De Olmenhorst in oorlogstijd
Daan de Clercq 2007 Uitgave van Stichting Haarlemmermeers 5 mei comité
Inleiding
Veertig jaar na de bevrijding, op 5 mei 1985, kwam een groot gezelschap bijeen op De Olmenhorst. Op de gevel van de ‘groene villa’ werd een bronzen plaquette onthuld (zie p. 37), met de volgende tekst: Van september 1944 tot het einde van de oorlog 1940-1945 was De Olmenhorst het hoofdkwartier van de Binnenlandse Strijdkrachten, district Haarlemmermeer en omliggende gemeenten. De schuren dienden als berging voor ‘s nachts uit vliegtuigen gedropte wapens en als oefenruimte voor het verzet. Dit huis bood een schuilplaats aan door de vijand vervolgde en gezochte Nederlanders en neergeschoten geallieerde vliegers.
Behalve een plechtige onthulling was het ook een weerzien van oude kameraden. Want onder de aanwezigen waren nog vele van de mannen en vrouwen, die gedurende de oorlog besloten hadden samen actief in verzet te komen tegen de Duitse bezetters. Net als toen, was deze dag hun gastheer Govert de Clercq, mijn vader, die in de donkerste fase van de oorlog zijn huis en bedrijfsgebouwen ter beschikking had gesteld aan de verzetsgroep Haarlemmermeer en omstreken. Hier zal worden geprobeerd om iets te beschrijven van wat zich in de oorlogsjaren op De Olmenhorst heeft afgespeeld. Eenvoudig is dit niet; documenten uit die tijd zijn niet of nauwelijks bewaard gebleven, de hoofdpersonen zijn overleden en bij leven hebben zij weinig over deze bewogen periode willen spreken. Gelukkig heeft Cor van Stam, die het verzet leidde, in 1986 zijn herinneringen aan deze jaren opgeschreven in zijn boek Wacht binnen de dijken. Een jaar eerder zijn Van Stam en De Clercq door een lokale historicus geïnterviewd voor een uitgave over de Oorlog en bevrijding in Lisserbroek. Hun verhalen, samen met de herinneringen van enkele anderen, vormen de leidraad voor deze schets van een spannende, maar ook angstige geschiedenis.
De Olmenhorst en de familie de Clercq
De Olmenhorst, in het zuiden van de Haarlemmermeer, even buiten Lisserbroek. Tegenwoordig is het een landgoed en trekken dagelijks vele bezoekers hier naar toe. Om er te wandelen, te winkelen, een feest te vieren of, in de oogsttijd, om een appeltje te plukken. Van oorsprong was het echter een boerderij, zoals alle andere in de Meer, waar ondermeer aardappelen, bieten en tarwe werden verbouwd. Wel werd er vanaf het einde van de negentiende eeuw ook fruit geteeld en die
Anne Marie de Clercq-Stoop (1881-1949) met haar vijf kinderen, in de tuin van De Olmenhorst, zomer 1914. V.l.n.r. Robert (1908-1929), Adriaan (1914-1996), Elisabeth (1911-1997), Feyna (1907-1983) en Govert de Clercq (1909-1989)
fruitteelt was een steeds prominentere plaats gaan innemen in de bedrijfsvoering.1 Toen Govert de Clercq het bedrijf in 1938 overnam was hij al de vierde generatie van zijn familie. Zijn overgrootvader behoorde tot de grootgrondbezitters die in 1854, na de droogmaking, als eersten landerijen in de Meer hadden gekocht. De De Clercqen waren herenboeren; zij bemoeiden zich nauwgezet met de organisatie van hun bedrijf, maar voor de dagelijkse leiding was een zetbaas aangesteld. Daarnaast richtten zij zich op bestuurlijke taken; Goverts vader Stephen Willem (Willy) de Clercq (1878-1938) was bijvoorbeeld vele jaren heemraad en vervolgens dijkgraaf van de Haarlemmermeer.
1
Voor meer informatie over de geschiedenis van De Olmenhorst, zie: Haarlemmermeerse boerderijen en hun bewoners (uitgave van Stichting Meer-Historie, Haarlemmermeer 2005) 145-148.
2
Willy was ook de eerste van de familie die besloot in de Meer te gaan wonen. Voor zijn huwelijk met Anne Marie Stoop in 1906 heeft hij het karakteristieke groene, houten huis laten bouwen. Hier is Govert geboren in december 1909, als derde kind in het gezin. Een paar jaar later is de familie echter verhuisd naar Bloemendaal. Daar waren betere scholen. Bovendien kon Goverts moeder slecht aarden in de polder. Als oudste dochter van een oliepionier die fortuin had gemaakt, was zij op meer luxe gesteld dan het polderleven haar kon bieden. De Olmenhorst werd daarmee voor het gezin vooral een vakantieverblijf. Govert had als jongen al een uitgesproken en charmante persoonlijkheid, maar voor zijn ouders was hij een wildebras, waarop zij geen greep kregen. Om zijn ‘onhandelbaarheid’ hebben zij hem zelfs, op 11jarige leeftijd, naar een kostschool in Zwitserland gestuurd. Eenmaal terug volgde hij de HBS in Overveen en daarna de Koloniale Landbouwschool in Deventer. In 1931 is hij naar Indië gegaan; op achtereenvolgende plantages op Java was hij planter in ondermeer thee en rubber. Het was een zware, maar fantastische tijd. Hij hield van het land en van het volk; nog decennia later kon het gebeuren dat hij, al dromend, Soendanees sprak. Mede wegens gezondheidsproblemen van Goverts toenmalige echtgenote werd in 1938 echter besloten voor verlof terug te keren naar Holland. Zo ontsnappend aan de bezetting van Indië door de Japanners en, waarschijnlijk, internering in de kampen. Eenmaal terug in het vaderland bleek Goverts vader juist te zijn overleden en moest hij, als oudste zoon, de leiding over De Olmenhorst overnemen.
Het begin van de oorlog, de eerste onderduikers
Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 veranderde aanvankelijk waarschijnlijk niet veel op De Olmenhorst. Twee maanden eerder was Govert hertrouwd, nadat zijn eerste huwelijk in een echtscheiding was geëindigd. In april 1941 werd een zoon geboren, Steven. Naar het schijnt zijn wel korte tijd Duitse officieren en soldaten op de boerderij ingekwartierd geweest. Deze waren echter op doorreis, zo valt op te maken uit de anekdote over een van de Duitse officieren, die zich uitgebreid met Govert onderhield. Govert beheerste door zijn achtergrond de Duitse taal volkomen. In het gesprek toonde de officier zijn agenda en liet zien dat hij een afspraak had om te verschijnen op die en
3
die datum, op dat en dat uur, in dat en dat hotel in…. Londen! De Duitsers waren nog overtuigd van hun eindoverwinning. Een andere anekdote verhaalt over paarden die ook, met hun verzorgers, op de boerderij waren ‘ingekwartierd’. Die verzorgers waren echter niet zo netjes als de zetbaas, ‘Baas’ de Jonge, wel wilde. Op zekere dag stond een emmer niet op de juiste plaats. Baas de Jonge schijnt deze – om de Duitse stalknecht een lesje te lezen – met zo veel kracht op diens hoofd te hebben geslagen dat het zink brak en de Duitser verbouwereerd tegen de binnenkant van de emmer aankeek! Goverts tweede vrouw was Pien Waller; haar ouders woonden in Utrecht en hadden daar al heel vroeg onderduikers in huis. Het was ook via contacten binnen haar familie dat medio 1942 Rosalie Simons, een 20-jarig joods meisje uit Den Haag, op De Olmenhorst werd ondergebracht. Ze werd Marietje genoemd. Er was altijd al huispersoneel geweest, zodat het niet vreemd was dat zij als hulp in de huishouding kwam inwonen. Maar omdat het gebruikelijk was dat dienstboden de weekeinden weer terug gingen naar hun familie, verbleef zij de zaterdagen en zondagen bij de familie Voûte in Den Haag. Haar werkelijke familieleden, haar vader, moeder en een zuster, waren opgepakt en zijn uiteindelijk omgekomen in vernietigingskamp Sobibor. Door alle angsten en spanningen is ‘Marietje’ in de loop van de oorlog ‘kogeltjerond’ geworden. Een dagboekje dat zij in deze tijd bijhield geeft jammer genoeg vrijwel geen informatie over welke activiteiten er in huis waren. Gelukkig heeft Roosje de oorlog overleefd; zij is na in 1947 naar Israël geëmigreerd. Vorig jaar hebben haar zoon en diens vrouw aan De Olmenhorst een bezoek gebracht. In september 1942 was ook het Amsterdamse gezin van een nicht van Govert in huis genomen. Haar man Eddy van Vollenhoven was joods en in de stad was het voor hem te gevaarlijk geworden. Eddy had als reserve majoor van de cavalerie een militaire achtergrond en zou later nauw betrokken zijn bij het verzet. Toen die activiteiten op De Olmenhorst toenamen, zijn zijn vrouw en twee kinderen om veiligheidsredenen naar elders gegaan. Enige tijd werd nog onderdak gegeven aan Pieter en Arent van Beek, ‘de Snorren’, een een-eiïge tweeling uit Den Haag. Zij waren daar betrokken geweest bij het distribueren van illegale distributiebonnen en opgepakt door de Duitsers. Maar door slimheid en bluf hadden zij toch weten te ontkomen. Vervolgens zijn zij door een wederzijds bevriende
4
De joodse onderduikster Rosalie Simons met Steven de Clercq, voor het groene huis, 1944.
