al naar gelang volledigheid van bovenstaand antwoord 1 of 2 punten.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 5 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________
33a
Opdracht 3 / 3 vragen Afgeleid uit cursus B2.1.2 Casus
Op het spreekuur van een huisarts komt mevrouw X voor het maken van een uitstrijkje. Zij gebruikt momenteel nog de anticonceptie pil, maar vertelt spontaan dat zij die binnenkort wil stoppen wegens kinderwens. Er zijn nog geen kinderen binnen haar gezin. Zij is nu 32 jaar en haar man, meneer Y, is 33 jaar. Beiden zijn gezond. De huisarts vraagt naar het voorkomen van erfelijke aandoeningen en/of verstandelijke handicap in de familie van meneer of mevrouw. Meneer Y heeft een nichtje van 8 jaar oud waarbij autisme en ADHD is geconstateerd, bij een hoge intelligentie. Dit is een dochter van zijn jongere zus. Zij heeft ook een gezond zoontje van 4 jaar oud. Er zijn geen andere familieleden bekend met autisme of ADHD. Vraag 1 (totaal 2 punten) A. Teken de stamboom van de familie van meneer Y (1 punt). Antwoord A :
B. Welke aandoening in de familie van meneer Y is het meest waarschijnlijk op basis van de beschikbare gegevens? Een Mendeliaans overervende aandoening of een multifactorieel bepaalde aandoening? Leg uw antwoord uit (1 punt). Antwoord B.(1 punt) De stamboom past het beste bij een multifactorieel of polygeen bepaald autisme bij het nichtje. Geen aanwijzingen voor Mendeliaanse overerving o.b.v. deze gegevens, omdat het verder niet in de familie voorkomt. Ook wordt genoemd dat er een hoog IQ bij het nichtje aanwezig is. Dit pleit tegen een syndromale vorm (waarbij leerproblemen of ontwikkelingsachterstand voorkomen).
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 6 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________ Vervolg opdracht 3 Casus Mevrouw X komt uit een gezin met drie kinderen. Zij heeft een oudere gezonde zus die een gezonde zoon en een gezonde dochter heeft. En mevrouw X heeft een jongere verstandelijk gehandicapte broer die daarbij autistisch gedrag vertoont en epilepsie heeft. Een broer van de moeder van mevrouw X is verdronken toen hij 16 jaar oud was. Hij was ook verstandelijk gehandicapt. Vraag 2 (4 punten) A. Teken de stamboom van de familie van mevrouw X (2 punten). Antwoord A. (2 punten)
B. Welke aandoening in de familie van mevrouw X is het meest waarschijnlijk op basis van de beschikbare gegevens: een Mendeliaans overervende aandoening of een multifactorieel bepaalde aandoening (1 punt)? Licht uw antwoord toe (1 punt). Antwoord B (2 punten) Een mendeliaan overervende aandoening, en wel een X-gebonden recessieve overerving (1 punt), omdat het voorkomt bij jongens in twee generaties met een gezonde vrouw ertussen die draagster moet zijn (1 punt).
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 7 van 18
3b
Naam__________________________________studentnummer ______________
3c
Vervolg opdracht 3 Casus Enkele maanden later blijkt er een genetisch syndroom geconstateerd te zijn bij de broer van mevrouw. Mevrouw is draagster gebleken van dit syndroom (mutatie). Mevrouw X is zwanger en er is reden voor prenatale diagnostiek. Vraag 3 (4 punten) A. Welke vorm van prenatale diagnostiek is geïndiceerd (2 punten)? Antwoord A: (2 punten) Invasieve diagnostiek voor DNA-onderzoek bij de foetus ( CVS of AP)
B.Leg uit waarom niet kan worden volstaan met prenatale screening (2 punten). Antwoord B(2 punten) Screening is kansberekening en CVS/AP geeft zekerheid over dragerschap van de mutatie.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 8 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________
4a
Opdracht 4 / 5 vragen Afgeleid uit cursus B2.1.2 Casus Op het spreekuur van een huisarts komt mevrouw X. Zij gebruikt momenteel nog de anticonceptiepil, maar vertelt spontaan dat zij die binnenkort wil stoppen wegens kinderwens. Zij is nu 32 jaar, haar man 33 jaar. Beiden zijn gezond en ook in hun beider families komen geen ernstige ziekten of aangeboren afwijkingen voor. U geeft advies ten aanzien van gebruik van foliumzuur. Vraag 1 (1 punt) Foliumzuurgebruik in de juiste periode vermindert de kans op een ernstige aangeboren afwijking. Welke? Antwoord: Een neuraalbuisdefect. Heineman p 214
Vraag 2 (2 punten): Hoeveel dagen na de eerste dag van de laatste menstruatie (ELM) vindt de conceptie plaats (1 punt)? En hoeveel dagen na de conceptie is de neuraalbuis net gesloten (1 punt)? Antwoord: Conceptie: 14 dagen na ELM (1 punt). Sluiten neuraalbuis: 28 dagen na de conceptie (1 punt).
