De Sociaal-Emotionele OntwikkelingsSchaal (SEOS): Toevoeging van de Emotieregulatie-schaal onderzocht bij kinderen van 0 tot 7 jaar Jackie Föllings Masterthesis
Jackie Föllings ANR: 606428 Universiteit van Tilburg Master: Psychologie en Geestelijke Gezondheid Track: Kinder- en Jeugdpsychologie Begeleider: Dr. M.J.A. Feltzer Tweede beoordelaars: Dr. J. Henrichs en Drs. A.J.B.M. Maas MSc Augustus 2014
Samenvatting In deze pilotstudie is de bruikbaarheid getoetst van het nieuwe instrument de SEOS (Sociaal-Emotionele OntwikkelingsSchaal) voor het meten van de sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen van 0-7 jaar. De ouders/verzorgers van kinderen van verscheidene kinderdagverblijven en basisscholen hebben deelgenomen aan dit onderzoek (N = 98). Van het aan de SEOS ten grondslag liggende model van Gielen (2010) zijn de adaptatiefase, eerste socialisatiefase, eerste individuatiefase en identificatiefase meegenomen in dit onderzoek met de domeinen Ego-ontwikkeling, Sociale ontwikkeling en het recentelijk toegevoegde domein Emotieregulatie. De deelnemers werden op basis van hun leeftijd verdeeld in vier leeftijdsgroepen, namelijk leeftijdsgroep 0 tot 6 maanden, leeftijdsgroep 6 tot 18 maanden, leeftijdsgroep 18 tot 36 maanden en leeftijdsgroep 3 tot 7 jaar. Deze leeftijdsgroepen corresponderen met de fasen uit het SEOS-model. Uit analyse op itemniveau bleken vier items onvoldoende te differentiëren tussen de vier leeftijdsgroepen. De items en de schalen bleken te passen bij de onderscheiden leeftijdsgroepen. Op schaalniveau was nog niet voor alle schalen sprake van voldoende interne consistentie. Concluderend kan worden gezegd dat het huidige onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van de SEOS, met name met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit van het instrument. Tevens kan gezegd worden dat de recentelijk toegevoegde Emotieregulatie-schaal een toegevoegde waarde kan leveren aan het instrument.
2
Inleiding Een kind doorloopt in zijn vroege jaren meerdere fasen in zijn ontwikkeling. Twee belangrijke domeinen van ontwikkeling zijn de cognitieve ontwikkeling en de sociaalemotionele ontwikkeling (Berk, 2008). Om de cognitieve ontwikkeling in kaart te brengen zijn er verscheidene tests ontworpen, zoals de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC) (Wechsler, 2005) en de Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligente (WPPSI). De normen, betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit van de WISC en de WPPSI zijn door de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) (Evers et al., 2009-2013) als voldoende beoordeeld. Daarnaast zijn ook de Kaufman Assessment Battery for Children (K-ABC-II) van Kaufman en Kaufman en de Stanford-Binet-5 (SB5) van Roid beschikbaar om de cognitieve ontwikkeling te meten. (Mash & Wolfe, 2005). Tot dusver is er echter nog maar weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van meetinstrumenten om de sociaal-emotionele ontwikkeling in kaart te brengen. De meest belangrijke reden hiervoor is de snelle ontwikkeling die het sociaal-emotionele domein doorloopt gedurende de kinderjaren (Carter, Briggs-Gowan & Davis, 2004). Culturele verschillen, de moeilijkheid van het integreren van verschillende soorten informatie en gebrek aan informatie over sociaalemotionele achterstand spelen hierbij ook een rol. Toch is er de laatste 15 tot 20 jaar een verschuiving te zien: er komt steeds meer aandacht voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarmee komt er ook meer aandacht voor de ontwikkeling van goede meetinstrumenten. Een belangrijke reden hiervoor is dat steeds duidelijker is geworden dat het niet of laat constateren van afwijkingen in de sociaal-emotioneel ontwikkeling bij kinderen kan leiden tot verergering van deze afwijkingen (Carter et al., 2004). Wanneer een afwijkende sociaal-emotionele ontwikkeling op jonge leeftijd in kaart wordt gebracht, kan hier zo vroeg mogelijk op ingespeeld worden en kunnen de mogelijke nadelige effecten op de lange termijn wellicht verminderd worden. Internationaal zijn er al verscheidene instrumenten beschikbaar die het sociaalemotioneel functioneren van kinderen meten, zoals de Brief Infant-Toddler Social Emotional Assessment van Carter en Briggs-Gowan (2000), de Ages and Stages Questionnaires – Social-Emotional van Squires, Bricker en Twombly (2002) en de Preschool Age Psychiatric Assessment van Egger en Angold (2004). Deze tests leggen de nadruk op kinderen van jonge leeftijd, namelijk van 6 tot 60 maanden, maar ze meten sociaal-emotionele problematiek en niet sociaal-emotionele ontwikkeling.
3
Tevens is er de Vineland Adaptive Behavior Scale van Sparrow, Balla en Cicchetti (1984). Dit meetinstrument is momenteel in Nederland genormeerd voor kinderen en jeugdigen van 5 tot 18 jaar met een verstandelijke beperking, gepubliceerd als Vineland-Z (De Bildt & Kraijer, 2003). In Nederland zijn twee schalen ontwikkeld die de sociaal-emotionele ontwikkeling pogen te meten: de Schaal voor Emotionele Ontwikkeling (SEO) (Došen, 1990) en de Experimentele Schaal voor de beoordeling van het SociaalEmotionele OntwikkelingsNiveau (ESSEON) (Hoekman, Miedema, Otten & Gielen, 2007). Nederlandse Instrumenten Sociaal-Emotionele Ontwikkeling De SEO is ontwikkeld om de emotionele ontwikkeling bij kinderen met een verstandelijke beperking in te schatten (Claes & Verduyn, 2012). De SEO is inmiddels herzien tot de SEO-R. Dit instrument is echter niet gestandaardiseerd en gevalideerd en de betrouwbaarheid is niet bepaald. Een ander Nederlands psychodiagnostisch instrument om de sociaalemotionele ontwikkeling in te schatten is de ESSEON (Hoekman et al., 2007). De schaal is voor meerdere doelgroepen bruikbaar, ook voor kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking. Volgens de COTAN is de ESSEON echter niet goed genormeerd en gevalideerd en is de betrouwbaarheid onvoldoende. De vernieuwde versie van de ESSEON, de ESSEON-R, is in oktober 2011 uitgebracht (Hoekman, Miedema, Otten & Gielen, 2011). De ESSEON-R is tot op heden niet door de COTAN beoordeeld. Naar aanleiding van de beoordeling van de COTAN, wordt er momenteel door een van de auteurs van de ESSEON gewerkt aan een nieuwe schaal; de SociaalEmotionele OntwikkelingsSchaal (SEOS) (Gielen, 2010). Deze nieuwe schaal heeft hetzelfde doel als de ESSEON: het in kaart kunnen brengen van de sociaalemotionele ontwikkeling van kinderen. Dit nieuwe meetinstrument is gebaseerd op theorieën van Došen (2005) en Abraham (1997). Het ontwikkelingsmodel van Došen Het ontwikkelingsmodel van Došen (2005) maakt een koppeling tussen biologische en psychosociale ontwikkelingsaspecten. Volgens Došen onderscheiden bepaalde stadia van de emotionele ontwikkeling zich van elkaar door verschillende
4
