Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___
VUmc-compas
Toets
2V12 / Twee-voor-Twaalf
Semester B.2.2
2007-2008
Semestercoördinator
prof.dr. W.J. Mooi
Toetscode
2V12 T0708_2.2/ 04-07-2008
Studiejaar/ fase
tweede jaar/ Bachelor
Gelegenheid
1e
Toetsdatum
vrijdag 04-07-2008
Tijd
12.00 tot 14.30 uur
Toetsduur
2,5 uur
Plaats
5 verschillende locaties: o.a. TenT en Hoofdgebouw VU campus
Aantal en type vragen
open-boek-toets met 10 opdrachten met open (sub)vragen per opdracht 10 punten = max. 100 punten voor de toets
Aantal versies
1
Druk
enkelzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
21 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
boeken toegestaan naar eigen keuze student: zie pag. 2 rekenmachine
Kladpapier
apart uitgedeeld
Inleveren na afloop
toets met naam en studentnummer op ieder blad
De toetsopgaven
na afloop NIET meenemen
Antwoordsleutel/model
vragen en voorlopige sleutel na afloop op Blackboard
Schrijf op ieder vel bovenaan leesbaar je naam, student- en leergroepnummer! Anders wordt het niet nagekeken. Schrijf je antwoord leesbaar en met pen in de antwoordruimte; de grootte van de antwoordruimte is groter dan strikt nodig: schrijf alleen op wat er toe doet. Succes met de toets! Mobiele telefoons uit Tijdens het eerste uur en het laatste halfuur géén toiletbezoek Fraude wordt bestraft
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
1
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ 2V12
Literatuurlijst en gerelateerde opdrachten.
Aanbevolen naslagwerken of andere documentatie (mededeling op Bb voorafgaand aan de toets) Esch SCM van, Kreeke JJS van de. Recepten voor een goed gesprek deel 2. Amsterdam: SMPVU (2006) NHG-standaard: Het SOA-consult Zie: http://nhg.artsennet.nl/upload104/standaarden/M82/start.htm Gijs, L et al., Seksuologie (2004) Mackenbach en van der Maas, Volksgezondheid en gezondheidszorg. Derde druk hoofdstuk3, Theorie en methoden voor preventie Klapper cursus 2.2.2 (geheel) Robbins & Cotran, Pathologic Basis of Disease Farmacotherapeutisch kompas / www.fk.cvz.nl (specifiek info over astma) Sitsen, Farmacologie Prof. de Vries, Farmacotherapie op maat Zielhuis GA et al, Handleiding Medisch Wetenschappelijk Onderzoek
Landefeld et al.: Current Geriatric Diagnosis and Treatment
Studieopdrachten waaruit afgeleid is: Opdracht 1: 2.2.1. week 2 SO3, week 3 SO4, COP 2.2.1.3, CUP 2.2.1.3 Opdracht 2: 2.2.1 week 1: Practicum: Geslachtsorganen van man en vrouw week 3: Openingscollege, SO1 en SO3 Opdracht 3: 2.2.2 week 3: SO3 en 2.2.2 week 4: SO3 & OC 1. Opdracht 4: 2.2.2 week 4 SO 2, CUP 2.2.2.4, COP 2.2.2.4 Opdracht 5: 2.2.3 week 3 SO4 Opdracht 6: 2.2.3 week 3 SO2 Opdracht 7: 2.2.4 week 1 SO3, OS en SC Opdracht 8: 2.2.4 week 2 CUP Opdracht 9: 2.2.5 LO2 Opdracht 10:
2.2.5 LO2
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
2
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 1 / 3 vragen Afgeleid uit: - week 2 SO3 - week 3: SO4 - COP 2.2.1.3 - CUP 2.2.1.3
1a
Inleiding Op het spreekuur van de huisarts komt dhr. H. Hij is schoonmaker, 24 jaar, getrouwd, geen kinderen. De huisarts ziet hem wel vaker. Doorgaans gaat het om kleine problemen die vanzelf over gaan. Hij vertelt nu dat hij bang is voor een geslachtsziekte omdat hij een maand geleden ‘vreemd gegaan is’ met een vrouwelijke collega. Zijn vrouw was tot nu toe zijn enige seksuele partner, ze kennen elkaar nu 8 jaar. Hij heeft erg spijt van wat gebeurd is, het is ook bij die ene keer vreemdgaan gebleven. Lichamelijke problemen als afscheiding uit de penis heeft hij niet gemerkt. En hij heeft geen pijn, alleen een keer een beetje branderig gevoel bij het plassen. ‘Maar ja, dokter, je weet het niet. Je kunt toch ook een geslachtsziekte hebben zonder dat je het weet?’ Vraag 1 ( 4 punten) De huisarts kent dhr. H. als een man die nogal snel ongerust is. Om het risico op een geslachtsziekte goed in te kunnen schatten zijn twee verschillende vragen van belang. Formuleer deze twee vragen zo, dat ze letterlijk aan dhr. H. gesteld kunnen worden. Antwoord: 1 vraag moet gaan over de aard van het seksuele contact (1 punt) De student moet één van de volgende vragen opgeschreven hebben, of één die er op lijkt: Welk seksueel gedrag was het? Vaginaal, anaal, met de mond bevredigen? Is er een condoom gebruikt? Voor correcte formulering (begrijpelijk voor de patiënt, niet te grof, geen vage bewoordingen) (1 punt.) 1 vraag moet gaan over de partner (1 punt) Heeft deze meerdere partners gehad? Denkt de patiënt dat zij een geslachtsziekte heeft? Voor correcte formulering (begrijpelijk voor de patiënt, niet te grof, geen vage bewoordingen) (1 punt.) (Totaal 4 punten)
Vraag 2 (4 punten) De huisarts schat in dat dhr. H. een redelijke kans heeft op besmetting met chlamydia en/of gonorroe. Waar zal de huisarts bij het lichamelijk onderzoek op letten? Noem 4 verschillende aspecten. Antwoord: - Inspectie van de schacht van de penis, de glans penis en de meatus urethrae (1 punt). - Is er afscheiding? (1 punt) Indien aanwezig: is deze purulent of helder? (1 punt) - Laat bij ontbreken van afscheiding de urethra leegstrijken: komt er afscheiding uit de meatus? (1 punt) - Is er roodheid rond de urethra? (1 punt) - Is er een ulcus aan glans of preputium? (1 punt) (Maximum is 4 punten) Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
3
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 1
1b
Vraag 3 (2 punten) Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat dhr. H. een chlamydia-infectie heeft. Het vervolgbeleid bevat verschillende elementen, u geeft de uitslag en schrijft medicatie voor. Welk essentieel onderdeel ontbreekt nog aan dit vervolgbeleid? Wat vertelt u de patiënt hierover? Benoem dit kort. Antwoord: Partnerwaarschuwing (1 punt). Aangaande de richtlijn(en) is er nog 1 punt te verdienen als de student tenminste één van de volgende aspecten noemt,: - Zijn vrouw moet zo snel mogelijk op het spreekuur komen om zich te laten te testen. - Totdat ook de uitslag van haar test bekend is mag er geen onbeschermd seksueel contact zijn. - Kans op complicaties bij niet behandelen. (Maximum is 2 punten)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
4
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___
2a
Opdracht 2 / 2 vragen Afgeleid uit: 1. 2.2.1.1 Practicum: Geslachtsorganen van man en vrouw 2. 2.2.1.3 Openingscollege week 3 Man met seksuele disfunctie 3. 2.2.1.3 SO1 Studie opdracht: De oudere man 4. 2.2.1.3 SO 3 Sudie opdracht: Seksualiteit en fertiliteit na een dwarslaesie. Inleiding Meneer de B, 31 jaar, bezoekt uw spreekuur samen met zijn echtgenote, in verband met onvervulde kinderwens. Hij heeft 10 jaar geleden bij een motorongeval een complete dwarslaesie opgelopen (niveau Th 7) waardoor hij rolstoelafhankelijk is. Zij heeft een blanco medische voorgeschiedenis en een regelmatige menstruele cyclus. Het stel vrijt regelmatig waarbij hij alleen een erectie krijgt wanneer de penis oraal of manueel gestimuleerd wordt. Als zij “boven op hem zit” is de penis voldoende stijf voor penetratie; korte tijd na penetratie verslapt de penis weer. Er treedt geen ejaculatie meer op, ook niet bij intensieve masturbatie. Vraag 1 ( 7 punten) Maak een tekening van alle elementen van de psychosomatische cirkel van seks van Bancroft. Leg aan de hand van de tekening uit waarom meneer de B alleen door orale of manuele stimulatie van de penis een erectie kan krijgen en niet door visuele stimulatie.
