De sobats van Co Groen Hierbij doe ik het “Verhaal” over mijn diensttijd bij de 43e Genie Veld Compagnie, zoals overgenomen uit het boek “De sobats van Co Groen” samengesteld en uitgewerkt per peloton door zijn zoon Overste Jos Groen, thans werk‐ zaam bij het Veteranen Instituut te Doorn. Daar gaat‐ie dan ! Ik ben geboren op 29 oktober 1929 te Amsterdam. Mijn vader was destijds loodgieter en mij moeder huisvrouw, zoals dat in die tijd gebruikelijk was. Ik heb een 2 ½ jaar jongere broer. Na mijn schooltijd, welke doorliep door WO II, heb ik bij een Verzekeringsmij gewerkt en op dansen Corry leren ken‐ nen. Na mijn diensttijd ben ik in 1956 getrouwd ging in 1968 verhuizen van Amsterdam naar Purmerend en daar woon ik nu, met veel plezier, nog steeds. Ik vond, dat ik er vroeg bij was om voor “mijn nummer” in Dienst te moeten, want ik ben namelijk op 19 januari 1949 opgekomen en was dus een paar maanden negentien jaar oud. Ik stapte die dag op de trein en reisde naar de Dumoulinkazerne te Soesterberg voor een opleiding als chauffeur‐ seiner. Naast mijn chauffeursopleiding was het de bedoeling om eveneens een opleiding tot sergeant te gaan volgen. Als seiner werden de diverse verbindingen geleerd: telefonie en telegrafie (radiosets, walky talky en telefoon (centrale aanleggen etc. etc.)). De opleiding tot chauffeur is nooit afgemaakt en de sergrants‐opleiding konden we ook op onze diverse buiken schrijven. We werden uitgekozen om naar Indië te gaan en op 28 september van dat jaar zaten we op de Volendam. Tot die tijd, zo kan ik mij herinneren, hadden we een leuke ploeg mensen, voornamelijk bestaand uit Amsterdam‐ mers en Rotterdammers. De verhoudingen zijn bekend !! We zijn één keer verhuisd naar Den Bosch, de Koning Willem I kazerne. De overgang van het burger naar het militaire leven vond ik op zich niet zo moeilijk. Dat zal aan mijn karakter gele‐ gen hebben, ik kan mij namelijk overal makkelijk aanpassen. Je moest je natuurlijk aan de regels houden en ik ben een gehoorzame jongen!Daarnaast maak ik nogal snel vrienden, dus dat zat wel snor. Bovendien vielen mij de vele fysieke trainingen niet zwaar. Voor ik in dienst kwam deed ik sowieso veel aan sport. Het dagprogramma was in het algemeen verdeeld in militaire oefeningen, auto leren rijden en theorie van radio. De tiendaagse oefening in Luxemburg kan ik mij nog heel goed herinneren. Dat had te maken met het feit dat ik op dat moment bij mijn schooluitwisselingsvriend uit Enschede thuis lag met een behoorlijke buikgriep. Dus tot mijn grote spijt kon ik niet meegaan. Ik kreeg nog wél ziekenbezoek, namelijk van de MP. Die wilde natuurlijk graag weten of ik mij niet gedrukt had voor deze oefening, dat was voor hen logisch, maar ik vond het ECHT jammer!! Het feit, dat ik naar Indië moest, was op zeer korte termijn tevoren bekend gemaakt. Dat vond ik op zichzelf natuurlijk niet zo leuk. Ik ging veel liever met mijn vriendin naar de bioscoop. Maar ja, je kon toen nog niet zelf uitzoeken of je wel of niet bij het leger in dienst wilde gaan, dat is pas heel veel later gekomen. Indië was verder een onbekend gebied. Aardrijkskundig niet natuurlijk, want ik had heel goede cijfers voor dit onder‐ deel op school. De extra opleiding, die er aan onze aanstaande reis werd besteed, bestond uit de nodige injecties, voordrachten door daarvoor bevoegden over de gevaren, zowel fysiek als op het gebied van seksueel overdraagbare aandoenin‐ gen, een boekje met een verkorte cursus