Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
VUmc-compas
Hertoets
her2V12 / Her Twee-voor-Twaalf
Semester B.1.1
2007-2008
Semestercoördinator
Prof. Dr. R.H.J. Beelen
Toetscode
2V12B12H / 04-08-2008
Studiejaar/ fase
eerste jaar/ bachelor
Gelegenheid
1e
Toetsdatum
maandag 4 augustus 2008
Tijd
15.15 – 17.45 uur
Toetsduur
2,5 uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
open-boek-toets met 10 opdrachten met open (sub)vragen per opdracht 10 punten = max. 100 punten voor de toets
Aantal versies
1
Druk
enkelzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
12 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
boeken toegestaan naar eigen keuze student: zie blad 2
Inleveren na afloop
toets met naam en studentnummer op ieder blad
De toetsopgaven
na afloop NIET mee te nemen
Antwoordsleutel/model
vragen en voorlopige sleutel na afloop op Blackboard
Schrijf op ieder vel bovenaan leesbaar je naam, student- en leergroepnummer! Anders wordt het niet nagekeken. Schrijf je antwoord leesbaar en met pen in de antwoordruimte; de grootte van de antwoordruimte is groter dan strikt nodig: schrijf alleen op wat er toe doet. Succes met de toets! Mobiele telefoons uit Tijdens het eerste uur en het laatste halfuur géén toiletbezoek Fraude wordt bestraft
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 1 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____ her2V12
Literatuurlijst en gerelateerde opdrachten.
Aanbevolen naslagwerken of andere documentatie (mededeling op Bb voorafgaand aan de toets) Boeken (uit de kernboekenlijst): boeken/artikels/handleidingen/SO’s als genoemd boven - Immunologie-boek eventueel (niet noodzakelijk) - Genetica-boek eventueel (niet noodzakelijk) - Anatomie boek (Donkelaar et al en Weir and Abraham) en Merck Manual - Widmaier et al.: Vander (Human Physiology) - Medische Psychologie: boek Kaptein et al (niet noodzakelijk) - Zielhuis et al.en Kirkwood et al. - Practicumhandleidingen 1.1.3.4 (Leescompas) en 1.1.4.1 (Kritisch lezen) opdracht 1. practicum celbiologie cursus 1.1.1 week 2 en SO4 cursus 1.1.1 week 2. opdracht 2. Afgeleid uit 1.1.2 Merck manual, Ten Donkelaar et al, practicum fysiologie& anatomie opdracht 3. Afgeleid uit 1.1.3 Gerelateerd aan SO2 en SO3 van week 3. Bron: Vander/Merck opdracht 4. Afgeleid uit Studieopdracht 1.1.4. week 2 SO4, alsmede practicum 1.1.4. week 2 (melanoom en UV-schade). opdracht 5. Opdracht B1: afgeleid uit cursus 1.1.3, COP 1.1.3.4 Kritisch lezen van een medisch wetenschappelijk artikel en cursus 1.1.4, COP 1.1.4.1 Meten via vragenlijsten, cursus 1.1.5 en studieboek Zielhuis opdracht 6. Afgeleid uit 1.1.1 week 2 SO2 (genetica) opdracht 7. Afgeleid uit 1.1.2 Ten Donkelaar et al, Weir and Abrahams en Practica opdracht 8. Vander’s Human Physiology Hoofdstuk 13, 1131 SO2 opdracht 9. Afgeleid uit 1.1.4. week 3 SO4 opdracht 10. Opdracht B2: Afgeleid uit practicum COP 1.1.4.1 Meten via vragenlijsten, cursus 1.1.5 en studieboek Kirkwood
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 2 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
1
Opdracht 1 / 5vragen Afgeleid uit Cursus 1.1.1.: practicum celbiologie cursus 1.1.1 week 2 en SO4 cursus 1.1.1 week 2. Vraag 1 (2 punten) Wat is de functie van B-lymfocyten? Antwoord: afweer in de humorale immuunrespons antistoffen (=verwerven)
Vraag 2 (2 punten) Spelen B-lymfocyten een rol in de innate of in de adaptive immunity? Antwoord: adaptive immuniteit
Vraag 3 (2 punten)? Wat betekent het dat B-lymfocyten in apoptose gaan? Antwoord: letterlijk geprogrammeerde celdood.
