Brussel, juni 2005
De onderwijsvisitatie Wiskunde
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen wiskunde aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Wiskunde Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen wiskunde aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Wiskunde Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat Egmontstraat 5 - 1000 Brussel Tel 02 550 15 94 - Fax 02 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be
Wettelijk depot: D/2005/2939/1
Woord vooraf Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen wiskunde evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht die opleidingen in het najaar van 2004. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure gevolgd, waarin de commissie – naast de zeer belangrijk geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de 6 onderwerpen en onderliggende facetten en criteria van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het zou echter onverantwoord zijn om op basis van deze evaluatiescores een rangordening van universiteiten te maken of de evaluatiescores van verschillende visitatiecommissies onderling te vergelijken. Elke visitatiecommissie geeft immers zelf een invulling aan de gewogen gewichten van meerdere criteria die per facet in één evaluatiescore moeten worden uitgedrukt. Daarom blijven ook de kwalitatieve oordelen in de tekst van het rapport zelf zeer belangrijk. Net zoals in de vorige procedure legt elke visitatiecommissie vooraf haar eigen referentiekader voor aan de opleidingen. Daarin verwoordt de commissie waaraan een goede opleiding in het betrokken studiegebied volgens haar zou moeten voldoen, ook met het oog op een internationale benchmarking. Ook de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs wordt in de evaluatie betrokken. Omdat voor vrijwel alle opleidingen deze visitatieronde inmiddels de tweede onderwijsvisitatie inhoudt, wordt door de commissie ook nagegaan in welke mate en op welke manier werd ingespeeld op de aanbevelingen en suggesties van de vorige visitatiecommissie. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalu-
5
06/2005
eerde opleidingen. Daarom worden de visitatierapporten op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is van het academisch basisonderwijs in het studiegebied wiskunde en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag danken we op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging van hun inspanningen en vinden zij in terecht geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun universiteit nog te verbeteren.
A. Oosterlinck voorzitter VLIR
06/2005
6
Voorwoord van de visitatiecommissie Enkele algemene beschouwingen m.b.t. het universitair wiskunde onderwijs in Vlaanderen De commissie bezocht de vijf universitaire wiskundeopleidingen in Vlaanderen. Hierbij was de opdracht een oordeel te geven over zowel de bachelor- als de masteropleiding. In feite was de bacheloropleiding nog maar net begonnen en zal de masteropleiding pas in 2007 beginnen. Het was echter goed mogelijk op basis van de gemaakte plannen en de nog lopende kandidatuur- en licentieprogramma’s tot een oordeel te komen. Daarbij viel op dat er wat betreft de overgang naar het bamasysteem grote overeenstemming bestond bij de verschillende opleidingen over de algemene principes: – een tweejarige masteropleiding is uiterst gewenst; – het jaar dat de nieuwe bamaopleiding dan langer zal duren dan de oude opleiding moet voor de helft gebruikt worden om de overgang van het secundair onderwijs naar de universiteit te versoepelen en voor de andere helft voor verbreding van de opleiding. De commissie deelt deze algemene principes en is verheugd dat de tweejarige masteropleiding waarschijnlijk gerealiseerd zal worden. Wat betreft de kwaliteit die we aantroffen waren we onder de indruk van de inzet van zowel staf als studenten terwijl het ook opvallend was hoe enthousiast de alumni waren over de genoten opleidingen. De aangelegde maatstaven zijn mogelijk door het hoge niveau dat we aantroffen wat opgetrokken: enkele buitenlands leden van de commissie realiseerden zich dat we intussen strengere maatstaven waren gaan hanteren dan we ‘thuis’ gewend waren. In het nu volgende komen een aantal algemene punten aan de orde die ons opgevallen zijn bij de visitatieronde. Het zijn zeker niet in de eerste plaats kritiekpunten, maar wel zaken waarvan wij vinden dat de Vlaamse wiskundigen er zich goed over zouden moeten beraden; en niet alleen de wiskundigen maar ook anderen die (mede) verantwoordelijkheid dragen voor het betreffende onderwijs zoals univer-
7
06/2005
siteits- en faculteitsbesturen, verantwoordelijken voor het secundair onderwijs en de organisatoren van visitaties.
Instroom en rendement in het eerste jaar Bij de Vlaamse instellingen is het rendement van generatiestudenten in het eerste jaar ongeveer 50%. Dit lage percentage is waarschijnlijk voor een deel te wijten aan het feit dat studenten in het secundair onderwijs geen goed beeld hebben van de studie wiskunde en daardoor vaak verkeerd kiezen. Het zou nuttig kunnen zijn om ruim voor het eind van het eerste semester (of trimester) een soort proefexamen te houden waardoor de studenten in een zo vroeg mogelijk stadium kunnen beoordelen of ze wel goed gekozen hebben. Ook kan men zich afvragen of de voorlichting aan de aanstaande studenten, die er nu veelal op gericht is om zoveel mogelijk studenten aan te trekken, niet zo ingericht zou moeten worden dat dergelijke verkeerde keuzes minder vaak voorkomen; dat zou dan natuurlijk niet alleen bij de wiskunde moeten gebeuren! Daarnaast is natuurlijk een goede aansluiting tussen secundair en universitair onderwijs niet alleen een zaak van de universiteiten. Het secundair onderwijs en ook het ministerie hebben hier een verantwoordelijkheid. Het ministerie zou de toelating tot de verschillende studierichtingen strenger kunnen regelen en het secundair onderwijs zou zich meer kunnen richten naar wat de universiteiten van de studenten vragen (waarbij we ons natuurlijk wel realiseren dat men in het secundair onderwijs niet alleen wiskunde geeft voor aanstaande wiskundestudenten).
Bacheloropleiding wiskunde als eigenstandige opleiding In het verleden was de kandidatuur een opleiding die onverbrekelijk verbonden was met het licentiaat. Er was dus geen sprake van een eigenstandige uitstroom. Bij de opleiding tot bachelor was het de bedoeling dat dit anders zou worden. Hier is in het algemeen weinig aandacht aan geschonken. Ook naar de studenten toe zou het duidelijk moeten zijn wat er geboden wordt: slechts een vooropleiding voor een masteropleiding of een opleiding die daarnaast ook andere mogelijkheden biedt (en welke). In dit verband zou het van belang kunnen zijn om bij het bedrijfsleven (en bij overheidsinstanties) te informeren waar men behoefte aan heeft. Het kan interessant zijn om na te gaan of, met aanvaardbare aanpassingen, een programma gerealiseerd kan worden dat meer toegesneden is op uitstroom naar het bedrijfsleven. In dit verband zou het ook nuttig kunnen zijn om goede nota te nemen van de situatie in Engeland. Daar wordt de bacheloropleiding in de wiskunde gezien als een opleiding waar men vele kanten mee uit kan; lang niet iedereen gaat door naar een masteropleiding; wel hebben de bacheloropleidingen in de wiskunde in Engeland naar onze maatstaven gigantische aantallen studenten.
06/2005
8
De inflexibiliteit van het ‘jaarsysteem’ versus de mogelijkheden van een verblijf in het buitenland Het systeem, dat in Vlaanderen regel is of in ieder geval was, dat men per jaar ‘over gaat’ of niet, leidt er waarschijnlijk toe dat de werkelijke studieduur relatief kort is: de studenten weten dat ze bij achterstand meteen een jaar kwijt zijn en zullen er dus alles aan doen om ‘over te gaan’. Aan de andere kant is dit mogelijk één van de redenen waarom studenten zo weinig deelnemen aan internationale uitwisselingen: als ze, doordat de programma’s niet precies aansluiten, achterstand oplopen kost dit al gauw een heel jaar. Hier zal men duidelijk de mogelijkheden van het nieuwe flexibiliseringsdecreet optimaal moeten gaan benutten.
Interuniversitaire samenwerking Er is nu op (heel) beperkte schaal sprake van samenwerking tussen de verschillende universiteiten in de zin dat docenten en studenten bij andere instellingen doceren respectievelijk college volgen. Dit zou naar onze mening op veel grotere schaal moeten plaatsvinden, vooral bij de masteropleiding. In de Vlaamse situatie, waar de afstanden niet al te groot zijn kan op die manier efficiënter gebruik gemaakt worden van de aanwezige middelen en expertise. Dit is vooral nu, met de geringe aantallen studenten, en daardoor vaak ook de (te) geringe omvang van de wetenschappelijke staven, van groot belang. Voor een dergelijke samenwerking is natuurlijk afstemming tussen de verschillende opleidingen nodig. Hoewel hier in het begin nogal wat tijd in zal gaan zitten lijkt dit toch een nuttige investering: het zal de docenten ertoe zetten kritisch na te denken over de eigen opleiding binnen het Vlaamse geheel en het zou zelfs wetenschappelijke samenwerking tussen de verschillende instellingen kunnen stimuleren; ook zou het er toe kunnen bijdragen het, door de vorige visitatiecommissie geconstateerde, ‘verderfelijke gebruik om oud-studenten van de eigen instelling de voorkeur te geven bij benoemingen’ verder te doen verdwijnen.
Serviceonderwijs Wiskunde We denken hierbij aan het verzorgen van opleidingsonderdelen wiskunde voor studenten bij andere studierichtingen, zoals natuurkunde, scheikunde, biologie, economie, etc. Dit onderwijs vormt meestal een aanzienlijk deel, soms zelfs het grootste deel, van al het wiskundeonderwijs dat bij een universitaire instelling verzorgd wordt. Ook vanuit andere disciplines wordt dergelijk discipline-eigen onderwijs verzorgd voor andere opleidingen, maar bij geen enkele discipline is dit zo omvangrijk als bij de wiskunde. Naar onze mening krijgt dit onderwijs bij de visitatie volgens de huidige systematiek niet voldoende, en ook niet de juiste, aandacht. Bij de visitatie wiskunde wordt er niet naar gekeken omdat het geen onderwijs is ten behoeve van de opleiding
9
06/2005
wiskunde. Bij visitaties van andere opleidingen wordt er niet naar gekeken door wiskundigen. Toch kan een, in onze ogen, slechte regeling van dit onderwijs grote nadelen voor de opleiding wiskunde zelf met zich meebrengen. In het volgende geven we aan hoe naar onze mening dit serviceonderwijs gegeven zou moeten worden en waarom. Een eerste (vanzelfsprekende) opmerking is dat dit serviceonderwijs door wiskundigen, en niet door beoefenaren van de discipline van de opleiding waarvoor het gegeven wordt, moet worden verzorgd; bij wiskundigen denken we dan aan mensen die actief betrokken zijn bij onderzoek, of ten minste bij de recente ontwikkelingen en inzichten in de wiskunde. Indien dit namelijk niet het geval is, is de kans groot dat men geen gebruik weet te maken van de nieuwe ontwikkelingen in de wiskunde. Ook al gaat het hier niet om zeer geavanceerd onderwijs, de wiskundigen zullen in het algemeen een veel beter overzicht hebben van de relevante recente literatuur; ook zullen ze bij ontwikkelingen zoals de invoering van de PC en de daarbij behorende pakketten beter in staat zijn om optimaal van de nieuwe mogelijkheden, niet alleen voor de wiskunde maar ook voor de disciplines die wiskundeonderwijs plegen af te nemen, gebruik te maken. Ook kunnen nieuwe ontwikkelingen in de disciplines die van wiskunde gebruik maken leiden tot vraag naar andere wiskunde, we kunnen bijvoorbeeld denken aan de ‘nieuwe’ bio-informatica en bio-statistiek in verband met onderzoek op genetisch gebied. Steeds wanneer men op dergelijke vernieuwingen moet reageren is het gewenst dat er wiskundigen bij betrokken zijn die goed op de hoogte zijn met wat mogelijk is. Uiteraard is het van belang dat dergelijke wiskundigen ook een goed oor hebben voor de wensen en vraagstellingen binnen de discipline waar men zijn diensten aan verleent; hier komen we nog op terug. Zeker op de langere duur is de kwaliteit van de opleidingen waarvoor het serviceonderwijs verzorgd wordt er bij gebaat wanneer dit door echte vakmensen gebeurt. In principe zou men wiskundigen speciaal voor dit serviceonderwijs kunnen aanstellen. Het zou hierbij dan echter om onaantrekkelijke posities gaan: een actieve onderzoeker zal toch ook nu en dan college willen geven over onderwerpen die verband houden met zijn eigen onderzoek en ook zal hij promovendi in zijn eigen gebied willen begeleiden. Het zal dus moeilijk zijn om voor dergelijke posities goede mensen te vinden. Het is dan ook veel beter om het serviceonderwijs te laten verzorgen door de wiskundigen die verbonden zijn aan de opleiding wiskunde. Hiervoor is het nodig dat de discipline wiskunde hechter georganiseerd is en waakt over een goede spreiding van de specialismen. Dit komt ten goede aan alle opleidingen die wiskundige opleidingsonderdelen hebben. Een gevaar bij het verwezenlijken van de bovenstaande ideeën is dat de kans bestaat dat het serviceonderwijs gezien zal worden als een soort corvee waaraan men zo min mogelijk tijd moet kwijt raken en waar men zich liefst geheel aan onttrekt. Dit is een helaas nog te veel voorkomend euvel en hangt samen met het feit dat men zich vaak niet realiseert dat als de wiskunde niet zo nuttig was voor
06/2005
10
andere disciplines, er ook lang niet zoveel inspanningen gefinancierd zouden worden op het gebied van de geavanceerde fundamentele wiskunde. Om het belang van dit serviceonderwijs ook daadwerkelijk tot zijn recht te laten komen zou men bij alle benoemingen en bevorderingen bij de opleiding wiskunde de inspanningen voor, en de getoonde kwaliteiten bij, het service onderwijs in belangrijke mate moeten laten meespelen. Hierbij moet vooral ook het oordeel van zowel de staf als de studenten, bij de opleidingen waarvoor service onderwijs gegeven wordt, betrokken worden. Op deze manier bevordert men dat de wensen bij de disciplines waarvoor serviceonderwijs wordt geleverd serieus genomen worden. De werkelijke manier waarop het serviceonderwijs geregeld is wijkt vaak in sterke mate van het bovenstaande af. Dit geldt zowel voor Vlaanderen als voor de rest van de wereld. We kennen enkele topuniversiteiten elders waar dit goed geregeld is. Omdat het typisch gaat over een problematiek die niet binnen een opleiding wiskunde geregeld kan worden ligt hier ook een belangrijke taak voor hogere bestuursorganen. Ook die zouden hierop aangesproken moeten kunnen worden bij een visitatie. Ten slotte willen we niet verhelen dat er veel, vooral fundamentele, wiskundigen zijn die de mening zijn toegedaan dat voor hen het geven van serviceonderwijs een verspilling is van superieure intelligentie. In dit verband herinneren we aan de (toch ook superieure) algebraïcus en algebraïsch meetkundige B.L. van der Waerden, die het voorwoord van zijn monografie ‘Mathematical Statistics’ aldus begint: ‘Ever since my days as a student, economists, doctors, physiologists, biologists, and engineers have come to me with queries of a statistical nature. This book is the product of my long interest in practical solutions to such problems. Study of the literature and my own ideas have repeatedly led me to improved results, which will be established here and applied to instructive examples from the natural and social sciences.’
Tot slot enkele persoonlijke opmerkingen Het was oorspronkelijk niet de bedoeling dat ik voorzitter van deze commissie zou zijn en ik had me daartoe ook uitdrukkelijk niet bereid verklaard. Het noodlot besliste echter anders. Ik heb hier wel tegenop gezien. Als er toch een toonbaar resultaat tot stand is gekomen, dan is dat, naast een goede en collegiale samenwerking binnen de commissie, vooral te danken aan de uitstekende kwaliteiten van de secretaris. Dat was veel beter dan ik ‘thuis’ gewend was.
Namens de commissie, Floris Takens Bedum, 22 april 2005
11
06/2005
06/2005
12
Inhoud Woord vooraf
3
Voorwoord van de visitatiecommissie
5
Deel 1: Algemeen deel
13
I. De onderwijsvisitatie wiskunde
15
1. Inleiding
15
2. De betrokken opleidingen
15
3. De visitatiecommissie
16
4. Korte teugblik op de visitatie
19
5. Opzet en indeling van het rapport
20
II. Het referentiekader
21
1. Inleiding
21
2. Algemeen onderwijskundige uitgangspunten
22
3. Eisen waaraan afgestudeerden moeten voldoen
22
4. Eisen die aan de opleiding mogen worden gesteld
24
5. Eisen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt
25
6. Randvoorwaarden
25
7. Aandachtspunten van de visitatiecommissie wiskunde
25
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
27
1. Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding
28
2. Onderwerp 2: programma
30
3. Onderwerp 3: inzet van personeel
41
13
06/2005
06/2005
4. Onderwerp 4: voorzieningen
43
5. Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg
44
6. Onderwerp 6: resultaten
47
IV. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
51
Deel 2: Opleidingsrapporten
55
1. Universiteit Gent (bachelor en master)
57
2. Limburgs Universitair Centrum (bachelor)
85
3. Katholieke Universiteit Leuven, inclusief KULAK (bachelor en master)
111
4. Vrije Universiteit Brussel (bachelor en master)
143
5. Universiteit Antwerpen (bachelor en master)
171
Bijlagen
201
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
203
Bijlage 2: De bezoekschema’s
207
14
Deel 1 Algemeen deel
15
06/2005
06/2005
16
I. De onderwijsvisitatie wiskunde 1.
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie wiskunde verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Wiskunde, die zij in de periode oktober – december 2004, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2.
De betrokken opleidingen
Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: – van 11 tot 13 oktober 2004:
Universiteit Gent - bacheloropleiding wiskunde (eerste bachelor, uitdovende tweede kandidatuur) - licentieopleiding wiskunde (om te vormen vanaf 2007 naar masteropleiding)
– van 28 tot 29 oktober 2004:
Limburgs Universitair Centrum -
– van 8 tot 10 november 2004:
De onderwijsvisitatie Wiskunde
bacheloropleiding wiskunde (eerste bachelor, uitdovende tweede kandidatuur, om te vormen tot een driejarige bacheloropleiding)
Katholieke Universiteit Leuven - bacheloropleiding wiskunde (eerste bachelor, uitdovende tweede kandidatuur) - licentieopleiding wiskunde (om te vormen vanaf 2007 naar masteropleiding) - eerste bachelor, uitdovende tweede kandidatuur, om te vormen naar tweede bachelor aan de KULAK (K.U.Leuven, afdeling Kortrijk)
17
06/2005
– van 24 tot 26 november 2004:
Vrije Universiteit Brussel - bacheloropleiding wiskunde (eerste bachelor, uitdovende tweede kandidatuur) - licentieopleiding wiskunde (om te vormen vanaf 2007 naar masteropleiding)
– van 15 tot 17 december 2004:
Universiteit Antwerpen - bacheloropleiding wiskunde (eerste bachelor, uitdovende tweede kandidatuur) - licentieopleiding wiskunde (op te vormen vanaf 2007 naar masteropleiding)
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatischorganisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3.
De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling De visitatiecommissie wiskunde werd ingesteld door de VLIR bij besluiten van 18 maart 2004 en van 6 september 2004. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: Prof. dr. em. F. TAKENS, emeritus hoogleraar Rijksuniversiteit Groningen. Leden: Prof. dr. F. BORCEUX – gewoon hoogleraar Université Catholique Louvain-la-Neuve Prof. dr. I. GIJBELS – gewoon hoogleraar Université Catholique Louvain-la-Neuve Prof. dr. F. KEUNE – hoogleraar Katholieke Universiteit Nijmegen Prof. dr. H. VAN DER VORST – hoogleraar Universiteit Utrecht Dr. P. Van Der Voort, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt:
06/2005
18
De onderwijsvisitatie Wiskunde
a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol 1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. De zelfevaluatierapporten volgen het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, o.a. een beschrijving van het programma, studentenen personeelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, … De commissie ontvangt deze zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor de eigenlijke bezoeken, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek aan de opleiding plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 8 september 2004. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). 1
http://www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz.htm
De onderwijsvisitatie Wiskunde
19
06/2005
Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de Wiskunde. Ook wordt aan de opleidingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, opleidingscommissies, departementsraden, …), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs, …), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bamastructuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan abituriënten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Het bezoekschema voorziet – naast gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken zijn verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van de zelfevaluatierapporten. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter.
3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accreditatie van de opleidingen, een beoordeling voldoende/onvoldoende toegekend aan de 6 onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facetten van elk onderwerp.
06/2005
20
De onderwijsvisitatie Wiskunde
De faculteiten werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten in de mate dat zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt.
4.
Korte terugblik op de visitatie
De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de universitaire opleidingen wiskunde in Vlaanderen van naderbij te bekijken, maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Deze reflectie en dit debat situeerden zich op een duidelijk scharnierpunt in de externe kwaliteitszorg van het Vlaamse hoger onderwijs. De onderwijsvisitatie Wiskunde was de eerste visitatie (samen met de onderwijsvisitatie Wijsbegeerte), waarbij de commissie een oordeel uitsprak over de onderwerpen en onderliggende facetten van het NVAO accreditatiekader, en waarbij de instellingen dit visitatierapport zullen hanteren voor de aanvraag voor accreditatie van de opleidingen wiskunde. De commissie is er zich van bewust dat de onderwijsvisitatie wiskunde op een moeilijk moment kwam. Ten tijde van de visitatie was de omvorming van het kandidaat/licentieprogramma naar het bamaprogramma in volle beweging. Aan alle instellingen liep op dat moment het eerste bachelorjaar en nog een uitdovende tweede kandidatuur, die in 2005-2006 wordt omgevormd naar het tweede bachelorjaar. De masterprogramma’s lopen nog niet. Zij worden ingevoerd in 2007-2008. Desalniettemin heeft de commissie een goed beeld gekregen van de lopende opleidingen, en – door extrapolatie van bestaande opleidingen en het bestuderen van het programma’s en doelstellingen – van de nog op te richten hogere jaren in het bachelorprogramma en de masterprogramma’s. Ten tijde van de visitatie stelde zich bovendien de onzekerheid over de precieze duur van de masteropleiding. Omdat de decreetgever nog geen definitieve uitspraak had gedaan over de duur van de masteropleiding, waren verschillende scenario’s in omloop. Alle instelling hebben een pleidooi gehouden voor een volwaardige tweejarige masteropleiding, een pleidooi dat door de visitatiecommissie volledig wordt onderschreven. In zijn beleidsnota van 15 december 2004 heeft de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, de heer Vandenbroucke, te kennen gegeven een tweejarige masteropleiding in het studiegebied Wetenschappen genegen te zijn. De commissie is hierover verheugd, maar een definitieve beslissing van de Vlaamse Regering was er nog niet op het moment dat dit rapport geredigeerd werd. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om, vanuit een kritische ingesteldheid, op een constructieve wijze voorstellen tot verbetering te doen en bij te dragen tot de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de opleiding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de context van de opleiding.
De onderwijsvisitatie Wiskunde
21
06/2005
Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de wiskunde in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tot slot wenst de visitatiecommissie haar dank te betuigen aan al diegenen die binnen de universiteiten betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van de visitatie.
5.
Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergeven. Hoofdstuk IV bevat de vergelijkende tabel van de kwaliteitsaspecten. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
06/2005
22
De onderwijsvisitatie Wiskunde
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie Wiskunde 2004 1.
Inleiding
Aan de universitaire wiskunde-opleidingen worden bijzonder hoge eisen gesteld. Er wordt verwacht dat de opleiding, afhankelijk van de gekozen afstudeerrichting, de studenten voorbereidt op: – zuiver wiskundig onderzoek; – toegepast wiskundig onderzoek, wellicht in een interdisciplinaire groep; – het maatschappelijk zeer belangrijke beroep van wiskundeleraar; – diverse functies in het bedrijfsleven waar wiskunde bij te pas komt. In de opleiding moet de student de schoonheid van de wiskunde kunnen ervaren en zich de wiskundige denktrant eigen maken. Hij moet zich thuis gaan voelen bij grote abstractie en leren streng wiskundig te redeneren. Daarnaast moet hij uitgebreid kennis maken met de verbazingwekkende toepasbaarheid van de wiskunde. Hij moet leren zelfstandig problemen aan te pakken en daarbij de weg weten te vinden naar relevante vakliteratuur. Hij moet tevens vertrouwd zijn met het verstandig en doelgericht gebruik van moderne hulpmiddelen. Tenslotte moet hij aanzienlijke communicatieve vaardigheden verwerven. Er wordt verwacht dat hij zich schriftelijk en mondeling goed kan uitdrukken en zich in een Verenigd Europa zal kunnen handhaven. De universitaire wiskunde-opleiding moet de omgeving scheppen, waarin aan al deze desiderata voldaan kan worden. Daarbij moet zij wel waken voor overladen programma’s, die het plezier van de jonge student in de wiskunde zouden kunnen bederven. Bij haar beoordeling van het onderwijs gaat de commissie uit van de doelstellingen, die elke faculteit voor de eigen opleiding heeft geformuleerd. Deze doelstellingen mogen verschillend zijn, maar moeten aan zekere minimumeisen voldoen. Het referentiekader omschrijft naast de minimumeisen die aan de opleiding en de afgestudeerde mogen worden gesteld, eveneens de voorwaarden die men mag
Referentiekader
23
06/2005
stellen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt en een aantal algemeen-onderwijskundige uitgangspunten. Daarnaast formuleert de commissie in haar referentiekader een aantal aandachtspunten, die zij belangrijk vindt in de huidige en toekomstige ontwikkelingen van de wiskunde-programma’s aan de Vlaamse universiteiten.
2.
Algemeen-onderwijskundige uitgangspunten
– De opleiding moet kwalitatief hoogstaand en wetenschappelijk verantwoord zijn en moet voorbereiden op verdere studie en diverse maatschappelijke functies. – De leerdoelen moeten in de eerste plaats relevant zijn. Zij moeten wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn en een voorbereiding op diverse maatschappelijke functies omvatten. De student dient goed geïnformeerd te worden over wat er van hem precies verwacht wordt. – Wat het leer- en vormingsproces betreft zijn drie aspecten van belang. Een eerste aspect is de inhoudelijke invulling van het vormingsproces, waarbij het gebruikte studiemateriaal een belangrijk element is. Een tweede aspect is de vorm van het leerproces. Hier spelen de kwaliteit van de docenten, de inrichting van het onderwijs en de begeleiding een rol. Ten derde zijn de ondersteunende faciliteiten (computers, bibliotheek, enz.) van belang. Wat de student betreft, moet men kijken of het programma goed studeerbaar is voor de gemiddelde student, en of ook de uitstekende student de mogelijkheid heeft tot maximale ontplooiing. – De examinering dient aan een aantal eisen te beantwoorden. Vorm en inhoud dienen overeen te komen met de gestelde leerdoelen en aan te sluiten op het leerproces. De exameneisen dienen de studenten duidelijk te zijn. – Er dient een goed stelsel van studiebegeleiding te zijn, dat ook gericht is op het voorkomen, tijdig signaleren en oplossen van studieproblemen.
3.
Eisen waaraan een afgestudeerd wiskundige moet voldoen in relatie tot de minimumeisen waaraan de opleiding moet voldoen.
Deze eisen zullen enigszins verschillen naar gelang de afstudeerrichting en de beoogde vervolgopleiding of werkkring.
Bachelor-opleiding – De opleiding dient de studenten vertrouwd te maken met de wiskundige denkwijze, met de karakteristieken van strengheid in de redeneertrant en een goed abstractieniveau.
06/2005
24
Referentiekader
– De opleiding dient de studenten te introduceren in de hoofdgebieden van de wiskunde en een brede basiskennis van de wiskunde bij te brengen. De gemeenschappelijke ondergrond voor alle wiskunde opleidingen omvat de analyse/ calculus van functies van één en meerdere variabelen en lineaire algebra. Verder dient de bachelor vertrouwd te zijn met de meeste (bij voorkeur met alle) van volgende domeinen in de wiskunde1: - de beginselen van differentiaalvergelijkingen - de beginselen van complexe functies - de beginselen van de waarschijnlijkheidsleer en de statistiek - elementen van numerieke wiskunde en numerieke methoden - de beginselen van de meetkunde van krommen en oppervlakken - elementen van algebraïsche structuren - elementen van discrete wiskunde. – De opleiding dient de studenten kennis te laten maken met elementen van recent wiskundig onderzoek, middels geïntegreerde opdrachten en seminaries. – Voor een maatschappelijke werkkring buiten het onderwijs moet de afgestudeerde de wiskundige attitude en voldoende probleemoplossend vermogen ontwikkeld hebben om op verantwoorde wijze te functioneren. – De opleiding dient de studenten te leren zelfstandig wiskundige problemen aan te pakken, ook door het adequaat en doelgericht inzetten van moderne hulpmiddelen. – De opleiding dient te studenten te leren mondeling en schriftelijk te rapporteren en communiceren over hun werk, niet alleen met collegae, maar ook met leken en mensen uit andere disciplines. De afgestudeerde moet zich dus ook in een niet technische taal over wiskunde kunnen uiten.
Master / Licentiaat Naast alle eisen die aan de afgestudeerde bachelor en de bacheloropleiding worden gesteld, formuleert de commissie onderstaande bijkomende eisen voor de master of licentiaat: – De master/licentiaat dient een bijkomende nadere specialisatie te genieten in een gebied van de wiskunde (inclusief de geschiedenis van de wiskunde en de didactiek) en/of toepassingen van de wiskunde in andere gebieden. – Bij gebleken aanleg en belangstelling voor onderzoek moet het einddiploma de mogelijkheid bieden een voortgezette onderzoekersopleiding te volgen. – De afgestudeerde master/licentiaat dient over de vakdeskundigheid te beschikken die vereist is voor het uitoefenen van het beroep van leraar, het laatste uiteraard na het succesvol beëindigen van de lerarenopleiding.
1
Uit : Towards a common framework for mathematics degrees in Europe, Tuning Educational Structures in Europe, final report, part 2, Julia Gonzalez, Robert Wagenaar (eds.), 2003.
Referentiekader
25
06/2005
– De commissie verwacht een hoger niveau van zelfstandigheid en initiatief van de master/licentiaat, met name op het gebied van onderzoek en rapportage. – De opleiding dient de student kennis te laten maken met recent wiskundig onderzoek, middels de meesterproef of eindverhandeling en middels ‘onderwijs vanuit onderzoek’ in de domeinen waarin dit mogelijk is. – De actieve beheersing van communicatief Engels (gesproken en geschreven) is wenselijk en voor hen die doorgaan in het onderzoek zelfs noodzakelijk.
4.
Eisen die aan de opleiding gesteld mogen worden
De opleiding moet zo ingericht zijn dat bovenstaande doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Zij dient daarnaast aan de volgende eisen te voldoen: – Er dient voldoende aandacht uit te gaan naar het motiveren van de studenten vanaf de aanvang van hun studie. Bovendien moet de opleiding de student de liefde voor het vak bijbrengen. Dit is met name ook van belang voor aanstaande leraren die enthousiasme voor het vak aan hun leerlingen moeten kunnen overdragen. Bij een en ander kunnen ervaren onderzoekers een belangrijke rol spelen. – De hoorcolleges dienen veelal ondersteund te worden door werkcolleges en/of oefeningen, in het bijzonder in de bacheloropleidingen. Bij de praktische oefeningen dient – waar mogelijk – de computer op een zinvolle en doelgerichte manier door de studenten te worden gebruikt. – Computerapparatuur en bibliotheekvoorzieningen dienen in voldoende mate aanwezig te zijn. – Er moet op toegezien worden dat het studieprogramma van elke student voldoende samenhang vertoont. – Deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s dient aangemoedigd te worden. Hierbij is een goede begeleiding nodig. Het programma moet voldoende flexibiliteit bieden om dergelijke uitwisseling mogelijk te maken. – De eindverhandeling/meesterproef moet duidelijk het sluitstuk van de studie zijn, waar de student verworven inzichten, kennis en vaardigheden kan laten zien. De begeleiding dient een gestructureerd karakter te hebben en de zelfwerkzaamheid te bevorderen. – De beoordeling van de eindverhandeling of meesterproef of andere werken mag niet uitsluitend van de promotor of titularis afhangen. Grote systematische verschillen tussen de maatstaven die verschillende docenten/vakgroepen/ departementen hanteren moeten worden vermeden. De gezamenlijke staf dient het niveau van de opleiding gestalte te geven.
06/2005
26
Referentiekader
5.
Eisen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt
– De opleiding dient de nodige know-how (kennis en vaardigheden) te leveren zowel voor een soepele ingroei als voor een succesvolle doorgroei van haar alumni binnen de beroepsloopbaan. – De opleiding dient regelmatig de inhoud van het programma te toetsen aan de eisen van de arbeidsmarkt, (en indien nodig het programma bijsturen) op grond van het onderhouden van courante contacten met het afnemend veld, via bijvoorbeeld:
6.
-
de bevraging van de eigen afgestudeerden en het bewerkstelligen van de terugkoppeling ervan naar het onderwijs;
-
analyse van de positie van de eigen afgestudeerden op de arbeidsmarkt;
-
kritische analyse van de veranderende eisen van de arbeidsmarkt.
Randvoorwaarden
Om de doelstellingen volledig te kunnen realiseren dient de opleiding tevens aan de volgende randvoorwaarden te voldoen: de bij de opleiding betrokken staf dient zich actief bezig te houden met wetenschappelijk onderzoek; een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en onderzoek verdient aanbeveling, met evenredige aandacht van de academische overheid voor de onderwijs- en onderzoekskwaliteiten. De meerderheid van de docenten dient voldoende internationale ervaring te bezitten op onderzoeksvlak en maakt bij voorkeur deel uit een internationaal professioneel netwerk.
7.
Aandachtspunten van de visitatiecommissie wiskunde
De visitatiecommissie van 1996 heeft een aantal algemene aandachtspunten geformuleerd in hoofdstuk 3 van haar visitatierapport. De huidige commissie wenst na te gaan in welke mate onderstaande aandachtspunten zijn geremedieerd: – De overwegende rol van de natuurkunde in het wiskunde-programma moet ingeperkt worden om zo ook de andere toepassingsgebieden van de wiskunde aan de orde te laten komen. – De nadruk van het onderricht dient verlegd te worden van ‘(uit het hoofd) leren’ naar ‘begrijpend leren en doen’; activerende werkvormen dienen waar mogelijk te worden gehanteerd.
Referentiekader
27
06/2005
– De opleidingen moeten zoveel mogelijk vermijden dat aan de studenten materie wordt onderricht, waarvan zij later – in vervolgcursussen – pas het nut inzien. – De studenten moeten worden getraind in computervaardigheid; hier zijn geen colleges informatica voor nodig, wel moet de student met verschillende softwarepakketten leren werken. – De gewoonte (door de visitatiecommissie 1996 omschreven als ‘de verderfelijke gewoonte’) om bij voorkeur oud-studenten of intimi aan te stellen moet met kracht worden bestreden. Selectiecommissies dienen volledig transparant te werken en moeten duidelijke en op voorhand bekende criteria hanteren. – De bibliotheekvoorzieningen dienen te voldoen aan bepaalde minimumeisen met betrekking tot de beschikbaarheid van moderne en internationale leerboeken voor de studenten en wetenschappelijke tijdschriften voor de onderzoekswerkzaamheden van thesis-studenten en onderzoekers. – De ervaringen van de afgestudeerden zijn van groot belang voor het bewaken van de kwaliteit van de opleidingen. Afgestudeerden dienen nauw betrokken te worden bij curriculum-herzieningen en bij de kwaliteitszorg in het algemeen.
06/2005
28
Referentiekader
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief De opleidingen wiskunde aan de Universiteit Gent, het Limburgs Universitair Centrum, de Katholieke Universiteit Leuven, de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Antwerpen.
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen wiskunde. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. De Universiteit Antwerpen (UA), de Vrije Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) en de Universiteit Gent (UGent) bieden een bachelor- en aansluitende masteropleiding aan. Het Limburgs Universitair Centrum (LUC) biedt een bacheloropleiding aan. De KULAK (Katholieke Universiteit Leuven, afdeling Kortrijk) biedt alleen de eerste twee jaren aan, waarna de studenten doorstromen naar de moederfaculteit in Leuven voor het vervolg van hun opleiding. De uitwerking van de gedetailleerde programma’s van het tweede en derde bachelorjaar en a fortiori de uitwerking van de concrete masterprogramma’s bevonden zich ten tijde van de visitatie nog in verschillende stadia van implementatie. Bovendien heerste ten tijde van de bezoeken van de commissie aan de instellingen nog steeds een grote onzekerheid over de duur van de masteropleiding, en hadden de meeste instellingen een scenario klaar voor zowel een éénjarige als een tweejarige masteropleiding. Op 15 december 2005, na de bezoeken, heeft de Vlaamse Minister van Onderwijs in zijn beleidsnota “Vandaag kampioen in Wiskunde, morgen ook in gelijke kansen” te kennen gegeven dat hij een tweejarige masteroplei-
De opleidingen in vergelijkend perspectief
29
06/2005
ding voor de opleidingen in de exacte wetenschappen genegen is. In deze tweejarige masteropleiding zou een gedeelte van de lerarenopleiding (AILO) indalen. Een definitieve beslissing was ten tijde van de redactie van dit rapport nog niet genomen. Desalniettemin heeft de commissie een goed beeld gekregen van het lopende eerste bachelorjaar, de tweede kandidatuur en de licenties. Daarnaast heeft zij de voorstellen en programma’s voor de op te richten masteropleiding en het in te voeren tweede en derde bachelorjaar grondig bestudeerd en heeft zij hierover vrijelijk van gedachten kunnen wisselen met de opleidingsverantwoordelijken.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding 1.1.
Niveau en oriëntatie van de academische opleidingen wiskunde
De uitwerking en de mate van explicitering van de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen aan de verschillende opleidingen is zeer divers gebleken, maar het niveau en de oriëntatie van de verschillende opleidingen zijn door de commissie als voldoende tot goed beoordeeld. Er zijn opmerkelijke verschillen in het profiel van de verschillende bachelor- en masteropleidingen. Het LUC biedt een brede bacheloropleiding aan, met een grote aandacht voor algemene en professionele vaardigheden en een intensieve begeleiding van de studenten, via een nieuw onderwijssysteem van gestuurde en begeleide zelfstudie. De bachelorstudenten van het LUC stromen zonder grote problemen door naar de vervolgopleidingen aan de andere Vlaamse universiteiten. Ook de bacheloropleidingen aan de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven worden door de commissie gekarakteriseerd als brede academische opleidingen met ruime verbredingsmogelijkheden. De commissie waardeert vooral de minoren of keuzeopleidingsonderdelen in de economie en de levens- en gezondheidswetenschappen, en de aandacht voor de toegepaste component van de wiskunde. Het profiel van de bacheloropleidingen aan de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel is zuiverder, beide bacheloropleidingen zijn meer fundamenteel wiskundig ingevuld met beperkte keuzemogelijkheden buiten de wiskundige discipline. Deze vaststellingen gelden eveneens voor de licentie- en masteropleidingen. De commissie is echter van mening dat een zekere vorm van specialisatie voor een masteropleiding meer voor de hand ligt dan voor een bacheloropleiding, die toch het brede pallet van wiskundige subdisciplines zou moeten bestrijken. Aan de UA heeft de commissie vastgesteld dat, enkele jaren na de fusie van RUCA1 en UIA2, de opleidingsverantwoordelijken nog wat problemen ondervinden bij het
06/2005
1
RUCA, Rijksuniversitair Centrum Antwerpen, bood alleen de kandidaturen in de wiskunde aan.
2
UIA, Universitair Instelling Antwerpen, bood alleen de licenties in de wiskunde aan. Beide instellingen hadden een derde cyclus (doctoraatsprogramma).
30
De opleidingen in vergelijkend perspectief
profileren van een gemeenschappelijke UA-visie. De commissie heeft enig begrip voor het vertragend effect van een dergelijk ingrijpende bestuurlijke reorganisatie op de dynamiek van de opleiding. Zij stelt een zekere convergentie vast in de visies van de voormalige RUCA en UIA stafleden, maar spoort de opleiding aan om nu snel tot één gemeenschappelijk profiel te komen, met een overkoepelende en gemeenschappelijke visie op het onderwijsprofiel en –doelstellingen. De commissie is verder van oordeel dat vrijwel alle opleidingen onvoldoende aandacht besteden aan het bijbrengen van algemene en professionele vaardigheden, zoals communicatievaardigheden (mondeling en schriftelijk), het functioneel beheersen van het Engels, de vaardigheid om over wiskunde te communiceren met een breed publiek van wiskundigen met een andere specialisatie of zelfs een publiek van niet-wiskundigen. Het LUC vormt hierop een uitzondering en heeft meer aandacht voor deze vaardigheden. Het belang van dergelijke vaardigheden was een belangrijk aandachtspunt van de vorige visitatiecommissie (1996) en de opleidingen hebben over het algemeen inspanningen geleverd om hieraan te remediëren. Deze commissie merkt op dat het einddoel echter nog lang niet bereikt is en dat de opleidingen zich blijvend moeten aanpassen aan de veranderende maatschappelijke context. Vooral aan de Vrije Universiteit Brussel, maar ook aan de K.U.Leuven en aan de UA, dient de aandacht voor de communicatievaardigheid van de studenten verhoogd te worden. De instellingen zouden volgens de commissie meer aandacht moeten schenken aan het uitstroomprofiel van de bacheloropleiding. De meeste instellingen gaan van de veronderstelling uit dat alle bachelorstudenten automatisch zullen doorstromen naar een aansluitende masteropleiding. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker. De commissie beveelt aan om nauwe contacten met het beroepenveld en de alumni te onderhouden en deze te betrekken bij curriculumherzieningen, teneinde een scherp uitstroomprofiel te kunnen uittekenen.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van alle gevisiteerde opleidingen als voldoende tot goed. Alle opleidingen zijn volgens de commissie wetenschappelijk voldoende afgestemd op de eisen van de wetenschappelijke discipline en conformeren aan de internationale normen. De opleidingen halen een hoog niveau. De onderwijzende staf is over het algemeen sterk internationaal actief, weliswaar vooral op onderzoeksvlak. De masteropleidingen houden voldoende rekening met het beroepenveld en leveren multifunctioneel inzetbare wiskundigen af. De bacheloropleidingen zijn nog te sterk gericht op een exclusieve doorstroming naar een vervolgopleiding en zouden een uitstroomprofiel moeten uitwerken.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
31
06/2005
Onderwerp 2: Programma 2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bacheloropleiding De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de bachelorprogramma’s als goed tot excellent. Grafiek 1 geeft een schematisch overzicht van de bachelorprogramma’s wiskunde aan de Vlaamse universiteiten. De opleidingsonderdelen zijn onderverdeeld in de categorieën ‘analyse’, ‘algebra en meetkunde’, met inbegrip van algebraïsche meetkunde en lineaire algebra, ‘toegepaste wiskunde’ (statistiek, kansrekening, stochastiek, numerieke wiskunde, modelleertechnieken), ‘informatica’, ‘natuurkunde’ en een categorie waarin de zowel de ‘andere’ opleidingsonderdelen (logica, wijsbegeerte, godsdienst, …) als de keuzeopleidingsonderdelen worden vermeld. Grafiek 1 Schematisch overzicht van het bachelorprogramma wiskunde aan de Vlaamse universiteiten.
UA
Analyse Algebra Meetkunde
VUB
Toegepaste wisk. K.U.Leuven
Informatica Natuurkunde
LUC
Andere/Keuze UGent
0
30
60
90
120
150
180
studiepunten
In het verplichte curriculum zijn belangrijke verschillen in de bachelorprogramma’s op te tekenen: – de aandacht in het verplichte programma voor de natuurkunde varieert sterk: de UGent voorziet 25 studiepunten voor natuurkunde, met inbegrip van een verplicht opleidingsonderdeel in de sterrenkunde, terwijl de Vrije Universiteit
06/2005
32
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Brussel geen enkel verplicht opleidingsonderdeel in de natuurkunde in het programma heeft opgenomen3. De overige universiteiten hebben 6 tot 16 studiepunten voorzien voor natuurkunde. De commissie is van oordeel dat de studenten wiskunde zeker niet moeten worden overladen met een verplicht aanbod aan natuurkundige opleidingsonderdelen, maar dat ten minste een kennismaking met deze discipline, als belangrijk toepassingsgebied van de wiskunde, wenselijk is. Het verband met de natuurkunde kan overigens ook in vrijwel alle opleidingsonderdelen worden gelegd, als voorbeeld, oefening of toepassing. Een verplicht aanbod in de natuurkunde van 6 tot 16 studiepunten lijkt de commissie redelijk. – Het verplicht aanbod in de informatica is meer constant en bedraagt 6 tot 11 studiepunten. – Het verplicht gedeelte ‘algebra en meetkunde’ is eveneens zeer divers. De twee universiteiten met het meest zuivere profiel (UA en Vrije Universiteit Brussel) bieden significant meer algebra en meetkunde aan in het verplichte programma dan de andere universiteiten. UGent, LUC en K.U.Leuven stellen respectievelijk 33, 24 en 25 studiepunten ‘algebra en meetkunde’ verplicht, aan de Vrije Universiteit Brussel verhoogt dit aandeel tot 45 en aan de UA zelfs tot 54 studiepunten. De commissie stelt vast dat aan de UA het aandeel algebra en meetkunde bijna 42% bedraagt van het verplichte programma4. Zij acht dit te veel en beveelt de opleiding aan om een aantal van deze opleidingsonderdelen aan de bieden als keuzeopleidingsonderdeel. – Het aandeel analyse en calculus is wederom meer constant en varieert van 35 tot 44 studiepunten. De aandacht voor de toegepaste wiskunde (kansrekenen, statistiek, numerieke wiskunde, partiële differentiaalvergelijkingen, modelleertechnieken, etc.) vormt een algemeen zorgpunt. Aan vrijwel alle instellingen wordt de toegepaste wiskunde licht tot zwaar onderbelicht in de doelstellingen en het programma en zijn de opleidingsonderdelen in de toegepaste wiskunde vaak nogal eenzijdig georiënteerd. Dit gaat in vele gevallen samen met een ondervertegenwoordiging in de staf van toegepaste wiskundigen. De UGent scoort op dit punt het best en beschikt over een uitstekende vakgroep in de toegepaste wiskunde. Ook het LUC biedt een goed aandeel toegepaste wiskunde aan. De K.U.Leuven biedt eveneens hoogstaand onderwijs aan in de toegepaste wiskunde, maar de commissie betreurt het feit dat dit onderwijs gedeeltelijk wordt toegeleverd vanuit de faculteit toegepaste wetenschappen. De commissie is er voorstander van dat alle wiskundigen van één universiteit zouden zijn gegroepeerd in één departement of één centrum voor
3
Hierbij dient te worden genuanceerd dat alleen de studenten die resoluut voor een verdieping in de informatica kiezen de mogelijkheid hebben om het opleidingsonderdeel natuurkunde te vermijden.
4
Het verplicht gedeelte van het bachelorprogramma aan de UA bedraagt 129 studiepunten.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
33
06/2005
wiskunde. Aan de Vrije Universiteit Brussel en de UA is het aandeel en de invulling van opleidingsonderdelen in de toegepaste wiskunde eerder zorgwekkend. Aan de Vrije Universiteit Brussel is de toegepaste wiskunde te eng geprofileerd met een nogal sterke nadruk op de wiskundige statistiek en een onderbelichting van de numerieke wiskunde en modelleertechnieken. Dit geldt eveneens voor de UA, waar een structurele onderbestaffing van de vakgroep toegepaste wiskunde en de langdurige afwezigheid van de hoogleraar statistiek, het aanbod van de toegepaste wiskunde onder sterke druk heeft geplaatst. De verschillende bacheloropleidingen voorzien 47 tot 76 studiepunten voor keuzeopleidingsonderdelen, meestal gegroepeerd in minoren of keuzeblokken. Een overzicht van de mogelijkheden is weergegeven in Tabel 1. Tabel 1 overzicht van de verbredings- en verdiepingsmogelijkheden, aangeboden als keuzeopleidingsonderdelen in de verschillende bacheloropleidingen in de wiskunde. Universiteit
Optie/verdieping # studiepunten
Optie (keuzemogelijkheden)
UGent
18
1. informatica 2. wiskunde 3. biowetenschappen 4. economie 5. natuurkunde
24
1. zuivere wiskunde 2. natuur- en sterrenkunde 3. toegepaste wiskunde
LUC
31
1. natuurkunde 2. economie 3. informatica
20
1. zuivere wiskunde 2. toegepaste wiskunde
10 - 20
45 indien wiskunde met verbreding
K.U.Leuven
06/2005
Minor/verbreding Minor (keuze# studiepunten mogelijkheden)
25 - 35
1. wiskunde met verbreding 2. natuurkunde 3. informatica 4. economie 5. biowetenschappen
Vrije Universiteit Brussel
27 (indien optie) 1. natuurkunde 63 (indien 2. informatica geen optie)
0 of 36
1. fundamentele wiskunde 2. stochastiek en fincanciële wiskunde
UA
12 of 45 (afh. van optie)
0 of 33
1. algebra en meetkunde 2. analyse 3. toegepaste wiskunde
34
1. informatica 2. natuurkunde
De opleidingen in vergelijkend perspectief
UGent en LUC hanteren een transparant systeem van zowel verbredende minoren als verdiepende opties. De K.U.Leuven biedt een mooi pakket aan van 50 studiepunten, waarbij de student kan kiezen om zich ofwel wiskundig te verdiepen ofwel te verbreden in één van de aangeboden andere disciplines. Ook aan de Vrije Universiteit Brussel kan de student kiezen tussen een pakket van verbredende en verdiepende opties of een pakket van uitsluitend verbredende opties. De commissie betreurt hier wel de afwezigheid van de mogelijkheid om zich te verdiepen in de toegepaste wiskunde (meer dan enkel in de specialiteit van de stochastiek en de financiële wiskunde). De UA biedt 12 studiepunten aan als verplichte verbredende opleidingsonderdelen; de studenten hebben hier slechts de keuze tussen informatica en natuurkunde. Daarnaast kunnen nog 33 studiepunten worden gekozen in een profileringsruimte, die zowel verdiepend als verbredend (wederom informatica of natuurkunde) kan worden ingevuld. De commissie vindt de keuzemogelijkheden aan de UA en de Vrije Universiteit Brussel te beperkt voor een brede en polyvalente bacheloropleiding. Aan beide instellingen zijn de verbredingsmogelijkheden beperkt tot informatica en natuurkunde. De commissie wenst te benadrukken dat de wiskunde belangrijke moderne toepassingsgebieden kent, zoals de financiële wiskunde en de econometrie, de levenswetenschappen en de biostatistiek, de chemometrie, etc. Ook binnen de wiskundige verdieping zijn de keuzeopleidingsonderdelen aan deze beide instellingen te beperkt, en worden aspecten van de toegepaste wiskunde onderbelicht. Een meeste opleidingen hebben, mede op suggestie van de vorige visitatiecommissie, een ‘caleidoscopisch college’ ingevoerd, een lessenreeks waarin de studenten reeds vroeg in hun opleiding kunnen kennismaken met een aantal toepassingsgebieden van de wiskunde of kunnen geïntroduceerd worden in een aantal nieuwe ontwikkelingen in de wiskunde. De commissie acht een dergelijk college zeer waardevol en is van mening dat het zeer motiverend kan werken voor de studenten. Tenslotte, de instellingsbrede onderwijsplannen met aandacht voor competentiegericht leren en begeleide zelfstudie zijn in de meeste opleidingen in een meer of minder vergevorderd stadium van implementatie. De commissie dringt aan op een blijvende aandacht voor onderwijsvernieuwing. Het LUC is de enige instelling waar het concept van de begeleide zelfstudie volledig is ingevoerd (zie 2.6), en waar de inhoud van het programma perfect is afgestemd op het onderwijsconcept “van gedeelde sturing tot autonoom leren”. Zij beoordeelt mede hierom – naast een inhoudelijk zeer goed en complementair opgebouwd programma – de relaties tussen doelstellingen en programma voor het LUC als excellent.
Masteropleiding Ten tijde van de visitatie waren de meeste masterprogramma’s nog niet volledig uitgewerkt. Daarenboven stelde zich de reeds aangehaalde onzekerheid over de precieze duur van de masteropleidingen. Op basis van de voorlopige programma’s
De opleidingen in vergelijkend perspectief
35
06/2005
die de commissie heeft kunnen inkijken en op basis van de lopende licentiaatsprogramma’s beoordeelt de commissie de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de masterprogramma’s als goed tot excellent. De bemerkingen die de commissie bij de bacheloropleidingen heeft geuit gelden uiteraard ook voor de masteropleidingen; de commissie tilt echter minder zwaar aan de afwezigheid van sommige specialisaties in de masteropleiding, omdat zij van oordeel is dat de student in dit stadium voldoende maturiteit, mobiliteit en eigen interesses zou ontwikkeld moeten hebben om een zeer bewuste keuze te maken. Een masteropleiding mag volgens de commissie een iets meer specialistisch karakter hebben en de sterke onderzoeksdomeinen van de onderwijzende staf mogen in de masteropleiding geprofileerd worden.
2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van academische gerichtheid voor alle gevisiteerde instellingen als zeer goed tot excellent. Op dit punt waardeert de commissie het hoogstaand en internationaal gereputeerd onderzoek aan de verschillende instellingen en heeft zij met genoegen vastgesteld dat dit onderzoek afstraalt op het onderwijs dat wordt verstrekt aan de studenten (vooral in de masteropleiding (thans licenties)). In alle programma’s is een duidelijke aandacht voor kennisontwikkeling en voor een kritische onderzoeksattitude. De programma’s streven duidelijk naar het afleveren van academisch geschoolde wiskundigen. De opleidingen kunnen op dit punt de internationale toets vlot doorstaan.
2.3. De samenhang van het programma Het Vlaamse flexibiliseringsdecreet (2004) heeft het universitaire studiejaarsysteem afgeschaft en vervangen door een ‘creditsysteem’. Dit is een ingrijpende verandering en er kan verwacht worden dat het nog enkele jaren zal duren vooraleer de flexibilisering van het universitair onderwijs tot volle ontwikkeling komt. De Vlaamse wiskunde opleidingen hebben dit voorzichtig ingevoerd, maar bieden over het algemeen nog mooi uitgewerkte normtrajecten van ongeveer 60 studiepunten aan, die volgens de opleidingsverantwoordelijken een optimale coherentie en samenhang van het programma waarborgen. De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als voldoende tot excellent. Met name aan de K.U.Leuven en de UGent bieden de opleiding een mooi samenhangend programma aan, met een goed evenwicht tussen verplichte opleidingsonderdelen en keuzeopleidingsonderdelen, die bovendien zijn gegroepeerd in coherent gestructureerde minoren of optieblokken. De commissie beoordeelt de samenhang van het programma aan deze twee universiteiten als excellent. De samenhang van het programma staat volgens de commissie in nauw verband met de mogelijkheden tot internationale uitwisseling van studenten. Te sequentiële
06/2005
36
De opleidingen in vergelijkend perspectief
of te gespecialiseerde programma’s beperken de mogelijkheden van de student om een internationale uitwisseling mee te maken en vervolgens terug naadloos het eigen programma te vervolledigen. De commissie vindt dit met name een probleem aan de Vrije Universiteit Brussel. Dit programma is volgens de commissie te sequentieel opgebouwd en biedt – zelfs binnen de keuzeblokken – te weinig mogelijkheden tot eigen invulling van de studenten. De commissie beoordeelt bijgevolg de samenhang van het programma aan de Vrije Universiteit Brussel als voldoende. Aan de overige twee instellingen (UA, LUC) wordt dit facet als goed beoordeeld.
