HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
De Wechelse leerlooierijen Rosette Dillen en Jules van Olmen Inleiding De ongetrouwde en langstlevende dochter van leerlooier Alfons Van Roey, Gabriëlle, is in 1996 op 91-jarige leeftijd overleden. Daarmee komt het Seringenhof te koop en valt er een doek over een familie die in Wechel enkele decennia lang betrekkelijk belangrijk was. Het is tevens het einde van de leerlooiersperiode in dit dorp.(1) , Fons Van Roey zette op het einde van de vorige eeuw een leerlooierij op die tot circa 1975 zou blijven bestaan. Naar zijn voorbeeld werd op de eeuwwisseling nog een tweede looierij opgestart in Wechel die echter niet erg lang bleef bestaan. Het Seringenhof, met een tuin van een hectare groot en bewoond door August Wouters sr. en jr. en later door de Van Roey's, is bij de Wechelaar steeds geassocieerd geworden met welstand en een zekere grandeur.
Seringenhof, woning van leerlooier Alfons Van Roey. (Verzameling Rosette Dillen)
5 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Zeker bij de jeugd roept het statige huis beelden op uit een romantisch verleden. Een park, meer en meer in de greep van de dominerende natuur die met niet aflatende ijver elke menselijke ingreep tenietdoet, een imposante woning die traag maar zeker haar sterkte en veiligheid verliest en wat vergeten werkhuizen, verscholen achter het struikgewas en die bij elke storm wat meer averij oplopen, dat is wat er momenteel overblijft van een familie Wechelaars, die dank zij huiden looien zich een zekere welstand had kunnen veroorloven.
Seringenhof, een statige herenwoning. (Foto Rosette Dillen)
6 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
1. De eerste leerlooierij (1893-1975) Alfons Van Roey kocht het Seringenhof van zijn neef August Wouters jr., wiens vader het huis gebouwd had rond 1898. Deze August Wouters sr. was de broer van Alfons Van Roey's moeder, Theresia Wouters, beiden kinderen van Adriaan Wouters, Wechels burgemeester gedurende dertig jaar. Toen Alfons Van Roey dit huis kocht, was hij al een welgesteld looier. Vooreerst had hij zijn intrek genomen in een wat bescheidener woning, gelegen aan 'Den Hert'.
Alfons Van Roey anno 1896, 27 jaar oud en ook toen reeds een gepassioneerd jager: konijn in de hand, bakje met fret om de hals, schop op de schouder en de trouwe jachthond aan de voeten. (Verzameling Rosette Dillen)
7 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Alfons Van Roey was de oudste zoon (°1869) van Frans Van Roey, woonachtig in een herberg en winkelhuis in het dorp; sinds 1908 deed deze herberg dienst als 'tramstatie' (huis van Jules en Jeanne De Walsche-Van Oeckel). Ze waren een welstellend gezin en Fons kreeg een verzorgde opvoeding bij de Jezuieten te Turnhout. De specifieke opleiding tot leerlooier kreeg hij te Stavelot en te Sint-Amands. Stavelot was toen, samen met Luik, Namen en Dinant een leerlooierscentrum met zo'n 250.000 huiden per jaar. Tevens was de opleiding aldaar een gelegenheid om de Franse taal echt onder de knie te krijgen, hetgeen in die tijd nog een absolute must was, vermits de meeste huiden vanuit het buitenland kwamen en alle correspondentie in het Frans gebeurde. Sint-Amands was in de vorige eeuw echt belangrijk als looierscentrum. 'In 1896 kwam er ook een aanzet van een industriële leerlooierij, bestemd voor 500 a 600 arbeiders. Dit kwam er volledig tot ontwikkeling in 1920 met een geheel machinale looierij.'(2) Hier leerde Fons de knepen van het vak. Eenmaal vierentwintig jaar oud was hij klaar om met een eigen zaak te starten. Alfons Van Roey deed in 1893 een aanvraag om een looierij te kunnen opzetten. De locatie was gepland op Den Hert, en de aanvraag werd door het gemeentebestuur goedgekeurd.(3) In 1898 trouwde Alfons met Maria Smolders, dochter van een lijnwaadhandelaar en wever uit Pulle. Zij trokken naar Den Hert, een eenvoudig woonhuis, waarachter de huidenvetterij lag. Vanaf het begin van de eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog profiteert de ledernijverheid van de groeiende economie. De huidenprijzen en de daaraan gekoppelde lederprijzen stijgen gestaag. Dat was gunstig voor de kuipleerlooier die zijn kapitaal, dat in de vorm van huiden en looistoffen in de grond zat, steeds meer waard zag worden. De looier had in deze periode geluk met de ontwikkeling van huiden en lederprijzen, want de winsten in de kuiplooierij waren in het begin van deze eeuw niet erg stabiel en het looiproces duurde zowat twee jaar. De uitspraak 'Een looier moet lomp, sterk en rijk zijn' was typerend voor het oude bedrijf. Er moest had gewerkt worden, het werk was zwaar en men had een redelijk kapitaal nodig om de noodzakelijke huiden en schors te kunnen kopen die nodig waren om te starten en dan duurde het nog twee jaar voordat de eerste inkomsten uit het bedrijf binnenkwamen.(4) De leerlooierij van Fons Van Roey was, zoals de meeste looierijen uit.het begin van deze eeuw, een klein bedrijf met een tweetal arbeiders in dienst: Louis Lathouders (vader van Emiel en Fons) en Flor Boeckx
8 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Kopie van onderzoek tot het beginnen van een leerlooierij, 1893. (G.A. Lille)
Den Hert anno 1906. In de gevel woonde de familie Van Tichelen-Van Herk en in het langer.gedeelte woonde A. Van Roey met zijn gezin. Het woonhuis bestond uit een deur met raam, uiterst links bemerken we nog een deel van de opslagplaats. (Verzameling Rosette Dillen)
9 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Looiers tijdens de pauze. Uiterst rechts bemerken we Louis Buylinckx. (Verzameling Marcel van Echelpoel)
(vader van Frans en Martha).(5) Maar het bedrijfje maakte vrij snel goede winsten en de zaken begonnen beter en beter te gaan. Fons breidde zijn personeel uit tot zelfs acht arbeiders. Louis Buylinckx, Leonce Stevens, Louis Stevens, Constant Van Dijck, Edmond Aerts en de oude getrouwen Louis Lathouders en Flor Boeckx. Ferdinand Geentjens werkte er een tijdje als nachtwaker. Eén van de werknemers werd aangesteld om bij de beenhouwers de huiden te gaan ophalen. Louis Lathouders was zowat de meestergast. Fons Van Roey is altijd een verwoed jager geweest en als Louis aanwezig was, kon Fons gerust gaan jagen. 'Als Louis er is, dan kan er niets misgaan,' zei Fons altijd. Hij was wel niet altijd meegaand in de omgang en durfde lijnrecht ingaan tegen de mening van zijn patroon. Meermaals trok hij er in een 'Franse colère' uit en keer op keer ging Fons hem terughalen, tot contentement van Louis op dat moment. Soms werkten er ook vrouwen in de huidenvetterij. Marie SmansCaers (moeder van Net Smans, °1914) hielp bij Van Roey in het huishouden, maar trok ook geregeld de looierij in om mee de huiden te rekken of te 'strijken'. Er hebben nog andere vrouwen in de looierij
10 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
gewerkt, want het verhaal ging de ronde dat zelfs ooit linnen lakens in de machine werden gelegd in de overtuiging dat ze er gestreken uit zouden komen. Maar dat bleek anders uit te draaien. Ze hingen in flarden van elkaar. Van wie dat illustere idee kwam, is niet meer geweten. Het bedrijfje van Fons Van Roey profiteerde van het feit dat er in de jaren 1890-1900 een ingrijpende crisis zich voordeed in de looibedrijvigheid. Er werd een begin gemaakt met de invoer van exotische schorsen met een hoger looistofgehalte. Eikenschors bevat slechts 9% looistof, sommige exotische schorsen en looistofhoudende vruchten 30 tot 40%. Door de extracten kon men het looiproces terugbrengen van ongeveer drie jaar tot twee a vier maanden, later nog tot kortere perioden. De zaken gingen goed, want in 1909 deed Fons Van Roey een aanvraag voor de bouw van een leertouwerij (verder afwerken van het leder) en een drogerij. De benedenverdieping werd looierij, waar ook de putten lagen, en de bovenverdieping werd omgevormd tot ruime droogzolders met regelbare luiken. Vanop de straat kon men de huiden zien drogen. (Vandaag zijn er bij één van de woningen die uit de looierij zijn ontstaan nog enkele van die luiken te zien.) Het feit dat de putten binnen lagen, had als voordeel dat men beschut stond en dat er steeds kon gewerkt worden. Bij veel looierijen gebeurde het dat in de winter, bij strenge vorst, de putten dichtvroren, hetgeen betekende: geen werk, geen brood op de plank. De looiers stonden recht in de looikuip. De huid werd er horizontaal ingelegd en de looier strooide gemalen eikenschors (run) uit de mand gelijkmatig op de huid. Dan werd daarop de volgende huid gelegd en ingestrooid (typische term voor het bedekken van de huiden met run). Zo kwam de kuiper steeds hoger te staan, naarmate de kuip voller werd. Meestal legde men zo'n vijftig huiden per kuip. De looikuipen voor de zoolleder(6) waren meestal 2x2 m. Ze werden gemaakt van eikenhout of vurenhout. Behalve dat de kuip niet mocht lekken, moest zij ook bestand zijn tegen de druk van de omliggende grond als zij leeg was.