De Johanni(e)ter Orde in Nederland (11) Tom Versélewel de Witt Hamer In de vorige aflevering over de Commanderij Alphen is uitgebreid stilgestaan bij de historie van deze commanderij en de centrale plaats, die de Hof ter Brake innam. De commanderij had in de regio Breda vele bezittingen, met name in Oosterhout, waar zowel de Tempeliers als de Johannieters een belangrijk stempel op de lokale geschiedenis gedrukt hebben. Nadat in 1312 de Tempel Orde was opgeheven, vielen de bezittingen van de Tempeliers toe aan de Johannieter Orde. De Johannieter balije Chantraine, behorend tot de tong (taal) Frankrijk, verwierf zodoende het uitgebreide bezit van de commanderij Alphen. Naast de Hof ter Brake in Alphen maakte ook een omvangrijk pakket rechten en goederen onderdeel uit van deze bezittingen: • Bezittingen en rechten in Oosterhout en Breda; • Heerlijke rechten op woeste gronden in Alphen en Oosterhout, gedeeld met de heer van Breda; • De lage rechtspraak te Alphen en Oosterhout, eveneens gedeeld met de heer van Breda; • Het bezit van een molen en het molenrecht te Alphen en Oosterhout; • Landerijen, bossen, een hoeve en een deel van de tienden te Turnhout; • Goederen en rechten te Uffel; • Een hoeve en het patronaatsrecht over de parochiekerk te Rixtel; • Een hoeve te Heesbeen; • Hoeven met erfdienst: vier in Ter Over, vier in Boshoven, drie in Kwaalburg, één in Chaam en één in Druisdijk; • Een deel van de tienden en cijnzen (erfpacht) te Alphen, Chaam en Boshoven; • Renten en cijnzen te Geertruidenberg, Dongen, Goirle, Weelde, Meerle, Ravels, Baarle en Tilburg. In de daaropvolgende driehonderd jaar dat de Johannieters de voormalige Tempeliersbezittingen onder zich hadden, heeft er geen noemenswaardige uitbreiding meer plaatsgevonden. Van het omvangrijke bezit van de commanderij Alphen worden in dit artikel de bezittingen in Breda, Rixtel en Oosterhout nader belicht.
Breda
In Breda bezaten de Johannieters een ‘hofstede’ aan de oostzijde van de Halstraat, vanaf de Veterstraat. De naam Halstraat bestaat niet meer, omdat deze
18
straat in latere tijd is ‘omgedoopt’ in de Sint Janstraat. Op de hoek van de Halstraat en de Veterstraat stond een kapel, die aan Johannes de Doper was gewijd. Aangenomen mag worden dat de naamgeving van de kapel door de Johannieters gedaan is. Ook de aangebouwde hofstad stamde uit de Johannieter periode. Op de plattegrond van Breda van Blaeu in de atlas van Stolk uit 1649 zijn kapel en hofstad duidelijk waarneembaar.
Sint Janskapel; Blaeu, Atlas van Stolk 1649.
Volgens een stichtingsakte werd de kapel in 1421 vernieuwd. Ruim een eeuw later, in 1534, kreeg de kapel te maken met een van de ergste stadsrampen uit de geschiedenis van Breda. Door brand werd een groot gedeelte van de stad verwoest, waaronder het toenmalige stadhuis. De brand, nota bene ontstaan in de kapel (!), groeide vanwege de vele houten huizen met rieten daken uit tot een enorme stadsbrand. Niet veel later werd op dezelfde plek een nieuwe kapel gebouwd. Nadat de stad Breda in 1590, dankzij de list met het ‘turfschip’, de Spaanse bezetter had weten te verdrijven en weer in Nederlandse handen was gekomen, verordonneerde het stadsbestuur in 1594, dat de
Commanderij Alphen (2) ‘Capelle van Sint Jan’ door middel van een scheidingsmuur in tweeën gedeeld moest worden, om er een ‘wachthuis’ te kunnen herbergen, ten behoeve van de soldaten van het garnizoen. Waarschijnlijk zal de kapel vanaf dat moment niet meer als zodanig gebruikt zijn. In 1614 besloot de orde, vanwege het vele oorlogsgeweld in het gebied rondom Breda, waardoor de commanderij Alphen zwaar te lijden had, al haar onroerende goederen binnen de stad Breda aan de stad te verkopen, behoudens de Sint Janskapel. De overdrachtsakte werd getekend door Amador de la Porte, commandeur van Ter Brake, die twee jaar later alle overige bezittingen van de commanderij Alphen verkocht aan prins Filips-Willem van Oranje-Nassau. De kapel bleef tot 1637 in het bezit van de orde. In dat jaar vond de overgave plaats van de, sedert 1625 wederom in handen van de Spaanse bezetter geraakte, stad Breda aan Frederik Hendrik, waarbij alle rooms-katholieke goederen aan de baronie Breda vervielen. In 1766 werd de inmiddels tot ‘hoofdwacht’ van Breda omgevormde kapel afgebroken en vervangen door een nieuw militair wachthuis.