Stimulus Fantasie Audiovisueel Tactiel Reuk
Psychosomatische cirkel van seks (Bancroft)
Hersenschors Cognitie Hypothalamus PVN & MPOA
Spinale centra
Bewustwording van de respons Cardiovasculaire respons Genitale respons
Genitale Stimulatie
20 februari 2008
Erectie Cursus 2.2.1
plaatje hoort bij antwoord
Antwoord: Bij een dwarslaesie is de verbinding tussen hersenen en het genitaal verbroken. Erecties die door cerebrale “opwinding” tot stand komen (zoals door bijvoorbeeld visuele stimulatie) zijn niet mogelijk. Wel erecties die door directe genitale stimulatie tot stand komen. (6 punten voor de tekening, 1 punt voor het correcte antwoord; totaal 7 punten).
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
5
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 2
2b
Vraag 2 (3 punten) Noem drie behandelingsopties die u met het echtpaar bespreekt wanneer zij naar mogelijkheden vragen om de erectie langer vol te houden. Antwoord: 1. Erectieondersteunende medicatie (bv Viagra) 2. Intracaverneuze injectie therapie 3. Implantatie van een erectieprothese (1 punt per juist alternatief; totaal 3 punten)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
6
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 3 / 5 vragen Afgeleid uit 2.2.2 week 3: SO3 en 2.2.2 week 4: SO3 & OC 1
3a
Vraag 1 (1 punt) Hoe luidt de Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor volwassenen (18-55 jaar)? Antwoord: Op tenminste vijf dagen per week een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit (1 punt)
Vraag 2 (3 punten) Lichamelijke activiteit bestaat uit drie componenten die bepalen hoeveel energie wordt gebruikt bij een bepaalde activiteit. Benoem deze drie componenten? Antwoord: - de duur (1 punt) - de frequentie (1 punt) - de intensiteit (1 punt)
Vraag 3 (2 punten) De intensiteit van een specifiek lichamelijke activiteit wordt vaak uitgedrukt in MET’s. Wat wordt aangegeven door deze MET’s? Antwoord: Het energieverbruik van de specifieke activiteit ten opzichte van het energieverbruik in rust bij dezelfde persoon. (2 punten)
Vraag 4 (2 punten) Lichamelijke activiteit kan naast positieve effecten op de gezondheid ook negatieve effecten hebben. Benoem twee aandoeningen die kunnen ontstaan ten gevolge van overmatige of niet goed gedoseerde lichamelijke activiteit. Antwoord: elk goed antwoord 1 punt voorbeelden zijn... blessures (diverse specifiek blessures zijn ook goed) plotse hartdood inspanningsastma de drie onderdelen van de female triad (Female triad los genoemd is fout)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
7
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 3
3b
Vraag 5 (2 punten) In het algemeen wordt geadviseerd om, ondanks de risico’s die geassocieerd zijn met lichamelijke activiteit en sport, toch te gaan bewegen? Noem kort de reden.
Antwoord De risico’s bij een regelmatige matige lichamelijke activiteit zijn relatief verwaarloosbaar ten opzichte van de gezondheidsvoordelen. (2punten)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
8
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 4 / 5 vragen
4a
Afgeleid uit 2.2.2 week 4: SO2, CUP 2.2.2.4 & COP 2.2.2.4 Casus Meneer Jansen (24 jaar) komt naar de spoedeisende hulp en vertelt tijdens het sporten door zijn linker enkel gegaan te zijn en daarbij een knap heeft gevoeld. Daarna kon hij zijn linker voet niet meer belasten. Vraag 1 (2 punten) Wat is het meest waarschijnlijke trauma-mechanisme, en wat is de meest waarschijnlijke diagnose? Antwoord: inversie-traumamechanisme, distorsie enkel/enkelband laesie (2 punten)
Vraag 2 (2 punten) Welke enkelbanden zijn hierbij aangedaan? Benoem er 3. Antwoord: laterale enkelbanden: ligg. talofibulare ant. en post., en lig. Calcaneofibulare (2 punten)
Vraag 3 (2 punten) Uit welke botstukken bestaan het bovenste en onderste spronggewricht. Geef per spronggewricht aan welke bewegingen er in mogelijk zijn. Geef een volledig antwoord.