Vraag 4 (2 punten) Cellen kunnen ook in necrose gaan. Wat betekent dit? Geef een voorbeeld. Antwoord: celdood met desintegratie van celmembranen etc. Bijvoorbeeld bij verbranding etc. celdood 1 punt voorbeeld 1 punt
Vraag 5 (2 punten) Wat is het voordeel van apoptose? Antwoord: necrose geeft altijd ontstekingsreactie, apoptose niet.
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 3 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
2
Opdracht 2 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.2. Merck manual, Ten Donkelaar et al, practicum fysiologie, practicum anatomie Inleiding: Coxarthrose. Bij arthrose of osteoarthritis (Eng.) treedt er een “slijtage op van het heupgewricht” . Dit uit zich door progressieve pijn, verlies van beweeglijkheid en dwangstand van het gewricht (flexiecontractuur). Heuppijn wordt meestal gelokaliseerd in de lies en langs de binnen-, voor- of buitenzijde van het bovenbeen tot de knie. Soms klaagt de patiënt zelfs uitsluitend over pijn in de knie. Lage rugpijn kan ook van de heup afkomstig zijn. Eerst is er slechts af en toe pijn. Later krijgt de pijn een meer blijvend karakter en treedt ze ook ’s nachts op. Arthrose wordt gekenmerkt door toenemende pijn bij het belasten van het been en startpijn. Verlies van beweeglijkheid wordt door de patiënt gewoonlijk pas vermeld als het aantrekken van sokken en het knopen van veters niet meer mogelijk is. Vraag 1 (4 punten) Noem 4 kenmerken die te zien zijn op een röntgenfoto van de heup bij arthrose. Antwoord: - versmalling van de gewrichtsspleet 1 punt - osteopetrose van het subchondrale bot 1 punt - cystevorming in het subchondrale bot 1 punt -osteophytvorming 1 punt
Vraag 2 (2 punten) Uit welke arteriën kunnen bloedingen optreden bij het verwijderen van de versleten femurkop? Antwoord: A. circumflexa medialis en lateralis arteria capitis femoris
Vraag 3 (4 punten) Hoe kunt u verklaren dat de pijn bij arthrose van de heup soms ook in de knie gevoeld kan worden?
Antwoord: “ referred pain” de pijnperceptie uit de heup komt gedeeltelijk in het zelfde ruggenmergsegment binnen als de pijnperceptie uit de knie Totaal 4 punten 2 punten als alleen “referred pain” genoemd wordt zonder verdere uitleg.
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 4 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
3
Opdracht 3 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.3. (secretie en absorptie) Vraag gerelateerd aan SO2 en SO3 van week 3. Bron: Vander/Merck Overmatig braken kan leiden tot een verhoogde pH van het bloed. Vraag 1 (Totaal 4 punten) Hoe verklaart u dit (2 punten)? Betrek in uw antwoord het mechanisme van zuurproductie door de pariëtale cel. (2 punten) Antwoord: de H+ ionen die uitgescheiden worden door de pariëtale cel, zijn (uiteindelijk) afkomstig van H2CO3, dat gevormd wordt uit CO2 en H2O en dissocieert in H+ en HCO3- (bicarbonaation). Het HCO3- ion verlaat de pariëtale cel via een HCO3-/Cl- uitwisselaar en wordt daarna opgenomen in de bloedcappilairen. Normaliter wordt het H+ in het maagzuur later weer geneutraliseerd door HCO3- secretie door de pancreas, die voor de productie van dit secreet weer de HCO3- ionen uit het bloed gebruikt.(2 punten) Als de H+ ionen door braken het lichaam verlaten, kunnen ze niet meer de HCO3- ionen neutraliseren die bij de productie van het maagzuur zijn ontstaan waardoor de pH van het bloed stijgt. (2 punten) (2 punten voor juiste verklaring)
Vraag 2 (Totaal 2 punten) Verwacht u dat het volgen van een dieet dat leidt tot een hoge maagzuurproductie (bv. door een hoog eiwitgehalte van de voeding) gevolgen heeft voor de pH van het bloed (1 punt)? Beargumenteer uw antwoord. (1 punt). Antwoord: nee: als er meer maagzuur geproduceerd wordt, zal er ook meer bicarbonaat gesecreteerd worden, zodat de pH in balans blijft. (1 punt) in tegenstelling tot overmatig braken, kan ernstige diarree zoals bij cholera juist leiden tot een verlaagde pH van het bloed. (1 punt)
Vraag 3 ( Totaal 4 punten) Leg uit hoe door overmatige diarree er een verlaging van de pH in het bloed kan ontstaan (2 punten). Geef daarbij aan of dit effect gerelateerd is aan een verstoring van de secretie, de absorptie of van beide processen. (2 punten).
