De Johanni(e)ter Orde in Nederland (6) Tom Versélewel de Witt Hamer In het jaar 1196 stichtten de graaf van Nijmegen, Alardus, en diens vrouw Uda in Nijmegen een hospitaal, dat zij met landgoederen begiftigden. In datzelfde jaar vaardigde keizer Hendrik VI een oorkonde uit, waarin hij de stichting bevestigde en het hospitaal onder zijn directe bescherming nam. De Commanderie van Sint Jan
In 1214 bemiddelde Richardis, weduwe van graaf Otto I van Gelre en abdis van de Munsterabdij te Roermond, in een geschil tussen de Premonstratenzer abdij te Mariënweerd en de Johannieters te Arnhem over het hospitaal in Nijmegen. Het hospitaal werd daarbij aan de Johannieters toegewezen. De periode daarna staat bekend als een rooskleurige tijd. De Johannieter kloostergoederen in Nijmegen breidden zich door schenking en koop gestaag uit. In 1463 ontstond er een geschil over de plaats van de commanderij Nijmegen binnen de structuur van de Johannieter orde. In een vergadering van de tong Duitsland werd een verklaring afgelegd, dat de commanderij Nijmegen sedert mensenheugenis tot de balije Utrecht behoorde. Uit het visitatieverslag van de orde uit 1495 blijkt dat de commanderijen Nijmegen en Arnhem slechts één commandeur hadden, die te Arnhem resideerde. Van Arnhem is bekend dat het de enige riddercommanderij in ons land geweest is. De commandeur van Arnhem viel niet onder de balije Utrecht, maar rechtstreeks onder het grootprioraat Duitsland. Mogelijk dat het geschil in 1463 daarmee te maken had. Indien het Nijmeegse huis in of rond 1463 toebedeeld werd aan de Arnhemse commanderij, ontstond daardoor een probleem in de hiërarchieke structuur. Bekend is dat een ridder na een aantal jaren trouwe dienst recht had op een grotere commanderij waaruit hij meer opbrengsten kon halen voor zijn eigen levensonderhoud. Indien die grotere commanderij niet voorhanden was, is het heel wel denkbaar dat een andere – in de buurt liggende – commanderij werd aangewezen als onderhorig membrum. Zeker Oorkonde waarin keizer Hendrik VI de stichting van een hospitaal te Nijmegen bevestigt, 1196. Regionaal Archief Nijmegen.
20
Commanderij Nijmegen
als die commanderij tot een balije behoorde die aangestuurd werd door kapelaans, zoals dat bij de balije Utrecht het geval was. In het visitatieverslag van 1495 wordt de commanderij Nijmegen omschreven als een zeer aangenaam gelegen huis, opgetrokken in steen, weliswaar oud, maar in goede staat. De bijbehorende kapel (Sint Janskerk) was gewijd aan Sint Jan en had zes altaren, waarvan het voornaamste gewijd was aan Johannes de Doper en de andere aan het Heilig Kruis, Maria, Catharina, Johannes de Evangelist en Sint Joris. Het huis werd bewoond door vier priesters en een ridder, Rutgerus Judeus van Everdingen, die, zoals we al zagen, voornamelijk in Arnhem resideerde. Onder het kerkzilver bevonden zich twee reliekhouders
van verguld zilver, een met een stuk van het Heilig Kruis en een met een vinger van Sint Barbara. Het huis bevatte elf bedden en was goed van meubilair voorzien. Uit hetzelfde visitatieverslag blijkt dat de jaarlijkse inkomsten ongeveer 290 goudgulden bedroegen. Uit de opgave van de besteding van deze inkomsten kennen we ook de andere bewoners van de commanderij, vier in totaal: een kamerheer, een kok met een koksmaat en een koster. Voor het ophalen van de inkomsten van de ver gelegen landerijen werd een paard gehouden. Het hospitaal werd in die tijd al lang niet meer gedreven en onderdak aan pelgrims werd waarschijnlijk ook niet meer gegeven, gezien het feit dat van de elf aanwezige bedden er al negen door de eigen bewoners werden gebruikt. Een deel
21
Johannesschotel afkomstig uit de Sint Janskerk te Nijmegen, midden 15e eeuw, diameter 32,5 cm (Langdurige bruikleen particuliere collectie Museum Het Valkhof Nijmegen, fotograaf: Thijn van de Ven)
Johannesschotel Ook wel ‘Johannes in disco’ genoemd, is een bord of schotel van hout, brons, ivoor, steen, albast of metaal waarop het hoofd van Johannes de Doper in reliëf is gebeeldhouwd; vaak gepolychromeerd. De schotel, soms met een reliek gecombineerd, werd aangebracht aan de ingang van aan de heilige gewijde kapellen van sommige kerken (bijv. Sint Servatiuskerk Maastricht, Sint Janshospitaal te Brugge, Nieuwstadsof Sint Janskerk te Zutphen)
feestdagen kreeg het klooster van de stad een bepaalde hoeveelheid wijn. Daar stond tegenover dat de Johannieters geregeld de grote zaal van hun klooster beschikbaar stelden voor vergaderingen van grote groepen, zoals het stadsbestuur van Nijmegen. Het is in de loop der geschiedenis steeds weer deze grote zaal die in Nijmegen voor massa bijeenkomsten gebruikt werd. De zaal was waarschijnlijk de in onbruik geraakte ruimte die bestemd was voor de aanvankelijke taak van het klooster, het herbergen van pelgrims. Het is ook aan deze zaal, dat de “Commanderie van Sint Jan” zijn behoud te danken heeft. In een middelgrote stad als Nijmegen zijn dergelijke grote vergaderruimten steeds een schaars en kostbaar bezit gebleven, en liever dan ze af te breken heeft men getracht er een nuttige functie voor te vinden.