(7) Later werden er ook met teer bestreken stenen kuipen gebruikt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog deden de leerlooiers goede zaken. Ondanks de moeizame toevoer van huiden en looistoffen gedurende de oorlog werden er enorme winsten gemaakt. De vraag naar leder steeg geweldig door de oorlog. Vooral de vraag naar zoolleder (militaire laarzen) en tuigleder (paardentuigen) steeg sterk.(8) In België had elke soldaat alleen al voor schoeisel drie kilogram leder per dag nodig en in oorlogstijd was dit twee- of driemaal zoveel.(9) 11 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Copie van de aanvraag tot bouwen van een leertouwerij en droogzolders.
12 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Den Hert in de eerste helft van deze eeuw. De rechterzijde lijkt ons nu vreemd: de open 'koer' en opslagruimte bij de eerste looierij zal in 1909 omgebouwd worden tot looierij met droogzolders. (Verzameling Rosette Dillen) Den Hert anno 1921. Uiterst rechts een gedeelte van het woonhuis van de huidenvetter, gebruikt als drogerij en achterliggende looierij met grote droogzolders met verstelbare luiken, die de ventilatie regelden, zodat het leer gelijkmatig kon drogen. Het kanon op het pleintie was een oorlogsrestant, dat er vele jaren als een stille getuige heeft gestaan. (Verzameling Rosette Dillen)
13 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
In 1916 schaft men in Den Hert een armgasmotor aan. De eerste machines werden een feit. De looierij draaide op volle toeren. Na de oorlog, toen August Wouters jr. en zijn echtgenote Elisabeth Van den Oudenhove het Seringenhof te groot vonden en het van de hand wilden doen(10), gaven zij de voorkeur aan hun neef Fons Van Roey, die er wel erg voor geïnteresseerd was. Hij vestigde zich daar met zijn intussen fel uitgebreid gezin (zeven kinderen), vermits het huis op Den Hert toch maar weinig ruimte en comfort bood. Eens gevestigd op het Seringenhof, begon de familie Van Roey zich een iets hogere levensstandaard aan te meten. Fons Van Roey bleef jagen met Wechelse mensen, zoals Jan Grielens, de veldwachter(11), maar hij trok nu ook geregeld op jacht met de heren Van Merstraeten en Lenaerts uit Oostmalle. De tuin werd heraangelegd en de tuinornamenten zouden gebakken zijn in de steenbakkerij 'Steenhoven' van grootvader Jan Baptist Van Roey (12) (zie stamboom). De leerlooierij op Den Hert werd na de oorlog aangekocht door Adriaan Van Dongen ('Jaaneke Hollander'), een Nederlander die als leerjongen bij Van Roey was aanbeland. De machines werden ontmanteld en van de looierij werden later nog woningen gemaakt. De huidenlooierij werd verder gezet op het Seringenhof, maar Fons had de vijftig al bereikt en vond dat het allemaal al wat rustiger kon gaan; meer en meer legde hij zich toe op jagen; het werd een bijna full-time bezigheid.(13) Hij bleef echter nog steeds de looier van het dorp. Vele mensen lieten er de huid van een schaap bewerken tot een zacht schapenvelletje of een geitenvel tot een lap leder. Carolien Jacobs (°1909, echtgenote Karel Belmans) herinnert zich dat haar ouders een geitenvel lieten looien ter gelegenheid van haar plechtige communie en het leder bij schoenmaker De Kinder brachten om er hoge rijglaarsjes uit te laten maken. Carolien was de koning te rijk op haar communiedag, maar ondervond al vlug dat bij nat weer en door de wrijving van de enkels het leer vervelde. Vrij spoedig verschenen er gaten in de laarsjes. Geitenleer was dan ook niet zo gebruikelijk als materiaal voor schoenen. Momenteel maakt men er bovenkleding van, zoals pantalons. In 1925 werd er door de heer Frans Coffin uit Zaventem een aanvraag geformuleerd om in de tuin van het Seringenhof een huidenvetterij op te starten. Coffin was een industrieel die 800 mensen te werk stelde. Hij was vooral geïnteresseerd in de bijproducten van het looien, meer bepaald de haren van de vellen. Het verwijderde haar werd gewassen en ge
14 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Poserend voor de Bruulhoeve, kort na de eeuwwisseling. V.l.n.r. Roland van Merstraeten, dokter De Ridder, de heer Meurice (chocoladefabrikant), mevr. De Ridder, Raeymond Van Merstraeten, Alfons Van Roey. (Uit: Fotoboek M. Leunen, Malle) V.l.n.r. Arsène Schutyzer, Alfons Van Roey en Herman Van Roey (Verzameling Rosette Dillen)
15 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
droogd en daarna verkocht ofwel voor het verwerken van vilt in de tapijtnijverheid (in casu Coffin), ofwel opgekocht door stucadoors die het grijze haar gebruikten voor de onderbepleistering en het witte haar voor de witte bepleistering.(14) Het haar werd ook gebruikt door de zadelmakers voor het opvullen van zadels. Toen de goedkeuring vanuit de gemeente toegekomen was en met de bouw van het verwerkingsbedrijf in de tuin kon begonnen worden, was mevrouw Van Roey er helemaal niet meer voor te vinden en van het
Copie van de aanvraag tot het oprichten van een looierij in de tuin van Alfons Van Roey. (G.A. Lille)
16 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
hele project is niets in huis gekomen. Toch werden er in de tuin enkele gebouwen opgetrokken voor de looierij, die meer en meer het terrein zal worden voor zoon Herman (°1910). Het looien gebeurde intussen op een heel andere manier, De plantaardige kuiplooiing en de sinds 1920 algemeen gebruikelijke 'vache-lisséelooiing'(15) bij het zoolleder, werden meer en meer vervangen door de chroomlooiing (synthetische looistoffen), waarbij het eigenlijke looiproces slechts enkele dagen duurde. Het aanleggen van putten was niet meer nodig. De looiing gebeurde in walkvaten. In een volgende onderdeel van het artikel wordt de werking van het looien verder uitgelegd. Herman Van Roey bewerkte kleinere en dunnere huiden tot voetballeder. De levering gebeurde van toen af bijna altijd 'per band'.(16) Ook voor particulieren bleef hij kalfs- en geitenvellen en schapen- en konijnenpelsen looien. Hij had ook enkele helpers, zoals Wies Van den Broeck en August Janssens, maar dit waren geen werkers in vaste dienst. Herman werkte op zijn eigen tempo, zonder prestatiedruk of de zorgen voor een gezin. Hij bleef ongehuwd en woonde thuis bij zijn ouders en later met zijn ongehuwde zusters samen. Velen onder ons zullen hem zeker herinneren, staande bij het begin van de Huidenvettersstraat, het straatje naast café 'De Kroon', een sigaretje rokend en de grote leerlooiersschort voorgebonden. Een grote interesse ging uit naar de gemeentepolitiek, waarin hij actief was als schepen en burgemeester. Tot circa 1975 is hij actief gebleven als looier. Toen werden de deuren gesloten en alles bleef onaangeroerd staan tot Herman in 1984 stierf en zijn zuster Gabriëlle de volledige inboedel van de hand heeft gedaan. Een gedeelte van het alaam is te bezichtigen in het Heemkundig Museum te Rijkevorsel.(17) 2. De familie Van Roey in de Kempen(18) De familienaam Van Roey, met varianten Van Rooy en Van Roy, komt in de Antwerpse Kempen vrij veel voor. De Wechelse huidenvettersfamilie Van Roey is verwant met de Vorselaarse familie waaruit kardinaal Ernest Van Roey voortkomt. De bezoekjes uit Vorselaar aan het Wechelse Seringenhof deden ons vermoeden dat de verwantschap dichter was dan wat blijkt uit ons onderzoek. Eveneens proberen we de schakel te leggen tussen vernoemde twee families en de Rijkevorselse bouwmaatschappij Van Roey. Hun gemeenschappelijke voorouders verbleven reeds in het midden van de zeventiende eeuw te Rijkevorsel op het gehucht Gammel.