Vraag 3 (2 punten) Vanaf wanneer tot wanneer moet in het kader van een zwangerschap foliumzuur gebruikt worden in een een laag-risico populatie? Antwoord: van vier weken voor de conceptie (1 punt) tot acht weken erna (1 punt).
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 9 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________ Vervolg opdracht 4 Vraag 4 (3 punten) Geef praktisch advies t.a.v. het stoppen met de pil en het starten (2 punten) en stoppen (1 punt) van het gebruik van foliumzuur. Antwoord: Start alvast met foliumzuur terwijl de pil nog een maand wordt doorgeslikt (2 punten). Bij uitblijven van zwangerschap doorgaan met dagelijks slikken van minstens 0,4 mg foliumzuur tot de eerste zwangerschapscontrole (1 punt).
Vraag 5 (2 punten) Het advies multivitamines te slikken die niet specifiek voor zwangeren is bedoeld is geen goed advies. welk vitamine is met name teratogeen wanneer dat in te hoge dosering wordt ingenomen (1 punt)? In welke andere producten bevindt zich grote hoeveelheden van deze vitamine (1 punt)? Antwoord: Vitamine A (1 punt), ook in leverproducten en in sommige geneesmiddelen (één hiervan: 1 punt). Heineman p 214 plus practicum zwanger-wijzer.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 10 van 18
4b
Naam__________________________________studentnummer ______________ Opdracht 5 / 3 vragen
35
Afgeleid uit 2.1.3 Inleiding: Gegeven: Een meisje van 7 jaar en 6 maanden komt bij u op het spreekuur. Moeder vertelt dat het meisje sinds 2 maanden borstontwikkeling heeft. Inderdaad vindt u bij lichamelijk onderzoek Tanner stadia M3 P1 Vraag 1 (4 punten / Antwoordmodel: 2 punten voor elke genoemde factor) U wilt graag onderscheid maken tussen de diagnoses pubertas praecox en het onschuldige beeld van premature thelarche. Noem 2 factoren die wel voorkomen bij pubertas praecox en niet voorkomen bij premature thelarche, en die u nodig heeft om dit onderscheid te kunnen maken. Antwoord -Toename van de groeisnelheid -Botmaturatie is versneld Indien geantwoord wordt: “Aantoonbare spiegels geslachtshormonen” is dit ook goed voor 2 punten (wel vemeld in 3e druk, niet in 4e druk) Bron: vdBrande 3e druk pag 292; 4e druk pag 212 Vraag 2 (3 punten) De diagnose pubertas praecox wordt gesteld. U wilt nu onderscheid maken tussen een centrale pubertas praecox, waarbij er activiteit is van het hypothalamus-hypofyse systeem, en pseudo-pubertas praecox waarbij de oorzaak bv een tumor in het ovarium is. Welke test gebruikt u om dit onderscheid te maken? Antwoord 2: GnRH-test Bron: vdBrande 3e druk pag 292-3; 4e druk pag 211
Vraag 3 (3 punten) Er blijkt sprake te zijn van een centrale pubertas praecox. De oorzaak hiervan is nog niet achterhaald. Welke onderzoek dient nu nog te worden verricht? Antwoord 3: MRI hersenen/hypothalamus/hypofyse Bron: vdBrande 3e druk pag 293; 4e druk pag 211 Enige mildheid in de beoordeling is gewenst, gezien het verschil tussen beide drukken
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 11 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________ Opdracht 6 / 4 vragen Afgeleid uit cursus 2.1.3 Vraag 1 (2 punten) Welk type T-cellen speelt een rol bij het tot stand komen van een type-1 allergie? Welke twee cytokinen worden door deze cellen uitgescheiden en spelen een hoofdrol bij het tot stand komen van een type-1 allergie? Antwoord 1 a. Th2 cellen (1 punt) b. Il-4 en IL-5 (1 punt)
Vraag 2 (2 punten) Welke cel speelt in het effector-orgaan de hoofdrol bij het tot stand komen van een acute allergische reactie bij hernieuwde confrontatie met een allergeen? Noem de voornaamste stof die vrijkomt uit deze cel, en die verantwoordelijk is voor het acuut manifest worden van de type-1 allergische reactie? Antwoord 2: a. Mestcellen (1 punt) b. histamine (1 punt)
