Een dorp in oorlogstijd Vierhonderd jaar geleden was het oorlog in deze contreien. De afscheidingsoorlog van de Nederlanden tegen hun Spaanse vorst was begonnen in 1568 met een tot mislukken gedoemde veldtocht van Willem van Oranje in het Limburgse. Jan van Nassau, als stadhouder van Gelre, tekende de Unie van Utrecht op 23 januari 1579 en koos hiermee de zijde van de afscheidingsbeweging. De Gelderse kwartieren en steden volgden hem hierin met enige tegenzin. Ook Venlo sloot zich met enig voorbehoud aan bij de Unie van Utrecht op 1 april 1579. Staatse garnizoenen werden gelegerd in onder andere Venlo, Straelen, Gelder en Wachtendonk. Roermond was in handen van de Spanjaarden. De protestantisering werd, ondanks de Godsdienstvrede, in de Unie en dus ook in het Overkwartier met geweld doorgevoerd. In 1586 kwamen de machtsverhoudingen in het Overkwartier weer wat meer ten gunste van de Spanjaarden te liggen. Parma, de succesvolle belegeraar van Maastricht in 1579, sloeg in dat jaar het beleg voor Grave en Venlo. Na de capitulatie van Grave, was Venlo geheel afgesloten van Staats gebied. De stad capituleerde op 28 juni 1586. Parma kon met moeite een bloedgericht door de zegevierende troepen in Venlo, zoals dat in Maastricht had plaats gevonden, voorkomen. In hetzelfde jaar bouwde de condottiere van Maarten Schenk van Nijdeggen voor de Staatsen een schans op het eiland ’s Gravenweerd nabij Lobith. Deze Schenkenschans zou nog een belangrijke rol gaan spelen in de Sevenumse historie.
Figuur 1 Aanval van Parma op Venlo in 1586 gezien vanuit Blerick.
1
De situatie op het platteland in het Overkwartier, waartoe ook Sevenum behoorde, was eind zestiende eeuw schrikbarend door rondtrekkende, plunderende en brandschattende troepen van alle strijdvoerende partijen. Het was sinds 1574 onmogelijk om vacante pastoorsplaatsen in de dorpen te bezetten. De zittende pastoors werden regelmatig door Staatse soldaten lastig gevallen. Zo ook de Sevenumse pastoor Derick van der Heess. Hij werd in de jaren 1579 en 1580 tot viermaal toe gegijzeld voor losgeld. Voor de Sevenumse schepenen Wylhm Verlynden en Rencken Erkens getuigden Jan van der Heess en Start Smeitgens van deze vier gijzelingen en wat de kosten daarvan zijn geweest voor de pastoor: “In den eersten soe der Horst van den soldaten toe Graeff (=Grave) vertich dalder ende negen gulden toe oncost. Den anderden maill wederom van den soldaten toe Graeff gecost hondert ende vyff en twyntich gulden brabants mytten oncosten. Den derden maill bynnen Venlo gefencklyck gehaldt, daerom uuthgesant onsen mytnabuyr Lennart Schutten om te rantsuynen (=losgeld betalen), dat selvyghe gecoest twe hondert dalder ende seess, unde noch acht gulden daerom verteert met gaen ende staen. Nu anno tachtentich uuth der kercken gehalt op Synte Annedach, als den gemeynen scepen sampt nabuyren kundich ende waill bewoist ys, daervan tot rantsuyn gegeven hondert ende vyff ende seventich dalder, unde noch darthien dalder bij den profaes, noch XVI dalder ende ettlycke stuivers verdroncken, doen het rantsuyn gemaickt is geweest”.1 Op 12 november 1581 werd door de Staatse overste van Hohensax een krijgstroep van 300 soldaten en paarden vanuit Well over de Maas in het Land van Kessel gestuurd voor een aanval op het dorp Meerlo. Het dorp werd door de boeren verdedigd, maar werd desondanks voor het merendeel platgebrand. Meer dan 30 boeren vonden hierbij de dood en 17 of 18 boeren werden afgevoerd naar de schans Well. En dit “alles door oorsaecken halven dat die Keslanders den Overste geen contributie en wilden geven”.2 Deze oorlogsbelastingen werden zowel door de Staatsen (contributie) als door de koningsgetrouwen (contributie of extra-ordinaire