Rixtel
In Rixtel bezat de orde een omvangrijke hofstede, eveneens uit het bezit van de Tempeliers. Van het goed is reeds in 1214 sprake, als Hendrik I, hertog van Brabant, bevestigt dat Willem, graaf van Megen, en zijn zoon Diderik hun ‘allodium’ (eigengoed) te Rixtel hebben overgedragen aan de Tempel Orde. Na de opheffing van de Tempel Orde in 1312 werd haar huis te Rixtel met het grondbezit overgedragen aan de Johannieter Orde. Dit huis staat samen met de kerk van Rixtel afgebeeld op een tekening uit 1612; beide in verregaande staat van verval. Het huis wordt daarbij aangeduid als: ‘D’Ruijne vant Tempeliers Klooster in den Mijerij van den Bos’. [Den Mijerij van den Bos is de Meierij van ’s-Hertogenbosch. Dit was een van de vier delen van het Hertogdom Brabant. Nu wordt de naam gebruikt ter aanduiding van een landstreek in Noord-Brabant.]
Voormalig Tempeliershuis te Rixtel. Universiteit van Tilburg, Brabant Collectie, inv.nr. R53.1/441.11.
Vermoedelijk is de hofstede – die mogelijk onder de Tempeliers ooit de functie van klooster gehad heeft – lange tijd gebruikt als pachthoeve. Reeds in de 13e eeuw is er sprake van pachters. Het oudst bekende pachtcontract is dat van 1289, tussen de commandeur van Ter Brake in Alphen en Amilius de Buscele, poorter van de stad Den Bosch, die de hoeve pachtte, alsook een hoeve van de Tempeliers in Heesbeen. De hoeve, die in die tijd werd aangeduid als de hoeve ‘Vehuse’, lag in de onmiddellijke nabijheid van de parochiekerk van Rixtel. Het is aannemelijk dat de Johannieters het patronaatsrecht bezaten, omdat reeds in de 13e eeuw de Tempeliers eveneens aanspraak maakten op dat recht. Deze kerk, gewijd aan de Heilige Margaretha, verkeerde in de loop der eeuwen geregeld in vervallen staat, maar werd iedere keer weer herbouwd, tot hij ten slotte in 1820 werd afgebroken. In de 17e eeuw bestond de hoeve uit een woonhuis, een schuur, een schaapskooi, een bakhuis en een koeienstal. Tijdens het verblijf van Franse troepen in Rixtel, in de jaren 1672/1673, werd de hoeve zodanig
19
vernield en geplunderd, dat een grondige restauratie noodzakelijk was. De hoeve, die werd aangeduid als ‘Malthezerhoeve’, werd in 1787 vanuit de Maltezer commanderij Turnhout, van waaruit het huis te Rixtel toentertijd beheerd werd, gevisiteerd door twee Maltezer ridders. [De orde werd vanwege haar hoofdkwartier op Malta inmiddels aangeduid als de Maltezer Orde.] Van die gelegenheid stamt een gedetailleerde beschrijving van het aanwezige bezit en een fraaie door de landmeter Goossen Anthonis gemaakte kaart, die zich in het Nationaal Archief te Parijs bevindt. De hoeve was in die tijd een bakstenen gebouw en had 26 percelen grond in eigendom, die verspreid lagen over Aarle en Rixtel. De Malthezerhoeve bleef tot 1809 in handen van de orde, waarna ze krachtens het verdrag van Fontainebleau uit 1807, werd onteigend en in eigendom werd overgedragen aan keizer Napoleon Bonaparte. In de twintiger jaren van de vorige eeuw zijn de laatste restanten van de hoeve gesloopt, waarna er van de oorspronkelijke hofstede niets meer viel waar te nemen.