Maleis en een specialistische oefensessie in Vught. Voor de toenmalige tijd waren de spullen om mee te trainen adequaat. Ik kan er niet over oordelen of er beter aut‐ o’s, radiosets of (onder)officieren waren. Met wapens heb ik persoonlijk weinig van doen gehad in mijn militaire loopbaan. Ik heb wel een oefening op de Harskamp meegemaakt. Daar heb ik met geweer, Sten en Bren geschoten. Naar men mij meedeelde deed ik het niet slecht. In de praktijk zou ik echter bewaakt worden in het veld, omdat ik de verbinding zou moeten blijven onderhouden voor te ontvangen of te geven commando’s etc. Ik had op Java wel een geweer, maar dat apparaat heeft met een kurkje in de loop een jaar lang met mij mee gereisd over het eiland. Dat scheelde mij weer de nodige schoonmaaktijd in Indië. 1
De sobats van Co Groen Het afscheid thuis van mijn ouders, mijn broer en vriend(inn)en vóór de afvaart met de Volendam werd in de week daarvoor officieel gedaan. Je kon echter op je klompen aanvoelen, dat je ouders, broer en vriendin aan de kade van Rotterdam mij uit stonden te zwaaien. De stemming was bij ons op dat moment niet die van “High Society”, maar we waren ook weer niet zwaar depressief tegenover elkaar. Ieder verwerkte het op zijn eigen manier en liet uiteraard niet veel blijken van iets als wat op wanhoop leek. We waren natuurlijk stoere jongens onder elkaar.. Maar dat het niet iets was, dat als een lolletje werd beschouwd, moge duidelijk zijn. Op de Volendam hadden we géén privé‐hutten, helaas. We waren volgens mij met bijna twee en een half duizend man aan boord. De ruimen waren volgestouwd met rijen éénpersoons bedden (drie boven elkaar) met een soort van gangpaden daartussen. Dat was behoorlijk behelpen, dat kun je je wel voorstellen. We sliepen als eenheid bij elkaar, waardoor we elkaar snel leerden kennen en gelijk aan elkaar konden wennen. We hadden weinig ruimte voor de dagelijkse rituelen als omkleden en het opruimen van onze spullen. De was werd met koud zeewater aan dek ge‐ daan. Na het schoon schrobben van het dek werd de was uitgespreid en met zeep ingesmeerd. Vervolgens met een boendertje je was schrobben en daarna uitspoelen, weer met koud zeewater. Daarna konden we alles ophangen aan daartoe aan dek gespannen lijnen. Het was dus allemaal wat kneuterig en behelpen. Onderweg op zee was het eerste stukje land dat ik weer zag Lissabon bij avond. Dat was een prachtig gezicht, volop in de lichtjes. De Straat van Gibraltar was aan weerszijden te bewonderen. Ook hebben we vliegende vissen aan boord gehad, want er werd een school opgejaagd door dolfijnen. De dolfijnen behoorden tot onze vaste en regelma‐ tige begeleiders. Er kwam tenslotte heel wat voedsel uit de daartoe bestaande gaten van het schip. In de omgeving van Port Said zag ik op een bepaald moment een mantarog langs de achterzijde om zwemmen . Bij Port Said hebben we natuurlijk de parlevinkers meegemaakt, waarbij men allerlei zaken kon kopen, zoals sigaretten, tapijtjes etcetera. We leerden daar ook de micro‐goochelaar kennen, die uit het niets een flink nest kuikens toverde onder de tekst “kiepetje kiep” (hij heeft in de beginjaren der TV ook het kijkerspubliek met hem kennis laten maken. Een ware her‐ kenning voor de Indië‐gangers) Ik ben een heel makkelijke eter . Dat heb ik geleerd in ’40‐’45! Derhalve heb ik het eten aan boord als goed ervaren. Ik heb het ook altijd binnen weten te houden in tegenstelling tot sommige andere jongens. Bij een flinke