beden) geheven. Om enige druk te leggen op de betalingen werden uit het dorp gijzelaars meegenomen en opgesloten tot het geld binnen was. Kon of wilde men niet betalen dan liep het betreffende dorp grote kans te maken te krijgen met strafexpedities zoals Meerlo had ondergaan. De boeren hadden dan ook vaak geen andere keus dan het achterlaten van huis en haard en tijdelijk of voorgoed naar andere streken te verhuizen. Het Ambt Montfort schijnt door deze oorlogsellende in 1590 zogoed als verlaten te zijn geweest. Toen de bevolking in 1592 deels terugkwam trof ze een door plundering en brandstichting compleet verwoest landschap aan. Of zoals in een contemporaine bron wordt beschreven:”huyser, schueren ende stallingen aeffgebroecken, tkoeren sampt alles wat te bederven was ewech gevoert ende verbrant, peerden, koeyen ende andere beesten geslacht ofte ewech gedreven”.3 Dat ook Sevenum te maken had met deze ellende blijkt wel uit de diverse archiefstukken. Ook in Sevenum hebben een flink aantal boerderijen leeg gestaan in deze periode van oorlog. Uit een lijst met “Verpachtungh der leeghe Guders van den jaar 93” blijkt dat ruim 90 boerderijen leeg hebben gestaan en in 1593 per opbod verpacht werden aan geïnteresseerden.4 Verschillende namen van voormalige eigenaren komen sindsdien ook niet meer in Sevenum voor. Een en ander wijst op belangwekkende zoniet dramatische gebeurtenissen voor een dorp als Sevenum.
1
Maasgouw, 1924, blz 21, losse stukken Hof van Gelder in Rijksarchief Limburg. GA Venlo, Journaal van Splinter Helmich, kapitein in Staatse dienst. 3 Het Limburgse Maasdal gedurende de Tachtigjarige- en de Dertigjarige Oorlog, H.H.E. Wouters, Limburgs Verleden, blz.160, 180, 214, 215. 4 GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 2
2
Betreffende de contributie vinden we genoeg aanwijzingen en concrete gegevens in de rekeningen van het dorpsbestuur opgesteld door de schatheffer. Zo betaalde Sevenum in 1596 aanzienlijke bedragen aan de Staatsen om gevrijwaard te blijven van oorlogsgeweld. Dit afkopen van krijgsgeweld werd ook wel het verkrijgen van “sauvegarde” genoemd. Muitende troepen en rondtrekkende soldatenbendes hadden uiteraard geen boodschap aan dit soort afspraken. De betalingen van contributie werden gedaan aan Derick Anthoni. Deze Derick Anthoni zetelde in dat jaar in Den Briel Figuur 2 De betaling ten behoeven van en de betalingen werden ook daar Sevenumse gevangenen te Geertruidenberg in verricht. Om hun eisen kracht bij te 1596. zetten hebben de Staatsen een aantal inwoners van Sevenum gegijzeld en opgesloten in de vestingstad Geertruidenberg ten noorden van Breda. Op 10 februari 1596 betaalde de schatheffer te Den Briel 66 gulden en 14 stuivers ten behoeve van “dy gevangene huysluyden tot Gertruyden bergh”. Of dit een betaling ter onderhoud van de gevangenen is of ter vrijlating is niet duidelijk. Op dezelfde dag betaalde de schatheffer ook nog 64 gulden en 15 stuivers voor achterstallige contributie over het jaar 1595. Zo vinden er nog betalingen plaats in maart, mei en december van 1596.5 Derick Anthoni word in het jaar 1597 genoemd als rentmeester van de geestelijke goederen in het Overkwartier, van de schansen Knodsenburg en Schenkenschans en voor synodale kosten.6 Vanaf dat jaar heeft Derick Anthoni, als ontvanger van de contributies, zijn zetel in de Schenkenschans bij Nijmegen. Onze Sevenumse schatheffer Jan Scutten moet sedert dien regelmatig op stap naar deze vesting om de contributie te betalen. Zo moest hij ook in juli 1602 weer op pad naar de schans om betalingen te doen aan de Staatsen. Sevenumse burgers zaten nu gevangen in de Schenkenschans. Zo moest Jan Scutten een bedrag betalen van 120 gulden voor “vertering van kerspels