‘De Notenkraker’ Korte schets van een ‘politiek-satyriek weekblad’, 1907-1936
Korte schets van een ‘politiek-satyriek weekblad’, 1907-1936
Jan de Groot Groningen, 2006
‘De Notenkraker’ Korte schets van een ‘politiek-satyriek weekblad’, 1907-1936
Jan de Groot
Het eerste nummer van de eerste jaargang, 5 januari 1907. Tekening van Albert Hahn.
Groningen, 2006
Inhoud
Mijn hartelijke dank gaat uit: naar mijn dochter Jannie, die zoals steeds vanaf 1995 ook nu weer met vakmanschap en goede smaak de grafische verzorging voor haar rekening heeft genomen, naar mijn goede vriendin Noor Meilof-Witte te Maarssen, van wie ik een bijna complete reeks jaargangen 1907-1932 van De Notenkraker in bruikleen mocht ontvangen, en naar mijn broer Carolus, die mij met zijn rijke verzameling behulpzaam is geweest voor de periode na 1932.
Eerder verschenen in deze reeks: Schoolboeken in bezettingstijd, een terugblik (1995) Bosatlas, ‘nationaal monument’ (1996) M.J. Koenen en zijn Handwoordenboek (1997) ‘Kun je nog zingen, zing dan mee!’ als lieu de mémoire (1998) ‘Het Boek voor de Jeugd’, een goudmijn uit de jaren dertig (1999) ‘Wij, ons werk, ons leven’, een geïllustreerd sociaal-democratisch familieblad, 1935-1942 (2000) Jaren van vriendschap. Een terugblik op de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), 1918-1959 (2003) E. B . ter Horst Jr. (18 65-1905), uitgever van Ot en Sien (2004)
Van Het Zondagsblad naar De Notenkraker Albert Hahn, de ziel van De Notenkraker
7 12
Zonder Albert Hahn verder
28
Het geschreven woord
46
De Notenkraker in kleur
54
Het einde van De Notenkraker
59
Bronnen
63
Colofon
64
Van Het Zondagsblad naar De Notenkraker
H
onderd jaar geleden, op 5 januari 1907, verscheen in ons land een nieuw politiek-satirisch weekblad, dat zich in de Nederlandse
persgeschiedenis een roemruchte positie zou gaan verwerven: De Notenkraker. Helemáál nieuw was het blad overigens niet, want het was te beschouwen als een voortzetting van Het Zondagsblad. Dat was vanaf 1902 een losse bijlage geweest bij Het Volk, sinds twee
jaar eerder het dagblad van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de SDAP, opgericht in 1894. Ook met de naam De Notenkraker werd voortgebouwd op een al eerder verschijnend periodiek, dat tot de Duitse spotpers behoorde, Der Nusscracker. Op De Notenkraker moest men zich weliswaar afzonderlijk gaan abonneren, maar de lezers van Het Volk kregen korting: zij betaalden vijf cent per week of vijfenzestig cent per kwartaal; de losse abonnementen, die er maar heel weinig waren, kostten een kwartje meer. Men ontving voor deze bedragen een tijdschrift van acht pagina’s ter grootte van 33,5 cm bij 24,5 cm, in zwart-wit op niet al te best papier gedrukt. Foto’s, waarmee de redactie het een enkele keer probeerde, kwamen niet tot hun recht. De Notenkraker moest Albert Pieter Hahn (Groningen, 1877-Watergraafsmeer, 1918).
het hebben van de tekeningen: lijncliché’s waarmee de gezette tekst werd gecombineerd en tot een aantrekkelijk geheel opgemaakt. Een en ander leidde tot een blad met een oplage die tot aan 1913 varieerde van 5.500 tot 8.900 exemplaren, en daarmee was het ‘rode’ [ 7 ]
In onze dagen, waarin we ons druk maken over de toekomst van de algemene oudersomswet, schijnt het verleden van dit ‘dossier’, destijds ‘staatspensioen’ genoemd, bijna vergeten. Ter opfrissing van de notie over hoe het er ruim honderd jaar geleden met de sociale voorzieningen in ons land voorstond, is het wellicht niet overbodig W.H. Vliegen te citeren, één van de mannen van 1894: ‘Toen de SDAP werd opgericht was er geen enkele voorziening voor de gevolgen van ouderdom en invaliditeit. Er was nog geen ongevallenwet; geen leerplicht; geen woningwet; geen enkele beperking van den arbeidstijd dan alleen voor vrouwen en jeugdigen beneden zestien jaar, voor wie deze elf uur per dag bedroeg, met vele uitzonderingen; geen gezondheidswet; geen cent subsidie voor strijdorgaan al direct royaal uit de cijfers geraakt van
de bestrijding van tuberculose; geen ziekteverzeke-
diezelfde kleur.
ring; geen enkele voorziening bij werkloosheid; geen
Door de verzelfstandiging van Het Zondagsblad,
algemeen kiesrecht voor mannen en natuurlijk al he-
dat de exploitatie van de krant te zeer was gaan be-
lemaal geen vrouwenkiesrecht. Daar was dus wel het
lasten, ontstond er een meer op satire gericht blad
een en ander te doen’, zo besluit in alle nuchterheid
met een duidelijker inhoudelijk profiel. Wel bleef, als
deze oud-zettersleerling, wiens leesbare boeken over
voorheen, in de verhouding van tekst tot tekening als
de geschiedenis van de SDAP gedurende de eerste 25
richtsnoer gelden: ‘In woord en beeld, wellicht meer
jaren van haar bestaan ook honderd jaar na de oprich-
nog door het beeld dan door het woord, aan de meest
ting nog het predikaat ‘klassiek’ toebedeeld kregen.
verdoofden en gebogenen duidelijk te maken, welke
Daar was dus wel het een en ander te doen, – welk
hun plaats, hun onwaardige, onverdiende plaats is in
weldenkend mens had het durven ontkennen. Maar
deze maatschappij’. Deze politieke diagnose kon het
blijkbaar kon de zo nodige hervorming naar het oor-
uiteraard niet stellen zonder de nodige aanvulling: ‘en
deel van de sociaal-democraten toch niet helemaal
daarin verandering te brengen’. De Notenkraker zou
worden overgelaten aan de andere politieke partijen,
een effectief wapen ter bereiking van dit nastrevens-
in vol vertrouwen op een redelijke afloop. In plaats
waardige doel moeten worden. De miserabele toe-
van de wantoestanden, die in Vliegens realistische
stand waarin een groot deel van onze bevolking had
opsomming zo duidelijk in het oog springen, als vol-
te leven verschafte alle grond om het ijveren voor aan-
strekt onaanvaardbaar te veroordelen en als veran-
zienlijke verbeteringen een nuttige functie te geven.
derbaar te beschouwen, meenden sommige partijen
[ 8 ]
[ 9 ]
de beschamende sociale verhoudingen te kunnen le-
de intensieve en vriendschappelijke samenwerking
gitimeren met behulp van een beroep op zogenaamde
met een jonge tekenaar, afkomstig van de Radebin-
machten van hogere orde.
nensingel te Groningen, die tot aan zijn dood in 1918
In meer aardse zin was er evenwel véél te doen, en De Notenkraker zag er een noodzakelijke taak in
in niet geringe mate het gezicht van De Notenkraker zou gaan bepalen: Albert Pieter Hahn.
een actieve rol te vervullen bij de bestrijding van politieke tegenstanders in de vorm van een satirische benadering van scherp kritisch gehalte.
De Notenkraker, 1e jaargang nr. 35, 1 september 1907.
De toenmalige hoofdredacteur van Het Volk, P. L. Tak, had in 1905 zijn medewerker Eduard Polak benoemd tot redacteur van Het Zondagsblad, en in deze functie werd hij ook belast met de redactionele coördinatie van De Notenkraker. Aanvankelijk gebeurde dit overleg door middel van redactievergaderingen, gezamenlijk met de verschillende medewerkers, maar weldra verzorgde Polak de contacten met elk van hen afzonderlijk. Het zwaartepunt bij de voorbereidingen voor het gereedmaken van het blad komt dan geheel en al te liggen bij [ 10 ]
[ 11 ]
Albert Hahn, de ziel van De Notenkraker
‘Een kleine man, zwak van lichaam, bestemd voor een vroegen dood, maar met een zonnig gezicht, geestigen lach, vol levenslust en gezonden humor, een levende loochening van het woord dat een gezonde geest slechts kan huizen in een gezond lichaam’. (W.H. Vliegen, 1931).
