Dienst van 13 november in de Open Hof te Drunen Negende zondag van de herfst / tweede zondag van de Voleinding Kleur van de zondag: groen Liederen: ps 146: 1en 3; vervolgens 4 en 5 gez 408: 1, 4, 5 en 6 gez 14 : 1, 2 en 5 gez 62 : 1, 2 en 3 gez 162: 1, 2, 4 en 5 gez 350: 1, 2, 3 en 4 Bijbelteksten: Ezechiël 34: 11-17; 22 en 23 Matteüs 25: 31-46 Verkondiging Gemeente van Christus, gemeente van de levende Heer, Met welke ogen kijken wij naar de wereld en de mensen om ons heen? Soms worden we verrast omdat we ontdekkingen doen die we niet hadden verwacht. Als we ons verdiepen in de geschiedenis van een stad of dorp kunnen we verrassende ontdekkingen doen. De huizen, de kerken krijgen een diepere betekenis, gaan als het ware voor ons leven en zijn boeiender en interessanter dan gedacht. Het kan ook zijn dat wanneer we iemand beter leren kennen, we met andere ogen naar hem of haar gaan kijken. Dat zien we ook in het T.V. programma ‘Achter de voordeur’. Mensen zijn niet te vangen in een cliché. Mensen zijn altijd weer nieuw. In Ezechiël gaat het over God. Wat weten we nu helemaal over God? Toch hebben we over God allemaal een mening. Menen Hem een beetje te kennen, hebben een beeld van Hem. Is Hij echter wel in woorden te vatten? God is liefde, maar hoe die liefde precies werkt, weten we niet. Vandaag horen dat die onvoorstelbare God naast koning ook een herder is, een herder met schapen. Een beeld dat meer dan eens in de bijbel is te vinden, zoals b.v. in psalm 23 en gezang 14. Bij een herder past toch eenvoud, geen verhevenheid? Een herder is schamel gekleed, een gewone man, grof van uiterlijk door weer en wind, hitte en kou, niet gewend aan rijke tooi. Een grotere tegenstelling is nauwelijks denkbaar: de eeuwige, verheven en onvoorstelbare God als zo’n herder. In Ezechiël God de Heer zegt: ‘Ik zal zelf naar mijn schapen omkijken, Ik zal voor hen zorgen. Zoals een goede herder bezorgd is voor zijn schapen als de kudde uiteengevallen is, zo ben Ik bezorgd voor mijn schapen.’Dat zijn troostrijke woorden, als een schouder om op te rusten en op te vertrouwen, zoals een mantel om je heen geslagen.
Maar daar is wel iets aan vooraf gegaan. In de voorafgaande verzen heeft de profeet Ezechiël laten zien hoe een koning juist niet moet zijn.De leiders van het verstrooide volk hebben er een potje van gemaakt. Zij zijn geen goede herders.Zij doen niet meer wat recht is in de ogen van God. Door hun afdwalingen, streven naar rijkdom en bezit voor zichzelf, bekommeren ze zich niet meer om de zwakke en gezonde schapen. Door hun afdwalingen raakt het volk het spoor bijster. Zij hebben ervoor gezorgd dat het volk verstrooid is geraakt. Het wanbeheer en het egoïsme van de koningen van Israël en Juda hebben er voor gezorgd dat zij mede de oorzaak zijn van de ramp dat het volk is weggevoerd naar Babel en dat de stad Jeruzalem is gevallen. Maar Ezechiël kijkt verder dan de ramp. God zal zelf de rol van van de slechte leiders overnemen. God is een herder die de boel bij elkaar houdt, die zijn schapen naloopt, hart voor hen heeft en vooral het zwakke dier in het oog houdt. God kent de arme, de zwakke, de gewonde, de verdwaalde, de lichamelijk of geestelijk zieke mens. Hij geeft hun een naam. Hij draagt hen in zijn hart. Dat is wat een goede herder doet, dat is wat een goede koning doet. Maar – en dat is verrassend – Hij is ook een herder die rechtspreekt tussen lam en lam. Zo klonken de harde woorden van Ezechiël tegen de leiders in de tijd van de ballingschap, eeuwen voor onze jaartelling. Ze komen ons niet onbekend voor. Zo klinken deze woorden ook in de tijd van Jezus, opgeschreven door Matteüs.Woorden die ook voor ons vandaag nog steeds klinken. Het zijn woorden die hun betekenis houden. Want of wij nu leiders, herders, schapen of bokken zijn, nog steeds falen wij, wanneer het gaat om recht te doen aan elkaar. Het evangelie laat vandaag ook zien dat Jezus Christus tegelijk koning en herder is.. In de eerste verzen van onze tekst wordt Jezus als koning voorgesteld. Bij het beeld van een koning past pracht en praal, een troon en een kroon. De lezing zet ons op een ander spoor. Jezus identificeert zich met de minsten van alle mensen. Hij verschijnt onder ons als een mens in nood. Christus, Mensenzoon genoemd, zit aan het einde der tijden op zijn troon, maar Hij komt met de verrassende boodschap: ‘Ik was onder jullie als de zieke, de gevangene, de dakloze, de hongerige, de dorstige mededemens, de vreemdeling. Ik was onder jullie, niet als een koning met macht en luister, maar als een naamloze, een verdrukte. Ik was lid van dat gezin op de vlucht voor geweld. Ik had geen kleding en geen voedsel. Ik had honger en dorst. Dat was Ik.’ Het gaat hier om wat wij noemen het doen van de werken van barmhartigheid, het gaat om liefde die universeel is. Zes werken worden genoemd, later is het begraven van de doden er aan toegevoegd, om wat in het apocriefe boekje Tobit staat. Het zijn eenvoudige gedragsregels voor het dagelijkse leven. Evenals in Ezechiël waar God de Heer zal rechtspreken tussen de schapen, zal de Mensenzoon de mensen scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. De schapen zijn de mensen die de werken van barmhartigheid in hun leven in acht hebben genomen. De bokken zijn de mensen die dat niet hebben gedaan.
Heel verrassend in het oordeel om de schapen en bokken te scheiden is dat verwezen wordt naar de Mensenzoon. De schapen wisten wel dat ieder op zijn eigen wijze hart had voor zijn medemens. Maar zij wisten niet dat zij zo ook aan de Mensenzoon recht hadden gedaan. En de bokken wisten waarschijnlijk ook wel dat ze altijd veel te druk geweest waren met zichzelf om tijd en aandacht aan anderen te geven. Maar nooit hadden ze in die anderen de Mensenzoon gezien. De verrassing is dat de mensen de Heer zelf niet herkenden bij wat ze deden of niet deden. Heer, wanneer U? Het antwoord is voor geen misverstand vatbaar: ‘Ik was die medemens van jou,’ zegt de Heer. ‘In zoverre je dit aan een van mijn minste broeders hebt gedaan, heb je dit aan Mij gedaan. En in zoverre je dit aan een van mijn minste broeders niet hebt gedaan, heb je het ook niet aan Mij gedaan.’ Het gaat hier niet om het veroordelen van zondige daden, maar om het nalaten van het belangrijkste dat er is: je te identificeren met de minsten van de mensen, of anders gezegd ‘door de andere mens in het gelaat te kijken, gaat er van hem naar mij een roepen uit om hem te zien en iets voor hem te doen. Jezus is ons voorbeeld. Hij, Gods zoon, beeld van de Vader, ziet zich als een herder, de goede herder, die al zijn schapen in de steek laat om het ene verdwaalde schaap te gaan zoeken. Hij heeft oog voor de blinde, voor de allochtone vrouw die verbaasd is dat Hij haar aanspreekt. Hij is het die het verhaal vertelt van de arme Lazarus die aan de poort van de rijke man wordt afgewezen. Zalig de armen … Jezus is een herder in Gods naam. Hij maakt Gods bedoeling met de mens duidelijk door zijn wil te doen en daarover niet alleen maar mooi te praten, maar het ook te doen. Dat is koninklijk. Het is of op de Zaligsprekingen uit Matteüs 5 nog eens weer de nadruk wordt gelegd. Ik denk aan Franciscus van Assisi. Op de vragen waarom het draait in mijn leven, wat waardevol is, heeft hij als antwoord gegeven: ‘Niet wat ik voor de almachtige God heb gepresteerd zal doorslaggevend zijn, maar wat ik aan de minsten van de mensen heb gedaan.’ Hijzelf is tot het uiterste gegaan om te doen wat hij als zijn opdracht zag. Ik denk nog even weer aan het verhaal van Martinus die van soldaat bisschop werd. (verteld voor de kinderen) En misschien kent u ook het verhaal van Vadertje Panov dat op naam staat van de Russische schrijver Leo Tolstoi. Een verhaal waarin de hoofdpersoon soms ook de naam draagt van vader Martin, een arme en oude schoenmaker. Het is eigenlijk een verhaal voor kerstavond. Vader Martijn leest op die avond uit Lucas 2: ‘ Er was voor hen geen plaats in de herberg.’Hij vindt dat hij ondanks zijn armoe en kleine behuizing toch een plaats voor Hem gehad zou hebben. Dan droomt hij dat hij de volgende dag Hem, Jezus, voorbij zal zien gaan. De volgende dag geeft vader Martijn aan drie arme voorbijgangers iets van zijn armoe: een warme kop koffie aan de straatveger, aan een jonge vrouw met een kind op de arm een stuk brood, en melk voor het kind. In de de warmte van zijn huisje komen ze even op verhaal.