fysiologische en psychosociale kenmerken. Het model is opgebouwd uit fasen. De eerste vijf fasen, de bijhorende leeftijd van zich normaal ontwikkelende kinderen en de gevormde persoonlijkheidsstructuren zijn volgens Došen: 1. Adaptatiefase: 0 tot 6 maanden. Deze fase wordt gekenmerkt door fysiologische regulatie, sensorische integratie en integratie van structuur van ruimte, tijd en personen. 2. Eerste socialisatiefase: 6 tot 18 maanden. Deze fase wordt gekenmerkt door hechting. 3. Eerste individuatiefase: 18 tot 36 maanden. Deze fase wordt gekenmerkt door autonomie, individuatie en afstand nemen van lichamelijk contact. 4. Identificatiefase: 3 tot 7 jaar. Deze fase wordt gekenmerkt door egovorming. 5. Fase van realiteitsbewustwording: 7 tot 12 jaar. Deze fase wordt gekenmerkt door egodifferentiatie. Het ontwikkelingsprofiel van Abraham Abraham ontwikkelde in 1997 het ontwikkelingsprofiel (Abraham, 1997). Volgens Abraham is persoonlijkheid opgebouwd uit tien ontwikkelingsniveaus. Elk ontwikkelingsniveau wordt gekenmerkt door gedragscategorieën. De ontwikkelingsniveaus worden door iedereen in dezelfde volgorde doorlopen, bij de een wat sneller dan bij de ander. Hoe hoger het ontwikkelingsniveau van een individu, hoe verder de ontwikkeling van de persoonlijkheid van deze individu. Het model kent twee doelen: (1) referentiekader voor het onderkennen en begrijpen van gedragspatronen, (2) classificatie-instrument voor het inventariseren van de eerder genoemde gedragspatronen. De tien ontwikkelingsniveaus zijn: structuurloosheid, fragmentatie, egocentriciteit, symbiose, verzet, rivaliteit, individuatie, verbondenheid, generativiteit en rijpheid. De gedragscategorieën die binnen deze ontwikkelingsniveaus onderscheiden worden zijn: sociale attitudes, objectrelaties, zelfbeelden, normen, behoeften, cognities, probleemoplossend gedrag (denken en voelen), probleemoplossend gedrag (handelen) en diverse thema’s. De Sociaal-Emotionele OntwikkelingsSchaal (SEOS) Gielen (2010) heeft een nieuw ontwikkelingsmodel ontwikkeld waarin het ontwikkelingsmodel van Došen en het ontwikkelingsprofiel van Abraham met elkaar geïntegreerd zijn. Uit de literatuur heeft Gielen ontwikkelingsfenomenen ontleend die
5
gekoppeld zijn aan ontwikkelingsfasen waarin ze zich voordoen. Gielen is van mening dat de sociaal-emotionele ontwikkeling zich voltrekt in fasen, maar ook in domeinen. Elk domein wordt doorlopen in vijf fasen, namelijk de eerste vijf fasen van Došen. De vijf ontwikkelingsdomeinen van het SEOS-model zijn: 1. Ego-ontwikkeling: betreft het proces waarbij het kind zich via verschillende stadia ontwikkelt tot een volwassene die zich als een autonoom en coherent ‘zelf’ kan beleven in relatie tot de ander. 2. Sociale ontwikkeling: betreft het proces waarbij de persoon zich bewust wordt van de eigen positie ten opzichte van de ander en de vaardigheden leert om op adaptieve wijze sociale interacties aan te gaan. 3. Emotieregulatie: betreft het vermogen van het individu om op adaptieve wijze om te gaan met zowel positieve al negatieve emotionele ervaringen. Daarbij is het individu in staat om het gevoelsleven, het emotionele gedragsrepertoire als de emotionele context doelbewust te reguleren. 4. Affectdifferentiatie: betreft het proces waarbij de aanvankelijke basale lust- en onlustgevoelens van het pasgeboren kind evolueren en differentiëren naar ‘hogere’ vormen van zowel positieve als negatieve emotionele belevingen. 5. Morele ontwikkeling: betreft het proces waarbij het individu leert om op basis van bewustzijn van de eigen positie ten opzichte van de ander en op basis van empathisch vermogen een gevoel voor intermenselijke verhoudingen - de gedragscodes van sociaal verkeer - zich eigen te maken en toe te passen, vanuit het besef van normoverschrijding of beschadiging van andermans belangen. De fasen waarin elk domein doorlopen wordt zijn de reeds genoemde eerste vijf fasen van Došen: (1) adaptatiefase, (2) eerste socialisatiefase, (3) eerste individuatiefase, (4) identificatiefase, (5) fase van realiteitsbewustwording. Op basis van dit model wordt de SEOS ontwikkeld met als doel de sociaalemotionele ontwikkeling bij kinderen in kaart kan brengen. De eerste twee domeinen van Gielen, de Ego-ontwikkeling en de Sociale ontwikkeling, zijn in dit psychodiagnostisch meetinstrument al eerder vertaald naar items. Sinds kort is ook de schaal Emotieregulatie in de vorm van items toegevoegd aan de vragenlijst. Alle items zijn weerspiegelingen van de ontwikkelingsfenomenen die bij een bepaald ontwikkelingsdomein en –fase horen. Hoewel de SEOS nog niet genormeerd en gevalideerd is, zijn er wel al meerdere pilotstudies naar verricht. Er is empirische ondersteuning gevonden voor de
6
betrouwbaarheid en validiteit (Langerak, 2013; Van Loon, 2013; Verhulst, 2012). Naar aanleiding van de resultaten van deze pilotstudies zijn items bijgesteld waar dit nodig bleek te zijn. Het huidige onderzoek betreft opnieuw een pilotstudie waarbij er gekeken wordt naar de betrouwbaarheid en validiteit van de SEOS. Er wordt hierbij gekeken naar de eerste vier ontwikkelingsfasen: adaptatie, eerste socialisatie, eerste individuatie en identificatiefase (de leeftijd van 0 tot 7 jaar). Deze vier fasen zijn in voorgaande pilotstudies al eerder onderzocht (Bouwmans, 2011; Van Loon, 2013). Sinds deze pilotstudies is de vragenlijst echter aanzienlijk veranderd en het huidige onderzoek heeft daarom gebruik gemaakt van de meest recente versie van de SEOS. Daarnaast is er een schaal aan de vragenlijst toegevoegd die tot op heden enkel door Verhulst (2012) is onderzocht. In haar pilotstudie heeft zij gebruikt gemaakt van de impulscontrole-schaal (nu bekend als de Emotieregulatie-schaal). Zij heeft hierbij gekeken naar de leeftijd van 3 tot 7 jaar. In dit onderzoek is de Emotieregulatie-schaal ook nader onderzocht voor de leeftijd van 0 tot 3 jaar. Concluderend kan er gezegd worden dat er in het huidige onderzoek gekeken wordt naar de schalen Egoontwikkeling, Sociale ontwikkeling en Emotieregulatie bij kinderen van 0 tot 7 jaar, met gebruik van de meest recente versie van de SEOS. Voor dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: 1. Onderscheiden de vier leeftijdsgroepen (0 tot 6 maanden, 6 tot 18 maanden, 18 tot 36 maanden en 3 tot 7 jaar) zich op itemniveau per domein (Egoontwikkeling, Sociale ontwikkeling en Emotieregulatie) per ontwikkelingsfase (1. adaptatiefase, 2. eerste socialisatiefase, 3. eerste individuatiefase en 4. identificatiefase)? De verwachting is dat de vier leeftijdsgroepen zich op itemniveau onderscheiden. Er wordt dus verwacht dat de items en schalen differentiëren per domein per ontwikkelingsfase. 2. Wat is de betrouwbaarheid in termen van interne consistentie van de schalen per domein per ontwikkelingsfase? Verwacht wordt dat de schalen Ego-ontwikkeling en Sociale ontwikkeling minimaal een Cronbach’s alpha van .70 hebben. De schaal Emotieregulatie is een recentelijk toegevoegde schaal en is nog niet vaak onderzocht. Om deze reden is minder zeker dat deze schaal ook een Cronbach’s alpha van .70 zal hebben. 3. Onderscheiden de vier leeftijdsgroepen zich op schaalniveau?