A
LBERT H A HN (1877-1918) leed aan tuber-
culose in een rugwervel, als gevolg waarvan hij jarenlang thuis of in het ziekenhuis in
bed lag, vaak met de tekenpen in de hand. Toch zag hij kans ondanks veel ziekteverzuim de ‘Academie Minerva’ in zijn geboortestad met de hoogste lof te doorlopen. Een andere tekenaar die het tot grote vermaardheid zou brengen was daar een van zijn medeleerlingen: Cornelis Jetses. In 1896 zette Hahn zijn
opleiding, met een rijkstoelage, voort in Amsterdam,
De Ware Jacob, 3e jaargang nr. 16, 16 januari 1904. Tekening van Albert Hahn.
onder meer aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten (bij prof. August Allebé), en ook hier trok
uit Duitsland had geïmporteerd: Der Wahre Jakob.
hij op met een later bekende Nederlander: dr. Jan van
Ook aan deze Duitse variant werkte Hahn af en toe
den Tempel, minister van Sociale Zaken in 1939, die
mee.
noodgedwongen met kwast en verfbus zijn studie
Van zijn werk voor De Ware Jacob is vooral de mar-
moest financieren. Uit deze studietijd dateert Hahns
kante, trefzekere karikatuur van dr. A. Kuyper, de
lidmaatschap van de SDAP, dat hem, de goed opge-
voorman van de anti-revolutionairen, bekend geble-
leide en begaafde kunstenaar, met Het Zondagsblad
ven. Al heeft dit alom als meesterwerk erkende por-
in aanraking bracht. Dat belette hem echter niet, ook
tret dus niet in deze vorm in De Notenkraker gestaan,
getekende bijdragen te leveren aan andere bladen,
ik wil niet nalaten het hier toch te laten zien.
niet specifiek socialistische, zoals De Ware Jacob, een
Door met zijn proeftekening als winnaar uit de bus
satirisch blad met enige allure, dat zijn naam ook al
te komen, vóór de schilder Kees van Dongen, toen
[ 12 ]
[ 13 ]
Het Zondagsblad een prijsvraag had uitgeschreven
len nog niet inbegrepen.
om een tekenaar te engageren, kreeg Hahn een vast
Bovendien ontwierp hij
dienstverband bij deze voorloper van De Notenkra-
vele boekbanden, exlibris,
ker. Uit die periode stammen enkele beroemde teke-
affiches.
ningen van zijn hand, die vele lezers vóór zich zullen
Deze indrukwekkende
zien zelfs als hier slechts de titels aangeduid worden:
opsomming van Hahns
‘De brandkast beschermd met bijbel en wierookvat’
scheppend werk betreft
(de winnende tekening); ‘Gansch het raderwerk staat
slechts
stil als…’; de zogenaamde ‘Worgprent’; en ‘Onder de
omvang, maar zegt nog
dwangwetten’, de laatste drie met een duidelijke ver-
niet alles over de kwa-
wijzing naar de spoorwegstakingen van 1903.
liteit ervan. Dat niet ie-
de
numerieke
In januari 1907 was Albert Hahn, nog geen dertig,
dere tekening in de ver-
zodoende allang geen onbekende kunstenaar meer
plichte regelmaat van een
in ons land. Met zijn tekentalent, gevoed en gemo-
weekblad een voltreffer
tiveerd door een goed ontwikkeld politiek instinct,
kon zijn is duidelijk. Sub-
vinding- en initiatiefrijk, en ook nog eens begiftigd
jectief bezien dient deze
met een meer dan gemiddelde taalvaardigheid, werd
kwaliteit overigens wel
hij al spoedig vrijwel als synoniem gezien aan het
vanuit
blad dat hij diende. Hahn zou met zijn ontembare
punten te worden vast-
werkdrift en sterke geest de ziel van De Notenkraker
gesteld. Een onbetwist
worden.
artistiek
twee
gezichts-
Na een tussentijdse verkiezing voegde de uit Groningen afkomstige J.H. Schaper zich in 1899 als lid van de TweedeKamer bij mr. P. J. Troelstra en H. H. van Kol, die daarin al zitting hadden. Schaper bleef Kamerlid tot aan zijn dood in 1934. De Notenkraker, 8e jaargang nr. 6, 7 februari 1914.
meesterwerk
hoeft de ‘boodschap’ die erin gelegd is immers nog niet te heiligen, en omgekeerd: een als tekening niet goed gelukte prent kan in de strijd tegen maatschapIn Hahns korte leven was zijn ‘productie’ zeer veel-
pelijk onrecht desondanks een zware en doeltref-
omvattend. Het aantal prenten waarmee van week
fende lading vervoeren, door de zeggingskracht van
tot week de hele voorpagina gevuld werd moet in de
het gebruikte argument. Hahn scoorde vaak op beide
buurt van zeshonderd gelegen hebben, het werk ter
aspecten.
grootte van een halve bladzijde in het ‘binnenwerk’
Het is goed bij de waardebepaling in het oog te
bovendien ten minste nog enkele honderden meer.
houden dat de satirische tekening het element van
De talrijke kleinere afbeeldingen in de vorm van
overdrijving van bepaalde stereotiepe persoonsken-
prentjes en vignetten plus de paginagrote portretten
merken meestal niet schuwt. Bij Hahn en zijn opvol-
van prominente SDAP-ers, vooral in 1913 en 1914, zijn
gers wilde dat zeggen dat de ‘ontrechte proletariërs’
bij deze, op persoonlijke taxatie berustende, aantal-
nogal eens lichamelijke kracht en onverzettelijkheid
[ 14 ]
[ 15 ]
bijkomende factor. Gelukkig blijft er nog meer dan genoeg over dat aan beide beperkingen ontsnapt.
Het Koningshuis en de Kazerne horen ook nog in dit rijtje thuis. De Notenkraker, 1e jaargang nr. 42, 20 oktober 1907. Tekening van Albert Hahn.
t t t Ook kwesties van minder politiek gewicht maar met grotere herkenbaarheid maakte De Notenkraker tot onderwerp van spot.
uitstraalden, en voorzien waren van handen als ko-
Gedurende het bewind van het confessionele mi-
lenschoppen en vastberaden vierkante kaken. Kort-
nisterie-Heemskerk (1908-1913) ontstond er, net als
om: aan stoere verschijningen geen gebrek. Een ver-
nu, ook al de nodige deining over mogelijke spelling-
magerde stakker was soms ook heel functioneel. En
wijzigingen. Nogal ‘drasties’ besteedde de Tweede
de tegenstanders? Dat waren de verpersoonlijkingen
Kamer twee dagen aan een interpellatie van de vrij-
van de vijf k’s: kapitaal, kerk, koningshuis, kazerne
zinnig-democraat dr. D. Bos over de houding die de
en kroeg, de instituties die de betere maatschappij in de weg stonden, omdat ze, elk om hun eigen beweegredenen, er naar het oordeel van hun opponenten belang bij hadden de maatschappelijke ongelijkheid zoveel mogelijk in stand te houden. En deze personen werden bijna altijd karikaturaal in beeld gebracht als schaamteloze, dikbuikige, welgedane, afstotende gestalten, die geacht werden hoognodig aan ogenblikkelijke ontmaskering toe te zijn. Hoon werd hun deel. De politieke feiten en vooral feitjes van de dag waarop de tekeningen betrekking hadden, blijken, als je uit het grote aantal wilt gaan selecteren, dikwijls zover verwijderd van de grote lijnen van de historische gebeurtenissen, dat zelfs raadpleging van terzake dienende ‘bronnen’ niet altijd alle informatie verschaft die voor de duiding van de satirische weergave onontbeerlijk is. Dat stelt grenzen aan de keuze van de illustraties in een werkje als dit, naast de technische reproduceerbaarheid, na verkleining, als [ 16 ]
De Notenkraker, 3e jaargang nr. 13, 28 maart 1909. Tekening van Jan Rinke, een van de tekenaars die het werk van Hahn tijdelijk overnamen, toen deze in 1909 geruime tijd zelfs vanaf z’n ziekbed niet in staat was de tekenpen te hanteren.
[ 17 ]
regering diende aan te nemen tegenover de spellingvoorstellen-Kollewijn van 1891. Tot ‘wettelike’ veranderingen kwam het de eerste decennia niet. In diezelfde tijd was er nog een andere herkenbare kwestie aan de parlementaire orde, waarover we in onze dagen in en buiten het parlement evenmin uitgepraat raken: de maximumsnelheid voor auto’s. Een citaat uit een handboek over parlementaire geschiedenis: ‘Sommige gemeentebesturen hadden de grens vastgesteld op 5 km per uur. (…). Van Citters (a.r.) voelde meer voor 10 km, de snelheid van een paard in matigen draf, en
Ter Laan (soc.dem.) vond het rijden met een vaart van meer dan 12 km altijd onbesuisd’. Ook Hahn dacht er met de hem vertrouwde ironie het zijne van.
De Notenkraker, 8e jaargang nr. 7, 14 februari 1914. Tekening van Albert Hahn. Tegen ‘dameskiesrecht’, vóór algemeen vrouwenkiesrecht. De grondwetswijziging van 1917 maakte het ten slotte mogelijk dat vrouwen bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1918 gebruik konden maken van het recht om gekozen te worden. Het recht om zelf te stemmen werd hun een jaar later verleend. In 1918 kreeg de SDAP als eerste politieke partij een vrouw in de Kamer, mw. Suze Groeneweg, die al in de jaren twintig pleitte voor het verdwijnen van de regel dat vrouwen bij huwelijk als vanzelfsprekend werden ontslagen. Pas in 1955 ging de Tweede Kamer akkoord –op het nippertje– met de motie van mw. Corry Tendeloo (Partij van de Arbeid, eerder VDB), die overheidsbemoeienis met betaalde arbeid van de gehuwde vrouw uitsloot. Opmerkelijke ontwikkeling: de partijen die in dat jaar bijna kans hadden gezien deze beslissing te verhinderen, helpen nu ijverig mee de ruimte van de gehuwde vrouw op de arbeidsmarkt te vergroten.
[ 18 ]
De Notenkraker, 1e jaargang nr. 40, 6 oktober 1907. Tekening van Albert Hahn.