van de inkomsten werd gebruikt voor uitdeling aan de armen. Uit documenten uit de tweede helft van de 16e eeuw blijkt, dat er drie keer per week geld aan de in de late middeleeuwen angstwekkend snel groeiende groep volstrekt bezitloze stadsbevolking gegeven werd.
Men mag aannemen dat de bloeiperiode van het klooster eind 15e eeuw voorbij was. Het werd nog wel bewoond door enkele priesters en bedienden, maar een eigenlijke leider hadden zij sedert 1497 niet meer. De commandeur van Arnhem beheerde beide huizen en stelde voor de materiële zorg een rentmeester aan, een particulier, die tegen betaling het commandeurshuis bewoonde en de inkomsten van de commanderij inde. Hij diende zorg te dragen voor het onderhoud van gebouwen en eigendommen, en moest aan de kloosterlingen geld geven voor hun levensonderhoud en voor de uitdelingen.
Evenals andere kloosters onderhield de “Commanderie” zoals de Johannieter commanderij genoemd werd, banden met het stadsbestuur. Op kerkelijke
Het gebrek aan een geestelijk leider die de volle verantwoordelijkheid voor het klooster droeg, komt
22
De periode 1566 – 1638
duidelijk naar voren bij de eerste troebelen rond de invoering van de Reformatie in 1566. Vanwege de onlusten tussen katholieken en aanhangers van “de nieuwe leer” stelde de raad van Nijmegen voor om de zaal van het Johannieter klooster te gebruiken voor predicaties van de nieuwe leer. Deze werd door haar aanhangers echter te klein bevonden, waarna beslag gelegd werd op de Sint Janskerk. Van toen af bleef deze kapel officieel in gebruik voor de protestantse godsdienstoefeningen. Toen enkele jaren later, in 1569, de bisschop van Roermond tijdens een visitatiebezoek aan Nijmegen ook de Johannieter commanderij inspecteerde, bleek deze een zeer vervallen indruk te maken. De bisschop stuurde hierop een brief op poten naar Philips van Rosenbach, de te Arnhem residerende commandeur van onder andere het klooster in Nijmegen. Hij beval de commandeur om binnen veertien dagen verbetering te brengen in de Nijmeegse situatie en om de priesters hun gebruikelijke vergoedingen uit te keren, die zij nota bene drie jaar lang niet gekregen hadden. Ook werd hij gesommeerd ervoor te zorgen dat het blijkbaar gekrompen aantal priesters weer werd aangevuld tot het traditionele aantal, en dat de dienst Gods weer in overeenkomst met de wensen van de stichters vervuld zou worden. Van Rosenbach haastte zich te antwoorden en voerde als excuus aan dat hij niet in staat geweest was om twee huizen aan te sturen en daarom een rentmeester het beheer van de commanderij opgedragen had. Deze rentmeester had hem echter bedrogen. Hij zou spoedig stappen ondernemen om de rentmeester kwijt te raken en de gewenste verbeteringen aan te brengen. Ondanks die toezegging ging het snel bergafwaarts met de toestand van het klooster. In 1576 werden er Spaanse soldaten in het huis ingekwartierd. Toen echter twee jaar later de stad zich aansloot bij de opstandige provincies, werd de Sint Janskerk opnieuw aan de protestanten toegewezen. In 1581 bepaalden de Staten-Generaal dat iedere provincie zelfstandig bevoegd was besluiten te nemen over geestelijke goederen. Vanwege het wereldlijke karakter van de orde van Sint Jan besloot het provinciale Hof van Gelderland, conform een eerdere resolutie van de Staten van Holland en Zeeland, de Johannieter commanderijen ongemoeid te laten. Wel moest de Orde in Nijmegen de kosten van het levensonderhoud van een predikant op zich nemen. Omdat de protestanten inmiddels de veel grotere Sint Stevenskerk in gebruik hadden genomen, werd