Antwoord: de verlaagde pH van het bloed is het gevolg van een verlies van bicarbonaationen, één van de componenten van het secreet van de (dunne en dikke) darm. De oorzaak van de diarree (en daarmee de acidose) is een verhoogde secretie. Echter, door de verhoogde motiliteit schiet de terugresorptie van o.a. bicarbonaationen tekort, dus een verstoorde absorptie draagt ook bij aan dit proces. (1 punt voor secretie, 1 punten voor absorptie) (2 punten voor zowel absorptie als secretie)
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 5 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
4
Opdracht 4 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.4 SO 4 (ziekte en stress), practicum 1.1.4.2 (melanoom en UV-schade).
Inleidng; Uit het verhaal van de patiënte met een melanoom word geciteerd: “hoeveel kans heb ik om het te overleven en is 1,1 millimeter nou niet zo dik, want het wordt pas heel riskant bij anderhalve millimeter heb ik de indruk” Vraag 1 (2 punten) In hoeverre is de dikte van een melanoom gerelateerd aan de prognose? Antwoord: de dikte van een melanoom is direct gerelateerd aan de prognose: hoe dikker hoe slechter de prognose.
Vraag 2 (2 punten) Melanomen worden wel geclassificeerd met een ABCDE . Waar staan eigenlijk de letters D en E voor?
Antwoord: D=diameter (en geen dikte!) (1 punt) E=Evolving (1 punt)
Vraag 3 (Totaal 6 punten) De bewuste patiënte moet proberen een juiste copingsstijl te ontwikkelen om aan de stress van deze diagnose het hoofd te bieden. Welke 3 hulpbronnen onderscheiden wij hier (3 punten), en geef van iedere hulpbron een voorbeeld (3 punten)? Antwoord: psychologisch – vb. zelfwaardering (1+1 punt) sociaal – steunpunten, omgeving etc. (1+1 punt) praktisch – financiën, vervoer, werkkring (1+1 punt)
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 6 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
5
Opdracht 5 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.3 t/m 1.1.5: opdracht B1: afgeleid uit cursus 1.1.3, 1.1.3.4 cop Kritisch lezen van een medisch wetenschappelijk artikel en 1.1.4.1 cop Meten via vragenlijsten, cursus 1.1.5 en studieboek Zielhuis Inleiding. Lees de volgende samenvatting van een wetenschappelijk onderzoek voordat u de vragen beantwoordt.
Titel: De verspreiding van obesitas in een groot sociaal netwerk. Achtergrond: Obesitas komt steeds vaker voor sinds de afgelopen 30 jaar. De onderzoekers hebben gekeken naar de verspreiding van obesitas van mens op mens als mogelijk risicofactor in de obesitas epidemie. Methoden: De analyse betrof een dicht sociaal netwerk van 12.067 mensen die regelmatig onderzocht zijn tussen 1971 en 2003 in het kader van een onderzoek naar hart- en vaatziekte. De body mass index (BMI) was bekend van alle betrokkenen gedurende de gehele periode. Statistische modellen zijn toegepast om te kijken of toename in gewicht bij de ene persoon verband hield met toename in gewicht bij vrienden, sibs (broers of zussen), de partner en buren. Resultaten Clusters van obese personen (BMI minstens 30) zijn gevonden in de hele onderzoeksperiode. De clusters konden niet toegeschreven worden aan selectief ontstane vriendschappen tussen obese mensen. De kans om obees te worden steeg met 57 % (95% betrouwbaarheidsinterval, 6 tot 123) als de persoon een vriend of vriendin had die obees werd tijdens een bepaalde periode. Tussen volwassen sibs, als één sib obees werd steeg de kans dat de andere obees zou worden met 40% (95% BI, 21 tot 60). Als één