[ 19 ]
de partij allerminst onomstreden was. Toetreding met drie ministers was mogelijk geworden doordat de SDAP van zeven op achttien zetels was gekomen, voldoende om de ‘concentratie’ van liberalen en vrijzinnig-democraten aan een royale meerderheid te helpen. Dat had ook zin, want bij voor de sociaaldemocraten belangrijke onderwerpen als algemeen kiesrecht en staatspensioen lagen grote stappen voorwaarts in de lijn van de verwachting. Na hoogoplopend intern beraad werd de toegestoken hand van de vrijzinnig-democraat dr. D. Bos, die met de kabinetsformatie was belast, niet aanvaard. Door vervreemding van het ‘proletarisch sentiment’ van de achterban, zo vreesde ten slotte een congresmeer‘Het roode schild voor den kapitalist’. De Notenkraker, 7 e jaargang nr. 30, 26 juli 1913. Tekening van Albert Hahn.
derheid, zou de SDAP gevaar lopen te bezwijken onder haar eigen succes, en ‘ze’ zouden dat natuurlijk ook zó bedoelen. In deze karikaturale (ver)tekening
Anders dan zijn collega Joh. Braakensiek bij De
van Hahn zal Dr. Bos zich niet hebben herkend. Hij
(Groene) Amsterdammer, bedacht Hahn zelf welke
was een integere en progressieve bruggenbouwer
onderwerpen uit de actualiteit van de verstreken
met sterke, de SDAP aansprekende, ideeën op tal van
week voor een voorplaat in aanmerking kwamen, wat
gebieden. Dat hij in zijn constructieve opzet niet kon
aanvankelijk de taak was geweest van Troelstra, die
slagen werd voor hem dan ook een bittere teleurstel-
hem zeer bewonderde en stimuleerde. Deze zelfstan-
ling, door prominente voorstanders als J. H. Schaper
digheid, die ook de daarbij horende teksten omvatte,
en W. H. Vliegen beoordeeld als een ‘kapitale fout’
hield echter risico’s in bij zaken waarover in de SDAP-
van de SDAP. De prent van Hahn heeft aan het voor-
gelederen (nog) geen eenstemmigheid bestond en
komen daarvan zeker niet bijgedragen.
waarin Hahn dan zelf positie koos. Zo’n situatie van
Het kwetsen won het soms (on)behoorlijk van de
heel wat groter politiek belang dan zaken van spel-
spot, de striemende hekelaar evenzeer van de milde,
ling en van snelheden van auto’s, deed zich voor na de
zachtmoedige waarnemer die er na zijn overlijden
verkiezingen van 1913.
enigszins van hem gemaakt werd. Echter: wie van
Hahns tekening laat hier duidelijk zien dat hij zich opstelde aan de zijde van hen die de SDAP geen ge-
zijn harde kritiek het mikpunt werd, kon veel baat vinden bij een dikke huid.
bruik wilden laten maken van de geboden kans in de regering zitting te nemen, terwijl dat standpunt in [ 20 ]
y z y
[ 21 ]
Als er één persoon was die dat aan den lijve onder-
Bij een interview merkte Hahn eens op: ‘Kuyper, dat
vond dan was het wel Dr. A. Kuyper, die met zijn
is een kerel! Persoonlijk heb ik natuurlijk niets te-
uitzonderlijke gaven als journalist, als geleerde, als
gen dien man, ’t is een geniale figuur. Maar ik vind
organisator, als redenaar en: als politicus, naar het
z’n politiek zoo beroerd.’ In vele gedaanten kom je
oordeel van de sociaal-democraten toch ernstig te
Kuyper, De Notenkraker’s rijkste bron, dan ook tegen
kort schoot in het voeren en bevorderen van hervor-
–zelfs nog in de jaargang 1918, toen Kuypers glorietijd
mingsbeleid, in en na de jaren waarin hij een minis-
voorbij was–, maar dikwijls allesbehalve flatterend:
terie leidde (1901-1905). Hahn liet geen gelegenheid
nu eens als spook en ronddrijvend wrak, dan weer
voorbijgaan om de A.R.-leider in honderden spot-
als ingezakte pudding en als nerven in een plank die
prenten tot doelwit van zijn politieke ongenoegen te
met zijn gezicht samenvallen, of enkel als een vraag-
maken, dikwijls niet zonder humor, dat moet gezegd.
teken. De rake prent uit De Ware Jacob (zie pagina 13 van dit boekje) was ondertussen een eigen leven gaan leiden en werd door Hahn opnieuw gebruikt na enkele ‘affaires’ waarin Kuyper verwikkeld was geraakt. Maandenlang werd het openbare leven door enkele niet al te gewichtig lijkende kwesties beroerd met een heftigheid die slechts past bij zaken van cruciaal politiek gewicht. In 1903 had Kuyper als minister de decoratie mogelijk gemaakt van iemand die aanzienlijke bedragen aan de kas van de anti-revolutionaire partij had geschonken, een afkeurenswaardige ‘ruil’, die zes jaar later aan het licht kwam. Kuypers gehavende reputatie leidde tot zijn deemoedige bijna spreekwoordelijk geworden uitspraak: ‘Het boetekleed ontsiert den man niet’: de zogenaamde ‘lintjesaffaire’. Het pleistertje op z’n neus verwijst naar een incident dat nog minder om het lijf had: het onfortuinlijke moment dat Kuyper in een hotel te Brussel ‘bij het doen van wat gymnastische oefeningen’ ongekleed voor een venster zichtbaar was. Men hield er niet over op… De oneffenheid op z’n voorhoofd met de tekst ‘Van Heeckeren-zaak’, waarbij ook minister
De Notenkraker, 5e jaargang nr. 51, 16 december 1911.
De Marees van Swinderen betrokken was, stelde uit
Tekening van Albert Hahn.
een oogpunt van Kuypers onduidelijke rol in onze
[ 22 ]
[ 23 ]
kustverdedigingspolitiek wat meer voor, maar alles bij elkaar ben je toch geneigd het allemaal nogal overdreven te vinden. En in ieder geval bleef Kuyper voor Albert Hahn ondanks deze ‘beschadigingen’ nog altijd: ‘de Geweldige’. Kuyper zelf verklaarde in het voorwoord van de uitgave Kuyper in de caricatuur slechts ‘schik’ gehad te hebben in wat goede karikatuur was, De Notenkraker, 4e jaargang nr. 28, 9 juli 1910. Tekening
maar dat kon hij op die plaats gemakkelijk zeg-
van Albert Hahn.
gen, aangezien de meest
confronterende tekeningen in deze publicatie, tot groot ongenoegen van Hahn, wijselijk werden weggelaten… In soortgelijke boekjes over Colijn en Troelstra laten deze politici zich in dezelfde geest uit. Als je ze moet geloven hebben ze er eigenlijk alleen maar van genoten. v
v
v
Het einde van de oorlog met zijn vele honderdduizenden doden is nabij. Hahns laatste voorplaat voor De Notenkraker, 12e jaargang nr. 31, 3 augustus 1918.
Het hele nummer van 10 augustus werd aan zijn heengaan gewijd, met bijdragen van veler hand. Het
De voorplaat van de twaalfde jaargang nummer 31 ge-
valt op dat in geen van die bijdragen aandacht werd
dateerd 3 augustus 1918 is de laatste prent die Hahn
besteed aan de vorm en de stijlmiddelen die Hahns
in die week voor De Notenkraker op zijn ziekbed ge-
prenten kenmerken noch waardoor hij artistiek werd
maakt heeft. In gedrukte vorm heeft hij deze creatie
geïnspireerd. De inhoudelijke thematiek, als on-
niet meer gezien: op dezelfde dag dat deze aflevering
derdeel van de politiek-satirische emancipatiestrijd
bij de abonnees in de bus viel is hij overleden.
van de arbeidersbeweging, kreeg voorrang boven de
[ 24 ]
[ 25 ]
en Olaf Gulbransson voor het Duitse satirische tijdschrift Simplicissimus als Hahns voornaamste inspiratiebronnen beschouwt. Zij besluit haar artikel als volgt: ‘Ik schroom niet om Albert Hahn als éénling in de Hollandse caricatuurkunst van het begin der twintigste eeuw een politiek tekenaar van internationale allure te noemen.’ Dat oordeel is geen geringe lof. Nog niet zo lang geleden in het stadsdeel Hoogkerk een straat naar hem te noemen is dan ook wel het minste dat Groningen ter ere van Hahn kon doen. In 1985 werd hier overigens al wel een tentoonstelling van zijn prenten gehouden.