storm, en die hebben we op de Indische Oceaan meegemaakt, moest diegene, die daar goed tegen kon, uit de buurt blijven c.q. op de juiste plek aan dek gaan staan om niet ondergesproeid te worden door de minder fortuinlijken. Ik behoor‐ de tot de eerste categorie, gelukkig. We hadden natuurlijk onze vaste maten om mee rond te komen en dat ging heel gezellig. Aan dek werd er regelma‐ tig gymnastiek gegeven, zodat we een klein beetje fysieke uitdaging hadden. Het Neptunusfeest werd rond een voor die speciale gelegenheid gemaakt soort zwembad gegeven. Iedereen is toen met troep ingesmeerd en met een duik in dat ‘water’ gedoopt. Daarna kreeg je een Oorkonde uitgereikt door de persoon, die voor die gelegenheid Neptu‐ nus moest voorstellen . Dat is een hoop werk geweest kan ik je vertellen. Sabang hebben we met het schip aangedaan en we mochten daar aan wal gaan. Dat was voor ons een leuke onder‐ breking van de reis. Je loopt daar vervolgens met wat maten rond en dat was het eigenlijk wel Alles was mooi groen, je ziet voor het eerst de andersoortige mensen en ook de klapperbomen. De stop bij Padang vervolgens moest wel gedaan worden (overigens op de rede) omdat een eenheid van de Prinses Irene aan land gebracht moest worden met boten. Ik heb daar ook nog schreeuwend met een medelid van het kinderkoor Zanglust uit Amsterdam (uit mijn kinderjaren dus), Dik Jansen, gesproken. Die kwam samen met zijn maten de nieuwe soldaten ‘inluiden’ op een sloep van zijn onderdeel. Hij speelde allerlei melodieën op zij accordeon. Dit was voor mij een onvergetelijke belevenis. De aankomst bij Tandjong Priok was weer van een heel andere aard. Het duurde nogal eer alles van boord was en aangetreden. Aangezien ik bij de Staf was ingedeeld, kan ik mij van de verplaatsing van de andere pelotons niets her‐ inneren. De Staf werd ingedeeld om met de trein, of wat daarvoor doorging,naar Bandoeng te worden getranspor‐ teerd. Ik noemde dit achteraf een kretek‐trein, omdat omdat er geen enkel raam in zat. Aangezien de locomo‐ tief een behoorlijke portie smoke door de ramen naar binnen joeg, hebben we hier redelijk wat van ingeademd. Bij aankomst leek het wel of we terugkeerden van een nachtoefening, omdat onze gezichten met zware vegen waren gecamoufleerd. 2
De sobats van Co Groen We gingen naar Tjimahi en kwamen samen te liggen met de mannen van de 41e Genie Veld Cie, die ons zeer kame‐ raadschappelijk ontvingen. Ik kwam met mijn latere maatje voor een verbindingspost (Leo Schauwaert) bij enkele oudgedienden op de ‘kamer’. Dat was een wijds woord voor een ruimte in een goedang (loods), afgescheiden door dunne wandjes van andere soortgelijke ruimtes. Het was mijn taak om te zorgen dat de verbinding goed was voor de mededelingen en orders van buitenaf en natuurlijk voor mededelingen van de compagnie naar buiten. Dat laatste heb ik slechts één keer officieel moeten doen toen de hele cmpagnie aan de poeperij was wegens het eten van blik‐ voedsel uit Nederland (spruitjes en aardappelen). Aangezien ik dit zelf ook gegeten had, was dat letterlijk met één hand aan de lekkende plek en één hand aan de mor‐ se‐sleutel. De verdere details wil ik u besparen, maar dat was voor mij een echte ‘oorlogstoestand’. Ik heb samen met mijn maat eveneens allerlei andere karweitjes opgeknapt, waarvoor we niet waren opgeleid, maar dat liep alle‐ maal heel soepeltjes. Korte tijd later werden we door één van de eerder genoemde oudgedienden met een drietonner naar Cibinong ge‐ bracht. Dat was een negorij tegen Bogor (buitenzorg) aan, waar de 8e Leger Genie was gevestigd in een voormalige rubberplantage. In het midden van deze plantage stond een prachtige villa. Dáár werden wij, Leo Schauwaert en ik, natuurlijk niet gelegerd. De villa was het domein van de kolonel en zijn officieren. Wij kwamen weer in een goedang te liggen. Daarmee bedoel ik te zeggen, dat ik terecht kwam in een weinig origineel kampement midden in deze ge‐ wezen rubberplantage.Een klein kamp met net genoeg ruimte voor de manschappen en hun en hun ‘werktuigen’ en te weinig ruimte voor , laten we zeggen, een beetje ontspanning. We hadden niet de beschikking over een eigen kantine o.i.d . Met behulp van een paar djongossen (bedienden) moesten we antenne aanleggen. Deze moesten we verbinden met een huisje, dat bij de villa in de schaduw stond, en onze zendapparatuur. Wij hadden vaste tijden op het divisienet van West‐Java en moesten ons daaraan houden. Verder werden wij voor zover nodig ingedeeld bij werkzaamheden, die men daar moest verrichten. Ik kwam in het elftal van het onderdeel terecht en heb met hen meegevoetbald, totdaty zij richting Djakarta gingen voor de thuisreis. Dat was voor mij jammer, want wij stonden stevig bovenaan en ik kreeg bij andere onderdelen een bekende naam. Leo en ik werden later voorlopig ondergebracht bij de KNIL in Bogor, totdat wij naar Tjimahi werden teruggevlogen met een Dakota. Niet in prachtige fauteuils, maar op een houten bank langs de kant. Via het vliegveld van Bandoeng vertrokken we met een vrachtauto naar Tjimahi . We waren dus weer op onze thuishaven waar inmid‐ dels geen 41e GVC meer was te ontdekken. Een nieuwe baan lag hier voor mij in het verschiet, omdat het Genienet van West‐Java was opgeheven , omdat het maanden, na de officiële Overdracht van december 1949, het jaar 1950 was en dus geen noodzaak bleek. Ik werd gebombardeerd tot chef van de kantine, of hoe men dat ook moest noe‐ men. Het hield in, dat ik inkoop en verkoop van de artikelen moest verzorgen, de boekhouding en tevens bij gelegen‐ heid festiviteiten met mijn bemoeienissen goed moest laten verlopen en dergelijke. Dit was een dermate ‘drukke’ baan, dat ik de lopende besognes aan ‘mijn personeel’ overliet, zodat alle mogelijke partijtjes voetbal met mijn deel‐ name werden vereerd. Ook het tafeltennis heb ik daar goed geleerd. John van Loon (2.05 m groot) was mijn leer‐ meester en die was vooral in de aanvangsperiode moeilijk te passeren met die octopus‐armen van hem. Kortom, ik had geen rottijd in Tjimahi! Alleen ten tijde van ons uiteindelijk vertrek naar Meester Cornelis in Djakarta, vóórdat wij zouden afvaren, was ik de pineut. Doordat ik de opleiding verbindelaar (telefoon met bananenstekkers) had gehad, werd ik overdag gezonden naar de MP om daar als centralist dienst te doen. Daar had ik elke dag weer een aanvaring met de kapitein van de marechaussee, omdat ik altijd weer “Centrale EMPIE” zei als ik mij meldde. De kapitein deelde mij elke keer weer mee dat zij een Hollandse legeronderdeel waren. Voor mij was dat niet zo interessant. Ik had er alleen de P in, dat mijn vrienden hun laatste dagen op Java lekker vrij waren en ik moest werken! Van ons ‘traktement’, een beetje duur woord voor hetgeen goed beschouwd ons ‘zakgeld’ was, kon je moeilijk rond‐ komen. In het begin van onze diensttijd kregen we zegge en schrijven wel één gulden per dag. In de tropen werd dat verdubbeld. Ze waren in die dagen niet zo gul voor militairen als nu. Gelukkig kregen we wel te eten. Wellicht kun‐ nen we met terugwerkende kracht een vergelijkbaar traktement ontvangen voor de verplichte militaire dienst met aftrek van het toenmalige douceurtje? Ik schreef destijds mijn dagelijkse wetenswaardigheden aan familie, vriend(inn)en en kennissen en kreeg ook veel post terug. Op de radio heb ik geen bekende stemmen gehord, wel wat radiocoryfeeën en de muziek was behoorlijk 3