Antwoord: BSG: Tibia, fibula en talus. Plantairflexie (flexie) en dorsaalflexie (extensie). OSG: talus, calcaneus en os naviculare. Inversie (supinatie) en eversie (pronatie)
Vraag 4 (2 punten) Op basis van welke symptomen bij het lichamelijk onderzoek zou U een röntgenfoto willen laten maken? Minimaal 2 benoemen. Antwoord: drukpijn laterale of mediale malleolus, asdrukpijn, function laesa, forse zwelling die lichamelijk onderzoek onmogelijk maakt benoemen van de Ottawa ankle rules ook goed
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
9
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 4
4b
Vervolg casus Door uw lichamelijk onderzoek wordt uw meest waarschijnlijke diagnose bevestigd en laat u de enkel van meneer Jansen intapen. Meneer Jansen blijft pijn houden na 3 dagen. U besluit toch een röntgenfoto te maken. Vraag 5 (2 punten)
In welke richting is deze röntgenfoto genomen? Benoem de afwijking die U ziet naar de Weber-classificatie.
Antwoord anterieur-posterieure röntgenopname van de enkel. Te zien is een Weber A fractuur (avulsiefractuur van de laterale malleolus). (2 punten)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
10
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 5 / 3 vragen Afgeleid uit 2.2.3 week 3 SO4
5
Casus Een 84-jarige patiënte heeft een linker hemisfeer laesie. Zij vertoont daardoor een neuropsychologische functiestoornis, waardoor zij weinig spreekt. Wat ze zegt, wordt vaak in telegramstijl gesproken. Zij blijkt ook een geringe woordenschat te hebben. Bij het lopen botst zij met haar verlamde rechterarm regelmatig tegen van alles op (o.a. meubilair, rolstoelen die in de gang staan, etc.). Zij lijkt zich dit niet te realiseren, beseft het niet en doet geen pogingen om de botsingen een volgende keer te voorkomen. Vraag 1 Van welke neuropsychologische functiestoornis is sprake m.b.t. het spreken? (4 punten) Antwoord: expressieve afasie; of motorische afasie; of Broca-afasie (goed = 4 punten; niets of fout = 0 punten).
Vraag 2 Geef een korte omschrijving van het kernprobleem van deze stoornis. (3 punten) Antwoord: het uiten c.q. maken van mondelinge en schriftelijke taal is gestoord; of stoornis in de bewegingsprogramma’s voor de motoriek van de spraakorganen (goed = 3 punten; niets of fout = 0 punten).
Vraag 3 Wat is de meest waarschijnlijke stoornis waardoor ze tegen van alles opbotst? (3 punten) Antwoord: Verwaarlozing van de rechter lichaamshelft; of hemi-inattentie (rechts) of neglect rechts (goed = 3 punten, niets of fout = 0 punten).
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
11
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 6 / 2 vragen Afgeleid uit 2.2.3 week 3 SO2
6
Casus Een 85-jarige man met een CVA rechts is bedlegerig en ligt op zijn linker zijde. Hij heeft een antidecubitus matras, maar de zuster is vergeten de pomp van het matras aan te zetten. Het matras is daardoor leeggelopen met als gevolg dat hij met zijn linker heup op de harde onderlaag van het bed ligt. De druk op zijn heup is hierdoor zelfs groter dan wanneer hij op een gewoon matras zou hebben gelegen. Hij ligt de hele nacht op zijn linker zijde. De druk die de patiënt ondergaat aan zijn linkerheup geeft aldaar weefselbeschadiging (situatie A). Vier dagen later, als de arts wederom de wond bekijkt, ziet de arts een diepe, open, wat droge wond met veel necrotisch weefsel aan de linkerheup. Vraag 1 Geef het type weefselbeschadiging (situatie A) aan dat zich in het spierweefsel voordoet (2 punten) Antwoord: Coagulatienecrose (2 punten ).
Vraag 2 Noem vier onderdelen van de behandeling van de bovenbeschreven open wond.( 7 punten). Antwoord: Druk opheffen (anti-decubitus matras, wisselligging, stekker in stopcontract) (1 punt) necrotomie of chirurgisch debridement (2 punten) gazen met natriumhypochloriet (Eusol) of in fysiologisch zout gedrenkte gazen (natte gazen) ( 2 punten) spoelen met fysiologisch zout of spoelen met handdouche (2 punten) (maximaal 7 voor dit antwoord).