De Notenkraker, 8e jaargang nr. 43, 14 oktober 1914. De honger, de vijand die niet was te ontvluchten. Tekening van Albert Hahn.
kunsthistorische aspecten. Het heeft lang geduurd eer daarin in algemene zin verandering is gekomen. ‘Politieke tekenaars waren in het Nederland van de negentiende en twintigste eeuw tot nu toe geen interessante onderwerpen voor kunsthistorici’, schrijft in 1988 Bettina Spaanstra-Polak, die de lijnstilering van de ‘Jugendstil’ en het werk van Th. Th. Heine [ 26 ]
[ 27 ]
Zonder Albert Hahn verder
zien. Na verloop van tijd kreeg hij daarbij hulp van Tjerk Bottema en Albert Hahn Junior. L. J. JORDA A N (1885-1980) was een veelzijdig en
buitengewoon productief man, die al op zijn zeventiende met het tekenen van karikaturen begonnen
N
was en dat als politiek tekenaar bijna zestig jaar zou a het overlijden van Hahn nam zijn collega
blijven doen, dus ook voor andere bladen. Toen Johan
L. J. Jordaan, tekenaar voor De Notenkra-
Braakensiek met zijn werk bij De (Groene) Amster-
ker sinds 1909, de belangrijkste taken van
dammer was gestopt, werd Jordaan zijn opvolger als
hem over, in de eerste plaats de grote voorplaat, die
hoofdtekenaar en redacteur. Ook bij latere generaties
als het visitekaartje van elk nummer kon worden ge-
behield hij zijn bekendheid door zijn medewerking, na de oorlog, aan het dagblad Het Parool en het weekblad Vrij Nederland. Niet minder grote faam verwierf Jordaan zich als pleitbezorger van het destijds nieuwe medium film. Met onder anderen Menno ter Braak richtte hij in 1927 de Filmliga op, die aandacht vroeg voor de in-
ternationale avant-gardefilms en de vertoning daarvan stimuleerde. Daarmee beoogden zij deze nieuwe vorm van kunst niet uitsluitend te blijven zien als ‘de valse romantiek van de kapitalistische amusementsindustrie, die slechts afleidt van onze beschavingsarbeid’ (Koos Vorrink als leider van de AJC). Het was, dramatisch genoeg, juist deze pioniersrol in de filmkunst die voor Jordaan aanleiding werd zijn medewerking aan De Notenkraker te beëindigen. Hij, de bevlogen filmrecensent en -journalist, had zich laten Minister dr. F. E. Posthuma kreeg de weinig benijdenswaardige taak met allerlei noodmaatregelen het hoofd te bieden aan de toenemende schaarste aan levensmiddelen in het laatste oorlogsjaar. De sociaal-democraten waren niet de enigen die hun ongenoegen over het optreden van de minister uitten, wel met de scherpe wijze waarop zij dit deden. De Notenkraker, 12e jaargang nr. 1, 5 januari 1918. Tekening van L. J. Jordaan.
[ 28 ]
strikken als jurylid in een commissie die te beslissen kreeg over de verkiezing van een Nederlandse imitatie-Jacky Coogan, het Amerikaanse filmsterretje dat in Chaplins The Kid uit 1921 de rol van haveloos jochie had vervuld. (In boekvorm was die nieuwe Jacky er eigenlijk al: vergelijk Kruimeltje (1922) van de naar Amerika geëmigreerde Van Abkoude met [ 29 ]
Ook JA N ROT zélf (1892-1982) moest trouwens in conflictueuze sfeer het veld ruimen. Er zijn aanwijzingen dat hij, met zijn geprononceerde opvattingen in combinatie met de reputatie van ‘lastig heerschap’, niet zo goed ‘lag’ bij het partijbestuur. Sommige van zijn tekeningen, bijvoorbeeld die over het koningshuis, strookten niet langer met wat de SDAP in de jaren dertig als ‘politiek gewenst’ begon te beschouwen. Een tweede periode duurde maar kort, nadat de steun van Winkler hem was komen te ontvallen door de herbenoeming van A. M. de Jong als redacteur. Voor wie een tijdlang als vaste medewerker aan De Notenkraker verbonden was geweest openden zich echter gemakkelijk deuren naar andere organisaties De Notenkraker, 21e jaargang nr. 1, 1 januari 1927.
en hun organen binnen het sociaal-democratisch
Tekening van Jan Rot.
netwerk. Zo ook toen voor Jan Rot. Zijn naam komen we ook in de jaren na de oorlog nog geregeld tegen,
deze eerste langspeelfilm van Chaplin). Jordaans
niet alleen als tekenaar maar ook als actief lid van de
‘ongemakkelijke’ collega Jan Rot, na incidentele me-
federatie-Amsterdam van de Partij van de Arbeid.
dewerking in het tijdperk-Hahn nog maar net ‘vaste’
Rot’s strijdbaarheid, ook opnieuw jegens personen
tekenaar sedert 1926, had zich zodanig geërgerd aan
binnen de eigen gelederen, blijkt uit de ‘kop’ van een
Jordaans deelname aan ‘kinderexploitatie’, dat hij in
interview met hem in Vrij Nederland van 21 juni 1975:
de aflevering van 1 januari 1927 meende zijn collega
‘Ik sta op m’n recht en wie me dat betwist straf ik af’.
de maat te moeten nemen. Hij deed dat zonder over-
Ga er maar van uit, dat hij, zodoende, het scherpe
leg vooraf met het slachtoffer, wat natuurlijk tot een
wapen van de politieke karikatuur nog weer terdege
conflict leidde. Jordaan tekende protest aan bij re-
heeft gehanteerd.
dacteur Johan Winkler, die de betrekkelijke nieuwkomer echter de hand boven het hoofd hield. Ook in de volgende twistronde bleef Rot protectie genieten van de hoofdredacteur van Het Volk, J. F. Ankersmit.
TJER K BOT TEM A (1882-1940) had zich na de dood
De senior tekenaar Jordaan hield de eer aan zichzelf,
van Albert Hahn als vaste medewerker bij Jordaan
en vertrok.
aangesloten. Zijn eerste voorplaat dateert van 10 okt t t
[ 30 ]
tober 1918. Al vóór de Eerste Wereldoorlog verbleef hij veel in het buitenland, en van 1920 af werd Parijs [ 31 ]
zijn woonplaats, waar hij zich, evenals tijdens de oorlogsjaren in ons eigen land, ook als veelzijdig schilder deed kennen. Vanuit zijn nieuwe woonplaats, waar hij kennelijk niet onkundig bleef van de politieke ontwikkelingen in Nederland en daarbuiten, stuurde hij zijn tekeningen aan de redactie op. Bottema was bovendien veel onderweg in andere Europese landen en daarvan deed hij dan uitvoerig verslag in De Notenkraker. De reeks reportages van zijn reis door Griekenland bijvoorbeeld strekt zich in de jaargang 1932 over vele nummers uit, verlucht met talrijke te-
keningen over plaatselijke toestanden, waarbij de satire ontbrak. Dat waren niet de enige bijdragen van deze Bottema, niet te verwarren met zijn jongere broer Tjeerd, uitgeverij Noordhoffs ‘Jetses’. Het aantal spotprenten en karikaturen van Tjerks hand loopt tot en met 1936 in de honderden. Maar het accent verplaatste
zich: een man met zijn internationale oriëntatie zag, ook politiek, in het begin van de jaren dertig de zorgelijke ontwikkelingen in Duitsland verontrust aan. Het opkomend anti-semitisme nam hij, onderkoeld maar bijtend, geregeld onder vuur. Het was dan ook geen wonder dat hij in 1940 alle reden had de Franse hoofdstad te ontvluchten om uit handen van de Duitse bezetters te blijven. Op De Notenkraker in z’n geheel waren de nazi’s overigens al vanaf 1933 ten zeerste gebrand; de naam van het blad dat hen zo belaagde werd zelfs niet genoemd, alleen maar bewust genegeerd. Bottema’s uitwijkpoging naar Engeland bracht hem niet in veiligheid: de boot waarop hij zich met vele anderen bevond ging de diepte in. Mét hem verdronk onder vele anderen ook de dichter H. Marsman. y z y
[ 32 ]
In Neurenberg hielden de nazi’s spectaculair in scène gezette partijbijeenkomsten, waarnaar hier verwezen wordt. De Notenkraker had het lot van de joden al vroeg onderkend en als waarschuwing naar buiten gebracht voor wie het weten wilde. De Notenkraker, 28e jaargang nr. 38, 22 september 1934. Tekening van Tjerk Bottema.
[ 33 ]
in 1918 opvolgde. Toen deze laatste met zijn latere vrouw ging samenwonen, had zij uit een eerder huwelijk al twee kinderen, onder wie Albert, die genoemd was naar zijn vader Albert Pieter Dijkman. Het was dus niet meer dan toeval dat de jonge Albert na wijziging van zijn achternaam de artistieke relatie met zijn stiefvader op deze wijze had kunnen accentueren, zodoende onbedoeld wel bevorderend dat de kwaliteiten van hen beiden eerder met elkaar zouden worden vergeleken. Bij alles wat je over hem geschreven vindt
Uit het Gedenkboek bij het 25-jarig bestaan van de SDAP in 1919. (In 1925 had Het Volk niet 100.000 maar 63.750 abonnees.) Tekening van Albert Hahn Jr.
A LBERT PIETER H A HN JU N IOR (1894-1953) was,
anders dan zijn hier vermelde familienaam en zijn voornamen doen veronderstellen, geen zoon van de man die hij samen met anderen als politiek tekenaar [ 34 ]
Voorplaat van Albert Hahn Jr. bij het veertigjarig bestaan van de SDAP. De Notenkraker, 28e jaargang nr. 34, 25 augustus 1934.