De sobats van Co Groen bij met wat op het thuisfront werd gedraaid, voor zover ik dat vanuit Java kon inschatten. Contact met de lokale be‐ volking heb ik voornamelijk gehad via een baboe of djongos. Onze relatie met hen was in mijn ogen behoorlijk goed. Ik hoorde via hen hoe het thuis ging en wat de moeilijkheden en goede dingen waren. Ik ben ook wel met vrienden op visite geweest, zodat k een beetje inzicht had in de lokale omstandigheden. Gedurende mijn tijd op Java heb ik één keer in de piepzak gezeten. Dat was toen ik een keer, midden in de nacht, in ons rubberbos wacht moest lopen. Ik had zoiets tot die tijd nooit eerder gedaan. Dat was het voordeel van het werk in de verbindingsdienst. Wij zaten achter het apparaat. De verbindingspost was voor ons beëindigd bij de 8e Leger‐ Genie en daarom dus. Wij moesten meedraaien in de gewone werkzaamheden in het kampement. Tijdens het wachtlopen moest ik ‘s nachts langs de grens van ons grondgebied patrouilleren. Je had daar met meer donkere dan verlichte plekken te maken. De geluiden, die ik daar in het hartstikke donker voor het eerst hoorde, stelden me niet bepaald gerust. Het waren weliswaar normale geluiden in de natuur, maar ik werd hierdoor verweldigd. Ik was dit niet gewend, waardoor het bij mij een bepaalde angst opwekte Verder heb ik eigenlijk geen herinneringen aan ang‐ stige momenten in mijn periode op Java. De officiële overdracht in december 1949 heb ik hier meegemaakt. Ik herinner mij hiervan alleen een toespraak en een handeling, die de commandant van de 8e in datzelfde rubberbos verrichtte. De overdracht ging gepaard met een traktatie. Laten we zeggen een gezamenlijk “diner”. Vervolgens nam het dagelijkse leven weer zijn normale loop. Toen het afscheid voor de mensen van het 8e was aangebroken, werd het materieel overgedragen aan de TNI.(het Indonesische leger) De ‘opstand van kapitein Westerling’ heb ik niet daadwerkelijk meegemaakt. Er werd wel over gesproken, waarbij zowat iedereen in het kampement volgens eigen zeggen achter Westerling stond. Je kon van sommoen stoere op‐ merkingen horen als: “Ik heb wel zin om me daarbij aan te sluiten”. Wij hebben ons echter niet daadwerkelijk ermee bemoeid en dus geen negatieve gevolgen hiervan ondervonden. Ik kende de soldaat Kok uit het legerkamp in Nederland. Veel later, toen ik weer terug was bij de eigen Staf, Heb ik het verhaal van zijn ongeluk gehoord. In de tijd van mijn terugkomst was hij allang begraven. Ik heb nog wel zijn graf bezocht. Voor een vriend uit Enschede heb ik er toen tevens het graf van een in het Jappenkamp gestorven familielid opgespoord en gefotografeerd. Omdat ik in Djakarta door mijn detachering bij de MP tot het bittere einde heb gewerkt, kon ikvlak voor het uiteinde‐ lijke vertrek van tevoren nog net mijn spullen inpakken. Zodoende kon ik met mijn vrienden bepakt en bezakt insche‐ pen op de ‘Nelly’. Een naam die voor mij leuke associaties heeft. Het is de naam van een tante, die 3 jaar jonger is dan ik ben! Een nakomertje van mijn