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
12
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 7 / 4 vragen
7a
Afgeleid uit 2.2.4 –1 SO3, OS en SC
Casus Infecties met het Epstein Barr virus (EBV) kunnen leiden tot B-cel lymfomen, maar niet T-cel lymfomen. Vraag 1 Hoe komt het dat er geen T-cel lymfomen door EBV infecties ontstaan? (2 punten) Antwoord: B-cellen brengen CD21 tot expressie, maar T-cellen niet. Binding aan CD21 is noodzakelijk voor entry van het EBV in de gastheercel.(2 punten)
Vraag 2 Het HIV virus infecteert specifiek sommige T-cellen en macrofagen. Hoe komt het, dat B-cellen niet geïnfecteerd worden? (2 punten) Antwoord: Het HIV bindt aan CD4. Ook dit is een noodzakelijke stap voor entry in de gastheercel, in dit geval dus voor HIV. CD4 komt tot expressie in T helpercellen en macrofagen maar niet in Bcellen. ( 2punten)
Vraag 3 Predisponeert de ziekte AIDS tot het ontstaan van B-cel lymfomen? Zo ja, is er in dit verband een relatie met EBV? (3 punten) Antwoord: AIDS predisponeert inderdaad tot het ontstaan van B-cel lymfomen. Een polyclonale Bcelhyperplasie (o.a. ten gevolge van IL-6 productie door HIV-geïnfecteerde macrofagen) maakt onderdeel uit van de reactie op HIV infectie. Verder is er vaak een EBV infectie, die opspeelt in HIV patiënten en een belangrijke bijdrage levert aan het ontstaan van een zeer sterke, aanhoudende B-celproliferatie, met in het verlengde daarvan een toegenomen kans op neoplastische transformatie.
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
13
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 7
7b
Vraag 4 Noem nog een virus-geassocieerde tumor die vaak geassocieerd is met een HIV infectie en geef kort aan, hoe infectie met dat virus leidt tot proliferatie van het celtype, van waaruit deze tumor ontstaat. ( 3 punten) Antwoord: Het KS (Kaposi sarcoom) virus, ofwel HHV8 (humaan herpesvirus 8) . Lytische infectie resulteert in productie van tal van paracriene signaleringsmoleculen (oa. IL-6 - hoewel daarvan de rol bij hyperproliferatie in dit verband onzeker is - CC chemokines, vGPCR dat VEGF induceert) terwijl latente infectie leidt tot een proliferatief en anti-apoptotisch fenotype van de geïnfecteerde cel (inductie van cycline D; inhibitoren van p53).
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
14
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___
8a
Opdracht 8 / 4 vragen Afgeleid uit 2.2.4 week 2 CUP Casus U bent huisartsassistent en op uw spreekuur komt de heer MIlanovic met zijn dochter Josefien (geb. 14-06-2003). Twee weken geleden diagnosticeerde u astma bronchiale bij Josefien en schreef u salbutamol voor (inhalatie met voorzetkamer 100 microgram/dosis DA) welke zij zo nodig bij aanvallen van benauwdheid moest gebruiken. Josefien heeft echter nog steeds last van benauwdheid. Zij moet zeker elke dag haar ‘puffertje’ gebruiken en dit terwijl zij had verwacht dat het nu beter moest gaan met de nieuwe medicatie. De benauwdheid duurt ongeveer 5 minuten en reageert goed op de medicatie, en in de loop van enkele uren wordt de ademhaling weer normaal. De laatste twee dagen is Josefien wel verkouden geworden. Bij auscultatie vindt u een licht verlengd expirium en bij diep zuchten enkele expiratoire piepende bronchi. Verdere anamnese en lichamelijk onderzoek leveren geen afwijkende bevindingen op. U stelt de diagnose: Persisterend astma bronchiale ondanks salbutamol inhalatie z.n. Algemeen: Voorgeschiedenis: 2005 pneumonie; allergie cefalosporine; 2006: constitutioneel eczeem Co-morbiditeit/medicatie: geen Vraag 1 Formuleer uw therapeutisch doel bij deze patiënt. (1 punt) Antwoord: verminderen van de benauwdheid • normaal leefpatroon • normaal inspanningsvermogen • vermijden van ernstige benauwdheidsaanvallen • Al deze doelen horen nagestreefd te worden, en wel met zo min mogelijk medicatie en zo min mogelijk bijwerkingen. Het gaat echter wel steeds om symptomatische behandeling omdat de oorzaak van de astma niet weggenomen kan worden. ( 1 punt)