wegen die Gerit Follincx aldar gedan heft”. Dit is een fors bedrag wat mogelijk inhoud dat de gijzelaar langere tijd heeft vast gezeten. Wylm van den Brueck wordt ook als gevangene in de Schenkenschans genoemd. Wylm van den Brueck heeft enige tijd als gijzelaar de plaats ingenomen van Gerit Follincx. Wylm kreeg hiervoor 15 gulden betaald door de gemeente.7 Hoe een tocht naar de Schenkenschans verliep, wordt in de rekening van 1622 uit de doeken gedaan. Geradt van de Broeck kreeg de eer om ervoor te zorgen dat de contributie voor twee maanden (zijnde ruim 328 gulden!) betaald werd bij Derick van Ommeren op de Schenkenschans begin 1622. Het geld werd in een kar getransporteerd. De tocht ging merendeels over water: van Venlo tot Mook over de Maas en van Nijmegen tot in de Schenkenschans over de Waal. De transportkosten over het water bedroegen 1 gulden. Geradt is in totaal 5 dagen van huis geweest en heeft in die tijd voor 3 gulden en 4 stuivers aan onkosten gehad. Zelf kreeg hij een extra hoog loon van 4 gulden omdat het “zeer beswarlick quadt werr waesz” (slecht weer dus).8 5
GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 38 RA Gelderland, Hof van Gelre en Zutphen, inv.nr. 2424 7 GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 42 8 GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 50 6
3
Dat niet alleen de Staatsen voor alle ellende zorgden, blijkt wel uit een rekest dat het dorpsbestuur van Sevenum in 1600 opstelde en indiende bij het Hof van Gelre te Roermond. Het water stond het dorp in die dagen blijkbaar tot aan de lippen. “Die arme verdoerven ingeseten van Sevenum” dienden voor een tweede maal het verzoek in bij het hof om de gegijzelde dorpsgenoten vrij te laten. Deze dorpsgenoten zaten gevangen in de vesting Gelder. Het dorp zag echter geen mogelijkheid om het gevraagde losgeld op te brengen en was dus genoodzaakt om de mensen in Gelder gevangen te laten zitten. Men was totaal geruïneerd en kon geen geld meer krijgen, niet door verpandingen, niet door leningen af te sluiten of anderszins. Bovendien deden ze hun beklag over de soldaten die zowel mensen als beesten meenamen, geheel zoals het de soldaten uitkwam, gebruik makend van het “lonten recht”, het recht van de sterkste. De “scheemelen” van Sevenum vragen het hof een brief te schrijven aan de gouverneur van Gelder met het verzoek om de hun burgers vrij te laten. Als dit niet mogelijk zou zijn dan zat er voor het dorpsbestuur niets anders op dan hun burgers maar in het gevang te laten zitten. Het Hof van Gelre besloot op 20 april 1600 dat ze het verzoek tot vrijlating zouden opmaken. Bovendien zou in de brief vermeld worden dat men een “tijdtlank mit de arme supplianten gedult” moest hebben voor wat de betalingen betrof. De schulden werden klaarblijkelijk niet kwijt gescholden, men kreeg alleen uitstel van betaling.9
Figuur 3 Aanhef van het Sevenumse rekest aan het Hof van Gelre te Roermond: “Aen Staithelder und Rhaeden ‘sforstendumbs Gelre und Graffschap Zutphens, Geven in aller ootmoodicheit seer dienstlick toe kennen die arme verdoerven ingeseten van Sevuenum hoe dat zij supplianten in trostliche hoopenungh gestanden dat op haerlieude leste Regeste eyne trostliche apostill tot dero supplianten verlichtinge ende relaxatie der gefangens tot Gelre gefolgt soude zijn dweil over deselve van alsulck…… Deze oorlogslasten in de vorm van contributies of extra beden waren jaarlijks terugkerende lasten. Alleen de Staatse contributies over het rekeningjaar 1621/1622 bedroegen al bijna 30% van de totale lasten. In het jaar 1621 werd Sevenum door de eigen overheid aangeslagen voor een contributie van 670 gulden, ruim 9% van de totale contributie voor het Ambt Kessel (Horst bijvoorbeeld moest bijna 1175 gulden ophoesten). Twee jaar later werd Sevenum al 9