Rosalie’s zoon Pinchas Yaul met zijn vrouw Dahlia, op dezelfde plek, 2006.
De ‘evacués’ Pieter van Beek, Anne Marie Langelaan en haar man Eddy van Vollenhoven, op het terras van het groene huis, 1942.
5
dominee terechtgekomen op De Olmenhorst. Met het verzet in de Haarlemmermeer hebben zij zich niet direct ingelaten. Wel zijn zij samen nog bijzonder actief in de ondergrondse gebleven en hebben zich daarin uitzonderlijk moedig en slim getoond. Pieter – die van Govert en Pien perfect Duits had geleerd – is zelfs, vermomd als Duits officier, meerdere malen per trein naar Parijs en terug gereisd, om ondergrondse gegevens uit te wisselen. In de loop van ’44 werd bekend dat de beide broers zo hoog op de lijst van gezochte personen stonden, dat zij via Frankrijk – de geallieerden tegemoet trekkend – naar Engeland wisten te ontkomen. Op De Olmenhorst waren in het groene huis, voor wanneer een inval dreigde, twee plekken waarin mensen voor korte tijd konden schuilen: een kleine ruimte achter een luik in de kelder en een kolenruim, dat van bovenaf werd gevuld. Hierin werden later ook wapens opgeslagen.
Het verzet organiseert zich
Het verzet in de Haarlemmermeer was in de eerste fase van de oorlog versnipperd en heel lokaal van opzet. Zij was voornamelijk gericht op het plaatsen van en hulp bieden aan onderduikers. Maar door samenwerking ontstond al spoedig een organisatie, met eigen contacten tot ver buiten de Meer. In het begin van 1943 waren wekelijkse bijeenkomsten in een jeugdgebouw in de consistorie van de Gereformeerde Kerk in Nieuw-Vennep. Hier kwamen districtleiders bijeen uit de Haarlemmermeer en vrijwel het hele randgebied: Aalsmeer, Leimuiden, Alkemade, De Kaag, Noordwijkerhout, Sassenheim, Lisse, Hillegom, Halfweg en de aangrenzende polders. Enkele van hun namen zijn: Hein van Staveren, Bas Dol, Wim Maarse, Maarten Kamper, Wim Dresschler, Bram Masselink en Cors van de Lip. Aan het hoofd stond Cor van Stam, een vertegenwoordiger in zaad en graan uit NieuwVennep, die aan het begin van de oorlog nog maar twintig jaar oud was. Na 1943 begonnen mensen massaal onder te duiken; uiteindelijk zijn in deze regio circa 3600 landgenoten ondergedoken geweest, waaronder 600 joden. Aan de IJweg, niet ver van De Olmenhorst, heeft het echtpaar Ant en Sam Breijer onderdak gegeven aan tien mensen, waaronder zeven joden. Zodat met hun eigen gezin liefst achttien mensen woonden in hun daglonershuisje van 4 bij 6 meter. De onderduikers sliepen onder de vloer, dat bereikt werd via een luik. Hier waren gangetjes gegraven en gemetseld, waarin strozakken waren
6
gelegd. Zevenmaal heeft een overval plaatsgevonden door de Sicherheits Dienst (SD), maar de onderduikers zijn nooit ontdekt en hebben de oorlog overleefd. Dit geluk hadden niet de liefst zeventig onderduikers bij de familie Boogaard, aan de Rijnlanderweg. In oktober 1943 vond hier een verschrikkelijk drama plaats. Na een inspectie, waarbij een Nederlandse politie- en SS-man werd doodgeschoten, vond een overval plaats. Sommigen wisten te ontkomen, maar 34 joodse onderduikers zijn opgepakt, in vrachtwagens geschopt, afgevoerd en nooit meer terug gekomen. Zo ook vader en moeder Boogaard. Deze afschuwelijke geschiedenis veroorzaakte een enorme schok binnen de Meer: Van Stam: “Het monster had zijn masker afgeworpen”. Besloten werd aansluiting te zoeken bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Er waren al persoonlijke contacten met Henk Dienske, die namens Noord-Holland in de top van organisatie zat. Naast de LO werd hulp geboden door de Knokploegen (KP), die in deze fase ondermeer zorgden voor de aanvoer van bonkaarten. Al deze groeiende activiteiten maakten een gestructureerde financiering van het Nederlandse verzet noodzakelijk. Hiervoor werd het Nationaal Steunfonds opgericht, onder leiding van de Amsterdamse bankier Walraven van Hall. Overigens waren er ook nog enkele kleine, onafhankelijk en lokaal opererende verzetsgroepjes, waarmee goede contacten waren. Deze drukten bijvoorbeeld illegale krantjes. Wanneer en hoe Govert de Clercq bij het verzet betrokken raakte is niet duidelijk. Zelf gaf hij hierover een heel bijzondere verklaring. Hij zou de bezetting door de Duitsers in eerste instantie niet meer dan verdomde lastig en vervelend hebben gevonden. Echter, omdat hij planter in Indië was geweest, liet hij regelmatig een kist met zijn geliefde thee uit de kolonie overkomen. Toen op zeker moment het schip met zijn nieuwe kist thee in het Engels Kanaal door een Duitse torpedoboot tot zinken was gebracht, was voor hem de maat vol en besloot hij in verzet te komen. Dit verhaal getuigt van Goverts humor, maar we mogen aannemen dat er meer was, dat hem bewogen heeft zich aan te sluiten bij het lokale verzet. Zeker is dat hij, door zijn verblijf in Indië, vele jaren buiten beeld was geweest. Maar zijn familie en De Olmenhorst waren in de Meer geen onbekenden en door zijn persoonlijkheid zal Govert het vertrouwen hebben gewonnen van Van
7
Stam en zijn mannen. Al vanaf de winter van 1943 moeten regelmatig vergaderingen op De Olmenhorst hebben plaatsgevonden. Overigens hadden veel verzetslieden valse identiteitspapieren en gebruikten zij schuilnamen. Zo heette Cor van Stam in die jaren “Cor van de Meer”. Govert wilde zichzelf “De Vrome” noemen, maar dat vonden zijn kameraden niet geschikt. “De Wilde” vonden zij meer bij hem passen en die naam is het ook geworden.
De Olmenhorst wordt hoofdkwartier
Vanaf juli 1944 was het hoofdkwartier in Hillegom, bij twee dames Van Vliet, aan de Stationsweg. Daar werden pasjes getekend, de administratie bijgehouden, bonkaarten gecontroleerd en het geld voor de onderduikers geteld en verdeeld. Een omslagpunt kwam twee maanden later, op 5 en 6 september. Na de landing in Normandië op D-day (6 juni), waren de geallieerde troepen opgerukt richting Nederland. Antwerpen was inmiddels op de Duitsers veroverd. Berichten dat het land nu elk moment kon worden bevrijd, leidden op ‘Dolle Dinsdag’ tot emotionele taferelen. Veel Nederlanders maakten zich op om de volgende dag de geallieerden te begroeten. Vlaggen en oranje vaandels werden te voorschijn gehaald, en bedrijven liepen leeg omdat het personeel de bevrijders op straat wilde opwachten. De verzetsgroep Haarlemmermeer had via illegale lijnen telefonisch contact met het verzet in Rotterdam en die juichten door de telefoon: “De Canadezen komen! Hoor maar!” Inderdaad was op de achtergrond een hoop kabaal te horen. Maar het waren niet de Canadezen, het waren Duitse tanks. Onder de Duitsers en NSB-ers was grote paniek uitgebroken; administraties werden haastig vernietigd en velen sloegen op de vlucht. Ook in de Haarlemmermeer zag men optochten van verschrikkelijk bange Duitsers en hun trawanten, die wegsnelden in auto’s, sommige volgeladen met spek. Zelfs met fietsen, hollend en met gevulde kinderwagens zochten zij een veilig heenkomen voor de oprukkende legers. Wat zij en de Nederlandse bevolking echter niet wisten, was dat de omvang van de geallieerde troepen op dat moment nog te klein was om heel Nederland te kunnen bevrijden. In de dagen van 17 tot 25 september werd de Slag om Arnhem door de geallieerden verloren. Noord-Nederland zou nog maanden op de bevrijding moeten wachten en de Hongerwinter moeten doorstaan.