Vraag 2 Noem drie geneesmiddelgroepen waarmee u uw therapeutisch doel (vraag 1) kunt bereiken en geef van elke groep een korte beschrijving van het werkingsmechanisme. (3 punten) Antwoord: Kort-/langwerkende beta2-sympaticomimetica (bijvoorbeeld salbutamol/salmeterol, formoterol, terbutaline, efedrine). • Inhalatiecorticosteroiden (budesonide, fluticason, beclomethason) • Parasympaticolytica (ipratropium) NB tiotropium is alleen geïndiceerd bij COPD dus dit wordt niet goedgerekend als voorbeeld! • Xantine-derivaten (theofylline) • Antileukotrienen (montelukast) (Totaal 3 punten)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
15
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 8
8b
Vraag 3 Welke therapie kiest u voor Josefien, en wat is uw belangrijkste argument hiervoor? (4 punten) Antwoord: Corticosteroiden (bijv: Beclometason, fluticason, budesonide). Voor de keuze corticosteroid of een van de genoemde voorbeelden NIET goedgekeurd wordt het ophogen van de dosering kort-werkend betasympaticomimeticum of het voorstellen van een langwerkend beta-sympaticomimeticum.= 0 punten voor de gehele vraag. Motivatie: onderhoudsbehandeling met corticosteroïden geïndiceerd bij ? Dagelijkse klachten ? Meer dan 1x/week last van nachtelijk astma ? FEP var >30% ? >3-4 inhalaties van een kortwerkend beta-sympaticomimeticum per dag. Zie ook schema (bron: www.fk.cvz.nl) Voor de juiste keuze: 2 punten, voor de juiste motivatie: 2 punten
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
16
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___
8c
Vervolg opdracht 8 Vraag 4 Stel u wilt de ‘salbutamol inhalatie zo nodig’ wijzigen in ‘salbutamol drank onderhoudsmedicatie’ (dit is niet per sé de juiste keuze!!!). Schrijf hieronder een recept voor salbutamoldrank voor Josefien. (2 punten) Leeg recept voor de studenten:
Antwoord recept Naam arts: Pietje
R/
Voorschrijver Adres+tel: Prof dr Lammerslaan, 06-11.. Datum: 04-07-2007
R/ Salbutamol drank 0,4 mg/ml Da 150 ml S/ 1-4 dd 1-2 mg (liefst dosering in ml vermelden: 1-4 dd 2,5 – 5ml)
PV Josefien Milanovic geb. datum: 14-06-2003 Naam patiënt:
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
17
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___
Opdracht 9 / 6 vragen
9a
Afgeleid uit: 2.2.5 Leeronderzoek 2 Casus Een diëtist bij de GGD in Leeuwarden wil het lange termijn effect (van minimaal 1 jaar) meten van een programma waarin gezonde jong-volwassenen (18 tot en met 30 jaar) met overgewicht (BMI 25 tot en met 29,9 kg / m2) adviezen en begeleiding krijgen op het gebied van voeding en bewegen. Dit programma bestaat uit wekelijkse groepsbijeenkomsten van twee uur plus schriftelijke adviezen en duurt 6 maanden. Doel van de behandeling is het bereiken en behouden van een “gezonder gewicht”. Geef deze diëtist adviezen ten aanzien van de onderzoeksopzet, met name betreffende de volgende aspecten: Vraag 1 Keuze van controlegroep(en): beschrijf de kenmerken waaraan de controlegroep in ieder geval moet voldoen. (2 punten): Antwoord: de controlegroep moet dezelfde in- en uitsluitcriteria krijgen als de interventiegroep, met andere woorden: • leeftijd 18 tot en met 30 jaar • gezond • BMI 25 tot en met 29,9 kg / m2 Aantal punten bij juist antwoord 2, bij onjuist antwoord 0, gedeeltelijk juist: 1 punt
Vraag 2 Keuze van controlebehandeling(en); beschrijf deze. (1 punt) Antwoord: de diëtist wil het effect van haar programma meten. De controlebehandeling kan dan het beste bestaan uit geen programma, hooguit schriftelijke informatie. Na 12 maanden kan - om ethische redenen - alsnog de interventie worden aangeboden aan de controlegroep. (1 punt)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
18
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___
Vervolg opdracht 9
9b