Vraag 3 (2 punten) Bij een allergische reactie in de luchtwegen doen verschillende weefseltypen mee. Welk weefseltype speelt wel een rol bij een allergische reactie in de bronchi, maar niet bij een allergische reactie in de neus en de conjunctivae? Antwoord 3: Glad spierweefsel (2 punten)
Vraag 4: (4 punten) Welk type geneesmiddel is het meest aangewezen indien onderhoudsbehandeling nodig is bij matig ernstig astma bronchiale? Welk type geneesmiddel is het eerst en het meest aangewezen bij het behandelen van een acute aanval van astma bronchiale? Antwoord 4: a. inhalatieglucocorticoïd (c.q. inhalatiesteroïd, inhalatiecorticoïd). (2 punten, zonder vermelding van het woord inhalatie 1 punt) b. beta-2-(sympatico)mimeticum (evt snelwerkende of kortwerkende bronchusverwijder) (2 punten)
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 12 van 18
6
Naam__________________________________studentnummer ______________
7a
Opdracht 7 / 1 opdracht , 5 fragmenten Afgeleid uit cursus B2.1.4 In de zorgethiek van Joan Tronto worden vier fasen van zorg onderscheiden. Bij iedere fase hoort een deugd. Om ervoor te zorgen dat het zorgproces goed verloopt is het goed om te kijken of aan alle fases recht is gedaan. De vier fasen met bijbehorende deugden zijn: Fase 1. Geven om, er moet iemand zijn die opmerkt dat er een zorgbehoefte is.
Deugd Alertheid, betrokkenheid, opmerkzaamheid.
2. Zorg dragen, er moet iemand bewerkstelligen dat die nood gelenigd wordt 3. Zorgen, er moet iemand zijn die bereid en in staat is om die nood daadwerkelijk te lenigen
Verantwoordelijkheids-besef
4. De zorgontvanger laat zich verzorgen
Vertrouwen, ontvankelijkheid
Competentie, verstand van zaken, misschien ook zorgzaamheid
Opdracht Hier onder vind je vijf (5) fragmenten, A t/m E. Beantwoord bij ieder fragment de volgende vraag: a. Welke zorgethische fase(s) is (zijn) aan de orde in het volgende fragment? Let op: In een enkel fragment ontstaat een probleem omdat een of meer fasen duidelijk ontbreekt (ontbreken). Geef in dat geval aan welke zorgethische fase(s) ontbreekt (ontbreken). b. Leg bij ieder fragment aan de hand van het concrete voorbeeld ook steeds uit hoe er vanuit de liberale ethiek gereageerd behoort worden op dit fragment. Bij ieder fragment kun je 1 punt krijgen als je alle relevante voorkomende of ontbrekende zorgethische fasen benoemt en 1 punt bij een correcte reactie vanuit de liberale ethiek. Fragment A Een huisarts wordt ziek en schrijft: ‘Een eveneens belangrijke ervaring was het medeleven van mijn patiënten die mij, terwijl ik toch nog maar vijf jaar hun huisarts was, op allerlei manieren een hart onder de riem staken en mij letterlijk en figuurlijk weer op de been hielpen’. Antwoordmodel A a. De patiënten vertonen 1: ze zien dat hun huisarts zorg / aandacht nodig heeft. De huisarts 4: z/hij is ontvankelijk voor de zorg / aandacht die de patiënten geven. b. Vanuit de liberale ethiek is dit geen issue. Er is geen dilemma, geen crisis- of beslissingsmoment; er staat geen principe als autonomie, niet-schaden etc op het spel, patiënten hebben sowieso geen “plicht” of opdracht t.o.v. de dokter. Daar zijn geen richtlijnen voor.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 13 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________
7b
Vervolg opdracht 7 Fragment B Fragment uit interview met Margot de Vries, psycholoog van MS-patiënte: “Als ik zie dat de behandeling nog niet voldoende resultaat heeft gehad, dan vind ik het na de revalidatieperiode mijn verantwoordelijkheid om te zorgen dat daar een goede behandeling op aangesloten wordt.”
Antwoordmodel B a. Margot vertoont 2: ze neemt de verantwoordelijkheid op zich om ervoor te zorgen dat de benodigde zorg geleverd wordt, ook al behoort dat misschien niet tot haar eigen taak. b. Vanuit de liberale ethiek is dit geen issue. Er is geen dilemma, geen crisis- of beslissingsmoment; er staat geen principe als autonomie, niet-schaden etc op het spel.