Het gebied alwaar de hofstede zich bevonden heeft, wordt heden ten dage nog steeds aangeduid als ‘Malthezerhoeve’ en is gelegen langs de Helmondseweg in Aarle-Rixtel, recht tegenover de driesprong met de Bosscheweg. Hier staat nog een villa/boerderij met overeenkomstige naam, welke vanwege de historie van het gebied aangemerkt is als gemeentelijk monument.
Oosterhout
De ordebezittingen in Oosterhout waren omvangrijk: gronden, een belangrijk gedeelte van de tienden en cijnzen (erfpacht), hofsteden (hoeves), de schepenbank voor de lage rechtspraak, een molen en het patronaatsrecht (recht om de pastoor te benoemen). In 1473 koopt Jan van Nassau, als heer van Oosterhout, het grootste deel van die rechten van de orde. De schepenbank van de Johannieters werd daarmee opgeheven. Zij blijven eigenaar van de tiendrechten, het patronaatsrecht, een hoeve en een dwangmolen, de zogenaamde ‘Hooge Molen’. De bekendste nog aanwezige overblijfselen uit de Johannieterperiode zijn de zogenaamde ‘slotjes’ en de Sint Jansbasiliek, die onder het gezag van de orde eind 15e eeuw gebouwd werd.
De slotjes
Fragment van een kaart van de bezittingen van de Orde van Malta in Rixtel, getekend in 1787 door Goossen Anthonis (Nationaal Archief Parijs, inv.nr. S-5254).
20
Onder de historische bezienswaardigheden van Oosterhout nemen de ‘slotjes’ een eigen plaats in. Met de slotjes wordt een aantal, voornamelijk aan de Ridderstaat gelegen, landhuizen bedoeld, die vooral in de 19e eeuw hun voorkomen en situering als oude ‘adellijke huizen’ behouden hebben. Het gebruik van de benaming slotjes voor deze huizen is oud; sedert de 17e eeuw komt men deze naam geregeld tegen in archivalische en literaire bronnen. Met burchten of kastelen hadden de slotjes niets gemeen,
De ´Hooge Molen´ in Oosterhout (prentbriefkaart). Eertijds bezit van de Johannieter Orde. Volgens een gevelsteen werd de molen in 1672 verhoogd. Door brand verwoest in 1946. In 1966 zjn de restanten gesloopt.
behalve dan dat ze omgracht waren. Van oorsprong waren het hofsteden, boerderijen, die in de loop der eeuwen door uitbreiding en verfraaiing zijn uitgegroeid tot ‘edelmanswoningen’.
Wanneer de slotjes precies gesticht zijn is onduidelijk. In de literatuur wordt veelal verwezen naar de Tempeliers en hun rechtsopvolgers de Johannieters als bezitters en bewoners van de slotjes. Alleen van De Blauwe Camer kan vastgesteld worden dat deze ooit in het bezit geweest is van de ridders van Sint Jan, terwijl van Brakestein en Limburg kan worden vastgesteld, dat zij gesticht zijn op het grondgebied dat eertijds aan de Johannieters toebehoorde. Waarschijnlijk was dat ook het geval met Beveren en Spijtenburg, doch directe bewijzen daarvoor ontbreken. De slotjes in de Ridderstraat waren aan de rand van de eigenlijke dorpskom gelegen, tevens de rand van de onontgonnen gronden rondom Oosterhout. Deze zogenaamde onontgonnen woeste of heidegronden behoorden toe aan de heer van Oosterhout en voor een vierde gedeelte aan de ridders van Sint Jan. Op deze ontginningen zijn zonder twijfel de slotjes gesticht, waarover in de archieven begin 15e eeuw voor het eerst melding wordt gemaakt. Zij worden dan aangeduid als (hof )steden en omschreven als ‘huysinghe, hovighe, schueren en land’. Wat deze ‘steden’ van andere boerderijen onderscheidde, was de maatschappelijke klasse van hun eigenaars of bewoners. Onder hen treffen we aan: leden van de plaatselijke
Oosterhout telde eertijds zeven van dergelijke huizen, waarvan er nog vijf bestaan: Borsselen, Beveren, Brakestein en Limburg, alle gelegen aan de Ridderstraat (respectievelijk Ridderstraat 56, 80 en 88, terwijl de ingang van Limburg aan de Slotlaan 15 is), en De Blauwe Camer, gelegen aan de rand van Oosterhout aan de Kloosterdreef 3. Verdwenen zijn de slotjes Spijtenburg en Van Aalst. Slotje Limburg. Op een bord van de ANWB bij de ingang van het slotje staat dat het begin 15e eeuw door een Ridder van Sint Jan gebouwd is. Deze bewering is echter niet bewijsbaar.