17 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Jan Van Roye en Margriet Claessen, zyne huysvrouw, bezaten hun eigen stede, huys, hoff ende aenstede met gronde van erven daertoe behoorende, gestaen ende geleghen onder de gehuchte van Gammel. Jan Van Roey overleed er als timmerman op 18 januari 1670. Twee van zijn zonen zijn voor ons onderzoek belangrijk: Jan en Andreas, wiens afstammelingen we respectievelijk behandelen onder paragraaf I en II. Omwille van de duidelijkheid en de beknoptheid nemen we telkens die zoon uit het gezin die voor de opvolging verantwoordelijk is. I. JAN VAN ROEY (1659-1736) Jan huwde te Rijkevorsel op 27 juni 1679 met Joanna Grielens, dochter van schepen en brouwer Huybrecht Grielens. Jan en zijn vrouw kochten in erfenis een stenen huys, genaemt den Arent, gelegen alhier aen de plaetse mette stallingen, schueren, brouwerije ende hoff oock heyden en moeren daertoe behoorende. Om dat te kunnen betalen leenden zij 1.400 gulden tegen een rente van 87 gulden en 10 stuivers per jaar. Jan is het ambt van schepen blijven vervullen en op leeftijd gekomen ging het brouwersbedrijf over aan zijn zoon Willem. WILLEM VAN ROEY (1687-1780) Zoon van Jan, geboren te Rijkevorsel op 13 maart 1687 en gedoopt. Hij trouwde er met Catharina Bally in 1714. Evenals zijn vader en andere familieleden heeft Willem gedurende vele jaren het ambt van schepen te Rijkevorsel uitgevoerd. Het gezin kreeg elf kinderen, waarvan de eerstgeborene, Jan, ons nu verder aanbelangt. JOANNES VAN ROEY (1717-1798) Jan, geboren op 10 januari 1717 te Rijkevorsel, trouwde eerst met Aldegonde Wijschots en nadien, op 3 februari 1750, met Maria Van Sande. Uit deze echtverbintenis ontsproten twaalf kinderen, waaronder Adriaen, onderpastoor te Meerle. Evenals zijn vader en grootvader was Jan brouwer van beroep. WILLEM VAN ROEY (1752-1823) Willem, de eerstgeborene uit het gezin Van Roey-Van de Sande, huwde op vrij hoge leeftijd, in 1796, met Elisabeth Van Ostayen. Zij
18 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
moesten kort na hun huwelijk verhuisd zijn naar Wortel en daarna naar Beerse, zoals we bemerken bij de geboorten van hun kinderen. Willem stond als landbouwer genoteerd toen hij op 5 juli 1823 te Beerse overleed. Zijn vrouw overleefde hem nog zes jaar. JAN BAPTIST VAN ROEY (1798-1864) Voorzeker is deze Jan Baptist, geboren op 25 maart 1798 te AchterleeWortel, maar reeds in zijn kinderjaren verhuisd naar Beerse, niet de eerste de beste geweest. Anders is het niet te verklaren dat hij de meest begeerde bruid van Vlimmeren, Anna Catharina Cools, de jongste dochter van Willebrordus, eigenaar van de afspanning 'Den Aard', kon strikken. Het huwelijk had plaats te Vlimmeren op 30 januari 1826. Het jonge koppel bleef na hun huwelijk wonen in de ouderlijke hoeve en afspanning 'Den Aard'. Langzaamaan werd de familie Van RoeyCools als een zeer vooraanstaande en welstellende Vlimmerse familie beschouwd. Jan Baptist werd hoofdman van de St.-Sebastiaansgilde in 1839 en het jaar nadien burgemeester van Vlimmeren, tot aan zijn overlijden in 1864. Gezien deze familie aanzienlijke eigendommen bezat - meer dan 83 ha -, kunnen we van een grootgrondbezitter spreken. Ook de steenbakkerij 'Steenhoven' was in hun bezit. Vermeldenswaard is zeker dat de jongste zuster van Jan Baptist, Joanna Van Roey, geboren te Beerse op 10 maart 1807 en overleden te Wechelderzande op 14 juli 1883, gehuwd was met Peter Grielens. Dit zijn de ouders van de gebroeders Keesken en Jan Grielens, die rond de eeuwwisseling op sociaal en gemeentelijk-politiek vlak in Wechelderzande een belangrijke rol speelden. Keesken Grielens (°Beerse 18.12.1844, †Wechel 19.04.1930), landbouwer en herbergier, wonende op de hoek van de Vlimmerse- en de Oostmallebaan (thans taverne 'De Toerist'), was o.a. de stichter van de zangmaatschappij 'De Eendracht'. Jan Grielens (°Beerse 08.08.1842, †Wechel 03.06.1911) werd veldwachter-brigadier. FRANS VAN ROEY (1836-1918) Frans, de zoon van de Vlimmerse burgemeester, huwde te Wechelderzande op 30 September 1867 met Theresia Wouters, dochter van de Wechelse burgervader Adriaen Wouters. Deze Adriaen heeft het langst
19 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
in de Wechelse geschiedenis de burgemeesterssjerp gedragen (vanaf 1848 tot 1878). Naast zijn job als burgemeester had 'Janeken' meer dan bezigheden genoeg in zijn centraal gelegen afspanning en winkel en met het wijselijk beheren van zijn uitgebreide eigendommen. De politiek bedrijven had Frans van huis uit meegekregen. Zo heeft Frans zijn stempel gedrukt op de Wechelse gemeentepolitiek als raadslid en schepen, al zat hij niet steeds op dezelfde lijn als zijn familieleden Grielens, die meestal zijn tegenstrevers waren. Als herbergier van de tramstatie en als winkelier in het centrum van het dorp waren Frans en Treesken zeker bekende mensen in de streek. Hier volgt de samenstelling van hun gezin: - Pauline Van Roey, °1868, ongehuwd, onderwijzeres te Wechel. - Alfons Van Roey (volgt hieronder). - Karel Van Roey, °1872, pastoor te Oevel en kunstschilder. - Monica Van Roey, °1873, gehuwd met Frans Janssens, gemeentesecretaris in Wechel in opvolging van Vendelmans uit Gierle. Ouders van o.a. Bert Janssens, de eerste directeur van de Vlaamse televisie. - Maria Van Roey, °1876, onderwijzeres-inspectrice, gehuwd met L. Claes. - August Van Roey, °1878, ongehuwd en blind. Deze handicap belette hem echter niet zijn beroep van varkenskoopman uit te oefenen. Hij mat de varkens en die lengte kwam overeen met een bepaald gewicht zodat hij de prijs kon bepalen. - Emiel Van Roey, °1881, beenhouwer te Antwerpen, gehuwd met Verstraeten. ALFONS VAN ROEY (1869-1954) Huidenvetter van beroep, wonende in villa 'Seringenhof' te Wechelderzande. Hij huwde op 28 augustus 1898 met Maria Smolders (18741951). Vier van hun zeven kinderen bleven ongehuwd. Hun twee gehuwde kinderen gaven hen vier kleindochters, zodat deze stam geen naamdragers meer voortbrengt. - Martha Van Roey, 1899-1966, ongehuwd. - Augusta Van Roey, 1902-1988), ongehuwd. - Emiel Van Roey, 1903-1984, gehuwd met Eugenie Adriaensen. Zij hebben samen één dochter: Denis Van Roey. Hij was garagist te Gierle. - Gabriëlla Van Roey, 1905-1996, ongehuwd. Zij overleed als laatste van dit gezin op hoge leeftijd. 20 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