7
De verwachting is dat de vier leeftijdsgroepen zich op schaalniveau onderscheiden, dus dat de schalen differentiëren per domein per ontwikkelingsfase. 4. Wat is de samenhang van de items per ontwikkelingsfase? Er wordt verwacht dat per ontwikkelingsfase de onderlinge samenhang tussen de items die tot eenzelfde domein behoren, significant is, maar dat de items die tot verschillende domeinen behoren minder samenhang vertonen. Methode Onderzoekspopulatie De onderzoekspopulatie bestond uit 98 deelnemers afkomstig van drie kinderdagverblijven (n = 74) en drie basisscholen (n = 24) uit ’s-Hertogenbosch en omgeving. Leeftijdsgroep 1, van 0 tot 6 maanden, bevatte 17 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 4.65 maanden en een standaarddeviatie van 0.49 maanden en leeftijdsgroep 2, van 6 tot 18 maanden, bevatte 28 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 13.21 maanden en een standaarddeviatie van 3.79 maanden. Leeftijdsgroep 3, van 18 tot 36 maanden, bevatte 25 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 25.44 maanden en een standaarddeviatie van 5.25 maanden en leeftijdsgroep 4, van 3 tot 7 jaar, bevatte 28 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 66.32 maanden en een standaarddeviatie van 13.64 maanden. In totaal is de vragenlijst ingevuld voor 49 jongens en voor 49 meisjes met de volgende verdeling over de leeftijdsgroepen: leeftijdsgroep 1 bevatte zeven jongens en tien meisjes, leeftijdsgroep 2 bevatte zestien jongens en twaalf meisjes, leeftijdsgroep 3 bevatte vijftien jongens en tien meisjes en leeftijdsgroep 4 bevatte elf jongens en zeventien meisjes. Instrument Het instrument dat is gebruikt is de meest recente, papieren versie van de SEOS (Bijlage 1). Voor dit onderzoek zijn vier ontwikkelingsfasen onderzocht (adaptatiefase, eerste socialisatiefase, eerste individuatiefase en identificatiefase) en drie domeinen (Ego-ontwikkeling, Sociale ontwikkeling en Emotieregulatie). Elke ontwikkelingsfase en elk domein omvat een aantal items. De vragenlijst bestaat uit 65 items, zoals ‘raakt van slag bij onrust of drukte in de omgeving’ (Ego-ontwikkeling fase 1, item 1). De items meten een ontwikkelingsfenomeen passend bij een
8
ontwikkelingsfase en -domein. Er is aan de ouders/verzorgers gevraagd om aan te geven of het gedrag de laatste vier weken wel of niet voorgekomen is door elk item met ‘waar’ of ‘niet waar’ te beoordelen. Procedure Kinderdagverblijven en basisscholen zijn middels een brief benaderd om mee te werken aan dit onderzoek (Bijlage 2). Van twintig aangeschreven kinderdagverblijven en basisscholen stemden drie kinderdagverblijven en drie basisscholen in. Op deze locaties werden enveloppen afgegeven die de groepsleiding/leerkrachten aan ouders mee gaven. De enveloppen bevatten een informatiebrief (Bijlage 3) en de vragenlijst. Ouders die besloten om deel te nemen aan het onderzoek, hebben de vragenlijst anoniem ingevuld en op het kinderdagverblijf of op school ingeleverd. Daar zijn de ingevulde vragenlijst weer opgehaald. Resultaten Frequenties per item per leeftijdsgroep Met een frequentietabel (Tabel 1) is gekeken welke tendensen bij de items zichtbaar werden, waaronder de richting van de items. Sommige items doven uit na een bepaalde leeftijd, waar andere items bij een bepaalde leeftijd verschijnen. Middels Chi-kwadraat toetsing is onderzocht of de items significant differentiëren tussen de leeftijdsgroepen (α = .05). Tabel 1 Percentage ‘waar’ per item per leeftijdsgroep Leeftijdsgroepen Fase
Item
1
2
3
4
Chi-
p
16.0%
25.0%
14.86
.00
2
82.4%
35.7%
24.0%
19.7%
25.75
.00
3
94.1%
39.3%
8.0%
0.0%
52.60
.00
4
82.4%
14.3%
8.0%
0.0%
50.36
.00
5
82.4%
46.4%
16,0%
17.9%
25.27
.00
6
82.4%
53.6%
24.0%
25.0%
19.42
.00
46.4%
32.0%
42.9%
13.86
.00
7
ng
35.7%
kkeli
70.6%
ontwi
1
le
Socia
ontwikkeling 1:
Fase
Fase 1: Ego-
kwadraat
88.2%
9
64.3%
16.0%
10.7%
47.10
.00
9
100%
50.0%
24.0%
0.0%
48.81
.00
10
88.2%
64.3%
44.0%
35.7%
14.00
.00
11
82.4%
14.3%
16.0%
0.0%
44.82
.00
12
76.5%
10.7%
4.0%
0.0%
51.30
.00
13
100%
50.0%
40.0%
35.7%
20.16
.00
14
76.5%
10.7%
0.0%
0.0%
56.00
.00
15
100%
75.0%
68.0%
53.6%
11.50
.00
16
41.2%
60.7%
44.0%
28.6%
5.94
.12
17
23.5%
71.4%
36.0%
0.0%
32.93
.00
18
17.6%
60.7%
44.0%
0.0%
27.21
.00
19
11.8%
92.9%
100%
100%
72.74
.00
20
0.0%
71.4%
44.0%
28.6%
24.59
.00
21
41.2%
82.1%
40.0%
0.0%
39.11
.00
22
64.7%
89.3%
72.0%
67.9%
4.81
.19
23
17.6%
78.6%
52.0%
42.9%
16.84
.00
24
17.6%
82.1%
40.0%
21.4%
27.40
.00
25
35.3%
96.4%
64.0%
17.9%
38.53
.00
26
47.1%
75.0%
36.0%
0.0%
33.78
.00
27
76.5%
92.9%
52.0%
50.0%
15.44
.00
28
0.0%
82.1%
40.0%
64.3%
31.75
.00
29
52.9%
82.1%
60.0%
57.1%
5.66
.13
30
52.9%
85.7%
68.0%
60.7%
6.53
.09
31
0.0%
25.0%
72.0%
85.7%
43.13
.00
32
0.0%
7.1%
68.0%
35.7%
32.12
.00
33
0.0%
0.0%
12.0%
100%
85.80
.00
34
0.0%
0.0%
68.0%
46.4%
39.60
.00
35
0.0%
0.0%
60.0%
53.6%
36.97
.00
36
0.0%
0.0%
80.0%
60.7%
52.56
.00
37
0.0%
0.0%
56.0%
46.4%
32.25
.00
38
0.0%
0.0%
72.0%
53.6%
44.25
.00
39
0.0%
0.0%
76.0%
42.9%
45.21
.00
40
0.0%
0.0%
76.0%
89.3%
68.74
.00
41
0.0%
0.0%
80.0%
64.3%
44.14
.00
42
0.0%
0.0%
72.0%
42.9%
41.99
.00
43
0.0%
0.0%
64.0%
39.3%
35.68
.00
44
0.0%
0.0%
64.0%
42.9%
36.18
.00
45
0.0%
0.0%
92.0%
57.1%
48.76
.00
0.0%
0.0%
76.0%
46.4%
45.60
.00
46
ulatie
Emot
ontwikkeling 3:
100%
iereg
regulatie ontwikkeling ontwikkeling regulatie
Fase 1: EmotieFase 2: EgoFase 2: Sociale Fase 2: EmotieFase
Fase 3: Sociale
Fase 3: Ego-ontwikkeling
8
10
ontwikkeling ontwikkeling regulatie
Fase 4: EgoFase 4: Sociale Fase 4: Emotie-
47
0.0%
0.0%
72.0%
42.9%
42.00
.00
48
0.0%
0.0%
60.0%
31.1%
32.53
.00
49
0.0%
0.0%
64.0%
42.9%
36.18
.00
50
0.0%
0.0%
40.0%
85.7%
56.39
.00
51
0.0%
0.0%
0.0%
78.6%
70.92
.00
52
0.0%
0.0%
20.0%
78.6%
54.34
.00
53
0.0%
0.0%
28.0%
89.3%
62.90
.00
54
0.0%
0.0%
20.0%
82.1%
58.28
.00
55
0.0%
0.0%
8.0%
85.7%
70.97
.00
56
0.0%
0.0%
24.0%
89.3%
64.53
.00
57
0.0%
0.0%
0.0%
75.0%
66.82
.00
58
0.0%
0.0%
28.0%
75.0%
47.58
.00
59
0.0%
0.0%
36.0%
78.6%
49.57
.00
60
0.0%
0.0%
12.0%
75.0%
55.33
.00
61
0.0%
0.0%
44.0%
82.1%
52.69
.00
62
0.0%
0.0%
40.0%
78.6%
49.28
.00
63
0.0%
0.0%
32.0%
82.1%
53.85
.00
64
0.0%
0.0%
12.0%
82.1%
63.39
.00
65
0.0%
0.0%
36.0%
100%
73.49
.00