de Sint Janskerk omgevormd tot vleeshuis. Het beheer van de commanderij kwam bij de Johannieter priester Johan von Rechen te liggen, die de inmiddels vanwege alle onlusten gevluchte commandeur Philips van Rosenbach verving. Hij kon ongehinderd in het gebouw blijven wonen en stond op tamelijke goede voet met het stadsbestuur. Uit het visitatieverslag van de orde uit 1594 blijkt de commanderij zwaar beschadigd te zijn door de belegeringen die de stad Nijmegen doorstaan had. Bij de laatste belegeringen had Von Rechen 400 voltreffers geteld. De bewoners van de commanderij waren op dat moment, naast hemzelf, nog het zoontje van zijn zuster en twee oude dienstmaagden. In 1605 werden de commanderijen Arnhem en Nijmegen door het hoofdkwartier van de Orde aangewezen om terug gewonnen te worden. Hiertoe werd frater Dietrich Rolman von Dattembergh aangesteld met de ‘facultas recuperandi’, de bevoegdheid om goederen terug te winnen die sedert het vertrek van frater Philips van Rosenbach door vijandig ingrijpen verloren waren gegaan. Omdat Von Dattembergh niet in zijn opdracht slaagde, werd in 1614 de ridder Bernard von Goldstein aangesteld als nieuwe commandeur over Arnhem en Nijmegen. Von Goldstein nam het beheerderschap over van de rentmeester Von Rechen, die tot dan toe de Commanderie - althans gedeeltelijk - voor de Orde had weten te behouden. Bernard von Goldstein zou tot zijn dood in 1638 commandeur blijven. Zijn dood werd door het stadsbestuur van Nijmegen aangegrepen om definitief een streep te zetten onder het bestaan van de laatste katholieke instelling in de stad. In de jaren daarvoor was de grote zaal van het klooster al definitief aan de commandeur onttrokken. Hij werd voor alle mogelijke doeleinden gebruikt, onder andere als vergaderzaal, militair hospitaal en kerk van het Engelssprekend garnizoen. De Orde liet het hier echter niet bij zitten en wendde zich tot de Staten-Generaal, die in augustus 1638 namens Walraven Scheiffert de Merode, “St. Johans Ordens Ridder, commandeur en Receptor Generaal van de ordegoederen in Nederland”, en de ambassadeur van de koning van Frankrijk, de markies d’Estampes de Vallançay, een verzoek richtten tot de Staten van Gelderland, tot teruggave van de ordegoederen in Arnhem en Nijmegen. De Nijmeegse magistraat,
23
die in een vroegtijdig stadium al het besluit had genomen de Commanderie met alle inkomsten in beslag te nemen, zoals dat in 1591 ook met alle andere kerkelijke bezittingen gebeurd was, begreep wel, dat de Orde van Malta hiertegen protest zou aantekenen, en had zich daarom juridisch terdege gewapend. Er werd een uitvoerige verdediging opgesteld, die in 1639 in druk verscheen, onder de titel “Verantwoordinghe voor Burgemeisteren Schepenen ende Raet der Stadt Nymegen, Dienende soo tot Justificatie van’t aenveerden der Commandurie van St. Jan binnen de voorsz. Stadt met die goederen daer toe gehoorende, als mede tot wederlegginge van ’t geene daer teghens soude mogen gemoveert worden”. Een langdurige juridische strijd volgde, waarin ook de Prins van Oranje, Frederik Hendrik, zich meermaals tot de Staten van Gelderland en het Graafschap Zutphen wendde, omdat er met de Orde altijd goede betrekkingen geweest waren en er binnen “deze Staet” (= geünieerde provinciën) geen aanspraak op hun bezittingen gemaakt zou worden. De grootprior van de “tong” Duitsland, frater Frederik van Hessen, had evenwel een buitengewoon ijverig zaakwaarnemer in de persoon van Reinier Kempinck uit Arnhem, die zich jarenlang inzette voor de herwinning van Arnhem en Nijmegen. In 1643 zocht het Hof van Gelderland een compromis tussen de eisen van de provinciale synode van
de Hervormde Kerk, die de Nijmeegse goederen wilde gebruiken voor de betaling van predikantstraktementen, en de rechten van de Johannieters, vertegenwoordigd door Reinier Kempinck. De redenering van de tegenstanders van de Orde was dat Nijmegen weliswaar een membrum van de riddercommanderij Arnhem was geweest, maar dat het in 1196 als gasthuis los van enige orde was gesticht en pas later onder de Johannieter ridders van Arnhem was gesteld. Het Hof van Gelderland deed op 19 december 1646 uitspraak, dat de Johannieters hun goederen buiten de stad en het schependom Nijmegen terug zouden krijgen, maar hun bezittingen binnen de stad niet. Dit werd een slepende kwestie, die tot 1746 zou duren en in feite nooit werd opgelost. Wel werd in 1700 door frater Goswin Herman Otto baron van Merveldt, commandeur van Arnhem, een ontwerp akkoord opgesteld, dat echter nooit getekend werd.