8
De Duitse troepen die na Dolle Dinsdag in totale paniek waren gevlucht, waren tegengehouden en teruggestuurd. Maar omdat zij bang voor hun eigen hachje waren geworden en een gewapende opstand wilden voorkomen, probeerden zij - eenmaal terug - het verzet zo zwaar mogelijk slagen toe te brengen. Inmiddels waren de Duitsers goed op de hoogte van de activiteiten van de illegale organisaties en zij wisten ook hoe de wapens werden binnengesmokkeld. Tot dan toe had het verzet in de Haarlemmermeer geen eigen mensen verloren. Dit veranderde op 8 september 1944, toen drie jongens: Albert Hoekstra (‘Dick’), Johan van der Hulst (Beer’) en Ben Lenderinck (‘Flip’), in de buurt van Abbenes op weg waren met wapens voor dijkbewaking. Ze werden verrast door Nederlandse Landwachters en geboeid. Bij NieuwVennep gelegerde Duitsers werden gewaarschuwd; een paar uur hebben de jongens bij een hooiberg moeten wachten op wat zou gebeuren. Na overleg tussen de Duitsers en de Landwachters kwamen de soldaten naar voren en richtten hun karabijnen. Zonder enig vorm van proces werden de drie jongens, 21, 19 en 26 jaar oud, doodgeschoten. Vanuit Londen, waar koningin Wilhelmina en de regering in ballingschap verbleven, was inmiddels de oproep gekomen om samen te werken. Bij Koninklijk Besluit waren op 5 september de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) opgericht, een bundeling van de drie belangrijkste verzetsorganisaties: De LO/KP, waartoe Van Stam en zijn mannen behoorden, de Raad van Verzet (RVV) en de Ordedienst (OD). Prins Bernhard, nog in Londen, werd benoemd tot ‘bevelhebber’ van dit ondergrondse leger; hij zou zijn hoofdkwartier vestigen in het bevrijde Breda. Commandant van de BS in het bezette gebied werd kolonel H. Koot, in Amsterdam. De verschillende lokale groepen moesten zich dus verenigen. Er kwamen in totaal 19 Gewesten in het land. Haarlem en omgeving werd Gewest 12. Het gebied Haarlemmermeer en omstreken werd binnen dit Gewest een district, met Cor van Stam als districtscommandant en Eddy van Vollenhoven als plaatsvervangend commandant. Hein van Staveren was Cors rechterhand. Hij was zich steeds meer op knokploegenwerk gaan toeleggen. En na september ’44 werd hij de leider van de Knokploeg Haarlemmermeer.
9
Het groene huis uit 1906, met de oprijlaan en de boerderij uit 1894, winter 1942-’43.
Nu sprake was van een strakkere organisatie, werd besloten het hoofdkwartier te verplaatsen van Hillegom naar De Olmenhorst. Een van de voordelen was dat het buiten de bebouwde kom lag en er vele gebouwen stonden die, met een lange oprijlaan, op flinke afstand van de Lisserweg waren gelegen. Eventueel naderend gevaar kon zo al snel worden opgemerkt. Bovendien was het groene woonhuis groot, met diverse kamers, waar de mannen konden slapen. In de woorden van Cor van Stam: “We hadden het hier uitstekend naar onze zin. Govert is niet alleen een innemend, humoristisch en creatief mens, maar ook een voortreffelijk gastheer. Het ontbrak ons op De Olmenhorst zelden aan iets.” Hier vonden vanaf nu de vergaderingen plaats, werden plannen gemaakt en voorbereid. Door PTT-mensen waren illegale telefoonlijnen aangelegd en door middel van schakelingen in de centrales kon De Olmenhorst van overal vandaan worden gebeld. Op een gegeven moment zelfs van over de gevechtslinies. ’s Nachts werden uit geallieerde vliegtuigen gedropte wapens verzameld en naar De Olmenhorst gebracht. In de koelcellen lagen grote hoeveelheden wapens en munitie opgeslagen, die door een groep BS-ers van vet werden ontdaan en schoongemaakt. Dit gebeurde in een (niet meer bestaande) hooiberg, waar voor dat doel een ruimte was geschapen. Een gang naar deze ruimte kon binnen enkele seconden onzichtbaar worden gemaakt, zodat niemand kon zien dat achter het hooi een 10
‘wapenschoonmaakbedrijf’ schuil ging. Van hieruit werd een deel van het arsenaal verder gedistribueerd, deels bleef het op de boerderij. In de fruithallen werd geoefend met stenguns, karabijnen en mitrailleurs. Een grote ruimte was hiervoor langs de wanden bedekt met strobalen. Buiten was daardoor van het schieten niets te horen. Bovendien zorgde het stro dat de kogels niet terugketsten. De mannen van het talrijke bedrijfspersoneel op De Olmenhorst wisten natuurlijk wat zich op de boerderij afspeelde en enkelen waren vertrouwelingen, waaronder bijvoorbeeld Arie Nederveld, die de timmerwerkplaats bemande. Met hen was precies afgesproken hoe te handelen, wanneer Duitsers de boerderij zouden overvallen. Op een keer is ook een Duitse wagen de oprijlaan opgereden, met een chauffeur en drie officieren. De auto stopte voor de boerderij; twee officieren stapten uit, bekeken de gebouwen, liepen wat rond en gaven de chauffeur uiteindelijk de opdracht om weer te keren. De officieren stapten in en reden terug. Dit tafereel werd gevolgd vanuit diverse vertrekken in het groene huis, waar de BS-ers met revolvers en stenguns in de hand zich verscholen hielden. Besloten werd dat iedereen zich zou terugtrekken in de hooiberg en fruitschuren, omdat van daaruit makkelijker de boomgaarden of het veld kon worden ingevlucht. Daar werd ook de nacht doorgebracht. Maar de Duitsers zijn nooit terug gekomen.
De Lisserweg, gezien richting Lisserbroek, voorbij het Turfspoor, winter 1942-’43.
11
In zulke omstandigheden was natuurlijk behoefte aan ontspanning. Hiervoor werden af en toe culturele avonden georganiseerd. Zo waren er recitals van de (joodse!) pianist Iskar Aribo; hij speelde vooral Russische muziek. En een zekere Zaalberg, van de Zoetermeerse pottenbakkerij van die naam, declameerde gedichten. Van Stam: “Aribo en Zaalberg gingen met koffers vol voedsel naar huis en wij werden weer cultureel gevoed.” Humor was eveneens nodig om afleiding te vinden; zelfs in bange dagen werd ook gelachen. Soms gingen grappen en ernst samen. Bijvoorbeeld toen de groep op De Olmenhorst bezoek kreeg van zekere meneer Peka. Hier volgt de beschrijving, zoals Van Stam die van de situatie heeft gegeven. Peka had zich uitgegeven als commandant van de Orde Dienst (OD), een verzetsleger dat alleen nog maar in zijn voorzichtige brein bestond. Hij wilde hiervoor graag wat van die ‘kleine zwarte knikkertjes’ op De Olmenhorst hebben, waarop tegen hem werd gezegd: “Kom ze maar halen!”. Daar werd een feest van gemaakt… Joviaal en gulhartig werd Peka in de werkkamer van Govert ontvangen. Houtvuur knapperde in de schouw. Zich kennelijk op zijn gemak voelend, bekeek Peka de gebeeldhouwde meubelen in de kamer. Maar Govert, die niet van plan was zijn gast in overpeinzingen te laten verliezen, kwam direct tot zaken. Er brak zogenaamd een veter van zijn schoen. Door te bukken kon Govert een grote Amerikaanse revolver uit zijn broekzak op de grond laten kletteren. Op dat moment kwam Eddy van Vollenhoven binnen om hem te verwijten, dat hij overal maar wapens liet rondslingeren. En wat moest meneer Peka daar wel van denken? “Maar meneer Peka zit toch óók in het verzet!”, antwoordde Govert met veel overtuiging in zijn stem. Toen sprong Peka op: “Hoe komt u erbij? Ik bij de ondergrondse?”. “Maar u bent toch commandant van de …?”. Alle kleur trok weg uit zijn gezicht. “Hoe komt u aan die onzin? Commandant van …..? Ik?” “Daarvan moet u niet zo schríkken”, hernam Govert. “Dat weet toch iederéén in uw woonplaats?”. “Het is níét waar!”. Heus, gelooft u me. Iedereen weet het”, zei Govert geduldig. Ook de ‘voorzichtige Eddy’ liet een pistool op de grond vallen. Peka rende naar de deur. “Ik geloof dat ik in een rovershol ben terechtgekomen”, stotterde Peka. Maar voordat hij vertrok wilde Govert hem toch nog even laten zien hoe die nieuwe Amerikaanse pistolen werkten. Hij kwam naast hem staan en ontlaadde razendsnel het pistool. De patronen spoten links en rechts de werkkamer in. In zijn schrik trapte Peka op een van die patronen,