21
Afb. links boven: Slotje Borsele, getekend in 1730 door Albert de Haen. Afb. links onder: Slotje Borsele tegenwoordig. Afb. rechts: Slotje De Blauwe Camer.
van cijns, bij de verkoop van een perceel grond behorende tot Brakestein, nogmaals bevestigd. Men kan hieruit afleiden, dat de percelen waarop de Oosterhoutse slotjes aan de Ridderstraat gebouwd zijn, deel hebben uitgemaakt van de woeste gronden rond Oosterhout, waarvan de Johannieters een vierde aandeel bezaten, en dat delen van deze gronden op een bepaald moment in erfpacht zijn uitgegeven. Het tijdstip waarop dit is gebeurd, valt bij gebrek aan bronnen niet te herleiden, maar vermoedelijk is dit niet veel later geweest dan het laatste kwart van de 14e eeuw. Of de bewoners van de slotjes nog een andere relatie gehad hebben met de Johannieters van Ter Brake is onduidelijk. Wat wel vaststaat, is dat zij zeker geen relatie gehad zullen hebben met de Tempeliers, omdat de Tempel Orde reeds lang voor het ontstaan van de slotjes ontbonden werd.
schepenbank, schouten, secretarissen, notarissen, advocaten, hoge functionarissen der Oranjes, legerofficieren en in later tijd ook kantonrechters, artsen en rijk geworden kooplieden. Zij zijn het geweest, die de hofsteden meer en meer het uiterlijk gegeven hebben van slotjes in de vorm van imitatie kasteeltjes, omsloten door een gracht. Uit een dagtekenend manuaal (dagregister) uit 1422 van de commanderij Alphen blijkt dat op ‘Sente Ulbrechsdag’ [mogelijk de naamdag van Sint Albrecht van Leuven: 27 november] van de eigenaren van de slotjes Limburg en Brakestein cijns (erfpacht) werd ontvangen. In een akte uit 1481 wordt de betaling
22
Zoals hiervoor genoemd, kan met zekerheid gezegd worden, dat het aan de oostkant van Oosterhout gesitueerde slotje De Blauwe Camer tot het eigendom van de ridders van Sint Jan behoord heeft. De eerst bekende bezitter van de ‘huysinghe en hovinghe’ in het begin van de 15e eeuw was Claes de Voocht, die het slotje vermoedelijk omstreeks 1400 heeft laten bouwen. In 1412 treffen we Herberen van Emmichoven als eigenaar aan. Herberen van Emmichoven was vermoedelijk een zoon van Jan van Emmichoven en Lijsbeth, natuurlijke dochter van Willem heer van Oosterhout. Omstreeks 1420 werd het slotje voorzien van een vierkante toren en in datzelfde jaar werd het aangekocht door Emond van Emmichoven, ‘meester’ van de balije Chantraine, ten behoeve van de Johannieter Orde. Deze Emond werd in 1468 begraven in Leuven. Zijn graf bestaat niet meer; wel is er een afbeelding van bewaard gebleven (met Johanniterkruis). Tot circa 1500 bleef De Blauwe Camer de Oosterhoutse zetel van de orde. Ergens tussen 1498 en 1502 werd het slotje door de toenmalige balijer verkocht aan een vooraanstaande Oosterhoutse boer, waarna het slotje meerdere malen in andere handen overging. In de jaren vóór 1588 wordt het slotje bewoond door de Johannieter Daniël van Doorn, pastoor in Oosterhout van 1572 tot 1588. In 1645 werd het slotje gekocht door de Norbertinessen van Sint-Catharinadal, die
23
nes de Doper vernoemd is. Vanaf 1313 tot 1616 bezaten de Johannieters het grootste deel van de tienden van Oosterhout en waren zij dientengevolge verantwoordelijk voor een substantiële bijdrage in de bouw van de (huidige) kerk, waarmee rond 1473 begonnen werd. Tevens bezaten zij het patronaatsrecht: het recht om de pastoors te benoemen. Deze pastoors woonden tot eind 16e eeuw op een Johannieter hoeve in het gehucht ‘Zandheuvel’, dat tegenwoordig onderdeel uitmaakt van de stedelijke bebouwing van Oosterhout. De kerk zal ongetwijfeld haar naam te danken hebben aan de Johannieters, die in feite al hun kapellen en kerken wijdden aan hun schutspatroon. Opmerkelijk is, dat in de literatuur over de Sint Jan nergens sprake is van een altaar dat aan Johannes de Doper gewijd is, terwijl je dat wel zou verwachten.