- Urbanie Van Rocy, 1908-1976, gehuwd met dokter Grignet en wonende te Luik. Ze bleven kinderloos. - Herman Van Roey, 1910-1984, ongehuwd. Hij zette het beroep van leerlooier verder tot ca. 1975. Hij was jaren raadslid en burgemeester van Wechelderzande. - Albert Van Roey, 1915-1987, huwde met een naamgenote, Maria Van Roey. Dit huwelijk bracht drie dochters voort: May, Chris en Ann. Ook Albert was garagist te Antwerpen. Hiermee is aangetoond dat de Wechelse stam 'Van Roey' afstamt van Jan Van Roey (1659-1736). Nu volgen we de nakomelingen van diens broer Andreas. II. ANDREAS VAN ROEY (1657-1692) Hij was de oudste zoon van Joannes en van Margriet Claessen en twee jaar ouder dan zijn broer Jan. Op 26 december 1680 trad hij in het huwelijk met Anna Aertsens. Andreas was, evenals zijn vader, timmerman van beroep. Hij werd eigenaar van de ouderlijke woonst te Gammel, nadat hij 1.400 gulden betaald had aan zijn broers Jan en Cornelis. Andreas is reeds op 10 februari 1692 overleden in de leeftijd van 35 jaar. Hij liet een weduwe en drie minderjarige kinderen na.
Afspanning en winkel van Frans Van Roey, ouders van Alfons Van Roey. Vanaf 1908 was hier ook de 'tramstatie'. (Verzameling Rosette Dillen)
21 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
ANDREAS VAN ROEY (1691-1759) Deze zoon kreeg dezelfde voornaam als zijn vader. Op de leeftijd van 46 jaar huwde hij te Rijkevorsel, op 12 april 1737, met Maria Francken uit Beerse. Omstreeks de jaren 1740 heeft Andreas gewerkt aan de restauratie van de meubilering van de Michaëlkerk te Brecht. Hij wordt aanzien als de stichter van het bouwbedrijf Van Roey te Rijkevorsel. Bij zijn overlijden in 1759 hebben zijn vrouw en enige werknemers de zaak voortgezet. CORNELIUS VAN ROEY (1751-1836) Als jongste van het gezin Van Roey-Francken zette hij het bedrijf na de dood van zijn moeder, in 1774, verder. Zijn huwelijk met Anna Catharina Weyns (†1880) duurde slechts een goed jaar. Op 17 September 1802 ging Cornelius een tweede huwelijk aan met Anna Maria Hendrickx. Corneel had reeds verscheidene werknemers in dienst en zijn specialiteit was het vervaardigen van kerkmeubilair. Twee van zijn acht kinderen zijn voor ons onderzoek van belang, nl. Willem als voortzetter van Bouwbedrijf Van Roey en Adriaen als grootvader van kardinaal Van Roey. We zullen ze respectievelijk behandelen onder de letters A en B. A.l. WILLEM VAN ROEY (1809-1880) Evenals zijn broers was hij timmerman. Hij specialiseerde zich niet alleen in het vervaardigen van kerkmeubelen, maar eveneens in het schilderen ervan. In 1834 huwde hij met Anna Maria Schroyers, een Nederlandse die te Rijkevorsel als dienstmeisje werkte. Willem erfde van zijn ouders het huis 'De kromme linden'. Op 21 mei 1880 overleed de meester-schrijnwerker te Borgerhout, waarnaar hij met zijn drie zonen was verhuisd. A.2: HENRY VAN ROEY (1837-1915) Henry werd op 25 mei 1837 geboren te Rijkevorsel. Op 5 mei 1865 trad de schilder-timmerman in het huwelijk met Lucia Mostmans. Voordien was hij nog enige tijd woonachtig geweest te Vorselaar en te Antwerpen. In 1877 staat hij ingeschreven als timmerman en tapper van de 'Welgezinde', een café in het centrum van Rijkevorsel. A.3. FRANS VAN ROEY (1880-1935) Frans, zoon van Henry en Lucia Mostmans, werd meestal 'Sooike van Rikken' genoemd. Hij is tweemaal gehuwd geweest. Het huwelijk met 22 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Amelia Fransen was van korte duur, nl. van 1907 tot 1915. Met haar had hij vijf kinderen. In 1918 hertrouwde Frans met Paulina Wynen, die veertien jaar na hem overleed op 11 januari 1949. In 1928 startte de aannemer van de mechanische schrijnwerkerij ook met de aanneming van metselwerken; zo waren de grondslagen gelegd voor het huidig 'Bouwbedrijf Van Roey'. Onder de beide zonen Jozef (1907-1951) en Louis (1909-1981) groeide het aantal werknemers van 74 in 1947 tot 400 in 1974. B.1. ADRIAEN VAN ROEY (1806-1870) Adriaen werd als tweede zoon van Cornelius en Anna Hendrickx op 26 januari 1806 te Rijkevorsel geboren. Hij is de oudere broer van Willem (zie A.1.). Wanneer zijn vader in 1836 stierf, woonde de jonge schrijnwerker te Grobbendonk. Op 25 april 1838 is hij te Vorselaar gehuwd met Josepha Vekemans, winkelierster en dochter van Petrus en Catharina Bruynseels. Van zijn negen kinderen werden er vijf geestelijke. Twee van hun zonen werden priester: Adriaen Aloysius, geboren te Vorselaar op 12 februari 1839, was deken van Haecht en is op 5 februari 1915 te Vorselaar overleden en er ook begraven; en Leonard Van Roey, geboren op 12 oktober 1853 en in 1913 als pastoor-deken van Zoutleeuw overleden. B.2. STANISLAS VAN ROEY (1844-1929) Hij zag het levenslicht te Vorselaar op 4 September 1844. Te Poederlee trad hij in 1872 in het huwelijk met Anna Maria Bartolomeus, eveneens geboren te Vorselaar als dochter van Petrus en Joanna Van Looy. Stanislas was, in tegenstelling tot vele verwanten, geen timmerman maar landbouwer. Het gezin vestigde zich eerst in een huisje in de Lepelstraat, op de plaats waar nu het Kardinaal Van Roey-Instituut staat. Kort na de geboorte van hun vijfde kind trok het gezin naar 'Het Schranshof', een boerderij even buiten de dorpskern gelegen, op het voormalig kasteeldomein. B.3. JOSEPHUS ERNESTUS VAN ROEY (1874-1961) Op 13 januari 1874 werd te Vorselaar een uiterst begaafde jongen geboren. Na één jaar kleuterschool ging Ernest Van Roey over naar de lagere jongensschool in het dorp. En op zijn elfde levensjaar begon hij aan zijn klassieke humaniora in het gerenommeerde Sint-Jozefscollege te Herentals. Zeven jaar ging hij er dagelijks te voet naartoe, zes kilometer ver. Bij zijn leeftijdsgenoten liet hij de indruk na van een zwijgzame, wat stugge maar hardwerkende jongen, een briljante leer 23 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Ernest Van Roey, kardinaal van 1927 tot 1961
ling. In 1892 begon Van Roey aan zijn priesteropleiding: eerst twee jaar filosofie in het Klein Seminarie te Mechelen, vervolgens vier jaar theologie aan het Groot Seminarie in dezelfde stad en aan de Theologische Faculteit te Leuven. Op 18 September 1897 droeg Ernest Van Roey zijn eerste mis op in zijn geboortedorp. Op aanraden van zijn oversten zette hij zijn studies in Leuven verder en in juli 1903 werd hij Doctor in de Theologie, met een in het Latijn geschreven proefstuk over de ethische aanvaardbaarheid van het uitlenen van geld met intrest. Van Roey doceerde tegelijkertijd moraaltheologie aan de Scola Minor, een instituut voor priesteropleiding verbonden aan de theologische faculteit. Zijn professorale loopbaan was van korte duur. In September 1907 riep Kardinaal Mercier hem naar Mechelen om de functie van vicaris-generaal op te nemen. In 1926 volgde hij Kardinaal Mercier op als zeventiende aartsbisschop van Mechelen. Zijn aanstelling werd niet overal in het diocees met evenveel enthousiasme onthaald. De Brusselaars in het bijzonder keken met argwaan naar deze Kempenaar, die in hun ogen de incarnatie was van zowat alles waar ze bij de Vlamingen niet van hielden. Van Roey's sterkte lag in zijn methodische geest, zijn zin voor verantwoordelijkheid en voor rechtvaardigheid, die werden gekoppeld aan een enorme werklust.