2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de decretale eisen met betrekking tot de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor de UA en als goed voor de overige instellingen. In het algemeen werd de commissie geconfronteerd met een pas ingevoerd programma voor het eerste bachelorjaar, naast een lopende en uitdovende tweede kandidatuur en licenties. De instellingen hebben de invoering van de bamastructuur aangegrepen om het curriculum grondig te herzien. Het beeld van de commissie, en van de opleidingsverantwoordelijken, op de studietijd van het eerste bachelorjaar is bijgevolg fragmentarisch. Aan het LUC wordt de studietijd van dit nieuwe programma zeer zorgvuldig en gedetailleerd opgevolgd, via een systeem van elektronisch tijdschrijven. De commissie was onder de indruk van de inspanningen die de instelling levert om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de studie-inspanningen van de studenten. Ook de meeste andere instellingen plannen een grondige opvolging van de studietijd van de nieuwe bachelorprogramma’s. De commissie acht dit een absolute noodzakelijkheid bij een dergelijke grondige hervorming van de studieprogramma’s en spoort die opleidingen, die hiermee nog niet zijn begonnen, met aandrang aan om de studietijd van de nieuwe programma’s uitgebreid en zorgvuldig te registreren. De commissie heeft in het algemeen geen echt grote struikelblokken opgetekend. De effectieve studietijd, vooral in de al lang lopende kandidaturen en licenties, komt vrij goed overeen met de begrote studietijd. Aan de Vrije Universiteit Brussel wordt een aantal projectwerken, gehonoreerd met een zeer laag aantal studiepunten, door de studenten als zeer belastend ervaren. Aan de UA worden vooral in het eerste bachelorjaren de inleidende opleidingsonderdelen in de natuurkunde en de informatica door de studenten als problematisch omschreven, vooral omdat
De opleidingen in vergelijkend perspectief
37
06/2005
deze lessen worden gevolgd samen met respectievelijk de informatici en de natuurkundigen, waardoor er onvoldoende rekening wordt gehouden met de interesses en voorkennis van de studenten wiskunde.
2.6. Afstemming vormgeving en inhoud De afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma is meestal goed, met een bijzondere pluim voor het LUC, dat het concept van begeleide zelfstudie via gedeelde sturing zeer formeel heeft geïmplementeerd. De studenten in het eerste bachelorjaar krijgen dagelijks 1 uur hoorcollege, gevolgd door 5-6 uren begeleide zelfstudie, afgesloten met een responsiecollege. De commissie acht dit een belangwekkend experiment, en voor zover haar kennis reikt, een uniek project in het universitaire wiskunde onderwijs in Vlaanderen en Nederland. De commissie beweert niet dat elke universiteit dit onderwijsmodel zou moeten hanteren, maar heeft lof voor de rechtlijnige en compromisloze invoering van dit onderwijsmodel en voor de zware inspanningen die de onderwijzende staf hiervoor heeft geleverd. Zij heeft overigens vastgesteld dat de staf enthousiast en unaniem achter dit nieuwe onderwijsmodel staat. Zij merkt wel op dat dit systeem de studenten stevig bezig houdt en hen weinig adempauze gunt tijdens het trimester. De overige instellingen hanteren over het algemeen het meer traditionele onderwijsmodel van hoorcolleges, met bijhorende seminaries en/of oefenzittingen. De commissie heeft waardering voor de zorg waarmee deze hoorcolleges worden omringd. De vorige visitatiecommissie had de aanbeveling geformuleerd om een verhoogde aandacht te geven aan het gebruik van ICT in het onderwijs en aan een verhoging van projectwerk, zelfstandig werk en zelfstudie. Alle instellingen hebben aandacht geschonken aan deze aanbeveling, maar de mate van implementatie is gevarieerd. De K.U.Leuven, de UA, het LUC en ook de UGent hebben nu volgens de commissie voldoende aandacht voor het bijbrengen van ICT-vaardigheden, met inbegrip van het gebruik van relevante software pakketten voor wiskundigen (LaTeX, Maple, Matlab, etc.). Aan de Vrije Universiteit Brussel verloopt de invoering van ICT in het onderwijs nog moeizaam. Niet alleen is de infrastructuur gebrekkig (vide infra), maar ook dient volgens de commisse de aandacht in het programma voor dergelijke vaardigheden verhoogd te worden.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie evalueert de beoordeling en toetsing aan de instellingen als goed tot excellent. De commissie heeft een uitgebreide reeks examenvragen ingekeken en bestudeerd en heeft hierover met de opleidingsverantwoordelijken en de studenten van gedachten gewisseld. De commissie is tevreden over de kwaliteit van de examens: ze zijn van goed niveau en bevragen in het algemeen het inzicht
06/2005
38
De opleidingen in vergelijkend perspectief
van de studenten. De commissie zou het wenselijk vinden dat zoveel mogelijk examens minstens een mondelinge component hebben. Dit gaat weliswaar gepaard met een grotere belasting voor het onderwijzend personeel, maar is essentieel om goed te kunnen inschatten in hoeverre de student de leerstof begrijpt en beheerst. De commissie heeft bijzondere waardering voor het examensysteem aan de Vrije Universiteit Brussel. De overgrote meerderheid van de examens is mondeling, vaak met een open boek schriftelijke voorbereiding. Hierdoor wordt het reproduceren van de leerstof minder relevant en kan de docent met de student van gedachten wisselen over de inzichtelijke aspecten van de materie. De commissie formuleert de volgende aandachtspunten. Aan het LUC zijn de examenvormen nog niet aangepast aan het nieuwe onderwijsconcept van begeleide zelfstudie via gedeelde sturing. De studenten signaleren dat zij zich soms moeten aanpassen aan het examensysteem dat aan de andere instellingen wordt gehanteerd, dat over het algemeen een zwaardere nadruk legt op de mondelinge component en meer bevraagt naar inzicht. Aan de KULAK zijn de slaagpercentages in de tweede kandidatuur opvallend hoog (bijna 100%). De KULAK studenten die doorstromen naar de eerste licentie aan de K.U.Leuven kennen daar over het algemeen een lichte studievertraging (opvallend meer tweede zittijden) dan hun collega’s die rechtstreeks van de K.U.Leuven komen. De studenten wijten dit ten dele aan het verschil in examineren tussen beide instellingen; de examens aan de KULAK worden gemakkelijker gevonden, met meer reproductievragen en minder aandacht voor het inzicht in de materie. De commissie beveelt de K.U.Leuven aan om de examenvragen aan beide opleidingsplaatsen aan een grondige analyse te onderwerpen en de examineringsvormen beter op elkaar af te stemmen. De commissie houdt een pleidooi voor een diagnostische toets, halverwege het eerste semester. Deze diagnostische toets moet niet bindend zijn, en kan ook worden afgenomen middels bijvoorbeeld een elektronisch leerplatform. De commissie vindt het belangrijk dat de student reeds in een vroeg stadium de gelegenheid krijgt zich te positioneren en eventueel zelfs zich te heroriënteren. Een gesprek tussen de student en de docenten over de resultaten van deze diagnostische toets is daarom zeer belangrijk; in dit gesprek kunnen de hiaten in de kennis en inzicht worden geïdentificeerd en kan een plan voor bijsturing of heroriëntering worden opgemaakt.
2.8. De Masterproef De commissie heeft haar oordeel over de masterproef gebaseerd op de kwaliteit van de licentiaatseindverhandelingen van de laatste 5 jaren, op de procedures m.b.t. de begeleiding, quotering en verdediging van de eindverhandelingen en op de getuigenissen van studenten, assistenten en docenten hieromtrent.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
39
06/2005
De commissie heeft een aantal eindverhandelingen grondig bestudeerd en een groot aantal eindverhandelingen ingekeken; zij komt tot het oordeel dat de kwaliteit van de eindverhandelingen aan alle instellingen goed tot excellent is. De commissie stelt vast dat de overgrote meerderheid van de eindverhandelingen een goed tot uitstekend wetenschappelijk niveau haalt. Sommige instellingen zouden nog wel een aantal bezwaren van de commissie moeten wegwerken: de commissie is van oordeel dat de Vrije Universiteit Brussel te weinig aandacht besteedt aan de communicatieve aspecten van de eindverhandelingen. Hoewel deze werken een hoog niveau halen, zijn zij vrij introvert van aard en moeilijk begrijpbaar, zelfs voor een wiskundige met een andere specialisatie. De commissie vindt het belangrijk dat de eindverhandelingen een heldere probleemstelling en situering van het onderzoek bevatten. Aan de UGent heeft de commissie soms fouten vastgesteld tegen de regels van de wetenschappelijke verslaggeving. Hier beveelt de commissie aan om duidelijke regels op te stellen voor de verwijzing naar wetenschappelijke werken en artikels. De omvang van een aantal eindverhandelingen aan de UA is buiten proporties. Sommige eindverhandelingen tellen meer dan 200 bladzijden. De commissie merkt op dat een heldere en bondige beschrijving van een wetenschappelijk probleem of stellingname ook een belangrijke algemene vaardigheid is en roept de opleiding op om de omvang van de eindverhandelingen drastisch te beperken, tot circa 50 bladzijden.
2.9. Toelatingsvoorwaarden Grafiek 2 toont een overzicht van het gemiddeld aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde over de periode 1995 – 2002. De Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel hadden een gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde: een schatting van het aantal wiskunde studenten is gemaakt uitgaande van de veronderstelling van 50% van de studenten in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur studenten wiskunde zijn. Een analyse van de doorstroming in respectievelijk de tweede kandidatuur wiskunde en de tweede kandidatuur natuurkunde bevestigt dat dit een goede schatting oplevert. Het is een internationale tendens dat het aantal studenten in de exacte wetenschappen de laatste decennia fors is afgenomen. De commissie is van mening dat de instellingen verhoogde en blijvende inspanningen moeten leveren om het imago en de carrièremogelijkheden van een studie exacte wetenschappen naar de abituriënten uit te dragen. De commissie merkt op dat vooral de studenteninstroom aan de Vrije Universiteit Brussel toch zorgwekkend laag is.
06/2005
40
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Grafiek 2 Overzicht van het gemiddeld aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde over de periode 1995 - 2002 . (1): Gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde; het aantal studenten is geschat als 50% van het totaal aantal studenten.
40
(1)
30
20
10
(1)
0 Vrije Universiteit Brussel
KULAK
LUC
UA
UGent
K.U.Leuven (campus Heverlee)
Grafiek 3 vergelijkt het aantal studenten in de exacte wetenschappen en het aantal studenten wiskunde in het academiejaar 1994-1995 met het academiejaar 20032004. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal studenten wetenschappen significant is gedaald van 6661 in 1994 tot 4354 in 2003. Het aantal wiskunde studenten is relatief gezien iets sterker gedaald van ongeveer 640 tot ongeveer 3405.
5
Wegens het feit dat sommige instellingen een gemeenschappelijke eerste kandidatuur wisen natuurkunde hadden en in 1994 zelfs een gemeenschappelijke eerste kandidatuur wetenschappen is het exact aantal studenten wiskunde moeilijk te bepalen.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
41
06/2005
Grafiek 3 Vergelijking tussen het aantal studenten wetenschappen en het aantal studenten wiskunde in 1994-1995 en 2003-2004.
7000 Wetenschappen
6000
Wiskunde
5000 4000 3000 2000 1000 0 1994-1995
2003-2004
Het overbruggingonderwijs dat de opleidingen in september organiseerden voor de abituriënten is van wisselende kwaliteit gebleken. Het was niet altijd voldoende en ook niet altijd goed afgestemd op de noden van de studenten. De duur van het overbruggingsonderwijs varieerde van twee volledige weken tot enkele namiddagen. Dit is gelukkig verleden tijd. Met de invoering van de bachelorprogramma’s hebben alle instellingen het overbruggingsonderwijs geïntegreerd in het programma van het eerste semester van het eerste bachelorjaar. Sommige instellingen hebben hiervoor een specifiek opleidingsonderdeel voorzien, andere instellingen hebben het overbruggingsonderwijs gespreid over de verschillende opleidingsonderdelen. De commissie heeft in ieder geval met veel genoegen vastgesteld dat het overbruggingsonderwijs in de nieuwe bachelorprogramma’s goed functioneert en goed is aangepast aan de gewijzigde leerplannen in het secundair onderwijs. De studenten bevestigen dat de hiaten in hun kennis en inzicht goed worden opgevangen in het begin van het semester. De overbruggingscursussen aan de UGent en het LUC zijn volgens de commissie uitstekend afgestemd op de noden van de beginnende studenten. Het overbruggingsonderwijs aan de K.U.Leuven is volgens de commissie nog voor verbetering vatbaar; zij heeft de cursus ‘inleiding tot de hogere wiskunde’ bestudeerd en is van mening dat deze cursus eerder beschouwd moet worden als een inleiding tot de analyse dan als een overbruggingscursus.
06/2005
42
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Onderwerp 3: Inzet van personeel 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de onderwijskundige kwaliteit van de individuele docenten aan alle instellingen zonder meer als goed. De docenten zijn, ondanks een vaak zeer hoge onderwijslast, gemotiveerd en gedreven om kwaliteitsvol onderwijs aan te bieden. De commissie heeft vastgesteld dat langzamerhand nieuwe onderwijsmodellen in de opleidingen wiskunde binnensijpelen, dat het gebruik van elektronische leerplatformen en portfolio’s en projectwerk gestaag aan belang wint in de opleidingen. De commissie is tevreden over de onderwijskwaliteiten van de individuele docenten. De commissie is vooral bezorgd over het personeelsbeleid dat aan de instellingen wordt gevoerd. Zij heeft een aantal euvels genoteerd die zij aan vrijwel elke instelling heeft waargenomen. Het personeelsbeleid wordt voornamelijk vanuit de vakgroepen of departementen gevoerd. De vacatures zijn daarom in vele gevallen voornamelijk onderzoeksgericht. De onderwijscommissies of opleidingsraden hebben formeel weinig zeggenschap in het aanstellingsbeleid en moeten bijgevolg hopen op de goodwill van de departementen om voldoende rekening te houden met de noden van de opleiding op onderwijsvlak. De commissie pleit er sterk voor dat de instanties bevoegd voor het onderwijs een zwaarder gewicht zouden krijgen in het aanstellingsbeleid. De commissie heeft weliswaar met genoegen vastgesteld dat op vele plaatsen het onderwijsdossier thans een element vormt in het bevorderingsbeleid, maar pleit voor een sterkere aandacht voor de onderwijskwaliteiten van de beginnende docenten. Hierbij aansluitend wenst de commissie haar bezorgdheid uit te spreken over de slagkracht van het departement of de faculteit. Zij heeft vastgesteld dat aan een aantal instellingen problemen met docenten zijn blijven aanslepen. Dit was ondermeer het geval aan de K.U.Leuven, maar de commissie heeft het meest schrijnende geval waargenomen aan de UA. Uitsluitend omwille van het falende personeelsbeleid aan de UA heeft de commissie de kwaliteit van het personeel aan de UA als onvoldoende beoordeeld. Zij wenst hierbij te benadrukken dat de kwaliteit van de individuele docenten als goed tot in sommige gevallen zelfs uitstekend kan worden beoordeeld. Het personeelsbeleid van de opleiding wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel getuigt daarentegen van enige slagkracht, de commissie spreekt hierover haar waardering uit.
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De onderzoekskwaliteiten en het academisch gehalte van de staf is aan alle instellingen zonder meer goed. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat een
De opleidingen in vergelijkend perspectief
43
06/2005
aantal onderzoeksgroepen internationale koplopers zijn, en dat het overgrote deel van de staf uitstekend en internationaal geaccepteerd onderzoek bedrijft. De instellingen beschikken over het algemeen over een relatief groot aantal onderzoekers, doctorandi en postdoctorale medewerkers. De commissie is bijgevolg uiterst tevreden over de academische gerichtheid van het onderwijzend personeel.
3.3. Kwantiteit van het personeel De kwantiteit van het personeel wordt als voldoende tot goed beoordeeld. In het algemeen is de commissie van oordeel dat er op dit moment aan de grote instellingen (UGent, K.U.Leuven) voldoende ZAP-leden aanwezig zijn. Voor de kleinere instellingen (UA, Vrije Universiteit Brussel, LUC) heeft het personeelsbestand een kritische ondergrens bereikt en dreigen sommige specialisaties in de wiskunde, vooral in de toegepaste wiskunde, ondervertegenwoordigd te geraken. Het LUC wordt daarenboven geconfronteerd met een aanzienlijke uitbreiding van de onderwijsopdracht: de tweejarige kandidaatsopleiding is immers omgevormd tot een driejarige bacheloropleiding. De commissie brengt in deze context haar pleidooi (zie voorwoord van de commissie) voor een betere organisatie van het serviceonderwijs vanuit één centraal departement wiskunde in herinnering. Zij is van mening dat een dergelijk model een significante en zinvolle uitbreiding van de staf in het departement wiskunde als gevolg zou hebben. Een overzicht van de kwantiteit van het personeel en de student-staf ratio wordt gegeven in Tabel 3. In deze tabel wordt geen onderscheid gemaakt tussen de kandidaat en licentieopleiding; het totaal aantal ZAP-leden en het totaal aantal studenten in alle studiejaren zijn geteld. Tabel 3 Overzicht van het aantal VTE ZAP-personeel, gerelateerd aan het aantal studenten. UGent
06/2005
LUC 6
K.U.Leuven
VUB
UA
18,80
VTE ZAP
29,35
6,00
8,00
10,60
# studenten (gemiddeld, periode 2000-2003)
1207
29 155 (alleen kandidaturen)
48 7
78
Student-staf ratio
4,1
4,8
6,00
7,35
8,24
6
Het LUC heeft formeel geen departement wiskunde; dit aantal is uitstaan uit de analyse van het aantal wiskundigen in de onderwijzende staf
7
Schatting omwille van gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde.
44
De opleidingen in vergelijkend perspectief
De commissie wenst de waarde van de student-staf ratio enigszins te relativeren; deze indicator houdt geen rekening met het uitgaande serviceonderwijs en drukt ook niet uit welke minimale bezetting in absolute eenheden nodig is om de verschillende specialisatie in de wiskunde adequaat af te dekken.
Onderwerp 4: Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen aan de UA, het LUC en de K.U.Leuven (inclusief KULAK) als excellent. Aan deze instellingen was de commissie onder de indruk van de mooie gebouwen, de goede computerinfrastructuur en de aangename leslokalen. De bibliotheek van de K.U.Leuven is zonder meer voorbeeldstellend, zowel op het vlak van architectuur als door de uitgebreidheid van de collectie. De commissie heeft grote waardering voor het initiatief ‘kotnet’, waardoor de studenten in Leuven en Kortrijk over een goede en goedkope internetaansluiting en over een uitstekende ICT-service kunnen beschikken. De materiële voorzieningen aan de UGent worden door de commissie als goed tot zeer goed beoordeeld. Ook hier heeft de commissie weinig opmerkingen. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen aan de Vrije Universiteit Brussel als voldoende, maar maant aan tot maatregelen, gezien een aantal materiële voorzieningen zorgwekkend begint te worden. De bibliotheek voldoet nog net aan de minimumeisen voor een instelling die een volledige opleiding (bachelor, master, doctoraatsprogramma) aanbiedt. Het zelfstudiecentrum exacte wetenschappen was een schitterend initiatief, maar de commissie heeft met lede ogen vastgesteld dat het zelfstudiecentrum ondertussen verouderd is, vooral op het vlak van het boekenbestand en de aanwezige computers. De ICT-faciliteiten in het algemeen zijn overigens te beperkt, de commissie beveelt aan om dringend te investeren in de computerinfrastructuur en tevens campuslicenties aan te schaffen voor een aantal relevante software pakketten.
4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding aan het LUC en de UGent als excellent. De studiebegeleiding aan het LUC is zonder meer voorbeeldstellend, en de instelling bevestigt hiermee haar profiel van een instelling die het onderwijs zeer hoog in het vaandel draagt. De opleiding beschikt over een staf met een educatieve consulent en onderwijskundigen die het onderwijsproces op de voet volgen en de studenten met raad en daad bijstaan. Ook de docenten en assistenten zijn zeer goed bereikbaar voor de studenten. Ook het systeem van studiebegeleiding aan de UGent geniet de waardering van de commissie. Zij ondersteunt het initiatief van de faculteit om een studietrajectbegeleider aan te stellen. Er is eveneens een ZAP-
De opleidingen in vergelijkend perspectief
45
06/2005
lid aangesteld als studiebegeleider, naast uiteraard de facultaire en centrale diensten. De commissie merkt wel op dat de studentengroepen aan de UGent bij de praktische oefeningen te groot zijn, de commissie vindt dat een groep van ongeveer 25 studenten ideaal is. De studiebegeleiding aan de Vrije Universiteit Brussel en aan de UA wordt door de commissie als goed beoordeeld. Zij heeft aan deze instellingen geen noemenswaardige problemen in dit verband kunnen optekenen. De contacten van de studenten met de onderwijzende staf zijn goed en laagdrempelig, waardoor de formele circuits van ombudsdiensten en studiebegeleiding in de opleiding wiskunde vaak zo goed als niet gebruikt worden. De commissie vindt dit prima. De commissie heeft een genuanceerd oordeel over de studiebegeleiding aan de K.U.Leuven. Op de campus Kortrijk (KULAK) heeft de commissie met genoegen vastgesteld dat de kleinschaligheid van de instelling leidt tot zeer spontane en informele contacten tussen de onderwijzende staf en de studenten. Er zijn dan ook weinig tot geen problemen te signaleren. De commissie wijst er wel op dat een groot aantal van de colleges wordt verzorgd door gastdocenten vanuit de K.U.Leuven (campus Heverlee), en de commissie vindt het belangrijk dat ook deze docenten in voldoende mate beschikbaar zijn voor de studenten. De campus Heverlee beschikt over een groot aantal centrale en facultaire diensten die instaan voor de studiebegeleiding en het geestelijk welzijn van de studenten. De commissie heeft echter vastgesteld dat de drempel om beroep te doen op deze diensten nogal hoog is. De K.U.Leuven beschikt ook over een uitgebreide monitoraatwerking. De commissie stelt vast dat het initiatief om hierop beroep te doen volledig bij de studenten ligt, waardoor weinig tot geen studenten wiskunde hiervan gebruik maken. De commissie is van oordeel dat de volledige onderwijzende staf de studiebegeleiding hoger in het vaandel zou moeten dragen en op een meer proactieve manier de studenten zou moeten benaderen.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie van resultaten De vergaring en evaluatie van gegevens over de kwaliteit van het onderwijs varieert aan de Vlaamse opleidingen wiskunde van onvoldoende tot excellent. De commissie beoordeelt dit facet als excellent voor de opleidingen wiskunde aan het LUC en de UGent. Het LUC volgt het onderwijs op de voet: de studenten in het eerste bachelorjaar doen aan elektronisch tijdschrijven, waarbij ze op zeer regelmatige basis (dagelijks tot wekelijks) doorgeven hoeveel tijd zij hebben besteed aan elk opleidingsonderdeel. Daarnaast wordt per studiejaar een evaluatiecommissie opgericht, waarin naast ZAP-leden een uitgebreide delegatie van studenten en onderwijskundigen is vertegenwoordigd. Deze evaluatiecommissie komt éénmaal per trimester samen om het onderwijs en de individuele opleidingsonderdelen
06/2005
46
De opleidingen in vergelijkend perspectief
te bespreken. Verder worden ook de voorbije examens besproken en kunnen voorstellen worden gedaan m.b.t. het examenrooster. Bovendien wordt op het einde van elk trimester een studentenenquête georganiseerd en wordt elk opleidingsonderdeel door de studenten geëvalueerd. Individuele opleidingsonderdelen worden niet toegewezen aan één titularis, maar aan een onderwijsteam. Vierjaarlijks wordt het volledige curriculum aan een grondige evaluatie onderworden door de curriculumraad. Deze veelheid van organen en initiatieven wijzen op de grote aandacht van het LUC voor de kwaliteit van het verstrekte onderwijs, en de commissie beoordeelt deze vorm van kwaliteitsbewaking als voorbeeldstellend. De Universiteit Gent kent een systeem van elektronische studentenbevragingen. De evaluatiecommissie stelt op basis hiervan een rapport op dat verder wordt geanalyseerd in de opleidingscommissie. Deze samenvatting wordt in de aanwezigheid van de studenten besproken. Er is binnen de opleidingscommissie ook aandacht voor de jaarlijkse opvolging van het evaluatiedossier per opleidingsonderdeel en de opleiding schenkt een grote aandacht aan de onderwijsprestaties van de betrokken docenten, ook in het benoemings- en bevorderingsbeleid. De commissie heeft grote waardering voor het kwaliteitszorgsysteem aan de UGent, en benadrukt vooral de grote betrokkenheid van de studenten op alle niveaus van de kwaliteitszorg en de grote openheid waarmee dit met de studenten wordt besproken. Ook de Vrije Universiteit Brussel heeft volgens de commissie een goed systeem voor de vergaring en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs. Zij hanteert een duaal systeem van enerzijds centrale studentenbevragingen (met aanmeldingsplicht, maar geen deelnameplicht) en anderzijds een eigen systeem van formele en informele contacten met de studenten. De commissie noemt met name de spreekbuisgroepen, de ZAP-leden die zijn aangesteld als aanspreekpunt voor een bepaald studiejaar, en de afvaardiging van studenten in verschillende departementele organen. De evaluatie van de resultaten aan de UA wordt door de commissie als voldoende beoordeeld. De UA is recentelijk ontstaan uit een fusie van de drie universitaire instellingen in Antwerpen. De commissie heeft begrip voor het vertragende effect van een dergelijke bestuurlijke reorganisatie op o.a. de implementatie van het kwaliteitszorgsysteem. De huidige bevraging van de studenten en de evaluaties van de docenten is voldoende (een vierjaarlijkse studentenenquête), maar de commissie spoort de opleiding aan om, uitgerekend nu de nieuwe bachelorprogramma’s van start gaan, de effectieve studietijd uitgebreid te meten en de evaluaties van deze nieuwe opleidingsonderdelen met verhoogde aandacht uit te voeren. De commissie heeft waardering voor de oprichting van de CIKO’s (facultaire cellen voor kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie) en heeft goede hoop dat de UA in de nabije toekomst een performant kwaliteitszorgsysteem zal kunnen uitwerken. De K.U.Leuven scoort op dit facet onvoldoende. Op het moment van de visitatie was geen enkel systeem in voege dat systematisch de studietijd van de studenten opvolgt of de kwaliteit de opleidingsonderdelen op een systematische wijze controleert. Het instellingsbrede JaDe-systeem (Jaarlijkse Docentenevaluaties) is
De opleidingen in vergelijkend perspectief
47
06/2005
na amper twee semesters werking terug afgevoerd, wegens een gebrekkige medewerking van de docenten en wegens een te lage specificiteit van de vraagstelling. De commissie heeft kennis genomen van de plannen om periodieke bevragingen te organiseren, maar blijft van oordeel dat ook dan de kwaliteitszorg nogal mager is ingevuld. De commissie betreurt vooral de reserves van sommige ZAP-leden ten aanzien van systemen van kwaliteitszorg. De commissie argumenteert dat de voltallige staf de kwaliteit van een opleiding moet realiseren en belichamen en zou ervoor willen pleiten dat de staf ook deze aspecten van een opleiding volledig ondersteunt.
5.2. Maatregelen tot verbetering De meeste instellingen hebben de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie goed opgevolgd. Aan de Vrije Universiteit Brussel vond de commissie de opvolging van het vorige visitatierapport matig. Daarnaast betreurt de commissie de onvolledigheid van de zelfevaluatierapporten van de UA en de K.U.Leuven en is zij van mening dat een aantal van deze rapporten een sterkere nadruk had kunnen leggen op een kritische zelfreflectie. De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als excellent aan het LUC, als voldoende aan de Vrije Universiteit Brussel en als goed aan de overige instellingen. Aan het LUC is het persoonlijk onderwijsdossier van de betrokken docenten een zeer belangrijk element. Bovendien kent het LUC een matrixstructuur, waarbij de departementen evenwaardig zijn aan de faculteiten, waardoor de opleiding wiskunde kort op de bal kan spelen. De commissie heeft daarentegen aan de Vrije Universiteit Brussel weinig concrete veranderingen kunnen noteren sinds de vorige visitatie, hoewel ze enig begrip heeft voor de moeilijke situatie van de opleiding, die kampt met een structurele onderbestaffing en een sterk verouderde infrastructuur. Binnen die beperkingen is de commissie van mening dat de opleidingsverantwoordelijken hun uiterste best doen om een kwaliteitsvolle opleiding aan te bieden. Aan de UA heeft de fusie geleid tot de oprichting van de CIKO’s, de aanstelling van een vice-rector onderwijs en de oprichting van een centraal departement onderwijs. De commissie heeft ook vertrouwen in de onderwijscommissie wiskunde en heeft goede hoop dat de UA op korte termijn een krachtdadig beleid zal kunnen uitwerken en de historisch gegroeide problemen zal kunnen oplossen. De UGent en het LUC hebben goed ingespeeld op de suggesties van de vorige visitatiecommissie en beschikken beiden over voldoende centrale en facultaire ondersteuning bij het uittekenen van een onderwijsbeleid.
06/2005
48
De opleidingen in vergelijkend perspectief
5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor alle instellingen als goed. De betrokkenheid van de medewerkers (ZAP, AAP) en studenten is uitstekend. Zij zijn vertegenwoordigd in de besluitvormingsorganen op alle niveaus en de commissie heeft de stellige indruk dat er door de opleidingen goed naar de studenten en assistenten wordt geluisterd en dat de transparantie van de evaluaties en beslissingen van voldoende tot zeer goed is. De alumni worden vooral op ad hoc basis betrokken bij het beleid van de opleiding. De meeste instellingen hebben enquêtes georganiseerd bij de alumni in voorbereiding op de visitatie. Aan sommige instellingen (bvb. de UA) bestaan ook losse initiatieven vanuit de AAP-geleding, die o.a. een jobbeurs en een math-dropping organiseert, waar studenten en alumni op zeer informele basis van gedachten kunnen wisselen. De commissie zou het echter wenselijk vinden dat de alumni op meer formele wijze betrokken worden bij de opleiding. Zij denkt hierbij vooral aan grondige curriculumherzieningen, waarbij de input van de alumni belangrijk zou kunnen zijn. De banden met het beroepenveld, uitgezonderd de leraren secundair onderwijs, is eerder los. De commissie pleit ervoor om de banden met het beroepenveld aan te halen en oog te hebben voor de nieuwe beroepsprofielen in de wiskunde, in economische of levenswetenschappelijke richtingen (actuariaat, financiële wiskunde, biostatistiek, speltheorie, …). De commissie is daarnaast voorstander van een scherp en duidelijk uitstroomprofiel voor de bachelor- en masteropleidingen. Goede contacten met de verschillende geledingen van het beroepenveld lijken de commissie hiervoor noodzakelijk.
Onderwerp 6: Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau Het gerealiseerd niveau van de opleidingen wiskunde aan de Vlaamse universiteiten wordt als goed tot excellent beoordeeld. De commissie is over het algemeen zeer tevreden over de kwaliteit van de afgestudeerden. Zij heeft uitgebreid gesproken met de alumni van de verschillende instellingen en heeft vastgesteld dat alle instellingen uitstekende wiskundigen afleveren, met een academische vorming, een kritische onderzoeksattitude en een bereidheid tot levenslang leren. Vrijwel
De opleidingen in vergelijkend perspectief
49
06/2005
alle afgestudeerde wiskundigen hebben zeer snel een passende betrekking gevonden. Zij zijn tewerkgesteld, bijvoorbeeld, in het secundair of hoger onderwijs, het bankwezen of in onderzoeksinstellingen. Een relatief groot aantal heeft aanvullende studies aangevat of bereidt een doctoraat voor. Actuariaat en toegepaste statistiek zijn veelgevolgde aanvullende studies. De commissie heeft vastgesteld dat de Vlaamse wiskundigen ook zeer gegeerd zijn in het academisch onderzoek en onderwijs, zowel in binnen- als buitenland.
6.2. Onderwijsrendement Een schematisch overzicht van het onderwijsrendement van de generatiestudenten en van de tweede kandidatuur, uitgemiddeld over de voorbije 10 jaar, is weergegeven in Grafiek 4. De commissie heeft bij aanvang van de visitatie volgende streefcijfers geformuleerd: een slaagpercentage van 50% voor de generatiestudenten en vervolgens respectievelijk 80%, 90%, en >95% voor de volgende jaren. Grafiek 4 Onderwijsrendement van de generatiestudenten en de studenten in de tweede kandidatuur, uitgemiddeld over de voorbije 10 jaar.
100 generatie
2 kan
80 60 40 20 0 UGent
LUC
K.U.Leuven
KULAK
VUB
UA
Een analyse van de gemiddelde slaagpercentages in Grafiek 4 toont significante verschillen tussen de verschillende instellingen. De UGent, het LUC en de K.U.Leuven voldoen behoorlijk aan de streefcijfers van de commissie. Zij beoordeelt het onderwijsrendement van deze instellingen als goed. De slaagpercentages aan de KULAK zijn opvallend hoog, bijna 70% voor de generatiestudenten en bijna 100% voor de studenten in de tweede kandidatuur. De
06/2005
50
De opleidingen in vergelijkend perspectief
commissie is ervan overtuigd dat het studentvriendelijke klimaat aan de KULAK en de goede contacten tussen staf en studenten hier een positieve invloed hebben op de slaagpercentages, maar roept toch ook de overgangsproblemen van de KULAK studenten in herinnering bij hun overgang naar het vervolgonderwijs aan de K.U.Leuven. De commissie is van oordeel dat beide campussen van de K.U.Leuven de moeilijkheidsgraad van de examens en de mate van inzicht dat wordt vereist beter op elkaar moeten afstemmen. De slaagpercentages aan de Vrije Universiteit Brussel en aan de UA zijn in het oordeel van de commissie te laag. Zij beoordeelt het onderwijsrendement van deze instellingen als voldoende, maar zou het wenselijk vinden dat de opleidingen aan deze problematiek de nodige aandacht zouden schenken. De commissie merkt op dat de instellingen – met uitzondering van de Vrije Universiteit Brussel – bijzonder weinig tot geen statistisch materiaal hebben over de studenten die hun studie hebben gestaakt. De commissie beveelt de instellingen aan om een uitvalanalyse te organiseren en de resultaten van deze analyse ten voordele te gebruiken voor een betere afstemming van de studiebegeleiding en abituriëntenvoorlichting op de effectieve noden van de studenten. De commissie spreekt haar expliciete waardering uit voor de uitvalanalyse en de ‘pretoets’ die aan de Vrije Universiteit Brussel worden georganiseerd. Hieruit is duidelijk gebleken dat een dergelijke pretoets de kans op slagen van de beginnende studenten goed kan voorspellen. De commissie moedigt de opleiding aan op een proactieve wijze de risico-studenten te begeleiden. Ook de reeds aangehaalde diagnostische toets halverwege het eerste semester van het eerste jaar kan de studenten helpen zich tijdig te positioneren en te heroriënteren. De gemiddelde studieduur is vrij constant en bedraagt ongeveer vier en een half jaar voor een licentieopleiding in de wiskunde. Er zijn weinig verschillen op dit punt tussen de verschillende instellingen. De commissie beoordeelt dit als een aanvaardbare gemiddelde studieduur. De gevolgen van de flexibilisering van het onderwijs op de gemiddelde studieduur kan op dit moment nog niet worden ingeschat.
Algemeen besluit De kwaliteit van de Vlaamse wiskunde opleidingen is zeer goed. Uiteraard kunnen de opleiding op een aantal punten nog verder verbeteren. Volgende opmerkingen moeten dan ook gezien worden tegen de achtergrond van de gunstige indruk van de commissie, en doen verder aan dit positief beeld geen afbreuk. De belangrijkste aandachtspunten, die mutatis mutandis voor alle opleidingen gelden zijn: (1) de dalende instroom van studenten wetenschappen in het algemeen en wiskunde in het bijzonder; (2) de evenredigheid in de programma’s en de expertise van de staf tussen de zuivere wiskunde en de toegepaste wiskunde, inclusief een aantal nieuwe domeinen waarin de wiskunde een prominente plaats inneemt;
De opleidingen in vergelijkend perspectief
51
06/2005
(3) het personeelsbeleid, dat vaak onvoldoende rekening houdt met de onderwijskundige aspecten van de functie; (4) de betrokkenheid van het beroepenveld en de alumni in het beleid van de opleiding; (5) de versnippering van wiskundigen over verschillende departementen en faculteiten binnen eenzelfde universiteit en de consequenties hiervan op het verstrekken van kwalitatief hoogstaand serviceonderwijs; (6) het gebrek aan informatie over de oorzaken van studieuitval en de relatief lage slaagpercentages.
06/2005
52
De opleidingen in vergelijkend perspectief
IV. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale eisen die aan een bachelor- of masteropleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin desciptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het structuurdecreet van het hoger onderwijs (2003) en het toetsingskader van de NederlandsVlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de visitatiecommissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd en dat rekening houdt met de Europese criteria die vermeld zijn in het rapport “Tuning educational structures in Europe”, partim mathematics. Het referentiekader van de commissie is beschreven in hoofdstuk II van deel 1 van dit visitatierapport. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen scores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit.
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
53
06/2005
Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E
Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen
G
Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit
V
Voldoende voldoet aan de basiseisen
OV
Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen
NVT
Niet van toepassing
Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): +
Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden.
–
Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
De scores hebben betrekking op zowel de bachelor- als de masteropleiding. Indien de bachelor- en masteropleidingen een verschillende score krijgen, wordt dit in de tabel weergegeven als B/M, waarbij B de score voor de bacheloropleiding is, en M de score voor de masteropleiding. Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
06/2005
1
De scores hebben betrekking op zowel de bachelor- als de masteropleiding. Indien de bacheloren masteropleidingen een verschillende score krijgen, wordt dit in de tabel weergegeven als B/ M, waarbij B de score voor de bacheloropleiding is, en M de score voor de masteropleiding.
2
Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
3
De commissie benadrukt dat de score vooral het gevolg is van het personeelsbeleid en niet slaat op de kwaliteit van de individuele stafleden.
4
Voldoende voor de campus Heverlee; goed voor de campus Kortrijk
54
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
55
06/2005
De voetnoten van deze tabel worden verklaard op p. 52.
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
Onderwerp 6: Resultaten
E G
+
E G G
+
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
G E
+
G G G
+
G G/E1 E OK G G G G V
+
G G
+
UGent
Facet 4.1.: Materiële voorzieningen Facet 4.2.: Studiebegeleiding
Onderwerp 4: Voorzieningen
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
Onderwerp 3: Inzet van personeel
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3.: Samenhang van het programma Facet 2.4.: Studieomvang2 Facet 2.5.: Studietijd Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: Meesterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
Onderwerp 2: Programma
Facet 1.1: Niveau en orientatie Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
Bezochte instelling:
G G
+
E E G
+
E E
+
G G V
+
E G G OK G E G NVT E
+
G G
+
LUC 1
E G
+
OV G G
+
E V/G4
+
G G G
+
G G/E1 E OK G G G E G
+
V/G G
+
K.U.Leuven
G V
+
G V G
+
V G
+
G G V
+
G G V OK G V E G G
+
G G/V1
+
VUB
G V
+
V G G
+
E G
+
OV3 G V
+
G G G OK V G G G G
+
V V/G1
+
UA
Vergelijkende tabel van de scores op de onderwerpen en facetten (gerangschikt volgens het NVAO accreditatiekader) per instelling (gerangschikt volgens de chronologie van de bezoeken)1
06/2005
56
Deel 2 Opleidingsrapporten
57
06/2005
06/2005
58
Universiteit Gent De opleiding Wiskunde Bachelor en Master
Woord vooraf De visitatiecommissie wiskunde bezocht de universiteit Gent van 11 tot 13 oktober 2004. Op dat moment waren de allereerste studenten in het nieuwe bachelorprogramma nog geen twee weken aanwezig. De ervaringen van de studenten in het eerste bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het masterprogramma loopt nog niet. Het zal ingevoerd worden in het academiejaar 20072008. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen wiskunde aan de Universiteit Gent. Het oordeel over het tweede en derde bachelorjaar zijn gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de lopende kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma is gebaseerd de huidige invulling van het programma en – wederom bij extrapolatie – op de huidige licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding wiskunde als volgt:
Universiteit Gent
59
06/2005
De bacheloropleiding wiskunde Doelstellingen – De bachelor een brede basiskennis van de wiskunde bijbrengen. – De bachelor vertrouwd maken met de wiskundige denkwijze, met de karakteristieken van strengheid in de redeneertrant en met een hoog abstractieniveau. – De bachelor tot een hoog niveau van kennis en competenties brengen in de klassieke domeinen van de wiskunde, hem laten kennismaken met wiskunde als hedendaagse en levende wetenschap, en hem introduceren in één of meer gebieden waar wiskunde wordt toegepast. – De bachelor leren hoe hij wiskundige methoden toepast op andere gebieden van wetenschappelijke of maatschappelijke activiteit. – De bachelor leren hoe hij zelfstandig wiskundige problemen aanpakt, inclusief het gebruik van ICT en geschikte wiskundige software. – De bachelor de kans geven om zich te verbreden naar andere wetenschappelijke disciplines die steunen op ontwikkelingen uit de wiskunde. – De bachelor leren mondeling en schriftelijk te rapporteren over zijn werk.
Eindtermen – De bachelor wiskunde heeft de attitude en het probleemoplossend vermogen ontwikkeld om als wiskundige te functioneren in de maatschappij. – De bachelor wiskunde kan naar behoefte gebruikmaken van ICT en van de computer. – De bachelor wiskunde beheerst de basiselementen van de wiskunde, kan zelfstandig nieuwe vakkennis verwerven en ze integreren in reeds opgedane kennis en vaardigheden. – De bachelor wiskunde heeft inzicht in de plaats en het belang van de wiskunde in een wetenschappelijke of maatschappelijke context, en heeft een zelfstandige, kritische en wetenschappelijke attitude ontwikkeld. – De bachelor wiskunde kan standaardwerken wiskunde (tot niveau ‘undergraduate student’) begrijpen, er delen van samenvatten, en kan er in het kader van een project mondeling en schriftelijk verslag over uitbrengen.
De masteropleiding wiskunde 1 Deze opleiding heeft drie afstudeerrichtingen: zuivere wiskunde, wiskundige natuurkunde en sterrenkunde, toegepaste wiskunde.
06/2005
60
Universiteit Gent
Doelstellingen – De master aan de hand van gevorderde vakken die aanleunen bij hedendaags wetenschappelijk onderzoek tot een hoog niveau van kennis en competenties brengen in de gekozen afstudeerrichting. – De master wetenschappelijke verdieping en verbreding bijbrengen, met de nadruk op opleidingsonderdelen verbonden met het gekozen deelgebied van de wiskunde. – De master op tenminste één onderdeel in de buurt brengen van de nieuwste ontwikkelingen in fundamenteel of toepassingsgericht wetenschappelijk wiskundeonderzoek. – De master onder deskundige begeleiding actief laten kennismaken met wiskundig onderzoek in een onderzoeksgroep. – De master aanmoedigen om interuniversitaire cursussen in zijn vakkenpakket op te nemen, en hem stimuleren om een deel van zijn studietijd onder verantwoordelijke supervisie in het buitenland te spenderen. – De master leren om, in het kader van de masterproef, wiskundig onderzoek samen te vatten, uit te schrijven en voor te stellen. – De master, door zijn zelfstandig leren en begrijpen te stimuleren en zijn kritische ingesteldheid aan te moedigen, vertrouwd maken met de idee dat levenslang leren evident en noodzakelijk is.
Eindtermen – De master wiskunde is vertrouwd met en kan gebruik maken van recente ontwikkelingen in zijn afstudeerrichting. – De master wiskunde heeft grondige kennis verworven en wetenschappelijke ervaring opgedaan in een onderzoeksdomein dat met zijn afstudeerrichting samenhangt. – De master wiskunde kan zich zelfstandig inwerken in de wetenschappelijke literatuur, en heeft de vaardigheden en ingesteldheid van een beginnend onderzoeker.
1
Het betreft hier de doelstellingen en eindtermen voor de tweejarige masteropleiding. De opleiding heeft ook (afgezwakte) doelstellingen uitgewerkt voor de éénjarige master, omdat tijdens het schrijven van het zelfevaluatierapport en ook tijdens de visitatie het nog niet duidelijk was of de decreetgever bereid zou kunnen worden gevonden om een tweejarige masteropleiding toe te staan. Inmiddels heeft de minister van onderwijs in zijn beleidsnota van december 2004 de wil uitgesproken om tweejarige masteropleidingen te organiseren in het studiegebied van de exacte wetenschappen.
Universiteit Gent
61
06/2005
– De master wiskunde heeft de attitude en het probleemoplossend vermogen ontwikkeld om als wiskundige een zelfstandige of leidinggevende rol op te nemen in de maatschappij. – De master wiskunde is in staat om aan universiteiten en onderzoeksinstellingen of in de industrie wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. – De master wiskunde is in staat om zelfstandig origineel wiskundig inzicht te verwerven en zich resultaten en methoden eigen te maken. Hij kan gevorderde wiskundige problemen oplossen door de gepaste methode te kiezen en kan zijn resultaten op het correcte niveau presenteren.
1.1.
Niveau en oriëntatie van de academische opleiding Wiskunde
De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van beide opleidingen (bachelor en master) als goed.
De bacheloropleiding wiskunde De bacheloropleiding heeft diepgaande academische doelstellingen, en heeft daarnaast expliciete aandacht voor professionele vaardigheden en het gebruik van ICT. De commissie is van oordeel dat de opleiding ruime aandacht heeft in de doelstelling voor het beheersen van algemene competenties, algemeen wetenschappelijke competenties en de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. Er is voldoende aandacht in de doelstellingen voor praktische vaardigheden, zoals communicatietechnieken en het gebruik van wiskundige software. De commissie waardeert het feit dat de opleiding de suggestie van de vorige visitatiecommissie om meer aandacht te besteden aan praktische vaardigheden en het gebruik van ICT goed heeft opgevolgd. De opleiding heeft een hoog abstract en theoretisch karakter. De commissie vindt dit echter op zich geen bezwaar op voorwaarde dat voldoende aandacht uitgaat naar de vaardigheden die nodig zijn voor de latere beroepsuitoefening. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken van de bacheloropleiding aan de Universiteit Gent (overigens aan vrijwel alle Vlaamse universiteiten) nog in onzekerheid verkeren over het juiste uitstroomprofiel van de bachelor wiskunde. De opleiding neemt het bijna voor evident aan dat de overgrote meerderheid van de bachelors zal doorstromen in het masterprogramma. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker en wellicht ook afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om de nodige aandacht te besteden aan deze vraag in de komende jaren, en suggereert dat in de doelstellingen van de bacheloropleiding de communicatieve doelstellingen enigszins worden verbreed,
06/2005
62
Universiteit Gent
met bijvoorbeeld rapporteren in een andere taal, in het bijzonder het Engels en rapporteren aan een lekenpubliek.
De masteropleiding wiskunde De masteropleiding wiskunde gaat pas in voege vanaf het academiejaar 20072008. Daarnaast stelt zich de onzekerheid over de duur van de masteropleidingen. Het was ten tijde van de visitatie niet duidelijk of de decreetgever alsnog bereid zal kunnen worden gevonden om een tweejarig masterprogramma goed te keuren. Ondanks deze onzekerheden heeft de commissie een positief oordeel over de doelstellingen en eindtermen van de voorgestelde masteropleiding. De doelstellingen van deze opleiding zijn in de visie van de commissie relevant en academisch, zijn gericht op gevorderde algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en streven naar een groot probleemoplossend vermogen en competenties voor het uitvoeren van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. De opleiding heeft gekozen voor een zeer groot gedeelte aan keuzemogelijkheden, met de nodige aandacht voor verbreding, verdieping en een ernstige aanzet tot het bijbrengen van een onderzoeksattitude.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten en de wetenschappelijke discipline. De opleiding wiskunde biedt een hoogstaand en divers programma aan, zowel in de bachelor als de masteropleiding. Met betrekking tot de afstemming van de doelstellingen op de wensen van het beroepenveld beveelt de commissie aan om, zowel voor de bachelor- als de masteropleiding, de alumni te blijven betrekken bij het opstellen van nieuwe programma’s en doelstellingen. De commissie beveelt tevens aan om samen met vertegenwoordigers van het beroepenveld te onderzoeken of het opportuun is om ofwel één of meerdere afstudeerrichtingen binnen de bacheloropleiding te organiseren, specifiek gericht op de uitstroom van de studenten naar de arbeidsmarkt, ofwel het aantal minoren uit te breiden met andere relevante domeinen van de arbeidsmarkt.
Algemene conclusie bij onderwerp1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor- als de masteropleiding wiskunde als goed. Zij stelt dat de doelstellingen van de opleidingen streven naar breed gevormde en academisch geschoolde wiskundigen, met voldoende aandacht voor verbreding en verdieping in de subdisciplines van de wiskunde, en aandacht voor het beroepenveld via een verbreding naar andere disciplines (economie, biowetenschappen). Het niveau en de oriëntatie van beide opleidingen kunnen een internationale vergelijking doorstaan.
Universiteit Gent
63
06/2005
Onderwerp 2: Programma Beschrijving van het bachelorprogramma Naar aanleiding van de bamahervormingen en mede op suggestie van de vorige visitatiecommissie wiskunde is het gemeenschappelijke eerste jaar wis- en natuurkunde afgeschaft. De commissie juicht deze ongetwijfeld moeilijke stap toe. Het gevolg is dat er in het eerste bachelorjaar nog vijf verplichte opleidingsonderdelen gemeenschappelijk zijn met de opleiding natuurkunde, nog twee in het tweede jaar en één in het derde jaar. De bacheloropleiding wiskunde heeft drie opties: 1) zuivere wiskunde, 2) wiskundige natuurkunde en sterrenkunde en 3) toegepaste wiskunde. Het eerste bachelorjaar bestaat volledig uit verplichte opleidingsonderdelen. In het tweede bachelorjaar kiezen de studenten voor 12 studiepunten opleidingsonderdelen uit één van volgende vijf minoren: informatica, biowetenschappen, economie, natuurkunde en wiskunde. In het derde bachelorjaar wordt nog voor 6 punten een opleidingsonderdeel uit de minor gekozen en worden 18 studiepunten ‘optievakken’ gekozen. De studenten kiezen m.a.w. 3 opleidingsonderdelen uit één van de drie afstudeerrichtingen. Tenslotte worden 6 studiepunten voorzien voor een bachelorproject. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de UGent wordt gepresenteerd in Tabel 1. Tabel 1 Overzicht van het bachelorprogramma aan de Universiteit Gent.
jaar
Andere Analyse Lineaire (overAlgebra, gang) Algebra, Analytische Meetkunde, Meetkunde
Natuurkunde (incl. sterrenkunde en kwantummechanica)
Statistiek, infor- Minor Numerieke matica - inforen discrete matica wiskunde - wiskunde - biowetenschappen - economie - natuurkunde
Optie -zuivere -natuuren sterrenkunde -toegepaste wiskunde
BA 1
52
7+8 = 15
6+6+4 = 16
7+6 = 13
–
6 + 53 = 11
–
–
BA 2
–
6+6+ 64 = 18
55 + 6 = 11
6
5+8 = 13
–
12
–
BA 3
–
6 + 66 = 12
6
6
6
–
6
18 + 6 (baproject)
TOT.
5
45
33
25
19
11
18
24
De voetnoten van Tabel 1 worden verklaard op blz. 63.
06/2005
64
Universiteit Gent
Beschrijving van het masterprogramma Ten tijde van de visitatie had de opleiding een éénjarige masteropleiding uitgewerkt. Nu de decreetgever principieel akkoord gaat met een tweejarige masteropleiding zal de opleiding een breder en dieper tweejarig masterprogramma uitwerken. Vertrekkende vanuit de (afgezwakte) doelstellingen voor de éénjarige masteropleiding werd een programma van 60 studiepunten samengesteld, waarbij de student veel keuze gelaten wordt. Vooreerst kiest de student een afstudeerrichting: zuivere wiskunde, wiskundige natuurkunde en sterrenkunde of toegepaste wiskunde. De masterproef (scriptie) omvat 18 studiepunten, en het onderwerp van de scriptie sluit inhoudelijk aan bij de gekozen afstudeerrichting. Er is nog één gemeenschappelijk opleidingsonderdeel voor alle masterstudenten, nl. ‘Partiële differentiaalvergelijkingen’. De student kiest 4 opleidingsonderdelen van 6 studiepunten uit een lijst behorende bij zijn afstudeerrichting. Een mogelijkheid tot verbreding wordt ingebouwd door de student de gelegenheid te bieden één opleidingsonderdeel uit de gemeenschappelijke lijst van de drie afstudeerrichtingvakken te kiezen. De resterende 6 studiepunten worden ingevuld met één of twee opleidingsonderdelen gekozen uit de opleidingsprogramma’s van de Vlaamse universiteiten.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt (de relatie tussen de doelstellingen en) de inhoud van het programma als goed, zowel voor de bachelor– als voor de masteropleiding: het proamma is een adequate concretisering van de doelstellingen van de opleidingen. Het programma is voldoende breed en gediversifieerd om de studenten de mogelijkheid te bieden om de geformuleerde doelstellingen te halen.
Bachelorprogramma Het nieuwe bachelorprogramma beschikt over specifieke opleidingsonderdelen die de praktische en communicatievaardigheden van de studenten moeten trainen 2
Relaties en Structuren
3
Practicum Wiskunde
4
Dynamische Systemen
5
Groepentheorie
6
Toegepaste wiskundige evolutiemodellen
Universiteit Gent
65
06/2005
(o.a. practicum wiskunde in eerste bachelor, de bachelorproef in derde bachelor) en over een opleidingsonderdeel dat de overgang van secundair naar universitair onderwijs moet versoepelen (relaties en structuren). De vorige visitatiecommissie (1996) oordeelde dat het aanbod aan natuurkundige opleidingsonderdelen in alle Vlaamse universitaire wiskundeopleidingen te hoog was. De huidige visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het verplichte aanbod aan natuurkunde sindsdien sterk gereduceerd is en dat er meer ruimte is gekomen in het programma voor andere opleidingsonderdelen. In het nieuwe bachelorprogramma is het verplichte aanbod aan natuur- en sterrenkunde, inclusief de kwantummechanica, gereduceerd tot 25 studiepunten, wat ongeveer 18% van het verplichte programma bedraagt, en in de visie van de commissie nog steeds een vrij hoog percentage is. Tevens merkt de commissie op dat het aanbod ‘analyse en calculus’ een relatief zwaar gewicht heeft gekregen. Het verplichte aanbod ‘analyse en calculus’ bedraagt 45 studiepunten, of 32% van het verplichte programma. De commissie heeft waardering voor de verregaande inspanningen die de opleiding heeft geleverd om het opleidingsaanbod te hervormen. Zij beoordeelt het nieuwe bachelorprogramma zeer positief. Desalniettemin wenst de commissie de suggestie te doen om een aantal verplichte opleidingsonderdelen die zich eerder aan de rand van ofwel de abstracte wiskunde ofwel aan de rand van de natuurkunde bevinden, aan te bieden als keuzeopleidingsonderdelen. De commissie erkent dat een meerderheid van de studenten het huidig programma als zeer zinvol zal ervaren en de complementariteit en breedheid van het programma zal waarderen. Toch acht zij het wenselijk dat ook studenten die minder interesse hebben voor de natuur- en sterrenkunde, of voor de meer abstracte benadering van de analyse een bacheloropleiding wiskunde kunnen volgen. De commissie onderschrijft echter wel de visie van de opleiding dat het aantrekkelijk is om kennis te maken met aspecten van de sterrenkunde en begrijpt in deze context de beslissing om één opleidingsonderdeel over sterrenkunde te behouden in het verplichte curriculum. Een aantal docenten, studenten en alumni acht het zinvol om ‘historiek van de wiskunde’ in het programma op te nemen. De commissie onderschrijft deze suggestie, en acht een dergelijke opleidingsonderdeel bijzonder nuttig, niet alleen voor toekomstige leraren, maar voor alle wiskundigen. Anderzijds suggereert de commissie – overigens geheel vrijblijvend – een ‘oriënterend opleidingsonderdeel’. Dit zou tegemoet kunnen komen aan de expliciete wens van de opleiding om de studenten de schoonheid en de toepassingsgerichtheid van de wiskunde te doen aanvoelen. In een dergelijk opleidingsonderdeel zouden diverse sprekers uit verschillende disciplines en beroepsoriëntaties een actueel wiskundig of aan wiskunde gerelateerd onderwerp kunnen aansnijden. De bacheloropleiding voorziet een bachelorproject van 6 studiepunten. Hoewel dit bachelorproject slechts in voege zal treden in 2006-2007 acht de commissie deze
06/2005
66
Universiteit Gent
keuze zeer zinvol, vooral met het oog op de mogelijkheid tot uitstroom van de afgestudeerde bachelor.