RA Limburg, Hof van Gelre te Roermond, voorlopig inv.nr. 755
4
aangeslagen voor een bedrag van bijna 2017 gulden, bijna 12% van de totale contributie voor het Ambt Kessel (Horst moest ruim 2359 gulden opbrengen).10 Waarom het bedrag voor Sevenum verdriedubbelde en voor Horst “slechts” verdubbelde is niet duidelijk. De forse verhogingen hebben ongetwijfeld te maken met verhoogde militaire activiteiten direct na het einde van het Twaalfjarig Bestand in 1621. Niet alleen de contributies, de extra beden en de hiermee in verband staande kosten drukten zwaar op de kassa van de gemeente Sevenum. Het was gebruikelijk dat een leger te velde leefde van het land. In een rekening van Sevenum uit 1641 wordt haarfijn uit de doeken gedaan wat werd en wie had geleverd aan het leger. Er zijn leveringen van “schincken ende speck”, “broet”, “boetter”, “eijer”, “honder” en “haver”. Bovendien moesten er militairen ingekwartierd worden. Zo vinden we in dezelfde rekening lijsten met inkwartieringen van bijna 300 militairen (ruiters en soldaten te voet) uit Straelen, Venlo en Breda. Ook was men verplicht om hand- en spandiensten te leveren aan het leger. In totaal komen in dezelfde rekening 43 posten voor van mensen die meestal met hun paard diensten hebben geleverd aan het leger.11 Al deze ongemakken zorgden ervoor dat de gemeente graag op de hoogte wilde zijn van troepenbewegingen in de verre omgeving. Kwam een leger in de richting van hun streek opgemarcheerd dan betekende dit onherroepelijk extra kosten en lasten. Dat gold niet alleen voor Sevenum maar voor alle plaatsen. Zo komen er in de rekeningen vaak posten voor van betalingen aan boden die nieuws brachten. In 1622 werd 8½ stuiver betaald aan een bode die door Hemken Pijcken (waarschijnlijk een dorpsbestuurder van Helden) vanuit Helden ’s nachts naar Sevenum werd gestuurd. Helden had namelijk uit Weert bericht gekregen dat het leger in aantocht zou zijn. In hetzelfde jaar is Derick Kracken naar Helden gestuurd om te gaan verifiëren of “den dollen hertoch aef quaem”.12 Deze “dolle hertog” was hertog Christian von Braunschweig-Wolfenbüttel (1599 – 1626). Hij stond bekend om de wreedheid en losbandigheid van zijn troepen. Voornamelijk heeft hij in Duitsland gevochten, maar is ook in Staatse dienst geweest. Er bestaat een “kinderlied” uit de tijd van de Dertigjarige Oorlog die de angst voor de “Braunschweiger” in die tijd aangeeft:13 “Horch, Kind, horch, wie der Sturmwind weht und rüttelt am Erker! Wenn der Braunschweiger draußen steht, der faßt uns noch stärker. Lerne beten, Kind, und falten die Händ, Damit Gott den tollen Christian von uns wend’!” De “dolle hertog” is niet echt in de buurt geweest van Sevenum, echter zijn slechte naam zal genoeg zijn geweest om een zekere paniek te veroorzaken bij geruchten van zijn komst. Het is bovendien ook niet zo dat de burgers van Sevenum alles maar gelaten over zich heen lieten komen. Dit blijkt onder meer uit een post in de rekening van 1603 waarin Wylbert ’s nachts naar Venlo wordt gestuurd om daar buskruit en lood te halen ter verdediging van het dorp. Een leger, komende van Grave, was gesignaleerd voor Sevenum.14 Hoe dit verder is afgelopen is nog niet onderzocht. P.G.H. Vullings Panningen, januari 2000 10
RA Limburg, Staten van het Overkwartier, inv.nr. 1239 GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 62 12 GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 50 13 Bürger, Bauern, Söldner und Gesandte, der Dreissigjährige Krieg und der Westfälische Frieden in Westfalen. Gunnar Teske, Landschaftsverband Westfalen-Lippe. 14 GHS Sevenum, rekeningen van de schatheffer, inv.nr. 43 11
5