24 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Op 20 juni 1927 werd hij tot kardinaal verheven.(19) Kardinaal Van Roey zou gedurende de daaropvolgende vijfendertig jaar - zoals het in die tijd een kerkelijke autoriteit paste - een bepalende rol spelen, niet alleen in het kerkelijk maar ook in het politiek en sociaal leven van België. Hij overleed te Mechelen op 6 augustus 1961 op 87-jarige leeftijd.(20) Zo hebben we de puzzel tussen de Van Roey's ontward. Aanvankelijk waren we van mening dat de verwantschap tussen de Wechelse familie Van Roey en de Vorselaarse tak nauwer was, vermits er met de nazaten nog menige contacten waren. De laatstwonende Gabriëlle Van Roey sprak veelvuldig en met fierheid over haar 'achterkozijns van Vorselaar'. 3. De leerlooierij Janssens (1900-1918) De leerlooierij van Fons Van Roey was de eerste maar bleef niet de enige leerlooierij in het dorp. In 1900 deed weduwe Jan Baptist Janssens een aanvraag om een leerlooierij te beginnen naast haar woning aan de Koninckstraat (nu de woning van Roger Jacobs). Haar zonen Frans (wordt secretaris vanaf 1904) en Constant zouden ze kunnen uitbaten. Frans trouwde met Monica Van Roey (zie stamboom) en volgens het getuigenis van Gabriëlle Van Roey schreef nonkel Frans het hele procédé af van haar vader, gaf oren en ogen goed de kost en kon beginnen looien. De looierij werd geïnstalleerd naast het woonhuis (nu woning van Jos Geentjens). Er werden een aantal putten binnen gelegd en een aantal 'op d'akker'. Veel volk heeft er blijkbaar niet gewerkt. Pauline Lemmens (echtgenote van Jef Versmissen) ging er wel geregeld helpen. Valentine Nijs (°1908) herinnert zich nog levendig de 'bergen' eikenschors die in de tuin lagen, vermits ze er als kind met haar vriendinnetje Godelieve Janssens (dochter van Frans) en met Karel Wouters (kozijn van Godelieve) op klauterden. Dit was tot groot ongenoegen van Stan Janssens, vermits de schors uiteenviel en er in de schors veel ongedierte zat, o.a. witte wormen. Het was een verboden terrein voor kinderen. De leerlooierij bleef bestaan tot in 1918, het einde van de Eerste Wereldoorlog. De meeste looiers hielden aan deze oorlog een kater over, vermits velen onder hen opdrachten voor de Duitse bezetter uitgevoerd hadden. Voor Frans Janssens was het fataal. Zijn ambt van secretaris werd vacant verklaard en hij werd opgevolgd door Jos Van
25 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
26 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Hemelen. De looiputten met inhoud werden aangeslagen. De familie Janssens, met negen kinderen, is toen uit Wechel naar Brasschaat vertrokken. Het was een erg bruusk vertrek. Godelieve, die die dag moest optreden in het toneelstuk 'Mary, koning van Schotland', was niet meer in het dorp. In de loop van de voormiddag, toen het nieuws bekend geraakte dat de secretaris 'met de noorderzon' was vertrokken, ontstond er in de school lichte paniek. Nichtje Z. Wouters heeft toen de rol overgenomen, wat betekende dat ze de rol in een zeer beperkte tijdspanne heeft moeten van buiten leren. Van de looierij in de Koninckstraat is toen een woning gemaakt en ze werd betrokken door Van Sande, die er varkens ging kweken. De gezusters Wouters (nichtjes) herinneren zich nog dat bij slecht weer zij hun wasgoed te drogen hingen op de grote droogzolder van de looierij. Dat de looiputten er verlaten bij lagen, herinnert Carolien Jacobs zich nog. In 1918, toen zij negen jaar oud was, werd Adriaan Emiel De Winter, onderwijzer en koster in het dorp(21), zwaar ziek. Hij woonde
Woonhuis en leerlooierij van de familie Janssens in de Koninkstraat. (Verzameling Gezusters Wouters)
27 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
in het schoolhuis aan de Koninckstraat, die toen al gekasseid was. De boerenkarren met ijzeren velgen ratelden op de keien en 'de meester' kon dit niet verdragen in zijn hoofd. De schoolkinderen moesten, onder begeleiding, moer gaan trekken uit de verlaten looiputten en het dan dik uitstrooien op de 'steenweg', zodat het geluid wat getemperd werd. Emiel De Winter zal dat jaar nog overlijden.
Familie Janssens. Zittend: moeder A.C. Smans; staand v.l.n.r.: Marie Wouters-Janssens, Frans, Constant, Louise. (Verzameling Jules Van Olmen)
28 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Verspreiding van de leerlooierijen eind 19de eeuw, begin 20ste eeuw.