Masterprogramma De commissie heeft waardering voor de opbouw, inhoud en samenhang van het masterprogramma. De studenten volgen in het voorgestelde éénjarige masterprogramma slechts één verplicht opleidingsonderdeel (partiële differentiaalvergelijkingen) en verdelen de rest van de studiepunten over hun afstudeerrichting, een verbredende of verdiepende minor, en de meesterproef. De commissie is verheugd over de mogelijkheid om een tweejarige master aan te bieden; het zal de opleiding in de gelegenheid stellen een nog beter programma uit te werken, met ruime aandacht voor verbreding, verdieping, zelfstandig werk en de student in de gelegenheid stellen zich te bekwamen als onderzoeker. Tenslotte formuleert de commissie de bedenking dat de procedures voor curriculumherziening weliswaar transparant, maar ook omslachtig en tijdrovend zijn.
2.2. De academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het bachelorprogramma als goed en van het masterprogramma als excellent. Beide programma’s besteden een ruime aandacht aan kennisontwikkeling en de studenten krijgen hun onderricht in een omgeving waar het wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek hoog in het vaandel staat. De recente ontwikkelingen in de wiskundige wetenschap worden goed vertaald in de inhoud van de verschillende opleidingsonderdelen. De commissie heeft het huidige licentieprogramma, het voorliggende masterprogramma en de inhouden van opleidingsonderdelen en een selectie van eindverhandelingen bestudeerd en besluit dat de masteropleiding een bijzondere aandacht heeft voor het bijbrengen van een kritische onderzoeksattitude en nauw aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied.
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt ook de samenhang van de programma’s als excellent. De opleidingsonderdelen zijn zeer gevarieerd en van zeer hoge kwaliteit. Het programma is sequentieel en coherent opgebouwd. Er is een ruim aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen, gestructureerd in minoren en opties. De commissie heeft waardering voor zowel de verdiepende pakketten (bvb. zuivere wiskunde) als voor de verbredende pakketten (bvb. economie, biotechnologie). Het programma is voldoen-
Universiteit Gent
67
06/2005
de modulair uitgebouwd om de studenten de gelegenheid te bieden zich zowel te verbreden als te verdiepen.
2.4. Studieomvang De kandidatuuropleiding en de licentieopleiding omvatten beiden 120 studiepunten. De nieuwe opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten, de masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar.
2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd van de uitdovende kandidatuur- en licentieprogramma’s als goed en de verwachte studietijd van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s als zeer goed. In het vooruitzicht van deze onderwijsvisitatie werd door een wetenschappelijk medewerker van DOWA7 een studietijdmeting uitgevoerd. Uit deze meting besluit de opleiding dat zowel de kandidaturen als de licenties wiskunde goed studeerbaar zijn. Enkel het tweede semester van de tweede kandidatuur valt zeer belastend uit. Op basis van de gesprekken die de commissie met de studenten en de alumni heeft gevoerd, kan zij deze analyse bevestigen. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de opleiding aan deze problematiek de nodige aandacht heeft geschonken. Door een herschikking van de opleidingsonderdelen in de nieuwe bachelorprogramma’s kan verwacht worden dat de studiedruk voor de studenten meer evenwichtig gespreid zal zijn. De commissie merkt wel op dat de hoge studiedruk in de kandidaturen verschillende jaren heeft bestaan. De tijdrovende procedures voor (zelfs een kleine) curriculumherziening, gecombineerd met het vooruitzicht op de volledige curriculumhervorming naar de bamastructuur zijn hiervan waarschijnlijk de belangrijkste oorzaken. De commissie beveelt in deze aan om de studiedruk van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s nauwgezet te volgen en geregeld studietijdmetingen uit te voeren, teneinde tijdig te kunnen remediëren.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en inhoud van het programma voor beide opleidingen als goed. Het didactisch concept sluit goed aan bij de algemene doelstellingen van de opleidingen. De meest gebruikte werkvormen zijn hoorcolleges, werkcolleges of oefeningensessies, en practica. In beperkte mate komt projectwerk voor, individueel of in 7
06/2005
68
Directie Onderwijsaangelegenheden
Universiteit Gent
groep. De commissie komt tot de bevinding dat de opleiding wiskunde van de Universiteit Gent hoofdzakelijk de traditionele werkvormen van hoorcolleges en seminaries hanteert, maar waardeert het feit dat deze werkvormen met veel zorg omringd zijn. Op suggestie van de vorige visitatiecommissie is de aandacht voor ICT en wiskundige computerpakketten verhoogd, en worden pakketten zoals Maple en LaTeX reeds in de eerste weken van het eerste bachelorjaar aangeleerd in een practicum wiskunde. De commissie waardeert eveneens de inspanningen die de opleiding heeft geleverd om het aantal contacturen oefeningen te verhogen en de groepen te verkleinen, maar is van oordeel dat deze groepen, met name in het eerste semester van het eerste bachelorjaar, nog steeds te groot zijn. De commissie heeft begrip voor het streven naar schaalvoordelen, maar beveelt expliciet aan om de grootte van de groepen te reduceren naar maximaal 25 – 30 studenten, met een verhoogde aandacht voor zelfwerkzaamheid van de studenten. In de visie van de commissie laat de huidige onderwijsbelasting van het AAP een verdere opsplitsing van de oefeningengroepen nog net toe. In de marge van deze opmerking merkt de commissie op dat de opleiding wiskunde over een praktijkassistent beschikt die de overgang van het secundair naar het universitair onderwijs moet versoepelen. De commissie vindt het enigszins merkwaardig dat die assistent actief is in verschillende opleidingen waaraan de ZAP-leden van de vakgroepen wiskunde serviceonderwijs verstrekken, maar niet in de eigen opleiding. De commissie erkent dat de studenten vlotte toegang hebben tot de staf en dat de overgrote meerderheid van de studieproblemen op een vrij informele basis wordt opgelost. Desalniettemin vraagt zij zich af of het niet opportuun is om een dergelijke praktijkassistent, als monitoraatmedewerker, ook in te schakelen voor de eerste bachelor wiskunde. Het studiemateriaal is uitstekend. De syllabi, cursussen en (soms ook Engelstalige) handboeken zijn van uitstekende kwaliteit en reflecteren de state-of-the-art van de wiskundige discipline.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de inhoud en vorm van de examens voor beide opleidingen als goed. Zij heeft in het kader van de visitatie een veelheid aan examenopgaven ingekeken. Zij waardeert de variatie in de examens, de goede mix van kennis en inzicht die wordt bevraagd en de uitstekende werking van de verschillende ombudsdiensten, die niet alleen optreden bij conflicten, maar vooral pro-actief en preventief werken. Een groot aantal examens is gekoppeld aan een mondelinge bevraging of verdediging. Een aantal practica en werkcolleges wordt beoordeeld via een permanente evaluatie. Uit de gesprekken met de studenten die de commissie heeft gevoerd, leidt zij af dat de studenten uitermate tevreden zijn over de beoordeling en toetsing en dat zij zelf vinden dat zij fair worden beoordeeld. De ombudsdiensten bevestigen dat het aantal conflicten of betwistingen voor de opleidingen wiskunde uiterst gering is.
Universiteit Gent
69
06/2005
De commissie is van oordeel dat het systeem van semestriële examens tot gevolg heeft dat met name de eerstejaarsstudenten vrij laat worden onderworpen aan een eerste diagnose. De commissie geeft de opleiding ter overweging om proefexamens te organiseren na een achttal weken, die de studenten kunnen helpen zichzelf tijdig te evalueren, te positioneren en eventueel te (her)oriënteren. Ook het elektronisch leerplatform, MINERVA, biedt in de visie van de commissie uitgebreide mogelijkheden voor zelfevaluatie.
2.8. De Masterproef De huidige eindverhandeling licentiaat wiskunde heeft een gewicht van 24 studiepunten. In het éénjarige masterprogramma is dit gewicht gereduceerd tot 18 studiepunten. Daartegenover staat het feit dat de studenten reeds een bachelorproject hebben voltooid van 6 studiepunten. Het gewicht van de masterproef voldoet aan de decretale voorschriften terzake. Op basis van de beperkte steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft ingekeken komt zij tot de conclusie dat de eindverhandeling van goede kwaliteit is en een voldoende academisch gehalte heeft. De commissie stelt daarbij wel vast dat een aantal eindverhandelingen een te beschrijvend of compilerend karakter heeft. De commissie vraagt meer aandacht voor aspecten van wetenschappelijke verslaglegging. Zij suggereert dat de eindverhandeling een duidelijker structuur zou hebben, waarbij een correcte en volledige bronvermelding en een meer geëxpliciteerd onderscheid tussen literatuurgegevens en de eigen bijdrage twee belangrijke aandachtspunten vormen. De begeleiders van de eindverhandeling spelen hierbij een belangrijke rol. De opleiding zou kunnen overwegen een brochure met richtlijnen voor het schrijven van de eindverhandeling uit te brengen, die als leidraad kan dienen voor zowel docenten als studenten. De openbare verdediging omvat een korte presentatie (ca. 20 min.) waarin de student in de regel naar eigen inzicht gebruik maakt van overhead- of computergestuurde projectie. Deze presentatie wordt bijgewoond door de promotoren, twee leescommissarissen en eventueel door andere geïnteresseerden. De commissie waardeert de openbaarheid van de verdediging van de eindverhandeling en het comité van leescommissarissen. De commissie is van mening dat de studenten in staat moeten zijn hun werk of onderzoek te presenteren aan een breder wiskundig publiek. Zij beveelt daarom aan één leescommissaris, afkomstig van een andere wiskundige vakgroep, in de commissie op te nemen. Daarenboven geeft zij de opleiding ter overweging te onderzoeken of (gedeelten van) de tekst van de eindverhandeling, met name voor studenten die een onderzoekscarrière wensen uit te bouwen, in een andere taal kunnen worden gesteld.
06/2005
70
Universiteit Gent
2.9. Toelatingsvoorwaarden De UGent had tot het academiejaar 2003-2004 een gemeenschappelijke eerste kandidatuur voor de wiskunde en de natuurkunde. Deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur is afgeschaft bij de invoering van het bamaprogramma. De gegevens in Grafiek 1 tonen bijgevolg het aantal generatiestudenten van de voorbije 11 jaar voor deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur. Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat sinds 1999 het aantal generatiestudenten wis- en natuurkunde gevoelig is gedaald. Grafiek 1 Aantal generatiestudenten per academiejaar in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde.
100
80
60
40
20
0 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De commissie heeft waardering voor de recente initiatieven van de opleiding om het programma nauw te laten aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. In het nieuwe bachelorprogramma is een nieuw opleidingsonderdeel geprogrammeerd, ‘relaties en structuren’, dat tot doel heeft de overgang van het secundair onderwijs naar de universiteit enigszins te milderen, en dat nadruk legt op een aantal essentiële vaardigheden voor de wiskundestudent, waaronder abstract redeneren en opstellen van bewijzen. De opleiding organiseert jaarlijks in september ‘kennismakingsdagen’, waarin de abituriënten gedurende twee dagen een voorsmaakje krijgen van het wiskunde-
Universiteit Gent
71
06/2005
onderwijs. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten heeft gevoerd, blijkt dat een aantal studenten deze kennismakingsdagen eerder interpreteert als een brugcursus8, met als gevolg dat zij door het niveau van deze lessen eerder worden afgeschrikt dan aangemoedigd om een wiskundeopleiding aan te vatten. De commissie vraagt zich af of het niet zinvol is om een langere brugcursus minstens van één week aan te bieden voor studenten die een wat kleinere wiskundige bagage vanuit het secundair onderwijs meebrengen. De veranderende kwaliteiten van de schoolverlaters van het secundair onderwijs is uiteraard een algemeen punt van zorg. De commissie moedigt de opleiding aan om de karakteristieken van de uitstroom van het secundair onderwijs nauwgezet te blijven volgen en zich hieraan aan te passen, zonder evenwel aan het niveau van de opleiding te raken. Daarnaast valt het de commissie op dat de instroom van studenten zeer sterk regionaal georiënteerd is. Tijdens de gesprekken die de commissie met de studenten had, gaven zij vrijwel unaniem de nabijheid van de universiteit als doorslaggevende reden op voor hun keuze voor de Universiteit Gent.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie beoordeelt de programma’s (bachelor, master, huidige kandidaturen en licenties) als goed. Zij heeft met genoegen vastgesteld dat het overgrote deel van de suggesties die door de vorige visitatiecommissie werden geopperd effectief zijn uitgevoerd: de studiedruk is evenwichtig gespreid over de jaren en semesters, het programma besteedt meer aandacht aan praktische vaardigheden, het aandeel natuur- en sterrenkunde is sterk gereduceerd, een nieuw opleidingsonderdeel is geprogrammeerd om tegemoet te komen aan de instroomproblematiek, en verbredende minoren zijn opgenomen in de bacheloropleiding om een eventuele uitstroom naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken. De commissie formuleert enkele suggesties: het aanbieden van een aantal (nu verplichte) eerder abstracte of eerder toegepaste opleidingsonderdelen als keuzeopleisdingsonderdeel, het inrichten van diagnostische toetsen na een 8-tal weken en het uitbreiden van het overbruggingsonderwijs.
Onderwerp 3: Inzet van personeel 3.1. Kwaliteit van het personeel Uit de gesprekken die de commissie met de studenten en de alumni heeft gevoerd, besluit zij dat de opleidingen wiskunde aan de UGent worden verzorgd door een
8
06/2005
72
De kennismakingsdagen worden ook in het zelfevaluatierapport omschreven als een ‘vakantiecursus’
Universiteit Gent
gemotiveerde en professionele staf. De studenten zijn unaniem tevreden over het genoten onderwijs en over de didactische kwaliteiten van de docenten. De commissie beoordeelt bijgevolg de kwaliteit van de individuele docenten als uitstekend. De commissie heeft echter vragen bij het personeelsbeleid in het algemeen, en het aanwervingsbeleid en het verdelen van de onderwijstaken in het bijzonder. Als eerste aandachtspunt vermeldt de commissie de historisch gegroeide opdeling van de wiskunde in vier vakgroepen, waarvan er één in de faculteit Toegepaste Wetenschappen is ondergebracht en de overige drie nagenoeg dezelfde naam dragen als de drie afstudeerrichtingen. Deze vakgroepen staan in voor de aanwerving binnen de eigen groep, maar zijn onderzoeksgericht en daarenboven asymmetrisch wat personeelsbezetting betreft. Hoewel de opleidingscommissie als overkoepelend orgaan het programma stuurt, heeft zij weinig tot geen impact op het aanwervingsbeleid, dat door de vakgroepen wordt bepaald. De commissie heeft weliswaar vastgesteld dat op dit moment de vakgroepen op een harmonieuze manier samenwerken en het belang van het onderricht laten primeren bij het aanwervingsbeleid en het verdelen van de onderwijstaken. Desalniettemin wijst de commissie op de potentiële gevaren van deze constructie en pleit voor de oprichting van een overkoepelend centrum voor wiskunde, of departement wiskunde, dat de aanwervingbevoegdheid zou krijgen. Dit garandeert volgens de commissie dat een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende functionele domeinen van de wiskunde behouden blijft. Los van deze specifieke problematiek, stelt zich de algemeen Vlaamse problematiek van de locale rekrutering, met een wat pejoratieve term vaak ‘inteeltbeleid’ genoemd. De commissie heeft hoopvolle signalen opgevangen: de laatste jaren is een fractie van de nieuw aangestelde ZAP-leden niet van eigen universiteit afkomstig, maar van een andere Vlaamse universiteit. De commissie zou een nog meer internationale rekrutering suggereren, maar noteert deze kentering alvast als een eerste stap in de goede richting. Tenslotte zou de commissie het wenselijk achten dat nieuw aangestelde AAPleden die in het onderwijs betrokken zijn, de mogelijkheid zouden hebben om zich onderwijskundig te professionaliseren. Zeer concreet beveelt de commissie aan om de vakdidactici wiskunde hierin een prominente taak te geven.
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de academische kwalificaties van de staf zonder meer als goed. Zij is van oordeel dat de verschillende functionele domeinen van de wiskunde goed vertegenwoordigd zijn in de huidige personeelsbezetting. De staf verricht fundamenteel en academisch wiskundig onderzoek en deze onderzoeksattitude heeft een positieve impact op de onderwijsverstrekking. De studenten genieten hun onderricht in een algemene omgeving van wetenschappelijk, academisch onderzoek. De commissie heeft de wetenschappelijke output van de verschillende vakgroepen bestudeerd en besluit dat alle vakgroepen
Universiteit Gent
73
06/2005
een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. De vakgroepen beschikken over een behoorlijk aantal doctorandi en het aantal doctoraten dat jaarlijks wordt afgeleverd is in stijgende lijn (evoluerend van een 5-tal naar een 10-tal per jaar). Er zijn voldoende internationale contacten en uitwisselingen op het vlak van onderzoek.
3.3. Kwantiteit van het personeel Het totaal aantal ZAP-leden betrokken bij de opleiding wiskunde bedraagt 29,35 voltijdse eenheden. Het totaal aantal AAP-leden bedraagt 9,5 voltijdse eenheden, waarvan 0,5 eenheden als praktijkassistent. Het aantal ATP-leden bedraagt 11,8 voltijdse eenheden9. Daarnaast beschikken de vakgroepen over een aantal wetenschappelijke personeelsleden die niet betaald worden door de werkingstoelagen. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat 34 van hen in meer of mindere mate actief betrokken zijn bij de opleiding wiskunde. Het gemiddelde aantal studenten over de laatste drie jaar (kandidaturen en licenties samen) bedraagt 12010. De student-staf ratio (SSR), zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving wiskunde, gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding bedraagt 4,1. De verhouding ZAP/studenten is gunstig. De opleiding argumenteert dat dit o.a. verklaard kan worden door de grote hoeveelheid serviceonderwijs die de wiskundigen verstrekken aan andere opleidingen. Volgens het zelfevaluatierapport bedraagt de belasting van het serviceonderwijs 43% van de totale onderwijsbelasting. De verhoudingen tussen de aantallen gewoon hoogleraar (6), hoogleraar (12), hoofddocent (9) en docent (4) wijzen op een relatief hoog aantal leden van het GH/H kader, wat evenwel ten dele te verklaren is door de leeftijdsstructuur. De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als goed. Het aantal assistenten op kader is relatief beperkt, dit wordt echter gecompenseerd door een groot aantal AAP en OAP11 leden die via externe middelen worden gefinancierd.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van de staf (op gebied van onderzoek en onderwijs) en de kwantiteit van de staf als goed. De opleiding wiskunde beschikt
06/2005
9
Teldatum : 1 januari 2004
10
Hierbij is verondersteld dat 50% van de studenten van de gemeenschappelijke eerste kandidatuur ‘wiskunde’ studenten zijn. Dit wordt gerechtvaardigd door een doorstroomanalyse.
11
Aan de UGent wordt de term ‘OAP’ (overig academisch personeel) gehanteerd, in plaats van ‘BAP’ (bijzonder academisch personeel).
74
Universiteit Gent
over gemotiveerde docenten en assistenten, die degelijk onderwijs verstrekken en een goed niveau halen op gebied van academisch onderzoek. De commissie heeft enkele bedenkingen bij het personeels- en aanwervingsbeleid. Zij zou het wenselijk achten dat het aanwervingsbeleid en het verdelen van de onderwijstaken een bevoegdheid zou zijn van een overkoepelend ‘departement’ wiskunde, waar de noden van de opleiding transparant kunnen worden gedefinieerd. Hierbij zou het serviceonderwijs kunnen worden geïntegreerd. De commissie kon hoopvolle signalen opvangen m.b.t. het regionaal aspect van het aanwervingsbeleid; de commissie stelt met voorzichtige tevredenheid vast dat meer en meer docenten vanuit andere instellingen worden aangesteld. Tenslotte acht de commissie het wenselijk dat in het bijzonder het assisterend personeel de mogelijkheid zou krijgen zich onderwijskundig te professionaliseren.
Onderwerp 4: Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen Tijdens de visitatie heeft de commissie de gebouwen, leslokalen, bibliotheken en computerpractica die gebruikt worden in de opleidingen wiskunde uitgebreid bezocht. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen van de opleidingen wiskunde als zeer goed. De opleiding wiskunde is gelegen op campus ‘De Sterre’, waar ook enkele andere vakgroepen uit de exacte en toegepaste wetenschappen gehuisvest zijn. De campus in de nabijheid van het centrum van Gent. Er zijn voldoende parkeergelegenheden voor auto’s, moto’s, bromfietsen en fietsen. Er zijn voorzieningen voor andersvaliden. De 3 wiskundebibliotheken op de campus De Sterre tellen gezamenlijk meer dan 28.000 boeken en een kleine honderd lopende tijdschriften uit de vakgebieden van de betrokken vakgroepen. Als depot functioneren de diverse bibliotheken goed, maar als ruimten voor studie en lectuur zijn ze minder geschikt. De computerfaciliteiten zijn uitstekend. Er zijn voldoende moderne computers aanwezig voor de studenten. De computerzalen hebben ruime openingsuren. Studenten kunnen ook vanuit hun thuisadres inloggen op het computersysteem van de universiteit. De leslokalen in de gebouwen S22 en S9 van campus De Sterre zijn uitstekend uitgerust en voorzien van alle nodige multimediale middelen. Er zijn te weinig open of gesloten studeer- en ontmoetingsplaatsen voor de studenten, waar ze in alle rust en vrijheid kunnen werken aan groepsopdrachten. De commissie neemt kennis van de voornemens van de universiteit om hieraan tegemoet te komen en hoopt dat de nodige financiële middelen zullen kunnen worden vrijgemaakt. Het in Gent ontwikkelde elektronische leerplatform, MINERVA, is goed geïntegreerd in de opleiding. Naast de meer triviale functie als elektronische valven, maken
Universiteit Gent
75
06/2005
meer en meer docenten gebruik van het systeem om bijkomende studie-informatie (slides, presentaties) ter beschikking te stellen en kan het fungeren als discussieforum. Het centrale beleid heeft MINERVA behoedzaam ingevoerd, waarvoor de commissie alle respect heeft. Misschien is nu de tijd gekomen om het gebruik van MINERVA wat meer systematisch te promoten bij de docenten en de studenten.
4.2. Studiebegeleiding Op centraal niveau gebeurt de voorlichting over elke opleiding aan de Universiteit Gent door de Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de directie Onderwijsaangelegenheden. Alle secundaire scholen en Centra voor Leerlingenbegeleiding in Vlaanderen ontvangen jaarlijks vanwege het Adviescentrum alle documentatie over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen van de Universiteit Gent. Het Adviescentrum neemt ook deel aan voorlichtingsactiviteiten: studie-infobeurzen, info-avonden, klasgesprekken, etc. Daarnaast schrijft het Adviescentrum jaarlijks 25.000 brochures naar potentiële studenten met het aanbod om rechtstreeks documentatiemateriaal aan te vragen. De faculteit zelf organiseert infodagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs in de loop van de maanden februarimaart. Het Adviescentrum voor Studenten organiseert een aantal activiteiten inzake studiebegeleiding en -advies: – Instromende studenten kunnen een ‘Introductiesessie’ en een ‘Workshop Actief Studeren’ volgen die hulp bieden bij het aanpakken van studie- en planningsvaardigheden. – Problemen met studiemethode en studieorganisatie kunnen eveneens behandeld worden door individuele gesprekken met een studieadviseur van het Adviescentrum. – Naast de workshops en de individuele begeleiding zijn ook de algemene brochures ‘Blokwijzer’ en ‘Examenwijzer’ ter beschikking. – Bij mislukken in de studies (in de praktijk vooral in de loop van of op het einde van het eerste jaar) kunnen studenten een beroep doen op het Adviescentrum voor Studenten voor advies en begeleiding inzake een nieuwe studieplanning of een nieuwe studieloopbaan (binnen of buiten de universiteit) of een intrede op de arbeidsmarkt. – Na het beëindigen van de basisopleiding staat het Adviescentrum voor Studenten ter beschikking voor informatie en advies inzake de verderzetting van de studies in binnen- en buitenland, met inbegrip van de financieringsmogelijkheden. In de opleiding Wiskunde is één ZAP-lid aangeduid als studiebegeleider. Hij houdt voor de nieuwe studenten in het begin van het academiejaar een algemene infoses-
06/2005
76
Universiteit Gent
sie over studiemethode, -planning, blok, examens en feedback. Voor specifiekere vragen in verband met de studiemethode en voorbereiding op examens kunnen studenten ook afzonderlijk terecht bij de studiebegeleider. Studenten met klachten over onderwijs of examens kunnen zich in eerste instantie wenden tot de facultaire ombudsdienst die samengesteld is uit 4 leden van het ZAP-kader van de Faculteit Wetenschappen. De studenten kunnen ook een beroep doen op een institutionele ombudspersoon. Al deze diensten werken in de visie van de commissie uitstekend, zij beoordeelt de begeleiding van de studenten als prima. Bovendien heeft de faculteit sinds het academiejaar 2004-2005 een stafmedewerker studietrajectbegeleiding aangesteld. Concrete resultaten van dit nieuw initiatief kunnen bijgevolg nog niet beoordeeld worden, maar de commissie waardeert de hoge aandacht voor studiebegeleiding. De commissie heeft vastgesteld dat de eerstejaars studenten ruime mogelijkheden hebben om zich te laten bijstaan tijdens hun studie. Naast de facultaire studietrajectbegeleider is er een goed uitgeruste centrale dienst voor studieadvies en ook op opleidingsniveau is een ZAP-lid belast met de studiebegeleiding. Het initiatief moet wel steeds van de student komen. Dit kadert in de Gentse traditie van zelfredzaamheid van de studenten en de invulling van het universitair onderwijs. De commissie heeft het grootste respect voor deze traditie, maar suggereert toch om met name in het eerste semester van het eerste jaar de studenten op meer preventieve en pro-actieve manier te begeleiden. De commissie denkt hierbij aan proefexamens (zie 2.7) of aan een uitbreiding van de monitoraatwerking (zie 2.6). De commissie beveelt aan om een uitvalanalyse uit te voeren. De opleiding heeft weinig informatie over de precieze redenen van de studiestaking. De commissie hoopt dat bijvoorbeeld de studietrajectbegeleider met deze informatie meer concreet advies zal kunnen geven aan de studenten of aan de opleidingscommissie in het algemeen.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen (inclusief studieadvies en – begeleiding) als zeer goed. Bibliotheken, computerzalen en leslokalen zijn adequaat uitgerust. De verschillende diensten (centraal, facultair en opleidingsgebonden) voor studieadvies en -begeleiding werken uitstekend. De commissie onderschrijft de wens van de opleiding om de studenten een studeer- en werkruimte te kunnen aanbieden. De commissie suggereert om in het eerste semester van het eerste jaar een monitoraatwerking in te voeren en een drop-out analyse uit te voeren. Daarnaast is de commissie voorstander van een iets meer docentgestuurde studiebegeleiding tijdens het eerste semester van het eerste jaar.
Universiteit Gent
77
06/2005
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De faculteitsraad van de Faculteit Wetenschappen bestaat uit 72 ZAP-leden, 8 AAPleden, 8 ATP-leden, 16 studenten. Deze raad draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het verstrekte onderwijs en de kwaliteitszorg ervan en hij laat zich hierbij adviseren door de kwaliteitscel onderwijs. De (facultaire) kwaliteitscel onderwijs (KCO) bestaat uit 12 ZAP-leden, 3 OAP-leden en 3 studenten. Deze facultaire commissie wordt jaarlijks samengesteld door de faculteitsraad. De onderwijsdirecteur is één van de ZAP-leden en tevens voorzitter van KCO. De onderwijsdirecteur is het centraal aanspreekpunt voor onderwijsaangelegenheden; in overleg met de decaan coördineert hij het onderwijs van de faculteit. Hij wordt aangesteld voor een (hernieuwbare) periode van 2 jaar. Hij bepaalt de agenda van de KCO-vergaderingen, bereidt deze voor en voert de aldaar genomen besluiten uit in samenwerking met zijn administratieve medewerker. De onderwijsdirecteur zetelt in de centrale onderwijsraad. De Faculteit Wetenschappen telt vier ombudspersonen. Op facultair niveau wordt de onderwijsoptimalisering in het bijzonder gedragen door de opleidingscommissies. De Faculteit Wetenschappen telt 11 opleidingscommissies; elke opleidingscommissie telt 18 leden: 9 ZAP-leden, 3 OAP-leden en 6 studenten. De vakgroepen staan in voor de effectieve uitvoering van de hun toevertrouwde onderwijstaken. Ze leveren de gewenste lesgevers, in functie van hun wetenschappelijke onderlegdheid en didactische competentie. De uitwisselingen in het kader van Socrates-Erasmus worden opgevolgd door de Facultaire Commissie Internationalisering (FCI) die op die manier het overzicht behoudt over alle uitwisselingen binnen de faculteit. De examencommissie behandelt alle deliberaties.
5.1. De evaluatie van de resultaten Aan de UGent is sinds het academiejaar 1993-94 een onderwijsevaluatie door de studenten ingevoerd. In dit proces worden bepaalde aspecten van de organisatie en de uitvoering van het onderwijs door de gebruikers beoordeeld op efficiëntie en effectiviteit, met het oog op functionele bijsturingen. De evaluatie is aldus specifiek gericht op het leveren van concrete feedback en indicaties, niet alleen aan de lesgevers, maar ook aan de opleidingscommissie en de KCO. Vanaf het academiejaar 2002-2003 werd een nieuw systeem van evaluaties ontwikkeld. Er werd nu geopteerd om de studenten slechts 2 maal in hun studieloop-
06/2005
78
Universiteit Gent
baan te bevragen via het elektronisch systeem. Een eerste evaluatie konden de studenten invullen wanneer ze voor de eerste maal in de eerste licentie zijn ingeschreven. Een tweede maal konden de studenten evalueren op het einde van hun tweede licentie (mei), met name over alle gevolgde licentie-opleidingsonderdelen. In het academiejaar 2003-2004 is het nieuwe systeem verder gebruikt, met als enige aanpassing de frequentie van het evalueren. In het najaar werden de 2e kandidatuur, 1e licentie en 2e licentie bevraagd over het voorbije academiejaar. In mei evalueren de 2e licentiestudenten hun huidige 2e licentie-opleidingsonderdelen. De evaluatiecommissie (bestaande uit de onderwijsdirecteur, een medewerker, de OC-voorzitter van de opleiding, aangevuld met een AAP-lid en een student uit de KCO) analyseert de antwoorden van de studenten en stelt per opleidingsonderdeel en per docent een voorlopig syntheserapport op. Een samenvatting van de evaluatie wordt vervolgens in de opleidingscommissie in aanwezigheid van de studenten besproken. Er is binnen de opleidingscommissie ook aandacht voor de jaarlijkse opvolging van het evaluatiedossier per vak, en of er in geval van een minder positieve evaluatie in het verleden een gunstige evolutie merkbaar is. De commissie beoordeelt de docentenevaluaties en de opvolging ervan als excellent. Zij heeft een hoge waardering voor het systeem van elektronische studentenbevragingen en de ernstige verwerking en beoordeling van deze enquêtes. Zij waardeert dat de faculteit in toenemende mate rekening houdt met de didactische aspecten van de betrokkenen bij beslissingen tot aanwerving of bevordering. De grote openheid waarmee de synthese van de enquêtes wordt behandeld in de evaluatiecommissie en de opleidingscommissie en de betrokkenheid van de studenten in het hele proces kan in de visie van de commissie doorgaan als een voorbeeld voor binnen- en buitenlandse universitaire instellingen. De commissie suggereert dat het ook nuttig kan zijn om de alumni, een aantal jaren na hun afstuderen, ook nog eens te bevragen. Wellicht kunnen zij, met wat meer afstand en eerste ervaringen in hun beroepspraktijk, ook nog zeer nuttige suggesties leveren.
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie heeft vastgesteld dat de interne evaluaties zeer ernstig worden opgevolgd en dat docenten die een mindere evaluatie zouden gekregen hebben hierop worden gewezen door de onderwijsdirecteur, de voorzitter van de opleidingscommissie of de decaan. De commissie stelde trouwens bij herhaling vast dat er zich geen noemenswaardige problemen voordoen wat dit betreft. De studenten, doctorandi en assistenten zijn allen tevreden over het genoten onderwijs, de examinering of de ondersteuning bij hun onderwijs- en onderzoeksopdrachten. Ook de opvolging van de externe kwaliteitszorg functioneert in de ogen van de commissie goed. De opleiding heeft goed ingespeeld op de aanbevelingen van de
Universiteit Gent
79
06/2005
vorige visitatiecommissie (1996). Het aandeel natuur- en sterrenkunde in het verplichte programma is gevoelig gereduceerd, het practicum wiskunde oefent de noodzakelijke computervaardigheid in, de opleidingsonderdelen statistiek zijn herzien, en zowel de doelstellingen als het programma besteden meer aandacht aan de communicatievaardigheden van de studenten. Op suggestie van de vorige visitatiecommissie werd zelfs een alumnivereniging (QED genaamd) opgericht, die als platform moet dienen om de opleidingen op een gestructureerde manier input en feedback te geven over bvb. curriculumherzieningen. De commissie waardeert de verregaande inspanningen die de opleiding heeft geleverd om tegemoet te komen aan deze aanbevelingen. De aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om de groepen in het eerste jaar te verkleinen is door de opleiding gedeeltelijk tegemoet gekomen. De grootte van de groepen in de oefeningensessies is gereduceerd van een 100-tal naar een 50-tal studenten. De commissie meent dat de opleiding hierin nog een stapje verder zou moeten gaan door de groepen te verkleinen tot 25 – 30 studenten.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de studenten en medewerkers als zeer goed. De studenten zijn vertegenwoordigd in alle beleidsniveaus van de universiteit en faculteit en de commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding effectief rekening houdt met de mening van de studenten. De commissie heeft ook waardering voor de grote transparantie waarmee beslissingen tot stand komen. De commissie was onder de indruk van de alumni, met wie zij tijdens de visitatie heeft gesproken. De alumni zijn sterke ambassadeurs van de genoten opleiding en zijn bovendien zeer mondig. De commissie vond de suggesties van de alumni voor een verdere perfectionering van de opleiding zeer zinvol. De alumni suggereerde ondermeer de invoering van een opleidingsonderdeel ‘historiek van de wiskunde’, een verhoogde aandacht voor ICT en communicatieve vaardigheden, en meer en uitgebreidere oefenzittingen. De commissie stelt wel vast dat een groot aantal van deze aandachtspunten reeds geremedieerd is in de nieuwe programma’s. Zij is ervan overtuigd dat de alumni een belangrijke rol kunnen blijven spelen bij volgende curriculumherzieningen. De oud-studentenvereniging van de opleiding wiskunde (QED) werd gesticht in 1997, na de eerste visitatie van de opleiding wiskunde. Het vooropgezette doel was om jaarlijks één of twee samenkomsten te organiseren voor alle leden en geïnteresseerden, en het contact tussen de afgestudeerden aan te moedigen en te onderhouden door het driemaandelijks tijdschrift ‘Tussen Haakjes’. Op die manier wil de opleiding afgestudeerden actief betrekken bij haar evaluatie van en de kwaliteitszorg voor het onderwijs. Volgens het zelfevaluatierapport werd bij het opstellen
06/2005
80
Universiteit Gent
van het programma van de bacheloropleiding terdege rekening gehouden met de algemene kritiek van de oud-studenten. Toch heeft de commissie de indruk dat de contacten tussen de opleiding en de alumni eerder lauw zijn en moedigt zij de opleiding aan om de banden met de alumni verder aan te halen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als goed tot zeer goed. De commissie is van oordeel dat de opvolging van zowel de interne enquêtes als de externe visitaties op een professionele en ernstige wijze geschiedt. De commissie stelt dan ook met genoegen vast dat er vrijwel geen klachten kunnen worden opgetekend en dat studenten, assistenten en academisch personeel over het algemeen tevreden zijn. Op een aantal terreinen zou de opleiding de laatste stap nog kunnen zetten. De commissie verwijst naar de verkleining van de studentengroepen en het oprichten van een overkoepelend wiskunde orgaan. De commissie was onder de indruk van de mondigheid, het enthousiasme en de inzichten van de alumni. Zij moedigt de opleiding aan om nauwe contacten te (blijven) onderhouden met deze alumni, met name in het kader van het bewaren van de kwaliteit van de opleiding en het programma.
Onderwerp 6: Resultaten 6.1. Mate van realisatie van de doelstellingen De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als excellent. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni, hun vakdeskundigheid, gedrevenheid en communicatievaardigheden uitstekend zijn. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende beroepsprofielen, zoals secundair en hoger onderwijs, biostatistiek en farmacie, bank- en verzekeringswezen. de IT-sector. Verschillende alumni volgen bijkomende studies, zoals actuariaat. Een meerderheid van de alumni zijn van oordeel dat de opleiding aan de Universiteit Gent aanzet tot zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid. Deze attitudes worden als bijzonder nuttig ervaren in de beroepsontplooiing. Deze indrukken van de commissie worden bevestigd door enquêtes die de opleiding wiskunde heeft georganiseerd in 1998 en 2004. De commissie is van oordeel dat de opleidingen wiskunde hun respectieve doelstellingen en eindtermen ruimschoots verwezenlijken en academisch geschoolde wiskundigen van hoog niveau afleveren, die een voldoende brede basis hebben om in verschillende sectoren actief te zijn en voldoende kritische reflectie hebben meegekregen om zich continu bij te scholen of verder te studeren.
Universiteit Gent
81
06/2005
De internationale studenten- en docentenmobiliteit, in het kader van Erasmus of Tempus programma’s is een punt van zorg, dat algemeen aan de Vlaamse instellingen geldt. De opleiding wiskunde heeft het aantal deelnemers aan Erasmus programma’s de laatste jaren systematisch zien afnemen. In 2003-2004 heeft de opleiding 4 Erasmus studenten ontvangen en 2 studenten uitgezonden. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding wel degelijk inspanningen levert om de studenten te motiveren om deel te nemen aan een internationale uitwisseling (met o.a. een ZAP-lid van de opleiding die deze taak specifiek waarneemt en een facultair medewerker internationalisering), maar dat deze inspanningen niet veel effect ressorteren.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wis- en natuurkunde zijn weergegeven in Grafiek 2. De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd die conformeren aan de gemiddelden van de hele universiteit: 50% voor de generatiestudenten, 80%, 90% en 100% voor respectievelijk het tweede, derde en vierde jaar. Deze gerealiseerde slaagpercentages zijn in het oordeel van de commissie relatief constant. De commissie vindt een slaagpercentage van 50% voor de generatiestudenten relatief laag, maar heeft vastgesteld dat dit ongeveer overeenkomt met het gemiddelde van de Vlaamse universitaire wiskunde opleidingen. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur wis- en natuurkunde aan de Universiteit Gent.
100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0% 19931994
06/2005
82
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
Universiteit Gent
De commissie erkent dat een groot aantal generatiestudenten wellicht faalt omwille van een verkeerde studiekeuze, een gebrekkige vooropleiding of een algemene overschatting van het eigen kunnen. Maar hierover zijn bijzonder weinig gegevens beschikbaar. De commissie herhaalt daarom haar aanbeveling om een grondige drop-out analyse uit te voeren, teneinde de verschillende oorzaken van de uitval te systematiseren. Daarnaast meent de commissie dat een monitoraatwerking, met name voor het eerste semester van het eerste jaar, waar de uitval het hoogst is, wellicht de slaagkans van een aantal studenten zou kunnen verhogen. Het slaagpercentage van de tweede kandidatuur wiskunde schommelt rond 75%. De opleiding erkent in het zelfevaluatierapport dat de tweede kandidatuur een ‘pijnpunt’ is en dat de streefcijfers niet elk jaar gehaald worden. Dit is wellicht te wijten aan de onevenredige studietijd in de tweede kandidatuur. Dit lijkt in de visie van de commissie zeer behoorlijk geremedieerd in de nieuwe bachelorprogramma’s. De doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde is gepresenteerd in Tabel 2. Gemiddeld heeft een student ongeveer 4,5 jaar nodig om de opleiding tot licentiaat wiskunde te voltooien. De commissie acht dit een redelijke termijn. Ongeveer 2/3 van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 4 jaar. De commissie beoordeelt dit aspect als goed. Tabel 2 Doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde aan de Universiteit Gent Afstudeerjaar
Op tijd
+1 jaar
+2 jaar
+3 jaar
+>3 jaar
1995 - 1996
17
11
1
1
0
Totaal Gem 30
4,53
Jaren
Maanden
4
6
1996 - 1997
23
5
2
1
0
31
4,39
4
5
1997 - 1998
20
9
3
0
0
32
4,47
4
6
1998 - 1999
26
10
2
2
0
40
4,50
4
6
1999 - 2000
21
6
3
0
0
30
4,40
4
5
2000 - 2001
18
10
4
0
0
32
4,56
4
7
2001 - 2002
22
3
0
0
0
25
4,12
4
1
2002 - 2003
19
12
1
0
0
32
4,44
4
5
Totaal
166
66
16
4
0
252
4,43
4
5
26,2%
6,3%
1,6%
0,0%
100,0%
Procentueel 65,9%
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen wiskunde als goed tot excellent. Zij was onder de indruk van de kwaliteit en gedrevenheid van de alumni
Universiteit Gent
83
06/2005
en heeft vastgesteld dat de afgestudeerde wiskundigen een zeer hoog niveau halen en voldoende breed zijn opgeleid om in diverse arbeidssectoren aan de slag te kunnen. Velen onder hen hebben een attitude van levenslang leren. Het onderwijsrendement en de doorstroomanalyse van de gecombineerde kandidaat-licentiaat opleiding is goed. De uitval in het eerste jaar zou nader onderzocht kunnen worden.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding wiskunde aan de UGent ruimschoots voldoen aan de criteria die vermeld zijn in de zes onderwerpen van het accreditatiekader. De opleiding wiskunde aan de UGent levert hoogstaande en academische geschoolde wiskundigen af, die de nodige vaardigheden hebben meegekregen voor hun beroepsloopbaan en een kritische attitude die aanzet tot levenslang leren. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: – het uitbreiden van de vakantiecursus wiskunde, aangeboden op een manier die de studenten motiveert tot het volgen van een universitaire opleiding wiskunde; – het organiseren van een diagnostische toets na een 8-tal weken voor de eerstejaarsstudenten (middels proefexamens en of zelfevaluaties via het elektronisch leersplatform); – het organiseren van een uitvalanalyse; – het versterken van de individuele begeleiding van de eerstejaarsstudenten, bijvoorbeeld via een uitbreiding van de monitoraatwerking; – het reduceren van de groepen in de oefeningensessies (vooral in het eerste semester van het eerste jaar) tot 25 – 30 studenten; – het aanbieden van sommige opleidingsonderdelen (natuur- en sterrenkunde, abstracte benaderingen van de analyse) als keuzeopleidingsonderdeel, er voor zorgend dat de studenten van elke discipline toch één kennismakingscursus verplicht hebben genoten. – het expliciteren van richtlijnen voor het schrijven van de eindverhandeling, met nadruk op de principes van wetenschappelijke verslaglegging; – de leescommissie van de eindverhandeling op een zodanige wijze samenstellen dat één lid afkomstig is van een andere vakgroep; – de leden van het AAP in de gelegenheid stellen zichzelf onderwijskundig te professionaliseren; – het creëren van een (aangename) studeer- en werkruimte voor de studenten;
06/2005
84
Universiteit Gent
Een aantal aspecten situeert zich wellicht op faculteits- of instellingsniveau. De commissie nodigt de opleiding uit om grondig na te denken over volgende themata: – De commissie wijst op de potentiële gevaren van de huidige structuur, waarbij de vakgroep de lesopdrachten autonoom invullen en ook het personeelsbeleid voeren. De commissie acht een overkoepelende structuur (een departement of centrum voor wiskunde) wenselijk, waarbij minstens het personeelsbeleid als bevoegdheid aan dit overkoepelend orgaan wordt toegewezen. – De procedure voor curriculumherzieningen is in de visie van de commissie minstens zeer tijdrovend. De commissie suggereert om meer bevoegdheid te verlenen aan de opleidingscommissie en de procedure te versoepelen.
Universiteit Gent
85
06/2005
06/2005
86
Limburgs Universitair Centrum De opleiding Wiskunde Bachelor
Woord vooraf De visitatiecommissie wiskunde bezocht het Limburgs Universitair Centrum op 28 en 29 oktober 2004. Op dat moment liep het nieuwe bachelorprogramma (eerste bachelor) nog geen 4 weken. De invoering van de bachelorstructuur is op het LUC gepaard gegaan met twee belangrijke wijzigingen. Ten eerste heeft het LUC de onderwijsbevoegdheid gekregen voor het aanbieden van een volledig bachelorprogramma wiskunde. Dit betekent dat de tweejarige kandidatuuropleiding gradueel wordt omgevormd tot een driejarige bacheloropleiding. Ten tweede heeft de opleiding wiskunde aan het LUC de invoering van het bachelorprogramma aangegrepen om een vernieuwd onderwijsconcept te hanteren, dat gebaseerd is op begeleide zelfstudie. Het aantal contacturen is sterk gereduceerd en de klemtoon van het onderwijs is verlegd van kennisoverdracht naar kennisverwerking door middel van zelfstudie, met een gradueel afnemende sturing en begeleiding vanuit het docenten- en assistentenkorps. De ervaringen van de studenten in het eerste bachelorjaar zijn noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het is voor de commissie onmogelijk om directe getuigenissen op te tekenen van de effectiviteit van het nieuwe onderwijsconcept en de impact op de slaagpercentages. Ook de consequenties van de omschakeling van een tweejarig kandidatuurprogramma naar een driejarig bachelorprogramma op het vlak van infrastructuur en bestaffing zullen pas ten volle kunnen worden ingeschat in 2006-2007, wanneer het bachelorprogramma volledig geïmplementeerd zal zijn. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleiding wiskunde aan het LUC. Het oordeel over het tweede en derde bachelorjaar zijn gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de lopende kandidaatsopleiding.
Limburgs Universitair Centrum
87
06/2005
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding wiskunde als volgt:
De bacheloropleiding wiskunde Doelstellingen: De bacheloropleiding wiskunde beoogt kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bij te brengen zodat de afgestudeerde in staat is een op deze bachelor aansluitende master met succes te volgen. Een optimale doorstroming naar verschillende masters wordt verwezenlijkt via de opties zuivere wiskunde en toegepaste wiskunde en door een gepaste selectie van keuzevakken. Bovendien dient het curriculum qua inhoud en diepgang een internationaal niveau te hebben. De belangrijkste basiscompetenties van de bachelor in de wiskunde zijn: wiskundige redeneringen begrijpen en wiskundige problemen kunnen oplossen (zowel theoretische als rekentechnische). Daarbij dient de bachelor kennis en inzicht te hebben in de belangrijkste domeinen van de wiskunde. Om de student een zo breed mogelijke wiskundige basis te geven, opteren we voor een groot gemeenschappelijk kerncurriculum met een brede waaier van wiskundedomeinen. Ook moet de bachelor de kennis verworven in één domein kunnen toepassen op een ander wiskundedomein. Daarom wordt aandacht besteed aan de onderlinge samenhang van de wiskundecursussen. De bachelor moet enige vaardigheid in modelleren hebben. Bovendien moet de bachelor voldoende kennis hebben van toepassingen van wiskunde. In de wiskundecursussen worden waar mogelijk motiverende toepassingen ingebouwd. Ook is er voldoende ruimte in het curriculum om de studenten kennis te laten maken met andere wetenschappelijke vakgebieden waarin wiskunde toegepast wordt of die relevant kunnen zijn voor de latere beroepsuitoefening (fysica, informatica, economie,...). Wegens het belang van informatica binnen de wiskunde, moet de bachelor een basiskennis van programmeren hebben en kunnen werken met wiskundige software. Verder maakt Engelstalige vakliteratuur deel uit van het leermateriaal, wegens de inbedding in een Engelstalige wetenschappelijke omgeving en omdat de bachelor voorbereid moet zijn op Engelstalige masters. Daarnaast moet de bachelor over de nodige communicatieve vaardigheden beschikken. Bovendien moet hij/zij over de nodige vaardigheden en attitudes beschikken om autonoom nieuwe kennis te verwerven (wiskundige kennis, kennis i.v.m. software,...).
06/2005
88
Limburgs Universitair Centrum
De doorstroming naar de masters is voor ons prioritair, maar er moet rekening mee gehouden worden dat het bachelordiploma een finaliteit kan zijn. De bachelor in de wiskunde bezit kennis, vaardigheden en attitudes, die interessant zijn voor het bedrijfsleven: bv. redeneervaardigheden, een analytische benadering van problemen, leercompetenties, communicatieve vaardigheden en het kunnen werken in teamverband. De kennis en vaardigheden i.v.m. modelleren en informatica en de mogelijkheid om extra informaticavakken en economievakken op te nemen kunnen ook nuttig zijn bij een uitstroom naar de arbeidsmarkt.
Eindtermen: Disciplinegebonden eindtermen (discipline wiskunde) 1. De bachelor bezit een grondige basiskennis en heeft inzicht in verschillende domeinen van de wiskunde waaronder algebra, meetkunde, analyse, numerieke wiskunde, kanstheorie-statistiek, aspecten van discrete wiskunde en logica. 2. De bachelor bezit een gevorderde kennis en heeft inzicht in grote deelgebieden van de wiskunde (zuivere wiskunde, toegepaste wiskunde, ...). 3. De bachelor beheerst de formele wiskundige taal en werkwijze. Hij/zij kan op een voldoende hoog abstractieniveau werken. 4. De bachelor kan een wiskundig bewijs begrijpen, oordelen of een argument correct is en inzien welke eigenschappen precies gebruikt worden (in de context van de verworven kennis). Hij/zij kan een lacune of een overbodige stap in een bewijs of een berekening herkennen. 5. De bachelor kan de theorieën en methoden toepassen op relatief eenvoudige wiskundige problemen (zowel theoretische als rekentechnische). Hij/zij kan zelf wiskundige redeneringen maken en opschrijven. Natuurlijk is hier “eenvoudig” afhankelijk van de diepgang waarmee een zeker onderwerp behandeld werd. 6. De bachelor kan de reeds verworven kennis integreren in nieuwe wiskundige onderwerpen. Hij/zij begrijpt de samenhang tussen onderwerpen. 7. De bachelor kan zelfstandig nieuwe wiskundige basisteksten begrijpend lezen. Toepassingsgerichte eindtermen 8. De bachelor moet enige vaardigheid in modelleren hebben. 9. De bachelor heeft kennis van een aantal toepassingen van wiskunde. 10. De bachelor heeft kennis en inzicht verworven in fysica en heeft elementaire kennis verworven in nog een ander wetenschappelijk vakgebied.
Limburgs Universitair Centrum
89
06/2005
Disciplineondersteunende eindtermen 11. De bachelor heeft een basiskennis van programmeren en kan courante wiskundige software gebruiken (bv. Maple, Matlab). 12. De bachelor is vertrouwd met Engelstalige vakliteratuur. Algemene disciplineoverschrijdende eindtermen 13. De bachelor heeft een kritische ingesteldheid en een onderzoekshouding. 14. De bachelor kan wetenschappelijke bronnen kritisch hanteren. 15. De bachelor kan begrijpelijk communiceren over wiskunde, zowel schriftelijk (ook in LaTeX) als mondeling. 16. De bachelor heeft ervaring met het functioneren in teamverband. 17. De bachelor is in staat te plannen. 18. De bachelor heeft inzicht in zijn leerproces. Hij/zij kan het leerproces evalueren en bijsturen. 19. De bachelor kan de maatschappelijke relevantie van wiskunde inzien. Overkoepelende eindterm: 20. De bachelor kan zelf (of in groep) een beperkte studie uitvoeren over een wiskundig onderwerp, d.w.z. gegevens verzamelen en selecteren, zelf de studie uitvoeren, rapporteren en presenteren.
1.1.