Ook geeft hij aan het kind prachtige schoentjes, zodat het geen koude voeten meer heeft. Veel bedelaars komen langs en vragen om geld. Maar vader Martin verwacht Christus te zien en raakt teleurgesteld. Hij had het zo gehoopt. Maar dan … wordt zijn kamer verlicht door een bovennatuurlijk licht. De kamer wordt gevuld met de mensen die hij wat had gegeven en voor wie hij vriendelijk was geweest.Allemaal kijken ze hem aan en allemaal vragen zij: ‘Hebt u Mij dan niet gezien?’ ‘Wie zijn jullie dan?’ roept vader Martijn. Dan wordt het stil. Dan buigt het kleine kind op de arm van de jonge vrouw zich over het boek van de grijsaard en wijst met zijn vingertje het hoofdstuk aan waar de bijbel opengeslagen ligt en vader Martijn leest hardop: ‘ Want ik ben hongerig geweest en jij hebt me te eten gegeven; ik ben dorstig geweest en jij hebt me te drinken gegeven; ik was een vreemdeling en jij hebt mij geherbergd. Alles wat je gedaan hebt voor deze mensen, al waren ze nog zo eenvoudig, heb je voor Mij gedaan.’ Toen begreep vader Martijn. Een christelijk volkslied uit Bolivia zegt: Een klap in het gelaat van de uitgebuite boer, in het gelaat van de jonge werkloze, in het gelaat van het hongerige kind, in het gelaat van de onderbetaalde mijnwerker, in het gelaat van de ontslagen arbeider, in het gelaat van de weggedrukte Indio, is een klap in het gelaat van de Heer. Maar laten we niet denken dat het allemaal alleen ver weg is: de werkloze hier dichtbij, de bijstandsmoeder, de gehandicapte. Het wordt ook hier in ons land steeds moeilijker het hoofd boven water te houden. De evangelielezing van vandaag is van een ongelooflijke kracht, geen mens kan er onderuit. Hebben wij dan iets over het hoofd gezien? Wanneer zagen wij U dan ziek, gevangen, hongerig? Aandacht voor de ‘minsten der mijnen’ doe je niet om aardig te zijn of omdat je het zo geleerd hebt van je vader of moeder. Liefde voor de naaste – die heb je niet om in de hemel te komen. De hongerige te eten geven – dat doe je niet uit burgerlijk fatsoen, niet om politieke macht te verwerven. Je doet het omdat het wezenlijk bij de mens past, omdat we geschapen zijn als beeld van God. Als wij geschapen zijn naar Gods beeld, behoort aandacht voor de medemens tot ons wezen, tot onze bestemming.In het spoor van Christus worden we geroepen om de arme een naam en een gezicht te geven. Vanmorgen hoorde u een heel bekende tekst uit het evangelie naar Matteüs.Volgens deze verzen zal God op het eind der tijden zijn koninkrijk definitief vestigen. Door zijn toedoen komt er een einde aan de ons bekende geschiedenis en aan de wereld zoals wij die nu kennen, met al zijn verdriet, lijden en dood. Dit is een hoopvol perspectief. Maar dat heeft ook een nadeel. Die verwachting over de eindtijd wordt dan meer dan eens dat gelovigen gemakkelijk al hun kaarten gaan zetten op de toekomst die hen wacht en dat ze zich afzijdig houden van de wereld om hen heen, die dan toch maar voorlopig is. De woorden over het laatste oordeel en de eeuwige straf en het eeuwige leven zijn vaak geschilderd of in steen uitgehouwen. Het tafereel kan de toeschouwer bemoedigen maar ook met angst en weerzin vervullen. In de kerken van het Oosten zijn die niet te vinden.
In de centrale koepel is een zegende, troostende uitnodigende Christus te vinden. De Bijbel die Hij vasthoudt, ligt opengeslagen bij de tekst uit Matteüs 25: ‘Komt, gij gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.’ Maar … het bijzondere nu van onze tekst is dat een passieve en afwachtende houding niet wordt aangemoedigd. Het gaat om het omgekeerde: de woorden bevatten een dringende oproep aan iedereen om zich actief op te stellen en mededogen te hebben met mensen in nood. Het gaat over het handelen in het hier en nu. Het is een oproep om bewust te leven, te kiezen voor een leven waarin wij onze naaste recht doen. Kies dan het leven! Amen.