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
4. Het looiproces(22) Het looien heeft een geschiedenis die zeer ver teruggaat. Al in de prehistorie worden huiden toegepast voor verscheidene doeleinden. Zo zijn huiden gebruikt als kleding en primitieve tenten, de bescherming tegen het klimaat. De huiden zijn ook verwerkt in gebruiksvoorwerpen, zoals kookvaten en waterzakken. Aanvankelijk wordt de huid na het stropen direct gebruikt. Aangezien de huid op deze manier natuurlijk niet aan bederf onderhevig is, is men al snel overgegaan tot het conserveren en in latere periodes tot het looien van de huid. De kennis van methodes om bederf van huiden tegen te gaan, is veelal door toeval ontstaan. Na verloop van tijd wordt ontdekt dat huiden die zich in de buurt van een kampvuurtje bevinden, minder snel aan bederf onderhevig zijn. Door de warmte, afkomstig van het vuur, droogt de. huid en onder invloed van de inwerking van de rook op de huid ontstaat er tijdelijke conservering, waardoor de huid langer houdbaar wordt. In België werden er in 938 in Gent al leerbewerkers vermeld. Pas in de 19de eeuw is er een wetenschappelijke bestudering van de lederbewerking gekomen. De plantaardige looiing Na het in aanraking komen van de huiden met vochtige boomschors, is gebleken dat deze huiden na het drogen niet meer bederven. Dit komt doordat in vochtige omstandigheden bepaalde stoffen uit de schors in de huid trekken en deze 'looien'. Ook bij pogingen om de huiden te verven met behulp van weer andere plantaardige materialen is ondervonden dat de huid gelijktijdig wordt gelooid. Enkele plantaardige materialen met een looiende werking zijn eikenschors (eikengal), mimosa en schillen van de acaciaplant. Eikengal ontstaat doordat een wesp een eitje legt op het blad van een boom. Het resultaat is een plaatselijke zwelling (galnoot) met een hoog gehalte aan looistoffen. In de eerste fase werden de huiden in zuiver water gewassen. De leerlooiers kochten verse, gezouten, gedroogde of drooggezouten vellen.' Het wassen diende om het zout op te lossen en zoveel mogelijk vuil te verwijderen, om de huiden soepeler te maken en te laten zwellen. Er werd gebruik gemaakt van soda of sulfide, een methode die tegelijk de huiden meer deed zwellen en de haarwortels losser maakte. De tweede fase bestond erin de huiden in bakken met een zuivere kalkoplossing te dompelen gedurende acht tot tien dagen. Dit gebeurde in
30 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
speciaal daartoe bestemde kalkputten met afmetingen van ongeveer 2 bij 2 meter. De huiden werden aan latten opgehangen en geregeld opgetrokken. In de derde fase werden de huiden op een blok onthaard met daarvoor geschikte haarmessen. Men gebruikte een bot mes omdat de nerf van
Gereedschappen die werden gebruikt voor het vervaardigen van kuipgelooid overleder: 1. vleesmessen, 2. stootmessen, 3. strijkmes (leisteen in handvatten geplaatst), 4. schaafmes, 5. kletpan, 6. krispelbord, 7. slichtmaan (rond mes om het opgespannen leer te schrapen, te rekken en zodoende soepeler te maken), 8. uitzetters, 9. blancheermessen en andere. (Foto Jos Aerts)
31 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
de huid natuurlijk niet beschadigd mocht worden. De opperhuid werd er dan niet zozeer afgesneden maar veeleer afgestoten. Vervolgens werd de vleeszijde van de huiden op het blok behandeld. Het onderhuidsbindweefsel, de vlees- en vetresten moesten nu verwijderd worden. Dat vlees of vet werd als bijproduct aan de lijmfabrieken verkocht. Het ontvlezen gebeurde met een scherp mes, een scheerdegen of vleesmes, en tijdens het vlezen werd het mes geregeld gewet, het moest vlijmscherp zijn en een beetje hol geslepen. Dit vlezen was een kunst op zich, de huid mocht immers niet beschadigd worden. Maar dat dit een zwaar en moeizaam werk was, blijkt uit het feit dat de vlezers in een groter bedrijf de best betaalde werklui waren. De tweezijdige vlezer, die zowel links- als rechtshandig kon worden, deed zijn werk het best omdat hij de huid minder hoefde te verplaatsen en er minder af sneed. Om te voorkomen dat de kieren van de vlezer in aanraking kwamen met de kletsnatte huid, hield hij een bret - een houten bord met een lederen strook eraan - tussen zijn onderbuik en de huid over de vleesboom gekneld. Na het vlezen kon het splitten gebeuren, dat wil zeggen het op gelijke dikte brengen van de huiden, hetgeen ook wel na de looiing kon gebeuren. Zo ontstond de nerfsplit en de croute (split van de vleeszijde). Na het ontharen en het ontvlezen werd de huid - dan bloot genaamd gecontroleerd op oneffenheden. Daarna gingen de huiden terug het water in voor een grondige ontkalking, die tot tien dagen kon duren. Door gebruik te maken van een zuur werd de kalk geneutratiseerd. Huiden die gekalkt waren, moesten voordat ze gelooid werden, wel ontkalkt worden, want kalk en looistoffen verdragen elkaar niet; het leer werd dan brekerig met harde plekken erin. Dan volgde de beitsing. Deze fase was niet noodzakelijk en afhankelijk van het gewenste leer. Wilde men stevig, wat harder leer, dan was een kleine dosering voldoende of kon men het zonder beitsing stellen. Het beitsen is een chemisch proces waarbij het weefsel van de huid door fermenten aangetast wordt en daardoor een lossere structuur krijgt. Vroeger werden de bestanddelen gevonden in een oplossing van honden- of duivendrek. De bacteriën en ammoniumverbindingen in deze uitwerpselen maakten dat vooral de nerf soepel werd. De fase van het poetsen of strijken bestaat in het gladstrijken van het leer op het blok met een in handvaten geplaatste leisteen. Daardoor verwijderde men alle overtollige kalkvochten, slijm en onderhaar. Daarna werden de huiden nog eens gespoeld.
32 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Schematische tekening van het splitten 1. de nerflaag 2. het bandmes 3. de vleeszijde 4. de hele huid
Boom waarop de gekalkte huiden met een bot mes onthaard werden. Na het ontharen werden de huiden met een scheerdegen op de boom ontvleesd. (Foto Rosette Dillen)
33 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Dit alles behoort nog maar tot de voorbereiding van de huid op de eigenlijke looiing. De feerfooiers waren verplicht om grote hoeveelheden schors aan te kopen. Als men weet dat voor elke kilogram leer 2,5 tot 3 kg gemalen schors nodig was, heeft men allicht een idee van de enorme hoeveelheden schors die aangevoerd moesten worden. Tot ver in de 20ste eeuw werd de schors van bijna uitsluitend eikenhout verzameld, gedroogd en gemalen. Daartoe werden dan eikenbomen en heggen geveld. Om de 15 jaar kon een heg gekapt worden en ontschorst. Voor het ontschorsen gebruikte men een smal gebogen mes, dat men tussen de schors en het hout stak. Van beneden naar boven kon men dan lange repen schors losmaken. Dit werk gebeurde in het voorjaar, als het nieuwe sap in het hout de ontschorsing vergemakkelijkte. Grote looierijen hadden zelf werklieden in dienst om te blekken en de schors en het hout te vervoeren. Ze beschikten over een schorsmolen om de run (gemalen schors) te maken. De schors was duurder dan het hout. Bij Van Roey is de schors steeds aangevoerd in grote wagens en via een opening in de gevel naar binnen gestoken, maar Arthur Neefs, steeds woonachtig in de buurt van de looierij, herinnerde zich dat er in de Eerste Wereldoorlog wel ter plaatse schors gemalen werd met een eigen schorsmolen. In 1916 deed Alfons Van Roey ook een aanvraag tot het plaatsen van een armgasmotor om de molen aan te drijven voor het malen van de schors. Bij de plantaardige looiing zijn verscheidene varianten en verbeteringen aangebracht die het werk gedeeltelijk verlichtten, maar die vooral bijdroegen tot een voortdurende looicyclus, zodat de looiers steeds nieuwe huiden konden aanvoeren en gelooid leder konden afwerken. De huiden werden dan in de looiput op een bedding van looistof gelaagd, met telkens de nodige hoeveelheid run tussen de huiden. Daar bovenop kwamen dan gewichten om te verhinderen dat de huiden zouden gaan 'zwemmen' en plooien. Dit alles werd onder water gezet. Het water werd regelmatig omhoog gepompt om een gelijke dichtheid van het vocht te handhaven. In de eerste looiput werd reeds eenmaal gebruikte eikenschors gelaagd in een zogenaamd slap bad of zuurkuip. De bedoeling was de huid de gewenste zuurtegraad te geven, opdat de looiing onder de beste omstandigheden zou verlopen. Na 6 tot 8 maanden werd deze behandeling herhaald in een volgende put, maar dan met verse looistof. Dit werd nog vier- tot zesmaal herhaald, met steeds meer looistof. Al met al kon dit proces 18 tot 36 maanden in beslag nemen. Telkens als de huiden de volledige cyclus
34 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Deze prent stelt een looierij uit de 18de eeuw voor, maar het kuiplooien werd tot ca. 1920 zo toegepast. A. Rechts liggen de huiden in het water (hier stromend water). B. Daarnaast is men de huid aan het ontharen. C. De kalkputten waarin de huiden gelegd werden om de vezels open te maken. D. Het instrooien van de huiden in een houten kuip. Hier wordt de huid dus met gemalen schors gelooid. E. Na het looien, het spoelen van de huiden. (Uit: 'De geschiedenis van het leerlooien in Noord-Brabant', Joost Beelen en Arnold Vogel)
doorlopen hadden, kon de zuurkuip leeg gemaakt worden en ging de volgende fase in. Op die manier had men om de zoveel dagen vers gelooid leder. Daarna werd het leder licht geolied met traan en opgehangen om te drogen op een droogzolder. Als zoolleder bijna gedroogd was, werd het opgestapeld met zware stenen erop om het vlak te krijgen. Daarna werd het nog gewalst met een stenen rol waar een bak op was bevestigd, met zware gewichten erin. Het leer werd nog harder en de overtollige rek verdween enigszins. Het nieuwe leer kon dan weer gewassen en gedroogd worden en werd vervolgens nat of droog verkocht of verder ter plaatse afgewerkt in de leertouwerij. Toen de plantaardige extracten de gemalen schors vervingen, spreken we over de 'vache-lissélooiing'.