Niveau en oriëntatie van de academische opleiding wiskunde
De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de bacheloropleiding wiskunde als goed. De opleiding besteedt veel aandacht aan het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en geeft de studenten een brede vorming. Er is goede aandacht voor het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis en de opleiding sluit goed aan bij de nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. De studenten zijn zeer goed op de hoogte van de doelstellingen en de eindtermen van de opleiding en hebben in een aantal gevallen ook bewust voor dit concept gekozen. Het LUC beschouwt het als haar specifieke opdracht om de kandidaatsstudenten wiskunde (en in de toekomst de bachelorstudenten wiskunde) te laten doorstromen naar de verschillende Vlaamse, maar ook buitenlandse universiteiten voor een vervolgopleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen, op basis van statistieken maar ook op basis van directe getuigenissen, dat de afgestudeerden van het LUC geen structureel inhoudelijke problemen ondervinden bij hun overschakeling naar de licentieopleidingen aan de andere Vlaamse universiteiten. Een mogelijk probleem is de aansluiting met de ingenieurs-
06/2005
90
Limburgs Universitair Centrum
opleiding aan de Technische Universiteit Eindhoven, waar door de studenten enige overgangsproblemen worden gemeld. In de nieuwe bachelorprogramma’s zal de leerlijn modelleren verder worden uitgebouwd (zie onderwerp 2) om deze overgang te vergemakkelijken. De commissie heeft grote waardering voor de brede vorming van de studenten van het LUC en beseft dat het niet eenvoudig is om studenten zodanig op te leiden dat de overgang naar verschillende universiteiten quasi probleemloos geschiedt. De opleiding wiskunde aan het LUC heeft de invoering van het bachelorprogramma aangegrepen om een vernieuwd onderwijsconcept te hanteren, dat gebaseerd is op begeleide zelfstudie. Het aantal contacturen is sterk gereduceerd en de klemtoon van het onderwijs is verlegd van kennisoverdracht naar kennisverwerking door middel van zelfstudie, met een gradueel afnemende sturing en begeleiding vanuit het docenten- en assistentenkorps. De commissie stelt dat het onderwijsconcept ‘van begeleide zelfstudie tot autonoom leren’ uniek is voor de wiskundeopleidingen in Vlaanderen en Nederland. De commissie acht dit een belangwekkend experiment en is benieuwd naar de onderwijsrendementen en de overgang van deze studenten naar de vervolgopleidingen. De commissie heeft waardering voor de hoge prioriteit die de opleiding geeft aan haar onderwijstaak en de motivatie en enthousiasme van de staf. De commissie merkt op dat de bacheloropleiding in se een eigenstandige opleiding is. De afgestudeerde bachelor in de wiskunde kan ook kiezen voor een uitstroom naar de arbeidsmarkt. Het LUC heeft goede eindcompetenties uitgewerkt die een dergelijke uitstroom mogelijk moeten maken. De commissie denkt hierbij vooral aan presentatievaardigheden, communicatievaardigheden, vaardigheden om te communiceren met niet-wiskundigen en de attitude tot levenslang leren. De commissie kan echter nog geen gedetailleerd oordeel vellen over de concrete invulling van deze eindtermen, vermits de programma’s van het tweede en derde bachelorjaar nog maar schematisch waren ingevuld op het ogenblik van de visitatie. De voorlopige indicaties stemmen de commissie in ieder geval positief: in het nieuwe bachelorprogramma is meer aandacht voor alternatieve evaluaties, zoals portfoliowerking, presentaties en groepswerk, die in de visie van de commissie essentiële vaardigheden aankweken voor een uitstroom naar de arbeidsmarkt. Ook de verbreding van het programma (natuurkunde, economie en informatica, zie sub 2) beoordeelt de commissie als waardevol. Desalniettemin beveelt de commissie de opleiding aan om de alumni en de vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt te blijven bevragen en te blijven nadenken over een verdere verfijning van de uitstroomprofielen van de bachelors in de wiskunde.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten en de wetenschappelijk discipline. De quasi-probleemloze overgang van de afgestudeerden
Limburgs Universitair Centrum
91
06/2005
van het LUC naar de vervolgopleiding aan een Vlaamse of Nederlandse universiteit beschouwt de commissie als een goede graadmeter voor de domeinspecifieke opleiding van de studenten. Ondanks het feit dat het LUC alleen maar een bacheloropleiding aanbiedt en dus een tweede cyclusopleiding ontbeert, heeft de commissie met genoegen vastgesteld dat het wetenschappelijk gehalte van de staf zonder meer goed is, en de internationale toets kan doorstaan. De opleidingsonderdelen weerspiegelen de stand van zaken van de wiskundige discipline.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de bacheloropleiding wiskunde aan het LUC als goed. Zij stelt dat de doelstellingen van de opleiding streven naar breed gevormde en academisch geschoolde wiskundigen, met voldoende aandacht voor verbreding naar andere disciplines. Er is aandacht voor een eventuele uitstroom van de bachelor naar de arbeidsmarkt. De quasi-probleemloze overgang van de LUC-studenten naar de vervolgopleiding aan verschillende Vlaamse en Nederlandse universiteiten is volgens de commissie een goede graadmeter voor het niveau en de oriëntatie van de opleiding. De commissie beveelt aan om de alumni en de vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt te blijven betrekken in het overleg, teneinde het uitstroomprofiel van de opleiding verder te verfijnen. Het onderwijsconcept ‘van begeleide zelfstudie tot autonoom leren’ is uniek voor de wiskunde-opleidingen in Vlaanderen en Nederland. De commissie acht dit een belangwekkend experiment en heeft waardering voor de hoge prioriteit die de opleiding geeft aan haar onderwijstaak.
Onderwerp 2: Programma De overschakeling van een tweejarige kandidatuuropleiding naar een volwaardige driejarige bachelorprogramma heeft een grondige programmahervorming tot gevolg gehad. Volgens het zelfevaluatierapport waren de volgende criteria belangrijk in de omschakeling naar de bamastructuur: (1) Aansluiting secundair onderwijs: de aansluiting met het secundair onderwijs is herbekeken en er werd rekening gehouden met de nieuwe eindtermen voor het secundair onderwijs. Daarom wordt in het eerste trimester van het eerste jaar een cursus “Redeneren en structureren” ingericht, waarin de student kennis maakt met de formele wiskundige werkwijze (aan de hand van topics uit algebra en analyse). Anderzijds worden twee opleidingsonderdelen “Calculus” geprogrammeerd. (2) Brede, degelijke wiskundige vorming: om de student een zo breed mogelijke wiskundige basis te geven, werd geopteerd voor een groot gemeenschappelijk kerncurriculum met een brede waaier aan wiskundedomeinen.
06/2005
92
Limburgs Universitair Centrum
(3) Aansluiting met de masteropleidingen: in het derde jaar kunnen de studenten kiezen voor de optie zuivere wiskunde of de optie toegepaste wiskunde. Binnen deze opties is er nog ruimte voorzien voor keuzeopleidingsonderdelen. Er zijn ook verbredende opleidingsonderdelen (natuurkunde, economie, informatica) voorzien in het tweede en derde jaar. In tegenstelling tot de eerste kandidatuur is het eerste bachelorjaar wiskunde en fysica niet meer gemeenschappelijk. Het onderwijs in het eerste trimester verschilt echter slechts minimaal. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma wiskunde aan het LUC wordt gepresenteerd in Tabel 1. Tabel 1 Schematisch overzicht van het bachelorprogramma wiskunde aan het LUC
jaar
Alge- Calculus Algebra, Natuurmeen en Lineaire kunde (over- Analyse Algebra, gang) Meetkunde, Analytische Meetkunde,
Statistiek, Informodellering matica Numerieke en discrete wiskunde
Verbreding (natuurkunde, economie, informatica, logica)
Optie -zuivere -toegepast
BA 1
61
6 + 6+ 62 = 18
6
5+5+5 = 15
5+3+4 = 12
3
–
–
BA 2
–
7+7 = 14
7+6+5 = 18
–
6+4+5 = 15
4
5+4=9
–
BA 3
–
6+6 = 12
–
–
6
33 + 4 4 + 5 + 10 = 22
15 + 55 = 20
TOT.
6
44
24
15
33
31
20
7
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als excellent. De verschillende opleidingsonderdelen zijn gegroepeerd in een aantal leerlijnen, zoals de leerlijn ‘basiskennis en inzicht in de wiskundedomeinen’, ‘modelleren’, ‘informatica’, ‘kritische ingesteldheid’, ‘rapporteren en pre-
1
Redeneren en structureren
2
Calculus
3
Wiskunde en maatschappij
4
Logica en modeltheorie
5
Bachelorproject
Limburgs Universitair Centrum
93
06/2005
senteren’ en ‘leercompetenties’. Sommige leerlijnen zijn zeer specifiek geënt op bepaalde opleidingsonderdelen, andere leerlijnen lopen als een rode draad doorheen het curriculum. Ook aan de maatschappelijke relevantie van de wiskunde wordt expliciet aandacht besteed in het opleidingsonderdeel ‘wiskunde en de maatschappij’. In het bachelorprogramma is eveneens terdege rekening gehouden met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie (1996). In het eerste jaar is een “vaardigheidstraining computeralgebra” ingevoerd. De commissie onderschrijft het belang van een vroege kennismaking met softwarepakketten zoals “Maple”, “Mathematica”, en “LaTeX”. Ook het “caleidoscopisch college”, naar analogie van het initiatief van de Universiteit Utrecht, waarin gastsprekers verschillende en uiteenlopende themata uit de (toegepaste) wiskunde aansnijden, acht de commissie een waardevol initiatief. De vorige visitatiecommissie oordeelde eveneens dat het aanbod aan natuurkundige opleidingsonderdelen in alle Vlaamse universiteiten te hoog was. De commissie heeft met instemming kunnen vaststellen dat het verplicht aandeel natuurkunde in het bachelorprogramma is gereduceerd tot 15 studiepunten. De commissie heeft waardering voor het overgangsopleidingsonderdeel “Redeneren en structureren”, waarin de opleiding tracht een aantal hiaten in de vooropleiding van de beginnende studenten op te vangen. Dit opleidingsonderdeel concentreert zich op het aanleren van de vaardigheden die nodig zijn om abstracte redeneringen en wiskundige bewijsvoering te kunnen uitvoeren. Hoewel het pakket calculus en analyse op het eerste zicht nogal zwaar lijkt (44 studiepunten), heeft de opleiding ook hier gekozen voor een geleidelijke ingroei in de analyse. In het eerste en tweede trimester van het eerste bachelorjaar worden de opleidingsonderdelen “Calculus 1” en “Calculus 2” aangeboden, waarin de student rekentechnisch wordt voorbereid op de infinitesimaalanalyse. Pas in het derde trimester wordt het opleidingsonderdeel “Analyse 1” aangeboden. De commissie heeft waardering voor deze aanpak, en is van oordeel dat deze opleidingsonderdelen een goed antwoord bieden op de dalende aandacht in het secundair onderwijs voor de integraal- en differentiaalrekening. De verdiepende opleidingsonderdelen worden gekozen binnen de optie “zuivere wiskunde” of “toegepaste wiskunde”. De verbredende opleidingsonderdelen worden gekozen uit de minoren natuurkunde, economie of informatica. De commissie is van oordeel dat de opties en minoren goed zijn ingevuld en dat de student over voldoende keuzemogelijkheden beschikt. De commissie heeft de inhoud van de opleidingsonderdelen ingekeken en is van oordeel dat de inhoud van het programma van een hoog niveau is en de internationale vergelijking kan doorstaan.
06/2005
94
Limburgs Universitair Centrum
2.2. De academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het bachelorprogramma als goed. De recente ontwikkelingen in de wiskundige wetenschap worden goed vertaald in het programma en in de inhoud van de opleidingsonderdelen. Ondanks de beperkingen van een bacheloropleiding zonder vervolgopleiding, is de commissie van oordeel dat de staf goed onderzoek verricht en duidelijk deel uitmaakt van internationale wetenschappelijke netwerken. Via projectwerking wordt de student reeds vanaf het eerste jaar betrokken bij het opzoeken van wetenschappelijke literatuur en het schrijven en presenteren van wetenschappelijke teksten. Het afsluitende bachelorproject stelt de studenten in staat hun eerste, beperkte, wetenschappelijke onderzoeksdaden te stellen.
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. Het programma voor het eerste bachelorjaar is ingedeeld volgens het trimestersysteem. Het derde bachelorjaar echter zal worden ingevuld volgens het semestersysteem. De redenen hiervoor zijn dat de opleiding de student optimaal wil voorbereiden op een eventuele vervolgopleiding (die allen het semestersysteem hanteren) en anderzijds speelt de belangrijke overweging dat de studenten in het derde jaar de mogelijkheid moeten hebben om gedurende één semester deel te nemen aan een internationaal uitwisselingsprogramma. Naast de uitstekende programmatorische invulling en de goede sequentiële opbouw en coherentie van het programma, heeft de commissie enkele verbeterpunten opgemerkt die eerder van praktische aard zijn. De commissie is van oordeel dat de inhoud van de opleidingsonderdelen die handelen over numerieke wiskunde in de kandidaturen toch wat plichtmatig zijn ingevuld. Ook de alumni bevestigen dat het aanbod numerieke wiskunde eerder beperkt was. Dit geldt ook voor de sterrenkunde. Deze opleidingsonderdelen worden respectievelijk gedoceerd door statistici en informatici. Hoewel de commissie verbetering heeft vastgesteld in het bachelorprogramma, waar met name het aandeel van de numerieke wiskunde is uitgebreid, roept zij toch op tot waakzaamheid. De commissie beveelt de opleiding aan om externe experten aan te trekken om deze opleidingsonderdelen als gastdocent te verzorgen. De commissie erkent dat deze bemerkingen inherent zijn aan de beperkte omvang van de staf en dat niet alle specialisaties vertegenwoordigd moeten zijn in een bacheloropleiding.
2.4. Studieomvang De kandidatuuropleiding omvat 120 studiepunten. De nieuwe opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de bacheloropleiding omvat 180 studiepunten.
Limburgs Universitair Centrum
95
06/2005
2.5. Studietijd Informatie over de feitelijke studietijd van de kandidaturen werd bekomen door studietijdschattingen en evaluatiegesprekken tijdens de academiejaren 2002-2003 en 2003-2004. Voor de nieuwe bacheloropleiding vertrok de opleiding vanuit volgende criteria: (1) uitgaande van de decretale bepaling dat de modale student 1500 tot 1800 uur per jaar werkt, hanteert het LUC de norm van 1620 SBU per jaar (SBU = studiebelastingsuren). Indien er 36 werkweken zijn in een academiejaar (trimestersysteem of semestersysteem), komt dit overeen met 45 SBU per week. (2) In de bacheloropleiding wiskunde wordt in het eerste jaar op een dag slechts één vak geprogrammeerd met in het algemeen volgende begrote onderwijsactiviteiten: inleidend hoorcollege, zelfstudie met tussentijdse contactmomenten en responsiecollege (nabespreking). (3) Wat de evaluatie betreft, in de implementatiefase zullen per trimester twee evaluatievergaderingen met studenten ingericht worden. Daarnaast zal per trimester een elektronische studietijdmeting georganiseerd worden. Ook de tijdsinschatting van de zelfstudieopdrachten zal geëvalueerd worden. Ten slotte zal per opleidingsonderdeel een enquête uitgevoerd worden en een evaluatierapport opgesteld worden. De commissie vindt de procedure van de studietijdmetingen indrukwekkend. De opleiding houdt via een professioneel uitgebouwd systeem de vinger aan de pols. De commissie merkt wel op dat deze vele vormen van studentenbevragingen zeer belastend zijn, niet alleen voor de studenten, maar ook voor de staf. Deze grote aandacht voor onderwijsvernieuwing en kwaliteitsbewaking is een bewuste keuze van het LUC, dat 2% van zijn middelen voorbehoudt voor onderwijsvernieuwing en kwaliteitsbewaking. De studietijd wordt door de commissie als goed gewaardeerd. De studeerbaarheid van het programma is volgens de studenten waarmee de commissie heeft gesproken haalbaar. Desalniettemin is de commissie van mening dat het alleszins een zwaar programma is. Het systeem van begeleide zelfstudie laat de student immers weinig adempauze en geeft aanleiding tot zeer drukke werkweken voor de studenten. De commissie heeft wel genoteerd dat, volgens de studenten, één van de grote voordelen van het trimestersysteem het feit is dat de studenten tijdens de kerst- en paasvakantie werkelijk vakantie hebben, en zo goed recupereren van de geleverde inspanningen.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma als excellent.
06/2005
96
Limburgs Universitair Centrum
De commissie vindt de methode van de begeleide zelfstudie (‘van begeleide zelfstudie tot autonoom leren’), als expliciete keuze van de opleiding wiskunde aan het LUC, zonder meer een belangwekkend experiment. Hoewel dergelijke systemen elders bestaan voor andere opleidingen, is het systeem van begeleide zelfstudie in een opleiding wiskunde volgens de commissie uniek. De commissie kent alleszins geen andere voorbeelden. In de methode van begeleide zelfstudie wordt het contactonderwijs verminderd (en aangepast) en gedeeltelijk vervangen door zelfstudieopdrachten, neergeschreven in een studieleidraad. Het leren wordt in grote mate gestuurd door de instructies en de begrote studietijd in de studieleidraad. De sturing wordt in de loop van de drie jaren minder strak. In het eerste jaar wordt op een dag slechts één opleidingsonderdeel geprogrammeerd. In het algemeen begint de dag met een inleidend hoorcollege van gemiddeld 1 uur. Daarna bestuderen de studenten zelf dit thema verder (begrote tijd: minimum 4 uren). Ze krijgen hiervoor lokalen ter beschikking. Deze zelfstudie wordt ondersteund door een studieleidraad. Naast een beschrijving van de precieze taken, bevat de studieleidraad vragen om een beter inzicht te verwerven, dus om inzichtelijk te leren studeren, en oefeningen voorzien van de nodige aanwijzingen om de theorie te leren toepassen. Gedurende de dag wordt ook een tussentijds contactmoment (of meerdere) met stafleden georganiseerd om te helpen waar nodig. De dag wordt beëindigd met een responsiecollege waarin de theorie en de opdrachten uit de zelfstudie nabesproken worden, en dit in groepen van maximaal ± 24 studenten. In het tweede en derde jaar worden de opdrachten minder gedetailleerd, globaler en ook complexer. In het derde jaar wordt overgeschakeld van het trimester- naar het semestersysteem. De commissie heeft waardering voor de moed en de radicaliteit waarmee het nieuwe onderwijsconcept is ingevoerd. Zij heeft een groot enthousiasme vastgesteld bij de staf (zowel docenten als assistenten) en is zich bewust van de grote hoeveelheid werk die de invoering van een dergelijk systeem met zich meebrengt. De commissie kan op dit moment nog niet beoordelen welke effecten dit nieuwe onderwijsconcept zal hebben op de slaagpercentages en de studierendementen van de studenten. De commissie is alleszins hoopvol dat deze intensieve begeleiding een aantal studenten zal helpen om ofwel te slagen in de studie ofwel om zich tijdig te heroriënteren.
2.7. Beoordeling en toetsing In het trimestersysteem leggen de studenten drie maal per jaar examen af. Elk trimester bestaat uit 10 weken les, gevolgd door een studeer- en examenperiode van 2 weken. Tussen de trimesters heeft de student 2 weken vakantie. Het hernemen van een examen waarvoor geen voldoende resultaat (10 of meer op 20) is behaald, is mogelijk tijdens een latere examenperiode. Het nieuwe examenresultaat
Limburgs Universitair Centrum
97
06/2005
vervangt dan het oude, ook al is het slechter. Tijdens een zelfde academiejaar kan de student over elk opleidingsonderdeel slechts tweemaal examen afleggen. De commissie heeft vastgesteld dat de overgrote meerderheid van de examens exclusief schriftelijk zijn en het systeem van het ‘gesloten boek examen’ hanteren. Tijdens de gesprekken met de alumni heeft de commissie vastgesteld dat deze examenvorm soms tot aanpassingsproblemen leidt in de vervolgopleidingen, die meer ‘open boek examens’ en mondelinge examinering toepassen. De commissie had alleszins de indruk dat vele studenten de perceptie hadden dat zij veel uit het hoofd moeten kennen en vaak bewijzen moeten reproduceren. De commissie nuanceert en erkent dat deze problematiek zich typisch voordoet in de eerste jaren van een opleiding en gerelateerd is aan een afnemende aandacht in het secundair onderwijs voor de vaardigheden van wiskundige bewijsvoering. Anderzijds merkt de commissie op dat de invoering van een radicaal vernieuwend onderwijsconcept uiteraard ook consequenties heeft op de examinering, en dat de klassieke gesloten boek examens wellicht niet altijd de beste aansluiting bieden met het concept van begeleide zelfstudie. De commissie heeft dan ook met genoegen vernomen dat de hervorming van het examensysteem een prioriteit is van de opleiding, waar alternatieve vormen van examinering, zoals portfolio-werking en mondeling gepresenteerde papers worden overwogen voor een aantal opleidingsonderdelen. Verder denkt de opleiding na om de examens meer te concentreren op het toetsen van het inzicht in de leerstof.
2.8. De Masterproef Niet van toepassing
2.9. Toelatingsvoorwaarden De evolutie van het aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde is gepresenteerd in Grafiek 1. Sinds 2000 ligt het aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde gevoelig lager dan 20. De eerste bachelor wiskunde (2004) telt 11 generatiestudenten. Dit is in de visie van de commissie zorgwekkend.
06/2005
98
Limburgs Universitair Centrum
Grafiek 1 Aantal generatiestudenten per academiejaar in eerste kandidatuur wiskunde
40
30
20
10
0 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
Desalniettemin levert de opleiding volgens de commissie meer dan voldoende inspanningen om de abituriënten te bereiken en hen te stimuleren om wiskunde studies aan te vatten. Een educatief consulent, tevens wiskundige, onderhoudt goede contacten met de secundaire scholen in de provincie en werkt nauw met hen samen in het kader van de Scholengemeenschap en het project “geboeid door wiskunde en wetenschappen”. De commissie heeft kunnen zien dat een aantal projecten is uitgewerkt, specifiek gericht op het wiskundeonderwijs in de twee laatste jaren van het secundair onderwijs. De commissie waardeert deze initiatieven. Naast de gebruikelijke brochures, studiekeuzegidsen, studiegidsen en informatiedagen, heeft de opleiding nog verschillende andere initiatieven genomen om nieuwe studenten wiskunde aan te trekken. De commissie vermeldt de wetenschapsdagen, de voordrachten op school, de studienamiddagen en WIS@LUC, naar het voorbeeld van de ‘masterclasses’. Daarnaast organiseert de opleiding nascholingen voor leerkrachten wiskunde en worden de leerkrachten ingelicht bij grondige curriculumherzieningen. De instroombegeleiding van de abituriënten is uitstekend. In het begin van september werd in het uitdovende kandidaatsprogramma een overbruggings- of herhalingscursus georganiseerd voor abituriënten die hun wiskundige kennis willen opfrissen of inhalen. Deze cursus is zeer grondig opgevat en duurt 10 werkdagen (2 weken). In de nieuwe bachelorprogramma’s is het overbruggingsonderwijs geïntegreerd in het eerste bachelorjaar. De commissie verwijst naar de in haar ogen uitstekende opleidingsonderdelen calculus 1, calculus 2 en ‘redeneren en structureren’.
Limburgs Universitair Centrum
99
06/2005
De komende jaren zal de opleiding evalueren hoe de inhoud van het overbruggingsonderwijs moet worden aangepast aan de nieuwe leerplannen secundair onderwijs enerzijds, en aan het nieuwe programma anderzijds, waar de opleidingsonderdelen ‘Redeneren en structureren’ en ‘Calculus’ ook reeds een herhaling van de leerstof van het secundair onderwijs bevatten. Hoewel de keuze van de studenten voor het LUC hoofdzakelijk regionaal is bepaald, viel het de commissie op dat een grote fractie van de studenten zeer bewust voor het LUC heeft gekozen, omwille van het trimestersysteem en de intensieve studiebegeleiding. De commissie typeert de wiskundestudenten aan het LUC als ernstige en hardwerkende mensen, die maximaal gebruik maken van de vele mogelijkheden tot studiebegeleiding die het LUC hen aanreikt.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie beoordeelt het bachelorprogramma wiskunde als zeer goed. Zij heeft waardering voor de invulling van het programma, dat evenwichtig is samengesteld en van hoog niveau is. De commissie vermeldt met name het uitstekende overbruggingsonderwijs (in het oude programma) en de inleidende opleidingsonderdelen ‘Redeneren en Structuren’ en ‘Calculus’ (in het nieuwe programma). De opleiding heeft daarnaast voldoende aandacht voor de verbreding van de opleiding. Het systeem voor studietijdmetingen is zonder meer indrukwekkend, maar ook zeer belastend voor staf en studenten. Het leidt echter geen twijfel dat de opleiding de vinger aan de pols houdt en snel kan en zal remediëren indien er problemen of aberraties t.o.v. de begrote studietijd worden geconstateerd. De commissie heeft vernomen dat de opleiding thans actief nadenkt over de wijze waarop de studenten geëxamineerd worden. De commissie acht het wenselijk dat het evaluatiesysteem wordt afgestemd op het nieuwe onderwijssysteem en dat het aandeel ‘gesloten boek’ examens enigszins wordt gereduceerd, ten voordele van vormen die meer het inzicht van de studenten meten. Daarnaast moedigt de commissie de opleiding aan om meer aandacht te besteden aan mondelinge examenvormen. Ondanks de goede rekruteringsinspanningen van de opleiding is de instroom van generatiestudenten de laatste jaren zorgwekkend laag.
Onderwerp 3: Inzet van personeel 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als zeer goed. Zij heeft vastgesteld dat de staf bestaat uit enthousiaste wiskundigen, die de kwaliteit van
06/2005
100
Limburgs Universitair Centrum
het onderwijs hoog in het vaandel dragen, zonder echter het belang van hoogstaand wetenschappelijk onderzoek uit het oog te verliezen. De commissie heeft waardering voor het aanstellings- en promotiebeleid van de ZAP-leden, waarin expliciet een groot gewicht wordt gehecht aan de onderwijskwaliteit van de staf. Elk staflid heeft een ‘persoonlijk onderwijsdossier’, waarin o.a. studentenenquêtes zijn geresumeerd, dat een belangrijke rol speelt in de bevordering. Zowel het ZAP als het AAP hebben uitgebreide mogelijkheden tot onderwijskundige professionalisering. De commissie waardeert met name de initiatieven om het assisterend personeel een gedegen didactische scholing aan te bieden. De meeste Vlaamse universiteiten hadden tot voor kort de traditie om voornamelijk hun ZAP-leden te rekruteren uit de eigen alumni. Dit is ook nog in grote mate het geval voor de opleiding wiskunde aan het LUC. Desalniettemin wenst de commissie haar waardering uit te spreken voor het feit dat 30% van de staf van de vakgroep ‘toegepaste wiskunde’ van buitenlandse origine is; dit geldt voor zowel de ZAP als de AAP-geleding. De commissie acht het bijzonder nuttig dat alle wiskundigen aan het LUC zijn samengebracht in één departement wiskunde (opgedeeld in 3 vakgroepen), vanwaaruit ook alle serviceonderwijs wordt verzorgd. Het departement is een operationele eenheid, waar de mandaten en middelen worden verdeeld over de samenstellende vakgroepen. De commissie is van oordeel dat deze structuur de beste mogelijkheden biedt voor een goed evenwicht tussen onderwijs- en onderzoeksprioriteiten en voor een correcte verdeling en weging van de verschillende specialismen. Specifiek aan het LUC stelt zich het probleem dat de tweejarige kandidatuuropleiding wordt uitgebouwd tot een driejarige bacheloropleiding, terwijl de overheidsmiddelen voor onderwijs bevroren zijn tot eind 2006. Het departement heeft goede hoop dat het met een kleine uitbreiding van de staf deze taak naar behoren zal kunnen vervullen. De commissie acht het alleszins nuttig dat de onderwijsbelasting van de staf nauwlettend in het oog wordt gehouden. Immers, ook de overschakeling naar het model van begeleide zelfstudie heeft de effectieve onderwijsbelasting van de staf verhoogd. De commissie pleit bijgevolg voor een uitbreiding van de staf in de komende twee jaren met een aantal VTE zelfstandig en assisterend academisch personeel.
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de staf als goed. Ook al betreft het hier een bacheloropleiding, toch verricht de staf goed en hoogstaand wetenschappelijk onderzoek en krijgen de studenten voldoende gelegenheid om kennis te maken met aspecten van wetenschappelijk onderzoek.
Limburgs Universitair Centrum
101
06/2005
De belangrijkste specialisaties in de wiskunde zijn vertegenwoordigd in de staf. De commissie merkt op dat op het vlak van numerieke wiskunde wellicht onvoldoende expertise aanwezig is binnen het eigen departement. Zij moedigt het departement aan om goede experten als gastdocent voor deze opleidingsonderdelen aan te trekken. Ondanks het ontbreken van de tweede cyclus, slaagt de opleiding erin om een behoorlijk aantal doctorandi aan te trekken. In de periode 1999-2004 heeft de vakgroep statistiek 17 doctoraten afgeleverd, de vakgroep algebra 2 en de vakgroep dynamische systemen ook 2. Gemiddeld levert het departement wiskunde dus 4 tot 5 doctoraten per jaar af, wat volgens de commissie voor een opleiding zonder bovenbouw en met een beperkte omvang zonder meer een opmerkelijk resultaat is.
3.3. Kwantiteit van het personeel De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat 19 ZAP-leden verbonden zijn aan de opleiding wiskunde. Een groot aantal van deze ZAP-leden behoort echter tot andere departementen en verstrekken serviceonderwijs aan de opleiding wiskunde. Voor zover de commissie kon nagaan zijn er 6 ZAP-leden verbonden aan zowel het departement wiskunde als de opleiding wiskunde. Daarnaast zijn er een 12-tal assistenten verbonden aan de opleiding. De doctorandi, die via een bursaalsysteem worden gefinancierd, vormen hiervan echter een groot deel. Het gemiddelde aantal studenten over de laatste drie jaar (kandidaturen) bedraagt 29. De student-staf ratio, zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving wiskunde, gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding (en behorend tot het departement wiskunde) bedraagt 4,8. Dit is conform het Vlaams gemiddelde voor de wiskundeopleidingen. De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende, en herhaalt het aandachtspunt van de toenemende onderwijsbelasting van de staf bij een uitbreiding naar een 3-jarige opleiding.
Conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van de staf (zowel op gebied van onderwijs als onderzoek) als zeer goed en de kwantiteit van de staf als voldoende. De implementatie van het nieuwe onderwijsmodel en de uitbreiding naar een driejarige opleiding resulteert in een vrij zware onderwijslast voor de staf. De opleiding besteedt grote aandacht aan de onderwijskundige professionalisering van zowel de ZAP als de AAP-leden. De wetenschappelijke component is goed. De opleiding slaagt erin een relatief groot aantal doctorandi aan te trekken, wat toch opmerkelijk is voor een voormalige kandidatuuropleiding zonder bovenbouw. De organisatie van alle wiskundigen in één departement wiskunde, van waaruit ook het serviceonderwijs wordt verzorgd is volgens de commissie een prima systeem, dat goede mogelijkheden biedt voor een evenwichtig personeelsbeleid.
06/2005
102
Limburgs Universitair Centrum
Onderwerp 4: Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen Aan het LUC zijn alle faculteiten en departementen ondergebracht in één groot gebouw, waarin zich de centrale bibliotheek, de computerklassen, en ook het restaurant en recreatieve ruimten bevinden. De bibliotheek bevindt zich onmiddellijk bij de centrale agora van het LUC. De commissie meent dat de bibliotheek uitstekend is uitgerust en voldoende literatuur aanbiedt. Daarnaast is de bibliotheek ook een aangename ruimte, met veel mogelijkheden voor zelfstudie of groepswerk door de studenten en zeer ruime openingsuren. Ook de ICT-voorzieningen (430 computers verdeeld over PC-lokalen en ‘cyberhoeken’) op het LUC worden centraal beheerd en zijn ruim voldoende. Een aantal computers is voorzien van aangepaste software voor wiskundigen en exacte wetenschappers. Het onderwijsmodel van begeleide zelfstudie heeft een duidelijke impact op de beschikbaarheid van de leslokalen. Het impliceert immers dat de inleidende hoorcolleges allen op hetzelfde tijdstip doorgaan. De uitbreiding naar een driejarige opleiding, in alle opleidingen exacte wetenschappen, zal de druk op de beschikbaarheid van de leslokalen in de komende jaren nog verhogen. De academische overheid is zich bewust van dit probleem en er zijn plannen om de capaciteit in de toekomst uit te breiden. De leslokalen zelf zijn van goede kwaliteit; alle nodige multimediale middelen zijn aanwezig.
4.2. Studiebegeleiding In het eerste trimester houdt de educatieve consulent regelmatig spreekuur om de studenten de mogelijkheid te bieden om op individuele basis vakinhoudelijke vragen te stellen. Ook tijdens de latere trimesters en jaren blijft de consulent ter beschikking, maar niet meer op georganiseerde tijdstippen. Daarnaast worden regelmatig bijkomende seminaries georganiseerd waarin een aantal moeilijke themata nog eens wordt uitgelegd en uitgediept. De studiebegeleiding tijdens het academiejaar gebeurt vooral door professoren, assistenten, de educatieve consulent en onderwijskundigen. De ombudspersoon helpt de student met problemen in verband met administratieve aangelegenheden en met mogelijke betwistingen in verband met de examens. Opmerkingen in verband met knelpunten, studiedruk, cursusteksten, de onderwijsorganisatie, uurroosters, examens kunnen de studenten maken in de evaluatiecommissie. Omstreeks de vijfde week van elk trimester vergadert deze evaluatiecommissie onder leiding van de curriculumraadvoorzitter en werkt zo snel mogelijk oplossingen uit voor de gestelde problemen. Studenten kunnen met alle problemen die een weerslag hebben op het studeren terecht bij twee onderwijskundigen van de faculteit Wetenschappen. Zij zorgen
Limburgs Universitair Centrum
103
06/2005
voor preventieve en remediërende studiebegeleiding die zowel individueel als collectief wordt gegeven. Daarnaast staan zij, samen met de ombuds/vakdidacticus en het curriculum-management-team in voor de logistieke ondersteuning van onderwijsvernieuwingen en het opvolgen van de kwaliteitszorg van het onderwijs. Ook kunnen de studenten bij de onderwijskundigen terecht in geval van psychosociale problemen. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding van de studenten zonder meer als excellent. De opleiding levert alle mogelijke inspanningen om de studenten vanaf het begin van hun universitaire studies zo goed mogelijk te volgen, te evalueren en te begeleiden. De commissie merkt echter wel op dat de studierendementen, ondanks deze intensieve begeleiding en ondanks de trimestriële examens, niet significant hoger liggen dan in de andere instellingen (zie 6.2.: onderwijsrendement).
Algemene conclusie bij hoofdstuk 4: voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen (zowel de materiële voorzieningen als de studiebegeleiding) als excellent. Aan het LUC zijn alle diensten en faciliteiten geïntegreerd in één gebouw, er is een ruim voldoende en kwalitatief goed aanbod in literatuur, zelfstudieruimten en computers. De studenten worden intensief begeleid tijdens hun studie, het is een duidelijke prioriteit van de instelling in het algemeen, die hiervoor ook de nodige middelen vrijmaakt. De commissie beveelt aan tot enige waakzaamheid m.b.t. de leslokalen. De omvorming naar het systeem van begeleide zelfstudie en de uitbreiding naar een driejarige opleiding zetten enige druk op de beschikbaarheid van voldoende leslokalen.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De operationele werking berust bij de faculteiten, (tUL)-schools en departementen. Ze treden op volgens een matrixmodel met faculteiten en schools op de ene as en departementen op de andere. De faculteiten staan in voor de programmering en de evaluatie van het onderwijs, de departementen voor de uitvoering van het onderwijs. Departementen leveren diensten aan meerdere faculteiten en schools. De (tUL-) schools kunnen beschouwd worden als faculteiten van de transnationale Universiteit Limburg voor zover het transnationale materie betreft. De door het LUC benoemde leden van deze schools worden beschouwd als volwaardig lid van het LUC en hangen als dusdanig ook af van faculteiten en departementen. Er zijn drie faculteiten: Wetenschappen (WET), Geneeskunde (GEN) en Toegepaste Economische Wetenschappen (TEW). De wiskunde bestaat uit de twee vakgroepen “Zuivere Wiskunde” (ZW) en “Toegepaste Wiskunde” (TW), die allebei behoren tot het departement Wiskunde-Natuurkunde-Informatica (WNI). De vakgroep TW bestaat uit één onderzoeksgroep, nl. “Statistiek”, terwijl de vakgroep ZW bestaat uit de onderzoeksgroepen “Algebra” en “Dynamische Systemen”.
06/2005
104
Limburgs Universitair Centrum
Programmering en evaluatie van de opleiding Wiskunde aan het LUC is een bevoegdheid van de faculteit Wetenschappen. In de faculteit is de faculteitsraad, onder voorzitterschap van de decaan, het centrale beslissingsorgaan. In de faculteitsraad Wetenschappen zetelen alle ZAP-leden met een hoofdopdracht in de faculteit, en een vertegenwoordiging van het AAP en van de studenten. De faculteit programmeert en evalueert het onderwijs dat leidt tot de diploma’s die tot haar bevoegdheid behoren. De onderwijsprogrammatie door de faculteit gebeurt op basis van de voorstellen van de bevoegde curriculumraad. Deze raad is samengesteld uit alle coördinerend verantwoordelijken (één per opleidingsonderdeel), uit de ombudspersonen en onderwijskundigen en uit studentenvertegenwoordigers van elk studiejaar. Voor de ondersteuning van de werking van de faculteit Wetenschappen is er een onderwijskundige dienst, bestaande uit twee onderwijskundigen. Deze is verantwoordelijk voor de ombudsdienst, de ondersteuning van de onderwijsevaluaties, studietijdmetingen en begeleiding van de projecten i.v.m. onderwijsvernieuwing. De onderwijskundigen spelen een belangrijke rol bij de kwaliteitszorg. Het departement is een operationele eenheid. Hier worden de mandaten en middelen verdeeld over de samenstellende vakgroepen. De vakgroep staat in voor de concrete toewijzing van de onderwijsopdrachten aan haar leden. Het is ook in de schoot van de vakgroep dat de adviescommissie gevormd wordt die advies geeft over aanstellingen, bevorderingen, verlengingen en de evaluaties van het AAP.
5.1. Evaluatie van de resultaten In het algemeen zijn verschillende diensten en organen actief op het vlak van de interne kwaliteitszorg: de curriculumraad wiskunde, de examencommissie wiskunde, het curriculum management team wiskunde, de docentenevaluatiecommissies, de onderwijskundige dienst van de faculteit, de educatieve consulent en de ombudspersonen. Het curriculum management team (CMT) werd ad hoc opgericht in 2003 om de bachelorprogramma’s wiskunde voor te bereiden. Naast de curriculumraden en de faculteitsraad, waarin de studenten betrokken zijn, wordt de inspraak van de studenten in het onderwijsgebeuren vooral gerealiseerd via de evaluatiecommissies. Jaarlijks wordt per studiejaar een evaluatiecommissie samengesteld die geleid wordt door de curriculumvoorzitter en verder bestaat uit de coördinerend verantwoordelijken in het desbetreffende studiejaar, drie tot vier studentenvertegenwoordigers, de ombudspersoon van dat studiejaar en een onderwijskundige. Doel van de evaluatiecommissies is voornamelijk de procesbewaking van het onderwijs. Een evaluatiecommissie komt éénmaal per trimester samen om de onderwijsverzorging te bespreken. Verder worden ook de voorbije examens (betrouwbaarheid, validiteit) besproken en kunnen voorstellen worden gedaan m.b.t. het examenrooster.
Limburgs Universitair Centrum
105
06/2005
Om de vier jaar worden de studieprogramma’s in de curriculumraad aan een grondige analyse onderworpen. Leidraad hierbij zijn de bemerkingen gemaakt door de studenten in de evaluatievergaderingen, de resultaten van de trimestriële onderwijsevaluaties, instroomgegevens en resultaten van studenten, studietijdmetingen, bemerkingen en suggesties van alumni en bemerkingen van de visitatiecommissie. Er wordt ook rekening gehouden met de programma’s aan andere universiteiten. Voor de ondersteuning van deze grondige analyse kan de curriculumraad een beroep doen op de onderwijskundigen of op centrale diensten. Individuele opleidingsonderdelen zijn niet toegewezen aan één titularis, maar worden verzorgd door een onderwijsteam, dat geleid wordt door een ZAP-lid, de coördinerend verantwoordelijke. Deze kan worden bijgestaan door één of twee co-titularissen en/of door een aantal leden van het AAP. Sinds 1999 vindt aan het einde van elk trimester (elke tienwekenperiode) een evaluatie van alle opleidingsonderdelen plaats, door middel van een enquête die wordt afgenomen bij de studenten. De afname en verwerking gebeuren door de onderwijskundigen van de faculteit. Deze gegevens worden gebruikt, enerzijds als een element van het persoonlijk onderwijsdossier van de betreffende docent, en dus als een element in het dossier voor een eventuele bevordering, en anderzijds in het kader van de interne kwaliteitszorg van het curriculum. De verschillende systemen van studietijdmeting die door de opleiding worden gehanteerd, zijn reeds behandeld in 2.5. De commissie besluit dat het LUC in het algemeen, en de opleiding wiskunde in het bijzonder, zeer veel aandacht besteed aan de interne kwaliteitszorg, het bewaken van het onderwijsproces en het zeer regelmatig evalueren van het programma en de kwaliteit en inhoud van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Het moge duidelijk zijn dat de opleiding hierin zeer veel middelen en tijd investeert en dat de opleiding wiskunde het onderwijs duidelijk als een topprioriteit beschouwt. De commissie heeft hier alle lof voor.
5.2. Maatregelen tot verbetering (slagkracht van de organisatie) Instellingsbreed werd in 1993 aan het LUC een Stimuleringsfonds opgericht, waarmee onderwijsvernieuwende projecten gefinancierd worden. In principe wordt jaarlijks 2% van de totale werkingstoelage voorbehouden voor dit Stimuleringsfonds. Daarnaast maakt het LUC zeer goed gebruik van de ‘impulsfinanciering bama’ en van de middelen die door de minister van Onderwijs ter beschikking worden gesteld in het kader van het onderwijsontwikkelingsplan (OOP). De opleiding wiskunde is o.m. actief in de projecten ‘elektronische leeromgevingen’ en ‘onderwijsvernieuwing wiskunde – aanpassing vakken zuivere wiskunde’. De commissie heeft aan de hand van concrete voorbeelden vastgesteld dat de opvolging van de studentenenquêtes en curriculumevaluaties zeer ernstig wordt genomen en aanleiding geeft tot concrete maatregelen tot verbetering. De commis-
06/2005
106
Limburgs Universitair Centrum
sie waardeert daarnaast de zeer actieve participatie aan het nieuwe onderwijsmodel. Ook de opvolging van de externe kwaliteitscontrole (visitatiecommissie) is volgens te commissie zeer goed verlopen. De suggesties tot verbetering die in het vorige visitatierapport waren opgelijst zijn allemaal overgenomen door de opleiding, de commissie vermeldt de verhoogde aandacht voor een vaardigheidstraining computeralgebra, het invoeren van een project (geïntegreerd practicum) wiskunde en van het caleidoscopisch college. Met betrekking tot de examinering wijst de commissie wel op haar opmerkingen in 2.7. en stelt dat de vernieuwing van de examenvormen nog verder dient te worden geïmplementeerd.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De betrokkenheid van de studenten in het beleid van de opleiding is zeer groot: de studenten zijn vertegenwoordigd op alle niveaus van besluitvorming en vormen zelfs de belangrijkste partij in de trimestriële evaluatievergaderingen. Op alle formele en informele overlegfora wordt duidelijk naar de studenten geluisterd. De commissie heeft ook vastgesteld, tijdens de verschillende gesprekken die zij met de studenten heeft gevoerd, dat de studenten mondig zijn en zich nauw betrokken voelen bij hun opleiding. De opleiding vergeet daarbij niet om regelmatig haar beslissingen en inzichten terug te koppelen naar de studenten. Er zijn goede contacten met de alumni, maar ze zijn niet geformaliseerd in een oud-studenten vereniging wiskunde. De commissie heeft hier begrip voor, in de zin dat de opleiding slechts de kandidaturen aanbood van de opleiding, waardoor het LUC in strikte zin geen afgestudeerden afleverde. De alumni waarmee de commissie heeft gesproken bevestigen dat zij sporadisch door de opleiding worden bevraagd, maar slechts in 2003 is het LUC gestart met een formele databank van afgestudeerden. De commissie moedigt de opleiding aan om nauwe contacten met de afgestudeerden te blijven onderhouden. Zij is van mening dat de alumni een zeer waardevolle bron van informatie zijn om de inhoud en vorm van het programma te evalueren en te koppelen aan een eventuele overgangsproblematiek bij het doorstromen naar een vervolgopleiding. De contacten met het beroepenveld buiten het onderwijs lijken de commissie eerder lauw. De commissie wijst erop dat de nieuwe bacheloropleiding een eigenstandige opleiding is, die – bij voorkeur – een scherp uitstroomprofiel heeft. De commissie erkent dat dit een nieuw gegeven is voor een opleiding die zich tot op heden alleen maar concentreerde op een doorstroom van haar afgestudeerden naar een vervolgopleiding. De commissie moedigt de opleiding aan om in dialoog te gaan met vertegenwoordigers van het beroepenveld (o.a. de bank-, financie- en verzekeringswereld, de wetenschappelijke laboratoria, …) teneinde de uitstroomprofielen verder te verfijnen.
Limburgs Universitair Centrum
107
06/2005
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie heeft grote waardering voor het systeem van interne kwaliteitszorg aan het LUC. De opleiding wiskunde heeft aan de bewaking en opvolging van het onderwijsproces een topprioriteit gegeven en heeft hiervoor veel tijd en middelen veil. De studenten krijgen een centrale plaats in het onderwijs en hebben veel inspraak op alle niveaus van de opleiding. De opleiding heeft voldoende slagkracht en een grote vastberadenheid om de opleiding blijvend te verbeteren en te vernieuwen. De contacten met het beroepenveld zouden verstevigd moeten worden, o.a. met het oog op een scherp uitstroomprofiel van de bacheloropleiding.
Onderwerp 6: Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerde niveau als zeer goed. De commissie heeft vastgesteld dat de kandidaatsopleiding aan het LUC er goed in geslaagd is om haar studenten voor te bereiden op de vervolgopleidingen aan andere Vlaamse of Nederlandse universiteiten. Hierbij signaleren de studenten geen noemenswaardige inhoudelijke problemen en eerder marginale aanpassingsproblemen. De commissie stelt met genoegen vast dat de alumni van het LUC ook zelfredzaam en zelfwerkzaam genoeg zijn om in een nieuwe omgeving succesvol de studies verder te zetten. De internationale uitwisseling van de studenten in het kader van bvb. de Erasmus uitwisselingen is uiteraard een nieuw gegeven voor de opleiding. De staf werd met deze problematiek in de uitdovende kandidaatsopleiding niet of nauwelijks geconfronteerd. De opleiding zelf benadrukt weliswaar dat zij ook in de kandidatuurprogramma’s een internationale component had, en vermeldt hierbij de samenwerking met de Technische Universiteit Eindhoven. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding is begonnen met de voorbereiding van de internationale uitwisselingen in de bacheloropleidingen: in het derde bachelorjaar zal het semestersysteem gehanteerd worden en de stafleden zijn momenteel contacten aan het leggen met buitenlandse universiteiten om uitwisselingsakkoorden af te sluiten. De commissie beveelt in deze aan om een beperkt aantal uitwisselingsplaatsen aan te bieden, maar er dan zorg voor te dragen dat de kwaliteit van hun programma’s en de aansluiting met het eigen programma grondig wordt opgevolgd en geïmplementeerd. Daarnaast beveelt de commissie aan om één ZAP-lid, eventueel administratief ondersteund, te belasten met de internationale uitwisselingen, teneinde de studenten een duidelijk contactpersoon aan te bieden.
06/2005
108
Limburgs Universitair Centrum
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde zijn weergegeven in Grafiek 2. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur wiskunde aan het LUC.
100%
80%
60%
40%
20%
0% 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
Het gemiddeld slaagpercentage van de generatiestudenten over de afgelopen 10 jaren bedraagt 48%, wat grosso modo overeenkomt met het streefcijfer van de commissie, dat 50% bedraagt. De commissie is bijgevolg benieuwd naar het effect van het systeem van begeleide zelfstudie om de slaagpercentages van de generatiestudenten in het eerste bachelorjaar, maar vraagt zich ook af waarom op opleiding wiskunde de voorbije jaren niet de vruchten heeft kunnen plukken van de intensieve studiebegeleiding. Wellicht spelen de lage studentenaantallen in de opleiding wiskunde, aan alle Vlaamse universiteiten, hier een belangrijke nivellerende rol. Desalniettemin acht de commissie het zeer wenselijk om een uitvalanalyse te organiseren, om na te gaan waarom ongeveer de helft van de generatiestudenten ofwel niet slaagt, ofwel de studie staakt. Wellicht kunnen deze gegevens nuttig zijn bij verdere verfijningen van het programma of van het systeem van studiebegeleiding. In de tweede kandidatuur bedraagt het gemiddeld slaagpercentage over de afgelopen 10 jaren, 86,2%. Dit is duidelijk hoger dan het Vlaamse gemiddelde en ook hoger dan het streefcijfer van de commissie (80%).
Limburgs Universitair Centrum
109
06/2005
De doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde is gepresenteerd in Tabel 2. Gemiddeld heeft een student ongeveer 2 jaar en 4 maanden nodig om de opleiding tot kandidaat in de wiskunde af te ronden. Echter, meer dan 70% van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 2 jaar. De commissie beoordeelt de resultaten van deze doorstroomanalyse als goed. Tabel 2 Doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde aan het LUC.
Afstudeerjaar
Op tijd
+1 jaar
+2 jaar
+3 jaar
+>3 jaar
1993 - 1994
4
4
0
0
0
Totaal Gem 8
2,50
Jaren
Maanden
2
6
1994 - 1995
12
1
0
0
0
13
2,08
2
1
1995 - 1996
12
2
1
1
0
16
2,44
2
5
1996 - 1997
9
2
1
0
0
12
2,33
2
4
1997 - 1998
17
6
0
0
0
23
2,26
2
3
1998 - 1999
16
3
0
0
0
19
2,16
2
2
1999 - 2000
5
4
0
0
0
9
2,44
2
5
2000 - 2001
6
4
0
0
0
10
2,40
2
5
2001 - 2002
8
5
0
0
0
13
2,38
2
5
2002 - 2003
7
2
0
0
0
9
2,22
2
3
2003 - 2004
6
1
1
0
0
8
2,38
2
5
Totaal
86
29
3
1
0
119
2,34
2
4
24,4%
2,5%
0,8%
0,0%
100,0%
Procentueel 72,3%
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding wiskunde als zeer goed. Zij heeft vastgesteld dat de afgestudeerden van het LUC geen significante problemen ondervinden bij hun doorstroom naar het vervolgonderwijs. De afgestudeerden van het LUC zijn mondig, zelfwerkzaam en zelfredzaam en hebben een attitude van levenslang leren. Het onderwijsrendement en de doorstroomanalyse van de opleiding is goed en conform het Vlaamse gemiddelde. De commissie vindt het wel merkwaardig dat, met name in het eerste jaar, de geleverde inspanningen voor intensieve studiebegeleiding geen aanleiding geven tot hogere onderwijsrendementen. De commissie adviseert om een grondige uitvalanalyse te organiseren om te achterhalen waarom 50% van de generatiestudenten niet slaagt of de studie staakt. De opleiding is gestart met de eerste contacten te leggen in het kader van de internationale studentenuitwisseling in het derde bachelorjaar. De commissie beveelt aan om hieraan de nodige aandacht te besteden.
06/2005
110
Limburgs Universitair Centrum
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De commissie beoordeelt in globo de opleiding wiskunde aan het LUC als zeer goed. De opleiding voldoet ruimschoots aan de criteria die vermeld zijn in de zes onderwerpen van het accreditatiekader en voldoet zelfs ruimschoots aan elk facet van het accreditatiekader. De commissie beoordeelt het onderwijs en de interne kwaliteitszorg, de betrokkenheid van de studenten en de bewaking van het onderwijsproces zonder meer als excellent. De commissie formuleert toch een aantal aanbevelingen in het kader van het verbeterperspectief: – het organiseren van een uitvalanalyse voor het eerste jaar; – het versterken van de expertise in de domeinen numerieke wiskunde en sterrenkunde, bijvoorbeeld via het aantrekken van externe specialisten als gastdocent; – het aanpassen van de vorm van de examens aan het systeem van begeleide zelfstudie en, meer algemeen, het verschuiven van het accent in de examens van een schriftelijke naar een mondeling vorm en van een bevraging van kennis naar een bevraging van inzicht; – het nauw betrekken van alumni en beroepenveld in de verdere verfijning van de programma’s, met name met het oog op een goed uitstroomprofiel voor de arbeidsmarkt en een goed doorstroomprofiel voor de vervolgopleidingen. Daarnaast formuleert de commissie nog een aantal meer algemene zorgpunten: – Ondanks de goede rekruteringsinspanningen van de opleiding is de instroom van generatiestudenten de laatste jaren een zorgpunt. De commissie beveelt aan om de rekruteringsinspanningen nog verder op te drijven. – Het concept ‘van begeleide zelfstudie naar autonoom leren’ genereert volgens de commissie een vrij hoge werkdruk bij de studenten. De commissie erkent dat de opleiding de studiedruk van de studenten nauwgezet opvolgt, maar spoort toch aan tot blijvende waakzaamheid. – De uitbreiding van de tweejarige kandidaatsopleiding naar een driejarige bacheloropleiding, gecombineerd met het arbeidsintensieve model van begeleide zelfstudie, zet enige druk op de bestaffing en de materiële voorzieningen. Een uitbreiding van de staf lijkt wenselijk en de beschikbaarheid van aangepaste leslokalen dient nauwgezet in het oog te worden gehouden. Tenslotte is de commissie van mening dat het LUC in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om ook een masteropleiding aan te bieden, met name een masteropleiding met een ingedaalde lerarenopleiding. De commissie meent dat het LUC, dat gekenmerkt wordt door een grote zorg voor het onderwijs en onderwijsvernieuwing, een ideale instelling zou zijn om toekomstige leraren op te leiden.
Limburgs Universitair Centrum
111
06/2005
06/2005
112
Katholieke Universiteit Leuven campus Heverlee & campus Kortrijk (KULAK) De opleiding Wiskunde Bachelor en Master
Woord vooraf De bacheloropleiding wiskunde van de K.U.Leuven heeft twee locaties: één aan de campus Heverlee, één aan de campus Kortrijk (KULAK, Katholieke Universiteit Leuven, afdeling Kortrijk). De campus Heverlee biedt een volledige opleiding wiskunde aan (bachelor, master en uitdovend kandidaturen en licenties). Waar voorheen aan de KULAK beide kandidaatsjaren werden aangeboden, en de studenten dus een kandidaatsdiploma aan de KULAK konden verwerven, biedt de KULAK – als bewuste keuze – vanaf 2004-2005 slechts de eerste twee jaren van de bacheloropleiding aan. Het programma van deze twee jaren is identiek aan het programma van de moederfaculteit aan de campus Heverlee, maar wordt verzorgd door andere docenten en vertrekt vanuit een eigen pedagogisch concept. De commissie bezocht de opleidingen wiskunde aan beide campussen van 8 tot 10 november 2004. Op dat moment liep het nieuwe bachelorprogramma aan beide instellingen een goede maand. De ervaringen van de studenten in het eerste bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het masterprogramma loopt nog niet. Het zal ingevoerd worden in het academiejaar 2007-2008. Op het moment dat de visitatiecommissie de K.U.Leuven bezocht, was de opleiding in volle voorbereiding om de masterprogramma’s in te vullen en de commissie heeft tijdens haar bezoek nog aanvullende inlichtingen verkregen over de doelstellingen van het masterprogramma, alsmede een eerste versie van de invulling van het programma. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen wiskunde van de K.U.Leuven op beide campussen. Het oordeel over het tweede en derde bachelorjaar zijn gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke
Katholieke Universiteit Leuven
113
06/2005
gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de lopende kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma is gebaseerd op de ruwe schetsen tot invulling van het feitelijke masterprogramma en – wederom bij extrapolatie – op de huidige licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen.
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstelling van de bachelor- en masteropleiding wiskunde als volgt:
Bacheloropleiding wiskunde Vier belangrijke elementen in het bacheloronderwijs zijn: 1. de ontwikkeling van wiskundige concepten, indien mogelijk vertrekkend vanuit concrete situaties; 2. een vorming in het begrijpen en het gebruik van het wiskundig formalisme samen met logisch en deductief redeneren; 3. het leren gebruiken van wiskundige resultaten voor interpretaties en toepassingen in de wiskunde en in andere disciplines waar wiskunde als hulpwetenschap optreedt; 4. wiskundige redeneringen kunnen verwoorden en in een leesbare tekst verwerken. In dat opzicht verwachten de opleiding dat elke bachelor wiskunde de volgende vier vaardigheden zal verwerven: 1. het vermogen om een wiskundig bewijs te begrijpen en zelf bewijzen te kunnen leveren (wiskundig redeneren); 2. het vermogen om een wiskundig model op te stellen (formaliseren van concrete problemen); 3. het vermogen om problemen op te lossen met wiskundige technieken (problem solving); 4. het vermogen om met wiskunde te communiceren en een leesbare tekst met wiskundige redeneringen neer te schrijven (communicatie en presentatie).