12
waarop hem verontwaardigd werd toegeroepen, “dat hij met z’n poten niet op die kostbare patronen moest gaan staan.” Verschikkelijk bang was meneer Peka; hij had het niet meer. Het was tijd om het doek te laten vallen. Geruststellend werd hem verzekerd: “Het was maar een grapje, meneer Peka. Gaat u nog even zitten.” Schoorvoetend gaf Peka tenslotte toe dat hij inderdaad commandant was van een eenheid die pas ná de bevrijding in actie zou komen. En “met een pet en een wandelstok kun je niet vechten”, zo stelde hij. Met deze uitspraak was iedereen het eens en het werden gevleugelde woorden in de BS. Tussen de LO/KP en die Ordedienst bestond, zoals uit het voorval al blijkt, een wat gespannen verhouding. De OD vond dat zij gereed moesten zijn om na de oorlog de orde te bewaren. Maar gedurende de oorlog ondernamen de OD-ers eigenlijk niets. Terwijl de mannen en vrouwen van de LO en KP met tal van acties hun leven in de waagschaal stelden. In het Kennemerland stond de OD bovendien onder leiding van de Haarlemse officier van justitie mr. N.J.G. Sikkel, die zwager was van Gerbrandy, de minister-president in ballingschap. Sikkel was aartsreactionair en had extreme plannen voor na de bevrijding, die niet werden gedeeld door de BS-mannen in de polder. De Ordedienst, afdeling Haarlemmermeer, werd geleid door Grotenhuis van Onstein, notaris te Hoofddorp en een zekere Walpot, gemeenteontvanger. Namens de Olmenhorstgroep onderhield Govert met hen de contacten. Het bestaan van de OD laat wel zien dat, na de deceptie van de Slag om Arnhem, het vertrouwen weer groeide dat de oorlog op zeker moment zou eindigen. Er werd dus vooruitgedacht. Ook op De Olmenhorst; omstreeks oktober ’44 vond hier een bespreking plaats tussen Ir. Keller, Dr.ir. Z.Y. van der Meer, en de heer J. Ridder, die na de bevrijding thesaurier-generaal van Financiën zou worden. Aan de mannen van de Olmenhorstgroep werd gevraagd: “Hoe zien jullie het? Wat moet er straks allemaal gebeuren als het afgelopen is?” Een van de problemen die speelden, was dat vele mensen arm waren geworden. Zij hadden alles verkocht of geruild om maar aan eten te komen en in leven te blijven. Daartegenover waren er mensen die door de zwarte handel met duizenden guldens in hun zak liepen. Er werden sigaretten aangestoken met briefjes van tien. Daarover werd gepraat en gedacht en zo ontstond hier in het groene huis bij Ridder het plan voor de zogenaamde ‘Geldzuivering’. De mannen van De Olmenhorst hebben er verder niet
13
meer over gehoord. Maar inderdaad moest iedereen vlak na de bevrijding, in één week, alle oude bankbiljetten en munten inleveren, die vervolgens werden geruild voor nieuw geld. Om in die week rond te komen, kreeg iedere Nederlander tien gulden van de nieuwe minister van Financiën, ook wel bekend als ‘het tientje van Lieftinck’.
Droppings en geallieerde piloten
Het droppen en distribueren van wapens was een hele onderneming. De droppingsvelden lagen niet in de polder zelf; hier waren teveel Duitsers gelegerd. Bij Nieuw-Vennep was bovendien een groot zoeklicht opgesteld, waarin overvliegende geallieerde vliegtuigen werden ‘gevangen’, zodat ze met afweergeschut konden worden beschoten. In de laatste maanden van de oorlog werd door BScommandant Sikkel opgedragen dat een droppingsveld moest komen bij De Olmenhorst. Maar omdat dit veel te gevaarlijk was, heeft Van Stam dit halsstarrig geweigerd, daarmee een bevel negerend. Begin ’45 beschikte het Gewest voor het district Haarlemmermeer en omstreken over drie velden. En die lagen dus buiten de Meer, in de polders tussen Leimuiden en Alphen aan de Rijn. Na een hoop getob was het gelukt om met zenders goede verbindingen met Engeland tot stand te brengen en zo was de ligging van de velden afgestemd en goedgekeurd. Het waren grote weilanden van betrouwbare, ‘goede’ boeren. De velden kregen de namen Ike, Wavell en Monty.2 Elk veld had een droppingscommandant, die verantwoording was verschuldigd aan de veldcommandant, Hein van Staveren. De Gewesten van het verzet zorgden voor hun eigen bewapening en onderhielden daarvoor via de geheime zenders contact met Engeland. Zo werden zelfs bestellingen geplaatst. Droppings werden vervolgens via Radio Oranje met een hele reeks van slagzinnen aangekondigd, bijvoorbeeld: “de stroop is ranzig”. Die berichten werden eerst ‘s middags uitgezonden. Wanneer zij ’s avonds werden herhaald, dan was de kans dat de dropping die avond zou doorgaan 50%. Kwamen de berichten om acht uur nog eens, dan was het zeker. Als het zover was, werden ’s nachts op het desbetreffende veld één of twee lichten in kokers ontstoken, zodat zij omhoog schenen. Wanneer het geallieerde Vernoemd naar de Amerikaanse en Engelse opperbevelhebbers Dwight ‘Ike’ Eisenhower en Sir Archibald Wavell, en de Britse veldmaarschalk Bernard Montgomery.
2
14
vliegtuig naderde, werden aan de randen van het veld leidlichten ontstoken. De piloot zette zijn motoren bijna uit, waardoor het vliegtuig in glijvlucht kwam en haast geruisloos, geheimzinnig kwam aanzweven. Als de dropping was verricht, trok de piloot weer op. Aan zijden parachutes daalden vervolgens kokers van anderhalve meter groot en 30 à 40 cm diameter neer op de grond. Die kokers zaten barstensvol met een soort wagensmeer, als beveiliging tegen de schokken; daarin bevonden zich de stenguns, bazooka’s, handgranaten en andere wapens. Op de grond werd alles snel verzameld, om naar verschillende bestemmingen te brengen. Het deel dat naar De Olmenhorst ging, werd door o.a. Van Staveren en Masselink per schuit naar de Ringvaart bij Huigsloot gevaren. Daar stonden bij een steiger boerenwagens klaar, die haastig werden volgestouwd. En daar overheen bieten en klavers. Dan volgde een nachtelijke rit over de Kaagweg en de Lisserweg. Het was een hele optocht en een gevaarlijke ook. Op een nacht reden Van Stam, Eddy en Govert vooruit. Daarachter de wagens met twee BS-ers er op en vervolgens nog eens vier BS-ers. Iedereen met hun revolvers in de jaszak, klaar om te grijpen. Bij het passeren van Rijksweg 4 (nu A4/A44) zagen zij lichten van een auto. Dat moest een Duitse auto zijn. De karavaan hield halt, de auto naderde. Dichterbij gekomen bleek deze zoeklichten te gebruiken. Werd naar hun gezocht? Had misschien iemand de wagens met zoveel mannen zien lopen en de Duitsers gealarmeerd? Iedereen hield stil, zelfs de paarden. Uiteindelijk passeerde de auto op ongeveer honderd meter afstand en kon opgelucht adem worden gehaald. De tocht werd hervat; deze was in totaal zo’n zes kilometer en duurde ruim een half uur. Hoog in de lucht klonk het gezoem van honderden vliegtuigbommenwerpers, die op weg waren naar de steden van Duitsland. Eenmaal aangekomen op De Olmenhorst werd doorgereden tot bij de hooiberg. Tientallen kokers met wapens en munitie werden uitgeladen. Het uit de containers halen en schoonmaken van de wapens was door al het vet overigens een smerige klus. Maar gelukkig zat er vaak een presentje bij: wat sigaretten, tabak of chocolade. Tot september ’44 had de bewapening van het verzet weinig voorgesteld. Men beschikte slechts over wat oude, versleten pistolen en revolvers, afkomstig van een Nederlandse politieman, en wat buitgemaakt materiaal. Eerdere droppings waren vrijwel alle in handen van de Duitsers terecht gekomen. Maar toen de droppings beter waren
15
De grote fruitschuur in 1946. Hier werd geoefend met de vele opgeslagen wapens.