[ 35 ]
zie je dat dan ook gebeuren. En hoewel Albert Hahn
tekende aandeel in het stripverhaal Bulletje en Boone-
Jr. grote verdiensten voor de ‘rode familie’, blijkend
staak, dat vijftien jaar lang in Het Volk verscheen, met
uit allerlei soorten drukwerk, niet ontzegd kunnen
tekst van A. M. de Jong, aan wiens zijde Van Raem-
worden, valt de vergelijking toch niet in zijn voordeel
donck met veel van zijn werk te vinden was. Hij liet
uit, wat uiteraard geen schande is.
het populaire tweetal, de ‘troetelkinderen van de so-
Wellicht mede onder invloed van het veranderde
ciaal-democratie’, zelfs uit de strip stappen teneinde
politieke landschap van de jaren twintig en dertig,
hen een bezoek te laten brengen aan De Notenkraker.
maakten de felle aanklachten die er in het werk van zijn stiefvader besloten konden liggen, bij de stiefzoon plaats voor een wat tammere, minder expressieve uitdrukking. Ook reeds voordat de signering ‘Hahn Jr.’ op de prenten verscheen had hij Senior al menigmaal geholpen bij het gedetailleerd ‘invullen’ van diens werk. Aan een dichtbij aanwezige leerschool heeft het Junior zodoende dus niet ontbroken. De Amsterdamse kunstnijverheidsschool Quellinus deed de rest. Behalve honderden tekeningen voor De Notenkraker illustreerde Hahn Jr. een groot aantal boeken en ontwierp hij talloze boekbanden, die licht herkenbaar zijn door hun sterk decoratieve, krachtig gestileerde belettering.
*
*
*
Een nieuwe tekenaar, die van 1920 af een vaste medewerker werd, de Vlaming GEORGE VA N R A EMDONCK
(1880-1966), introduceerde ingrediënten
waarmee De Notenkraker nooit bijzonder verwend was geweest: levenslust, lichtvoetigheid, humor. Op die wijze liet hij zien dat sociaal-democraten behalve
De Notenkraker, 16e jaargang nr. 17, 29 april 1922. Tekening van
oppositie voeren ook nog konden lachen. Eerder had
George van Raemdonck. ‘Voor het aanvangen van hun wereld-
hij al voor De Groene Amsterdammer getekend, maar zijn bekendheid in ons land berust vooral op zijn ge[ 36 ]
reis gaan Bulletje en Boonestaak eerst nog mee in den Meistoet.’ Direct daarna zullen ze als verstekelingen op de ‘Hercules’ de wereldzeeën gaan bevaren.
[ 37 ]
5
2
7
4
3
Op het Paascongres in 1934 werd Koos Vorrink gekozen tot voorzitter van de SDAP, als opvolger van J. Oudegeest. De prominente partijgenoten, voor een deel nog geworteld in de negentiende eeuw, moesten wel even (proberen te) wennen aan het optreden van de voormalige leider van de Arbeiders Jeugdcenttrale, AJC , met haar onconventionele en onburgerlijke subcultuur. ‘Koos’ had zijn tenue echter razendsnel verwisseld voor een net burgerkostuum. Of hij zodoende door iedereen aanvaard werd is niet zeker. Hier staan afgebeeld:
1
6
9
8
16
10
12
11
13
15
14
17
18 19
22 21
20
23 24
25
De Notenkraker, 28e jaargang nr. 12, 24 maart 1934. Tekening van George van Raemdonck.
[ 38 ]
26
1. A. M. de Jong, 2. George van Raemdonck, de tekenaar van deze prent, 3. Klaas Toornstra, na Vorrink voorzitter van de AJC , 4. Jan van Zadelhoff, 5. Theo Thijssen, 6. mr. D. A. van Eck, de eerste ‘rode’ burgemeester, 7. A. H. Gerhard, 8. K. ter Laan, 9. Johan Brautigam, 10. ir. Chr. Cramer, 11. ir. Th. van der Waerden, 12. W. Drees, naast de kuif van Vorrink, 13. E. Kupers ( NVV ), 14. C. van der Lende ( NVV ), 15. Herman Molendijk, wethouder van Groningen, 16. J. F. Ankersmit, 17. dr. F. M. Wibaut, 18. W.H. Vliegen, 19. dr. H. Polak, met het Heemschutmolentje, 20. Suze Groeneweg, de eerste vrouw in de Tweede Kamer, 21. E. Boekman, 22. Ed. Polak, de eerste redacteur van De Notenkraker, 23. ir. J.W. Albarda, 24. C. Woudenberg, 25. J. H. Schaper, 26. A.B. Kleerekoper.
[ 39 ]
In veel van zijn tekeningen schuwt Van Raemdonck
botsing kwam met een trein. Auto’s: zijn grote voor-
het verfijnd uitgewerkte detail niet, en de contras-
ganger was er in het begin van de eeuw al bang voor
ten van krachtige lijnvoering en grote witte vlakken
geweest: zie zijn tekening op pagina 19.
zoals die onder anderen bij Hahn Sr. te vinden zijn
Bij zijn dood oordeelde Cornelis Veth, schrijver
komen bij hem dan ook minder vaak voor. Een ander
over en zelf beoefenaar van prentkunst: ‘Het socialis-
genre, waarmee hij ook in België faam verwierf, was
me in Nederland verloor in Funke Küpper zijn tweede
het maken van portretten. Dat aspect van zijn kun-
grooten tekenaar. Hem is een nog korter werkzaam-
nen wordt hier gedemonstreerd aan de hand van het
heid beschoren geweest dan Albert Hahn, wiens werk
portret van zijn Notenkraker-collega Albert Funke
hij zo verdienstelijk voortzette, met meer veelzijdig-
Küpper, uit 1934, diens sterfjaar.
heid dan die van zijn sympathieken voorganger, die in zijn prenten zulk een eenvoudige klare taal wist te spreken. Funke Küpper heeft met zijn onbedwingbare ener-
A LBERT JOH A N N FU N K E KÜ PPER (1894-1934) was
gie veel kanten van zijn bijzon-
in 1927, toen Joh. Winkler de redactie voerde, deel
der talent gegeven. Nu eens is
gaan uitmaken van het groepje vaste medewerkers.
het zijn scherpe, rake geest,
Door het wegvallen van L. J. Jordaan in datzelfde jaar
dan de vinding, dan weer het hart, soms de gratie,
mag men wel vaststellen dat hij op het juiste moment
altijd het spontane beeldende vermogen, en vaak de
binnenkwam. Anders dan de –lichamelijk– zo karig
beminnelijke humor.’ (In memoriam Albert Funke
bedeelde Hahn Sr., was
Küpper. Arbeiderspers, Amsterdam, 1935).
Küpper ‘een forse, spor-
Funke Küppers plotselinge dood viel in een peri-
tieve figuur, een robuus-
ode waarin hij moeilijk kon worden gemist. Van de
te persoonlijkheid’, zoals
tekenaars op dat moment was hij de enige die lid was
de redacteur met wie
van een redactionele beleidscommissie waarin verder
hij later samenwerkte,
de redacteuren A. B. Kleerekoper, A. M. de Jong, Arie
A. M. de Jong, het uit-
Pleysier en Piet Bakker zitting hadden. De directeur
drukte, en een steunpi-
van de Arbeiderspers, Y. G. van der Veen, wilde een
laar voor De Notenkra-
poging wagen de daling van het aantal abonnees te
ker. Tragisch genoeg was
keren door de zwart-wituitvoering om te zetten in meerkleurendruk, hetgeen vanaf januari 1933 de aan-
ook Funke Küpper, net als Hahn, maar een kort
De Notenkraker, 28e jaargang
trekkelijkheid van het blad inderdaad zou gaan verho-
leven gegund: hij kwam,
nr. 48, 1 december 1934. Tekening van George van Raemdonck.
gen. Funke Küppers platen op de voorzijde ‘werden
veertig jaar oud, om het leven toen zijn auto in [ 40 ]
niet zelden meesterstukjes van bouw en expressie, ook door die kleuren waarvan men niet zeggen zou [ 41 ]
van de andere tekenaars onvoldoende recht wordt gedaan. Er was méér aan de hand. t t t Bij het doorzien van een aantal afleveringen van de laatste jaargangen valt het op dat de thematiek sterk aan het veranderen is ten opzichte van die in de jaren twintig. Naast de scherpe maar vergeefse bestrijding van Colijns bezuinigingspolitiek komt met grote regelmaat de zorgelijke internationale situatie aan de orde, en in menige prent worden de uitwassen van de nazi-ideologie met behulp van actuele gebeurtenissen aan de kaak gesteld, niet alleen door Funke KüpDe Notenkraker, 27e jaargang nr. 12, 25 maart 1933.
per (zie de illustratie), maar ook door anderen. Tjerk
Tekening van Albert Funke Küpper, die De Notenkraker laat zeggen: ‘Waarom zoo bang voor de wapenen van den geest? ... Hanteer ze dan zelf!’.