Van de 65 items differentiëren 61 items significant. Dit houdt in dat het betreffende item bij een bepaalde ontwikkelingsfase aanwezig is en zich significant onderscheidt van de andere leeftijdsgroepen. Vier items differentiëren niet significant: 16, 22, 29 en 30; het betreft in alle gevallen items uit ontwikkelingsfase 2. Bij ontwikkelingsfase 1 is er bij alle domeinen een afname met leeftijd zichtbaar voor alle items (item 1 t/m 15): leeftijdsgroep 1 heeft een hoger percentage ‘waar’ ingevuld dan de overige leeftijdsgroepen. Ontwikkelingsfase 2 laat een variërend beeld zien. De items 17, 18, 20, 21, 23, 24, 25, 26, 27 en 28 laten een toename met leeftijd zien voor leeftijdsgroep 2 in het percentage vragen beantwoord met ‘waar’, waarna dit percentage voor de leeftijdsgroepen 2 en 3 weer daalt. Item 19 laat voor leeftijdsgroep 2 een toename met leeftijd zien, bereikt bij leeftijdsgroep 3 100%, waarna dit item voor leeftijdsgroep 4 constant blijft. Bij ontwikkelingsfase 3 laten items 31, 33 en 40 een toename zien met leeftijd tot aan leeftijdsgroep 4. De overige items laten een toename zien met leeftijd tot en met leeftijdsgroep 3, waarna het percentage items beantwoord met ‘waar’ afneemt voor leeftijdsgroep 4. Bij ontwikkelingsfase 4 is er bij alle domeinen een
11
toename met leeftijd te zien voor alle items (item 50 t/m 65): leeftijdsgroep 4 heeft een hoger percentage ‘waar’ dan de overige leeftijdsgroepen. Betrouwbaarheid op schaalniveau Bij een Cronbach’s Alpha van tenminste .70 is er sprake van een voldoende mate van interne consistentie. Uit de resultaten (Tabel 2) blijkt dat zeven van de twaalf schalen een Cronbach’s Alpha van .70 of hoger hebben. De zes overige schalen hebben een Cronbach’s Alpha variërend van .47 tot en met .67. Door middel van verwijdering van items is er gekeken of de Cronbach’s Alpha van de schalen zou verhogen. Wanneer de Cronbach’s Alpha stijgt, is het item verwijderd. Wanneer dit niet het Tabel 2 Interne consistentie per domein per ontwikkelingsfase Cronbach’s Alpha met Cronbach’s Alpha
verwijdering items
Ego-ontwikkeling fase 1
.67
.68
Sociale ontwikkeling fase 1
.60
.61
Emotieregulatie fase 1
.78
.83
Ego-ontwikkeling fase 2
.50
.51
Sociale ontwikkeling fase 2
.62
.63
Emotieregulatie fase 2
.47
.55
Ego-ontwikkeling fase 3
.81
.81
Sociale ontwikkeling fase 3
.84
.84
Emotieregulatie fase 3
.82
.82
Ego-ontwikkeling fase 4
.92
.92
Sociale ontwikkeling fase 4
.91
.91
Emotieregulatie fase 4
.90
.90
Schaal
geval is, is het item gehandhaafd. Bij Ego-ontwikkeling ontwikkelingsfase 1 is item 1 verwijderd, zodat de Cronbach’s Alpha is verhoogd tot .68. Item 7 is verwijderd om de Cronbach’s Alpha van Sociale ontwikkeling ontwikkelingsfase 1 te verhogen naar .61. Item 15 is verwijderd om bij Emotieregulatie ontwikkelingsfase 1 de Cronbach’s Alpha te verhogen tot .83 en bij Ego-ontwikkeling ontwikkelingsfase 2 is item 19 verwijderd
12
om tot een Cronbach’s Alpha van .51 te komen. Tot slot is bij Sociale ontwikkeling ontwikkelingsfase 2 item 22 verwijderd om tot een Cronbach’s Alpha van .63 te komen en bij Emotieregulatie is item 28 verwijderd om de Cronbach’s Alpha tot .55 te verhogen. Bij alle domeinen in ontwikkelingsfasen 3 en 4 maakt verwijdering van items geen verschil. Hoewel zeven schalen een Cronbach’s Alpha van .70 en hoger laten zien, zijn er nog enkele schalen die ruim onder de .70 blijven. Gemiddelde schaalscores per leeftijdsgroep Door middel van een one-way between-groups ANOVA is getoetst of er significante verschillen zijn tussen de leeftijdsgroepen op schaalniveau. Bij een gevonden waarde van p ≤ .05 is er sprake van een significant verschil tussen de gemiddelde scores van de vier leeftijdsgroepen op de toegepaste schaal. Uit de resultaten (Tabel 3) komt Tabel 3 Gemiddelde schaalscores per leeftijdsgroep M (SD)
F-waarde
p
Leeftijdsgroep 1
4.12 (0.49)
80.96
.001
Leeftijdsgroep 2
1.71 (1.05)
Leeftijdsgroep 3
0.72 (0.94)
Leeftijdsgroep 4
0.54 (0.51)
Leeftijdsgroep 1
4.59 (0.62)
62.99
.00
Leeftijdsgroep 2
2.79 (0.92)
Leeftijdsgroep 3
1.40 (1.04)
Leeftijdsgroep 4
1.14 (0.89)
Leeftijdsgroep 1
4.35 (1.11)
48.09
.00
Leeftijdsgroep 2
1.61 (1.13)
Leeftijdsgroep 3
1.28 (1.02)
Leeftijdsgroep 4
0.89 (0.69)
Leeftijdsgroep 1
0.94 (0.90)
37.20
.001
Leeftijdsgroep 2
3.57 (0.88)
Leeftijdsgroep 3
2.68 (1.22)
Fase 1 Ego-ontw.
Sociale ontw.
Emotieregulatie
Fase 2 Ego-ontw.
13
Sociale ontw.
Emotieregulatie
Leeftijdsgroep 4
1.57 (0.63)
Leeftijdsgroep 1
1.76 (1.09)
Leeftijdsgroep 2
4.29 (0.85)
Leeftijdsgroep 3
2.68 (1.25)
Leeftijdsgroep 4
1.50 (1.00)
Leeftijdsgroep 1
2.29 (1.26)
Leeftijdsgroep 2
4.18 (0.77)
Leeftijdsgroep 3
2.56 (1.16)
Leeftijdsgroep 4
2.32 (1.20)
Leeftijdsgroep 1
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 2
0.32 (0.61)
Leeftijdsgroep 3
4.16 (1.52)
Leeftijdsgroep 4
4.29 (0.94)
Leeftijdsgroep 1
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 2
0.11 (0.31)
Leeftijdsgroep 3
5.04 (1.14)
Leeftijdsgroep 4
3.75 (1.14)
Leeftijdsgroep 1
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 2
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 3
3.64 (1.32)
Leeftijdsgroep 4
2.21 (1.20)
Leeftijdsgroep 1
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 2
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 3
1.08 (1.22)
Leeftijdsgroep 4
4.14 (1.18)
Leeftijdsgroep 1
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 2
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 3
1.08 (1.26)
Leeftijdsgroep 4
4.79 (1.17)
Leeftijdsgroep 1
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 2
0.00 (0.00)
Leeftijdsgroep 3
1.64 (1.38)
38.03
.00
17.38
.001
139.08
.001
213.95
.001
81.25
.001
128.75
.001
170.61
.001
160.12
.001
Fase 3 Ego-ontw.
Sociale ontw.
Emotieregulatie
Fase 4 Ego-ontw.
Sociale ontw.
Emotieregulatie
14
Leeftijdsgroep 4
4.25 (0.75)
M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie 1
Schending van assumptie: homogeniteit van variantie
naar voren dat alle twaalf schalen een significant verschil laten zien. Dit betekent dat alle schalen differentiëren tussen de leeftijdsgroepen, steeds met p < .001. Voorzichtigheid is echter geboden bij de interpretatie van deze resultaten aangezien de assumptie van homogeniteit van variantie bij negen van de twaalf schalen is geschonden (zie ook Tabel 3). Om deze reden is tevens de non-parametrische Kruskal-Wallis toets toegepast. Deze resultaten zijn weergegeven in Tabel 4. Tabel 4 Kruskal-Wallis toets per ontwikkelingsfase per domein Chi-kwadraat
df
p
Ego-ontw.
57.70
3
.00
Sociale ontw.
61.58
3
.00
Emotieregulatie
43.90
3
.00
Ego-ontw.
54.26
3
.00
Sociale ontw.