georganiseerd, kreeg het verzet enorme aantallen wapens tot hun beschikking. Op zeker moment waren op De Olmenhorst zulke hoeveelheden opgeslagen, “dat het alleen in kubieke meters kon worden uitgedrukt”. Soms werden geallieerde vliegtuigen, waaronder Engelse spitfires, neergeschoten en slaagde de bemanning erin om veilig de grond te bereiken. Met wat geluk werden zij door goedwillende burgers opgevangen en overgedragen aan de LO. Deze probeerden dan adressen te vinden waar zij konden onderduiken. De grootste ‘pilotenvangst’ vond plaats begin november ’44. Een Amerikaanse vliegend fort (B-17 bommenwerper), genaamd “Straighten Up And Fly Right”, werd op de terugkeer van zijn zesde vlucht, na een geslaagde aanval op synthestische olieraffinaderijen bij Leipzig, nog boven Duitsland aangevallen door jagers en afweergeschut. Er volgde een hevig gevecht, waarbij enkele van de negen bemanningsleden met machinegeweren probeerden de aanvallen van de jagers af te slaan. De schutter in de buikkoepel werd hierbij door vijandelijk vuur getroffen, maar raakte gelukkig niet ernstig gewond, terwijl ook de boordwerktuigkundige een 16
op dat moment nog onduidelijke wond opliep. Uiteindelijk ontsnapte het vliegtuig en hoewel één van de vier motoren was uitgevallen, meende de piloot de Engelse kust te kunnen bereiken. Toen na twee uur vliegen, in de buurt van de Zuiderzee, echter nog een motor het begaf, werd duidelijk dat Engeland niet gehaald zou worden. Even later, nadat allerlei overbodig materieel naar buiten was geworpen, moest een noodlanding worden gemaakt. Hiervoor vond de piloot een weiland bij Leimuiden; redelijk veilig wist hij de kist op de grond te krijgen. Wel brak de bommenrichter een been, door massa’s aarde die door de huid van het vliegtuig was gedrongen. Spoedig nadat de bemanning het vliegtuig had verlaten, kwamen mensen uit het dorp op hun aflopen, al snel gevolgd door lokale verzetslieden. Sommigen trokken direct hun overjassen en andere bovenkleding uit, voor de Amerikanen om aan te trekken. En de jongemannen werden gemaand om mee te gaan. In de hectiek werd de co-piloot echter, door een 14-jarig meisje op een fiets, een andere kant opgebracht dan zes anderen, die naar Oude Wetering werden gebracht. De piloot had de zaak niet vertrouwd en hield zich verborgen in een bietenveld; later was hij bij een dokter terecht gekomen. De gewonde buikkoepelschutter werd opgepakt door de Duitsers. Zo raakte de groep gescheiden. Het duurde niet lang voordat men op De Olmenhorst op de hoogte was. Van Stam, De Clercq en Van Vollenhoven hadden het vliegtuig al met eigen ogen steeds lager zien vliegen, toen zij met de auto terug kwamen uit Zwanenburg. Enige tijd later werden zij op de boerderij opgebeld en kregen te horen wat de situatie was. Omdat verwacht werd, dat de Duitsers in Leimuiden en De Wetering grootscheepse razzia’s zouden houden, werd besloten om de vliegers naar De Olmenhorst te vervoeren. De moeilijkheid was, dat daarbij Duitse posten gepasseerd moesten worden. Aan het einde van de Lisserweg, bij de Huigsloterdijk, waren zogenaamde ‘Mauermuren’. Dit waren betonnen muren op de weg, met een gat waar net een auto doorheen kon, verder afgezet met prikkeldraad. ’s Avonds ging een hele groep, in politieuniformen waarover het verzet beschikte, op de fiets van De Olmenhorst naar Oude Wetering. Aldaar kregen de zes bemanningsleden allemaal een eigen fiets. Voorop gingen Hein van Staveren en Frans Weterings, plaatsvervangend commandant van de politie in Hillegom, die veel voor het verzet heeft betekend. Aangekomen bij de post vertelde Weterings tegen de Duitse wachten, na vertoon van zijn
17
Een door Govert de Clercq opgesteld lijstje van de Amerikaanse bemanning van de ‘Straighten Up And Fly Right’, 2 nov. 1944 (voorzijde)
18
En de achterzijde
19
De Amerikaanse bemanning in de zomer van 1944, in Tampa, Florida. V.l.n.r. staand: Robert Lee Proudfit Jr., piloot (27), Harvey P. Walter, 2e piloot (21), Ashley Ivey, navigator (20), Leonard A. Pogue, bommenrichter (23) en Ersel L. Hall, boordwerktuigkundige (21). Hurkend: Richard W. Stones, buikkoepelschutter (19), Clarence L. Larrew, assistent werktuigkundige (19), Albert M. Cobb, radiotelegrafist (23) en James A. Fuller, staartschutter. De laatste bevond zich niet op de vlucht die in Leimuiden eindigde. Op de foto ontbreekt John L. Atherton, zijluikschutter (20).
politiediploma, dat ze een groep zwarthandelaren gegrepen hadden. Er werd wat heen en weer gepraat; een van de Duitsers zei zelfs dat hij wist waar ook nog wel wat zwarthandelaren zouden zitten. Maar al snel kon de stoet passeren en De Olmenhorst was gauw bereikt. Een dag later werd de co-piloot op vergelijkbare wijze overgebracht. Tot het gezelschap behoorde de boordwerktuigkundige, die nog boven Duitsland gewond was geraakt. Hij had een kogel in zijn bil, zodat er een dokter bij werd gehaald. Narcose was er niet, dus de jongen kreeg wat morfine en slaapmiddelen toegediend, waarna de dokter met assistentie van Van Stam probeerde de kogel er uit te halen. Maar hoe diep de dokter ook groef, de kogel kon niet worden bereikt. Ondertussen rookte de arme jongen een sigaret. De dokter kon niets meer betekenen; een röntgenfoto was nodig om verder te opereren. Hiervoor is de jongen vervoerd naar een hospitaaltje, dat door het verzet was ingericht in Hoofddorp. 20
Inmiddels was ook bekend waar de piloot verbleef. Maar men was het er over eens dat het te gevaarlijk was om de vliegers al te lang op het hoofdkwartier te verbergen. Toen de mogelijkheid zich voordeed om hen door de linies te loodsen, werden zij daarom op verschillende adressen in de bollenstreek ondergebracht. Echter niet tot ieders genoegen; één van hen beviel het op zijn nieuwe verblijf zo slecht, dat hij lopend is teruggekeerd naar De Olmenhorst. In februari ’45 zijn de bemanningsleden per boot naar Rotterdam gebracht, opdat ze van daar konden worden doorgezonden naar het bevrijde gebied.
De hongerwinter
De winter van 1944-1945 staat bekend als de hongerwinter. Als represaille tegen de Algemene Spoorwegstaking van het spoorwegpersoneel, die duurde van september 1944 tot het einde van de oorlog, blokkeerde de Duitse bezettingsmacht alle voedseltransporten naar het westen van het land. Zes weken duurde deze blokkade en zij veroorzaakte in West-Nederland een hongerramp van catastrofale omvang; naar schatting stierven in deze maanden meer dan 20.000 Nederlanders de hongerdood. Ook werden geen kolen uit Limburg meer vervoerd. De ellende was zo groot dat her en der regelmatig boerderijen werden overvallen. De Haarlemmermeer had hier volop mee te maken. De top van de LO veranderde daarom van tactiek. Naast het verzorgen van onderduikers en van de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten, werd besloten de burgerbevolking in de steden te hulp te komen. In de Haarlemmermeer werd in januari ’45 een speciaal bureau, de Algemene Voedselvoorziening Medewerkers, opgericht, onder leiding van Wim Maarse. De organisatie richtte zich op verstrekking van voedsel, aan allen die het nodig hadden. Voor deze illegale distributie werd een goed en eerlijk administratief systeem opgezet. In de Meer werden boeren gezocht, die bereid waren om voor de illegaliteit graan te dorsen. Gezien de nauwe contacten die Cor van Stam en Govert de Clercq met Wim Maarse hadden, zal De Olmenhorst zeker ook haar bijdrage hebben geleverd. Met zijn boerderij en fruitkwekerij van aanzienlijke omvang, beschikte Govert tenslotte ruim over voedsel. Natuurlijk werden door hem eigen familieleden in Kennemerland voorzien. En nog vóór de hongerwinter werden ook de onderduikers bij de familie Breijer bevoorraad met leveringen van De Olmenhorst. Daarnaast heeft Govert nog in de oorlogsjaren een
21
distributiesysteem met klantenkaarten opgezet, waardoor het fruit van zijn kwekerij een weg vond naar vele Hollandse huisgezinnen. Enkele jaren geleden ontmoette ik een man die, toen ik zei dat ik op De Olmenhorst woon, vertelde dat hij nog nooit de boerderij had bezocht, maar deze toch goed kende. Hij was namelijk als kleine jongen opgegroeid in Amsterdam in de oorlogsjaren en was in de hongerwinter zeer zwak. Zijn moeder vertelde hem later dat hij die winter heeft overleefd dankzij voedsel van De Olmenhorst. De naar zijn eigen zeggen een van de meest schokkende gebeurtenissen, die Govert in de oorlog heeft meegemaakt, was in Hillegom. Het was al nawinter, waarschijnlijk maart: koud en nat, met nog wat smeltende sneeuw. Govert had van iemand een stuk brood met wat spek gekregen; dit had hij bij zich in een zakje. Een vrouw kwam op hem af, met twee kinderen en zei: “ik heb zo’n verschrikkelijke honger”. De vrouw was gekleed in vodden. Dus hij gaf haar zijn stuk brood. Hierop knielde de vrouw voor Govert op de natte grond en kuste zijn schoenen. Govert: “De rillingen liepen over mijn rug, van: ‘doe dat in Godsnaam niet!’. Het was ongehoord. Ik bedoel: wat ben je? Je geeft iets van wat je in overvloed had. Maar dit waren dus mensen die niets hadden. Zij was een gevluchte vrouw, woonde met haar kinderen ergens in een bollenschuur achter Hillegom, onder oude kleden en wat riet. Dan denk je wel eens bij de huidige tijd: is het nou nooit een keertje genoeg? Tegen mijn zoons zeg ik wel eens: ‘Jullie zouden het gras tussen de straatstenen moeten leren eten!’”