Vraag 3 Op welke manier moet de toewijzing van onderzochte of controlebehandeling(en) plaats vinden? (2 punten) Antwoord: bij een dergelijk interventie onderzoek is toewijzing door randomisatie essentieel. (2 punten)
Vraag 4 Welke uitkomstmaat kiest u? (Hoe kan het effect gemeten worden?) (1 punt): Antwoord: het ligt voor de hand om de BMI te kiezen als uitkomstmaat, het effect is dan het verschil in de loop van de tijd. Alternatief dat ook goed gerekend wordt: middelomtrek, het effect is dan het verschil in middelomtrek in de loop van de tijd. (1 punt)
Vraag 5 Welke voorwaarden moeten gelden voor degene, die de uitkomstmaat meet? (2 punten) Antwoord: het is belangrijk dat de metingen verricht worden door een onafhankelijk persoon, liefst "blind", dat wil zeggen zonder dat die persoon weet in welke behandelgroep de te meten persoon is geplaatst. (2 punten)
Vraag 6 Welke factoren zijn belangrijk ten aanzien van de omstandigheden van de meting, en de meting zelf? (2 punten) Antwoord: Belangrijk is dat men over goed geijkte meetinstrumenten beschikt voor het nauwkeurig meten van de lichaamslengte en het lichaamsgewicht. Verder is standaardisatie belangrijk. Bijvoorbeeld wat betreft tijd van de dag, welke kleding men op de weegschaal mag dragen. (2 punten)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
19
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Opdracht 10 / 3 vragen
10
Afgeleid uit: 2.2.5. Leeronderzoek 2 Casus Een huisarts verwijst de 74 jarige heer A naar de fysiotherapeut voor een looptraining wegens claudicatio intermittens (‘etalagebenen’). Bij claudicatio intermittens treedt pijn in het been op na inspanning doordat de bloedtoevoer en daarmee de zuurstoftoevoer naar weefsels in het been tekort schiet. De heer A krijgt drie maal per week gedurende twintig minuten looptraining met als doel het vergroten van de loopafstand (doordat collaterale arteriën worden gevormd). De loopafstand is als volgt gedefinieerd: De loopafstand is het gemiddelde van 1) de afstand die de patiënt kan lopen zonder dat hij pijn in het been / de benen krijgt en 2) de totale afstand die de patiënt (aanvankelijk zonder pijn en vervolgens met pijn) kan lopen. Voor aanvang van de therapie meet de fysiotherapeut een loopafstand van 120 meter (baselinemeting). Na één week therapie meet de fysiotherapeut een loopafstand van 150 meter.
Vraag 1 Is de loopafstand een valide maat voor het meten van het effect van de therapie? (2 punten) Antwoord: ja, want het doel is immers het vergroten van de loopafstand. (2 punten, bij onjuist antwoord 0).
Vraag 2 Waarop moet gelet worden bij het meten van de loopafstand opdat de verkregen waarden reproduceerbaar zijn? (6 punten) Antwoord: het parcours moet gestandaardiseerd zijn en juist worden gelopen (geen bochten afsnijden) of men moet gebruik maken van een gestandaardiseerde loopband De gemoedstoestand en de algemene conditie en eventueel gebruik van medicijnen door de patiënt kunnen een rol spelen in de loopafstand die wordt behaald (intra-persoons variabiliteit) De mate waarin de patiënt aangemoedigd wordt kan een rol spelen. (Aantal punten voor ieder benoemd aspect 2, dus totaal maximaal 6.)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
20
Naam______________________studentnummer ____________leergroepnr___ Vervolg opdracht 10
10b
Vraag 3 Welke conclusies kan men trekken uit het verschil tussen de gemeten loopafstanden van 120 meter voor en van 150 meter na een week therapie? Beargumenteer uw antwoord. (2 punten) Antwoord: Waarschijnlijk is hier sprake van bias en van een geringe reproduceerbaarheid want het is uiterst onwaarschijnlijk dat er na één week behandeling al een verbetering van 30/120 = 25% is opgetreden! Maar hier kan ook heel goed sprake zijn van een subjectieve verbetering omdat de patiënt weet dat hij in een onderzoek is betrokken. (voor ieder benoemd aspect: 1 punt, dus totaal maximaal 2.)
Toets 2V12 / B.2.2 / 04-07-2008
21