partner obees werd, steeg de kans dat de andere partner obees zou worden met 37% (95% BI, 7 tot 73). Een dergelijk effect is niet gevonden tussen buren die dicht bij elkaar woonden. De verspreiding van obesitas in het netwerk kon niet verklaard worden door de groeiende trend van stoppen met roken. Conclusie Netwerken lijken relevant te zijn tot het biologische en gedragskenmerk van obesitas. Obesitas lijkt zich te verspreiden via sociale verbanden. Deze bevindingen hebben betekenis voor klinische interventies en volksgezondheid. Vraag 1 (4 punten) Welk type onderzoek is dit? Antwoord: cohort onderzoek (4 punten)
Vraag 2 (2 punten) Noem een voordeel van dit type onderzoek. Antwoord: voordeel: oorzakelijke verbanden kunnen aangetoond worden eventueel: geschikt voor zeldzame risicofactoren. (2 punten)
Vraag 3 (4 punten) Noem twee mogelijke nadelen van dit type onderzoek. Antwoord: (maximaal 4 punten totaal) nadeel: - lange follow-up tijd (2 punten) of - eventueel: gevoeligheid voor confounding (2 punten) of - eventueel: drop-out of selectieve drop-out (2 punten) Dus: 2 punten per correct nadeel Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 7 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
6
Opdracht 6 / 3 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.1 week 2 SO2 (genetica). Vraag 1 (Totaal 4 punten) Leg het begrip “een autosomaal dominante ziekte” uit.(2 x 1 punt) Geef een voorbeeld uit de dermatologie.(2 punten) Antwoord: zowel mannen als vrouwen zijn aangedaan en geven de ziekte (bij heterozygoot) voor 50% door aan zowel zonen als dochters: dominant (1 punt) autosomaal (1 punt) bijvoorbeeld Ehlers-Danlos syndroom (2 punten)
Vraag 2(Totaal 2 punten) Leg uit wat een geslachtsgebonden ziekte is (1 punt) en noem een voorbeeld (1 punt). Antwoord: ligt op X-chromosoom.(1 punt) bijvoorbeeld kleurenblindheid.(1 punt)
Vraag 3 (Totaal 4 punten) Wat betekent een multifactoriële ziekte (2 punten) en noem een voorbeeld uit de dermatologie. (2 punten) Antwoord: meerdere genen + omgevingsfactoren spelen een rol.(2 punten) bijvoorbeeld psoriasis.(2 punten)
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 8 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
7
Opdracht 7 / 4 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.2. Ten Donkelaar et al, Weir and Abrahams en practica Inleiding. Een jongen van 10 jaar oud besluit helaas te gaan voetballen. Hij blijkt talent te hebben en geeft zich helemaal. Op een nare zondagmiddag botst hij tegen een tegenstander op en bezeert daarbij zijn knie. Lopen is bijna niet meer mogelijk. De plaatselijke huisarts onderzoekt zijn knie. Hij wil weten of er ligamenten gescheurd zijn. Vraag 1 (2 punten) Welk ligament test hij met een fibulaire (laterale) abductie in de knie? Antwoord: de mediale of tibiale collaterale ligamenten. (2 punten)
Daarna onderzoekt hij of de menisci intact zijn. Vraag 2 (3 punten) Wat zijn de morfologische verschillen van tussen de mediale en de laterale meniscus? Antwoord: de mediale meniscus is groter de mediale meniscus zit vast aan de collaterale ligamenten en de laterale meniscus niet (3 punten)
Vraag 3 (4 punten) Waarom is de mediale meniscus kwetsbaarder dan de laterale meniscus? Antwoord: de mediale meniscus zit dus vast aan de collaterale ligamenten en kan daarom niet zo makkelijk meebewegen en is daarom kwetsbaarder(4 punten) De huisarts besluit toch een foto te laten maken (zie hieronder) Vraag 4 (1 punt) Wat is er op deze foto te zien?