De laatste fase van de oorlog
Naast De Olmenhorst was een tweede belangrijk bolwerk van het verzet in de Haarlemmermeer de Veevita-grasdrogerij bij Badhoevedorp. Ook hier werden grote hoeveelheden wapens opgeslagen en stonden de BS-ers door een illegale telefoonlijn in verbinding met het verzet in Haarlem. Zelfs hadden PTT-ers er voor gezorgd dat de SDlijnen en die van de Haarlemse Ortskommandatur konden worden afgeluisterd. In november ’44 werd door verraad de fabriek echter overvallen. Een aantal man werd gearresteerd, waaronder bedrijfsleider Matthijs (‘Pa’) Verkuyl en zijn zoon. Een paar weken later werden zij, als vergelding voor een spooraanslag, gefusilleerd. Er was onduidelijkheid over wie Veevita had verraden. Op De Olmenhorst werd hierover angstig gediscussieerd en er gingen stemmen op
22
om de hoofdverdachte, uit eigen gelederen, te liquideren. Dit is niet doorgegaan en deze man is ook niet schuldig gebleken. De verrader behoorde tot een Rotterdamse verzetsgroep; hij was in handen van de SD gevallen en zo ernstig gefolterd, dat hij er in had toegestemd om als dubbelspion te opereren. Later is hij door zijn eigen mensen omgebracht. Over wanneer het hoofdkwartier van De Olmenhorst is vertrokken, spreken de bronnen elkaar tegen. Maar duidelijk was dat het te gevaarlijk was geworden om hier te blijven. Het hele huis werd leeggehaald. En ook alle, met veel moeite verzamelde wapens moesten in allerijl worden weggevoerd. Het kantoor verhuisde terug naar Hillegom, naar de dames Van Vliet. De staf werd verspreid ondergebracht bij verschillende kosthuizen. In het laatste deel van de oorlog groeide het verzet uit tot een waar legertje, met zo’n 750 getrainde BS-jongens: militairen. ’s Avonds oefenden zij in verschillende boerderijen en bollenschuren, bij het zwakke licht van kaarsen of accu-energie, om vertrouwd te raken met hun wapens. Veelal stonden dan twee vrouwen aan de weg op de uitkijk, zodat bij naderend onraad kon worden gewaarschuwd. Mettertijd raakten de Duitse troepen uitgeput. Een groot deel van het succes van het verzet was dan ook gebaseerd op de angst van de tegenpartij. Er was gekozen voor de tactiek van guerrilla-acties: met een paar man schieten op een groep Duitsers en dan snel weer weg. Was er een bericht over een colonne Duitsers, die van Haarlem naar Leiden ging, dan werd die onderweg diverse malen kort beschoten en met granaten bestookt. Op de weg werden boobytraps geplaatst. Zo werden de vijandige soldaten horendol gemaakt. De geallieerde vliegtuigen, vooral jagers, beheersten bovendien het luchtruim. Of je goed of slecht was, in de laatste maanden was het levensgevaarlijk om met een auto over de weg te rijden. Dit bleek wel toen op zeker moment een schillenboer met een wagentje op de Lisserweg reed, ter hoogte van De Olmenhorst. Door een laag overvliegende geallieerde jager werd het karretje, met grote patronen en een hels kabaal, compleet aan flarden geschoten. Het vervoeren van berichten, maar ook wapens, gebeurde dan ook zeer veel op de fiets, door koeriersters. Vrouwen als Joop Warnaar, Pop Langelaan, Puck Spilker, Roos Litjes, Jis en Henny Noteboom, fietsten
23
op sommige dagen wel 70 tot 80 kilometer. Talloze malen waren zij ‘zwanger’ van de spullen onder hun kleding. Bovendien hadden zij zeer ingenieus ontworpen fietstassen, waarin op nauwelijks te ontdekken wijze revolvers konden worden verstopt. Stug trapten zij voort door het doodse landschap. Doods omdat in de polder zo langzamerhand alle bomen langs de vaarten voor brandstof – kolen en gas waren er niet meer – waren omgehakt. Een van de koeriersters was overigens ook de 70-jarige(!) gravin van Lynden, geb. Van Limburg Stirum. Met een pony en ponykar heeft zij wapens en springstoffen richting Haarlem vervoerd. De gravin was uit haar kasteel Keukenhof geplaatst, omdat daar Duitsers werden gedetacheerd. Daarop is zij in Lisse in een huisje op de Achterweg gaan wonen. Toen het op De Olmenhorst te gevaarlijk werd, werd de bijna 4-jarige Steven de Clercq bij haar in huis geplaatst. Een belangrijke actie van het verzet in die laatste maanden, was het overvallen van de bevolkingsregisters, om er de gegevens weg te halen. Op vele plaatsen werd door de bezetters namelijk gericht jacht gemaakt op mannen tussen de 16 en 40 jaar. Zij waren opgeroepen voor werk aan de Duitse stellingen aan de IJssellinie en in Duitsland. De deportaties waren echter vooral bedoeld om weerbare mannen uit het bezette gebied te halen, uit vrees dat zij zich zouden aansluiten bij de naderende geallieerde legers of het verzet. Om zulke deportaties hier te voorkomen, werden in de nacht van 4 op 5 januari ’45 bijna alle bevolkingsregisters in de regio overvallen en opgerold. De meeste overvallen verliepen geruisloos, doordat de beambten meewerkten. Bij andere moest strijd worden geleverd, sommige mislukten. Al met al slaagde men er in om die nacht de gegevens van ruim 100.000 bewoners van de Haarlemmermeer en omstreken uit de handen van de Duitsers te houden. Een hoofdtaak van het verzet was geworden de bewaking van de springputten, waarmee de vijand op verschillende plaatsen de dijk van de Ringvaart had ondermijnd. De angst was dat de Duitsers, op terugtocht en uit razernij, het in hun hoofd zouden halen om die te doen ontploffen. Dan zouden de dijken bezwijken en de polder volstromen, met alle gevolgen van dien. Een van de BS-ers, een oudgenie-officier, had verstand van bommen en heeft bij elk exemplaar de ontsteking eruit gehaald. Toch zou, wanneer het de Duitsers ernst zou
24
zijn, dat slechts vertraging geven, tot nieuwe ontstekingen waren gebracht. Daarom werd ervoor gezorgd dat de springputten continu door voldoende en goed bewapende BS-ers werden bewaakt. In de nacht van 18 op 19 april ’45, nog maar kort voor de bevrijding, was voor de verzetsgroep een verschrikkelijk moeilijke situatie ontstaan. Drie leden van de sabotage-eenheid Haarlemmermeer waren in het donker, samen met een koerierster, naar Hillegom gegaan, om daar de spoorlijn Haarlem-Leiden op te blazen. Plotseling zagen zij onderweg echter een groepje fietsers aankomen; het bleken drie mannen in Duitse uniformen te zijn. Onmiddellijk ontstond een vuurgevecht, dat vrij lang duurde. Uiteindelijk gaven de geüniformeerde soldaten op, nadat een van hen zwaar gewond was geraakt en een ander zéér zwaar gewond. Zij kwamen te voorschijn uit de slootkant en gaven hun wapens af. Toen werd duidelijk dat het gedeserteerde leden van de Grüne Polizei waren: Nederlanders in dienst van de vijand. Ze hadden ingezien dat Duitsland de oorlog ging verliezen en probeerden thuis te komen, om daar onder te duiken. De zeer zwaargewonde werd zo goed als mogelijk geholpen en voorlopig ondergebracht in een nabij gelegen arbeidershuisje. Later is hij daar opgehaald en geopereerd, maar desondanks is hij aan zijn verwondingen overleden. De twee anderen werden nog diezelfde nacht gebracht naar het verzetshospitaal in Hoofddorp. Hier werden ze, bewaakt door de BS, in een kamer opgesloten. De gewonde op bed, de gezonde geboeid. De moeilijke vraag was nu: wat te doen met deze gevangenen? De Duitsers waren nog steeds machtig in het gebied. Maar omdat zij beseften dat ze de strijd aan het verliezen waren, waren ze door hun angst er op gebrand om iedereen te pakken die hen tegenwerkte. De vrees was dan ook dat de soldaten het ziekenhuis zouden ontdekken en daar hun oude ‘vrienden’ zouden vinden. Met alle mogelijke represailles van dien. De twee gevangen houden kon ook niet, omdat dan het risico van ontvluchten bestond. Wat te doen? Deze vraag werd nog nijpender, toen een bataljon Duitsers op doortocht werd gelegerd in de school die grensde aan de school waarin het ziekenhuisje met de gevangen Grünen was gevestigd. Ontdekt werd dat de Grünen de aandacht van die Duitsers probeerden te trekken, door steentjes met daaromheen papiertjes te gooien. Nu was de moeilijke beslissing onvermijdelijk geworden. Na overleg met de landelijke commandant van de sabotage-