53.69
3
.00
Emotieregulatie
37.65
3
.00
Ego-ontw.
77.01
3
.00
Sociale ontw.
83.41
3
.00
Emotieregulatie
75.07
3
.00
Ego-ontw.
78.90
3
.00
Sociale ontw.
80.41
3
.00
Emotieregulatie
82.20
3
.00
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Voor alle domeinen per ontwikkelingsfase is ook bij deze analyse een significant verschil zichtbaar tussen de vier leeftijdsgroepen op de desbetreffende domeinen per
15
ontwikkelingsfase, steeds met p < .001. Deze resultaten geven geen aanleiding tot bijstelling van de conclusies op basis van de resultaten van de ANOVA’s. Omdat de resultaten van de Kruskal-Wallis toets niet afwijken van de resultaten van de ANOVA, is het toegestaan om een Tukey Post Hoc toets uit te voeren. Bij alle schalen is middels deze Post Hoc toets gekeken welke leeftijdsgroepen significant van elkaar verschillen. Tabel 5 geeft deze resultaten weer. Tabel 5 Gemiddelde verschilscores per schaal per leeftijdsgroep Gemiddelde verschilscores Leeftijdsgroep 1
Leeftijdsgroep 2
Leeftijdsgroep 3
Leeftijdsgroep 4
2.40*
3.40*
3.58*
0.99*
1.18*
ontwikkeling ontwikkeling
Sociale
Ego-
Fase 1 Leeftijdsgroep 1 Leeftijdsgroep 2
-2.40*
Leeftijdsgroep 3
-3.40*
-0.99*
Leeftijdsgroep 4
-3.58*
-1.18*
-0.18
1.80*
3.19*
3.45*
1.39*
1.64*
Leeftijdsgroep 1 Leeftijdsgroep 2
-1.80*
Leeftijdsgroep 3
-3.19*
-1.39*
Leeftijdsgroep 4
-3.45*
-1.64*
-0.26
2.75*
3.07*
3.46*
0.32
0.71*
regulatie
Leeftijdsgroep 1 Emotie
0.18
0.26
Leeftijdsgroep 2
-2.75*
Leeftijdsgroep 3
-3.07*
-0.32
Leeftijdsgroep 4
-3.46*
-0.71*
-0.39
-2.63*
-1.74*
-0.63
0.89*
2.00*
0.39
ontwikkeling. ontwikkeling
Sociale
Ego-
Fase 2 Leeftijdsgroep 1 Leeftijdsgroep 2
2.63*
Leeftijdsgroep 3
1.74*
-0.89*
Leeftijdsgroep 4
0.63
-2.00*
-1.11*
-2.52*
-0.92*
0.26
1.61*
2.79*
Leeftijdsgroep 1 Leeftijdsgroep 2
2.52*
Leeftijdsgroep 3
0.92*
-1.61*
Leeftijdsgroep 4
-0.26
-2.79*
-1.18*
-1.88*
-0.27
-0.03
1.62*
1.86*
regulatie
Emotie
Leeftijdsgroep 1
1.11*
Leeftijdsgroep 2
1.88*
Leeftijdsgroep 3
0.27
-1.62*
Leeftijdsgroep 4
0.03
-1.86*
1.18*
0.24 -0.24
16
ontwikkeling ontwikkeling
Sociale
Ego-
Fase 3 Leeftijdsgroep 1
-0.32
regulatie
-4.29*
-3.84*
-3.96*
Leeftijdsgroep 2
0.32
Leeftijdsgroep 3
4.16*
3.84*
Leeftijdsgroep 4
4.29*
3.96*
0.13
-0.11
-5.04*
-3.75*
-4.93*
-3.64*
Leeftijdsgroep 1
-0.13
Leeftijdsgroep 2
0.11
Leeftijdsgroep 3
5.04*
4.93*
Leeftijdsgroep 4
3.75*
3.64*
-1.29*
-0.14
-3.64*
-2.22*
-3.50*
-2.07*
Leeftijdsgroep 1 Emotie
-4.16*
1.29*
Leeftijdsgroep 2
0.14
Leeftijdsgroep 3
3.64*
3.50*
Leeftijdsgroep 4
2.22*
2.07*
-1.43*
0.00
-1.08*
-4.14*
-1.08*
-4.14*
1.43*
ontwikkeling ontwikkeling
Sociale
Ego-
Fase 4 Leeftijdsgroep 1 Leeftijdsgroep 2
0.00
Leeftijdsgroep 3
1.08*
1.08*
Leeftijdsgroep 4
4.14*
4.14*
3.06*
0.00
-1.08*
-4.79*
-1.08*
-4.79*
Leeftijdsgroep 1 Leeftijdsgroep 2
0.00
Leeftijdsgroep 3
1.08*
1.08*
Leeftijdsgroep 4
4.79*
4.79*
3.71*
0.00
-1.64*
-4.25*
-1.64*
-4.25*
regulatie
Leeftijdsgroep 1 Emotie
-3.06*
Leeftijdsgroep 2
0.00
Leeftijdsgroep 3
1.64*
1.64*
Leeftijdsgroep 4
4.25*
4.25*
-3.71*
-2.61* 2.61*
* p < .05
Bij ontwikkelingsfase 1 verschillen de leeftijdsgroepen 3 en 4 niet significant op alle drie de domeinen. Tevens is er geen significant verschil zichtbaar tussen leeftijdsgroepen 2 en 3 op het domein Emotieregulatie. Bij ontwikkelingsfase 2 worden er geen significante verschillen gevonden tussen leeftijdsgroepen 1 en 4 op alle domeinen. Daarnaast zijn er bij het domein Emotieregulatie geen significante verschillen tussen leeftijdsgroep 1 en 2 en leeftijdsgroepen 3 en 4. Leeftijdsgroepen 1 en 2 verschillen niet significant op alle domeinen bij ontwikkelingsfase 3 en er is bij deze fase tevens geen significant verschil tussen leeftijdsgroepen 3 en 4 op het domein Ego-ontwikkeling. Ten slotte zijn er bij ontwikkelingsfase 4 geen significante verschillen zichtbaar tussen leeftijdsgroepen 1 en 2 op alle domeinen.
17
Samenhang Pearson’s r is gebruikt om te berekenen in welke mate de items per domein per ontwikkelingsfase met elkaar samenhangen. Ontwikkelingsfase 1 Ego-ontwikkeling De meeste items laten een matig sterke en significante correlatie met elkaar zien. Item 3 en item 4 laten de hoogste correlatie zien binnen dit domein met een correlatie van .50. Twee items laten een negatieve correlatie zien. Sociale ontwikkeling Hoewel het grootste deel van de items een significante correlatie laat zien, liggen deze correlaties slechts tussen .10 en .33. Emotieregulatie De correlaties tussen de items variëren van .07 en .85. Op de correlatie van .07 na zijn de overige correlaties significant. Ego-ontwikkeling vs. Sociale ontwikkeling De correlaties tussen de items van Ego-ontwikkeling en de items van Sociale ontwikkeling zijn over het algemeen matig sterk en significant zijn. Ego-ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van Ego-ontwikkeling en Emotieregulatie vallen tussen matig sterk en sterk met uitschieters tot .74. De correlaties zijn significant. Sociale ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van het domein Sociale ontwikkeling en de items van Emotieregulatie variëren van .04 tot .59. Deze correlaties vallen hoger uit dan de correlaties tussen de items binnen het domein Sociale ontwikkeling. De meeste correlaties zijn significant. Ontwikkelingsfase 2 Ego-ontwikkeling De correlaties tussen de items liggen lager dan .35 met als laagste een negatieve correlatie van -.03. De meeste correlaties zijn niet significant. Sociale ontwikkeling
18
De meeste correlaties liggen tussen .10 en .37, waarbij de meeste correlaties significant zijn. Emotieregulatie Op één correlatie na, variëren de correlaties tussen -.12 en .20. Er is één uitschieter zichtbaar van .91. De meeste correlaties zijn significant. Ego-ontwikkeling vs. Sociale ontwikkeling De correlaties tussen de items van Ego-ontwikkeling en de items van Sociale ontwikkeling liggen allemaal lager dan .35, waarbij de meeste correlaties niet significant zijn. Ego-ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van Ego-ontwikkeling en Emotieregulatie liggen allemaal lager dan .30, waarbij ongeveer de helft van de correlaties significant is. Sociale ontwikkeling vs. Emotieregulatie Over het algemeen liggen de correlaties tussen de items van Sociale ontwikkeling en Emotieregulatie lager vergeleken met de correlaties van de items binnen Sociale ontwikkeling. Er is een uitschieter van .45. Ongeveer de helft van de correlaties is significant. Ontwikkelingsfase 3 Ego-ontwikkeling Het grootste deel van de items laten een matig sterke correlatie zien met twee uitschieters van .51 en .53. Op één correlatie na zijn alle correlaties significant. Sociale ontwikkeling De items van het domein Sociale ontwikkeling laten matig sterke tot sterke correlaties zien, met één afwijkende correlatie van .11. Dit is tevens de enige correlatie die niet significant is. Emotieregulatie De items van het domein Emotieregulatie laten matig sterke tot sterke correlaties zien, die allemaal significant zijn. Ego-ontwikkeling vs. Sociale ontwikkeling Het grootste deel van de correlaties tussen de items van Ego-ontwikkeling en Sociale ontwikkeling laten een matig sterke tot sterke correlatie zien. Hiermee liggen de correlaties tussen deze twee domeinen hoger dan binnen het domein Egoontwikkeling. De meeste correlaties zijn significant.