Bottema noemde ik in dit verband al. y z y
dat ze slechts uit een paar tinten waren ontstaan. Hij stelde daaraan hoge eisen en ik ken weinig journa-
Er werd ook wel door andere oorzaken afscheid geno-
listieke prentkunst die tot een volmaakter kunst-
men van gewaardeerd talent. MEIJER BLEEK RODE
werk is geworden’ (C. Veth). Door zijn opleiding aan
(1896-1943) en JOH A N VA N HELL (1889-1952) zagen
de Kunstacademies in Rotterdam en Den Haag was
zich gedwongen hun medewerking te beëindigen toen
Funke Küpper goed op de hoogte van de moderne
zij zich in 1932 hadden aangesloten bij de Onafhanke-
druktechnieken van zijn tijd.
lijke Socialistische Partij, van welke linkse afsplitsing
Verre van ideeënloos als er voorstellen moesten
van de SDAP De Notenkraker niet als spreekbuis kon
komen voor prenten én teksten, zette hij, in wat zijn
gelden. Voor het eigen orgaan van de OSP, De Fak-
laatste jaren zouden worden, een zwaar stempel op
kel, zetten beiden als de belangrijkste kunstenaars
het uitvoerend beleid. Zijn overlijden wordt daar-
van dat blad hun grafische werkzaamheid nog enkele
door, in één adem met de naam van Albert Hahn, (te)
jaren voort. Daarna bleven alle twee zich wijden aan
vaak door sommigen gezien als de voornaamste oor-
de schilderkunst.
zaak van De Notenkraker’s ondergang. Mij lijkt het
Nog als SDAP-er had Bleekrode van Het Volk de
te ver gaan het einde van het blad tot deze ene factor
opdracht ontvangen een reeks houtsneden van vooral
te reduceren, mede omdat daardoor de verdiensten
‘prominente partijgenoten’ te maken, ter publicatie
[ 42 ]
[ 43 ]
in deze krant. Omdat
volgorde althans te noemen: Marie de Roode-Heijer-
veel van zijn werk, onder
mans, J. J. Ottens, Harmen Meurs, W. A. van der Wal-
meer om technische re-
le, Henk Melgers, J. Rotgans, Ton van Tast (= Anton
denen, zich hier minder
van der Valk), Wybo Meijer, Willem van Schaik, Ley,
goed voor reproductie
E. Smalhout, Karel van Seben, Peter van Reen, wiens
leent, koos ik voor een
rake prent in Het Volk van 15 februari 1936 aanleiding
van deze portretten, dat
werd tot een proces, waar de Hoge Raad aan te pas
van de Amsterdamse wet-
moest komen voordat de hoofdredacteur, J. F. An-
houder dr. F. M. Wibaut.
kersmit, uiteindelijk werd vrijgesproken van de be-
Het jaar van Bleekrode’s
schuldiging: ‘opzettelijke beleediging een hoofd van
overlijden zegt genoeg
een bevrienden staat aangedaan’. Voor de goede orde:
over zijn levenseinde. Ook zijn vrouw kon aan dat lot
die bevriende staat was Duitsland, het hoofd Adolf
niet ontkomen.
Hitler.
Johan van Hell (in zijn tekeningen voor De Notenkraker zich ook noemende: Jo van Hel) was, met palet en klarinet, een opmerkelijk dubbeltalent. Van een blijvende verbintenis bij het Concertgebouworkest zag hij af, teneinde de handen vrij te houden voor de beeldende kunst. Hoe zichtbaar het sociaal engagement in zijn werk aanwezig is weet eenieder die nog het afgelopen jaar de tentoonstelling heeft bezocht, aan zijn werk gewijd. Van Hell en zijn vrouw hebben veel betekend voor de A.J.C., de socialistische jeugdbeweging waarmee zij zich sterk verbonden voelden. Overigens was Bleekrode’s eerste expositie, al in 1925, gehouden in een van de Amsterdamse ruimten
van dezelfde Arbeiders Jeugdcentrale (1918-1959).
Bij het doorzien van de dertig jaargangen tref je, behalve de reeds genoemden, nog veel meer namen van kunstenaars aan; ze kunnen hier niet meer aan bod komen. Om enkelen van hen in willekeurige [ 44 ]
De Notenkraker, 24e jaargang nr. 27, 5 juli 1930. Tekening van Else Berg. Deze tot de Bergense School te rekenen schilderes (Ratibor, Silezië, 1877 - Auschwitz, 1942) heeft veel moois aan De Notenkraker bijgedragen.
[ 45 ]
Het geschreven woord
EDUA RD POLA K (1880-1962). Deze was ook lid van de
redactie van Het Volk. Hij vervulde, evenals zijn oudere broer Henri, tal van functies in partij, vakbeweging en publieke sector. In 1927 was hij zo vriendelijk om een selectie, die Albert Hahn Jr. had gemaakt uit het werk
T
van zijn stiefvader, van toelichtingen te voorzien. Dat oen De Notenkraker begon te verschijnen
was in dát jaar al niet overbodig, laat staan in ónze da-
dachten de oprichters dat de effectiviteit
gen. De toen actuele politieke gebeurtenissen waar de
van de over te dragen politieke boodschap
tekenaars op inha(a)kten zijn zonder hulp in veel ge-
wel eens meer door ‘het beeld’ dan door ‘het geschre-
vallen niet altijd helder te interpreteren.
ven woord’ bepaald zou kunnen worden. Dat had-
Polak werd enkele jaren na de dood van Hahn op-
den zij goed gezien, want de teksten trokken bijna
gevolgd door A. M. DE JONG (1888-1943), door som-
altijd minder de aandacht dan de tekeningen, door
migen in de jaren twintig wel beschouwd als ‘de lite-
alle jaargangen heen. A. B. Kleerekoper zei het in
raire smaakmaker van de sociaal-democratie’, maar
1918 op zijn wijze: ‘Naar den Notenkraker verlangde
algemene waardering voor die rol kreeg hij terecht
men om de platen van Hahn. De teksten daaromheen
niet. Eigenlijk had ‘A. M.’ ook bij zijn redacteursfunc-
waren niet meer dan drooge greppels, onmisbaar als
tie (1920-1925 en 1933-1936) wel wat meer weerstand
afscheiding tusschen malsche weide en vruchtbare
moeten krijgen, want datgene wat hij zich van zijn
akker.’ Deze bewuste verschrompeling van de eigen
eigen veelomvattend oeuvre permitteerde als feuil-
tekstbijdragen heeft hier natuurlijk vooral de functie
leton in De Notenkraker op te nemen, had noch met
een tegenstelling te forceren die de grootheid van de
politiek noch met satire iets te maken. In romans als
gestorvene moest onderstrepen, maar geheel onwaar is het niet, ook niet als de geldigheid van deze woorden uitgebreid wordt met de jaargangen ná 1918. De redacteuren droegen zelf nauwelijks zichtbaar bij aan het bevochtigen of verbreden van de ‘drooge greppels’. Hun taak bestond vooral uit het meedenken over onderwerpen voor de prenten, het binnenhalen en soms het vertalen van ‘feuilletons’, het onderhouden van de contacten met de medewerkers, zorg voor de organisatie en voor de productie. De namen van alle drie kwamen hiervóór al even ter sprake. In chronologische volgorde werd de redactie gevoerd door: [ 46 ]
De Notenkraker, 16e jaargang nr. 27, 8 juli 1922. Versiering door Albert Hahn Jr. De Hongaarse, in het Duits schrijvende, auteur Andreas Latzko (1876-1943) was met feuilletons, die later als boek verschenen, geregeld bij De Notenkraker te gast. Zwervend van het ene land naar het andere, en na ten slotte in ons land asiel te hebben gevonden, klonken zijn felle aanklachten tegen de oorlog van ’14 -’18 over heel de wereld.
[ 47 ]
De zware weg kun je met wat goede wil nog wel iets sociaals ontdekken, maar wat had Merijntje Gijzen vanaf november 1924 bijna een jaar lang wekelijks in het weekblad te zoeken? Deze vóórpublicatie is al te gemakkelijk op te vatten als een gratis promotioneel initiatief om de verkoop van het eerste deel van de Merijntje-cyclus, Het verraad (Querido, 1925), mee te stimuleren. Er staan natuurlijk andere verdiensten, nu niet in de financiële zin, tegenover, al was het alleen maar dat hij Van Raemdonck aan De Notenkraker koppelde. En dat men hem in 1933 terughaalde voor een tweede termijn kan niet op louter negatieve bevindingen hebben berust. Tussen de beide perioden-De Jong in werd De Notenkraker geleid door JOH A N W IN K LER (1898 -1986), die een studie Duits had gecombineerd met de functie van secretaris van de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de SDAP, mr. P. J. Troelstra. Winkler heeft ook Het Volk met verschillende redactionele werkzaamheden gediend. Zijn meer dan duizend bladzijden tellende bloemlezing uit de wereldliteratuur, Oogst der tijden, Arbeiderspers, 1940, sierde de boekenkast van menig sociaal-democratisch gezin in een tijd dat ‘de beweging’ en haar nevenorganen zich nog inspanden voor niet alleen de materiële welvaart maar ook voor de ‘culturele verheffing’ van de arbeidende bevolking. Dat Winklers taakopvatting in alle opzichten een sieraad voor het door hem geleide blad De Notenkraker, 28e jaargang nr. 41, 13 oktober 1934.
was lijkt wat te sterk uitgedrukt. Hij vertrok in 1933.
Tekening van Tjerk Bottema. ‘De zeventiende-eeuwse tot de twintigste-eeuwse Nederlander: “Mijn hemel! Wat is er van ons asylrecht geworden!’’ ’ Door het nazi-regime bedreigde vluchtelingen konden worden teruggezonden naar de ‘bevriende mogendheid’ aan onze oostgrens. Daar wachtte hen geen aangenaam lot.