Antwoord: er is een fractuur van de patella (1 punt)
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 9 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____ Opdracht 8 / 4 vragen
8
Afgeleid uit cursus 1.1.3 Vander’s Human Physiology Hoofdstuk 13, 1131 SO2 De diffusiecapaciteit van de long. Een patiënt heeft een zuurstofsaturatie in arterieel bloed van 92% in rust. Deze lage saturatie kan het gevolg zijn van een te lage diffusiecapaciteit van de long. Vraag 1 (1+1 punt) Noem twee factoren die de diffusiecapaciteit van de long in rust bepalen. Antwoord: het alveolaire oppervlak (1 punt) en de afstand tussen gas in alveoli en de erythrocyten in de longcapillairen. (1 punt)
Vraag 2 (3 punten) Waarom wordt de diffusiecapaciteit van de long bepaald met koolmonoxide (CO)? Antwoord: omdat CO zeer sterk bindt aan hemoglobine zodat gesteld kan worden dat PCO = 0 in de longcapillairen .(1 punt) deze veronderstelling maakt het mogelijk de diffusiecapaciteit te berekenen uit de wet van Fick. (2 punten)
Vraag 3 (2 punten) Welke twee effecten kan een lage diffusiecapaciteit van de long op het arteriële kooldioxide (CO2) gehalte hebben? Antwoord: geen effect (CO2 is normaal) (1 punt), of CO2 is verlaagd (1 punt)
Vraag 4 (3 punten) Verklaar hoe de effecten van de lage diffusiecapaciteit op de arteriële CO2 spanning tot stand komen. Antwoord: O2 diffundeert veel sneller dan zuurstof dus de lage longdiffusiecapaciteit is geen determinant van de p CO2 (1 punt) of er is sprake van hyperventilatie (1 punt) door de lage pO2 in het bloed (1 punt), waardoor de alveolaire p CO2 en dientengevolge de arteriële p CO2 daalt
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 10 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
9
Opdracht 9 / 2 vragen Afgeleid uit cursus 1.1.4. week 3 SO4 (obesitas/diabetes) Vraag 1 (1 punt) Wat is obesitas/diabetes (kort antwoord, 1 punt). Antwoord: suikerziekte (overgewicht) (1 punt) (lange verhalen = 0 punten)
Vraag 2 (Totaal 9 punten) a. Welke 3 niveaus van preventie worden in het algemeen onderscheiden?(3 punten) b. Wat is het doel van de niveaus van preventie? (3 punten) c. Noem de doelgroepen per niveau van preventie. (3 punten) Antwoord: a. ziekte voorkomen door oorzaak weg te nemen; doelgroep gezonde populatie. (3 punten) b. doel in een vroeg stadium opsporen; doelgroep ziek, verhoogd risico, genetische aanleg, maar ziekte nog niet vastgesteld. (3 punten) c. is een vorm van zorg; tekorten in gezondheidstoestand opheffen, reduceren of compenseren: ziekte is reeds vastgesteld maar patiënt zelfredzaam maken, complicaties voorkomen.(3 punten)
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 11 van 12
Naam_______________________studentnummer _________leergroepnr.____
10
Opdracht 10 / 4 vragen Afgeleid van opdracht B2: practicum 1.1.4.1 cop Meten via vragenlijsten, cursus 1.1.5 en studieboek Kirkwood Inleiding. Vergelijk de volgende twee schalen die gebruikt worden bij vragenlijsten. A
nooit
zelden soms
vaak
altijd
B
nooit
zelden vaak
zeer vaak
Vraag 1 (2 punten) Welk meetniveau gebruiken deze schalen? Antwoord: ordinaal (2 punten) (categoriaal ook goed rekenen) Vraag 2 (Totaal 4 punten) a. Wat is het belangrijkste verschil tussen schaal A en B? (2 punten) b. wat is de consequentie van dit verschil? (2 punten) Antwoord: a. A heeft een oneven aantal categorieën (2 punten) b. zodat je een neutrale positie kunt kiezen. (2 punten)
Bezoekers aan twee Amsterdamse poliklinieken krijgen een vragenlijst om in te vullen. De lijst begint met de volgende vraag: Hoeveel last heeft u van uw ziekte/klachten? Kruis één hokje aan (1= helemaal geen last, 13 = verschrikkelijk veel last). 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
13
Vraag 3 (maximaal 2 punten) Noem twee nadelen van deze vraagstelling? (1 punt per nadeel) Antwoord: 1. te veel antwoordcategorieën dus gaat verder dan limits of human discrimination punten. 2. face validity is slecht. 3. onduidelijk wat er wordt bedoeld. (1 punt per nadeel, maximaal 2 punten)
De volgende aanvulling betreft vraag 4. Onderzoekers besluiten om de vraag anders te gaan stellen, namelijk als volgt: Heeft u momenteel veel last van de ziekte/klacht waarvoor u naar de polikliniek bent gekomen? ja/nee (omcirkel één antwoord) Vraag 4 (2 punten) Met welke statistische toets kunnen de patiënten uit de twee poliklinieken nu vergeleken worden? Antwoord: chi kwadraat (2 punten)
Toets 2V12 / B.1.1 0607 / 04-08-2008 / met antwoordenTdN09-07-08
Pagina 12 van 12