19
Ego-ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van de domeinen Ego-ontwikkeling en Emotieregulatie zijn matig sterk en significant. Sociale ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van Sociale ontwikkeling en Emotieregulatie variëren van matig tot sterk en zijn allemaal significant. Ontwikkelingsfase 4 Ego-ontwikkeling De items van het domein Ego-ontwikkeling laten allemaal sterke correlaties zien van .56 en hoger en zijn allemaal significant. Sociale ontwikkeling De items van het domein Sociale ontwikkeling laten allemaal significante en sterke correlaties zien van .53 en hoger. Emotieregulatie De items van het domein Emotieregulatie laten matig sterke tot sterke correlaties zien en zijn allemaal significant. Ego-ontwikkeling vs. Sociale ontwikkeling De correlaties tussen de items van de domeinen Ego-ontwikkeling en Sociale ontwikkeling variëren van .47 tot .97 en zijn allemaal significant. Ego-ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van de domeinen Ego-ontwikkeling en Emotieregulatie variëren van .45 tot .81 en zijn allemaal significant. Sociale ontwikkeling vs. Emotieregulatie De correlaties tussen de items van Sociale ontwikkeling en Emotieregulatie liggen tussen matig sterk en sterk en zijn allemaal significant. Discussie Het doel van dit onderzoek is bij te dragen aan de ontwikkeling van een valide en betrouwbaar instrument om de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in kaart te kunnen brengen middels het testen van het instrument bij kinderen tussen de 0 en 7 jaar.
20
Als eerste werd er gekeken naar de vraag of de items voldoende differentiëren. Van de 65 items differentiëren 61 items significant. De vier items die niet significant differentiëren zijn items uit ontwikkelingsfase 2. Wanneer er nader gekeken wordt naar deze items wordt een overeenkomst zichtbaar. Bij drie van de vier items wordt er gevraagd of een vertrouwde persoon het kind kan vermaken, kan afleiden of kan kalmeren. Het is aannemelijk dat kinderen, of ze 8 maanden oud zijn of 6 jaar, te allen tijde gerustgesteld en vermaakt kunnen worden door een vertrouwde persoon. Dit kan als mogelijke verklaring dienen voor het ontbreken van een significante differentiatie op deze items. Naast dat er naar significante verschillen werd gekeken, werd er ook gekeken naar de richting van de differentiatie. De meeste items lieten het verwachte patroon zien. Op een item uit een bepaalde ontwikkelingsfase werd het hoogst gescoord door deelnemers uit deze betreffende ontwikkelingsfase ingedeeld op leeftijd. Sommige items lieten echter een toename zien met leeftijd waarna deze constant bleef. Voorbeelden hiervan zijn item 31, 33 en 40. Item 33 is: ‘weet dat hij/zij een jongen of meisje is’. Hierbij is het aannemelijk dat als kinderen eenmaal weten dat ze een jongen of een meisje zijn, deze kennis constant blijft naarmate ze ouder worden. Vervolgens werd er gekeken naar de betrouwbaarheid van de twaalf schalen. Van de twaalf schalen bleken zeven schalen betrouwbaar te zijn. Wat hierbij opviel is dat alle schalen uit ontwikkelingsfase 3 en 4 betrouwbaar zijn en slechts één schaal uit ontwikkelingsfase 1. Van ontwikkelingsfase 2 bleek geen enkele schaal voldoende betrouwbaar te zijn. De resultaten laten het tegenovergestelde zien van wat er werd verwacht, namelijk dat de schalen uit ontwikkelingsfase 1 en 2 voldoende betrouwbaar zouden zijn omdat deze al vaker zijn onderzocht. Vergeleken met eerder onderzoek van onder andere van Van Haaren (2011) en Van Loon (2013) is er echter wel een duidelijke verbetering zichtbaar. Nadat de betrouwbaarheid van de schalen is bepaald, is er gekeken of er significante verschillen zijn tussen de leeftijdsgroepen op schaalniveau. Alle schalen lieten een significant verschil zien, wat betekent dat alle schalen differentiëren tussen de leeftijdsgroepen. Deze resultaten geven een sterke ondersteuning voor de validiteit van het meetinstrument. Middels nadere analyses werd er gekeken welke leeftijdsgroepen significant van elkaar verschillen. Hieruit bleek dat er in totaal zestien keer geen significant verschil werd gevonden tussen twee bepaalde leeftijdsgroepen op de schalen. Bij negen van de zestien niet significante verschillen
21
was echter sprake van een kleine of geen variantie bij twee verschillende leeftijdsgroepen. Dit kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer (bijna) alle deelnemers op de items van één schaal ‘niet waar’ aankruisen. Het is aannemelijk dat de leeftijdsgroepen 1 en 2 op items uit ontwikkelingsfase 3 en 4 nulscores halen. Hetzelfde geldt voor de leeftijdsgroepen 3 en 4 op items uit ontwikkelingsfase 1 en 2. Wanneer de twee leeftijdsgroepen die vergeleken worden beide een kleine of geen variantie hebben, wordt hier geen significant verschil zichtbaar. Tot slot werd er gekeken naar de samenhang tussen de items per domein per ontwikkelingsfase. De samenhang van de schalen per ontwikkelingsfase laten een variërend beeld zien waarbij de items van de schalen uit ontwikkelingsfase 3 en 4 over het algemeen hogere correlaties en dus een hogere samenhang laten zien dan de items van de schalen uit ontwikkelingsfasen 1 en 2. Dit stemt overeen met resultaten van onderzoek van Van der Sanden (2012). Tegen de verwachting in werden er ook matig sterke en soms sterke correlaties gevonden tussen de items van verschillende domeinen, zoals bijvoorbeeld tussen de items van Ego-ontwikkeling en Sociale ontwikkeling. Tevens werden er tegen de verwachting in negatieve correlaties gevonden. Deze resultaten laten zien dat er nog enkele items zijn die niet passen in de ontwikkelingsfase waarin ze zich nu bevinden. Wellicht passen deze items beter in een andere ontwikkelingsfase. Hier kan in vervolgonderzoek naar gekeken worden. Beperkingen Een eerste beperking dat zich voordeed was het lagere responsaantal dan verwacht. Er zijn veel kinderdagverblijven en scholen aangeschreven, echter was de respons laag. Pas na een tweede ronde kwamen er kinderdagverblijven en scholen naar voren die mee wilden werken. Uit ervaring van Bouwmans (2011) blijkt dat een digitale versie van de vragenlijst het responsaantal bij haar had verhoogd. Dit had in het huidig onderzoek ook toegepast kunnen worden. Wegens tijdgebrek is daar niet voor gekozen en is het bij 98 deelnemers gebleven. Door het lagere responsaantal was het uitvoeren van een factoranalyse niet mogelijk. Het uitvoeren van een factoranalyse is mogelijk bij 150 participanten, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan (Pallant, 2013). Een tweede beperking is dat ouders het soms lastig lijken te vinden om gedrag te beoordelen met ja of nee. Ouders geven aan een derde antwoordmogelijkheid fijn te zouden vinden, zoals ‘soms’. Uit een recent onderzoek van Boot (2014) blijkt dat
22
wanneer in het geval van ‘waar’ nog gekozen kan worden uit ‘soms’ en ‘vaak’, inderdaad veelvuldig gebruik wordt gemaakt van beide antwoordmogelijkheden. Daarnaast blijft de interne consistentie van de schalen ongeveer op hetzelfde niveau. Het verdient daarom wel aanbeveling om in toekomstig onderzoek met de SEOS deze derde antwoordmogelijkheid in de vragenlijst op te nemen. Een complicerende factor met betrekking tot de dataverwerking is echter, dat de betekenis van ‘soms’ en ‘vaak’ per item verschilt: voor het ene item is ‘soms’ normaal voor een bepaalde leeftijd, voor het andere item ‘vaak’. Tot slot moet opgemerkt worden dat er in dit onderzoek veel statistische analyses zijn uitgevoerd bij een relatief klein aantal deelnemers. Dit kan tot gevolg hebben dat er door toeval wellicht significante verschillen zijn gevonden. Enige voorzichtigheid bij het interpreteren van de resultaten is nodig. Conclusie en aanbevelingen Concluderend kan gezegd worden dat het huidige onderzoek sterke ondersteuning biedt voor de validiteit van de SEOS, zowel op item- als op schaalniveau. De betrouwbaarheid blijkt nog niet op alle schalen voldoende te zijn, echter is hier een verbetering in te zien vergeleken met eerder onderzoek. De recentelijk toegevoegde Emotieregulatie-schaal laat voldoende betrouwbaarheid en validiteit zien, wat betekent dat schaal een toegevoegde waarde kan leveren aan de vragenlijst. Het huidige onderzoek heeft, ondanks de beperkingen, bijgedragen aan de ontwikkeling van een valide en betrouwbaar instrument om de emotionele ontwikkeling van de kinderen in kaart te kunnen brengen. Verder onderzoek is echter nog nodig voordat het instrument in de praktijk gebruikt kan worden. Een eerste aanbeveling, wellicht een overduidelijke aanbeveling, is het werven van meer deelnemers. Meer deelnemers (tenminste 150) maakt het toepassen van factoranalyse mogelijk, waardoor er met meer zekerheid iets gezegd kan worden over de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument. Kijkend naar de resultaten van het huidige onderzoek kan er in verder onderzoek gekeken worden of het aanpassen van items of het verplaatsen van items naar een andere ontwikkelingsfase de kwaliteit van het instrument kan verbeteren.