Masteropleiding wiskunde In de masteropleiding wiskunde wordt een verdiepende kennis in de wiskunde nagestreefd, waarbij nauwe aansluiting is met de onderzoeksgebieden binnen
06/2005
114
Katholieke Universiteit Leuven
het departement wiskunde en onderzoeksgroepen met sterke wiskundige inslag van andere departementen. De studenten kiezen twee kennisgebieden die aansluiten bij de onderzoekgroepen in het departement wiskunde en bij onderzoeksgroepen die nauw aansluiten bij een opleiding wiskunde: theoretische fysica en computerwetenschappen/informatica. Deze kennisgebieden kunnen worden gegroepeerd in twee categorieën: 1. zuivere wiskunde: hier komen de verschillende onderzoeksgroepen zuivere wiskunde van het departement wiskunde aan bod met een lesaanbod rond algebra, topologie en getaltheorie; klassieke analyse en functionaalanalyse; algebraïsche meetkunde en differentiaalmeetkunde; 2. toegepaste wiskunde en statistiek: voor toegepaste wiskunde ligt de klemtoon op wiskundig modelleren, in het bijzonder binnen de vloeistofdynamica en astrofysica. Verder is er een ruim aanbod van wiskundige statistiek, kansrekenen en stochastische modellen, aangevuld met meer praktisch gerichte vakken die in samenwerking met de master of statistics worden ingevuld. Ten slotte voorziet de opleiding een kennisgebied wiskundige natuurkunde waarvan het vakkenpakket wordt samengesteld in overleg met de POC fysica.
1.1.
Niveau en oriëntatie van de academische opleiding Wiskunde
De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de bacheloropleiding als voldoende en van de masteropleiding als goed.
Bacheloropleiding wiskunde De bacheloropleiding wiskunde is duidelijk gericht op het aanbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de systematische kennis van de kerndisciplines en heeft oog voor de nieuwste ontwikkelingen in de discipline. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding zonder twijfel een diepgaande academische gerichtheid heeft. De aandacht voor de algemene en algemeen wetenschappelijke competenties komt in de visie van de commissie minder goed tot uiting in de doelstellingen van de opleiding. De commissie is van oordeel dat de doelstellingen, vaardigheden en competenties van de bacheloropleiding tamelijk rudimentair zijn verwoord, en vooral aandacht hebben voor de vakspecifieke component van de opleiding. De commissie argumenteert dat een aantal professionele en algemene vaardigheden, zoals gesproken en geschreven communicatievaardigheden, het vermogen over wiskunde te communiceren met een breder publiek van andere wetenschappers
Katholieke Universiteit Leuven
115
06/2005
en leken, de beheersing van ten minste het Engels en uitgebreide ICT-vaardigheden essentiële componenten zijn van een moderne wiskundeopleiding. De commissie stelt weliswaar vast dat het nieuwe bachelorprogramma meer aandacht besteedt aan deze componenten (zie sub 2) met o.a. het opleidingsonderdelen ‘communicatie en presentatie’ in het tweede bachelorjaar en ‘wiskundige modellen en computers’ in het eerste bachelorjaar, maar zou het toch wenselijk achten als het aanbrengen van deze vaardigheden impliciet in het volledige curriculum aanwezig zou zijn en meer expliciet zou worden verwoord in de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen. Het instellingsbrede concept van de begeleide zelfstudie is volgens de commissie tamelijk elementair uitgewerkt in de opleiding wiskunde. Het aantal studiepunten dat aan practica en praktische oefeningen wordt toegekend is vrij laag en de praktische inrichting van het onderwijs lijkt toch meer op traditioneel onderwijs met hoorcolleges en oefensessies. De studenten uit de Permanente Onderwijscommissie bevestigen dat het concept van begeleide zelfstudie niet veel aandacht heeft gekregen en nog maar zeer fragmentarisch is geïmplementeerd. De commissie heeft ook vastgesteld dat de doelstellingen van de uitdovende kandidatuuropleiding niet of nauwelijks bekend zijn bij de studenten. De commissie stelt verbetering vast in het nieuwe bachelorprogramma en waardeert de opleidingsfiches, waarin per opleidingsonderdeel zeer uitgebreid de begintermen, de eindtermen en de doelstellingen worden vermeld. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken van de bacheloropleiding aan de K.U.Leuven (overigens aan vrijwel alle Vlaamse universiteiten) nog in onzekerheid verkeren over het juiste uitstroomprofiel van de bachelor wiskunde. De opleiding neemt het bijna voor evident aan dat de overgrote meerderheid van de bachelors zal doorstromen in het masterprogramma. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker en wellicht ook afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om de nodige aandacht te besteden aan deze vraag in de komende jaren, en suggereert dat in de doelstellingen van de bacheloropleiding het uitstroomprofiel de nodige aandacht krijgt.
Masteropleiding wiskunde De masteropleiding wiskunde gaat pas in voege vanaf het academiejaar 20072008. Daarnaast stelt zich de onzekerheid over de duur van de masteropleidingen. Het was ten tijde van de visitatie niet duidelijk of de decreetgever alsnog bereid zal kunnen worden gevonden om een tweejarig masterprogramma goed te keuren1.
1
06/2005
Na de visitatie, in december 2004, schreef de Minister van Onderwijs in zijn beleidsnota “Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen” dat hij een tweejarige masteropleiding voor de opleidingen in de exacte wetenschappen genegen is.
116
Katholieke Universiteit Leuven
De masteropleiding beoogt een verdiepende kennis in de wiskunde, in nauwe aansluiting met de onderzoeksgebieden in het departement wiskunde. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de instroomcriteria en uitstroomprofielen van de masteropleiding goed zijn gedefinieerd, maar betreurt dat het zelfevaluatierapport weinig informatie bevatte over de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding. Dit werd echter enigszins gecompenseerd door de mondelinge toelichting over de doelstellingen en het programma van de masteropleiding, die de commissie tijdens de visitatie heeft gekregen. De opleiding heeft gekozen voor een zeer groot gedeelte aan keuzemogelijkheden, met de nodige aandacht voor verbreding, verdieping en een eerste aanzet tot het bijbrengen van een onderzoeksattitude. De commissie onderschrijft de visie van de opleiding dat een tweejarige masteropleiding meer mogelijkheden biedt aan de opleiding om de studenten op te leiden tot echte beginnende onderzoekers. De commissie vindt het merkwaardig dat in het zelfevaluatierapport de optie ‘zuivere wiskunde’ in het (uitdovende) licentieprogramma wordt omschreven als ‘de studie van wiskundige objecten en structuren als doel op zichzelf’. De commissie vindt dit eerder een beperkt perspectief op de zuivere wiskunde, en merkt op dat een groot aantal theorieën in de zuivere wiskunde zijn ingevoerd met een duidelijke toepassing of een welgedefinieerd probleem voor ogen.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed. Het niveau van het wiskundeonderwijs, maar ook van het wiskundig onderzoek, is zonder meer hoog en straalt af op de inhoud van de opleidingsonderdelen. De staf is internationaal actief, voornamelijk op onderzoeksvlak. De internationalisering op onderwijsvlak is eerder matig (zie 6.1). De masteropleiding (licentiaatopleiding) houdt rekening met de praktijk in het beroepenveld en levert multifunctioneel inzetbare wiskundigen af. De commissie beveelt aan om samen met vertegenwoordigers van het beroepenveld te onderzoeken of het opportuun is om ofwel één of meerdere afstudeerrichtingen binnen de bacheloropleiding te organiseren, specifiek gericht op de uitstroom van de studenten naar de arbeidsmarkt.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de bacheloropleidingen als voldoende en van de masteropleiding als goed. Beide opleidingen streven een diepgaande academische vorming na, en hebben oog voor verdieping en verbreding. De masteropleiding heeft oog voor het beroepenveld, via een verbreding naar andere disciplines (economie, levenswetenschappen). Het niveau en de oriëntatie van beide opleidingen kunnen een internationale vergelijking vlot doorstaan. Het belang van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties wordt onderbelicht in de doelstellingen van de bacheloropleiding.
Katholieke Universiteit Leuven
117
06/2005
Onderwerp 2: programma Beschrijving van het bachelorprogramma Volgens het zelfevaluatierapport heeft de faculteit wetenschappen in het kader van de bachelor-masterhervormingen geopteerd voor een nieuw globaal onderwijsproject voor al haar basisrichtingen: “Zij heeft een schema uitgewerkt waarin een grotere flexibiliteit over de studierichtingen heen is ingebouwd. Meer dan in het verleden zal aandacht besteed worden aan een goede aansluiting met de kennis en werkmethode uit het secundair onderwijs. Homogeniseren van de instroom is een eerste doelstelling. Daarnaast zal een bachelor in de wetenschappen voortaan een meer interdisciplinaire opleiding achter de rug hebben die hem/haar moet toelaten door te stromen naar een masteropleiding, eventueel verschillend van de oorspronkelijk gekozen basisrichting.” Het opleidingsonderdeel ‘communicatie en presentatie’ is aan het programma toegevoegd. Een aantal natuurkundige opleidingsonderdelen zijn in het nieuwe bachelorprogramma geschrapt, o.a. sterrenkunde, thermofysica, kwantumfysica. Deze opleidingsonderdelen zijn verhuisd naar de afstudeerrichtingen (verbreding wiskunde, fysica, informatica, economie, biowetenschappen). Vanaf het tweede bachelorjaar kiest de student één van deze richtingen, 45 studiepunten zijn voorbehouden voor keuzeopleidingsonderdelen. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de K.U.Leuven wordt gepresenteerd in Tabel 1. Tabel 1 Schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de K.U.Leuven
jaar
Alge- Analyse Algebra, Natuurmeen Lineaire kunde (overAlgebra, gang) Analytische Meetkunde, Meetkunde
8
6 + 5 = 11
8
6
6
3 3 +4 4 +55
BA 2
8+7 = 15
7 + 7 = 14
8
5 + 5 = 10
–
36
10
BA 3
6 + 67 = 12
–
6
–
38
35 + 5 (baproject)
35
25
22
6
18
50
BA 1
TOT.
82
Statistiek, Infor- Andere AfstudeerNumerieke matica richting: en discrete - wiskunde wiskunde - fysica - informatica - economie - biowetenschappen
8
16
De voetnoten van Tabel 1 worden verklaard op blz. 117.
06/2005
118
Katholieke Universiteit Leuven
Beschrijving van het masterprogramma De opleidingsonderdelen worden in het masterprogramma ondergebracht in enkele kennisgebieden die aansluiten bij de onderzoeksgroepen die verbonden zijn met de opleiding wiskunde: algebra, topologie en getaltheorie; klassieke analyse en functionaalanalyse; algebraïsche meetkunde en differentiaalmeetkunde; vloeistofdynamica en astrofysica; wiskundige statistiek; wiskundige natuurkunde. Elk kennisgebied bestaat uit een pakket met ten minste twee kernopleidingsonderdelen (die essentieel zijn voor het kennisgebied en waarvan de nodige voorkennis werd opgedaan tijdens de bachelor wiskunde), ten minste twee opvolgopleidingsonderdelen en enkele keuzeopleidingsonderdelen. Bij een éénjarige masteropleiding zal de masterproef 15 studiepunten omvatten waarbij het accent ligt op het zelfstandig verwerken van recent onderzoek in de wiskunde. Bij een tweejarige master zal de masterproef 30 studiepunten bedragen, met een grotere nadruk op zelfstandig onderzoek.
2.1. Relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed, zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding.
Bachelorprogramma Ondanks de wat onvolledige beschrijving van de doelstellingen, waar vooral algemene en professionele competenties ontbreken, is de invulling van het programma goed. Het programma is voldoende breed en gediversifieerd om de studenten de mogelijkheid te bieden om de geformuleerde doelstellingen te halen. De commissie waardeert de invoering van het opleidingsonderdeel ‘communicatie en presentatie’, als gemeenschappelijk opleidingsonderdeel voor alle opleidingen in de faculteit wetenschappen in het tweede bachelorjaar, om tegemoet te komen aan de hogere eisen inzake communicatievaardigheid die aan afgestudeerden worden gesteld.
2
Inleiding tot de hogere wiskunde
3
Wijsbegeerte
4
Wiskundige modellen en computers
5
Wiskundige logica en structuren
6
Communicatie en presentatie
7
Wiskundige inleiding tot de vloeistofdynamica
8
Religie, zingeving en levensbeschouwing
Katholieke Universiteit Leuven
119
06/2005
De vorige visitatiecommissie (1996) oordeelde dat het aanbod aan natuurkundige opleidingsonderdelen in alle Vlaamse universitaire wiskunde-opleidingen te hoog was. De huidige visitatiecommissie heeft met genoegen vastgesteld dat het aanbod aan natuurkunde in het nieuwe bachelorprogramma sterk gereduceerd is. In het uitdovende kandidatuurprogramma waren de eerste kandidatuur wiskunde en natuurkunde feitelijk gemeenschappelijk, op enkele accenten na. In de bachelorprogramma’s is een meer duidelijke cesuur aanwezig tussen beide opleidingen en is het verplichte aanbod aan natuurkunde beperkt tot 16 studiepunten. De commissie is van mening dat dit een goede dosering van de natuurkunde is. De bacheloropleiding besteedt ook meer aandacht dan vroeger aan de praktische computervaardigheden van de studenten, door middel van het opleidingsonderdeel ‘wiskundige modellen en computers’ in het eerste bachelorjaar. In dit opleidingsonderdeel komen o.m. de klassieke wiskundige pakketten, zoals Maple en Matlab aan bod. De commissie waardeert dit. Het opleidingsonderdeel ‘inleiding tot de hogere wiskunde’ is bedoeld om de overgang van het secundair onderwijs te verzachten. De commissie heeft de inhoud van dit opleidingsonderdeel bestudeerd en besluit dat dit opleidingsonderdeel toch eerder moet worden gezien als een eerste basiscursus analyse. De commissie betreurt dat de opleiding deze gelegenheid niet heeft aangegrepen om een cursus op te stellen die de effectieve tekorten van de instromende studenten wegwerkt. Zij denkt hierbij aan vaardigheden zoals redeneren, structureren en bewijsvoering. De commissie acht de invulling van het opleidingsonderdeel ‘wiskundige logica en structuren’ suboptimaal. Zij vindt de inhoud van de module logica te technisch voor een college in het eerste jaar. Daarnaast stelt de commissie vast dat aan de campus Heverlee dit opleidingsonderdeel niet het zuiver semestersysteem volgt, dat binnen de opleiding wordt gehanteerd. Het is gespreid is over twee semesters met jaarexamen. Gezien de duidelijke tweeledigheid van de inhoud, vraagt de commissie zich af waarom dit opleidingsonderdeel, zowel aan de campus Heverlee als aan de campus Kortrijk, niet kan worden gedoceerd in twee delen met een examen voor elk deel. De commissie heeft waardering voor de verbredende en verdiepende afstudeerrichtingen en de aanzienlijke hoeveelheid studiepunten die hiervoor wordt uitgetrokken. De opleiding heeft rekening gehouden met een aantal belangrijke moderne toepassingsgebieden van de wiskunde, zoals de levenswetenschappen en de economische wetenschappen. De vorige visitatiecommissie oordeelde dat de keuzemogelijkheden binnen het programma te breed en soms incoherent en onsamenhangend waren. Deze commissie stelt vast dat de opleiding deze problemen op een ernstige wijze heeft geremedieerd en beoordeelt de keuzepakketten als relevante en samenhangende studieblokken met ruime keuzemogelijkheden voor de studenten. De commissie stelt het verplichte opleidingsonderdeel ‘wijsbegeerte’ op prijs, en heeft geconstateerd dat dit opleidingsonderdeel hoofdzakelijk wordt ingevuld als
06/2005
120
Katholieke Universiteit Leuven
wetenschapsfilosofie. In het algemeen is de commissie voorstander van ten minste één verplicht opleidingsonderdeel dat eerder beschouwelijk of oriënterend van aard is. In andere instellingen heeft de commissie gepleit voor bvb. ‘historiek van de wiskunde’. Daarnaast vindt de commissie een (niet verplicht) caleidoscopisch college zinvol, waarbij het wenselijk is dat zowel de studenten van het eerste als van het tweede bachelorjaar de voordrachten van een aantal eminente wetenschappers over toepassingen van de wiskunde kunnen bijwonen. De commissie heeft waardering voor het bachelorproject. Hoewel dit bachelorproject slechts in voege zal treden in 2006-2007 acht de commissie deze keuze zeer zinvol, vooral met het oog op de mogelijkheid tot uitstroom van de afgestudeerde bachelor.
Masterprogramma Het masterprogramma was op het moment van de visitatie nog in volle ontwikkeling. De commissie heeft nadere toelichting gekregen bij de krachtlijnen van het tweejarig masterprogramma, waarbij ervoor geopteerd wordt het onderwijsaanbod op te delen in 6 (of 8) kennisgebieden, die nauw aansluiten bij de onderzoeksexpertise. Er zijn ruime instroommogelijkheden voorzien (mits overgangsprogramma) vanuit de bacheloropleidingen fysica en informatica. Er is geen enkel verplicht opleidingsonderdeel. In de voorgestelde tweejarige master kiezen de studenten ten minste 3 en ten hoogste 9 studiepunten uit een pakket van levensbeschouwelijke opleidingsonderdelen, 24 studiepunten uit twee kennisgebieden, 58 studiepunten keuze- en opvolgopleidingsonderdelen (waarvan dus maximaal 6 studiepunten uit de lijst van levensbeschouwelijke opleidingsonderdelen) en 35 studiepunten worden voorbehouden voor de eindverhandeling met bijhorend seminarie. De commissie acht de invulling van de tweejarige masteropleiding als zinvol, en onderschrijft de wens van de faculteit om een tweejarige master te kunnen aanbieden. De lijst van verbredende opleidingsonderdelen zou volgens de commissie nog uitgebreid mogen worden. De commissie pleit hier voor een aantal opleidingsonderdelen die opvolging geven aan de afstudeerrichtingen in de bacheloropleiding en denkt hierbij aan (gevorderde) economie of levenswetenschappen.
2.2. Academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma als zeer goed voor de bacheloropleiding en excellent voor de masteropleiding. De invulling van het bachelorprogramma is tamelijk traditioneel. Het masterprogramma profiteert duidelijker van de hoge kwaliteit van het onderzoek aan de K.U.Leuven en de breedheid van de vertegenwoordigde expertisegebieden binnen de staf. Hierdoor kunnen de studenten ook in de verbredende opleidingsonderdelen diepgaande academische colleges volgen die de meeste recente stand van zaken in het weten-
Katholieke Universiteit Leuven
121
06/2005
schapsgebied reflecteren en die gestoeld zijn op onderzoekservaring van de betrokken docenten. Het programma besteedt een ruime aandacht aan kennisontwikkeling en de studenten krijgen hun onderricht in een omgeving waar het wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek hoog in het vaandel staat. De recente ontwikkelingen van de wiskundige wetenschap worden goed vertaald in de inhoud van de verschillende opleidingsonderdelen, met name in de masteropleiding.
2.3. Samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van beide programma’s zonder meer als excellent. Zij heeft grote waardering voor de inspanningen die de opleiding heeft geleverd om het overaanbod van vaak incoherente keuzemogelijkheden weg te werken in het nieuwe programma. De opleidingsonderdelen zijn zeer gevarieerd en van zeer hoge kwaliteit. In het bachelorprogramma is een aantal levensbeschouwelijke opleidingsonderdelen ingebouwd, naast een communicatie- en presentatietraining. Het programma is sequentieel en coherent opgebouwd. Er is een ruim aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen, gestructureerd in verbredende of verdiepende afstudeerrichtingen. De opleidingsonderdelen die in deze pakketten worden aangeboden zijn volgens de commissie zeer relevant en weerspiegelen de stand van de wetenschap. Het programma is voldoende modulair opgebouwd om de studenten die gelegenheid te bieden zich op relevante domeinen zowel te verbreden als te verdiepen.
2.4. Studieomvang De kandidatuuropleiding en de licentieopleiding omvatten beide 120 studiepunten. De nieuwe opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten en de masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar.
2.5. Studietijd Op basis van de gesprekken die de commissie met de studenten heeft gevoerd en op basis van een analyse van het programma, de examenopgaven en de cursusinhouden, beoordeelt de commissie de studietijd van de opleiding als goed. Zij betreurt echter sterk dat weinig objectieve gegevens m.b.t. de studietijd voorhanden waren (zie 5.1). De commissie beveelt in deze aan om de studiebelasting van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s nauwgezet te volgen en jaarlijks studietijdmetingen uit te voeren, teneinde tijdig te kunnen remediëren.
06/2005
122
Katholieke Universiteit Leuven
Op basis van de getuigenissen van de studenten die zij heeft bevraagd, heeft de commissie de indruk dat de studiedruk evenredig is gespreid tussen de jaren en de semesters9.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Campus Heverlee De meest gebruikte werkvormen zijn hoorcolleges en oefenzittingen. In beperkte mate komt projectwerk voor, individueel of in groep. De commissie komt tot de bevinding dat de opleiding wiskunde van de K.U.Leuven hoofdzakelijk de traditionele werkvormen van hoorcolleges en oefenzittingen hanteert, maar waardeert het feit dat deze werkvormen met veel zorg omringd zijn. Op suggestie van de vorige visitatiecommissie is de aandacht voor ICT en wiskundige computerpakketten verhoogd, en worden programma’s zoals Maple en LaTeX reeds in de eerste weken van het eerste bachelorjaar aangeleerd. De vorige visitatiecommissie opperde de suggestie om tijdens de oefenzittingen de zelfwerkzaamheid van de studenten te verhogen. De commissie heeft vastgesteld dat dit aspect duidelijk verbeterd is en dat de studenten actief meewerken tijdens de oefeningensessies. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. Zij merkt wel op dat de implementatie van het onderwijsconcept van begeleide zelfstudie toch eerder fragmentarisch is ingevuld en vooral afhankelijk is van het eigen initiatief van de individuele docenten. De commissie suggereert dat wellicht de faculteit of de POC 10 hier een duidelijke verantwoordelijkheid kunnen nemen en de begeleide zelfstudie op een meer gestroomlijnde wijze ingang kunnen doen vinden. Het studiemateriaal is uitstekend. De syllabi, cursussen en (soms ook Engelstalige) handboeken zijn van uitstekende kwaliteit en reflecteren de state-of-the-art van de wiskundige discipline.
Campus Kortrijk Ondanks de kleine studentenaantallen en de compacte architectuur van de campus Kortrijk, hanteert de KULAK dezelfde onderwijsvormen als de K.U.Leuven, weliswaar met een verhoogde interactiviteit en een verhoogde bereikbaarheid van de ZAP-
9
Het semestersysteem is pas ingevoerd in 2001-2002; voordien hanteerde de K.U.Leuven het jaarsysteem.
10
Permanente Opleidingscommissie, adviserend voor de invulling van het programma en het onderwijsgebeuren
Katholieke Universiteit Leuven
123
06/2005
leden. De commissie heeft begrip voor deze keuze, waarbij een zo nauw mogelijke aansluiting in vorm en inhoud met de vervolgopleiding aan de K.U.Leuven wordt nagestreefd. Zij heeft eveneens vastgesteld dat de contacten tussen de studenten en het onderwijzend personeel dusdanig informeel zijn dat de formele structuren en concepten als het ware overbodig zijn: de studenten leggen hun problemen onmiddellijk voor aan de docent op het einde van het hoorcollege of tijdens één van vele mogelijkheden tot contact gedurende de dag. De commissie was enigszins verwonderd te moeten vaststellen dat de studenten van KULAK nog nooit van het concept ‘begeleide zelfstudie’ gehoord hadden.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de inhoud en vorm van de examens voor beide opleidingen als goed. Zij heeft een veelheid aan examenopgaven ingekeken. Zij waardeert de variatie in de examens, de goede mix van kennis en inzicht die wordt bevraagd. Een groot aantal examens is gekoppeld aan een mondeling bevraging of verdediging. Een aantal practica en werkcolleges wordt beoordeeld via een permanente evaluatie. Uit de gesprekken met de studenten die de commissie heeft gevoerd, leidt zij af dat de studenten uitermate tevreden zijn over de beoordeling en toetsing en dat zij zelf vinden dat zij fair worden beoordeeld. De commissie heeft waardering voor de ‘tussentijdse toetsen’ die de opleiding halverwege het eerste semester inricht en die de studenten helpen zich te positioneren en eventueel tijdig te heroriënteren. De commissie heeft enige discrepantie vastgesteld in de feitelijke invulling van de inhoud van de examens tussen beide campussen. De ex-studenten van de KULAK merken op dat zij over het algemeen enige problemen ondervinden bij hun overstap naar de campus Heverlee omdat zij bij examens aldaar meer op inzicht en minder op reproductie zouden worden bevraagd. De laatste jaren zijn de slaagpercentages van de ex-KULAK studenten in de eerste licentie in eerste zittijd significant lager dan die van hun collega’s die de kandidaturen rechtstreeks op de campus Heverlee hebben gevolgd. Anderzijds zijn de slaagpercentages in de eerste en tweede kandidatuur aan de KULAK opvallend hoger (zie 6.1). Dit is wellicht gedeeltelijk te danken aan de kleinschaligheid en de intensieve studiebegeleiding aan de KULAK, maar de commissie vraagt zich tevens af of de moeilijkheidsgraad van de examens en de quoteringsschalen aan beide opleidingsplaatsen dezelfde is. De commissie heeft vernomen dat deze problematiek aan het licht is gekomen bij de voorbereiding van het visitatierapport. Dit is weliswaar vrij laat, maar alleszins een gunstig gevolg van het proces dat ter voorbereiding aan een visitatie ontstaat. De commissie suggereert om aan de afstemming van de examenvormen tussen beide campussen de nodige aandacht te besteden en zoveel mogelijk het inzicht in de materie te bevragen.
06/2005
124
Katholieke Universiteit Leuven
2.8. Masterproef De huidige eindverhandeling licentiaat wiskunde heeft een gewicht van 20 studiepunten. In het éénjarige masterprogramma is dit gewicht gereduceerd tot 15 studiepunten. Daartegenover staat het feit dat de studenten reeds een bachelorproject hebben voltooid van 5 studiepunten. In het tweejarig masterprogramma zal het gewicht van de meesterproef 30 studiepunten bedragen. De commissie heeft een aantal eindverhandelingen grondig bestudeerd en evalueert de kwaliteit van de eindverhandelingen als excellent. Zij hebben een goede wetenschappelijke inslag, beschrijven in veel gevallen origineel wetenschappelijk werk en voldoen aan de eisen van de commissie met betrekking tot wetenschappelijke verslaglegging. De verhandeling wordt op verschillende niveaus beoordeeld. Vooreerst is er de beoordeling van de dagelijkse prestaties van de student in het kader van dit eindwerk. De persoon die hierover oordeelt is de promotor: deze heeft immers de evolutie van het eindwerk van dag tot dag gevolgd. Zijn cijfer vertegenwoordigt 50% van de eindbeoordeling van de verhandeling. Vervolgens wordt elk eindwerk door twee lezers beoordeeld, waarvan in principe één lezer niet behoort tot de afdeling van de onderzoeksgroep waarin de student gewerkt heeft. Hun punten tellen telkens mee voor 15%. Ten slotte stelt de student op het einde van de examenperiode het eindwerk publiek voor en beantwoordt de vragen die hierover gesteld worden. Na elke voorstellingensessie, voormiddag of namiddag, wordt er dan, door de ZAP-leden die de sessie bijwoonden, een beoordeling gegeven van de studenten uit die sessie. Dit deel van de beoordeling vertegenwoordigt 20% van de punten op de verhandeling. De commissie heeft veel waardering voor de evaluatieprocedure van de eindverhandelingen. Zij vindt het essentieel dat de studenten de gelegenheid krijgen hun werk te presenteren voor een breder publiek van medestudenten en stafleden. Tijdens de visitatie heeft de commissie vernomen dat er nog een aantal verbeterpunten zijn. De effectieve aanwezigheid van de externe lezer op de verdediging zou volgens de commissie beter gegarandeerd moeten worden. De commissie beveelt tevens aan om bij eindverhandelingen met een didactisch onderwerp de kwaliteit en de wetenschappelijke onderbouwing zorgvuldig te bewaken.
2.9. Toelatingsvoorwaarden Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde aan beide campussen. Daarnaast kent ook de eerste licentie een instroom van externe studenten, die – naast de doorstroom van de studenten van KULAK – voornamelijk afkomstig is van het Limburgs Universitair Centrum (LUC). Deze instroom vanuit het LUC is nogal variabel, en schommelt van 3 tot 20 studenten, met een gemiddelde van 10.
Katholieke Universiteit Leuven
125
06/2005
Grafiek 1 Aantal generatiestudenten per academiejaar aan de opleiding wiskunde van de K.U.Leuven
70 campus Kortrijk
60
campus Heverlee
50 40 30 20 10 0 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003
De instroom van generatiestudenten is volgens de commissie nog steeds goed. De K.U.Leuven profileert zich hiermee duidelijk als de grootste opleiding wiskunde in Vlaanderen en ook op internationaal vlak mag een instroom van rond de 50 generatiestudenten wiskunde tot tevredenheid leiden. De laatste twee jaar is de totale instroom onder de 50 studenten gezakt. Dit is weliswaar een algemene tendens voor alle wiskunde opleidingen, maar de commissie roept toch op tot een zekere waakzaamheid en tot verhoogde rekruteringsinspanningen. De studenten kiezen vooral voor de K.U.Leuven omwille van geografische redenen, maar ook omwille van de goede reputatie van de K.U.Leuven en soms omwille van familiale tradities of levensbeschouwelijke visies. De studenten kiezen voor de campus Kortrijk vooral omwille van geografische redenen, hoewel ook de kleinschaligheid van de instelling en het uitstekende contact met de docenten, en met studenten uit andere richtingen als duidelijke troeven van de KULAK worden vermeld. De veranderende kwaliteit van de schoolverlaters van het secundair onderwijs is uiteraard een algemeen punt van zorg. De commissie moedigt de opleiding aan om de kwaliteit van de uitstroom van het secundair onderwijs nauwgezet te blijven volgen en de nodige maatregelen te blijven nemen om dit op te vangen, zonder evenwel aan het niveau van de opleiding te raken. De brugcursus was een zelfstudiepakket dat in het nieuwe bachelorprogramma niet meer expliciet wordt ondersteund. De inhoud is o.a. geïntegreerd in het opleidingsonderdeel ‘inleiding tot de hogere wiskunde’.
06/2005
126
Katholieke Universiteit Leuven
De commissie heeft moeten vaststellen dat de informatieverstrekking aan de abituriënten voor verbetering vatbaar is. De studiegids 2004-2005 sprak steevast over een tweejarige masteropleiding, op een moment dat de decreetgever hierover nog geen definitief besluit genomen had. De studenten waarmee de commissie heeft gesproken klagen over een verwarrende wijze van informatieverstrekking op de infodagen. De commissie beveelt de opleiding aan om adequate informatie te verstrekken en duidelijk het verschil weer te geven tussen de huidige stand van zaken en de toekomstplannen, waarbij ook de decretale onzekerheden duidelijker moet worden gecommuniceerd. De instroomcriteria voor het masterprogramma zijn reeds goed uitgewerkt. Bachelors in de informatica en de natuurkunde kunnen, mits aangepast overgangsprogramma, instromen in de opleiding. Er zijn ook verschillende uitstroomprofielen voorzien, om aan te sluiten bij eventuele vervolgopleidingen, zoals master-namaster programma’s of een doctoraatsprogramma.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie heeft een positief oordeel over de programma’s: zowel de bacheloren masteropleiding aan de K.U.Leuven (campus Heverlee) als de eerste twee jaren van de bacheloropleiding aan de KULAK (campus Kortrijk) halen een hoog wetenschappelijk niveau, zijn coherent gestructureerd, met ruime keuzemogelijkheden binnen consistente keuzeblokken. De opleiding heeft de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie hieromtrent naar grote tevredenheid opgevolgd. De inhoud en vorm van de examens en het wetenschappelijk gehalte en de beoordeling van de eindverhandelingen zijn uitstekend. Enkele verbeterpunten verdienen de aandacht van de opleiding: een betere onderlinge afstemming van de examens aan beide campussen, een verhoogde aanwezigheid van de externe beoordelaars op de mondelinge verdediging van de eindverhandeling. De informatie voor abituriënten is voor verbetering vatbaar; ook de in het eerste bachelorjaar geïntegreerde overbruggingscursus is volgens de commissie inhoudelijk niet optimaal afgestemd op de noden van de beginnende wiskunde studenten. De studeerbaarheid van het programma lijkt – op basis van de getuigenissen van de studenten – goed. De commissie beveelt aan de studiebelasting van de nieuwe bachelorprogramma’s zo snel mogelijk te meten. De ‘begeleide zelfstudie’ wordt momenteel eerder arbitrair en op eigen initiatief van de individuele docenten ingevuld. Ook de informatie aan de abituriënten is eerder verwarrend. De commissie beveelt aan dat de faculteit over beide themata duidelijke richtlijnen formuleert.
Katholieke Universiteit Leuven
127
06/2005
Onderwerp 3: Inzet van personeel 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de individuele kwaliteit en de onderwijsbetrokkenheid van de onderwijzende staf als overwegend goed. De commissie heeft van de studenten vernomen dat het onderwijzend personeel de opleidingsonderdelen goed verzorgt en dat zij goed bereikbaar en aanspreekbaar zijn voor de studenten. Een aantal docenten maakt goed gebruik van het elektronisch leerplatform, TOLEDO, om de communicatie en interactie met de studenten te bevorderen, maar deze initiatieven zijn volgens de commissie nog te zeer afhankelijk van de individuele docenten. De commissie waardeert de onderwijskundige vorming die de dienst DUO (Dienst Universitair Onderwijs) aanbiedt voor beginnende docenten. Zij heeft met genoegen vernomen dat de overgrote meerderheid van de beginnende docenten aan deze activiteiten deelneemt. Er is ook een onderwijskundige ondersteuning voor de leden van het AAP. De commissie heeft wel de opmerking van de AAP-leden aan de KULAK genoteerd, dat het voor hen soms moeilijk is om aan deze activiteiten deel te nemen. De commissie beveelt aan om ofwel een didactische training te voorzien op de campus Kortrijk, of om de didactische training aan te bieden als een aantal coherente blokken van één dag. Bovendien adviseert de commissie de opleiding om de assistenten actiever aan te sporen om de didactische opleiding te volgen. Sinds 2003 hanteert de opleiding een peter/meter systeem voor beginnende assistenten, die in hun onderwijstaken worden bijgestaan door leden van het AAP met enige ervaring. De monitoren hebben allen de academische initiële lerarenopleiding gevolgd. De commissie spreekt hierover haar waardering uit. De commissie uit enige bezorgdheid over het personeelsbeleid. Uiteindelijk wordt het personeelsbeleid uitgestippeld door het departement (op het niveau van de onderzoeksgroepen) en door de faculteit. De permanente onderwijscommissie wiskunde heeft geen formele besliskracht in het personeelsbeleid. De commissie vindt dit betreurenswaardig en waarschuwt voor een overprofilering van de onderzoeksnoden in het departement en een onderbelichting van de onderwijsnoden in de opleiding. Daarenboven wordt een docent voor een periode van 5 jaar aangesteld voor een leeropdracht, en wordt de eventuele verlenging van die leeropdracht niet gekoppeld aan een evaluatie van het onderwijs. De commissie heeft vernomen dat dit in het verleden al tot ernstige problemen heeft geleid die niet krachtdadig en snel konden worden opgelost. Uiteindelijk verviel het probleem door pensionering. De commissie is voorstander van een meer formele betrokkenheid van de opleidingscommissies bij het aanstellings- en bevorderingsbeleid.
06/2005
128
Katholieke Universiteit Leuven
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de academische kwalificaties van de staf als goed. Zij is van oordeel dat de verschillende functionele domeinen van de wiskunde goed vertegenwoordigd zijn in de huidige personeelsbezetting. De staf verricht goed tot hoogstaand fundamenteel en academisch wiskundig onderzoek en deze onderzoeksattitude heeft een positieve impact op de onderwijsverstrekking. De commissie betreurt dat de verschillende specialisaties in de wiskunde niet zijn gegroepeerd in één departement. Met name de numerieke wiskunde is niet formeel vertegenwoordigd in het departement wiskunde, en wordt toegeleverd vanuit de faculteit toegepaste wetenschappen. De commissie is er voorstander van dat alle wiskundigen worden gegroepeerd in één centrum voor wiskunde, van waaruit ook het serviceonderwijs naar andere faculteiten wordt verzorgd. De studenten genieten hun onderricht in een algemene omgeving van wetenschappelijk, academisch onderzoek. De commissie heeft de wetenschappelijke output van de verschillende vakgroepen bestudeerd en besluit dat alle vakgroepen een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. Het departement wiskunde heeft in de periode 1999 – 2004 een 45-tal doctoraten afgeleverd. Er zijn goede internationale contacten en uitwisselingen op het vlak van onderzoek.
3.3. Kwantiteit van het personeel Campus Heverlee Het totaal aantal ZAP-leden uit het departement wiskunde betrokken bij de opleiding wiskunde (exclusief serviceonderwijs vanuit andere departementen) bedraagt 18,80 voltijdse eenheden. Hierbij zijn drie ZAP-leden uit de KULAK, die een lesopdracht hebben in Leuven, inbegrepen. Het totaal aantal AAP-leden bedraagt 6 voltijdse eenheden, waarvan 2 eenheden als praktijkassistent en 2 doctor-assistenten. Het aantal ATP-leden bedraagt 3 voltijdse eenheden. Daarnaast beschikt het departement wiskunde over een aantal wetenschappelijke personeelsleden (BAP: bijzonder academisch personeel) die niet betaald worden door de werkingstoelagen: 13 FWOmandaten, 17 FLOF11 mandaten en 1 deeltijds mandaat met eigen middelen. Het aantal studenten wiskunde, uitgemiddeld over de academiejaren 2000 – 2003 bedraagt 155. De student-staf ratio (SSR), zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving wiskunde, gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding bedraagt 8.24.
11
Facultair Luik van het OnderzoeksFonds.
Katholieke Universiteit Leuven
129
06/2005
Campus Kortrijk Het totaal aantal ZAP-leden betrokken bij de opleiding wiskunde (exclusief serviceonderwijs vanuit andere departementen) bedraagt 4 voltijdse eenheden. Deze docenten zijn formeel verbonden aan het departement wiskunde van de K.U.Leuven. Het totaal aantal AAP-leden bedraagt 3 voltijdse eenheden, waarvan 1 eenheid als praktijkassistent. Er is 1 doctor-assistent uit Leuven betrokken bij het onderwijs in Kortrijk. Daarnaast is er nog één FWO aspirant. Het aantal studenten wiskunde, uitgemiddeld over de academiejaren 2000 – 2003 bedraagt 20. De commissie beoordeelt de personeelsbezetting aan de K.U.Leuven als goed, maar wijst op de zeer hoge onderwijsbelasting van de residerende stafleden aan de KULAK, die daarnaast ook nog één dag per week aan de campus Heverlee doceren. De commissie vindt dit weliswaar een goede keuze, om de betrokkenheid van de KULAK-stafleden met de moederuniversiteit te verstevigen, maar pleit toch ook voor een omgekeerde dynamiek. De betrokkenheid van sommige docenten, residerend aan de campus Heverlee, met het onderwijsgebeuren aan de KULAK is te gering. De commissie adviseert om de onderwijsbelasting van de stafleden aan beide instellingen toch wat meer gelijk te laten lopen.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit op het vlak van onderwijs en onderzoek, de betrokkenheid bij onderwijs en de kwantiteit van het onderwijzend personeel als overwegend goed. Zij wijst op de hoge onderwijsbelasting van de residerende staf aan de KULAK en pleit voor een grotere betrokkenheid en mobiliteit van de nietresiderende staf bij de opleiding aan de KULAK. De commissie waardeert de verschillende initiatieven van de dienst DUO om de staf onderwijskundig te professionaliseren en zou het wenselijk achten dat een grotere fractie van de assistenten zou deelnemen aan dergelijke seminaries. De commissie betreurt de spreiding van de essentiële wiskundige disciplines over verschillende faculteiten. Zij is voorstander van een geïntegreerd centrum voor wiskunde, met een verhoogde bevoegdheid inzake aanwervings- en bevorderingsbeleid, van waaruit ook alle serviceonderwijs wordt georganiseerd.
Onderwerp 4: Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen Campus Heverlee De faculteit wetenschappen en de opleiding wiskunde is gegroepeerd in Arenberg III in een groen domein in Heverlee. Deze locatie is zonder meer zeer aangenaam
06/2005
130
Katholieke Universiteit Leuven
en studentvriendelijk, met in de onmiddellijke omgeving studentenrestaurants, wooncomplexen voor studenten, uitgebreide sportfaciliteiten, etc. De campus is gemakkelijk bereikbaar met de wagen, maar ook met het openbaar vervoer is de campus in 10 minuten bereikbaar vanuit het centrum van Leuven. Vanaf oktober 2002 zijn alle deelbibliotheken van de groep exacte wetenschappen (de faculteiten wetenschappen, toegepaste wetenschappen en landbouwkundige en toegepaste biologische wetenschappen) en van de faculteit lichamelijke opvoeding en kinesitherapie (FLOK) samengebracht in de campusbibliotheek Arenberg (CBA). Deze bibliotheek brengt een miljoen boeken en naslagwerken onder één dak, in een hoogtechnologische omgeving vol multimedia-oplossingen voor studenten, academici, alumni en andere bezoekers. De bibliotheek is opgedeeld in vijf wetenschappelijke clusters en een didactisch cluster. Tijdschriften en boeken die bij de opleiding wiskunde aansluiten staan allemaal in cluster 1 (elektrotechniek, werktuigkunde, wiskunde, computerwetenschappen, veiligheid). Recente tijdschriften staan uitgestald in de leeszaal. Het didactisch cluster bevat literatuur voor begeleide zelfstudie en de lerarenopleiding. Het is de bedoeling dat voor elk opleidingsonderdeel in de bacheloropleiding wiskunde er aansluitende literatuur in dit didactisch cluster zal zijn. Het tijdschriftenaanbod is redelijk volledig voor de onderzoeksgebieden waarin het departement actief is (meer dan honderd lopende abonnementen of uitwisselingen). Het boekenbestand is een beetje verouderd omdat het grootste deel van het bibliotheekbudget naar de tijdschriften gaat. De laatste drie jaar worden opnieuw boeken aangekocht en stilaan wordt de verouderde collectie gemoderniseerd. De ICT voorzieningen zijn zeer uitgebreid. Naast voldoende computerklassen en aansluitpunten voor draagbare computers, op meerdere plaatsen zelfs draadloos, was de commissie vooral onder de indruk van het LUDIT12 initiatief “kotnet”. De overgrote meerderheid van de studentenkamers wordt onder het beheer van de K.U.Leuven aangesloten op het internet. Ook de studentenkamers in Kortrijk kunnen genieten van ‘kotnet’. LUDIT heeft een groot aantal medewerkers en jobstudenten ter beschikking die ter plaatse problemen bij de aansluiting kunnen oplossen. Studenten kunnen zo van thuis uit inloggen op hun persoonlijke account of op het elektronisch leerplatform. LUDIT heeft ook een hersteldienst, die zich niet beperkt tot de eigen computers, maar ook andere hardware van de studenten herstelt. De opleiding beschikt over campuslicenties van relevante computerpakketten, zoals Maple, SAS en Matlab, die de studenten op hun thuiscomputer gratis kunnen installeren. De leslokalen zijn goed uitgerust met alle nodige multimediale voorzieningen. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de studenten als excellent. Zij is van oordeel dat de bibliotheek en ICT-voorzieningen werkelijk voorbeeldstellend zijn voor andere nationale en internationale universiteiten.
12
Leuven Universitair Dienstencentrum voor informatica en telematica
Katholieke Universiteit Leuven
131
06/2005
Campus Kortrijk De KULAK-campus is een groene campus op het platteland. De leslokalen zijn zeer adequaat uitgerust en zijn ruim en helder. Alle belangrijke leslokalen beschikken over alle nodige faciliteiten, zoals beamer, internet-aansluiting, vaste computer, overhead projector, etc. Het aanbod van de bibliotheek voldoet aan de minimum-eisen van de commissie voor een kandidaatsopleiding. De commissie waardeert de aanwezigheid van ‘leerhoeken’ en informele ontmoetingsruimten voor de studenten, waar zij in alle rust en comfort zelfstandige groepswerken kunnen voorbereiden. De computerruimten zijn uitstekend uitgerust. Er zijn voldoende moderne en performante machines, voorzien van de relevante software, voor de studenten aanwezig,. Ook de materiële voorzieningen aan de KULAK beoordeelt de commissie als excellent. Hoewel het bibliotheekaanbod en de ICT-voorzieningen uiteraard beperkter zijn dan aan de K.U.Leuven, heeft de commissie een grote waardering voor het studentvriendelijke klimaat aan de KULAK. De docenten zijn letterlijk tegenover de leslokalen gehuisvest. Zeer grote inspanningen worden geleverd om veel oefenmateriaal elektronisch ter beschikking te stellen. De opleiding aan de K.U.Leuven profiteert uiteraard mee van dit materiaal, maar de commissie heeft vastgesteld dat de implementatie van het elektronisch leerplatform en het ontwikkelen van didactische software vooral aan de KULAK geschiedt en zeer sterk gedragen wordt door de staf. De KULAK-campus is een zeer uitnodigende campus. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de studenten graag aanwezig zijn op de campus en volop gebruik maken van de aanwezige faciliteiten en infrastructuur.
4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding, in al haar facetten, als voldoende tot goed.
Campus Heverlee De bacheloropleiding op de campus Heverlee beschikt over een uitgebreide monitoraatwerking voor het eerste jaar. De commissie heeft vastgesteld dat het monitoraat wordt bevolkt door gemotiveerde medewerkers met uitstekende didactische vaardigheden (zij hebben allen de academische initiële lerarenopleiding gevolgd) en een goede vakkennis. De commissie merkt wel op dat het woord ‘monitor’ eigenlijk impliceert dat de studiebegeleider actief de studenten volgt en stimuleert. Zij heeft echter vastgesteld dat het initiatief om gebruik te maken van de diensten
06/2005
132
Katholieke Universiteit Leuven
van het monitoraat volledig bij de studenten ligt. De eerstejaarsstudenten wiskunde maken zeer weinig gebruik van het monitoraat. De opleiding wijt dit aan een zekere fierheid bij de studenten. De commissie heeft inderdaad vastgesteld dat de studenten die geslaagd zijn in de eerste kandidatuur hun zelfstandigheid en maturiteit hoog in het vaandel voeren. De commissie merkt echter op dat het eerste jaar aan de campus Heverlee een uitval van meer dan 50% kent. Het uitvalpercentage aan de campus Kortrijk is opvallend lager (zie 6.2). Er zijn weinig gegevens bekend over deze afhakers. De commissie beveelt dan ook sowieso een uitvalanalyse aan, om na te gaan of er structurele problemen zijn die deze uitval kunnen verklaren en of het uitvalpercentage kan worden verbeterd. De commissie ziet in deze ook een taak weggelegd voor de monitoren: als eerstelijnshulp zijn zij de vertrouwenspersonen van de studenten. De commissie is van oordeel dat het monitoraat een meer preventieve en pro-actieve werking zou moeten nastreven, zonder uiteraard de studenten al te zeer te betuttelen. De K.U.Leuven beschikt ook over een centrale dienst studieadvies, waar ook expertise is voor de begeleiding van psychosociale problemen. De commissie heeft vastgesteld dat deze dienst zeer professioneel werkt, maar wel hoogdrempelig is. Daarenboven is er een gebrekkige interactie tussen de centrale en de facultaire diensten. De centrale dienst studieadvies beseft dit en heeft de verbetering van de communicatie met de verschillende opleidingen een verhoogde prioriteit gegeven. De commissie heeft waardering voor de ‘resonantiegroepen’, waarbij leerkrachten van het secundair onderwijs de cursussen van het eerste bachelorjaar bestuderen, en feedback geven over eventuele hiaten in de vooropleiding. Zij hoopt dat deze resonantiegroepen de inhoud van het overbruggende opleidingsonderdeel ‘inleiding tot de hogere wiskunde’ verder zullen kunnen verfijnen. De faculteit beschikt ook over een permanente ombudspersonen, voor elk studiejaar is er een ombudspersoon die kan bemiddelen bij conflicten over examenresultaten, of die studenten kan helpen die wegens ziekte of andere dringende omstandigheden niet kunnen deelnemen aan een examen.
Campus Kortrijk Hoewel de KULAK formeel dezelfde structuren heeft, geschiedt de begeleiding van de studenten hier vooral via het informele circuit. Op de campus Kortrijk wordt de monitoraatwerking vervuld door de assistenten, hoewel ook het ZAP zeer nauwe contacten onderhoudt met de studenten. De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat de interactie tussen de docenten en de studenten aan de KULAK werkelijk excellent is, en dat de studenten niet aarzelen om bij problemen aan te kloppen bij de staf. Om deze redenen beoordeelt de commissie de studiebegeleiding aan de campus Kortrijk als goed.
Katholieke Universiteit Leuven
133
06/2005
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De materiële voorzieningen aan beide campussen zijn excellent. De bibliotheek en de ICT-voorzieningen aan de campus Heverlee zijn voorbeeldstellend. Het studentvriendelijke klimaat aan de KULAK heeft de commissie getroffen. De studiebegeleiding is voldoende aan de campus Heverlee en goed aan de campus Kortrijk. Er zijn weliswaar voldoende studiebegeleiders, maar het initiatief ligt volgens de commissie te zeer bij de studenten. De commissie merkt op dat de studenten zelf vragen om een meer actieve studietrajectbegeleiding. De commissie waardeert dat – vooral aan de KULAK – de goede contacten tussen studenten en staf zeer goed werken om studieproblemen vroegtijdig op te sporen.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De faculteit wetenschappen is verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma, terwijl het departement wiskunde verantwoordelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek in de wiskunde en de uitvoering van de onderwijstaken in de opleiding wiskunde en dienstverlenend onderwijs bij andere opleidingen aan de K.U.Leuven. Dit betekent dat het onderwijsprogramma, de syllabi van de opleidingsonderdelen, wijzigingen van het programma, het opstellen van het uurrooster en de organisatie van de examens volledig door de faculteit wetenschappen gebeurt. Het departement wiskunde levert het merendeel van de lesgevers en het assisterend personeel voor de uitvoering van de taken binnen deze opleiding. Voor elke opleiding aan de K.U.Leuven is er een permanente onderwijscommissie die een adviescommissie is binnen de onderwijsbevoegde faculteit. Voor de opleiding wiskunde is er een permanente onderwijscommissie wiskunde (POC wiskunde) in de faculteit wetenschappen, die samengesteld is uit onderwijspersoneel uit het departement wiskunde (ZAP), assisterend personeel (AAP/BAP) en studenten uit de opleiding wiskunde. Deze onderwijscommissie wordt geleid door een programmadirecteur die belangrijke bevoegdheden heeft over het onderwijs bij de opleiding wiskunde. Naast advies aan de faculteit wetenschappen werkt de POC voorstellen uit voor programmawijzigingen en aanpassingen van de syllabi van de opleidingsonderdelen. Bovendien bewaakt de POC wiskunde de kwaliteit van het lesgeven door voortdurend contact te houden met lesgevers en studenten: beide partijen hebben op de vergaderingen van de POC de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren over de inhoud en de uitvoering van opleidingsonderdelen in de opleiding wiskunde. Binnen de faculteit wetenschappen werd een onderwijscel opgericht, die ondertussen is uitgegroeid tot een facultaire permanente onderwijscommissie (FPOC). De programmadirecteurs van de opleidingen, die door de faculteit worden georganiseerd, zijn allemaal lid van deze facultaire POC. Verder is er een vertegenwoordiging van studenten en assisterend personeel (AAP/BAP). Deze facultaire POC regelt de
06/2005
134
Katholieke Universiteit Leuven
opleidingsoverschrijdende zaken, in het bijzonder staat zij in voor de opleidingsonderdelen die in meerdere opleidingen voorkomen. Het programma aan de KULAK is hetzelfde, maar wordt verzorgd door andere lesgevers. KULAK heeft zes subfaculteiten en de opleiding wiskunde valt onder de subfaculteit wetenschappen. Er is steeds ten minste één ZAP-lid van KULAK lid van de permanente onderwijscommissie wiskunde. Aan de KULAK heeft men een onderwijs management team (OMT) dat zich bekommert over het onderwijs in de opleidingen wiskunde, informatica en natuurkunde te Kortrijk.
5.1. Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van gegevens en resultaten met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding wiskunde als onvoldoende. Het huidige zelfevaluatierapport was zeer lapidair opgesteld. De commissie betreurt dat zij niet over de nodige informatie kon beschikken om een goed inzicht te krijgen in de werking van de faculteit, het departement en de opleiding. Tijdens de visitatie heeft de commissie bijkomende stukken opgevraagd en gekregen, waardoor zij een meer gefundeerd oordeel kon vormen. Op het moment dat de visitatiecommissie de opleiding wiskunde bezocht was er geen enkel systeem in voege dat de studietijd van de studenten systematisch opvolgt of dat de kwaliteit van de afzonderlijke opleidingsonderdelen systematisch controleert. Kort geleden werd instellingsbreed het JaDe-systeem13 ingevoerd, dat nauwelijks twee semesters later terug is afgeschaft, wegens een gebrekkige medewerking van de docenten en wegens een te lage specificiteit van de vraagstelling. De commissie werd eveneens ingelicht over het nieuwe systeem van studentenbevragingen, dat tweeledig zal werken, en ten minste vierjaarlijks enquêtes zal organiseren met het oog op het verbeterperspectief (georganiseerd door de POC), en alternerend ten minste vierjaarlijks enquêtes zal organiseren met het oog op de verantwoordingsfunctie (georganiseerd door de faculteit). Daarnaast blijft de achtjaarlijkse curriculumevaluatie ter voorbereiding van de externe visitaties bestaan. De commissie neemt dit ter kennisgeving aan, maar is toch van oordeel dat de kwaliteitszorg op deze wijze nogal mager is ingevuld. Zij beklemtoont dat juist op dit moment, wanneer de nieuwe bachelorprogramma’s net zijn opgestart en grondige wijzigingen zijn aangebracht aan het programma en de inhoud van sommige opleidingsonderdelen, de studiebelasting en de studieproblemen van de studenten van zeer dichtbij gevolgd zouden moeten worden. De commissie betreurt de reserves van sommige ZAP-leden ten aanzien van systemen van interne kwaliteitszorg. De commissie argumenteert dat de voltallige staf de kwaliteit van een opleiding moet realiseren en belichamen en zou ervoor willen
13
Jaarlijkse Docentenevaluaties
Katholieke Universiteit Leuven
135
06/2005
pleiten dat de staf ook deze aspecten van een opleiding volledig ondersteunt. Zij heeft vernomen dat op dit moment studentenenquêtes ad hoc kunnen worden georganiseerd, op vraag van de docent en ondersteund door DUO. Zij vindt dit een weinig duurzame oplossing. Zij hoopt dat de opleiding, de faculteit of de instelling zeer spoedig initiatieven zullen nemen om de studieproblematiek en de studiedruk van de nieuwe bacheloropleiding nauwgezet in kaart te brengen, zodat – indien nodig – vroegtijdig geremedieerd kan worden. De studenten uit de POC, die de commissie heeft gesproken, betreuren eveneens de afwezigheid van studentenenquêtes, maar merken hierbij wel op dat zij via de POC toch de bezorgdheden van de studenten kunnen verwoorden. De commissie heeft ook de indruk dat de POC de bezorgdheden en opmerkingen van de studenten ernstig neemt, maar blijft het gebrek aan gestructureerde studentengegevens betreuren.