Net als bij Ed. Polak en A. M. de Jong was er ook voor
[ 48 ]
hem nog een leven ná De Notenkraker. Na de oorlog werd Winkler hoofdredacteur van het weekblad Vrij Nederland. Zijn romantisch getinte beschouwingen over de Duitse literatuur herinner ik mij nog goed. [ 49 ]
Dat De Notenkraker lange tijd een ‘politiek-satyriek’
A. B. K LEER EKOPER (1880-1943) deed het als auteur
weekblad mocht heten waarin ook nog iets viel te le-
van De Notenkraker met nog minder dan een pseudo-
zen dat bij de doelstelling paste, is vooral te danken
niem. Hij ondertekende zijn bijdragen met een da-
aan slechts enkele schrijvende medewerkers.
vidster met slechts twee letters erin, nog weer een
Verreweg de belangrijkste van hen was A R IE
letter minder dan de afkorting ABK waaronder hij
W ILLEM IJZER M A N (1879-1956). Van 1907 tot en
bekend werd als auteur van zijn Oproerige Krabbels,
met 1936 heeft hij ononderbroken met zijn erudiete
een dagelijks terugkerend cursiefje,
en leesbare satirische én informatieve bijdragen aan
dat tot 10 mei 1940 van hem in Het
de reputatie van De Notenkraker verbaal bijgedragen
Volk verscheen. Hij was daarmee al
als geen ander. Zijn stukken verschenen bijna nooit
in 1915 begonnen, en dat is tevens het
onder zijn eigen naam, maar onder een hele reeks
jaar waarin De Notenkraker werk van
pseudoniemen: Symen Betaal, Batavus
deze Oproerige Krabbelaar begon op te nemen. Dat
X , Pen-Arie, en zo meer. Daarmee
bestond niet alleen uit artikeltjes die leken op zijn
nam hij met ijzeren regelmaat het
‘krabbels’, maar ook uit spotgedichten, soms nogal
leeuwendeel van de teksten voor zijn
lange, die vermoedelijk minder lezers trokken dan
rekening. A.W. IJzerman was lid van
het proza.
de Tweede Kamer sinds 1922 en secre-
Anders dan zijn collega-satiricus was hij een slag-
taris van de SDAP-fractie. Hij sprak in deze kwaliteit
vaardig en geestig spreker, die altijd volle zalen trok.
niet veel, maar publiceerde des te meer, niet alleen
Op stedelijk, provinciaal en landelijk niveau vervulde
journalistiek werk, maar ook een aantal omvangrijke
hij functies voor de SDAP. Kleerekoper was tevens
boeken over het kapitalisme, waar je je nu niet an-
lid van het bestuur van het Instituut voor Arbeiders-
ders dan met moeite doorheen kunt worstelen. In het
ontwikkeling, dat zich om het kennisniveau en het
herdenkingsjaar van het Communistisch Manifest van
geestelijk heil van de sociaal-democratische achter-
Marx en Engels verzorgde hij in 1948 een editie van
ban bekommerde.
dit geschrift, voorzien van een uitvoerig commentaar.
*
Deze bescheiden man was zijn loopbaan begonnen als surnumerair bij de belastingdienst, naar welke func-
*
*
tie hij, niet vrij van spot, in een van zijn genoemde
Al onder A.M.de Jong, maar aansluitend versterkt on-
schuilnamen in de gebiedende wijs verwees.
der zijn opvolger, werden de andere bijdragen gaandeweg steeds minder politiek. Datzelfde verschijnsel
t t t
kon je waarnemen bij de feuilletons, die aanvankelijk meer of minder een sociale strekking hadden, maar meer en meer plaats gingen maken voor verhalen waaraan dat element ontbrak. Zo bekeken stond
[ 50 ]
[ 51 ]
‘Merijntje’ dus niet helemaal op zichzelf. De mede-
wijzing van autonummers, enz.enz., het een na het
werking van Mr. Punch, waarachter de Rotterdamse
ander, alsof het een cursus algemene ontwikkeling
journalist, auteur en latere VARA-bestuurder A R IE
betrof. Allemaal heel verantwoord en boeiend, maar
PLEYSIER (1892-1984) schuilging, behelsde een we-
had de redactie van wat ooit Hahns weekblad was dát
kelijkse halve pagina onder de titel ‘Buiten de gren-
nu niet aan het Instituut voor Arbeidersontwikkeling
zen’: een leerzaam en goed leesbaar overzicht van
kunnen overlaten of het zaterdagse bijvoegsel van Het
de internationale politieke ontwikkelingen – puur
Volk ervoor kunnen interesseren? Een enkele keer
informatief, geheel en al onsatirisch, maar desnoods
bracht het overlijden van een voorman uit ‘de bewe-
binnen de bredere doelstellingen nog redelijk te ver-
ging’ uitkomst, bijvoorbeeld in het nummer van 11
dedigen als middel tot politieke bewustwording en
januari 1930, als (alweer) A.W. IJzerman, nu dus onder
verhoging van de strijdbaarheid, die bij De Notenkra-
zijn echte naam, persoonlijke herinneringen ophaalt
ker van de aanvang af zo hoog in het vaandel hadden
aan het overleden Tweede-Kamerlid G.W. Sannes, in 1925 in plaats van J. W. A lbarda bijna opvolger van
gestaan.
Troelstra als fractievoorzitter. Na diens overlijden y z y
enkele maanden later komt er een aflevering die voor een groot deel gewijd is aan respect voor en dank aan
Nog enkele jaargangen verder, – en dan zien we Henk
diens inspirerende, hoewel niet onomstreden, per-
van Laar verschijnen met een artikel over zoetwater-
soonlijkheid. Maar direct daarna gaan we weer: uit
slakken in de nieuwe rubriek ‘Kleine natuur-histo-
Amerika is een geheel nieuw fenomeen overgewaaid,
rische studies’. N. Tj. Swierstra neemt de geschiede-
het kruiswoordraadsel, en De Notenkraker kan het
nis van de mensheid onder de loep; mr. dr. G. van den
niet laten zijn lezers ook daarvan te laten profiteren.
Bergh neemt ons mee op astronomische uitstapjes en
Door dit alles, waarover ik hier op mijn beurt,
vertelt ons alles over het weer en de weervoorspelling;
enigszins door ‘spot’ geïnfecteerd, wat raillerend
een bijna niet weer ophoudende reeks artikelen ‘Over
schrijf, kon De Notenkraker nauwelijks nog aanspraak
het leven der woorden’ door W. Zift wordt voortgezet
maken op de ondertitel ‘politiek-satyriek weekblad’.
door Henri Polak, de oudere broer van Eduard, die
Op de band van de ingebonden jaargangen bleef die
in het bijzonder de plantennamen voor zijn rekening
toevoeging ook in deze periode toch gewoon staan.
neemt; een zekere ‘v.B.’ doet verslag van een bootreis
In de twee volgende jaargangen veranderde er aan
op de Amazone; een verslag van Tjerk Bottema over
de aard van de hier gegeven bloemlezing weinig; ik
zijn reis door Spanje promoveert ineens tot een aan-
onthoud mij nu van voorbeelden. Intussen was het
gename verrassing, omdat hij er flink wat tekeningen,
aantal abonnees, van 37.000 in 1924, gedaald tot 17.100
hoewel onsatirische, aan toevoegt, maar direct daarna
in 1932: meer dan een halvering. Er zou er iets moe-
blijkt de strijd voor lotsverbetering geen doorgang te
ten gebeuren om verdere achteruitgang te stuiten.
kunnen vinden zonder een beschouwing over de toe[ 52 ]
[ 53 ]
De Notenkraker in kleur
E
n er gebeurde iets. Met ingang van 1933 werd er, naar vorm én inhoud, een ware metamorfose geïntroduceerd. Daartoe was besloten
door Y. G. VA N DER V EEN (1884-1940), de stuurse,
weinig populaire, maar door daadkracht gedreven directeur van de Arbeiderspers te Amsterdam. Voortaan werd De Notenkraker in kleur gedrukt, in zoverre dat er één steunkleur aan het zwart toegevoegd werd, wisselend per nummer en met slim gebruik van rasters, die meer tinten suggereerden dan er in feite op de drukpers waren gebruikt. Deze techniek werd door Hahn Jr., Bottema, Van Raemdonck en Funke Küpper, die nu beurtelings de voorplaat verzorgden, goed beheerst. Werd het blad door dit kleurgebruik De Notenkraker, 28e jaargang nr. 14, 7 april 1934. Van Raemdonck drijft de spot met z’n hoogste ‘baas’. Dat was een norse, stugge, onbuigzame autocraat, ‘de meest gehate sociaal-democraat van Nederland’ genoemd, maar hij zat wel vol vruchtbare ideeën en voerde die ook uit.
De crisis moest ‘uitzieken’ met alle gevolgen voor een verdere daling van het levenspeil. Tekening door Albert Hahn Jr., De Notenkraker, 30e jaargang nr. 6, 8 februari 1936.
al een uitnodigender aanzien verleend, de toegankelijkheid werd verder vergroot door de toepassing van een schreefloze letter, die tot makkelijker leesbaarheid leidde. Met behoud van de opmaak in drie kolommen werd de lay-out veel doorzichtiger. Dat kan iedereen zien die een oud en een nieuw nummer ter vergelijking naast elkaar legt. Dan valt ook de betere kwaliteit van het papier op. Deze verfrissende nieuwe formule qua uiterlijk ging gepaard met een ingrijpende herziening van het
[ 54 ]
[ 55 ]
inhoudelijk beleid. Slechts korte tot zeer korte artikeltjes gaven de toon aan, waarbij het niet-politieke naar de achtergrond werd gedrongen en de satire weer kansen kreeg. Met ‘humor en satire van elders’ werd de hele achterpagina gevuld: ‘cartoons’ uit een groot aantal buitenlandse, overwegend Europese, kranten en tijdschriften. Ook in de keuze van op de hak genomen personen, partijen en toestanden viel een opmerkelijke ommezwaai te constateren, die parallel liep aan de zich wijzigende politieke opstelling van de SDAP in het laatste decennium vóór de oorlog. De politieke tegenstanders in eigen land, mogelijke partners in een verder verschiet, werden meer met rust gelaten, op twee groeperingen na die nooit partner zouden kunnen worden: de communisten en de NSB, die voortdurend op de korrel werden genomen. Dat had, wat Mussert en zijn beweging betreft, natuurlijk alles te maken met de veranderde politieke situatie in Duitsland in hetzelfde jaar als De Notenkraker’s gedaantewisseling. Alle Notenkraker-tekenaars en -tekstschrijvers trokken direct nadat de nazi’s in 1933 aan de macht waren gekomen ongewoon fel van leer tegen alles wat er toen al aan, althans voor De Notenkraker herkenbaar, verderfelijks tot ons land door-
De anti-revolutionaire minister-president H. Colijn liet zich niet gemakkelijk uit het veld slaan, zoals uit zijn onverstoorbare houding blijkt. Funke Küppers bekende laatste Notenkraker-prent, 28e jaargang nr. 52, 29 december 1934.
drong. Funke Küpper liet op de voorplaat van 7 april
Waarom moest zo’n uniek blad in 1936 ter ziele gaan?