25
Een van de boomgaarden op De Olmenhorst, kort na de oorlog
groepen werd besloten dat de twee Grünen geliquideerd moesten worden. Op 27 april werd vanuit Haarlem hiertoe de opdracht gegeven. De volgende dag werden de twee mannen met de auto vervoerd naar De Olmenhorst. Daar zijn zij in een van de boomgaarden, met een nekschot, om het leven gebracht en begraven. Uiteraard hadden velen binnen de verzetsgroep het hier enorm moeilijk mee en verschillende weigerden hun medewerking. Ook lang na de oorlog is nog ophef geweest over de zaak. Temeer daar slechts anderhalf uur na voltrekking van de executie het bericht was binnengekomen dat de twee niet moesten worden geliquideerd. Het was diezelfde dag 28 april namelijk bekend geworden dat prins Bernhard met de Duitsers een wapenstilstand was overeengekomen. Het verzet diende met onmiddellijke ingang zich te weerhouden van sabotagedaden en liquidaties; ook de Duitsers zouden hun fusilleringen staken. Voor de twee Grünen kwamen de berichten echter te laat. Vragen dringen zich op: werd de juiste beslissing genomen? Had hun lot voorkomen kunnen, moeten worden? Het is moeilijk, om zoveel jaren na dato, hierover te oordelen.
Capitulatie
De bereikte wapenstilstand was een voorbode van het naderende einde van de oorlog. Op 5 mei 1945 werden in Hotel de Wereld te Wageningen onderhandelingen gevoerd tussen generaal Foulkes namens de geallieerden en de Duitse kolonel-generaal Blaskowitz. Deze 26
ondertekende, na een bedenktijd van 24 uur, de capitulatie van zijn troepen. Het nieuws van de onderhandelingen verspreidde zich natuurlijk razendsnel door heel Nederland. Iedereen ging de straten op en popelde om de vlaggen uit te steken. Echter, de Duitse soldaten en officieren in het land waren er nog steeds: angstig én bewapend. Het was daarom zaak hen duidelijk te maken dat de capitulatiegesprekken nu gevoerd werden en dat de manschappen hun wapens zouden moeten inleveren. De officieren mochten hun wapens dan houden. Govert de Clercq werd gevraagd deze boodschap aan de Duitsers over te brengen, op hun hoofdkwartier in Hoofddorp. Om zijn beheersing van de taal en, waarschijnlijk, ook om zijn grote mond. Wat volgt is zijn eigen beschrijving van de situatie. “Het was een krankzinnige zaak. Vergezeld door de opperwachtmeester van de Rijkspolitie, Bolijn, ben ik naar het hoofdkwartier gegaan. Hij heeft mij bij die officieren afgeleverd en ik werd binnengelaten. Daar waren SS-ers, helemaal geen aardige troepen. En die moesten nu worden gezegd: “Het spel is uit!” Je zag de opgeschroefdheid van werkelijk doodsbange mensen. Nu goed, zodra ik binnen was heb ik tegen die Obersturmbannführer, of hoe die vent ook heten mocht, gezegd: “Luister eens even, ik ben hier net afgeleverd en die politieman die daar weggegaan is heeft zijn orders. Als ik binnen een half uur niet gezond en wel buiten sta, dan heb je de poppen aan het dansen.” De poppen die wij konden laten dansen waren veel minder dan in hun fantasie bestonden. Maar door deze uitlating werd ik meteen aangezien voor een uiterst gevaarlijk man. Er zaten drie officieren, waarvan de middelste, die Obersturmbannführer, met zijn rug geleund zat tegen een tot aan het plafond reikende partij gestolen kazen en met twee revolvers in zijn handen. Daar was ook een soldaat, die heette Heinz. “Heinz, fesseln!” (vastbinden). Er werd een stoel neergezet, midden in het vertrek. Op dat moment gebruikte die officier wel heel verwonderlijk Duits: “Ich werde Ihnen eine Kugel antragen!”. Ondertussen werd ik door Heinz met m’n benen aan de stoelpoten vastgebonden en met m’n handen op m’n rug. “Wat is de boodschap?” “Ja, ik moet u zeggen: u mag uw wapens houden, maar alle manschappen moeten hun wapens inleveren.” “Wat? Wat? Wapens inleveren!?” En een grote bek had die vent! “Ja, Kapitulation.” Toen zei die man: “Auch wenn nur ein Meer von Blut bleibt, wir kämpfen weiter!” Daar ontstond een bekvechterij, die ik niet meer in detail weet, maar met als resultaat dat men mij weer los liet binnen een half uur.
27
Govert de Clercq in 1948
In 1946 ontving Govert, voor zijn hulp aan de Amerikaanse piloten, de Amerikaanse Medal of Freedom en twee jaar later de Engelse King’s Medal of Courage.
28
Voor ik echter wegging zei ik: “Luister eens, ik geef u 24 uur bedenktijd. U kunt morgen bij mij komen, ik zit in de kamer van de burgemeester”. Dat was in het oude Raadhuis. De volgende ochtend zat ik dus in die kamer van de burgemeester, samen met Bolijn en Frans Weterings. Maar in plaats van die vent in z’n eentje, kwam een héél stel kerels aanstappen en zag en hóórde je ze ook binnenkomen met die zware schoenen op die stenen trap. Toen zei Bolijn: “Nou wordt het vuile soep, nou gaat het fout.” Ik ben rustig blijven zitten, met Frans en Bolijn aan weerskanten van mijn stoel. Vervolgens zijn die mensen, het waren een aantal officieren en een aantal manschappen, een soort pokerspel begonnen. Ze zeiden dat ze nooit zouden capituleren. Wij hadden inmiddels bericht gekregen dat ze die ochtend (het was zondag) midden in een misdienst mensen uit een kerk hadden gehaald en meegenomen naar de kazerne, als gijzelaars. Dat was dus nog binnen die 24 uur bedenktijd van Blaskowitz. Die Duitsers waren hier gek geworden, doorgedraaid. Ze waren natuurlijk doodsbang. Tenslotte zeiden de officieren tegen ons: “En dan gaat u nu ook mee!” Dus Bolijn en ik, misschien ook Frans, gingen met die Duitsers naar buiten en daar zag ik voor mij, hoe eigenlijk de zaak was omgedraaid. We liepen op de markt en iedereen wilde maar die vlaggen uitsteken. Want iedereen zei: “’t Is toch te gek dat wij hier in Hoofddorp niet vrij zijn en Wageningen en de rest van Nederland wel.” Tsja, in Amsterdam zijn ook nog gekke dingen gebeurd; daar zijn nog mensen doodgeschoten. Dat wilden wij voorkomen en dat kon je eigenlijk alleen maar doen door een rustig blufgesprek met deze mensen. Wat we precies gezegd hebben weet ik niet, maar op een gegeven moment, halverwege onze wandeling naar de kazerne, begon duidelijk twijfel te komen bij die Duitsers of het nou wel zo goed was. Door mijn grote bek en blijkbaar mijn gemak om met die kerels te praten, heb ik ze over een dood punt gebracht. Toen zeiden ze: “Goed, maar hoe moeten we het dan doen?” Ik zeg: “Nou, het beste is niet dat ík het zeg, maar als júllie zeggen dat de vlaggen uitmogen. Dan mogen jullie je revolvers houden en moeten je manschappen deze inleveren.” “En wat moeten we dan met die jongens?” (de mensen die in de kerk gepakt waren) “Ja, die jongens moeten jullie vrijlaten.” De Duitsers hebben daarna inderdaad uitgeroepen: “Jullie mogen de vlag uitsteken!” en de jongens zijn vrijgelaten. Vervolgens kwam het allerbelachelijkste, want hij zei: “Dies ist ein historisches Augenblick. Wir wollen darauf trinken.” Dus van
29
gestolen jenever werden flessen en ook een paar glazen gehaald. En werd er gedronken. De officier vroeg: “Ja, worauf trinken wir?” Ik heb toen gezegd: “Trinken wir doch auf die Menschlichkeit.” Hij begon daarop heel gemeen te lachen. “Ja, ja, gla, gla, gla, trinken wir auf die Menschlichkeit.” Nou, we hebben gedronken en nog eens gedronken en toen zei hij: “Herr Piratenkapitän, wenn kommen die Kanadier (Canadezen) uns abholen?” Maar nu kwam voor de Duitsers de grootste vernedering. Zij hebben bevel gekregen om in hun kazerne te blijven. Ze zagen ook echt dat het afgelopen was. Daar hebben ze echter zo’n drie dagen lang die Canadezen op en neer zien rijden, langs hen. Maar die hebben niet naar die lui omgekeken! Stel je voor, dat je het eerst voor het zeggen hebt, de grootste bek hebt, en dat er dan ineens niet meer naar je omgekeken wordt! Je ineens niet meer ter zake doende bent!”