5.2. Maatregelen tot verbetering (slagkracht van de organisatie) De aanbevelingen en suggesties van de vorige visitatiecommissie zijn door de opleiding goed opgevolgd. De opleiding heeft ernstig werk gemaakt van een reorganisatie van de keuzeopleidingsonderdelen tot meer coherente en gestructureerde blokken. Het verplicht aanbod natuurkunde is gereduceerd en er is een verhoogde aandacht voor andere professionele vaardigheden, zoals communiceren en presenteren. De commissie spreekt haar waardering uit over de opvolging van het vorige visitatierapport. De POC neemt in de visie van de commissie haar taak ernstig, en neemt, binnen haar bevoegdheden, alle nodige maatregelen om gesignaleerde problemen te remediëren. Het bevoegdheidspakket van de POC, als adviescollege voor de Faculteitsraad, is echter eerder beperkt. De commissie merkt op dat in het verleden problemen met sommige docenten toch vele jaren zijn blijven bestaan. Zij betreurt een mentaliteit waarbij een docent als het ware ‘voor het leven’ zou zijn aangesteld voor een bepaald opleidingsonderdeel. De commissie is van mening dat de aanstelling van een docent voor een bepaald opleidingsonderdeel jaarlijks moet worden herbevestigd.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De betrokkenheid van de studenten is in de visie van de commissie goed. Zij zijn vertegenwoordigd in de faculteitsraad, de departementsraad en in de POC. De commissie heeft de stellige indruk dat deze beleidsorganen naar de studenten luisteren. Hetzelfde geldt voor de leden van het assisterend academisch personeel. De meeste studenten en assistenten waren op de hoogte van het bestaan van het zelfevaluatierapport, slechts enkelen hebben het effectief gelezen. De studenten-
06/2005
136
Katholieke Universiteit Leuven
kring WINA heeft wel een informatiesessie georganiseerd om de studenten hierover in te lichten. De betrokkenheid van de alumni is voor verbetering vatbaar. De commissie hanteert het standpunt dat de mening van afgestudeerden over de genoten opleidingen een belangrijke toegevoegde waarde biedt bij het evalueren van het curriculum. De commissie pleit ervoor de alumni nauwer en op een meer gestructureerde wijze te betrekken bij curriculumevaluaties en bij grondige curriculumherzieningen. De opleiding heeft goede contacten met de wiskundeleraren uit het secundair onderwijs, via de resonantiegroepen en de academische lerarenopleiding. De contacten met de andere beroepenvelden zijn wat losser. De commissie beveelt aan om vertegenwoordigers van de beroepenvelden te betrekken bij een verdere verfijning van de uitstroomprofielen van zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg In globo beoordeelt de commissie de interne kwaliteitszorg als voldoende. Het (tijdelijk) gebrek aan studentenbevragingen en studietijdmetingen wordt enigszins gecompenseerd door de hoge betrokkenheid en inspraak van de studenten in de POC, die haar taak zeer ernstig neemt. De commissie vindt het betreurenswaardig dat op het moment van de visitatie geen georganiseerde systemen van studietijdmeting of evaluatie van de nieuwe opleidingsonderdelen liepen. De commissie heeft kennis genomen van de instellingsbrede plannen voor een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, maar wenst toch te benadrukken dat juist nu, op het moment dat de nieuwe bachelorprogramma’s van start zijn gegaan, een intense monitoring en opvolging essentieel is. De commissie hoopt bijgevolg dat de opleiding of de faculteit snel initiatieven zal nemen om de studenten te bevragen over de nieuwe bachelorprogramma’s. De POC neemt haar taak ernstig en ageert binnen haar bevoegdheden adequaat. De commissie zou het wenselijk vinden om de bevoegdheden van de POC uit te breiden met o.a. personeelsbeleid. De studenten en assistenten en ZAP-leden voelen zich en zijn betrokken bij de opleiding. De contacten met de alumni en het beroepenveld mogen volgens de commissie versterkt worden.
Onderwerp 6: Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als zeer goed. De alumni waarmee de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de genoten opleiding. De com-
Katholieke Universiteit Leuven
137
06/2005
missie is van oordeel dat de opleidingen wiskunde hun respectieve doelstellingen en eindtermen ruimschoots verwezenlijken en academisch geschoolde wiskundigen van hoog niveau afleveren, die een voldoende brede basis hebben om in verschillende sectoren actief te zijn en voldoende kritische reflectie hebben meegekregen om zich continu bij te scholen of verder te studeren. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni, hun vakdeskundigheid, gedrevenheid en communicatievaardigheden uitstekend zijn. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende beroepsprofielen, zoals secundair en hoger onderwijs, biostatistiek en farmacie, bank- en verzekeringswezen. de IT-sector. Verschillende alumni volgen bijkomende studies, zoals actuariaat. Een meerderheid van de alumni is van oordeel dat de opleiding aanzet tot zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid. Deze attitudes worden als bijzonder nuttig ervaren in de beroepsontplooiing. De internationale mobiliteit van de studenten in het kader van Europese uitwisselingsprogramma’s heeft een dramatisch laag peil bereikt. In de periode 19992003 hebben in totaal slechts twee studenten deelgenomen aan een Erasmus programma. De opleiding erkent dat zij de laatste jaren dit aspect van de opleiding wellicht wat weinig heeft gepromoot bij de studenten en de POC heeft in 2003 een ZAP-lid aangesteld als Erasmus-coördinator, om de studenten te informeren en te helpen bij hun zoektocht naar een geschikte uitwisselingsplaats. De commissie onderschrijft dit initiatief en wijst op de wenselijkheid dat toch jaarlijks een zekere fractie van de studenten deelneemt aan één of andere vorm van internationale uitwisseling.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten wiskunde aan de K.U.Leuven en de KULAK zijn weergegeven in Grafiek 2.
06/2005
138
Katholieke Universiteit Leuven
Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur wiskunde aan de K.U.Leuven en KULAK.
100% campus Heverlee
campus Kortrijk
19992000
20012002
80%
60%
40%
20%
0% 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
20002001
20022003
Het verschil in deze slaagpercentages is opvallend, vooral omdat beide campussen een identiek programma en in de meeste gevallen identieke cursussen hebben. Aannemende dat er geen significante verschillen zijn in de kwaliteit van de instroom aan beide campussen, en rekening houdend met de kleinere aantallen aan de KULAK, illustreert dit in de visie van de commissie toch het effect van een goede studiebegeleiding, die aan de KULAK voornamelijk tot stand komt middels de zeer laagdrempelige en informele contacten met de staf. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat er aan de KULAK een groter sociaal netwerk tussen de studenten en tussen de verschillende subfaculteiten bestaat, waardoor zij minder snel zullen opgeven en ook gemakkelijker elkaar om hulp zullen vragen. Het toont volgens de commissie in ieder geval aan dat een slaagpercentage van > 50% voor de generatiestudenten zeker geen onrealistische doelstelling is en dat hiervoor de inhoudelijke invulling van het programma niet aan kwaliteit moet inboeten. De bacheloropleiding wiskunde van de campus Heverlee stelt in het zelfevaluatierapport dat een slaagpercentage voor de generatiestudenten van 45% als een redelijk cijfer wordt beschouwd. De commissie vindt dat een slaagpercentage van 50% zou moeten worden nagestreefd. Het gemiddeld slaagpercentage (1993-2003) van de tweede kandidatuur aan de K.U.Leuven bedraagt 77.5%, terwijl het gemiddeld slaagpercentage voor de tweede kandidatuur aan de KULAK maar liefst 97% bedraagt. Deze verschillen zijn nog frappanter dan de resultaten voor de generatiestudenten. Als algemene regel hanteert de commissie de opvatting dat het gemiddeld slaagpercentage voor een tweede kandidatuur 80% zou moeten bedragen. De K.U.Leuven haalt een slaagpercentage
Katholieke Universiteit Leuven
139
06/2005
dat gemiddeld net iets lager ligt, maar de slaagpercentages aan de KULAK voor de tweede kandidatuur liggen opmerkelijk hoog. De commissie vraagt zich af of deze verschillen niet ten dele de overgangsproblemen van de KULAK studenten in de eerste licentie van de K.U.Leuven kunnen verklaren en stelt de vraag of de examens in de tweede kandidatuur aan de KULAK niet te gemakkelijk zijn. De aangehaalde redenen van een studentvriendelijker omgeving en laagdrempeligheid van de staf lijken toch eerder op te gaan voor een eerste kandidatuur. De commissie beveelt in ieder geval aan om deze vrij grote discrepantie in slaagpercentages, vooral in de tweede kandidatuur, nauwkeurig te onderzoeken teneinde de examens beter op elkaar af te stemmen in beide opleidingsplaatsen. De gemiddelde slaagpercentages in de eerste en tweede licentie bedragen respectievelijk 88% en 98%. Deze cijfers conformeren aan de streefcijfers van de commissie voor de licenties, zijnde ongeveer 90% en ongeveer 100%. De gemiddelde studieduur van de generatiestudenten wiskunde zijn weergegeven in Tabellen 2A en 2B. In Tabel 1A wordt de gemiddelde studieduur getoond van de studenten die zich als generatiestudenten hebben ingeschreven aan de K.U.Leuven en in Tabel 2B van de studenten die zich als generatiestudenten hebben ingeschreven aan de KULAK. Tabel 2A Doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde aan de K.U.Leuven voor die studenten die zich als generatiestudent hebben ingeschreven aan de campus Heverlee. Afstudeerjaar
Op tijd
+1 jaar
+2 jaar
1995 - 1996
16
9
4
0
0
29
4,59
4
7
1996 - 1997
14
5
2
0
0
21
4,43
4
5
1997 - 1998
23
4
1
0
0
28
4,21
4
3
1998 - 1999
20
6
6
0
0
32
4,56
4
7
1999 - 2000
10
8
3
0
0
21
4,67
4
8
2000 - 2001
19
5
2
0
0
26
4,35
4
4
2001 - 2002
10
3
3
0
0
16
4,56
4
7
2002 - 2003
15
5
1
2
0
23
4,57
4
7
Totaal
127
45
22
2
0
196
4,49
4
6
23,0%
11,2%
1,0%
0,0%
100,0%
Procentueel 64,8%
06/2005
140
+3 jaar
+>3 jaar
Totaal Gem
Jaren
Maanden
Katholieke Universiteit Leuven
Tabel 2B Doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde aan de K.U.Leuven voor die studenten die zich als generatiestudent hebben ingeschreven aan de campus Kortrijk. Afstudeerjaar
Op tijd
+1 jaar
+2 jaar
+3 jaar
+>3 jaar
1995 - 1996 1996 - 1997 1997 - 1998 1998 - 1999 1999 - 2000 2000 - 2001 2001 - 2002 2002 - 2003
3 6 13 7 8 6 5 8
0 2 0 1 2 4 0 1
0 0 0 1 2 4 1 1
0 0 0 0 0 0 0 1
0 0 0 0 0 0 0 0
10 13,2%
9 11,8%
1 1,3%
0 0,0%
Totaal 56 Procentueel 73,7%
Totaal Gem
Jaren
Maanden
4,00 4,25 4,00 4,33 4,50 4,86 4,33 4,55
4 4 4 4 4 4 4 4
0 3 0 4 6 10 4 7
76 4,35 100,0%
4
4
3 8 13 9 12 14 6 11
Uit deze tabellen blijkt de gemiddelde studieduur voor een generatiestudent die zich inschreef aan de campus Heverlee 4 jaar en 6 maanden bedraagt, terwijl de gemiddelde studieduur voor een generatiestudent die de kandidaturen aan de KULAK genoot, 4 jaar en 4 maanden bedraagt. De eerder vermelde overgangsproblemen in de eerste licentie van de KULAK studenten leidt dus duidelijk niet tot een globale studieduurvertraging voor deze studenten. Ongeveer 2/3 van alle generatiestudenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 4 jaar. De commissie vindt dit een aanvaardbaar percentage.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen wiskunde als zeer goed. Zij was onder de indruk van de kwaliteit en gedrevenheid van de alumni en heeft vastgesteld dat de afgestudeerde wiskundigen een zeer hoog niveau halen en voldoende breed zijn opgeleid om in diverse arbeidssectoren aan de slag te kunnen. Velen onder hen hebben een attitude van levenslang leren. De internationale mobiliteit van de studenten heeft een dramatisch laag peil bereikt. De opleiding erkent dat zij hieraan in het verleden onvoldoende aandacht heeft besteed en heeft een ZAP-lid aangesteld als Erasmus-coördinator. De commissie onderschrijft dit initiatief en moedigt de faculteit aan om te trachten om toch elk jaar een aantal studenten te motiveren om deel te nemen aan een internationale uitwisseling. Het onderwijsrendement en de doorstroomanalyse van de gecombineerde kandidaat-licentiaat opleiding is goed, maar de commissie signaleert enkele opvallende discrepanties tussen beide opleidingsplaatsen. Er zijn grote verschillen in de slaag-
Katholieke Universiteit Leuven
141
06/2005
percentages van de generatiestudenten tussen beide campussen. De slaagpercentages in de tweede kandidatuur aan de KULAK zijn opvallend hoog (bijna 100%). De commissie beveelt aan om de examens van de tweede kandidatuur aan een grondige analyse te onderwerpen en de lat in beide opleidingsplaatsen op dezelfde hoogte te leggen. Dit zou wellicht ook de overgangsproblemen van de KULAK studenten in de eerste licentie (gedeeltelijk) wegwerken. Deze overgangsproblemen zijn echter niet van die aard dat de KULAK studenten een studieduurvertraging oplopen, integendeel, ze studeren gemiddeld 2 maanden vroeger af dan hun collega’s, die de kandidaturen in Heverlee hebben gevolgd.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding wiskunde aan de K.U.Leuven/KULAK voldoen aan de criteria die vermeld zijn in de zes onderwerpen van het accreditatiekader. De opleiding wiskunde levert hoogstaande en academische geschoolde wiskundigen af, die de nodige vaardigheden hebben meegekregen voor hun beroepsloopbaan en een kritische attitude die aanzet tot levenslang leren. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: – vooreerst dient gesteld te worden dat de kwaliteitszorg op dit moment onvoldoende is: het JaDe systeem is afgeschaft en nieuwe systemen zijn nog niet operationeel. Behalve de dringende invoering van formele systemen van kwaliteitszorg, stelt de commissie ook dat de voltallige onderwijzende staf de kwaliteit van de opleiding moet dragen en belichamen. Zij betreurt de reserves van sommige stafleden t.a.v. georganiseerde systemen van interne kwaliteitszorg. – Opleidingsonderdelen zouden niet ‘voor het leven’ aan docenten mogen worden toegewezen; de commissie pleit voor een jaarlijkse herbevestiging, op basis van o.a. studentenenquêtes, van elke lesopdracht. – de informatieverstrekking aan de abituriënten is veelal gebrekkig; een duidelijker onderscheid tussen de huidige situatie en eventuele toekomstige scenario’s moet gemaakt worden; – de aandacht voor algemene en algemeen professionele competenties is voor verbetering vatbaar, vooral in de formulering van de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding, maar ook in de implementatie van deze eindtermen doorheen het ganse programma; – de invulling van de opleidingsonderdelen waarin het overbruggingsonderwijs is geïntegreerd zou – in samenspraak met de resonantiegroepen – aan een analyse moeten worden onderworpen, teneinde optimaal in te spelen op de noden van de abituriënten;
06/2005
142
Katholieke Universiteit Leuven
– de commissie beveelt een uitvalanalyse aan voor de eerste bachelor, teneinde de uitval van 50% van de studenten in het eerste jaar beter te kunnen duiden; – de examens en de beoordelingscriteria aan de campus Heverlee en de campus Kortrijk zouden aan een analyse moeten worden onderworpen, teneinde de grote verschillen in slaagpercentages aan beide opleidingsplaatsen te verklaren en deze analyse ten voordele te gebruiken; – het concept ‘begeleide zelfstudie’ is eerder fragmentarisch geïmplementeerd, de commissie pleit voor duidelijker facultaire beleidslijnen; – de staf aan de KULAK heeft een (te) hoge onderwijsbelasting; een betere verdeling van de onderwijslast zou wenselijk zijn; – er zijn voldoende voorzieningen voor studiebegeleiding, maar de commissie pleit voor een minder afwachtend en een meer preventief optreden, met name aan de campus Heverlee; – de deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s heeft een dramatisch laag peil bereikt. De opleiding zou ernaar moeten streven de studenten hiervoor te enthousiasmeren; – De commissie betreurt de (geografische) spreiding van de wiskundigen over verschillende departementen en faculteiten aan de campus Heverlee. Zij acht een overkoepelende structuur (centrum voor wiskunde) wenselijk, waarbij minstens het personeelsbeleid tot de bevoegdheden aan dit overkoepelend orgaan wordt toegewezen.
Katholieke Universiteit Leuven
143
06/2005
06/2005
144
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Wiskunde Bachelor en Master
Woord vooraf De commissie bezocht de opleidingen wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel van 24 tot 26 november 2004. Op dat moment liep het nieuwe bachelorprogramma een kleine twee maanden. De ervaringen van de studenten in het eerste bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het masterprogramma loopt nog niet. Het zal ingevoerd worden in het academiejaar 2007-2008. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Het oordeel over het tweede en derde bachelorjaar zijn gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de lopende kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma is gebaseerd op de huidige invulling van het programma en – wederom bij extrapolatie – op de huidige licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding wiskunde als volgt:
Vrije Universiteit Brussel
145
06/2005
De bacheloropleiding wiskunde Algemene doelstellingen – Bachelors moeten eenvoudige problemen leren ontleden en oplossen. – Ze moeten abstractievermogen ontwikkelen en de vaardigheid verwerven om logisch te redeneren en analytisch te denken. – Ze moeten een attitude verwerven van levenslang leren, moeten nieuwe materie kunnen structureren en verwerken. Ze moeten zelfstandig informatie leren opzoeken en bronnen van informatie met een kritische ingesteldheid leren benaderen. – Ze moeten zowel zelfstandig als samen met medestudenten leren werken en moeten hiertoe de nodige communicatieve vaardigheid verwerven. Ze moeten leren hun ideeën correct te formuleren, zowel mondeling als schriftelijk.
Domeinspecifieke eindtermen – Bachelors moeten kennis en begrip hebben van de wiskundige concepten, methodes en de bijhorende technieken, en moeten de vaardigheid ontwikkelen om deze toe te passen. Dit houdt in het beheersen van de taal van de wiskunde, de vaardigheid om een bewijs te leveren of te vervolledigen en om berekeningen uit te voeren. Communicatieve vaardigheid in de wiskunde, het kunnen formuleren en correct argumenteren, zowel mondeling als schriftelijk, is vereist. Ze moeten in staat zijn zelf eenvoudige problemen op te lossen. – Ze moeten kennis hebben van de fundamentele domeinen van de wiskunde en moeten een visie op de wiskunde ontwikkelen, begrijpen waarom zekere concepten worden ingevoerd en de samenhang zien tussen de verschillende theorieën. Ze moeten het esthetische aspect van wiskundige structuren en theorieën kunnen appreciëren. – Ze moeten kennis hebben van (één of meerdere) toepassingsgebieden en met name van de wiskundige methoden die daar gebruikt worden om aldus hun kennis van de wiskunde te kunnen zien in een ruimer wetenschappelijk kader. De betreffende toepassingsgebieden zijn deze die in de loop van de geschiedenis aanleiding gegeven hebben tot een belangrijke wiskundige activiteit (zoals bijvoorbeeld natuurkunde), of andere van meer moderne oorsprong (zoals bijvoorbeeld domeinen die aanleunen bij ICT en economie). Problemen uit dergelijk aanverwant gebied moeten wiskundig kunnen gemodelleerd worden, wiskundige methoden moeten kunnen aangewend worden om problemen te analyseren en op te lossen, tenslotte moeten resultaten geïnterpreteerd worden en teruggekoppeld naar de concrete situatie. – Ze moeten kunnen werken met wiskundige software zoals MAPLE en moeten over voldoende basisvaardigheden beschikken in het programmeren.
06/2005
146
Vrije Universiteit Brussel
De masteropleiding wiskunde Onderstaande algemene attitudes en vaardigheden zijn een verderzetting van de competenties die voor de Bachelors worden verwacht want ze worden zoals reeds hoger vermeld, cumulatief verworven doorheen de ganse opleiding. – Masters moeten in staat zijn op een gefundeerde wetenschappelijke wijze te denken en te handelen. – Ze moeten over abstractievermogen beschikken, moeten in staat zijn concrete problemen aan te pakken door onafhankelijk van de toepassing, logisch te redeneren en analytisch te denken. Ze moeten resultaten kunnen interpreteren en terugkoppelen naar de concrete situatie. – Ze moeten een attitude verworven hebben van levenslang leren en moeten over een kritische ingesteldheid beschikken. – Communicatieve vaardigheid is vereist, het correct kunnen formuleren en argumenteren, zowel mondeling als schriftelijk. Ze moeten zelfstandig kunnen werken en eveneens kunnen samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. – Ze behoren de internationale dimensie van onderwijs te hebben ervaren. – Ze moeten op de hoogte zijn van de dynamiek van het wetenschappelijk onderzoek.
Masters in Wiskunde met “Profiel 1 Fundamentele Wiskunde” – Ze moeten een grondige en gevorderde studie doorvoeren in Algebra, Analyse en Topologie (die als onderzoeksgerichte topics naar keuze voorkomen in de Master na Master) en in contact komen met nieuwe ontwikkelingen.
Masters in Wiskunde met “Profiel Stochastiek en Financiële Wiskunde” – Ze moeten zich gevorderde stochastische toepassingen eigen maken. – In meer toepassingsgerichte disciplines, zoals bijvoorbeeld verzekeringswiskunde en risicotheorie, moeten ze een niveau behalen dat ook communicatie mogelijk maakt, in een bedrijf bijvoorbeeld, met niet-wiskundigen.
1
Profiel: een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen van ten minste 9 studiepunten met als doel te komen tot een bepaald niveau van specialisatie binnen de opleiding. Minor: een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen van minimaal 24 studiepunten en maximaal 60 studiepunten waardoor de student die ervoor opteert, vlot kan doorstromen naar een andere opleiding van hetzelfde niveau of van een hoger niveau.
Vrije Universiteit Brussel
147
06/2005
Masters in Wiskunde met “Profiel Computerwetenschappen” – Ze moeten zowel analytisch als algoritmisch kunnen denken. – Ze moeten door de kennis van de achterliggende wiskundige theorie in staat zijn om eventueel, daar waar nodig, methoden aan te passen en te ontwerpen. – Ze moeten in één van de domeinen “Informatiesystemen”, “Artificiële intelligentie” of “Software ontwikkeling” een specialisatie doorvoeren, kennis maken met de nieuwste ontwikkelingen op dat vlak.
1.1.
Niveau en oriëntatie van de academische opleiding Wiskunde
De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van beide opleidingen (bachelor en master) als goed.
De bacheloropleiding wiskunde De bacheloropleiding heeft diepgaande academische doelstellingen, en is zeer sterk gericht op het beheersen van de fundamentele wiskunde. De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende aandacht heeft in de doelstellingen voor het beheersen van algemene competenties, algemeen wetenschappelijke competenties en de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. De commissie is echter wel pleitbezorger van een goed evenwicht tussen de zuivere wiskunde en de toegepaste wiskunde. De commissie is van oordeel dat de laatstgenoemde discipline wat onderbelicht is, waardoor het profiel van de opleiding sterk gericht is op de zuivere wiskunde. Dit profiel weerspiegelt zich ook in de specialisaties van de staf. Er is een zekere aandacht in de doelstellingen voor praktische vaardigheden, zoals communicatietechnieken en het gebruik van wiskundige software. Desalniettemin is de commissie van mening dat met name de aandacht voor de communicatieve vaardigheden van de studenten nog verhoogd dient te worden. De commissie heeft ook opgemerkt dat in de doelstellingen en eindtermen van de opleiding geen expliciete aandacht wordt besteed aan het lezen, schrijven en communiceren in een andere taal, typisch het Engels als internationale wetenschapstaal. Zij is van oordeel dat minstens een functionele kennis van het Engels van cruciaal belang is voor een pas afgestudeerde bachelor. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken van de bacheloropleiding aan de Vrije Universiteit Brussel (overigens aan vrijwel alle Vlaamse universiteiten) nog in onzekerheid verkeren over het juiste uitstroomprofiel van de bachelor wiskunde. De opleiding neemt het bijna voor evident aan dat de overgrote meerderheid van de bachelors zal doorstromen in het masterpro-
06/2005
148
Vrije Universiteit Brussel
gramma. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker en wellicht ook afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om de nodige aandacht te besteden aan deze vraag in de komende jaren.
De masteropleiding wiskunde De masteropleiding wiskunde gaat pas in voege vanaf het academiejaar 20072008. Daarnaast stelt zich de onzekerheid over de duur van de masteropleidingen. Het was ten tijde van de visitatie niet duidelijk of de decreetgever alsnog bereid zal kunnen worden gevonden om een tweejarig masterprogramma goed te keuren2. De commissie beoordeelt de doelstellingen van de masteropleidingen als goed en spreekt haar lof uit over de intensieve samenwerking met de Universiteit Antwerpen op het gebied van de fundamentele wiskunde en de plannen tot samenwerking met de Université Libre de Bruxelles op het gebied van statistiek en kanstheorie. Met name deze laatste samenwerking, indien beide instellingen tot een akkoord zullen komen, komt tegemoet aan de dringende noodzaak tot verbreding van de specialisaties in de masteropleiding en het versterken van het potentieel in de toegepaste wiskunde. De commissie merkt op dat een aantal doelstellingen van de masterprogramma’s redelijk vaag is geformuleerd. Zij citeert hierbij o.a. ‘masters behoren de internationale dimensie van het onderwijs te hebben ervaren’ en ‘masters moeten het esthetische aspect (van de wiskunde) appreciëren’. Ook hier beveelt de commissie aan om expliciet aandacht te besteden aan het functioneel beheersen van minstens het Engels en aan een heldere communicatie met vakgenoten, maar ook met een lekenpubliek. De commissie haalt als illustratie de eindverhandelingen aan, waarin zeer weinig aandacht wordt besteed aan de contextualisering van de probleemstelling, waardoor ze over het algemeen zeer weinig toegankelijk zijn voor wiskundigen met een andere specialisatie.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de bacheloropleiding als goed en van de masteropleiding als voldoende. De bacheloropleiding is volgens de commissie goed afgestemd op de eisen van de wetenschappelijke discipline en conformeert aan de internationale normen. De opleiding haalt een hoog niveau, met name op het vlak van de zuivere wiskunde. De toegepaste en numerieke wiskunde zou volgens de commissie een ruimere invulling verdienen. 2
Na de visitatie, in december 2004, schreef de Minister van Onderwijs in zijn beleidsnota “Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen” dat hij een tweejarige masteropleiding voor de opleidingen in de exacte wetenschappen genegen is.
Vrije Universiteit Brussel
149
06/2005
De masteropleidingen zijn volgens de commissie behoorlijk geprofileerd, maar zijn (noodgedwongen door de kleine staf) nogal beperkt in hun doelstellingen en nogal smal en eenzijdig georiënteerd. De commissie heeft begrip voor het feit dat de Vrije Universiteit Brussel zich heeft beperkt tot een drietal afstudeerrichtingen (zuivere wiskunde, stochastiek & financiële wiskunde, computerwetenschappen) waarin de universiteit zelfstandig of door samenwerkingsverbanden een voldoende aanbod kan aanbieden. Anderzijds is de commissie van oordeel dat de opleiding zeer sterk sequentieel is opgevat en leidt tot een zeer doorgedreven specialisatie in een relatief smal domein van de wiskunde; zij zou een meer modulaire invulling, met name van de masteropleiding, zeer wenselijk vinden.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de bacheloropleidingen als goed en van de masteropleiding als voldoende. Beide opleidingen streven een diepgaande academische vorming na, en zijn hoofdzakelijk gericht op een diepgaande studie van de zuivere wiskunde. De band met het beroepenveld is voor de bacheloropleiding eerder matig, en ook het belang van algemene competenties en vaardigheden wordt onderbelicht in de doelstellingen van de bacheloropleiding. Het niveau van beide opleidingen kan de internationale toets doorstaan. De commissie heeft begrip voor de beperkingen van de kleine staf in het aanbieden van afstudeerrichtingen, maar beveelt aan om de programma’s meer modulair (minder sequentieel) in te richten.
Onderwerp 2: Programma Beschrijving van het bachelorprogramma Teneinde de overgang van het secundair onderwijs te vergemakkelijken, werd de bestaande kandidatuuropleiding van 2 * 60 studiepunten omgevormd tot de eerste twee bachelorjaren plus de helft van het derde bachelorjaar (totaal 150 studiepunten). De vrijgekomen 30 studiepunten bieden de mogelijkheid om de brugcursus wiskunde te incorporeren in de opleidingsonderdelen van het eerste bachelorjaar. De resterende 30 studiepunten bestaan uit een pakket van ingedaalde opleidingsonderdelen van de huidige eerste licentie. Het programma van het eerste bachelorjaar bestaat uit een verplicht pakket van 45 studiepunten en één van de twee verbredende keuzes (fysica of informatica) van 12 studiepunten. Het totaal aantal studiepunten bedraagt in het eerste bachelorjaar slechts 57. In het tweede bachelorjaar volgen de studenten een verplicht pakket van 45 studiepunten en opnieuw één van twee keuzemogelijkheden voor 15 studiepunten. In het derde bachelorjaar volgen de studenten een verplicht pakket van 27 studiepunten.
06/2005
150
Vrije Universiteit Brussel
Verder kiezen de studenten voor het profiel Fundamentele Wiskunde of het profiel Stochastiek en Financiële Wiskunde, of zetten ze consequent hun keuze uit de eerste twee bachelorjaren voort met een profilering die recht geeft op een minor in Fysica of een minor in Informatica. Het programma is zodanig samengesteld dat in de twee profielen de studenten nog voor minstens 12 studiepunten eigen keuzes kunnen maken uit een ruime profileringslijst van zowel verbredende als gespecialiseerde opleidingsonderdelen Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de Vrije Universiteit Brussel wordt gepresenteerd in Tabel 1. Tabel 1 Overzicht van het bachelorprogramma wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel.
jaar
Alge- Calculus Lineaire Natuur- Statistiek, meen Analyse Algebra, kunde Numerieke (overAlgebra, en discrete gang) Analytische wiskunde Meetkunde, Meetkunde
BA 1 (30)3
infor- Andere Keuze Profiel matica (Minor) - funda- fysica mentele - inforwiskunde matica - stochastiek OF en finanPROFIEL ciële wiskunde OF KEUZE
12
6 + 12 = 18
–
6
6
34
12
–
BA 2
6+9 = 15
9+3+6 + 3 = 21
–
9
–
–
15
–
BA 3
6 + 35 =9
66
–
9 + 3 = 12
–
–
(36)7
(36)7
36
45
0
27
6
3
63 of 27
0 of 36
TOT.
(30)
3
Er is geen specifiek overgangsopleidingsonderdeel voorzien, volgens de zelfevaluatie is dit ingebouwd in de verschillende opleidingsonderdelen van de eerste bachelor, en is het gewicht dat gehecht wordt aan de overgangsthematiek 30 studiepunten.
4
Nieuwe ontwikkelingen in de wiskunde
5
Differentiaalvergelijkingen en dynamische systemen
6
Topologie
7
3 of 6 studiepunten hiervan zijn voorbehouden voor projectwerk
Vrije Universiteit Brussel
151
06/2005
Beschrijving van het masterprogramma Het éénjarige masterprogramma heeft een verplichte kern van 36 studiepunten, bestaande uit 3 opleidingsonderdelen (functionaal analyse II, gevorderde kanstheorie en grondslagen van de wiskunde) en de meesterproef, die een gewicht van 18 studiepunten heeft meegekregen. De overige 24 studiepunten worden gekozen uit één van volgende 3 profielen: fundamentele wiskunde, stochastiek & financiële wiskunde en computerwetenschappen. Daarnaast heeft de Vrije Universiteit Brussel ook een éénjarige master-na-master uitgewerkt. Deze manama voorziet in een eindverhandeling van 30 studiepunten, aangevuld met 30 studiepunten, te kiezen uit een ruime lijst van keuzeopleidingsonderdelen, die worden aangeboden in samenwerking met de Universiteit Antwerpen (voornamelijk zuivere wiskunde: algebra en analyse) en – indien de onderhandelingen succesvol kunnen worden afgesloten – met de Université Libre de Bruxelles (voornamelijk toegepaste wiskunde: statistiek en stochastiek). Nu de decreetgever een tweejarige master in de wiskunde genegen lijkt (cfr. beleidsnota van de Minister van Onderwijs, december 2004), kan verwacht worden dat beide éénjarige opleidingen zullen worden geïntegreerd tot één tweejarige master met één eindverhandeling.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bachelorprogramma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. Zij beschouwt de voorliggende bacheloropleiding als een ‘klassieke’ of traditionele academische opleiding, die sterk gericht is op de zuivere wiskunde. Er is geen verplicht opleidingsonderdeel natuurkunde. Studenten kunnen bijgevolg afstuderen als bachelor in de wiskunde zonder natuurkunde te hebben gevolgd. De commissie heeft sympathie voor deze radicale keuze, en bevestigt dat wiskunde studenten niet moeten worden overladen met natuurkundige opleidingsonderdelen, maar merkt anderzijds op dat het wenselijk is dat de studenten in de opleiding kennis maken met een aantal disciplines die sterk verbonden zijn aan de wiskunde. Deze verbanden kunnen uiteraard ook direct in een wiskunde cursus worden gelegd, bijvoorbeeld bij de bespreking van de toepassingen van een bepaalde theorie. De commissie heeft waardering voor het opleidingsonderdeel ‘Nieuwe ontwikkelingen in de wiskunde’, dat gedeeltelijk bestaat uit een caleidoscopisch college en gedeeltelijk uit het aanleren van het computerpakket ‘Maple’. Zij onderschrijft dat de studenten reeds vroeg in hun opleiding in aanraking dienen te komen met
06/2005
152
Vrije Universiteit Brussel
nieuwe ontwikkelingen in de wiskunde en/of toepassingen van wiskundige technieken in andere disciplines. Zij beveelt aan om het programma van het tweede jaar zodanig aan te passen dat ook deze studenten de gelegenheid hebben om de voordrachten die in het kader van dit opleidingsonderdeel worden georganiseerd bij te wonen. Daarnaast is het beheersen van de elementaire wiskundige pakketten essentieel. De commissie betreurt het feit dat het aanleren van het wiskundige tekstverwerkingspakket LaTeX slechts in het tweede bachelorjaar is geprogrammeerd, in haar oordeel kunnen de studenten niet vroeg genoeg een dergelijk belangrijke vaardigheid beheersen. De toegepaste wiskunde (statistiek, numerieke en discrete wiskunde) krijgt weliswaar een aanvaardbaar aantal studiepunten toebedeeld, maar is in de visie van de commissie te eng geprofileerd met een zware nadruk op de wiskundige statistiek en een onderbelichting van de numerieke wiskunde en modelleertechnieken. De commissie hoopt dat de Vrije Universiteit Brussel op korte termijn de nodige expertise in huis kan halen om dit onevenwicht te corrigeren. De studenten die de optie toegepaste wiskunde kiezen worden bovendien geconfronteerd met een overladen programma, dat zeer weinig ruimte laat voor keuzemogelijkheden en dat weinig structurele aandacht besteedt aan projectwerk en zelfstudie. Het aandeel meetkunde (inclusief affiene en projectieve meetkunde) is volgens de commissie aan de hoge kant. Anderzijds mist de commissie in het basisprogramma een aantal opleidingsonderdelen in het domein van de analyse, bijvoorbeeld een opleidingsonderdeel partiële differentiaalvergelijkingen. In het algemeen omschrijft de commissie het bachelorprogramma als nogal ‘introvert’; zij vreest dat de studenten te weinig het verband zien tussen de geïdealiseerde wiskunde en de niet axiomiseerbare realiteit.
Masterprogramma De commissie is van oordeel dat het voorgestelde masterprogramma, met de drie profielen wellicht het best haalbare is voor de beperkte staf aan de Vrije Universiteit Brussel en beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en inhoud van het programma als goed. Zij waardeert de inspanningen van de opleiding om toch een maximale differentiatie aan te brengen binnen de beperkte mogelijkheden en spreekt haar lof uit over de interuniversitaire samenwerkingen en gemeenschappelijke opleidingsonderdelen. De commissie acht het wenselijk dat vooral in de licentie- en masterprogramma’s meer aandacht wordt besteed aan de toepassingen van de wiskunde in andere disciplines. Dit werd ook reeds opgemerkt in hoofdstuk 1 (doelstellingen), maar de commissie vindt dit dan ook één van belangrijkste verbeterpunten van de opleidingen wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel.
Vrije Universiteit Brussel
153
06/2005
2.2. De academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed. Beide programma’s besteden een ruime aandacht aan kennisontwikkeling en de studenten krijgen hun onderricht in een omgeving waar fundamenteel onderzoek hoog in het vaandel staat. De commissie heeft waardering voor de aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude bij de studenten. Op sommige terreinen van de wiskunde ontbreekt in de kleine staf voldoende kritische massa om volledig aan te sluiten bij de meest recente ontwikkelingen in de specialisatie, maar de commissie oordeelt dat de opleiding dit naar beste vermogen heeft opgelost door gastprofessoren aan te stellen en door samenwerkingen aan te gaan met andere universiteiten.
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van beide programma’s als voldoende, maar wenst toch haar bezorgdheid uit te spreken over een aantal aandachtspunten. De keuzemogelijkheden in het uitdovende kandidaatsprogramma, het uitdovende licentieprogramma maar ook in het lopende bachelorprogramma en het in te voeren masterprogramma zijn vrij klein. De studenten kunnen weliswaar een ‘profiel’ of ‘minor’ kiezen, maar binnen die keuze zijn de opleidingsonderdelen in vele gevallen volledig vastgelegd. De opmerking van de commissie dat het programma te sequentieel is opgebouwd houdt hiermee nauw verband. In het huidige bamaprogramma, profiel fundamentele wiskunde, zal de student achtereenvolgens Algebra I, Algebra II, Algebra III en Algebra IV hebben gevolgd. De commissie merkt op dat deze verdiepende (en verengende) programmering de mogelijkheden tot internationale uitwisseling van de studenten beperkt. De commissie pleit bijgevolg voor een meer modulaire opbouw van het programma, waarbij de studenten meer mogelijkheden krijgen om opleidingsonderdelen te kiezen buiten de gekozen specialisatie. Tegenover het relatief beperkt aantal studiepunten dat de studenten vrij kunnen kiezen staat de zeer uitgebreide lijst van keuzemogelijkheden met vaak een beperkt aantal studiepunten. De commissie acht enige rationalisering in deze zeer wenselijk. Bovendien ontbreekt een aantal keuzemogelijkheden, zoals biostatistiek en meer in het algemeen, toepassingen van de wiskunde in de levens- en gezondheidswetenschappen.
2.4. Studieomvang De kandidatuuropleiding en de licentieopleiding omvatten beide 120 studiepunten. De nieuwe opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten en de masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar.
06/2005
154
Vrije Universiteit Brussel
2.5. Studietijd Voor de begroting van de studietijd van het nieuwe bachelorprogramma heeft de opleiding een eenvoudige formule toegepast, waarbij het aantal uren hoorcollege wordt vermenigvuldigd met 3 en het aantal uren werkcollege of seminarie wordt vermenigvuldigd met een factor 2. De som van deze factoren levert dan een schatting op van de vereiste studietijd. Ad hoc werd soms een factor aangepast, op basis van ervaringen uit de uitdovende kandidaats- en licentiaatprogramma’s. De commissie is van mening dat dergelijke berekening wellicht een goede eerste stap is bij het opstellen van het programma, maar dat een onmiddellijke opvolging met meer gesofistikeerde en accurate meetinstrumenten dringend dient te worden doorgevoerd. Immers, tijdens het lopende academiejaar is niet alleen het overbruggingsonderwijs geïntegreerd in de opleidingsonderdelen van het eerste bachelorjaar, de grondige programmawijziging heeft bovendien geleid tot sterk verschillende leerinhouden van de verschillende opleidingsonderdelen. De eerste (maar noodzakelijkerwijze beperkte en onvolledige) indrukken van de studenten uit het eerste bachelorjaar zijn vrij positief. De studenten getuigen wel dat de recente invoering van het semestersysteem de studiedruk heeft verhoogd, omdat het aantal weken waarin effectief college wordt gegeven is gereduceerd tot 26 weken, waardoor het onderwijstempo ook is verhoogd. De commissie heeft vastgesteld dat de programmering van de opleidingsonderdelen in bepaalde keuzerichtingen nog voor verbetering vatbaar is: in sommige opties wordt in één semester tot 6 uur per week hoorcollege in de natuurkunde geprogrammeerd. Dit is te veel en bemoeilijkt het verwerkingsproces van de studenten. De lopende tweede kandidatuur en licenties zijn wel goed geoptimaliseerd, door een centraal systeem van elektronische studentenbevragingen (zie onderwerp 5). Uit de getuigenissen van de studenten in deze studiejaren heeft de commissie ook geen significante discrepanties tussen begrote en reële studietijd kunnen afleiden.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma als voldoende. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding voornamelijk de traditionele werkvormen gebruikt van hoorcollege en oefensessies. Op zich heeft de commissie hier geen problemen mee, het klassieke ‘bord en krijt’ onderwijs is uitstekend geschikt voor colleges in theoretische wiskunde. De commissie waardeert daarenboven dat het cursusmateriaal voor de studenten van het eerste jaar gratis ter beschikking wordt gesteld. De commissie is van mening dat het aantal contacturen, hoewel reeds gereduceerd in het bachelorprogramma, nog steeds aan de hoge kant is en dat het aandeel zelfstudie en projectwerk in het eerste en tweede bachelorjaar verhoogd dient te worden. Het projectwerk wordt bovendien vrij laat geprogrammeerd. De commissie
Vrije Universiteit Brussel
155
06/2005
is van mening dat het projectwerk gezamenlijk gedragen zou moeten worden en van een gemeenschappelijke visie zou moeten uitgaan. De invoering van het ICT in het onderwijs verloopt moeizaam. Naast een structureel tekort aan computerfaciliteiten voor het zelfstandig werk van de studenten (zie onderwerp 4), zou de opleiding volgens de commissie een verhoogde aandacht moeten schenken aan het gebruik van de computer in verschillende opleidingsonderdelen. Dit houdt uiteraard nauw verband met de laattijdige invoering van het projectwerk. De commissie heeft waardering voor de oefeningensessies, die over het algemeen aan zeer kleine groepen studenten worden verstrekt. Hier moedigt de commissie het onderwijzend personeel aan om deze kleinschaligheid maximaal te benutten en de interactiviteit met de studenten en de zelfwerkzaamheid van de studenten te maximaliseren. Het gebruik van het elektronische leerplatform, het invoeren van zelfstudieopdrachten, het presenteren voor de medestudenten van zelfstandige studieopdrachten is volledig afhankelijk van de initiatieven van de individuele docenten. De commissie pleit hier voor een meer duidelijke facultaire beleidslijn. Het instellingsbrede onderwijsconcept “competentiegericht leren in flexibel onderwijs” staat – voor wat de opleidingen wiskunde betreft – nog in de kinderschoenen. Op basis van de plannen voor de bachelor- en masterprogramma’s heeft de commissie echter goede hoop dat de implementatie van andere werkvormen en onderwijsvormen in de komende jaren verbeterd zal worden.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie heeft een zeer positief oordeel over de examenvormen. Zij heeft een aantal examenopdrachten bestudeerd en is van oordeel dat de examens zeer sterk gericht zijn op het meten van het inzicht van de studenten. Een grote fractie van de examens bestaat uit een schriftelijke voorbereiding met een mondelinge toelichting door de student. Er is een grote aandacht voor ‘open boek examens’. Uit de getuigenissen van de studenten blijkt dat zij een positief oordeel hebben over de examinering en dat zij van mening zijn dat zij fair beoordeeld worden. De opleiding organiseert daarenboven een verplichte ‘pretoets’, die de studenten de mogelijkheid biedt om zich bij de aanvang van de studies te toetsen en eventuele zwakke punten vroegtijdig op te sporen en de remediëren.
06/2005
156
Vrije Universiteit Brussel
Daarnaast beveelt de commissie aan om halverwege het eerste semester van het eerste jaar een diagnostische toets of proefexamen te organiseren, teneinde de studenten de gelegenheid te geven om voor zichzelf na te gaan in welke mate zij de leerstof beheersen en kunnen toepassen.
2.8. De Masterproef De licentiaatsverhandeling heeft een gewicht van 22 studiepunten; de masterproef had een gewicht van 18 studiepunten in het voorgestelde éénjarige programma en van 30 studiepunten in de éénjarige manama. Het gewicht van de masterproef in een tweejarig masterprogramma was ten tijde van de visitatie nog niet bekend. De commissie heeft een aantal eindverhandelingen doorgenomen en komt tot de vaststelling dat de wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen goed is. De commissie merkt op dat de studenten in hun eindverhandeling te weinig aandacht besteden aan een bevattelijke contextualisering, situering en duiding van de probleemstelling, waardoor een aantal eindverhandelingen bijzonder moeilijk leesbaar is, zelfs al voor wiskundigen met een andere specialisatie. De commissie heeft waardering voor de mondelinge presentatie en verdediging van de eindverhandeling. Zij heeft vernomen dat op deze presentatie een breder publiek van wiskundigen aanwezig is (medestudenten, leden van het AAP en ZAP). Tijdens deze mondelinge verdediging wordt de probleemstelling beter gesitueerd. De commissie zou het wenselijk achten dat minstens één medebeoordelaar van de eindverhandeling een andere (wiskunde) specialisatie heeft.
2.9. Toelatingsvoorwaarden De Vrije Universiteit Brussel had tot het academiejaar 2003-2004 een gemeenschappelijke eerste kandidatuur voor de wiskunde en de natuurkunde. Deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur is afgeschaft bij de invoering van het bamaprogramma. De gegevens in Grafiek 1 tonen bijgevolg het aantal generatiestudenten van de voorbije 10 jaar voor deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur.
Vrije Universiteit Brussel
157
06/2005
Grafiek 1 Aantal generatiestudenten per academiejaar in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde van de Vrije Universiteit Brussel. 30
20
10
0 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
In de tweede kandidatuur zaten de voorbije tien jaar tussen de 5 (1993-1994) en 13 (1998-1999) studenten. Het gemiddeld aantal studenten in de voorbije 10 jaar in de tweede kandidatuur bedraagt 9,6. De commissie vindt het lage aantal studenten zorgelijk en is van oordeel dat de opleiding wiskunde dringend een sterk rekruteringsbeleid moet voeren, met een scherpe profilering en goede PR-inspanningen. De commissie heeft immers vastgesteld tijdens de gesprekken die zij met de studenten heeft gevoerd dat de studenten over het algemeen zeer bewust voor de Vrije Universiteit Brussel hebben gekozen. Naast de voor de hand liggende geografische redenen, werden verder vooral volgende punten aangehaald: de vrijzinnigheid van de universiteit, de kleinschaligheid van de opleiding, de laagdrempeligheid van de staf en de ligging in een metropool. De commissie heeft vernomen dat de faculteit overweegt om een stafmedewerker ‘public relations’ aan te stellen. Zij ondersteunt sterk deze intentie en stelt in het algemeen dat de opleiding wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel meer naar buiten moet treden en haar sterke troeven beter moet uitspelen. De aansluiting van het programma op de kwalificaties van de instromende studenten is goed. De opleidingsverantwoordelijken onderhouden nauwe contacten met de secundaire scholen en in het nieuwe bachelorprogramma zijn 30 studiepunten voorzien om de overgang van het secundair onderwijs naar het universitaire onderwijs te versoepelen. De studenten in het eerste bachelorjaar, waarmee de commissie heeft gesproken, getuigen dat zij geen noemenswaardige problemen
06/2005
158
Vrije Universiteit Brussel
ondervinden bij deze overgang en dat de bacheloropleiding eventuele lacunes in de voorkennis van de studenten effectief wegwerkt.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma In het algemeen heeft de commissie een positief oordeel over het bachelor-, licentieen masterprogramma wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel. De studenten krijgen een gedegen academische wiskunde opleiding, met nadruk op fundamentele wiskunde en wetenschappelijk onderzoek. De bacheloropleiding zorgt voor een goede overgang vanuit het secundair onderwijs en de eindverhandelingen zijn van goed niveau. Enkele zorgpunten van de commissie zijn: de lage studentenaantallen en de beperkte waaier aan specialisaties van de staf, de te sequentiële opbouw van het programma wat tot ver doorgedreven specialisatie leidt en (internationale) uitwisselingen van de studenten bemoeilijkt en de nog wat gebrekkige invoering van ICT in het onderwijs. De studeerbaarheid van het programma is goed en het overbruggingsonderwijs, dat geïncorporeerd is in de opleidingsonderdelen van het eerste semester van het eerste bachelorjaar, werkt goed. De overgang van het jaarsysteem naar het semestersysteem heeft nog enkele kinderziekten, waaraan de opleidingsverantwoordelijken de nodige aandacht dienen te geven. Anderzijds heeft de commissie waardering voor de examinering van de studenten en de bestaande en geplande samenwerkingen met andere universiteiten om de aangeboden specialisaties uit te breiden. De commissie besluit hierdoor dat de staf zeer lovenswaardige inspanningen levert om binnen haar eigen beperkingen een degelijke opleiding wiskunde aan te bieden.
Onderwerp 3: Inzet van personeel 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed. Zij heeft waardering voor het aanstellingsbeleid, dat sterk internationaal georiënteerd is. Zij heeft dan ook kunnen vaststellen dat de beperkte staf uit verschillende nationaliteiten is opgebouwd en dat de buitenlandse, niet-Nederlandstalige ZAP-leden het Nederlands goed beheersen. Zij looft verder de grote aandacht die bij de invulling van nieuwe vacatures wordt besteed aan de onderwijskundige kwaliteiten van de kandidaten; niet alleen is een onderwijskundige professionalisering verplicht voor beginnende ZAP-leden, bovendien wordt in sommige gevallen aan de kandidaten gevraagd een modelles te verzorgen. De commissie zou het wenselijk achten dat ook nieuw aangestelde AAP-leden die in het onderwijs betrokken zijn, de mogelijkheid zouden hebben om zich onderwijskundig te professionaliseren.
Vrije Universiteit Brussel
159
06/2005
Het personeelsbeleid van de opleiding wiskunde getuigt van slagkracht. De commissie heeft kunnen vaststellen dat problemen met docenten of assistenten kordaat worden aangepakt en dat de opleiding in deze kort op de bal speelt. Tegenover de hoge individuele kwaliteiten van de leden van het onderwijzend personeel, staat een wat gebrekkige algemene visie op het onderwijsbeleid van de opleiding. De commissie zou het wenselijk achten dat de opleiding zich beter zou organiseren en een gemeenschappelijke visie zou ontwikkelen op het onderwijsbeleid. Wat dit betreft is de opleiding nogal op zichzelf gericht en loopt ze soms achter op de moderne ontwikkelingen in het onderwijs.
3.2. Eisen academische gerichtheid De academische gerichtheid van de staf is zonder meer goed. De commissie waardeert de onderzoeksdeskundigheid van de staf en stelt vast dat de wetenschappelijke output van de staf vlot de internationale vergelijking kan doorstaan. Zij stelt dat de staf stevig publiceert in internationale tijdschriften, nationaal en internationaal samenwerkt in deze onderzoeksactiviteiten en een groot aantal tijdelijke buitenlandse postdoctorale medewerkers weet aan te trekken. In de periode 2000-2004 heeft de opleiding wiskunde een 8-tal doctoraten afgeleverd. Dit is volgens de commissie een behoorlijk aantal voor een staf van 8 ZAP-leden.
3.3. Kwantiteit van het personeel De opleiding wiskunde beschikt over 8 VTE ZAP-leden en 3,9 VTE AAP/BAP-leden. Het gemiddeld aantal studenten over de voorbije drie jaar in de opleiding wiskunde bedraagt 588, waardoor de student-staf ratio 7,25 bedraagt. Voor een opleiding die zowel de bachelor- als de masterprogramma’s aanbiedt is een bestaffing van 8 VTE ZAP-leden in het oordeel van de commissie het minimum minimorum. De indeling van de vakgroep wiskunde in onderzoeksgroepen leek de commissie op het eerste zicht eigenaardig. Naast de onderzoeksgroepen Algebra (ALGB; 2,1 VTE ZAP-leden), Analyse, Algemene en Algebraïsche Topologie (AATO; 3 VTE ZAPleden) en Toegepaste Wiskunde (TWIS; 1,3 VTE ZAP-leden), worden in het zelfevaluatierapport ook de onderzoeksgroepen Fundamenten van de exacte wetenschappen (FUND; 0 VTE ZAP-leden) en Analyse en Didactiek van de Wiskunde (ANAL; 1,5 VTE ZAP-leden) vermeld. De commissie heeft vernomen dat de onderzoeksgroep “Analyse
8
06/2005
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de eerste kandidatuur gemeenschappelijk was voor wisen natuurkunde; waardoor de student-staf ratio te hoog is; indien men aanneemt dat 50% van de studenten in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur studenten wiskunde waren, bekomt een SSR van ongeveer 6.
160
Vrije Universiteit Brussel
en Didactiek van de Wiskunde” zich vanaf volgend academiejaar exclusief zal toeleggen op de didactiek van de wiskunde en dat de analyse zal worden overgedragen aan de onderzoeksgroep AATO voor wat de ‘set-valued’ en functionaalanalyse betreft en aan de onderzoeksgroep TWIS voor wat de numerieke analyse betreft. Hierdoor zal de onderzoeksgroep ANAL meer op het kader van de wiskundeopleiding worden gefinancierd. De onderzoeksgroep FUND is een interdisciplinaire groep die wordt gefinancierd door het Bijzondere Onderzoeksfonds. De commissie is hierdoor enigszins gerustgesteld, maar pleit toch sterk voor een centralisatie van de wiskundigen aan de Vrije Universiteit Brussel in één departement of centrum voor wiskunde. Dit zou het wellicht mogelijk maken om de onderwijslast van het eigen en het serviceonderwijs beter te spreiden en zou meer slagkracht genereren om de gewenste specialisaties aan te trekken bij nieuwe benoemingen. Het is duidelijk dat de disciplines in de toegepaste wiskunde sterk ondervertegenwoordigd zijn in de staf. De commissie ondersteunt de initiatieven om deze specialisaties te versterken middels een samenwerking met de Université Libre de Bruxelles en is van mening dat er dringend minstens één VTE ZAP-lid dient te worden aangeworven in de toegepaste wiskunde.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie heeft een positief oordeel over de kwaliteit van het personeel, zowel op het vlak van onderwijs als van onderzoek. Zij acht daarentegen de kwantiteit van het personeel bijna kritisch. Met name de disciplines in de toegepaste wiskunde zijn ondervertegenwoordigd in de staf en deze situatie wordt stilaan zorgelijk. De commissie beveelt aan om dringend de toegepaste wiskunde te versterken met minstens één VTE ZAP kader. De individuele leden van het onderwijzend personeel zijn zeer gemotiveerd en goed bereikbaar voor de studenten. Ook op het vlak van personeelsbeleid getuigt de opleiding – binnen de beperkte financiële middelen – van slagkracht. De commissie pleit er wel voor dat de opleiding een gemeenschappelijke onderwijsvisie ontwikkelt die door alle personeelsleden wordt gedragen.
Onderwerp 4: Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen Tijdens de visitatie heeft de commissie de gebouwen, leslokalen, bibliotheken en computerpractica die gebruikt worden in de opleidingen wiskunde uitgebreid bezocht. De Vrije Universiteit Brussel groepeert op haar campus in Etterbeek alle faculteiten en opleidingen, uitgezonderd de gezondheidswetenschappen.