35 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
De vache-lissélooiing Deze looing vond niet plaats met behulp van gemalen eikenschorsen of met andere materialen zoals bij de kuiplooiing. De looiing vond plaats met behulp van extracten, geconcentreerde looistofaftreksels gemaakt uit looistofhoudende plantendelen. De extracten werden in vaste, vloeibare of poedervorm aangevoerd en bezaten looistofgehaltes van 20 tot 60%. Het voordeel van deze methode was dat het looiproces enorm versneld werd en dat het zoolleder een goede kwaliteit bezat en minder vlekkerig en minder vaal was dan bij het kuipgelooide zoolleder. De hele verlooiing duurde een twintigtal dagen, waarbij de huid ongeveer tien keer overtrokken werd naar een put met een sterkere extractoplossing. Een andere toename van het tempo werd bereikt toen men met walkvaten begon te werken. Men looide slechts in één vat, waarin steeds meer looistofextract werd gedaan. Dit procédé duurde slechts één week. Omdat het zoolleder per kilogram verkocht werd, was het gewicht van groot belang. Dat kon verhoogd worden door bij het nalooien bitterzout of druivensuiker toe te voegen. Er waren wel looiers die dit deden en daarmee ten onrechte de stempel 'gegarandeerd onverzwaard' op hun leder droegen. Volgens Gabriëlle Van Poey heeft deze stempel jarenlang in de looierij gestaan, toen broer Herman volop op een andere manier looide. Wij hebben de bewuste stempet nergens op de kop kunnen tikken.
De chroomlooiing De chroomlooiing werd in de provincie Antwerpen vrij laat toegepast en werd ingevoerd onder druk van de schoenfabrikanten, die nood hadden aan sterk en waterdicht bovenleer, hetgeen met de chroomlooiing meer gegarandeerd was. De uitvinding van de chroomlooiing was voor de overlederfabricage van revolutionaire betekenis. Men verkreeg hierdoor soepel, veerkrachtig en sterk leder dat bestand was tegen weer en wind. Ook liet chroomleder zich gemakkelijker verven. Na het ontvlezen en het ontharen wordt de huid ontkalkt en gebeitst. Dit beitsen gebeurt niet meer met de enzymen uit uitwerpselen maar met chemisch bereide enzymen. Na het beitsen vindt het pikkelen plaats, waarbij de huiden in een roterend vat met daarin een pikkel(23)
36 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Walkvat of foulon met aandrijfwiel in het werkhuis in de Huidenvetterstraat te Wechelderzande. (Foto Rosette Dillen)
worden rondgezet. Door deze bewerking is de huid gereed om gelooid te worden. Het groene chroompoeder werd in het walkvat gebracht in een geleidelijk zwaardere oplossing. De looiing duurde slechts, 24 uur en leverde groenachtig leer op. Om de nadelen van de zuivere chroomlooiing - te soepel leer dat moeilijk bewerkt kon worden en onvoldoende vast was - weg te nemen en toch het voordeel van de tijdswinst te behouden, was er de semi-chroomlooiing: eerst werd het leer doorgelooid met chroom en dan plantaardig nagelooid. Iedere looier had zowat zijn eigen manier die hij strikt geheim hield.
37 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Hieronder volgt het recept van looier Herman Van Roey.(24) 1. Ontkalken met zoutzuur in een vat met lauw water. 2. Pikkelen met acietsulforiet in 125 liter water. 3. Eén uur laten draaien in vaten tot de vellen doorweekt zijn. 4. Laten uitlekken tot de volgende morgen. 5. Looien in een eerste bad (chroom + zout + souda). 6. Looien in een tweede bad chroom. Nu ontstaat de groen-blauwe kleur. 7. De vellen ophangen tot de volgende dag. 8. De vellen uitwassen met de tweede molen. 9. Kleuren en verven (ijzersulfaat bijvoegen) in een verfvat. 10.Vier kilogram vet oplossen en de vetemulsie(25) laten draaien in een vat. 11.Vellen insmeren langs de nerfkant. 12.Vellen persen, nadien laten drogen en uitzetten (egaal leder).
5. De leertouwerij Onder leertouwen verstaan we de verdere bewerking van het leder na de looiing. Na de looiing liet men de vellen een nacht en een dag uitlekken en werden ze afgespoeld met zuiver water om de losse looistof te verwijderen. Indien men het leer wenste te kleuren, kon dit daarna plaatsvinden met traditionele kleurprocédés, later met anilineverf. De verf werd in één dag tot drie dagen aangebracht; voor de zwarte kleur gebruikte men oud bier waaraan verroest ijzer of ijzeroer werd toegevoegd. De volgende fase was het invetten, het smeren of oliën, dat diende om het leder soepel en waterdicht te maken. Het vet bestond uit een mengsel van levertraan en rundvet, in een verhouding die 's winters en 's zomers verschilde om de juiste vloeibaarheid te houden. Het uitzetten werd met een stootmes gedaan op een arduinen tafel, om de vellen volledig plat en uitgestrekt te krijgen. Een verdere mogelijke afwerking was het krispelen. Een afgeronde houten blok met handvat, die met een riem aan de onderarm bevestigd was, werd op de vouw van het leer heen en weer gewreven, waardoor het leer in twee richtingen zeer soepel werd. Het leer vertoonde daarna onregelmatig gevormde vierkantjes (zie foto gereedschappen, nl. de krispelblok).