Viering van de bevrijding
Overal heerste natuurlijk enorme opluchting en blijdschap dat de oorlog eindelijk voorbij was. Een groot deel van de Lisserbroekse bevolking liep uit, toen op 8 mei geallieerde troepen door Lisse trokken. Men wilde maar wat graag de bevrijders zien en begroeten. Verder had een aantal Lisserbroekers al snel een Oranje Comité in het leven geroepen. Zij zorgden er voor dat met weinig middelen toch verschillende festiviteiten werden georganiseerd. Zo kwam er een grote optocht, waarvoor allerlei praalwagens werden gemaakt. Op kleine bewaard gebleven fotootjes valt te zien dat hierbij ook De Olmenhorst zich heeft vertegenwoordigd met een wagen. Jongens en meisjes, mannen en vrouwen, zitten hierop, omringd door sierdozen met fruit en takken van fruitbomen, van de kwekerij. Op een houten paneel is van peren en appels een grote W van Wilhelmina gemaakt. Aan de achterzijde van de wagen zijn twee borden bevestigd, met de teksten:
Eet fruit van De Olmenhorst ’t Smaakt beter dan de beste worst
en
30
Waar bleef in oorlogstijd het fruit Het meeste ging er in het oosten uit Maar De Olmenhorst was steeds paraat En gaf aan Holland de klantenkaart
De praalwagen van De Olmenhorst, op de viering van de bevrijding in Lisserbroek
31
Andere foto’s tonen festiviteiten op De Olmenhorst zelf, mogelijk op dezelfde dag genomen. Ze laten zien hoe op het grasveld voor het groene huis een aantal mensen in een kring staat, rondom drie vlaggenstokken, waaraan de Engelse, de Nederlandse en de Amerikaanse vlag zijn gehesen. Naast de stokken staan twee accordeonisten die muziek spelen en een soort vaandeldrager. Zijn ‘vaandel’ is echter een uit houtplaat gezaagde peer, met daarop de tekst: “De Olmenhorst, mei 1945”. De mensen zijn op hun paasbest gekleed. Vervolgens hebben zij kennelijk een kleine optocht gehouden over het bedrijf, om uiteindelijk in één van de schuren feest te vieren. Een ellendige tijd was voorbij, men kon zich gaan richten op de opbouw van het land.
Viering van de bevrijding op De Olmenhorst, enkele dagen na de capitulatie
32
Optocht over het bedrijf
Een groot gezelschap bijeen voor het bevrijdingsfeest, in een van de schuren
33
Epiloog
De oorlog was een spannende, maar vooral ook angstige periode. Toch stond niet alles in het teken van bezetting en bevrijding. Veel in het leven ging ook ‘gewoon’ door. In 1942 werd op De Olmenhorst bijvoorbeeld een nieuwe aardappelschuur gebouwd. Dat kwam goed uit, want dat jaar was er een goede aardappeloogst. De rest van de oogst was echter slecht. Voorts, op het menselijke vlak: liefdes bloeiden op, huwelijken liepen stuk. En uit relaties werden kinderen verwekt. Zij die actief deelnamen aan het verzet, waren ook maar gewone mensen. Zoals mijn vader Govert het stelde, werden zij vaak door heel uiteenlopende motieven gedreven. “Er waren mensen die een ongelooflijke standvastigheid hebben gehad door hun religie, om het even of dat nou katholiek was of protestants. Er waren mensen die dat helemaal niet nodig hadden. Dat waren vrijdenkers, die het eenvoudig deden uit ethische overwegingen. Er waren mensen die het deden uit maatschappelijke overwegingen. En er zijn er natuurlijk ook geweest die het hebben gedaan uit zin voor het avontuur. Zeker is dat er veel waren, waarin een aantal van deze doelstellingen verenigd waren. Je zou eigenlijk moeten zeggen: het was de gemiddelde mens, zoals je ze nu ook hebt.” Het viel voor de mannen en vrouwen die in het verzet actief zijn geweest, niet altijd mee om na de bevrijding het leven weer op te pakken. Men moest zich weer schikken naar de oude structuren en voorschriften. Sommigen hadden last van angstige herinneringen. Bovendien waren er in de naoorlogse samenleving wel eens geluiden waarin het verzet, terugblikkend, werd beschouwd als gewelddadige groeperingen. Maar de wederopbouw bood ook nieuwe uitdagingen, waarop de aandacht kon worden gericht. Er was in Nederland, en in heel Europa, tenslotte gebrek aan álles. Govert de Clercq vond hierin mogelijkheden om zijn talenten en avontuurzin weer te benutten. De al in de oorlog gestarte afzet aan houders van klantenkaarten, bouwde hij uit tot een uniek en zeer uitgebreid abonnement- en distributiesysteem, waardoor kwaliteitsfruit van De Olmenhorst zijn weg vond naar talloze huisadressen in heel Nederland en naar de Nederlandse ambassades over de wereld. Daarnaast zette hij internationale handel op in diverse andere produkten en was hij, voor de Nederlandse regering, betrokken bij graantransacties met Oost-Europa.
34
Officiële erkenning voor de getoonde moed en opoffering heeft in veel gevallen lang op zich laten wachten. In 1982, 37 jaar na dato, heeft prins Bernhard aan alle verzetsmensen in de Haarlemmermeer een blijk van waardering gegeven, door hen het Verzetsherdenkingskruis uit te reiken. Dit jaar 2007, nog eens 25 jaar later, zal Stichting Haarlemmermeers 5 mei comité op De Olmenhorst een herdenkingsdag organiseren, om stil te staan bij wat zich hier, in deze bewogen periode, heeft afgespeeld.
X
35
Bronnen: - C. van Stam, Wacht binnen de dijken. Verzet in en om de Haarlemmermeer. (Haarlem 1986) - Nic. Bouwmeester, Oorlog en bevrijding in Lisserbroek (Lisserbroek 1985) - Bandopnamen van het interview dat dhr. Bouwmeester voor voormelde publicatie heeft afgenomen van Cor van Stam en Govert de Clercq. - R. van den Nieuwendijk, Amerikanen ondergronds. De ontsnapping van een Amerikaanse vliegtuigbemanning in de hongerwinter van 1944/1945 uit bezet Nederland (Noordwijk 1995) - Mondelinge informatie van Steven de Clercq, Florian de Clercq en Peter Rogaar.
Verantwoording van de illustraties: - Privé-collectie van Steven de Clercq: p. 5 (boven en onder), 10, 11, 28 (boven) - Kees van der Veer: kleurenfoto’s op de omslag - Rob van den Nieuwendijk: p. 20 - De overige foto’s zijn afkomstig uit het Familiearchief de Clercq
36
Artikel uit het Witte Weekblad, mei 1985. Op de foto, v.l.n.r. Cor van Stam, Barbara de Clercq en Wim Maarse.
37
In de donkerste fase van de Tweede Wereldoorlog was De Olmenhorst het hoofdkwartier van het verzet in de Haarlemmermeer en omliggende gemeenten. In deze publicatie wordt beschreven wat zich hier in deze bewogen periode heeft afgespeeld.
Deze uitgave is verschenen in opdracht van Stichting Haarlemmermeers 5 mei comité, ter gelegenheid van de herdenking van de bevrijding, op De Olmenhorst, 5 mei 2007.