Vrije Universiteit Brussel
161
06/2005
De visitatiecommissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende, maar maant sterk aan tot maatregelen, gezien een aantal materiële voorzieningen zorgwekkend begint te worden. De centrale bibliotheek voldoet net aan de minimumeisen voor een instelling die een volledige opleiding en een doctoraatsprogramma aanbiedt. Het zelfevaluatierapport beschrijft zelf de collectie als “een matig boekenbestand en een ondermaats tijdschriftenbestand”. De universiteit tracht dit te compenseren door de elektronische tijdschriften en het interbibliothekair leenverkeer in de verf te zetten, maar de commissie vindt dat deze noodmiddelen onvoldoende zijn en beveelt met aandrang aan om de bibliotheekcollectie op een redelijk peil te brengen. De commissie was enigszins teleurgesteld tijdens het bezoek aan het zelfstudiecentrum. Zij heeft vastgesteld dat het zelfstudiecentrum de laatste 8 jaren op geen enkele wijze is gemoderniseerd. Hierdoor is de infrastructuur, met name de handboeken en de computers, sterk verouderd. Blijkens de getuigenissen van een medewerker is een aantal nieuwe computers aangekocht, maar ontbreekt het technisch personeel om deze machines te installeren en te onderhouden. De commissie vindt dit bijzonder betreurenswaardig. Zij vindt het initiatief van het zelfstudiecentrum zeer belangrijk, en onderschrijft de noodzakelijkheid van een aangename ruimte waar de studenten in alle rust en comfort en onder begeleiding van assisterend personeel kunnen werken. Hoewel de opleiding beschikt over een aantal computerlabo’s waarin o.a. practica worden gegeven, is de beschikbaarheid van performante systemen met relevante software voor wiskunde studenten tamelijk beperkt. De commissie heeft vastgesteld dat de Vrije Universiteit Brussel niet over campuslicenties beschikt van een aantal elementaire wiskundige softwarepakketten. Hierdoor zijn de studenten niet in de mogelijkheid om thuis (off-campus) met deze pakketten te werken. De commissie betreurt dit en beveelt aan om een aantal campuslicenties aan te schaffen. In het algemeen is de commissie van oordeel dat de leslokalen en andere materiële voorzieningen weinig uitnodigend zijn. Een wat meer opgefleurde omgeving zou volgens de commissie aanzetten tot een groter gevoel van welbehagen bij studenten en personeel.
4.2. Studiebegeleiding De studievoorlichting aan abituriënten geschiedt op een adequate wijze, er worden verschillende initiatieven opgezet op institutioneel, facultair en departementeel niveau. De studenten getuigen dat zij correct worden ingelicht en niet echt voor verrassingen komen te staan in de loop van hun studie. Binnen de opleiding is er voor elk studiejaar één ZAP-lid dat fungeert als contactpersoon met de studenten. Hierdoor wordt eerstelijnshulp geboden bij problemen. De commissie waardeert dit.
06/2005
162
Vrije Universiteit Brussel
De eerstejaarsstudenten zijn ook vertegenwoordigd in spreekbuisgroepen. Omdat deze groepen facultair zijn samengesteld en gezien de kleine studentenaantallen in de opleiding wiskunde, maken de eerstejaars wiskundestudenten vrijwel geen gebruik van dit forum. Instellingsbreed is er verder een ombudspersoon en een psychosociale dienst. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de studenten via verschillende formele en informele kanalen gemakkelijk het onderwijzend personeel kunnen bereiken en dat gesignaleerde problemen efficiënt en snel worden opgelost. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed. Zij heeft een bijzondere waardering voor de pretoets die wordt afgenomen aan de beginnende studenten, teneinde hen te helpen vast te stellen waar zij eventueel nog lacunes hebben in hun kennis en op welke wijze dit verholpen kan worden. De pretoets wordt uitgebreid besproken met de betrokken student en de resultaten van de pretoets zijn vertrouwelijk, ook voor de leden van het ZAP-kader. De opleidingsverantwoordelijken beginnen zich stilaan bewust te worden van het feit dat zij door die goede informele contacten het formele kader wat hebben verwaarloosd. Hierdoor zijn de studenten niet altijd goed op de hoogte van de mogelijke flexibiliteit van hun programma en de mogelijkheid om ook buiten het wiskunde curriculum keuzeopleidingsonderdelen te volgen. De commissie heeft een bijzondere waardering voor de uitvalanalyse die de opleiding heeft uitgevoerd. Dit is uniek in het Vlaamse wiskunde onderwijs. De conclusies van deze uitvalanalyse zijn bijzonder interessant. Een opmerkelijke conclusie is: “Studenten die meer dan 10/20 halen op de pretoets wiskunde, hebben 70% kans op slagen; studenten die een onvoldoende halen op de pretoets hebben minder dan 20% kans op slagen”. Dit neemt niet weg dat de slaagpercentages aan de Vrije Universiteit Brussel opvallend laag zijn (zie onderwerp 6). De commissie beveelt bijgevolg aan de resultaten van de uitvalanalyse in detail te bestuderen en maatregelen te ontwikkelen om het aantal afhakers in de wiskunde te reduceren.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie heeft een positief oordeel over de studievoorlichting en studiebegeleiding. Zij vindt de materiële voorzieningen nog net voldoende, maar stelt dat de situatie stilaan zorgwekkend wordt. Zij beveelt aan hernieuwde inspanningen te leveren om moderne computers en software te voorzien in het zelfstudiecentrum en in de verschillende computerlabo’s. Zij beveelt verder aan dat een aantal campuslicenties wordt aangekocht van essentiële software. Het aanbod aan tijdschriften en boeken in de bibliotheek bereikt stilaan een kritische ondergrens; een investering in de uitbreiding en modernisering van het aanbod dringt zich op.
Vrije Universiteit Brussel
163
06/2005
De commissie wenst haar bijzondere waardering uit te spreken over de uitvalanalyse die de faculteit wetenschappen heeft uitgevoerd. Deze studie bevat een aantal interessante conclusies, die zouden kunnen helpen om de slaagpercentages van de studenten enigszins op te drijven. Ook de pretoets is een bijzonder interessant initiatief, en blijkt bovendien een sterke predictieve waarde te hebben voor de verdere slaagkansen van de studenten.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De opleiding wiskunde wordt verzorgd door het departement Wiskunde, in 1996 omgedoopt tot de vakgroep Wiskunde. Organisatorisch functioneert de vakgroep Wiskunde voornamelijk als adviesorgaan voor alle onderwerpen die met de opleiding wiskunde te maken hebben. Alle voorstellen van de vakgroep gaan naar de Faculteitsraad als het over ZAP-personeel gaat, of naar het Faculteitsbestuur als het over AAP of ATP-personeel gaat. Voorgestelde programmawijzigingen gaan eerst naar de Facultaire Onderwijscommissie, die op haar beurt een advies verstrekt aan de Faculteitsraad. De voltijdse ZAP-leden en de deeltijdse ZAP-leden die vakken doceren exclusief voor de opleiding wiskunde hebben stemrecht in de Raad van de vakgroep wiskunde. Verder worden er in deze raad elk jaar vertegenwoordigers verkozen van het AAP/BAP-korps en van de studenten.
5.1. Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van resultaten als goed. De Vrije Universiteit Brussel kent een systeem van regelmatige bevraging van de studenten, dat reeds in voege was voor het decreet van 1991 de universiteiten verplichtte een systeem van interne kwaliteitszorg te ontwikkelen. Sinds 1998 worden de studenten twee maal per jaar elektronisch bevraagd. De studenten hebben aanmeldingsplicht, maar geen deelnameplicht. Deze maatregel heeft ertoe geleid dat de participatiegraad van de studenten sterk is toegenomen, zonder dat echter sterk afwijkende resultaten in de metingen binnensluipen. De resultaten van deze bevragingen worden centraal verwerkt en geïnterpreteerd en teruggekoppeld naar de betrokken docenten en het faculteitsbestuur. De decaan en onderwijsdirecteur kunnen bij problemen een gesprek aangaan met de betrokken docent. Het onderwijsdossier van de docenten vormt op aandringen van de vorige visitatiecommissie, een belangrijk element in het aanwervings- of promotiebeleid. Simultaan hiermee heeft de opleiding wiskunde zelf een systeem ontwikkeld van formele, maar voornamelijk informele contacten met de studenten, en houdt zij zelf ook de vinger aan de pols. De commissie denkt hierbij aan de spreekbuisgroep van de eerstejaarsstudenten in de faculteit wetenschappen, de ZAP-leden van de opleiding die optreden als aanspreekpunt voor een bepaald studiejaar en de afvaar-
06/2005
164
Vrije Universiteit Brussel
diging van de studenten in verschillende departementele organen, zoals de Raad van de opleiding wiskunde. De commissie heeft waardering voor dit duale systeem. De alumni werden bevraagd in het kader van de voorbereiding van een visitatie. De commissie is van mening dat de alumni op een meer gestructureerde wijze bij het beleid kunnen worden betrokken, bijvoorbeeld door hen te raadplegen bij curriculumevaluaties of -herzieningen.
5.2. Maatregelen tot verbetering (slagkracht van de organisatie) De commissie is van oordeel dat de opleiding slechts een matige opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Een aantal aanbevelingen is succesvol opgevolgd of ingevoerd. De commissie noemt met name de invoering van het caleidoscopisch college en het betrekken van het onderwijsdossier bij bevorderingen. Een aantal zorgpunten van de vorige visitatiecommissie is echter onvoldoende geremedieerd. Sommige van deze punten kunnen moeilijk tot de verantwoordelijkheid van de opleiding worden gerekend, vooral de beperkte omvang van de staf en de beperkte waaier aan specialisaties is een blijvend aandachtspunt. Ook de wat verouderde en grijze leslokalen en burelen maken een wat troosteloze indruk. De beperkte instroom van de studenten was een ander aandachtspunt van de vorige commissie. Deze commissie heeft vernomen dat er – 8 jaar later – plannen zijn om een stafmedewerker public relations aan te werven. Zij moedigt de faculteit aan om deze plannen hoogdringend door te voeren, temeer daar vele andere universiteiten dergelijke initiatieven al hebben doorgevoerd. Het gebruik van ICT in het onderwijs is een ander aandachtspunt dat onvoldoende is opgevolgd. De beperkte initiatieven, zoals het oprichten van een klein computerlokaal voor de laatstejaarsstudenten, wegen niet op tegen het ontbreken van campuslicenties, de verouderde infrastructuur van het zelfstudiecentrum en het ontbreken van voldoende computers voor de wiskunde studenten. De commissie dringt aan op snelle investeringen, niet alleen in apparatuur, maar ook in technisch personeel om het computerpark te onderhouden. Het bijbrengen van schriftelijke en mondelinge communicatievaardigheden was eveneens een aandachtspunt van de vorige visitatiecommissie. Deze commissie is van oordeel dat hier ook nog een lange weg is af te leggen. Zij heeft waardering voor de mondelinge verdediging van de eindverhandeling en voor de sporadische projectwerking (overigens sterk afhankelijk van de gekozen afstudeerrichting), maar merkt op dat de eindverhandelingen zelf zeer specialistisch geschreven zijn en dat de aandacht voor communicatie met een lekenpubliek of communicatie in een vreemde taal ontbreekt in de doelstellingen van de opleiding.
Vrije Universiteit Brussel
165
06/2005
De internationalisering en de internationale mobiliteit van de studenten was en is nog steeds een punt van zorg. De laatste jaren zijn vrijwel geen wiskunde studenten vertrokken op een Erasmus uitwisseling. Dit probleem is overigens een algemeen probleem voor de meeste wiskunde opleidingen in Vlaanderen. De commissie beveelt aan om hieraan verhoogde aandacht te schenken en ervoor te zorgen dat de bachelor- en masterprogramma’s compatibel zijn met de programma’s van een aantal buitenlandse partneruniversiteiten. Met name de zeer sequentiële opbouw van het programma lijkt hier een belemmerende factor. De commissie wenst wel haar waardering uit te spreken voor de moed die de opleiding heeft getoond bij bepaalde problemen met docenten. Zij heeft vastgesteld dat deze problemen snel en efficiënt zijn opgelost. Anderzijds merkt de commissie op dat de opleiding zich goed bewust is van de lacunes in de personeelsbezetting. Zij ondersteunt dan ook sterk de plannen en intenties om de staf spoedig te versterken met ZAP-mandaten in de toegepaste wiskunde.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De studenten hebben goede inspraak op verschillende beleidsniveaus. Zij zijn vertegenwoordigd in departementele en facultaire organen, maar bespreken eventuele problemen meestal via een informeel circuit. Dit geldt ook voor de assistenten. De band met het beroepenveld en de alumni is eerder matig. Alumni en vertegenwoordigers van het beroepenveld zijn niet systematisch betrokken geweest bij de recente, toch ingrijpende curriculumherziening en de invoering van het nieuwe bachelorprogramma. Dit is volgens de commissie een gemiste kans. Daarnaast is zij van oordeel dat het nieuwe bachelorprogramma ook een goed doordachte uitstroomrichting zou moeten hebben. De commissie moedigt de opleiding aan om de contacten met de alumni en vertegenwoordigers te versterken; bepaalde opleidingsonderdelen die relevant zijn voor de arbeidsmarkt zouden zelfs gedeeltelijk kunnen worden verzorgd door vertegenwoordigers van het beroepenveld.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg in globo als voldoende tot goed. Zij heeft waardering voor het duaal systeem van centrale semestriële studentenbevragingen, gekoppeld aan een informeel circuit binnen de opleiding. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten goed worden gehoord en betrokken zijn bij hun opleiding.
06/2005
166
Vrije Universiteit Brussel
De opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie is matig. Een aantal aandachtspunten is blijven bestaan. Met name het gebruik van ICT, de materiële voorzieningen, de kleine bestaffing en beperkte waaier aan specialisaties, de lage participatiegraad aan Erasmusprojecten en het bijbrengen van voldoende communicatievaardigheden blijven aandachtspunten. De commissie beveelt aan om het beroepenveld en de alumni op een meer gestructureerde wijze te betrekken bij curriculumherzieningen en onderwijsevaluaties. Zij wijst erop dat de bacheloropleiding ook een goede uitstroomrichting dient aan te bieden.
Onderwerp 6: Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als goed. De alumni waarmee de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de genoten opleiding. Een aantal onder hen merkt wel op dat de opleiding die zij genoten hebben nogal zuiver is en dat zij onvoldoende zicht hebben gekregen op de toepassingen en de toepasbaarheid van de wiskunde. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni goed is. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende beroepsprofielen, zoals secundair en hoger onderwijs, biostatistiek en farmacie, bank- en verzekeringswezen. de IT-sector. Verschillende alumni volgen bijkomende studies, zoals actuariaat. Een meerderheid van de alumni is van oordeel dat de opleiding aan de Vrije Universiteit Brussel aanzet tot een kritische attitude. De commissie is van oordeel dat de opleidingen wiskunde hun respectieve doelstellingen en eindtermen goed verwezenlijken en academisch geschoolde wiskundigen afleveren. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is goed.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wis- en natuurkunde zijn weergegeven in Grafiek 2. Het gemiddeld slaagpercentage van de voorbij 10 jaar van de generatiestudenten in deze gemeenschappelijke kandidatuur bedraagt ongeveer 40%. De commissie vindt dit zeer laag. Zij is van oordeel dat de opleiding zich het streefdoel moet stellen om het slaagpercentage van de generatiestudenten op 50% te brengen.
Vrije Universiteit Brussel
167
06/2005
Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur wis- en natuurkunde aan de Vrije Universiteit Brussel.
100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0% 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
Ook het slaagpercentage in de tweede kandidatuur ligt opvallend laag: het gemiddeld slaagpercentage in de tweede kandidatuur, uitgemiddeld over de periode 19931994 tot en met 2002-2003 bedraagt 67%. In deze periode zijn er 4 academiejaren waarin het slaagpercentage kleiner is dan 70% en twee academiejaren waarin het slaagpercentage hoger ligt dan 80%. De commissie is van mening dat een goed streefcijfer voor het slaagpercentage in het tweede jaar 80% is. Het gemiddeld slaagpercentage in de eerste licentie over dezelfde periode bedraagt slechts 65%! De commissie is hierover enigszins verbaasd. In de periode 1993-1996 bedroeg het slaagpercentage in de eerste licentie systematisch minder dan 50%, in het academiejaar 1994-1995 is geen enkele van de 8 studenten in de eerste licentie geslaagd. De laatste 5 academiejaren benadert het slaagpercentage in de eerste licentie beter het streefcijfer van de commissie dat 90% bedraagt. De commissie merkt nogmaals op dat de gewaardeerde uitvaltest een zeer interessante conclusie opleverde, namelijk dat studenten die niet slagen in de pretoets een zeer grote kans op uitval hebben. De commissie beveelt aan dat de assistenten en studiebegeleiders deze risicostudenten een bijzondere aandacht geven en intensief blijven volgen en begeleiden. De doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde is gepresenteerd in Tabel 2 9. Gemiddeld heeft een student ongeveer 4,5 jaar nodig om de opleiding tot licentiaat
9
06/2005
Merk op dat in het academiejaar 1995-1996 niemand is afgestudeerd in de opleiding wiskunde, omdat het jaar voordien geen enkele student was geslaagd in de eerste licentie.
168
Vrije Universiteit Brussel
wiskunde te voltooien. De commissie acht dit een redelijke termijn. Ongeveer 2/3 van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 4 jaar. De commissie beoordeelt dit aspect als goed. Tabel 2 Doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Afstudeerjaar
Op tijd
+1 jaar
+2 jaar
+3 jaar
+>3 jaar
1994 - 1995
3
0
1
0
0
1996 - 1997
3
0
0
0
1997 - 1998
4
1
1
0
1998 - 1999
3
2
1
1999 - 2000
5
1
0
2000 - 2001
4
2
0
2001 - 2002
3
3
1
2002 - 2003
8
0
0
1
Totaal
33
9
4
1
18,8%
8,3%
2,1%
Procentueel 68,8%
Totaal Gem
Jaren
Maanden
4
4,50
4
6
0
3
4,00
4
0
0
6
4,50
4
6
0
0
6
4,67
4
8
0
1
7
4,71
4
9
0
0
6
4,33
4
4
0
0
7
4,71
4
9
0
9
4,33
4
4
1
48
4,47
4
6
2,1%
100,0%
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding als voldoende tot goed. Zij heeft geconstateerd dat de opleiding academische gevormde wiskundigen aflevert met een kritische onderzoeksattitude. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende sectoren. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandeling is goed. De intensifiëring van de contacten met het beroepenveld vormt een aandachtspunt. De totale doorstroomanalyse van de studenten die het vierjarige programma volledig hebben gevolgd is conform het Vlaamse gemiddelde: de gemiddelde studieduur bedraagt 4 jaar en 6 maanden, terwijl ongeveer 2/3 van de studenten afstudeert binnen de voorziene termijn. De slaagpercentages, vooral in de eerste licentie, maar ook in de kandidaturen zijn opvallend laag, hoewel rekening gehouden dient te worden met de kleine getallen. De commissie beveelt aan om de resultaten van de uitvaltest te gebruiken om de risicostudenten met een verhoogde aandacht te begeleiden.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding wiskunde aan de Vrije Universiteit Brussel voldoen aan de criteria die vermeld zijn in de zes onder-
Vrije Universiteit Brussel
169
06/2005
werpen van het accreditatiekader. De opleiding levert academische geschoolde wiskundigen af, met een kritische onderzoeksattitude. De commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: – een verhoogde aandacht voor de risicostudenten (bepaald via de pretoets) en verhoogde inspanningen om de slaagpercentages naar het Vlaamse gemiddelde te doen convergeren; – het organiseren van een diagnostische toets voor de eerstejaarsstudenten halverwege het eerste semester (middels proefexamens en of zelfevaluaties via het elektronisch leerplatform); – een meer modulaire opbouw van de programma’s; de programma’s zijn zeer sequentieel opgebouwd met weinig vrije keuzemogelijkheden. Dit leidt tot een ver doorgedreven specialisatie in een te eng gebied en bemoeilijkt samenwerking en uitwisselingen met andere universiteiten; – het verbreden van het aanbod in de toegepaste wiskunde, met aandacht voor partiële differentiaalvergelijkingen en modelleren; – het expliciteren van richtlijnen voor het schrijven van de eindverhandeling, met een verhoogde nadruk op de communicatieve aspecten en de situering van de probleemstelling voor een niet-gespecialiseerde lezer; – de leden van het AAP in de gelegenheid stellen zichzelf onderwijskundig te professionaliseren; – het verbeteren van de materiële voorzieningen, dit behelst ondermeer (1) een actualisering en uitbreiding van het bibliotheekaanbod, (2) een modernisering van de computers en didactisch materiaal in het zelfstudiecentrum, (3) een uitbreiding van het computeraanbod met geschikte software specifiek voor de wiskunde studenten, (4) het aankopen van campuslicenties van relevante software. Daarnaast beveelt de commissie aan om van de leslokalen, practicumzalen en burelen ruimten te maken waarin het aangenaam toeven is. – het groeperen van alle wiskundigen binnen de instelling in één departement of centrum voor wiskunde; dit verhoogt de slagkracht, laat een betere spreiding van de onderwijsbelasting toe en verhoogt het potentieel om de nodige expertisegebieden vertegenwoordigd te hebben. De commissie formuleert ook nog het volgende zorgpunt: de huidige bestaffing van de opleiding wiskunde is problematisch en leidt tot een aantal belangrijke problemen. Naast de evidente hoge onderwijslast wijst de commissie vooral op volgende aspecten: (1) de beperkte waaier aan specialisaties binnen het onderwijzend personeel, wat vooral repercussies heeft op de breedte van de masteropleiding, (2) het systematisch tekort aan leden van het ZAP-personeel met expertise in verschillende disciplines van de toegepaste wiskunde;
06/2005
170
Vrije Universiteit Brussel
Tenslotte wenst de commissie haar waardering uit te spreken voor de interuniversitaire samenwerkingen die de opleiding aangaat om haar onderwijsaanbod te versterken. De samenwerking met de Universiteit Antwerpen (fundamentele wiskunde) loopt goed. De plannen tot samenwerking met de Université Libre de Bruxelles op het gebied van de stochastiek en statistiek zijn veelbelovend en verdienen alle steun.
Vrije Universiteit Brussel
171
06/2005
06/2005
172
Universiteit Antwerpen De opleiding Wiskunde Bachelor en Master
Woord vooraf Op 1 oktober 2003 zijn de voormalige UFSIA, UIA en RUCA formeel gefuseerd tot de Universiteit Antwerpen. Hierop anticiperend zijn de opleidingen wiskunde van RUCA (kandidaturen) en UIA (licenties) in 2001-2002 samengebracht in één gebouw op de Middelheimcampus van het voormalige RUCA. De commissie beseft dat het zoeken naar gemeenschappelijke culturen geen sinecure is. Zij heeft tijdens de visitatie vastgesteld dat dit proces volop bezig is en af en toe nog tot problemen leidt. De commissie heeft echter eveneens met genoegen vastgesteld dat de studenten van de fusie weinig hinder hebben ondervonden en zij heeft met enig vertrouwen gezien dat de verschillende (ex-RUCA en ex-UIA) culturen langzamerhand naar elkaar convergeren. De commissie bezocht de opleidingen wiskunde aan de Universiteit Antwerpen van 15 tot 17 december 2004. Op dat moment was de lessencyclus van het eerste semester van het eerste bachelorjaar bijna voleindigd. De ervaringen van de studenten in het eerste bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het masterprogramma loopt nog niet. Het zal ingevoerd worden in het academiejaar 2007-2008. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen wiskunde aan de Universiteit Antwerpen. Het oordeel over het tweede en derde bachelorjaar zijn gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding1, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi,
1
Op het moment dat de visitatiecommissie de Universiteit Antwerpen bezocht waren het tweede en derde bachelorjaar nog niet definitief ingevuld. Het oordeel van de visitatiecommissie is gebaseerd op de informatie van de zelfevaluatierapport, de gesprekken met de verschillende actoren en enkele documenten die tijdens de visitatie zijn uitgedeeld en besproken.
Universiteit Antwerpen
173
06/2005
cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de lopende kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma is gebaseerd op de huidige invulling van het programma en – wederom bij extrapolatie – op de huidige licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Het zelfevaluatierapport legt de nadruk op de eindcompetenties en beschrijft de opleidingen wiskunde als volgt:
De bacheloropleiding wiskunde Expliciete competenties B.E.1. De Bachelor dient de formele wiskundige taal volledig te beheersen. Dit impliceert dat hij dient te weten wat definities, stellingen, formules en bewijzen zijn. Hij moet ook inzicht hebben in het waarom van concepten die ingevoerd werden, wat het nut en het gebruik ervan is. De Bachelor moet een wiskundig bewijs of een wiskundige berekening, in een materie die tijdens de studie behandeld werd, kunnen begrijpen en ontleden en indien vereist in zekere mate kunnen vervolledigen. B.E.2. De Bachelor dient een parate kennis te bezitten die afhankelijk van het onderwerp als fundamenteel kan bestempeld worden. Vanzelfsprekend varieert het niveau en de hoeveelheid van wat fundamenteel is van onderwerp tot onderwerp. Daarnaast is er ook materie die de Bachelor niet paraat dient te kennen, doch waarvan hij zich moet bewust zijn in die mate dat hij, indien nodig, de vereiste kennis vlot kan terugvinden in cursusteksten, handleidingen, boeken, tijdschriften en op internet B.E.3. De Bachelor dient in staat te zijn zelf eenvoudige wiskundige problemen op te lossen. Dit houdt in dat eenvoudige bewijzen zelf moeten kunnen gevonden worden en dat basisberekeningen zelf moeten kunnen gemaakt worden. Ook hier zijn de termen “eenvoudig” en “basis” vanzelfsprekend afhankelijk van het vak, en van de diepgang waarmee een zeker onderwerp behandeld wordt. Ongetwijfeld is er een parallel te trekken tussen de materie die als parate kennis bestempeld wordt en wat als fundamentele en eenvoudige bewijsvoeringen en berekeningen kan beschouwd worden. B.E.4. De Bachelor moet in staat zijn een wiskundig probleem te herkennen. Dit houdt overigens verband met de vereiste van het, tot in de puntjes, kunnen ontleden van een bewijs of berekening. Het herkennen van een lacune in een bewijs of een ontbrekende stap in een berekening is een absolute
06/2005
174
Universiteit Antwerpen
vereiste om wiskunde te kunnen bedrijven. Het mogelijk oplossen van een probleem begint met het herkennen van het probleem. B.E.5. De Bachelor moet dus ook het onderscheid kunnen maken tussen het voor het bedrijven van de wiskunde overigens belangrijke – aspect van de heuristiek en de intuïtie, en de “echte” correcte wiskunde. B.E.6. De Bachelor dient een visie te hebben op de wiskunde, dit wil ondermeer zeggen dat hij tot op zekere hoogte samenhang moet zien in de verschillende wiskundige disciplines en een ruimer beeld moet hebben van de wiskunde in haar geheel. B.E.7. De Bachelor moet kennis hebben van de manier waarop de wiskundige methoden die hij geleerd heeft toegepast worden in andere vakgebieden (e.g. in de fysica). Dit betekent ook dat hij bepaalde problemen in een ander vakgebied moeten kunnen analyseren en ze in een wiskundige vorm moeten kunnen herformuleren en modelleren. B.E.8. In de hedendaagse wiskunde is het gebruik van informatica niet weg te denken. Daarom moet elke Bachelor wiskunde kunnen werken met de courante wiskundige software (MAPLE, SPLUS, MATLAB, ...). Hij dient tevens een basiskennis te bezitten op gebied van programmeren. Van de studenten die hun opleiding willen profileren op het gebied van de informatica wordt uiteraard een grondiger kennis van de informatica verwacht.
Impliciete competenties B.I.1.
In bijna alle gevallen, ook indien een niet specifiek wiskundig beroep wordt uitgeoefend, zal de Bachelor optreden als iemand die in staat is problemen te analyseren en op te lossen. Hij zal over zijn analyses moeten communiceren en zijn inzichten duidelijk moeten maken aan anderen. De Bachelor moet in staat zijn samen te werken in groepsverband ook met mensen buiten zijn eigen discipline.
B.I.2.
De Bachelor moet logisch, deductief en axiomatisch kunnen redeneren (ook buiten de wiskunde, en in functie van kennis).
B.I.3.
De Bachelor moet geleerd hebben te leren, dit wil zeggen moet de attitude verworven hebben om zichzelf permanent bij te schaven door op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen, in het bijzonder in de materie waarin hij gespecialiseerd is. Hij zal op zelfstandige basis de nodige kennis moeten verwerven die nodig is om zijn beroep te kunnen uitoefenen. Hij zal vakliteratuur moeten lezen.
B.I.4. De Bachelor moet zelfstandig kunnen werken. B.I.5.
De Bachelor moet over de nodige communicatieve vaardigheden beschikken, zowel schriftelijk als mondeling. Hij moet in staat zijn zich zeer begrijpelijk uit te drukken, en moet dus over een ruime taalvaardigheid beschikken.
Universiteit Antwerpen
175
06/2005
B.I.6. Aangezien de meeste wetenschappelijke literatuur niet in het Nederlands vertaald wordt is het ook belangrijk dat de Bachelor kennis heeft van de talen die het meest voor wetenschappelijke literatuur gebruikt worden, in het bijzonder van het Engels. B.I.7.
De Bachelor moet een kritische instelling hebben en hij moet zijn wiskundige kennis kunnen kaderen in een ruimere wetenschappelijke en maatschappelijke context. Tevens dient de Bachelor noties te hebben van de ontwikkeling van de wiskunde door de geschiedenis heen.
De masteropleiding wiskunde Expliciete competenties M.E.1. De Master dient de formele wiskundige taal volledig te beheersen en er te kunnen mee omgaan. Dit impliceert dat hij dient te weten wat definities, stellingen, formules en bewijzen zijn. Hij moet ook inzicht hebben in het waarom van concepten die ingevoerd werden, wat het nut en het gebruik ervan is. De Master moet een wiskundig bewijs of een wiskundige berekening, in een materie die tijdens de studie behandeld werd, kunnen begrijpen en ontleden en in ruime mate kunnen vervolledigen. M.E.2. De Master dient een parate kennis te bezitten die afhankelijk van het onderwerp als fundamenteel kan bestempeld worden. Vanzelfsprekend varieert het niveau en de hoeveelheid van wat fundamenteel is van onderwerp tot onderwerp. Daarnaast is er ook materie die de Master niet “paraat dient te kennen” doch waarvan hij zich moet bewust zijn in die mate dat hij, indien nodig, de vereiste kennis vlot kan terugvinden in cursusteksten, handleidingen, boeken, tijdschriften en op internet. M.E.3. De Master dient in staat te zijn wiskundige problemen die redelijkerwijze tot zijn competentiegebied dienen te behoren, op te lossen. Dit houdt in dat bewijzen zelf moeten kunnen gevonden worden en dat berekeningen zelf moeten kunnen gemaakt worden. Ook hier is de mate waarin dit moet kunnen afhankelijk van het vak, en van de diepgang waarmee een zeker onderwerp behandeld werd. Een Master dient niet alleen wiskundige problemen te kunnen oplossen, maar hij dient zich ook zekere methodes eigen te maken, die hem in staat stellen een wiskundig probleem correct te formuleren en in een geschikte context te plaatsen. M.E.4. De Master moet in staat zijn een wiskundig probleem te herkennen, ook in meer complexe situaties, en hij moet het onderscheid kunnen maken tussen het – voor het bedrijven van de wiskunde overigens belangrijke – aspect van de heuristiek en de intuïtie, en de “echte” correcte wiskunde. M.E.5. De Master dient ook een breed genoeg overzicht van en inzicht te hebben in de bestaande wiskundedisciplines. Dit is niet alleen van belang voor de vakkennis als zodanig, maar ook voor het begrijpen van het huidige wis-
06/2005
176
Universiteit Antwerpen
kundeonderwijs en -onderzoek en van de hedendaagse wiskundecultuur. Dit wil ondermeer zeggen dat hij de samenhang moet zien in de verschillende wiskundige disciplines en een ruimer beeld moet hebben van de wiskunde in haar geheel. M.E.6. De Master moet kennis hebben van de manier waarop de wiskundige methoden die hij geleerd heeft toegepast worden in andere vakgebieden (e.g. in de fysica). Dit betekent ook dat hij bepaalde problemen in een ander vakgebied moeten kunnen analyseren en ze in een wiskundige vorm moeten kunnen herformuleren en modelleren. M.E.7. In de hedendaagse wiskunde, onafgezien van de specialisatie, is het gebruik van informatica niet weg te denken. Daarom moet elke Master wiskunde kunnen werken met de courante wiskundige software (MAPLE, SPLUS, MATLAB, ...). Hij dient tevens een basiskennis te bezitten op gebied van programmeren en fundamenteel wiskundige aspecten van de informatica.
Impliciete competenties M.I.1. In bijna alle gevallen, ook indien een niet specifiek wiskundig beroep wordt uitgeoefend, en in multidisciplinaire context, zal de Master optreden als iemand die in staat is problemen te analyseren en op te lossen. Hij zal over zijn analyses moeten communiceren en zijn inzichten duidelijk moeten maken aan anderen. De Master moet in staat zijn samen te werken in groepsverband ook met mensen buiten zijn eigen discipline. M.I.2. De Master moet logisch, deductief en axiomatisch kunnen redeneren (ook buiten de wiskunde, en in functie van kennis). M.I.3. De Master moet geleerd hebben te leren, dit wil zeggen moet de attitude verworven hebben om zichzelf permanent bij te schaven door op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen, in het bijzonder in de materie waarin hij gespecialiseerd is. Hij zal op zelfstandige basis de nodige kennis moeten verwerven die nodig is om zijn beroep te kunnen uitoefenen. Hij zal vakliteratuur moeten lezen. M.I.4. De Master moet zelfstandig kunnen werken. M.I.5. De Master moet over de nodige communicatieve vaardigheden beschikken, zowel schriftelijk als mondeling. Hij moet in staat zijn zich zeer begrijpelijk uit te drukken, en moet dus over een ruime taalvaardigheid beschikken. M.I.6. Aangezien de meeste wetenschappelijke literatuur niet in het Nederlands vertaald wordt is het ook belangrijk dat de Master kennis heeft van de talen die het meest voor wetenschappelijke literatuur gebruikt worden, in het bijzonder van het Engels.
Universiteit Antwerpen
177
06/2005
M.I.7. De Master moet een kritische instelling hebben en hij moet zijn wiskundige kennis kunnen kaderen in een ruimere wetenschappelijke en maatschappelijke context. Tevens dient de Master noties te hebben van de ontwikkeling van de wiskunde door de geschiedenis heen.
Daarnaast vermeldt het zelfevaluatierapport voor de verschillende subdomeinen van de wiskunde (algebra, meetkunde, analyse, toegepaste wiskunde, informatica en natuurkunde) een ruime set van eindtermen, zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding.
1.1.
Niveau en oriëntatie van de academische opleiding Wiskunde
De commissie is zeer verbaasd over deze uitgebreide lijst van eindtermen en doelstellingen, die in haar visie, door de uitgebreidheid, juist onprecies wordt en op details discrepanties vertoont met het voorgestelde of lopende programma van de bachelor- en masteropleidingen. Doorheen al deze eindkwalificaties is het wel duidelijk dat de Universiteit Antwerpen voornamelijk ‘zuivere’ wiskundigen wenst op te leiden. De bacheloropleiding heeft diepgaand academisch profiel, en is zeer sterk gericht op het beheersen van de fundamentele wiskunde. De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende aandacht heeft in de doelstellingen voor het beheersen van algemeen wetenschappelijke competenties en de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. De commissie merkt op dat er slechts verschillen van niveau zijn tussen de competenties die worden opgelijst voor de bachelor- en voor de masteropleiding. De commissie vermoedt dat de fusie tot moeilijkheden heeft geleid in het helder en bondig formuleren van gemeenschappelijke visies over de opleiding. Deze schrijf- en denkoefening tijdens de voorbereiding van het zelfevaluatierapport is duidelijk niet goed gedaan. De commissie was echter tevreden over de mondelinge toelichting van de opleidingsverantwoordelijken tijdens de visitatie. Zij nodigt de opleiding uit tot een schriftelijke neerslag van deze gemeenschappelijke visie op de opleidingen wiskunde aan de UA. Ondanks de uitgebreide lijst van competenties zijn de communicatieve vaardigheden zwak ingevuld. De commissie verwijst hierbij naar vaardigheden in het mondeling en schriftelijk rapporteren over een wiskundig probleem met een publiek van wiskundigen met een andere specialisatie en, voor de masteropleiding, ook in een andere taal (typisch het Engels) met een breed lekenpubliek. De commissie is van oordeel dat dergelijke algemene professionele competenties en vaardigheden een grotere aandacht verdienen in de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen.
06/2005
178
Universiteit Antwerpen
Het beheersen van elementaire computervaardigheden is wel expliciet in de eindcompetenties van de bachelor- en masteropleiding opgenomen. De commissie waardeert dit. Tijdens de gesprekken met het faculteitsbestuur en de opleidingsverantwoordelijken heeft de commissie vernomen dat aan de Universiteit Antwerpen het nieuwe bachelorprogramma stapsgewijs en sequentieel wordt ingediend en goedgekeurd. Op het moment dat de commissie de instelling bezocht was het eerste bachelorjaar goedgekeurd door de academische overheid en was het tweede bachelorprogramma in ontwikkeling. De commissie merkt op dat hierdoor de goede opbouw van het programma en een afgewogen profiel van de opleiding in gevaar kan komen. Daarnaast heeft de commissie met verbazing vastgesteld dat de concrete invulling van het bachelorprogramma en in zekere mate zelfs van de doelstellingen afhankelijk wordt gemaakt van de huidige personeelsbezetting en de tijdelijke af- of aanwezigheid van ZAP-leden (zie onderwerp 3). De commissie raadt de opleiding met klem aan om de personeelsbezetting afhankelijk te maken van het profiel en de doelstellingen van de opleidingen en niet omgekeerd. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken van de bacheloropleiding aan de Universiteit Antwerpen (overigens aan vrijwel alle Vlaamse universiteiten) nog in onzekerheid verkeren over het juiste uitstroomprofiel van de bachelor wiskunde. De opleiding neemt het bijna voor evident aan dat de overgrote meerderheid van de bachelors zal doorstromen in het masterprogramma. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker en wellicht ook afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om de nodige aandacht te besteden aan deze vraag in de komende jaren. De commissie beoordeelt de doelstellingen van beide opleidingen als voldoende. Het schijnbaar gebrek aan een gemeenschappelijke visie in het zelfevaluatierapport wordt volgens de commissie voldoende gecompenseerd door de mondelinge toelichting van de opleidingsverantwoordelijken tijdens de visitatie. De commissie wenst de opleiding aan te moedigen om (1) een scherp profiel van de opleiding uit te tekenen, (2) de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen te herwerken in functie van het profiel van de opleiding en hierbij abstractie te maken van tijdelijke personeelssituaties en (3) de programma’s van de opleiding te ontwikkelen in functie van deze doelstellingen, waarbij voldoende flexibiliteit in de programma’s wordt ingebouwd.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de bacheloropleiding als voldoende en van de masteropleiding als goed. De commissie erkent dat de huidige licentieopleiding, en vooral op het terrein van de algebra en de topologie, zeer
Universiteit Antwerpen
179
06/2005
capabele zuivere wiskundigen aflevert. Een groot aantal van deze alumni is thans verbonden als docent aan een universiteit of hogeschool. De bacheloropleiding is volgens de commissie wetenschappelijk voldoende afgestemd op de eisen van de wetenschappelijke discipline en conformeert aan de internationale normen. De opleiding haalt een hoog niveau, met name op het vlak van de zuivere wiskunde. De toegepaste wiskunde lijdt momenteel onder de afwezigheid van het diensthoofd statistiek, de nakende pensionering van de hoogleraar numerieke wiskunde en de nog steeds heersende onzekerheid over het aantal vervangingen van ZAP-leden en hun precieze profiel. De masteropleiding is sterk geprofileerd rond de disciplines algebra, analyse en topologie en haalt een hoog niveau, maar is volgens de commissie nogal beperkt in haar doelstellingen. De commissie waardeert de samenwerking met de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen voor de invulling van de opleidingsonderdelen in het gebied van de financiële wiskunde, maar stelt vast dat op dit moment de keuzeopleidingsonderdelen in het masterprogramma nog zeer beperkt zijn en wederom zijn afgestemd op de aanwezige expertise van de bestaande staf.. De samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel situeert zich ook op deze domeinen. De commissie waardeert dat de opleiding op deze wijze haar sterke punten verder versterkt, maar wijst op de lacunes in de toegepaste wiskunde op dit moment. De commissie spreekt de vrees uit dat de UA een achterstand zal oplopen t.o.v. de internationale koplopers indien deze situatie niet snel wordt rechtgezet. De commissie mist duidelijke afstudeerprofielen voor de masteropleiding. Wellicht zijn deze nog in wording. Zij zou het wenselijk vinden dat ook andere terreinen van de toegepaste wiskunde, naast de statistiek en de financiële wiskunde aan bod zouden kunnen komen.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de bacheloropleidingen als voldoende en van de masteropleiding als goed. Beide opleidingen zijn beperkt in hun doelstellingen, de commissie vindt dit een groter bezwaar voor een algemene en brede bacheloropleiding dan voor een masteropleiding, waar enige specialisatie kan worden toegelaten. De commissie vindt de doelstellingen en competenties die de opleiding vermeldt te detaillistisch. Een dergelijke opsomming geeft volgens de commissie niet echt blijk van een algemene visie op de opleidingen wiskunde. Daarnaast heeft zij slechts geringe verschillen kunnen noteren tussen de eindcompetenties van de bachelor- en van de masteropleiding, en heeft zij een aantal discrepanties opgemerkt tussen de doelstellingen en het lopende of voorgestelde programma. De opleidingen zijn duidelijk zuiver wiskundig georiënteerd, rond de sterke onderzoeksgroepen in de algebra, de analyse en de topologie. De commissie heeft waardering voor deze terreinen, maar beveelt de opleiding met aandrang aan om de nodige
06/2005
180
Universiteit Antwerpen
inspanningen te leveren om een brede bacheloropleiding te kunnen aanbieden, waar ook de toegepaste disciplines evenredig aan bod kunnen komen.
Onderwerp 2: Programma Beschrijving van het bachelorprogramma Ten tijde van de visitatie was het bachelorprogramma nog niet volledig ingevuld en goedgekeurd. Onderstaande beschrijving beperkt zich daarom tot de krijtlijnen van de bacheloropleiding en benadrukt het voorbehoud van eventuele wijzigingen. Het zelfevaluatierapport stelt dat ‘de inhoud van de wiskundevakken die op dit ogenblik gedoceerd worden in de kandidaturen en het eerste semester van de eerste licentie fundamenteel is voor een degelijke en evenwichtige opleiding in de wiskunde. (…) Onafhankelijk van herschikkingen dient het grootste deel van deze materie opnieuw te worden aangeboden in het bachelorprogramma’. De opleiding heeft een vergelijking gemaakt met de programma’s van de andere Vlaamse opleidingen wiskunde en heeft vastgesteld dat de opleiding in Antwerpen voor 7 studiepunten minder toegepaste wiskunde aanbiedt dan het Vlaams gemiddelde. Hiervoor wordt in het bachelorprogramma gedeeltelijk gecorrigeerd. Daarnaast worden 6 studiepunten voorzien voor verplichte informaticaopleidingsonderdelen en 6 studiepunten voor opleidingsonderdelen in de natuurkunde. Vervolgens wordt een profileringsruimte voorzien van 36 studiepunten. De overblijvende studiepunten worden verdeeld over de algebra, meetkunde en analyse. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de Universiteit Antwerpen wordt gepresenteerd in Tabel 1. Tabel 1 Overzicht van het bachelorprogramma wiskunde aan de Universiteit Antwerpen.
jaar
Alge- Calculus Lineaire Natuur- Statistiek, meen Analyse Algebra, kunde Numerieke (overAlgebra, en discrete gang) Analytische wiskunde Meetkunde, Meetkunde
infor- Andere Keuze matica
Profileringsruimte2
BA 1
–
6+6 = 12
6+6+3 + 6 = 21
6
3+3=6
6
33
64
–
BA 25
–
6+6 = 12
6+6+3 + 3 + 3 = 21
–
6 + 6 = 12
–
–
66
12
–
6+3=9
–
3
6
27
6
6
12
33
BA 37
–
TOT.
0
6 + 6 = 12 6 + 6 = 12 36
54
21
De voetnoten van Tabel 1 worden verklaard op blz. 180.
Universiteit Antwerpen
181
06/2005
Beschrijving van het masterprogramma Het zelfevaluatierapport bevatte zeer weinig informatie over het masterprogramma, wellicht ten dele omdat het pas in voege treedt in 2006. Daarnaast heerste tijdens de visitatie de onzekerheid over de duur van de masteropleiding en ving de opleiding half december 2004 de eerste signalen op dat de overheid alsnog een tweejarige master genegen zou zijn, waardoor de scenario’s voor de éénjarige master zouden vervallen8. De commissie heeft voornamelijk de licentieprogramma’s bestudeerd en kennis genomen van de algemene krijtlijnen voor de invulling van het masterprogramma. De huidige licenties kennen 3 afstudeerrichtingen, zijnde fundamentele wiskunde, wiskunde-informatica en toegepaste wiskunde. Er is voldoende ruimte voorzien in het programma voor keuzeopleidingsonderdelen en er is een ruim aanbod aan opleidingsonderdelen. De commissie stelt zich de vraag of het aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen niet té ruim is, waarbij aan de verschillende opleidingsonderdelen een relatief klein aantal studiepunten wordt toegekend. Bij wijze van voorbeeld: in de tweede licentie wiskunde-informatica kiezen de studenten voor 19 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen uit een lijst van meer dan 60 keuzeopleidingsonderdelen. Deze opleidingsonderdelen hebben telkens een gewicht van 3 tot 4 studiepunten. De commissie is er voorstander van dat de opleidingsonderdelen worden geïntegreerd tot coherente pakketten van minimaal 6 studiepunten. In de afstudeerrichting fundamentele wiskunde heeft de UA een nauwe samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel en wordt een groot aantal opleidingsonderdelen gezamenlijk georganiseerd. De commissie spreekt hierover haar waardering uit.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van zowel het bachelor- als het masterprogramma als goed.
06/2005
2
De profileringsruimte bestaat uit opleidingsonderdelen in de volgende domeinen: algebra, meetkunde, analyse, toegepaste wiskunde, informatica, natuurkunde (uit het curriculum van de opleiding natuurkunde).
3
Logica
4
Keuze: informatica of wiskundige natuurkunde
5
Gebaseerd op het programma tweede bachelor, zoals ter tafel uitgedeeld tijdens de visitatie.
6
Keuze: informatica, fysica of ‘talen en automaten’
7
Het derde bachelorprogramma was tijdens het schrijven van dit rapport nog niet definitief en goedgekeurd.
8
Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen,beleidsnota van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Frank Vandenbroucke, december 2004 (p.156 – 164).
182
Universiteit Antwerpen
Bachelorprogramma De commissie beschouwt de voorliggende bacheloropleiding als een ‘klassieke’ of traditionele academische opleiding, die sterk gericht is op de zuivere wiskunde. Zij wenst echter nogmaals te benadrukken dat zij het oneens is met het besluit van het zelfevaluatierapport dat stelt: “Ook het nieuwe (bama) programma zal op regelmatige momenten moeten worden bijgestuurd in functie van de beschikbare expertise in het ZAP-kader”. Een aantal eindtermen die per discipline in het zelfevaluatierapport is opgenomen kon de commissie niet terugvinden in de beschrijvingen van de opleidingsonderdelen en/of het programma. Ook omgekeerd kon zij een aantal eindtermen van opleidingsonderdelen niet terugvinden in de algemene beschrijvingen van de eindtermen van deze discipline9. Er is met andere woorden geen éénduidig verband tussen de doelstellingen van de opleidingen, de eindtermen van de wiskundige disciplines en de concrete uitwerking van de programma’s. Het bachelorprogramma voorziet in één verplicht kennismakend opleidingsonderdeel in de natuurkunde en één verplicht kennismakend onderdeel in de informatica. De commissie spreekt hierover haar waardering uit. Zij is van mening dat de wiskunde studenten niet moeten overladen worden met opleidingsonderdelen in de natuurkunde en de informatica, maar onderschrijft de visie dat de studenten met belangrijke toepassingsgebieden van de wiskunde moeten hebben kennis gemaakt. Het opleidingsonderdeel ‘capita selecta van de wiskunde’, een wat ongelukkige naam voor een oriënterend opleidingsonderdeel waarin de studenten in een relatief vroeg stadium kennis kunnen maken met verschillende nieuwe ontwikkelingen in en toepassingen van de wiskunde in andere disciplines, is helaas verdwenen in het bachelorprogramma. De opleiding haalt aan dat in het bachelorprogramma bij elk opleidingsonderdeel een aantal uren is voorzien voor geïntegreerd werk. Dit wordt het ‘mathematisch labo’ genoemd, en wordt verzorgd door een 5-tal assistenten. De commissie vraagt zich af waarom dit – overigens gewaardeerd – labo niet expliciet in het programma wordt opgenomen. Het is momenteel ad hoc samengesteld uit een aantal uren praktisch werk van verschillende opleidingsonderdelen. Het verplicht aandeel algebra en meetkunde is zeer hoog (54 studiepunten of bijna 1/3 van het totaal aantal studiepunten; vergelijk: 23 studiepunten aan de UGent, 24 aan het LUC, 25 aan de K.U.Leuven en 45 studiepunten aan de sterk
9
De commissie geeft enkele voorbeelden: de eindtermen bij algebra ‘inzicht in abstracte algebraïsche structuren in andere wetenschappelijke vakgebieden’, ‘ruimtelijke eigenschappen d.m.v. abstracte algebraïsche structuren (kwadratische vormen)’ heeft zij niet kunnen terugvinden in de beschrijving en eindtermen van de opleidingsonderdelen; anderzijds worden bij de opleidingsonderdelen o.a. complexe ruimten en Hoff-algebra opgelijst die niet terugkomen in de eindtermen van de algebra.
Universiteit Antwerpen
183
06/2005
verwante opleiding aan de VUB). De commissie wenst de suggestie te doen om op deze terreinen een aantal verplichte opleidingsonderdelen die zich eerder aan de rand van de abstracte wiskunde bevinden aan te bieden als keuzeopleidingsonderdelen. Het bachelorprogramma heeft geen expliciet bachelorproject. De opleiding argumenteert dat, gespreid over de 3 bachelorjaren, de studenten een projectenportfolio van 9 studiepunten dienen samen te stellen. De commissie is van oordeel dat het sprokkelen van punten voor projecten toch niet hetzelfde is als één duidelijk gedefinieerd afstudeerproject op het einde van het derde bachelorjaar en betreurt deze keuze. Het bestaan van een bachelorproject neemt vanzelfsprekend niet weg dat ook andere opleidingsonderdelen gebruik kunnen maken van zelfstandig werk, groepswerk, schriftelijk en mondelinge rapportering van de verkregen resultaten, etc. De commissie is overigens van mening dat het gewicht van 21 studiepunten in de profileringsruimte van het derde bachelorjaar dergelijk bachelorproject zeker mogelijk maakt. De toegepaste wiskunde (statistiek, numerieke en discrete wiskunde) krijgt nu (in tegenstelling tot de uitdovende kandidaturen en licenties) een behoorlijk aantal studiepunten toebedeeld. De commissie waardeert deze correctie in het programma en moedigt de opleiding aan om inspanningen te blijven leveren om de expertise in de toegepaste wiskunde uit te breiden. De studenten in het eerste bachelorjaar getuigen dat zij soms problemen ondervinden bij de opleidingsonderdelen die vanuit de opleidingen natuurkunde en informatica worden verzorgd. Zij merken hierbij op dat zij deze cursussen samen volgen met de studenten natuurkunde of informatica en zijn van mening dat het lesmateriaal onvoldoende is afgestemd op de wiskunde studenten. De commissie heeft weliswaar begrip voor het gemeenschappelijk inrichten van opleidingsonderdelen binnen de beperkte financiële en personele mogelijkheden, maar stelt anderzijds ook dat deze opleidingsonderdelen geen onoverkomelijke barrière mogen vormen voor de gemotiveerde wiskundestudent.
Masterprogramma De commissie is van oordeel dat het lopende licentieprogramma en het voorgestelde masterprogramma, met de drie aangehaalde afstudeerrichtingen behoorlijk ingevulde opleidingen zijn, met een duidelijk accent op de zuivere wiskunde. Zij waardeert de inspanningen van de opleiding om toch een maximale differentiatie aan te brengen binnen de beperkte specialisaties van de staf en spreekt haar lof uit over de interuniversitaire samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel. De commissie acht het wenselijk dat vooral in de licentie- en masterprogramma’s meer aandacht wordt besteed aan de toepassingen van de wiskunde in andere disciplines. Zij waardeert in deze de nauwe samenwerking met de wiskundigen van de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen voor de invulling van de
06/2005
184
Universiteit Antwerpen
opleidingsonderdelen met betrekking tot financiële wiskunde. Zij heeft ook waardering voor de goede en intense contacten met de opleidingen natuurkunde en informatica, waardoor de inhoud van de natuurkunde en informatica opleidingsonderdelen goed wordt afgestemd op de wiskunde en vice versa. De commissie mist nog enkele toepassingen van de wiskunde in de gezondheids- en levenswetenschappen.
2.2. De academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed. Er is een duidelijke aandacht in het programma voor kennisontwikkeling en een kritische onderzoeksattitude. De programma’s streven overduidelijk naar het afleveren van academische gevormde wiskundigen. De studenten genieten hun onderwijs in een omgeving waar het wetenschappelijk onderzoek hoog in het vaandel staat. Op bepaalde domeinen van het zuiver wiskundig fundamenteel onderzoek is de Universiteit Antwerpen een internationale koploper.
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van beide programma’s als goed. Zij heeft waardering voor het feit dat in het bachelorprogramma relevante opleidingsonderdelen in de toegepaste wiskunde vroeger in het curriculum zijn geprogrammeerd. Uitbreiding van het keuzeaanbod in de toegepaste wiskunde zou wenselijk zijn. De commissie waardeert de ruime profileringsruimte vanaf het tweede bachelorjaar. Ook de masteropleiding en de huidige licentieopleiding heeft een behoorlijk evenwicht tussen verplichte opleidingsonderdelen en verdiepende of verbredende keuzeopleidingsonderdelen. Het programma is voldoende modulair opgebouwd om de studenten de mogelijkheid te bieden om zowel verdiepende als verbredende opleidingsonderdelen te kiezen.
2.4. Studieomvang De kandidatuursopleiding en de licentieopleiding omvatten beide 120 studiepunten. De nieuwe opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten en de masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar.