38 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
6. Overlast en hinder Algemeen kunnen we stellen dat er weinig bezwarende uitlatingen waren betreffende de looierij in het dorp. Alfons Lathouders(°1910), wiens vader Louis meestergast was bij Alfons Van Roey, herinnert zich nog de geweldige stank die er in de looierij hing. Deze onaangename geur kwam uit de looiputten waarin de huiden met eikenschors en overgoten met loogwater lagen. De afvalproducten (haren, kalk, schors, afval van huiden) werden door de boeren opgehaald, maar het lijkt niet denkbeeldig dat ook uit deze tijdelijke afvalhopen een onverdraaglijke stank opsteeg.(26) In het Leuvensc stadscentrum leidde dit zelfs tot een verplichte ontmanteling van het bedrijf. Voor Wechel zijn er weinig klachten geformuleerd. De mensen waren breeddenkend en vonden dat iedereen 'zijn kost moest kunnen verdienen'. De grote hoeveelheden eikenschors, die in grote hopen opgeslagen lagen, verhoogde wel het brandgevaar, wat een ernstig gevaar was voor de buren. Tuur Neefs herinnerde zich nog wel dat het schorsmalen een verschrikkelijk stoffig werk was, omdat de schors kurkdroog moest zijn om goed vermalen te kunnen worden. De grootste hinder ondervonden echter de arbeiders zelf, door het enorm vuile werk dat ze moesten verrichten. Hun kleding had veel te verduren en Bertha Buylinckx wist zich nog 'de vuile handen' van haar vader Louis te herinneren. Er zijn ook nog verhalen dat de eerste bewoners van de woningen, die gemaakt werden in het gedeelte van het huis op Den Hert waarin de eikenschors werd opgeslagen, in het begin ook last hadden van grote, Witte wormen, die te voorschijn kwamen uit spleten en kieren.(27) 7. Besluit Deze bedrijvigheid, in Wechel vooral verbonden met de naam Van.Roey, is volledig verdwenen. De leerlooierij heeft geen opvolging gekregen. De Van Roey's zijn ongehuwd of kinderloos gebleven en de enkele nakomelingen hebben Wechel verlaten. Het Seringenhof heeft nu ook haar laatste bewoner laten gaan en het staat er nu met zijn gesloten luiken wat verlaten bij, wachtend op een nieuwe bewoner. De werkhuizen zijn bouwvallig. Sinds bijna vijfentwintig jaar hebben de walkvaten niet meer gedraaid. Een bedrijvigheid die hier voor altijd verdwenen is.
39 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
Het Seringenhof anno 1997. (Foto Rosette Dillen)
40 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
VOETNOTEN 1. DILLEN R., Uit het leven van een dienstmeisje op het Seringenhof, jaarboek Heemkundige Kring 'Norbert de Vrijter', 1989, blz. 33-34. Dit artikel geeft een beschrijving van het gebouw en zijn bouwer. 2. HERMANS -L., De leerlooierijen in de Noorderkempen. Bijdragen tot de geschiedenis, 62ste jg., 1979, blz. 235-248. 3. De plans waarover sprake in het document zijn niet meer bestaande. Zoals zovele documenten zijn ze waarschijnlijk bij de 'grote schoonmaak' begin jaren zestig n.a.v. de verhuis van het oude gemeentehuis in de jongensschool Vlimmersebaan naar het 'Hof d'Intere' in de vlammen opgegaan. 4. SEELEN JOOST en VOGEL ARNOLD, De geschiedenis van het leerlooien in NoordBrabant. Boekhandel Giandten BV, Tilburg, 1986, blz. 9. 5. De betrokkenen hadden meer kinderen maar de genoemden of hun kinderen zijn in Wechel nog woonachtig. 6. Zoolleder is alle leder dat gebruikt wordt voor het vervaardigen en repareren van de schoenzolen. Het wordt gemaakt uit zware koe-, ossen- en stierenhuiden. Naargelang het doel waarvoor het gebruikt wordt, maakte men het meer of minder hard. Uit: MIAT Gent, informatiebrochure n.a.v. de tentoonstelling 'Leder gelooid; van huid tot riem'. De looierij van Fons Van Roey vervaardigde voor 90% zoolleder. 7. SEELEN JOOST en VOGEL ARNOLD, o.c., blz. 33. 8. Tuigleder wordt gemaakt voor het maken van tuigen en hoofdstellen van paarden. Meestal is het vervaardigd van ossen- of vaarzenhuiden en wordt het plantaardig gelooid omdat de chroomlooiing eczeemachtige ontstekingen veroorzaakt. Uit: MIAT Gent, o.c. 9. HERMANS L., o.c., blz. 248. 10. DILLEN R., o.c., blz. 43. 11. Volgens getuigenis van Valentine Nijs (°1908), kleindochter van Jan Grielens. 12. Volgens getuigenis van Gabriëlle Van Roey. Aanvullende gegevens over Jan Baptist Van Roey zijn te vinden in: BOSCH F., Burgerlijk Vlimmeren in de eerste helft van de 19de eeuw, Heemkundige Kring Vlierbes, 1997. 13. Wanneer hij zichzelf en zijn vrouw laat portretteren door Frans Van Giel, verkoos hij zijn jagers outfit, met zijn onafscheidelijke honden erbij. 14. HERMANS L., o.c., blz. 239. 15. Vache-lisséelooiing is de algemene gebruikte benaming voor zoolleder dat op een moderne manier met plantaardige looistofextracten in vaten is gelooid, waar er voordien altijd gemalen eikenschors werd gebruikt. Dit nieuwe procédé gaf een versnelling van het looiproces. De naam is afkomstig van het Franse 'vache' (koe). Deze indertijd moderne looimethode werd het eerst in Frankrijk toegepast, waarbij in oorsprong uitsluitend koeleder werd gebruikt. 16. Een band is een vel versneden in twee helften van kop tot staart. Dit werd gedaan voor de verwerking van kleinere stukken. 17. Het Heemkundig Museum is gelegen in de Molenstraat 11 te Rijkevorsel, en is te bezichtigen iedere laatste zondag van de maand van 14 tot 18 uur. 18. Bij de samenstelling van deze stamboom werd dankbaar gebruik gemaakt van: E. VAN DEN BOSSCHE, Vlaamse Stam, jg. VI, 1 juni, 1 juli en 1 September 1970; J. en W. SMITS, H.K. van Rijkevorsel, 1986, blz. 134; F. BOSCH, De Vlimmerse Aard, H.K. De Vlierbes, jg. 1990; F. BOSCH, Geboren te Vlimmeren - E.H. Jan B. Van Roey, H.K. De Vlierbes, jg. 1988; Burgerlijke Stand van Wechelderzande, Vlimmeren, Beerse en Rijkevorsel. 19. Kardinaal is een persoonlijke en een eretitel die gegeven wordt door de paus. 20. R. VANDERSTRAETEN en M. PRENEEL, 175 jaar Zusters der Christelijke Scholen Vorselaar, Uitgegeven door de Zusters der Christelijke Scholen Vorselaar i.s.m. KADOC, Leuven, 1996, blz. 215.
41 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997
21. DILLEN R., 'Een priesterfamilie uit Wechelderzande: de gebroeders De Winter', H.K. Norbert de Vrijter, Jb. 1990, blz. 41. 22. Voor de technische gegevens betreffende het looien is gebruik gemaakt van: JOOST BEELEN en ARNOLD VOGEL, De geschiedenis van het leerlooien in NoordBrabant, Uitg. Boekhandel Giandten B.V., Tilburg, 1986. HERMANS L., De leerlooierijen: Kenmerkende industriele activiteiten in de provincie Antwerpen, Een historische, industriële en archeologische benadering, Bijdragen tot de geschiedenis, jg. 62,1979, blz. 238 e.v. 23. De pikkel bestaat uit een oplossing van zouten en zuren in water. Zuren die hiervoor gebruikt werden, waren mierenzuur, zwavelzuur en zoutzuur. 24. Recept voor de looiing van chroomleder door Herman Van Roey genoteerd in een zaknotitieboekje en voorgelezen in 1990 door Gabriëlle Van Roey, na de dood van haar broer. Gevaar voor concurrentie was voorbij! 25. Vetemulsie: fijne verdeling van vet in water. 26 Drs. PETER POULUSSEN, Van burenlast tot milieuhinder, blz. 90. 27. Getuigenis van Frans de Wijngaert (1910-1994) en van Florentina Van den Plas (19131997), die in het begin van hun huwelijk (1931) er gewoond hebben.
42 HEEMKUNDIGE KRING - NORBERT DE VRIJTER - LILLE - JAARBOEK 1997