Afb. boven: Slotje Brakestein, getekend in 1730 door Albert de Haen. Afb. onder: Slotje Brakestein tegenwoordig.
door de tijdsomstandigheden gedwongen waren hun klooster in Breda te verlaten. In 1647 namen zij hun intrek in De Blauwe Camer, dat heden ten dage nog steeds het middelpunt van deze kloostergemeenschap in Nederland is.
Sint Jansbasiliek
Wat in de literatuur over de huidige Sint Jansbasiliek opvalt, is dat, ondanks dat er veel onderzoek gedaan is en er veel over de Jansbasiliek geschreven is, nergens beschreven staat wanneer de kerk naar Johan-
24
Ook is onduidelijk wie de schutspatroon was van de voorloper van de huidige Sint Jan. Die oude kerk was eind 15e eeuw te klein geworden en is toen vervangen door de huidige kerk, die ‘over’ en ‘om’ de oude kerk heen gebouwd is. Op tekeningen, die gemaakt zijn naar aanleiding van gevonden restanten van fundamenten, is dat duidelijk te zien. De oude kerk werd hierbij zoveel mogelijk intact gelaten; pas in de laatste fase van de nieuwbouw werd de oude kerk in fasen afgebroken. De nieuwe kerk was in 1495 klaar. Met de bouw van de toren, die oorspronkelijk los van het kerkgebouw stond, werd pas in 1519 begonnen. Wegens geldgebrek is de toren nooit afgebouwd. In 1548 werd de romp van de toren met een voorlopige kap gedicht, in de hoop dat in meer voorspoedige tijden het werk kon worden afgemaakt. Tot op heden is het daar nooit van gekomen. De aansluiting tussen toren en kerk kwam in 1552 tot stand, toen het westelijk deel van de kerk werd uitgebouwd naar de toren. In de eeuwen daarna is er niet veel meer gewijzigd aan de kerk, die afwisselend in katholiek en protestants bezit was. Tijdens een bezoek van koning Lodewijk Napoleon aan Oosterhout in 1809 werd de kerk teruggegeven aan de katholieken, zodat de kerk heden ten dage een katholieke kerk is. In 1977, bij de viering van het 700-jarig bestaan van de kerkparochie in Oosterhout, verhief paus Paulus VI de kerk tot basiliek [binnen de rooms-katholieke kerk een eretitel voor bijzondere kerken]. Als tiendheffers zullen de Johannieters volgens het commune kerkrecht hebben moeten zorgen voor de
bouw en het onderhoud van het schip van de kerk en voor een klok. De pastoor genoot de inkomsten van zóveel tienden in Oosterhout, dat hij welhaast zeker voor het onderhoud van het koor te zorgen had. De kerkelijke gemeente was verantwoordelijk voor de bouw van de toren. Met veel meer dan de financiering zullen de Johannieters zich tijdens de bouw niet bemoeid hebben, omdat volgens oude akten het steeds de ‘magistri fabrice’, de kerkmeesters, geweest zijn, die zich met de kerkbouw bemoeiden en overeenkomsten afsloten voor materialen voor de bouw. Het bijeenbrengen van voldoende financiële middelen is vermoedelijk geen eenvoudige opgave geweest. In 1473 verkochten de Johannieters het overgrote deel van hun heerlijke rechten te Oosterhout en Alphen aan de heer van Breda. Dat gebeurde natuurlijk niet uit weelde, al hoeft de verkoop niet noodzakelijkerwijs samen te hangen met de bouw van de Oosterhoutse kerk. In de loop van de 16e eeuw verdwijnen de Johannieters van het toneel en zien we hen niet meer als betrokkenen bij kerkelijke activiteiten genoemd. Dit zal ongetwijfeld
Sint Jansbasiliek, Oosterhout.