Fragment C Fragment uit een interview met een MS patiënte: “En zoals Tineke Blijham, de ergotherapeut, die heeft voor mij gebeld naar de ergotherapeut van de WMO voor huisaanpassingen. Nou, dat heeft ze waarschijnlijk beter gedaan dan dat ik dat gedaan zou hebben.” Antwoordmodel C a. Tineke: 2 en/of 3. Tineke belt, dat is 3: daadwerkelijk zorg verlenen omdat er een taak wordt overgenomen. En het is ook 2 omdat ze ziet dat het nodig is om de ergotherapeut van de WMO te bellen voor de MS patiënte. b. Vanuit de liberale ethiek zou je je eventueel kunnen afvragen of het recht op autonomie van de patiënt losgelaten wordt, of dat er teveel wordt overgenomen, of er sprake is van paternalisme. Worden de richtlijnen op dit vlak gevolgd? Er is geen crisis- of beslissingsmoment.
Fragment D Een vrouw die een hersenbloeding kreeg schrijft over familie, vrienden en zichzelf: ‘Als ik dan zag hoe ze alles voor me over hadden en me overal mee hielpen dan dacht ik over mezelf: verdorie vecht eens en zorg dat je zelf weer iets kunt doen.’ Antwoordmodel D a. De vrouw wijst op het aspect van zorg ontvangen en ontvankelijkheid (4) aan de kant van de patiënt. Daar heeft ze enige moeite mee. Verder gaat het om geven om (1), zorg dragen voor (2) én zorg verlenen (3) door haar familie en vrienden. b. Vanuit de liberale ethiek zou je je eventueel kunnen afvragen of de vrouw zich voldoende opstelt als autonoom subject, of dat ze zich teveel afhankelijk opstelt. Er is geen crisis- of beslissingsmoment. Geen richtlijnen aan de orde.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 14 van 18
Naam__________________________________studentnummer ______________ Vervolg opdracht 7 Fragment E Een patiënte schrijft over een fysiotherapeut: ‘Ze heeft last van een eigenaardig soort bedrijfsblindheid. Ze komt op bezoek op een ander tijdstip dan afgesproken. Als ze binnenkomt, verklaart ze met een vanzelfsprekendheid die nauwelijks tegenspraak duldt, het feit dat ze er nu is: “U zit toch de hele dag thuis, nietwaar?”’ Antwoordmodel E a. De fysiotherapeut verleent zorg (3) maar de aandachtige betrokkenheid (1) ontbreekt waardoor de verleende zorg moeilijk wordt ontvangen (4). b. Vanuit de liberale ethiek is dit geen issue. Er is geen dilemma, geen crisis- of beslissingsmoment; er staat geen principe als autonomie, niet-schaden etc op het spel.
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 15 van 18
7c
Naam__________________________________studentnummer ______________ Opdracht 8 / 1 vraag, 4 onderdelen (A t/m D) Afgeleid uit cursus B2.1.4 Casus Een driejarige jongen wordt door zijn moeder begeleid direct van Schiphol naar Uw polikliniek gebracht. Zij melden zich bij U: De jongen heeft 40 graden C. koorts. A. Welke 4 vragen aan moeder zijn werkelijk relevant? (max. 4 punten) Antwoord A: (max. 4 pnt) Koorts: wanneer begonnen, hoe gemeten, beloop koorts? Welke andere ziekteverschijnselen? Uit welk land komt u? Heersen daar bepaalde ziekten? Is er al medicatie gegeven?