Veelzijdig gebruik
Na 1638 behield de grote zaal zijn functie als Engelse kerk. De kloostervleugel en de commandeurswoning werden als woonhuis toegewezen aan twee predikanten. De bij het klooster behorende Sint Janskerk, die vanwege alle troebelen gedeeltelijk was ingestort, werd in 1650 gesloopt. In 1653 kreeg de Commanderie een nieuwe functie; zij zou de nieuw op te richten “Kwartierlijke Illustere School” van Nijmegen gaan herbergen. Tot 1672, het jaar waarin Nijmegen door de Fransen werd ingenomen, zou zij haar functie als hogeschool behouden; daarna diende zij als onderkomen voor Franse soldaten. De opheffing van het Edict van Nantes in 1685 had tot gevolg dat grote groepen Franse protestanten hun toevlucht zochten in de Republiek. Veel Fransen trokken naar Nijmegen, waardoor de Waalse gemeente explosief groeide. Zij vonden een veilig onderkomen in de Commanderie, die ingericht werd Commanderie na het bombardement van 22 februari 1944
24
als Franse School. Ook de Waalse Gemeente maakte gebruik van het gebouw, hetgeen er toe leidde dat begin 18e eeuw de grote zaal werd verbouwd tot Waalse kerk, welke functie hij behield tot 22 februari 1944, de dag dat een bombardement het gebouw veranderde in een ruïne. In 1952 werden de restanten van het voormalige Johannieter klooster van de Waalse Gemeente gekocht door een Nijmeegse antiquair en restaurateur, die er na een gedeeltelijk naar eigen inzicht uitgevoerde restauratie, een wijnhuis in vestigde, dat spoedig zou uitgroeien tot een van de meest geliefde uitgaansgelegenheden van Nijmegen en omgeving. Door een gemeentelijk reconstructieplan van de In 1971 besloot de gemeente Nijmegen het complex aan te kopen met als doel het na restauratie te bestemmen als gemeentemuseum. Het zou vervolgens museum blijven tot 1998, waarna de Commanderie een horecabestemming kreeg. Momenteel zijn er diverse gelegenheden in gevestigd, waaronder restaurant en brouwerscafé “De Hemel”, een chocoladebar, een koffiebranderij, alsook een theatergroep (www. commanderie-nijmegen.nl). Behalve de naam herinnert niets van het aan de Franseplaats 1 gelegen complex, nog aan het meer dan 800 jaar geleden gestichte Johanni(e)ter klooster.
Nijmeegse binnenstad werd het Wijnhuis in 1958 bedreigd met sloop. De eigenaar protesteerde hier echter heftig tegen en liet een gedrukte protestbrief verspreiden waarvoor hij als voorkant het titelblad gebruikte van de hiervoor genoemde in druk uitgegeven verdediging uit 1639. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de Commanderie gespaard werd en dat er plannen werden gemaakt voor een grondige restauratie. Hiervoor was het wel nodig dat er een nuttige bestemming voor het complex gevonden werd. In 1962 werd besloten om de Commanderie de functie te geven van sociëteit van de Nijmeegse studentenvereniging “Roland”. Vanwege gebrek aan voldoende financiële middelen is de sociëteit er nooit gekomen.
Bronnen:
- Lemmens, G.Th.: De commanderie van st. jan van 1196 tot 1974, Nijmegen 1975. - Beresteyn, E.A. van: Geschiedenis der Johanniter-Orde in Nederland tot 1795, Den Haag 1934.
25