te maken hebben met het vele oorlogsgeweld in het gebied rondom Breda, waarvan de bezittingen van de Johannieters veel te lijden hebben gehad en dat er uiteindelijk toe leidde dat zij zich meer en meer uit deze streken terugtrokken. De kerk heeft prachtige gebrandschilderde ramen uit diverse jaren uit de 20e eeuw. In de zuider zijbeuk zijn rond 1930 enkele ramen van Joep Nicolas Sr. aangebracht, die een samenvatting van de Oosterhoutse kerkelijke geschiedenis weergeven. Op een van de ramen is een tafereel vastgelegd uit de bouwperiode van de kerk met als titel: ‘De Malthezer ridders beraadslagen over den bouw der kerk van St. Jan’. We zien hier de bouwmeester van de kerk, die een tekening van de Sint Jan aan enkele Johannieters toont. Joep Nicolas was kennelijk niet goed op de hoogte van de historie van de orde, omdat in de jaren waarin de kerk gebouwd werd (eind 15e eeuw) de Johannieters nog op het eiland Rhodos verbleven. Zij kwamen pas in de eerste helft van de 16e eeuw op Malta terecht, het
25
eiland waaraan zij de naam Maltezer ridders te danken hebben. Verder maakt hij een fout die wel vaker voorkomt: hij beeldt de Johannieters af als Tempeliers, maar wel met een rood Johannieter kruis op hun kleding, in plaats van het rode Tempeliers kruis. Op de achtergrond staan, naar het lijkt, enkele ‘soldaten’ afgebeeld met een zwarte mantel met wit kruis. Dit is de correcte kledij van de Johannieters in die tijd. Het tot hun uitrusting behorende witte schild met rood kruis is echter weer aan de Tempeliers ontleend en had eveneens zwart moeten zijn, met een wit achtpuntig kruis. Op het marktplein van Oosterhout, gelegen naast de Sint Jan, is in 1986 een standbeeld geplaatst van de Oosterhoutse kunstenaar Harm Timmermans, bestaande uit drie figuren: een Johannieter als geestelijke in wijde mantel, een tempelier als soldaat en de abdis van Thorn, een adellijke dame met een naar haar toe gekromde staf (ter onderscheid van een bisschopsstaf ). Op de zijkant van de sokkel van het standbeeld staat de tekst: ‘vermetel noch beschroomd’. Het beeld is een geschenk van de Stichting Oosterhouts Kunstbezit. Het toont drie historische figuren, die in de geschiedenis van Oosterhout een belangrijke rol hebben gespeeld. Vanwege het grootgrondbezit had ook de abdis van Thorn veel invloed in Oosterhout. Net als de Tempeliers en later de Johannieters bezat het klooster grondheerlijke cijnzen uit onroerende goederen. Vanaf de 12e eeuw was de abdij van Thorn een zelfstandig vorstendom, onder leiding van een abdis, die alle rechten bezat van een vorst van het Duitse Rijk. Het was met een oppervlakte van 1,1 km2 het kleinste vorstendom binnen het Heilige Roomse Rijk. Gebrandschilderd raam van de Sint Jansbasiliek door Joep Nicolas, ca. 1930. Afb. rechter pagina: ‘Tempelier, Johannieter en de Abdis van Thorn’ (van r. naar l.); standbeeld vervaardigd door Harm Timmermans, 1986.
26
Belangrijkste bronnen: • •
•
Coenen, Jean: Van Ricstelle tot Aarle-Rixtel, De geschiedenis van Aarle-Rixtel, 1992. Lawick, H.Ch.G. van: Enige verzamelde gegevens omtrent de Commanderij ter Braeke van de Orde der Ridders van Sint Jan in N.-Brabant, in: De Oranjeboom, Jaarboek Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Lande van Breda, jaargang 1949. Oirschot, Anton van: Kasteel De Blauwe Camer, Nor-
• •
bertinessenklooster Sint-Catharinadal; Nederlandse Kastelen Stichting, nieuwe reeks deel 1, 1984. Mosselveld, J.H.: De slotjes te Oosterhout I en II, in Jaarboek De Oranjeboom 17 (1964), pag. 61-102 / 20 (1967), pag. 146-179. Broeders, J.M.H.: Uit de geschiedenis van de Sint Jansbasiliek te Oosterhout, in Jaarboek De Oranjeboom 31 (1978), pag. 19-86.
27