23
Literatuur Abraham, R.E. (1997). Het ontwikkelingsprofiel: een psychodynamische diagnose van de persoonlijkheid. Assen: Van Gorcum & Comp. Berk, L.E. (2008). Infants, children and adolescents. Illinois: Pearson. Bildt, A.A. de & Kraijer, D.W. (2003). Vineland-Z: sociale redzaamheidsschaal voor kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking. Handleiding. Leiden: PITS. Boot, E. (2014). Sociaal-Emotionele Ontwikkelingsschaal (SEOS): Een pilot-studie ter bijdrage aan de ontwikkeling van een nieuwe psychologische schaal voor het bepalen van de social-emotionele ontwikkeling van kinderen van 0 tot 12 jaar [Masterthesis]. Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Bouwmans, M.E.J. (2011). Sociaal-Emotionele Ontwikkelingsschaal. Een pilotonderzoek ter bijdrage aan de ontwikkeling van een nieuw psychodiagnostisch meetinstrument [Masterthesis]. Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Carter, A.S., & Briggs-Gowan, M.J. (2000). Manual of the Infant-Toddler SocialEmotional Assessment. New Haven, CT: Yale University. Carter, A.S., Briggs-Gowan, M.J., & Davis, N.O. (2004). Assessment of young children’s social emotional development and psychopathology: recent advances and recommendations for practice. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 109-134. Claes, L., & Verduyn, A. (2012). SEO-R-Schaal voor emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking – revised. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. Došen, A. (1990). Psychische stoornissen en gedragsstoornissen bij zwakzinnigen. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Došen, A. (2005). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap. Een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen: Van Gorcum. Egger, H.L., & Angold, A. (2004). The Preschool Age Psychiatric Assessment (PAPA): A structured parent interview for diagnosing psychiatric disorders in preschool children. In R. Del Carmen & A.S. Carter (Eds.), Handbook of
24
infant, toddler, and preschool mental health assessment. New York, NY: Oxford University Press, 223-243. Evers, A., Egberink, I.J.L., Braak, M.S.L., Frima, R.M., Vermeulen, C.S.M., & VlietMulder, J.C. van (2009-2013). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers. Gielen, J. (2010). Een theoretisch model van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Duizel: Lunetzorg. Haaren, J. van (2011). De Sociaal-emotionele Ontwikkelingsschaal (SEOS): bruikbaarheid bij kinderen met een verstandelijke beperking [Masterthesis]. Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Hoekman, J., Miedema, A., Otten, B., & Gielen, J. (2007). ESSEON: Experimentele schaal voor beoordeling van het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau. Handleiding en verantwoording. Leiden: Pits b.v. Hoekman, J., Miedema, A., Otten, B., & Gielen, J. (2011). ESSEON-R: Schaal voor het schatten van het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau – Revisie. Leiden: Pits B.V.
Langerak, S. (2013). Ontwikkeling van de Sociaal-Emotionele OntwikkelingsSchaal (SEOS): Sociale ontwikkeling nader onderzocht [Masterthesis]. Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Loon, M. van (2013). Een pilot-studie naar de bruikbaarheid van de SociaalEmotionele OntwikkelingsSchaal (SEOS) bij leerlingen van de basisschool. [Masterthesis] Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Mash, E.J., & Wolfe, D.A. (2005). Abnormal Child Psychology. Belmont: Thomson Wadsworth. Pallant, J. (2013). SPSS Survival Manual: A Step-by-step Guide to Data Analysis using SPSS version 21. United Kingdom: McGraw-Hill. Sanden, M. van der (2012). Bruikbaarheid van een nieuwe experimentele schaal gericht op het meten van het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau. Een pilot-studie bij kinderen van 4-7 jaar met en zonder een verstandelijke beperking [Masterthesis]. Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Sparrow, S.S., Balla, D.A., & Cicchetti, D.V. (1984). Vineland Adaptive Behavior
25
Scales. Circle Pines, MN: American Guidance Service. Squires, J., Bricker, D., & Twombly, E. (2002). Ages & Stages Questionnaires: Social-Emotional, A parent completed, child-monitoring system for socialemotional behaviors. Baltimore, MD: Paul H. Brookes Publishing Co., Inc. Verhulst, J. (2012). Impulscontrole: nieuwe dimensie van de Sociaal-Emotionele OntwikkelingsSchaal [Masterthesis]. Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg, Departement Ontwikkelingspsychologie. Wechsler, D., & Kort, W. (2005). WISC-III NL; Wechsler Intelligence Scale for Children. Boston: Elsevier Academic Press.
26
Bijlage 1: Recente versie SEOS
Sociaal-Emotionele Ontwikkelingsschaal Geboortedatum kind: Geslacht kind: jongen/meisje Ingevuld door: ouders samen/vader/moeder/anders, namelijk (Bij voorkeur wordt de vragenlijst ingevuld door de ouders samen.)