Vervolg casus Ze komen uit Harare, Zimbabwe. De jongen was tevoren niet ziek. Hij kreeg koorts in het vliegtuig. Hij klaagde over hoofdpijn, sufheid en hij heeft overgegeven in het vliegtuig. U gaat hem nu goed nakijken. B. Noem 4 zeer belangrijke zaken waarop gelet moet worden bij deze jongen en waarom zijn die zaken zo belangrijk? (max. 4 punten) Antwoord B: (max. 4 pnt) Huidafwijkingen: petechieen, purpura cave meningitis Slechte doorbloeding,koude handen/voeten cave septische shock Suf,convulsies, nekstijfheid cave meningitis Benauwdheid: cyanose,dyspnoe,stridor cave laryngotracheobronchitis, broncheolitis, pneumonie
Vervolg casus Bij het nakijken van het jongetje is er nog steeds 40 graden C. koorts en lijkt de jongen toch erg suf te zijn. C. Wat moet bovenaan in de differentiaal diagnose worden gezet? (1 punt) Antwoord C: (1 pnt) Meningitis
D Welke belangrijke aanvullende diagnostiek moet in ieder geval ook worden ingezet? (1 punt) Antwoord D: Lumbaalpunctie( 1 pnt)
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 16 van 18
8 7b
Naam__________________________________studentnummer ______________ Opdracht 9 / 4 vragen Afgeleid uit cursus B2.1.5 Casus Freek is fanatiek voetballer in het eerste elftal van zijn voetbalclub. Tijdens de training maakt hij een forse draai met zijn linker knie. Hij valt op de grond en schreeuwt het uit van de pijn. De sportarts komt erbij en gaat vervolgens met hem naar het huisartsenspreekuur. Daar wordt hij direct doorverwezen naar de spoedeisende eerste hulp. Via de eerste hulp en de operatiekamer komt Freek op de afdeling orthopedie terecht. Hij heeft een open wond en een forse kniebeschadiging opgelopen en moet minstens 10 dagen in het ziekenhuis blijven. Voetballen kan hij voorlopig wel vergeten. In het ziekenhuis krijgt Freek fysiotherapie. De orthopeed adviseert na ontslag om thuis verder te gaan met de fysiotherapie. Dat doet Freek en ook regelt hij mantelzorg en huishoudelijke hulp. Ook komt een wijkverpleegkundige nog driemaal langs om de wond te verzorgen. Vraag 1 (2 punten) Noem 2 betrokken zorgverleners uit de eerste lijn (1 punt) en 2 zorgverleners uit de tweede lijn (1 punt) uit deze casus. Antwoord: Eerste lijn: Huisarts, fysiotherapeut, sportarts, thuiszorg (wijkverpleegkundige) (2 goed, 1 punt) Tweede lijn: orthopeed, fysiotherapeut (2 goed, 1 punt) Bij 1 antwoord goed eerste lijn plus 1 antwoord goed tweede lijn=1 punt slechts 3 goed = 1 punt slechts 1 goed = 0 punten Vraag 2 (2 punten) Welke instantie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de noodzakelijke huishoudelijke hulp? Antwoord: Thuiszorg
Vraag 3 (3 punten) Op grond van welke wet vindt de financiering plaats van de wijkverpleegkundige en wat is het doel van deze wet? Antwoord: AWBZ (1 punt). Doel: verzekering van onverzekerbare risico’s in de gezondheidszorg (2 punten)
Vraag 4 (3 punten) Kan mantelzorg ook in het ziekenhuis plaatsvinden? Licht uw antwoord toe Antwoord Ja (1 punt), Hulp door familie, vrienden e.d. is informele zorg en kan op iedere locatie plaatsvinden.(2 punten)
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 17 van 18
9
Naam__________________________________studentnummer ______________
10
Opdracht 10 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 2.1.5
Casus In het alternatieve circuit worden behandelingen aangeboden waarbij kort gezegd een ‘stamceltransfusie’ zou plaatsvinden. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) doet onderzoek in twee alternatieve klinieken waar deze behandeling wordt aangeboden. Hoewel patiënten vrij zijn om te kiezen welke behandeling zij willen, waarschuwt de IGZ voor mogelijke gevaren en geeft aan dat het effect van de behandeling verre van bewezen is. Vraag 1 (4 punten) Welke wet biedt het kader voor onderzoek van de IGZ? Licht uw antwoord kort toe. Antwoord: Het kader wordt geboden door de Kwaliteitswet zorginstellingen (2 punten). De wet verplicht instellingen (waaronder ook klinieken) in Nederland om verantwoorde zorg te bieden en de kwaliteit van de zorg systematisch te bewaken, beheersen en verbeteren. De IGZ is belast met toezicht en handhaving van deze wet. Zij kan de instelling een dwingende opdracht geven tot het nemen van een bepaalde maatregel, indien er direct gevaar is voor de patiënt (2 punten).
Vraag 2 (2 punten) Op welke website kunnen patiënten betrouwbare informatie van de overheid vinden als zij vragen hebben op het gebied van zorg en gezondheid? Antwoord: www.Kiesbeter.nl
Vraag 3 (4 punten) Indien in een alternatieve kliniek een tuberculose-infectie plaatsvindt dan moet dit worden gemeld. Waarom moet dit worden gemeld? Wanneer en bij wie moet dit worden gemeld? Wie moet de melding doen? Antwoord: Ja, meldingsplichtige ziekte (B-ziekte) ( 1 punt) De behandeld arts van de alternatieve kliniek (1 punt) moet dit melden bij de GGD (1 punt), nadat de diagnose is vastgesteld (1 punt).
Toets her2V12 / B2.1 0910 / afn. 02-08-2010 / MET antwoorden
Pagina 18 van 18