oma van moeders kant. Hoe bedoel je ’mispoge’? De legering aan boord van de Nelly was ongeveer hetzelfde als op de heenreis. Natuurlijk was iedereen goed ge‐ mutst op een aantal mensen na, waarvan de verkering of het huwelijk in die periode was gestrand. Ook zoiets ge‐ beurde, helaas!! Er waren geen vaste programma’s aan boord en zelfs sporten deden we op eigen houtje. Het eten aanboord was in mijn herinnering goed. De terugkeer in Nederland was, wat mij betreft, anders dan bij de heenreis. Er stonden tot mijn verrassing geen fa‐ milie, vrienden of kennissen op mij te wachten op de kade. Dus stapte ik op de bus. Daar was blijkbaar over nage‐ dacht, want het waren alleen maar Amsterdammers in mijn bus. En daarvoor was in Amsterdam de logische route vooraf uitgestippeld. Wat mij betreft vanaf de verkeerde kant, want ik was de één na laatste die werd afgeleverd op zijn huisadres. Thuis aangekomen bleek mij waarom er niemand was. Mijn broer lag in het ziekenhuis met een knots van een abces op een gevaarlijke plaats. De ontvangst was dus zeer nerveus met de mededeling, dat iets ergs was met Frits. Bij die woorden dacht ik eerst dat hij al dood was. De volgende mededeling was dat we meteen naar het ziekenhuis zouden gaan. Dit was dus een wat vreemde thuiskomst, mar alles is tenslotte in orde gekomen met hem. Hij leeft nog steeds en is intussen 79 jaar oud! Het wennen aan Nederland is met horten en stoten gegaan. Ik was natuurlijk nogal veranderd door dit jaartje op Java. Ik was in tegenstelling tot vóór mijn vertrek een soort vrijbuiter geworden. Ik rookte stevig en vergat de asbak nog wel eens. Ik trapte de peuk soms gewoon op de grond uit. Mijn verkering hield het dus voor gezien, want ik was 4
De sobats van Co Groen daarvoor heel anders geweest. Ook dat is weer in orde gekomen, want ik kreeg langzaam aan weer mijn normale verstand terug en dit jaar ben ik 55 jaar met haar getrouwd. Mijn kinderen, een zoon, die thans 50 jaar oud is en dochter van volgende maand 47 jaar, kennen oppervlakkig wel alles wat een beetje belangrijk was van mijn dienst‐ tijd. Mijn zoon wilde na het Atheneum naar de KMA. Hij kwam echter niet door de keuring. Er konden van de 1500 aanmeldingen slechts 150 worden aangenomen destijds. Ik kan terugkijken op een goede diensttijd. Ik was natuurlijk pas 19 jaar oud en een grote optimist (ben ik eigenlijk nog steeds), sportief en ik was een “open” jongen. Ik stapte aanvankelijk met een bezwaard hart aan boord van de Volendam, maar toen onderweg duidelijk werd, dat de officiële soevereiniteitsoverdracht aan het einde van het jaar zou plaatsvinden, werd het voor mij al een soort vakantie voor onbepaalde tijd. Ik heb in Indonesië op het gebied van de mentaliteit, volksaard en dergelijke een en ander geleerd. Eerst op het gebied van telegrafische verbindingen. Later heb ik veel geleerd over het beheer van een kantine : inkoop, verkoop en boekhouding. Daar heb ik altijd veel aan gehad. Mijn periode op Java was dus niet nutteloos. Overal leer je tenslotte wel iets van. Qua maatschappelijke ontwikkeling in de thuissituatie ga je wel wat achterlopen, maar dat heb ik later wel ingehaald Toch kijk ik met gemengde gevoelens terug op “Oost‐Indië” vanwege de misbruik met zoveel levens vanwege een verkeerde politiek (?). De onrechtvaardigheid waren de ten offer gevallen levens, waarvan ik er op Menteng Poeloe een zee van kruizen heb gezien en het WAAROM. En hiermee sluit mijn relaas af. Henk van der Ven
5