Invuldatum: Instructie Kruis in onderstaande lijst ‘Waar’ aan, indien het kind het genoemde gedrag de laatste 4 weken tenminste 1 keer heeft vertoond. Kruis ‘Niet waar’ aan, indien het kind het genoemde gedrag de laatste 4 weken niet heeft vertoond. U wordt verzocht alle uitspraken in de lijst aan te kruisen. Waar
Niet waar
1. Raakt van slag bij onrust of drukte in de omgeving 2. Sabbelt graag 3. Speelt graag met handjes en voetjes 4. Raakt van slag bij het verbreken van het contact met de vertrouwde persoon 5. Wordt onrustig wanneer de vertrouwde persoon onrustig of gespannen is 6. Reageert met meer opwinding op personen dan op voorwerpen 7. Reageert met meer opwinding op de vertrouwde persoon dan op anderen 8. Maakt gebaren en geluidjes om de aandacht van de vertrouwde persoon te trekken 9. Steekt de armen uit om opgepakt te worden door de vertrouwde persoon 10. Kan even wachten met eten of drinken om contact te maken met de vertrouwde persoon 11. Is onmiddellijk van streek bij teveel onaangename prikkels of ongemak 12. Onaangename prikkels moeten onmiddellijk worden weggenomen 13. Is te kalmeren met eten, drinken of sabbelen 14. Gaat bij honger onmiddellijk huilen 15. Is te kalmeren door wiegen, vasthouden of lichamelijk contact 16. Is niet op zijn/haar gemak als een vreemde te dicht bij komt 17. Bij uitstapjes dient de vertrouwde persoon aanwezig te zijn 18. Verkent de omgeving alleen als de vertrouwde persoon dichtbij is 19. Reageert als zijn/haar naam wordt genoemd 20. Wordt boos als anderen ook de aandacht krijgen van de vertrouwde persoon 21. Wil per se in de nabijheid van de vertrouwde persoon zijn 22. Geniet zichtbaar van gezamenlijke activiteiten met de vertrouwde persoon, zoals voorgelezen worden, samen zingen, een spelletje doen, etc. 23. Wil graag de vertrouwde persoon ‘helpen’ 24. Doet eenvoudige handelingen na van de vertrouwde persoon om een reactie te krijgen 25. Doet zijn best om contact te leggen met de vertrouwde persoon door iets te 'vertellen' of te geven 26. Kan alleen maar gekalmeerd worden door de vertrouwde persoon 27. Voelt zich op zijn/haar gemak, juist omdat de vertrouwde persoon aanwezig is 28. Wil graag iets hebben, maar kan even wachten als de vertrouwde persoon dat zegt 29. Is te kalmeren door samen met de vertrouwde persoon plezier te maken 30. Is te kalmeren doordat de vertrouwde persoon hem/haar afleidt 31. Kan zich in een bekende omgeving bezighouden zonder dat de vertrouwde persoon erbij is 32. Wil ook hebben wat een ander kind heeft
27
Waar
Niet waar
33. Weet dat hij/zij een jongen of een meisje is 34. Wil bepaalde dingen perse zelf doen, bijvoorbeeld: ‘zelf jas aan doen’ 35. Wil de eigen zin doordrijven 36. Laat graag aan de vertrouwde persoon zien wat hij/zij gemaakt of gedaan heeft of wat hij/zij kan 37. Wil iets net zo goed of beter kunnen dan een ander 38. Is blij als een ander kind ook blij is 39. Kijkt aandachtig toe als een volwassene boos wordt op een ander kind 40. Luistert naar of praat met de vertrouwde persoon ook als deze op enige afstand staat 41. Is graag in de buurt van andere kinderen 42. In gezelschap van andere kinderen speelt hij/zij zijn of haar eigen spel 43. Probeert wel eens de baas te spelen over andere kinderen 44. Wil laten zien dat hij/zij in bepaalde situaties de beste is 45. Zoekt contact met de vertrouwde persoon als hij/zij zich niet lekker voelt, bang of moe is 46. Is te kalmeren als hij/zij zijn/haar knuffel heeft 47. Is te kalmeren door een gesprekje met de vertrouwde persoon 48. Is te kalmeren door hem/haar in het gesprek gelijk te geven 49. Is te kalmeren als hij/zij het spel mag winnen 50. Heeft geleerd dat hij/zij bepaalde dingen echt niet kan 51. Kan op eenvoudige wijze over zichzelf vertellen, bijvoorbeeld: wat hij/zij heeft meegemaakt, waarom hij/zij verdrietig of boos is, waar hij/zij goed in is of hoe hij/zij eruit ziet 52. Speelt fantasie-spelletjes, bijvoorbeeld: verzorgt de pop die ziek is 53. Gedraagt zich typisch als een jongen of een meisje 54. Heeft zijn of haar eigen mening, ook al denkt de vertrouwde persoon er anders over 55. Toont belangstelling voor hoe de vertrouwde persoon zich voelt 56. Kan hulp of troost bieden 57. Kan op een eenvoudige manier zeggen waarom een ander boos of verdrietig is 58. Houdt tijdens het samenspelen rekening met andere kinderen 59. Heeft plezier in het samenspelen met andere kinderen 60. Heeft een of meer ‘vriendschappen’ die langere tijd in stand blijven 61. Kan ook door anderen dan de vertrouwde persoon worden gekalmeerd 62. Kan zijn/haar beurt afwachten 63. Kan met spel of activiteit enige tijd bezig zijn zonder afgeleid te worden door prikkels om hem/haar heen 64. Kan een geheimpje bewaren 65. Kan bij boosheid gaan mokken of loopt weg
Copyright SEOS © 2013 J.J.M. Gielen, auteur. E-mail:
[email protected] Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
28
Bijlage 2: Brief aan kinderdagverblijven/basisscholen Adres kinderdagverblijven/basisscholen Geachte mevrouw/heer, Graag zou ik uw medewerking willen vragen voor het uitzetten van een vragenlijst onder ouders/verzorgers van uw leerlingen. Hiermee levert u een belangrijke bijdrage aan mijn afstudeeronderzoek aan de Universiteit van Tilburg voor de Master Psychologie. Het onderzoek heeft ten doel de ontwikkeling van een nieuwe psychologische schaal voor het bepalen van de sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd van jonge kinderen. Hierbij wordt voortgebouwd op eerder ontwikkelde schalen, waarvan gebleken is dat zij nog niet volledig beantwoorden aan de behoeften van het praktijkveld. Projectleiders van het onderzoek zijn drs. J. Gielen van stichting Lunetzorg en dr. M. Feltzer van de Universiteit van Tilburg. Samen met deze projectleiders en een aantal studiegenoten zijn we druk bezig met de verdere ontwikkeling van deze nieuwe vragenlijst die de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen van 0 tot en met 12 jaar meet. In mijn onderzoek heb ik er voor gekozen om de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen op kinderdagverblijven en basisscholen te bekijken. Hierbij richt ik me op kinderen van 0-7 jaar. Wat wordt er van u verwacht? Per kind zou een vragenlijst met begeleidend schrijven mee naar huis moeten worden gegeven. Het is de bedoeling dat de vragenlijst wordt ingevuld door een volwassene die het kind goed kent en die beschouwd kan worden als een vertrouwde persoon voor het kind. In de regel zullen dit de ouders zijn of andere volwassenen bij wie het kind in huis woont. Bijdragen aan het onderzoek zijn anoniem, ouders/verzorgers zullen dus geen terugkoppeling per kind krijgen.
29
Het is de bedoeling, dat de ingevulde lijsten bij u op school worden verzameld. Ik zorg er natuurlijk voor dat de vragenlijsten op school komen en dat ze weer opgehaald worden. Ik zou het erg fijn vinden als ik dit onderzoek bij u op school mag uitvoeren. Uiteraard krijgt u van mij de resultaten van uw school die uit het onderzoek komen, zodat u hier wellicht ook zelf profijt uit kunt halen. Mocht u nog eventuele vragen hebben over het onderzoek, dan hoor ik dit graag. Ik dank u bij voorbaat heel hartelijk voor uw medewerking. Met vriendelijke groet, Jackie Follings
30
Bijlage 3: Begeleidende brief ouders/verzorgers
Geachte ouder/verzorger, Hierbij willen wij u vragen uw medewerking te verlenen aan een onderzoek vanuit de Universiteit van Tilburg. Het onderzoek heeft ten doel de ontwikkeling van een nieuwe vragenlijst voor het bepalen van de sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd van jonge kinderen. Op het eerste blad van de vragenlijst staat de precieze instructie voor het invullen van de lijst aangegeven. Het invullen van de lijst vergt naar verwachting 15 à 20 minuten tijd. Eventuele opmerkingen betreffende de vragenlijst (bijvoorbeeld onduidelijkheden in de formulering van de vragen, of langere invultijd nodig) zijn van harte welkom en kunt u aan het einde van de vragenlijst aangeven. Zoals u zult kunnen zien, hoeft de naam van uw kind niet ingevuld te worden. De gegevens van het onderzoek worden anoniem verwerkt. Het is belangrijk dat u de vragenlijst onafhankelijk van andere personen invult. Wij danken u bij voorbaat heel hartelijk voor uw medewerking. U levert hiermee een belangrijke bijdrage aan een onderzoek waarvan de resultaten uiteindelijk ten goede komen aan het welzijn van alle jonge kinderen en hun ouders/verzorgers.
Met vriendelijke groet, Dr. M. Feltzer Drs. J. Gielen
31