2.5. Studietijd Bij het opstellen van de nieuwe bachelorprogramma’s heeft de faculteit wetenschappen volgende vuistregel gehanteerd: elk contactuur hoorcollege, theoretische
Universiteit Antwerpen
185
06/2005
oefeningen en practicum vergt respectievelijk van de studenten een bijkomende studie van 2,5 uur, 1 uur en 0,5 uur. De faculteit beseft dat een dergelijke benadering slechts een ruwe schatting geeft van de feitelijke studietijd, maar het is een goede eerste stap in de samenstelling van de bachelorprogramma’s. Op 1 januari 2004 is de facultaire CIKO (Cel voor de innovatie en de kwaliteitszorg in het onderwijs), naar Gents model, opgericht. Deze cel heeft ondermeer als taak om in het lopende academiejaar 2004-2005 studietijdmetingen te organiseren in alle eerste bachelorjaren van de faculteit. Op basis van deze resultaten kan het aantal studiepunten dat aan een opleidingsonderdeel is gehecht gewijzigd worden, of kan de inhoud van het opleidingsonderdeel worden bijgesteld. De commissie onderschrijft de noodzaak van gedetailleerde studietijdmetingen in alle jaren van het nieuwe bachelorprogramma. Immers, niet alleen is het overbruggingsonderwijs geïntegreerd in het bachelorprogramma, bovendien heeft de grondige curriculumherziening geleid tot soms grote verschillen in de leerinhoud van de vernieuwde opleidingsonderdelen. Zij beveelt daarom aan om de studietijdmetingen in de komende academiejaren te blijven uitvoeren in het eerste bachelorjaar, en uit te breiden naar de hogere jaren. De studeerbaarheid van de uitdovende kandidatuur- en licentieprogramma’s is goed en reeds in het verleden geoptimaliseerd aan de hand van studentenenquêtes. De commissie formuleert de bedenking dat deze studentenenquêtes, die retrospectief de studenten bevragen, niet heel systematisch werden georganiseerd. De commissie spreekt de hoop uit dat de nieuwe CIKO de studietijdmetingen met een regelmatige frequentie en op een objectiveerbare wijze zal uitvoeren. Uit de getuigenissen van de studenten in het eerste bachelorjaar blijkt dat zij in het algemeen het programma goed studeerbaar vinden. Bepaalde opleidingsonderdelen in de gebieden informatica en natuurkunde vergen volgens deze studenten wel een hogere studietijd dan geraamd is door de opleiding. Dit werd bevestigd door de eerste, nog informele resultaten, van de studietijdmeting in het eerste semester van het eerste bachelorjaar. Hieruit bleek dat gemiddeld genomen een studiepunt inderdaad correspondeerde met 20 – 30 uur werk van de studenten en dat de studietijd voor het opleidingsonderdeel natuurkunde het hoogst is. De commissie heeft ook van de studenten in de hogere jaren geen noemenswaardige problemen i.v.m. de studietijd kunnen optekenen. Uit de getuigenissen van de studenten bleek echter wel dat de overgrote meerderheid de licenties ‘opvallend lichter’ vindt dan de kandidaturen. Tot in 2001 verhuisden de studenten ook werkelijk van opleidingsplaats bij de overgang van kandidaturen naar licenties, waardoor een duidelijke cesuur in de opleiding aanwezig was, ook wat betreft de docenten en de onderwijskundige benadering. De commissie stelt echter vast dat het relatief grote verschil in studiedruk tussen de verschillende studiejaren geremedieerd lijkt in de bachelor- en masterprogramma’s, hoewel effectieve studietijdmetingen deze indruk zullen moeten bevestigen. Zij stelt daarnaast vast dat het onderwijzend personeel aan het breken is met het historische onderscheid tussen RUCA en UIA; de meeste personeelsleden verstrekken nu college in vrijwel alle jaren van de bachelor- en masteropleiding wiskunde.
06/2005
186
Universiteit Antwerpen
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud als goed. De leermiddelen (handboeken, cursussen, etc.) zijn van goede kwaliteit. De commissie komt tot de bevinding dat de opleidingen wiskunde van de UA hoofdzakelijk de traditionele werkvormen van hoorcolleges en seminaries hanteren, maar waardeert het feit dat deze werkvormen met veel zorg omringd zijn. Op suggestie van de vorige visitatiecommissie is de aandacht voor ICT en wiskundige computerpakketten verhoogd, en worden programma’s zoals Maple en LaTeX reeds in de eerste weken van het eerste bachelorjaar aangeleerd. Sommige oefeningensessies, voornamelijk deze in het eerste jaar en met betrekking tot de natuurkunde of informatica, geschieden in groepen van meer dan 50 personen. De commissie vindt dergelijk omvang te groot om efficiënt en interactief te kunnen werken. Zij beveelt aan om de oefeningensessies te beperken tot groepen van maximaal 25 studenten. Het zou bovendien nuttig zijn de oefeningen natuurkunde en informatica voor wiskunde studenten afzonderlijk in te richten, gezien de moeilijkheden die de wiskunde studenten ervaren met deze opleidingsonderdelen. Het instellingsbrede concept “competentiegericht en studentgecentreerd leren” is nog niet echt ingesijpeld in de opleidingen wiskunde. De commissie beveelt aan om vanaf het eerste bachelorjaar een ruimere en meer geformaliseerde aandacht te besteden aan zelfstandig werk en projectwerk van de studenten.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de examinering als goed. Zij heeft een aantal examenopgaven ingekeken en komt tot de vaststelling dat de toetsing voornamelijk het inzicht van de studenten in de materie bevraagt. Op suggestie van de vorige visitatiecommissie is de aandacht voor mondelinge examens sterk verhoogd, de commissie stelt met genoegen vast dat vrijwel alle examens een mondelinge component hebben. Er is een zekere aandacht voor portfolio-werking en permanente evaluatie. Sommige opleidingsonderdelen in de informatica worden schriftelijk geëxamineerd. De commissie suggereert dat het wellicht handiger zou zijn indien de studenten een examen “programmeren” rechtstreeks aan de computer zouden afleggen. De studenten waarmee de commissie heeft gesproken bevestigen dat zij tijdens de examens zelden voor verrassingen komen te staan; zij hebben de indruk dat zij op een rechtvaardige manier worden beoordeeld. De commissie zou het wenselijk vinden dat de opleiding in het eerste bachelorjaar een diagnostische toets zou organiseren halverwege het eerste semester. Deze toets zou zelfs kunnen worden aangeboden op het elektronisch leerplatform. De commissie is van mening dat dergelijk diagnostische toets de studenten een goed beeld kan geven van hun vorderingen en het niveau van hun kennis van en inzicht
Universiteit Antwerpen
187
06/2005
in de leerstof. Dit kan de studenten helpen tijdig maatregelen te treffen, of zich tijdig te heroriënteren.
2.8. De Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als goed, hoewel zij het gebrek aan informatie over de eindverhandeling in het zelfevaluatierapport betreurt. Zij heeft een aantal eindverhandelingen doorgenomen en concludeert dat deze werken van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Een aantal eindverhandelingen heeft een omvang die buiten proporties is en tot bijna 200 bladzijden kan oplopen. De commissie merkt op dat ook de vorige visitatiecommissie heeft aanbevolen de omvang van de eindverhandelingen te beperken. Zij merkt daarenboven op dat bondig, doch volledig rapporteren een zeer belangrijke professionele vaardigheid is. Zij beveelt bijgevolg aan expliciete richtlijnen voor de redactie van de eindverhandeling op te stellen met duidelijke criteria voor de omvang van de eindverhandeling. In de visie van de commissie moeten 50 tot maximaal 70 bladzijden ruimschoots volstaan. De eindverhandeling wordt mondeling en publiek door de studenten verdedigd. De commissie heeft waardering voor het publieke karakter van de verdediging, maar betreurt dat in praktijk dit publiek beperkt is tot de drie lezers (beoordelaars) van de eindverhandeling. Naast de promotor, bestaat de commissie doorgaans uit twee andere medebeoordelaars uit dezelfde vakgroep. Dit is jammer, de commissie pleit ervoor dat minstens één beoordelaar een andere wiskundige discipline heeft. Op verzoek mag de eindverhandeling in een andere taal worden gesteld, en een aantal studenten maakt gebruik van deze mogelijkheid. De commissie ondersteunt dit.
2.9. Toelatingsvoorwaarden Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten wiskunde over de voorbije 10 jaar. Het zelfevaluatierapport levert geen verdere commentaar bij deze cijfers, maar de commissie dringt toch aan op een zekere waakzaamheid. Zij is van oordeel dat een instroom van ongeveer 30 generatiestudenten per jaar in een eerste jaar wiskunde goed is, maar leest af uit de grafiek dat de laatste jaren deze kwantiteit niet meer wordt gehaald.
06/2005
188
Universiteit Antwerpen
Grafiek 1 Aantal generatiestudenten per academiejaar aan de opleiding wiskunde van de Universiteit Antwerpen.
40
30
20
10
0 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De centrale overheid van de Universiteit Antwerpen, de faculteit en het departement leveren verdienstelijke inspanningen om de opleiding wiskunde voor te stellen en te promoten bij abituriënten in de Antwerpse regio. De commissie heeft vernomen dat de stafmedewerker van de CIKO van de faculteit als expliciete taak heeft meegekregen om de opleidingen in de exacte wetenschappen verder te promoten, en nauwe contacten te leggen met de secundaire scholen in de regio. De commissie onderschrijft dit en merkt op dat ook andere Vlaamse universiteiten hun PR-activiteiten versterken. In het uitdovend kandidaatsprogramma werd het overbruggingsonderwijs in september verzorgd door assistenten en licentiestudenten. Zowel de docenten als de studenten getuigen dat het overbruggingsonderwijs suboptimaal functioneerde. Daar dit onderwijs bovendien gemeenschappelijk was voor abituriënten natuurkunde, informatica en wiskunde werd het door de wiskunde abituriënten weinig gevolgd. Het overbruggingsonderwijs in het bachelorprogramma is geïncorporeerd in een aantal opleidingsonderdelen van het eerste semester van het eerste bachelorjaar. Uit de getuigenissen van de studenten in het eerste bachelorjaar blijkt dat dit goed functioneert. De studenten vinden dat zij moeiteloos zijn doorgestroomd vanuit het secundair onderwijs, althans voor de wiskundige opleidingsonderdelen. De commissie spreekt hierover haar waardering uit en beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om soortgelijke initiatieven te nemen voor de natuurkunde en informatica.
Universiteit Antwerpen
189
06/2005
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma In conclusie heeft de commissie een positief oordeel over het bachelor-, licentieen masterprogramma wiskunde aan de Universiteit Antwerpen. De studenten krijgen een gedegen academische wiskunde opleiding, met nadruk op fundamentele wiskunde en wetenschappelijk onderzoek. De bacheloropleiding zorgt voor een goede overgang vanuit het secundair onderwijs en de eindverhandelingen zijn van goed niveau, maar soms te omvangrijk. Een aantal zorgpunten uit het kandidatuurprogramma is goed geremedieerd in het bachelorprogramma: de toegepaste wiskunde komt ruimer en vroeger aan bod in het programma en de studiedruk is meer evenwichtig gespreid over de verschillende studiejaren. De hoge studiedruk van de opleidingsonderdelen natuurkunde en informatica vormt nog een aandachtspunt. De commissie betreurt het schrappen van ‘capita selecta’ in het bachelorprogramma en beveelt aan om het mathematisch labo (een geïntegreerd practicum) formeel op te nemen in het programma. In het algemeen suggereert de commissie om zelfstandig werk en projectwerk vroeger op te nemen in het programma. De commissie heeft waardering voor de opbouw van het programma, met ruime keuzemogelijkheden en een modulaire opbouw en voor de examens, met een ruime mondelinge component en aandacht voor het toetsen van het inzicht van de studenten.Wel beveelt zij aan de keuzeopleidingsonderdelen aan te bieden als coherente pakketten van minstens 6 studiepunten.
Onderwerp 3: Inzet van personeel 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de vakinhoudelijke, onderwijskundige en didactische deskundigheid van het onderwijzend personeel als goed. Het is voor de commissie duidelijk dat de staf zich gemotiveerd aan haar taak kwijt en gedegen onderwijs verstrekt. Bovendien stelt de commissie met genoegen vast dat de historische cesuur tussen de kandidaatsopleiding en de licentieopleiding langzaam verdwijnt; de meeste docenten geven college in zowel de eerste als de hogere jaren. De individuele kwaliteit van het personeel is bijgevolg uitstekend. De meeste beginnende docenten en ook het merendeel van de assistenten volgt de opleiding “onderwijsksundige professionalisering voor beginnende docenten resp. assistenten”. De commissie heeft vernomen dat de deelnemers aan deze cursussen zeer tevreden zijn over de inhoud en aanpak en spreekt haar waardering uit over dit initiatief. Het personeelsbeleid van de faculteit en het departement is in het oordeel van de commissie daarentegen onvoldoende en de commissie heeft toch een aantal belemmerende randvoorwaarden genoteerd.
06/2005
190
Universiteit Antwerpen
Het meest heikele punt is de ondervertegenwoordiging van de toegepaste wiskunde in de onderwijzende staf. Hoewel de opleiding beschikt over een eminente statisticus heeft de commissie met lede ogen moeten vaststellen dat het betreffend ZAP-lid reeds voor 4 opeenvolgende academiejaren in het buitenland vertoeft en in die tussentijd niet op een adequate wijze is vervangen. Momenteel wordt het onderwijs in de toegepaste wiskunde, in de eigen opleiding maar ook in serviceonderwijs, verstrekt door tijdelijke BAP/AAP-leden. Zonder te twijfelen aan de capaciteiten van deze mensen maakt de commissie hiertegen een aantal fundamentele bezwaren: ten eerste is het allesbehalve wenselijk om voor tijdelijke AAP-leden een zodanig hoge en langdurige onderwijslast te creëren dat het fundamenteel onderzoek van deze mensen, en bijgevolg hun carrièremogelijkheden in het gedrang komt. Ten tweede zouden de vastbenoemde stafleden niet een dergelijke grote verantwoordelijkheid op de schouders van deze jonge mensen mogen leggen. Ten derde behoort het tot de verantwoordelijkheid van de instelling om dringend een structurele maatregel te nemen waardoor de continuïteit van hoogstaand onderwijs (en onderzoek) in de toegepaste wiskunde wordt gegarandeerd. Dit had reeds lang gebeurd moeten zijn. De commissie heeft uit het zelfevaluatierapport en tijdens de visitatie vastgesteld dat de opleiding een aantal scenario’s had klaargemaakt om het programma aan te passen aan de aan- of afwezigheid van bepaalde ZAP-leden. Dit acht de commissie onaanvaardbaar. Zij heeft de stellige overtuiging dat de opleiding een robuust onderwijsprogramma moet opstellen dat onafhankelijk is van tijdelijke personele problemen en dat zij de expertise van de staf moet aanpassen aan dit programma. De commissie erkent dat dit niet alleen de verantwoordelijkheid is van de opleiding of het departement; de academische overheid draagt hier een zware verantwoordelijkheid. Sowieso, en onafhankelijk van bovenstaande bedenkingen, dient naast de vervanging van de hoogleraar numerieke wiskunde, de staf te worden uitgebreid met een VTE ZAP-lid in de toegepaste wiskunde. Een bijkomende vaststelling, die echter niet de opleiding zelf ten kwade mag worden geduid, is de beperkte aanwezigheid van serviceonderwijs. Zij verwijst naar haar voorwoord, waarin een pleidooi gehouden wordt voor de integratie van alle wiskundigen aan een universiteit in één centrum of departement. De commissie beseft dat een ideale situatie slechts in een handvol instellingen bestaat, maar merkt op dat men aan de Universiteit Antwerpen nog vrij ver verwijderd is van dit ideale model. De faculteit en de academische overheid dragen hier in het oordeel van de commissie een grote verantwoordelijkheid. Hoewel de commissie de kwaliteit van het aanwezige personeel als goed beoordeelt, beschouwt zij de gebreken in het personeelsbeleid als zo ernstig dat zij het totale facet “kwaliteit personeel” als onvoldoende beoordeelt.
Universiteit Antwerpen
191
06/2005
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de onderzoeksdeskundigheid van het onderwijzend personeel als goed tot uitstekend. Een aantal ZAP-leden heeft internationaal een hoge reputatie op het vlak van wetenschappelijk onderzoek. Dit blijkt niet alleen uit de publicaties, organisatie van congressen en andere wetenschappelijke activiteiten, het wordt ook bevestigd door een internationale bibliometrische studie en het oordeel van externe, internationale experten. De commissie feliciteert de opleiding met de aanwezigheid van dergelijke belangrijke onderzoekers, maar wenst te nuanceren dat deze graad van excellentie – uiteraard – niet op alle terreinen van de wiskunde aanwezig is. De onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld is goed. De opleiding maakt gebruik van gastprofessoren die bepaalde opleidingsonderdelen verzorgen vanuit de dagelijkse beroepspraktijk. Ook het opleidingsonderdeel ‘capita selecta’ was in dit kader een belangrijk initiatief. De commissie zou het wenselijk vinden dat dit opleidingsonderdeel niet verdwijnt uit de bachelorprogramma’s. Er zijn zeer goede internationale samenwerkingsverbanden tussen het departement wiskunde van de UA en buitenlandse instellingen. De commissie heeft vastgesteld dat de eindverhandeling sterk onderzoeksgebonden is en waardeert dit. Het departement heeft in de periode 2000-2004 20 doctoraten afgeleverd, waarvan de meesten een hoog niveau hebben bereikt. De commissie vindt dit een prima output.
3.3. Kwantiteit van het personeel De opleiding wiskunde beschikt thans over 10,6 VTE ZAP-kader en 8 VTE AAP-kader. Daarnaast beschikt zij over 17,75 VTE onderzoekers, gefinancierd via de tweede en derde geldstroom. Het gemiddelde van het aantal studenten over de 2000-2003 bedraagt 78, waardoor de student-staf ratio uitkomt op 7,35. De commissie beoordeelt het huidige personeelsbestand in de opleiding wiskunde als net voldoende voor het aanbieden van een vierjarige opleiding10. De commissie heeft inzage gekregen in het vijfjarenplan van het departement wiskunde. Gezien het nakende emeritaat van een aantal ZAP-leden kunnen de volgende jaren strategische keuzes worden gemaakt in het vervangingsbeleid. De commissie adviseert om in elk geval de tak van de toegepaste wiskunde te versterken. Daarnaast adviseert zij dat één ZAP-lid zou worden aangeworven dat inhoudelijk een brug kan slaan tussen de zuivere en de toegepaste wiskunde. De commissie heeft immers geconstateerd dat er te weinig samenwerking en synergie is tussen deze twee disciplines. 10
06/2005
De commissie merkt wel op dat het ZAP-lid statistiek, meegerekend als 1 VTE, al 4 jaar niet op de universiteit aanwezig is en bijgevolg ook geen onderwijs verstrekt.
192
Universiteit Antwerpen
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt het onderwerp “inzet van personeel” als voldoende. De commissie beoordeelt de individuele kwaliteiten van de stafleden, zowel op het vlak van onderwijs als onderzoek, als goed tot in sommige gevallen uitmuntend. Zij heeft ook een bijzondere waardering voor de programma’s van onderwijskundige professionalisering. Het personeelsbeleid van de opleiding en de faculteit is onvoldoende en een punt van ernstige zorg. De commissie beveelt met aandrang aan dat werk wordt gemaakt van een definitieve beslissing m.b.t. het ZAP-lid statistiek, en dat daarnaast de toegepaste wiskunde in de nabije toekomst wordt versterkt met één ZAP-lid en dat een ZAP-lid wordt aangesteld dat een brug kan slaan tussen de zuivere en de toegepaste wiskunde. De onderwijslast van het tijdelijk AAP/BAP-personeel in de toegepaste wiskunde dient drastisch te worden verlaagd; de commissie vindt het onaanvaardbaar dat deze zware eindverantwoordelijkheid wordt gelegd bij dergelijke juniore personeelsleden. De participatie aan het serviceonderwijs is eerder beperkt en zet hierdoor een grote druk op de bestaffing van de opleiding. De commissie hoopt dat de faculteit en de academische overheden hier spoedig de nodige initiatieven zullen nemen. Het personeel voldoet zeer goed aan de eisen van academische gerichtheid en bedrijft internationaal gewaardeerd onderzoek. Het departement levert jaarlijks een zeer behoorlijk aantal doctoraten af. De kwantiteit van het personeel is voldoende voor het aanbieden van een vierjarige opleidingen, mits de opleiding een aantal verschuivingen doorvoert, zoals hierboven gesuggereerd.
Onderwerp 4: Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen De opleidingen wiskunde en informatica zijn gehuisvest in het voormalige gebouw van de RUCA-faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen op de Middelheimcampus. De commissie spreekt haar lof uit over deze huisvesting en locatie: het is een schitterend gebouw dat opvalt door een originele en aangename architectuur, die op een smaakvolle wijze is aangepast aan de opleidingen wiskunde en informatica. De computerlaboratoria en computervoorzieningen waren tijdens de visitatie in de laatste fase van implementatie: de commissie heeft hier alleen maar positieve opmerkingen, er zijn meer dan voldoende moderne en performante machines aanwezig, er zijn op vele plaatsen aansluitingspunten voor draagbare computers en in een groot gedeelte van het gebouw, inclusief de bibliotheek, is de nodige technologie aanwezig voor een draadloos netwerk. De leslokalen en burelen zijn aangenaam ingericht en voorzien van alle multimediale hulpmiddelen en beschikken over een voldoende groot bordoppervlak.
Universiteit Antwerpen
193
06/2005
De opleiding uit de expliciete wens dat middelen zouden worden vrijgemaakt om opnieuw een zelfstudiecentrum in te richten in dit nieuwe gebouw. De commissie heeft het ‘oude’ zelfstudiecentrum bezocht, dat nu nog gefrequenteerd wordt door studenten van andere disciplines in de wetenschappen, en ondersteunt de wens van de opleiding om een zelfstudiecentrum in het nieuwe gebouw te mogen oprichten. De bibliotheek is nog in de transitiefase. Er is een groot gedeelte van het nieuwe gebouw gereserveerd om de bibliotheek wiskunde-informatica te huisvesten. Het grootste gedeelte van het boekenbestand is inmiddels overgebracht naar deze nieuwe locatie. Het tijdschriftenbestand moet nog volgen. In de bibliotheek is ook nog een aantal computers samengebracht. De commissie heeft een positief oordeel; in tegenstelling tot sommige andere instellingen heeft de opleiding weinig tot niets moeten inleveren in de budgetten voor de bibliotheek. De commissie beveelt wel met klem aan dat één lid van het ZAP-personeel de verantwoordelijkheid op zich zou nemen voor het aankoopbeleid van de bibliotheek. Daarnaast moedigt zij de opleiding aan tot ‘verstandige spoed’ in het verhuizen van de collectie. De commissie beoordeelt bijgevolg de materiële voorzieningen zonder meer als excellent.
4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding, georganiseerd op centraal en departementeel niveau, als goed. Op centraal niveau bekommeren de diensten studiebegeleiding zich vooral over de studenten met generieke problemen zoals stress, studieheroriëntering of psychosociale problemen. Het departement beschikt voor een vakgerichte studiebegeleider (monitor), die ook bijdroeg aan het overbruggingsonderwijs in het uitdovende kandidaatsprogramma. Over het algemeen maken de wiskunde studenten relatief weinig gebruik van deze formele circuits van studiebegeleiding. Er is een goed en laagdrempelig contact met de staf, zowel met de leden van het ZAP als van het AAP, waardoor veelal problemen op een informele wijze worden opgelost. De commissie heeft een bijzondere waardering voor de betrokkenheid van het AAP-personeel bij de opleiding. Het AAP onderhoudt zeer goede contacten met de studenten en biedt een eerstelijnshulp bij problemen van de studenten. Er zijn in het uitdovende programma twee ombudspersonen, beiden lid van het AAP. Eén ombudspersoon is verantwoordelijk voor de kandidaturen, de andere voor de licenties. Daarnaast is er ook nog een centrale ombudspersoon. De commissie heeft vastgesteld dat de ombudsdiensten goed functioneren.
06/2005
194
Universiteit Antwerpen
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie heeft een positief oordeel over de materiële voorzieningen en heeft begrip voor de overgangsfase. De bibliotheek en de computerzalen zijn uitstekend uitgerust. De commissie dringt erop aan dat het zelfstudiecentrum terug wordt geïnstalleerd in het nieuwe gebouw. De studiebegeleiding is adequaat. De staf heeft – naast het formele circuit - goede informele contacten met de studenten waardoor zij een vinger aan de pols houdt en studieproblemen vroegtijdig kunnen worden geremedieerd. De commissie heeft waardering voor de inspanningen van het AAP-personeel in de studiebegeleiding.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Formeel is de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs een opdracht van de faculteit. De facto is het echter de onderwijscommissie die de kwaliteitszorg uitvoert (vide infra). De faculteit beperkt zich tot het opvolgen van de activiteiten ter zake van de onderwijscommissie. Om de onderwijscommissies te ondersteunen bij hun opdracht inzake kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie, werd recent in elke faculteit een Cel voor de innovatie en de kwaliteitszorg in het onderwijs (CIKO) opgericht. De Onderwijscommissie Wiskunde bestaat uit alle leden van het academisch personeel die actief zijn in de opleiding Wiskunde. In de onderwijscommissie zetelen ook studentenvertegenwoordigers uit de verschillende studiejaren. De Onderwijscommissie Wiskunde is verantwoordelijk voor het onderwijs in de opleiding. Zij legt de opleidingsdoelen of competenties vast, werkt een coherent curriculum uit, bepaalt de leerinhouden en staat in voor een optimale organisatie en de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Verder formuleert de onderwijscommissie voorstellen voor de openverklaring van academische opdrachten, brengt zij een advies uit over de toewijzing van onderwijsopdrachten door de departementen, formuleert zij de onderwijstaken van het AAP en keurt zij de college- en examenroosters goed. Met betrekking tot de kwaliteitszorg en de innovatie zorgt de Onderwijsraad ten behoeve van de faculteiten voor expertise-ontwikkeling, het op gang brengen van discussie en reflectie en inhoudelijke en materiële ondersteuning. De Onderwijsraad laat zich hiervoor bijstaan door de Werkgroep kwaliteitszorg onderwijs en onderwijsinnovatie. Deze werkgroep is samengesteld uit de CIKO-coördinatoren van de verschillende faculteiten. Bij de fusie van de UA in oktober 2003 werd het Departement Onderwijs opgericht. De negen (staf)medewerkers en het hoofd van dit departement staan de Onderwijsraad bij in het uitvoeren van zijn beleidsvoorbereidende, ondersteunende en coördinerende opdrachten ten aanzien van het universiteitsbestuur en de faculteiten
Universiteit Antwerpen
195
06/2005
(intermediaire eenheden). Wat betreft de kwaliteitszorg en innovatie van het onderwijs staan twee stafmedewerkers, ondersteund door één administratieve-logistieke medewerker, onder andere in voor (1) het ondersteunen van opleidingen bij de voorbereiding op een visitatie; (2) het (procesmatig en inhoudelijk) ondersteunen van onderwijscommissies bij het verbeteren van hun opleidingen en het remediëren van gesignaleerde knelpunten naar aanleiding van de bevindingen van de visitatiecommissie; (3) het opstellen van een geïntegreerd (en zoveel mogelijk geautomatiseerd) evaluatiesysteem dat de programma-evaluatie, docentenevaluatie en studietijdmetingen omvat en tevens ruimte laat voor ad-hoc evaluaties; (4) het ondersteunen van de facultaire CIKO’s en stafmedewerkers onderwijs in hun opdracht inzake kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie. Het departement is opgedeeld in volgende onderzoeksgroepen: analyse, algebra en meetkunde, analytische en topologische structuren, astrofysica, numerieke analyse en statistiek.
5.1. De evaluatie van de resultaten De UA heeft een evaluatiecyclus opgesteld die gebouwd is rond de onderwijsvisitaties. Twee jaar voor een visitatie wordt een programma-evaluatie en een studentenbevraging doorgevoerd, twee jaar na een visitatie wordt een (eventuele) curriculumherziening opgesteld, die nog eens twee jaar later wordt geïmplementeerd. Daarnaast voert de UA de decretaal verplichte docentenevaluaties uit. De academische overheid heeft het plan geformuleerd om beide bevragingen te integreren in één vierjaarlijke studentenbevraging. De onderwijsraad heeft verder beslist om in 20042005 bij een selectie van studenten een bevraging rond de studietijd van de nieuwe bachelorprogramma’s te organiseren. De commissie beoordeelt de vergaring en verwerking van studenteninformatie als voldoende. Zij heeft waardering voor de oprichting van de CIKO’s, de oprichting van het departement Onderwijs en voor de verhoogde aandacht die de academische overheid en de faculteiten hechten aan de docentenevaluaties. De commissie heeft daarnaast begrip voor de vertragende werking van de fusie en de organisatorische reorganisatie. Zij moedigt de opleiding en de academische overheid aan om aan de kwaliteitsbewaking van het onderwijs in de onmiddellijke toekomst een verhoogde aandacht te schenken. Vierjaarlijkse evaluaties zijn in het oordeel van de commissie nogal weinig, zeker gezien de grondige hervorming van het programma en de leerinhouden. Daarnaast is zij van oordeel dat de docentenevaluaties een belangrijk element moeten zijn in benoemings- en bevorderingsbeslissingen. De commissie heeft grote waardering voor de opleidingen ‘onderwijskundige professionalisering’ die zowel voor beginnende docenten als assistenten worden ingericht. Zowel assistenten als ZAP-leden die deze opleidingen hebben gevolgd getuigen van het nut en de relevantie van deze opleiding.
06/2005
196
Universiteit Antwerpen
De instructies voor het schrijven van het zelfevaluatierapport waren blijkbaar niet altijd duidelijk voor de auteurs en de commissie heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport eerder beschrijvend is opgesteld. De commissie had het wenselijk gevonden indien meer elementen van kritische reflectie zouden zijn opgenomen in het rapport.
5.2. Maatregelen tot verbetering (slagkracht van de organisatie) De opleiding heeft de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie behoorlijk opgevolgd. De commissie heeft waardering voor de drastische reductie van het aandeel natuurkunde in het programma met behoud van een kennismakend opleidingsonderdeel, de invoering van een geïntegreerd practicum (hoewel de commissie dit liever als expliciet opleidingsonderdeel in het programma aanwezig zou zien), het verbeteren van de computerinfrastructuur en de bibliotheek en de verhoogde aandacht voor mondelinge examens. De opleiding heeft inspanningen geleverd om de toegepaste wiskunde vroeger in het programma op te nemen. De commissie ondersteunt dit en roept de opleiding op nauwlettend te waken over het aandeel en de inhoud van de opleidingsonderdelen toegepaste wiskunde. De fusie van de betrokken departementen is over het algemeen goed verlopen. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de studenten bijzonder weinig hinder hebben ondervonden van de reorganisatie en dat ook logistiek de fusie bijna is afgerond. Op bestuurlijk vlak heeft de commissie goede hoop dat de centrale stafdiensten een toegevoegde waarden zullen kunnen leveren aan de kwaliteitsbewaking en organisatie van het onderwijs. Een aantal aandachtspunten zijn blijven bestaan. Als belangrijkste punt dient hier ongetwijfeld de gebrekkige deelname aan het serviceonderwijs vermeld te worden. Op dit punt is een kleine vooruitgang geboekt; de wiskunde aan de studenten scheikunde, biologie en bio-ingenieur wordt thans verstrekt door wiskundigen, maar het is duidelijk dat hier nog een lange weg af te leggen is vooraleer men kan spreken van één centrum van wiskunde van de Universiteit Antwerpen, van waaruit alle wiskunde onderwijs wordt georganiseerd. De vorige visitatiecommissie had ook de oprichting van een caleidoscopisch college gesuggereerd. Dit is effectief ingevoerd (capita selecta van de wiskunde), maar is in het bachelorprogramma niet meer opgenomen als verplicht opleidingsonderdeel. De commissie betreurt dit ten zeerste. Een aantal sterke punten die in het vorige visitatierapport waren opgesomd zijn ondertussen helaas een beetje verwaterd. De vorige visitatiecommissie roemde o.a. de actieve participatie aan Erasmus uitwisselingsprojecten. De internationale mobiliteit van de studenten wiskunde heeft inmiddels – zoals elders – een dramatisch laag peil bereikt: de voorbije 4 academiejaren heeft slechts één wiskunde student hieraan deelgenomen. De commissie roept hier op tot verhoogde inspan-
Universiteit Antwerpen
197
06/2005
ningen van de staf om de mogelijkheid tot internationale uitwisseling beter bekend te maken bij de studenten en de nodige flexibiliteit in het programma aan te brengen om dergelijke uitwisseling ook praktisch mogelijk te maken. De commissie spreekt wel haar waardering uit over andere initiatieven tot internationalisering; zij heeft vastgesteld dat het aandeel inkomende studenten hoog is (16 studenten in de periode 2000-2004), dat de centrale stafdiensten internationalisering bijzonder goed gemotiveerd zijn en dat de docentenmobiliteit zeer behoorlijk is. Instellingsbreed heeft de UA het ECTS-label gehaald. De commissie waardeert dit en spreekt de wens uit dat dit een aanmoediging zal zijn voor de studenten om buitenlandse ervaring op te doen. Daarnaast heeft ze een bijzondere waardering voor de “intensive programmes” die de vakgroep algebra organiseert en die vele buitenlandse studenten aantrekken. Tenslotte dient vermeld dat de opleidingsverantwoordelijken op 28 januari 2005 een bundel documenten naar de secretaris van de visitatiecommissie hebben gestuurd, waaruit in het oordeel van de commissie blijkt dat de opleidingsverantwoordelijken kort op de bal spelen. Deze documenten omvatten o.a. een aangepast voorstel voor de bachelorprogramma’s (met ondermeer een caleidoscopisch college in het derde bachelorjaar) en een lijst van algemene doelstellingen. De commissie waardeert de voortvarendheid waarmee de opleiding aan de suggesties die de commissie tijdens het bezoek heeft geuit, gevolg geeft.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De studenten zijn goed betrokken bij de opleiding wiskunde en zijn vertegenwoordigd op alle bestuursniveaus. De commissie wenst een bijzonder woord van waardering uit te spreken over de betrokkenheid en enthousiasme van het AAP-kader. De commissie heeft vernomen dat de assistenten jaarlijks een math-dropping, een gemeenschappelijke activiteit van studenten, assistenten en alumni, organiseren. Op deze manier wordt op een zeer informele wijze relevante informatie uitgewisseld over de ervaring in het beroepenveld. Een ander jaarlijks initiatief van het AAP-kader is de jobbeurs, waar alumni hun ervaringen delen met de studenten en waar ook soms rekruteerders van het beroepenveld aanwezig zijn. De commissie heeft vernomen dat deze initiatieven redelijk duurzaam zijn en reeds meer dan 10 jaar bestaan en op een bescheiden financiering van het departement kunnen rekenen. Zij vindt deze initiatieven bijzonder interessant en spreekt de wens uit dat het departement zorg draagt voor de continuïteit ervan. Afgezien van de initiatieven van de assistenten zijn de alumni en de vertegenwoordigers van het beroepenveld eerder matig betrokken bij de opleiding. De universiteit heeft plannen om op centraal niveau een alumniwerking te organiseren. De commissie betreurt dat de opleiding bij de curriculumherziening en het opstellen
06/2005
198
Universiteit Antwerpen
van het bamaprogramma niet op een meer gestructureerde wijze heeft samengewerkt met de alumni. Zij hoopt dat de alumni en de vertegenwoordigers van het beroepenveld in de toekomst wel zullen worden gehoord, zeker in het kader van het opstellen van een scherp uitstroomprofiel voor de bacheloropleiding. De commissie merkt op dat de opleiding slechts een klein aantal alumni heeft kunnen mobiliseren voor een gesprek met de visitatiecommissie en dat deze alumni slechts een beperkte kennis hadden van de inhoud van het zelfevaluatierapport.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als voldoende tot goed. Zij heeft een bijzondere waardering voor de mathdropping en de jobbeurs, beiden initiatieven van het AAP-personeel. De commissie hoopt dat de opleiding deze initiatieven de nodige ondersteuning zal blijven geven. De evaluatie van de docenten en het programma is voldoende, maar zou meer aandacht verdienen. De commissie spreekt de hoop uit dat de facultaire CIKO en het instellingsbrede departement Onderwijs hier gepaste initiatieven zullen nemen. De betrokkenheid van studenten en assistenten bij de opleiding is uitstekend, de alumni en vertegenwoordigers van het beroepenveld zouden op een meer gestructureerde wijze betrokken moeten worden bij ingrijpende curriculumwijzigingen en onderwijsevaluaties.
Onderwerp 6: Resultaten 6.1. Mate van realisatie van de doelstellingen De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als goed. De alumni waarmee de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de genoten opleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni goed is. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende beroepsprofielen, zoals secundair en hoger onderwijs, biostatistiek en farmacie, bank- en verzekeringswezen. de IT-sector, etc. Verschillende alumni volgen bijkomende studies, zoals actuariaat. Een aantal alumni, dat de specialisatie algebra en meetkunde of analyse of statistiek heeft gekozen, heeft een succesvolle academische carrière aan een universiteit of hogeschool uitgebouwd. Dit is een bevestiging van het academisch gehalte van de opleiding. De commissie is van oordeel dat de opleidingen wiskunde hun respectieve doelstellingen en eindtermen goed verwezenlijken en academisch geschoolde wiskundigen afleveren. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is goed. De opleiding trekt veel buitenlandse Erasmus, doctoraats- en postdoctorale studenten aan. Ook de docenten geven gastcolleges aan verschillende buitenlandse universiteiten en ontvangen een behoorlijk aantal buitenlandse gastprofessoren.
Universiteit Antwerpen
199
06/2005
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wiskunde zijn weergegeven in Grafiek 2. Het gemiddeld slaagpercentage van de voorbije 10 jaar van de generatiestudenten in deze gemeenschappelijke kandidatuur bedraagt 37%. De commissie vindt dit zeer laag. Zij is van oordeel dat de opleiding zich het streefdoel moet stellen om het slaagpercentage van de generatiestudenten op 50% te brengen. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten wiskunde aan de Universiteit Antwerpen.
100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0% 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
Het gemiddeld slaagpercentages voor de periode 1993 – 2003 in de tweede kandidatuur bedraagt 72%, in de eerste licentie 93% en in de tweede licentie 95%. De commissie vindt dit behoorlijk, maar een goed streefdoel voor het slaagpercentage in de tweede kandidatuur is volgens de commissie 80%. De doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde is gepresenteerd in Tabel 2. Gegevens voor de volledige opleiding zijn slechts beschikbaar vanaf het academiejaar 1999-2000. De gemiddelde studieduur voor de kandidaatsopleiding aan het RUCA in de periode 1993-1999 bedraagt 2,5 jaar; voor de licentieopleiding aan de UIA 2,1 jaar. Gemiddeld heeft een student ongeveer 4,5 jaar nodig om de opleiding tot licentiaat wiskunde te voltooien. De commissie acht dit een redelijke termijn. Ongeveer 2/3 van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 4 jaar. De commissie beoordeelt dit aspect als goed.
06/2005
200
Universiteit Antwerpen
Tabel 2 Doorstroomanalyse van de opleiding wiskunde aan de Universiteit Antwerpen. Gegevens over de volledige opleiding wiskunde zijn slechts beschikbaar vanaf het academiejaar 1999-2000. Afstudeerjaar
Op tijd
+1 jaar
+2 jaar
+3 jaar
+>3 jaar
Totaal Gem
1999 - 2000
11
3
0
0
0
14
Jaren
Maanden
4,21
4
3
2000 - 2001
8
2
0
0
0
10
4,20
4
2
2001 - 2002
9
4
3
1
0
17
4,76
4
9
2002 - 2003
7
3
0
0
0
10
4,30
4
4
Totaal
35
12
3
1
0
51
4,37
4
4
23,5%
5,9%
2,0%
0,0%
100,0%
Procentueel 68,6%
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding als goed. Zij heeft geconstateerd dat de opleiding academische gevormde wiskundigen aflevert met een kritische onderzoeksattitude. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende sectoren. Een behoorlijk aantal alumni bekleedt een academische functie. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandeling is goed. De intensifiëring van de contacten met het beroepenveld vormt een aandachtspunt. De totale doorstroomanalyse van de studenten die het vierjarige programma volledig hebben gevolgd is conform het Vlaamse gemiddelde: de gemiddelde studieduur bedraagt 4 jaar en 6 maanden, terwijl ongeveer 2/3 van de studenten afstudeert binnen de voorziene termijn. De slaagpercentages vooral in de eerste kandidatuur zijn te laag. De commissie stelt voor om te streven naar een slaagpercentage van minimaal 50% voor de generatiestudenten.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding wiskunde aan de Universiteit Antwerpen voldoen aan de criteria die vermeld zijn in de zes onderwerpen van het accreditatiekader. De opleiding levert academische geschoolde wiskundigen af, met een kritische onderzoeksattitude. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: – de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen dienen voldoende breed te worden uitgewerkt en moeten getuigen van een algemene visie op het profiel
Universiteit Antwerpen
201
06/2005
van de opleiding; de scenario’s en profielen moeten robuust worden uitgewerkt en onafhankelijk worden gemaakt van tijdelijke en personele problemen; – een bijzondere aandacht dient te worden gegeven aan de invulling van de opleidingsonderdelen in de toegepaste wiskunde; – een krachtdadig personeelsbeleid dient de continuïteit en het hoogstaand niveau van deze opleidingsonderdelen te verzekeren; tijdelijke BAP/AAP personeelsleden mogen niet geschaad worden in hun academische ontwikkeling door een te hoge en langdurige onderwijslast en een te zware eindverantwoordelijkheid; – de participatie aan het serviceonderwijs moet sterk worden verhoogd, dit zal ook meer ademruimte genereren om de noodzakelijke uitbreiding van de staf in de toegepaste wiskunde te realiseren; – verhoogde inspanningen moeten worden geleverd om het slaagpercentage van de generatiestudenten naar 50% te doen evolueren; – een diagnostische toets zou moeten worden georganiseerd voor de eerstejaarsstudenten halverwege het eerste semester (middels proefexamens en of zelfevaluaties via het elektronisch leerplatform); – de keuzeopleidingsonderdelen zouden als coherente pakketten van minstens 6 studiepunten moeten worden aangeboden; – de omvang van de eindverhandelingen moet beperkt worden; – alle wiskundigen binnen de instelling worden best gegroepeerd in één departement of centrum voor wiskunde.
06/2005
202
Universiteit Antwerpen
Bijlagen
203
06/2005
06/2005
204
Bijlage 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie Floris Takens (voorzitter) Prof. Floris Takens (1940) studeerde wiskunde aan de Universiteit van Amsterdam waar hij in 1969 promoveerde op een onderwerp uit de differentiaaltopologie. Na tijdelijke posities onder andere bij het Institut des Hautes Etues Scientifiques (Bures sur Yvette) en het Instituto de Matematica Pura e Applicada (Rio de Janeiro) werd hij in 1972 benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen waar hij tot zijn (vervroegd) emeritaat in 1999 wiskunde doceerde. Zijn onderzoek en publicaties lagen na zijn promotie vooral op het gebied van de dynamische systemen en de chaostheorie, aanvankelijk vanuit zuiver wiskundig standpunt, maar later ook gericht op diverse toepassingsgebieden. Zo werkte hij samen met procestechnologen van de Technische Universiteit Delft, fysiologen van de Universiteit Leiden en de Medici van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is redacteur van de Springer Lecture Notes in Mathematics vanaf 1990 en lid van de Koninklijke Nwdoctoraat van de Technische Universiteit Delft.
Francis Borceux Prof. Francis Borceux (1948) studeerde wiskunde in Namen en Leuven, waar hij zijn doctoraat in de wetenschappen behaalde in 1972. Hij startte zijn loopbaan als assistent in wiskunde in Leuven, aan de “Université de Louvain” in 1970. Na een verblijf van één jaar aan de “Columbia University” in New York, bij Samuel Eilenberg, werd hij benoemd in Louvain-la-Neuve in 1973, waaraan hij thans nog steeds verbonden is. Hij onderwijst vooral algebra en meetkunde. Hij werd bevorderd tot hoogleraar en vervolgens tot gewoon hoogleraar in 1985, hij was voorzitter van de “Société Scientifique de Bruxelles” (1986-1987), voorzitter van het “Institut Interfacultaire de Mathématique Pure et Appliquée” (1989-1993), voorzitter van de “Unité d’algèbre, géométrie et logique” (1994-1996), voorzitter van de Faculteitsraad (1993-1996), decaan van de “Faculté des Sciences” (1996-2001), voorzitter van de commissie
Bijlagen
205
06/2005
“Mathématiques” van het FNRS (1994-1997). Hij was al lid van de visitatiecommissie Wiskunde van de Vlaamse Universiteiten in 1995-1996. Hij is auteur van 11 boeken en 71 artikels, organisator van 13 Internationale Wetenschappelijke Congressen en heeft les gegeven in meer dan 20 landen, in zeven verschillende talen. Hij werd titularis van de Franqui leerstoel in Antwerpen in 1997-1998 en won de Wernaers prijs voor “Onderzoek en Verspreiding van Kennis” in 1999. Hij is gespecialiseerd in algebra, zijn onderzoeksactiviteiten situeren zich in de domeinen van de categorie theorie, schoven, ringen theorie, universele algebra, Galois theorie en homologie theorie.
Irène Gijbels Prof. Irène Gijbels (1960) studeerde Wiskunde aan het Limburgs Universitair Centrum en de Katholieke Universiteit Leuven. Zij behaalde het diploma licentiaat wiskunde en het diploma geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs aan de K.U.Leuven. Zij werkte aan haar doctoraat aan het Limburgs Universitair Centrum, en behaalde in 1990 een doctoraat in de wetenschappen, specialisatie wiskundige statistiek, voor de Centrale Jury. In 1991 en 1992 was zij postdoctoraal navorser bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Zij was Visiting Professor aan de University of North Carolina, at Chapel Hill (USA) in 1991 en Visiting Research Fellow aan het Mathematical Sciences Research Institute, Berkeley (USA) in 1992. Van 1992 tot 2004 was zij verbonden aan het Institut de Statistique, Université catholique de Louvain, waar zij momenteel Visiting Professor is. Sinds oktober 2004 is zij Gewoon Hoogleraar aan de K.U.Leuven. Zij werd verkozen tot fellow van de ‘American Statistical Association’ en tot fellow van de ‘International Statistical Institute’, en is bestuurslid van de Belgische Vereniging voor Statistiek. Ze treedt op als ‘Associate Editor’ voor meerdere internationale tijdschriften. Haar onderzoek concentreert zich rond het ontwikkelen van niet-parametrische en semi-parametrische schattings- en toetsingsmethodes, met toepassingen in diverse domeinen.
Frans Keune Prof. Frans Johan Keune (geboren in 1945 te Amsterdam) deed in 1963 eindexamen HBS-B aan het Cartesius Lyceum te Amsterdam. Van 1963 tot 1968 studeerde hij wiskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Kandidaatsexamen wis- en natuurkunde met sterrenkunde in 1966 en vervolgens in 1968 doctoraal examen wiskunde met als hoofdrichting algebra en bijvak wijsbegeerte. Van 1 januari 1969 tot 1 augustus 1972 was hij verbonden aan het Mathematisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht, waar hij bij het onderwijs was ingeschakeld en zijn promotie voorbereidde. Op 7 juni 1972 promoveerde hij op het proefschrift ‘Homotopical Algebra and Algebraic K-Theory’ tot doctor in de Wiskunde en Natuurwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Promotor was Prof. dr. F. Oort en Dr. J.R. Strooker was coreferent. Tijdens het academisch jaar 1972/73 verbleef hij aan het Department of Mathe-
06/2005
206
Bijlagen
matics and Statistics van Cambridge University te Cambridge (UK). Vanaf 1973 tot heden is hij in dienst van de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu geheten de Radboud Universiteit Nijmegen), sinds 1997 als gewoon hoogleraar in de algebra. In Nijmegen heeft hij vele bestuurlijke functie vervuld. Momenteel is hij directeur van het Instituut voor Wiskunde, een onderwijsinstituut van de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Frans Keune heeft een aantal initiatieven genomen voor verbetering van het wiskundeonderwijs in het Nederlandse secundaire onderwijs.
Henk van der Vorst Prof. Henk van der Vorst (1944) is geboren in Venlo, Nederland. Hij deed zijn doctoraal onderzoek over preconditioneringstechnieken aan de Universiteit van Utrecht, waar hij in 1982 promoveerde, na een periode van 14 jaar buiten de universitaire wereld. Hij is thans verbonden aan het departement wiskunde van de universiteit Utrecht als hoogleraar in de numerieke analyse. Hij is lid van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Kunsten en Wetenschappen en van het Nederlandse Forum voor Techniek en Wetenschap. Zijn huidige onderzoeksinteresses omvatten iteratieve oplossers voor lineaire systemen en voor grote ijle eigensystemen, en de ontwikkeling van algorithmen voor parallelle computers. In samenwerking met Meijerink beschreef hij de constructie en het gebruik van algemene incomplete LU ontbindingen als preconditioners (1977). Dit is nog steeds een veel geciteerde publicatie. Enkele jaren later beschreef hij de thans populaire “Bi-CGSTAB methode” (1992) en, in samenwerking met Vuik, de klasse van GMRESR methoden (1994); die variabele preconditionering op een robuuste wijze toelaten. Volgens de ISI databank was de publicatie over Bi-CGSTAB de meest geciteerde publicatie in de wiskunde van de jaren 90. Hij ontving in 1997 de SIAG/LA prijs voor zijn gezamenlijk werk met Sleijpen over Jacobi-Davidson methoden voor eigenwaarde problemen. Begin 1991 was hij co-auteur van het boek “Solving Linear Systems on Shared Memory Computers”, samen met Dongarra, Duff en Sorensen. Dit boek is herdrukt in 1994 en is ondertussen vertaald naar het Japans. In 1994 was hij co-auteur van het boek “Templates for Linear Systems”, waarin ook preconditionering aan bod kwam. Dit werk heeft een grote invloed gehad op de standaardisering van algorithmen en de meeste van de blauwdrukken zijn opgenomen in MATLAB. Een soortgelijk werk over Eigenwaarde algorithmen is verschenen in 2000. In het totaal heeft hij meer dan 100 publicaties geproduceerd. Henk van der Vorst is associate editor van 8 tijdschriften over ‘scientific computing’, waaronder SIAM J. Scient. Comput., J. on Comp. and Appl. Math., J. on Applied Num. Math., IMA J. on Numerical Analysis, Numerical Lin. Alg. with Appl., Computer Methods in Applied Mechanics and Engineering, and Parallel Computing. Hij is Editor-in-Chief van SIAM J. Matrix Analysis. Hij is bovendien een vaste referent voor tal van andere tijdschriften en hij was lid van wetenschappelijke comités van vele conferenties.
Bijlagen
207
06/2005
Pascal Van Der Voort (secretaris) Pascal Van Der Voort (1967) studeerde Scheikunde aan de Universiteit Antwerpen (resp. RUCA en UIA). In 1989 behaalde hij het diploma licentiaat scheikunde en het diploma geaggregeerde hoger secundair onderwijs aan de U.I.A. In 1993 behaalde hij zijn doctoraat in het studiegebied van de Anorganische Scheikunde. Van 1994 tot 2003 was hij postdoctoraal navorser van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen. Hij was visiting research fellow aan the Georgia Institute of Technology (USA, 1996-1997) en aan de Ecole Nationale Supérieure de Chimie de Montpellier (FR, 1998). Hij is auteur van meer dan 100 internationale publicaties op het gebied van keramische deklagen, katalyse en geordende mesoporeuze structuren. Hij is consultant voor de NATO Science for Peace projecten. Sinds 1 oktober 2003 is hij werkzaam bij de Vlaamse Interuniversitaire Raad als stafmedewerker kwaliteitszorg en trad op als secretaris van deze commissie.
06/2005
208
Bijlagen
Bijlage 2
De bezoekschema’s Bezoekschema Universiteit Gent Maandag 11 oktober 2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u00 - 20u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en de opleidingsafgevaardigden. 20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 12 oktober 2004 09u00 - 10u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de opleidingscommissie 10u00 - 10u45 gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie 10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 12)
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 12)
13u15 - 14u15
middagmaal commissie (broodmaaltijd)
14u15 - 15u15
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
15u15 - 16u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u15 - 16u30
pauze
Bijlagen
209
06/2005
16u30 - 17u30 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 17u30 - 18u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 18u00 - 19u00 gesprek met afgestudeerden van de opleiding 19u15 - 20u15
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 13 oktober 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema Limburgs Universitair Centrum Donderdag 28 oktober 2004 10u00 - 11u30 intern beraad visitatiecommissie 11u30 - 12u15
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de curriculumraad
12u15 - 13u15
middagmaal commissie
13u15 - 14u00
gesprek met de studenten uit de curriculumraad
14u00 - 14u45 gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumraad
06/2005
210
Bijlagen
14u45 - 15u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 12)
15u45 - 16u00 pauze 16u00 - 16u45 gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen 16u45 - 17u45
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
17u45 - 18u15
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage studiemateriaal
18u15 - 19u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u15 - 20u15
informele ontmoeting met faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 29 oktober 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie en/of gelegenheid tot inzage cursussen, studiemateriaal, …
12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u00 - 14u00 middagmaal commissie 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema Katholieke Universiteit Leuven, inclusief KULAK Maandag 8 november 2004 09u30 - 10u30 intern beraad visitatiecommissie 10u30 - 11u30
Bijlagen
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de permanente onderwijscommissies (zowel K.U.Leuven als KULAK)
211
06/2005
11u30 - 12u15
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissies (POC)
12u15 - 13u00
gesprek met leden van het academisch personeel uit de POC
13u00 - 14u00 middagmaal commissie 14u00 - 14u45 gesprek met studenten eerste cyclus 14u45 - 15u30
gesprek met studenten tweede cyclus, inclusief een aantal afgestudeerden van KULAK (thans eerste en tweede licentie K.U.Leuven)
15u30 - 16u15
gesprek met assisterend academische personeel en bursalen
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus 17u30 - 18u30 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 18u30 - 19u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage studiemateriaal 19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 9 november 2004 8u15
Vertrek naar KULAK
10u00 - 10u30 gesprek met de opleidingsverantwoordelijken en het subfaculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie voor het gedeelte KULAK, en een student uit het OMT (Onderwijs Management Team) (campus KULAK) 10u30 - 11u15
gesprek met de studenten en ex-studenten (campus KULAK)
11u15 - 11u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel (campus KULAK)
11u45 - 12u30
gesprek met de leden van het zelfstandig academisch personeel (campus KULAK)
12u30 - 13u30
middagmaal commissie
13u30 - 15u00. bezoek commissieleden onderwijsruimten, practica, … (campus KULAK) 15u00 - 15u30 spreekuur of nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s, … (KULAK) 15u30
06/2005
212
Vertrek naar K.U.Leuven
Bijlagen
17u30 - 18u30 Gesprek met de afgestudeerden (kandidaturen zowel KULAK als K.U.Leuven) 19u00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 10 november 2004 9u00 - 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u00- 12u00
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
12u00 - 12u30 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u
mondelinge rapportering
Bezoekschema Vrije Universiteit Brussel Woensdag 24 november2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u00- 20u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden 20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 25 november 2004 09u00 - 10u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de opleidingsraad 10u00 - 10u45 gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
Bijlagen
213
06/2005
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 12)
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 12)
13u15 - 14u15
middagmaal commissie (broodmaaltijd)
14u15 - 15u15
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
15u15 - 16u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 17u30 - 18u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 18u00 - 19u00 gesprek met afgestudeerden van de opleiding 19u15 - 20u15
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 26 november 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
06/2005
214
mondelinge rapportering
Bijlagen
Bezoekschema Universiteit Antwerpen Woensdag 15 december 2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u00 - 20u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en de opleidingsafgevaardigden. 20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 16 december 2004 09u00 - 10u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de onderwijscommissie 10u00 - 10u45 gesprek met de studenten uit de onderwijscommissie 10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de onderwijscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 12)
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 12)
13u15 - 14u15
middagmaal commissie (broodmaaltijd)
14u15 - 15u15
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
15u15 - 16u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 17u30 - 18u00 nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 18u00 - 19u00 gesprek met afgestudeerden van de opleiding 19u15 - 20u15
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Bijlagen
215
06/2005
Vrijdag 17 december 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalissering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
06/2005
216
mondelinge rapportering
Bijlagen
Bijlagen
217
06/2005
06/2005
218
Bijlagen