1934 Hitler en Goering optreden met Albert Einstein
Want dat ging het, en ondanks dat De Notenkraker
paginagroot op de achtergrond, met het opschrift:
er, na de heroriëntatie op vorm en inhoud, weer zijn
‘Duitschlands grooten van geest van burgerschap en
mocht en consequent met tekst en tekenpen zijn pij-
bezit beroofd’. Er ging nauwelijks een week voorbij
len stuurde in de richting waarin ze gestuurd moes-
waarin de nazi-terreur niet met dergelijke frontale
ten worden, daalde het aantal abonnees, na een kort-
aanvallen in beeld kwam.
stondige stijging in 1933 en 1934, tot 9.820 in 1936.
y z y
[ 56 ]
Waardoor? De abonnementsprijs bedroeg voor abonnees van Het Volk en zijn nevenedities niet meer dan [ 57 ]
zes cent per week, één cent meer dan in 1907, met dezelfde omvang van acht pagina’s, maar nu dan met kleur. Losse nummers kostten een dubbeltje. Zeker,
Het einde van De Notenkraker
er was onder de bejaarden en de honderdduizenden werklozen in de jaren dertig veel armoede, waarvan de huidige jongere generaties zich geen voorstel-
de SDAP alleen dááraan gelegen kunnen hebben? Die
N
vraag wil ik in een kort slotwoord proberen te beant-
minder onfortuinlijken die wel geregeld werk behiel-
woorden.
den moesten met hun gezinnen tobben om met goed
ling meer kunnen of willen maken. Maar toch: zou de ondergang van dit ongeëvenaarde weekblad met zijn eens zo gekoesterde functie van strijdorgaan van
ederland telde in de winter 1934-’35 een half miljoen als zodanig geregistreerde werklozen, die een wekelijkse ‘steun’ ge-
noten van gemiddeld zo’n twaalf gulden, en ook de
fatsoen de malaise het hoofd te bieden. Maar als deze zo ontluisterende nooddruft de enige oorzaak van de neer- en ondergang van De Notenkraker zou zijn geweest, blijft onverklaard hoe tegelijkertijd het geïllustreerde sociaal-democratische familieblad Wij –zich richtend op het hele gezin–, gestart in februari 1935, nog in datzelfde jaar en met nagenoeg dezelfde doelgroep een oplage van bijna 70.000 exemplaren wist te bereiken. In de jaren daarna stoomde het blad zelfs op naar de 100.000, terwijl de abonnementsprijs van een dubbeltje nog vier cent hoger lag dan die van het weekblad dat het loodje zou gaan leggen. Twijfels aan het financiële argument alléén worden ook gewekt door de groei van de in 1927 opgerichte (toen nog sociaal-democratische) VARA , die de Radiogids uitgaf, in 1933 met een oplage van niet minder dan 137.564 exemplaren, en dat programmablad kreeg men evenmin gratis thuisbezorgd. Twee gezellige periodieken, als concurrenten ‘binnenshuis’, twee keer een medium dat ontspannen bekeken c.q. beluisterd kon worden. Geen ‘moeilijke’ tekeningen meer die om een interpretatie vroegen, [ 58 ]
[ 59 ]
maar boeiende foto’s en aansprekende geïllustreerde
meer begon te verschralen. De plotselinge dood van
reportages, hoe langer hoe meer smakelijke niet-poli-
Funke Küpper, met alle waardering die hem toekomt,
tieke tekst: dat was andere kost. En muziek, waarmee
was weliswaar een gevoelige klap, maar de oorzaken
je alleen maar door middel van een knopje de kamer
lagen dieper: er was méér aan de hand.
kon vullen… Deze voorkeur voor ongecompliceerd en verstrooiend kijk- en luisterplezier, dat wegvoerde uit de dagelijkse beslommeringen, verhoogde de overlevingskansen van De Notenkraker niet. Hoewel
De directie van de Arbeiderspers zag zich door de
nu weer op beter niveau beland, was het aloude week-
drastische daling van de oplage geconfronteerd met
blad bovendien in kringen van de bovenlaag van de
toenemende stijging van het exploitatietekort. Deze
partijgelederen veel van zijn reputatie kwijtgeraakt,
verliespost wilde men zich niet langer permitteren,
omdat het ‘hogere beschaving’ zou missen.
onder meer met het oog op de belangrijk geachte
Wat verder afbreuk deed aan het politieke élan was
doelstelling de abonnementsprijs van Het Volk met
het teleurstellende feit dat het stembuspercentage
z’n oplage van rond 200.000 exemplaren onbedreigd
(22) van de SDAP bij de Tweede-Kamerverkiezingen
veilig te stellen. Daarmee stond het lot van het ‘poli-
van 1933 nog steeds hetzelfde was als dat van 1918,
tiek-satyriek weekblad’ wel vast: het zou moeten ver-
hetgeen het al aanwezige gevoel van moedeloosheid
dwijnen. En zo ‘viel’ het doek over De Notenkraker.
en verlammende onmacht nog wel moest versterken. Waar was het allemaal goed voor? Binnen deze status quo bleek er ook nog eens geen ruimte te zijn voor het ‘Plan van de Arbeid’ (1935), waarin de SDAP pleitte voor maatregelen die de werkloosheidsbestrijding belangrijke impulsen zouden kunnen geven. Het nieuwe colportageblad Vrijheid Arbeid Brood (1933), oplage tegen de 150.000, deed z’n uiterste best het sociaal-democratische alternatief aan de man te brengen, maar met het ontmoedigende commentaar ‘Wat in het plan bruikbaar is, doet de regering reeds’ (Colijn), werd het weldra terzijde geschoven. Daaraan kon dus ook al geen politieke inspiratie worden ontleend. Het komt mij voor dat de hier genoemde factoren er in belangrijke mate aan hebben bijgedragen, dat de voedingsbodem van De Notenkraker meer en [ 60 ]
[ 61 ]
Bronnen
• J. F. Ankersmit, Een halve eeuw journalistiek. Querido, Amsterdam, 1937
• Albert Hahn Jr., Prenten van Albert Hahn Sr. Een keuze uit zijn werk. Met een toelichting tot zijn platen door Ed. Polak. Becht, Amsterdam, 1927
• Marien van der Heijden, Albert Hahn. Th. Rap, Amsterdam, 1993
• W. Langeveld, Politiek per prent. Een inleiding tot de politieke beeldcommunicatie. Ambo, Utrecht, 1989
• P. J. Meertens e.a. (red.), Biografisch woordenboek van het
socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland. Diverse delen. IISG /Aksant, Amsterdam, 1986-2003
• P. J. Oud, Honderd jaren, 1840-1940. Een eeuw van staatkundige vormgeving in Nederland. Van Gorcum, Assen, 1954
• Herman Pijfers, Met goed fatsoen. Omzien naar de jaren
dertig. De Prom, Baarn, 2000
• Bettina Spaanstra-Polak, ‘Albert Hahn en zijn inspira-
tiebronnen’, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1987. Afscheid. De Notenkraker, 30e jaargang nr. 28, 11 juli 1936, het laatste nummer, met de voorplaat door George van Raemdonck. Foto IISG, Amsterdam
Unieboek, Houten, 1988
• A.C. J.de Vrankrijker, Geschiedenis der sociaal-democratische week- en dagbladpers in Nederland. Arbeiderspers, Amsterdam, 1950
• W. J.van Welderen Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland, derde deel, 1901-1914 , door W. H. Vermeulen. Nijhoff, ’s-Gravenhage, 1950
• W. H. Vliegen, Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in Nederland. Drie delen. Ontwikkeling/Arbeiderspers, Amsterdam, 1923-1938
• Koos van Weringh, Albert Hahn. Tekenen om te ontmaskeren. Arbeiderspers, Amsterdam, 1969
[ 62 ]
[ 63 ]
Colofon
Deze uitgave wordt ter gelegenheid van de jaarwisseling 20062007 als nieuwjaarsgroet aangeboden aan familie, vrienden en
relaties. De tekst werd speciaal voor dit doel geschreven. Tekst Jan de Groot, Schaepmanlaan 24, 9722 NT Groningen Grafische vormgeving Jannie de Groot bno, Havenstraat 79, 1211 KH Hilversum Letter Janson Papier Da Costa, 100 grams opdikkend romandruk (binnenwerk) Aco, machineglad courantdruk 49 grams (stofomslag) Druk Ando bv, Den Haag Oplage 500 exemplaren Dit is nummer