De Johanni(e)ter Orde in Nederland (9) Tom Versélewel de Witt Hamer De Johannieter commanderij te Mechelen in Zuid-Limburg staat heden ten dage nog bekend als de ‘Heerenhof’. Van deze hof is in 1133 voor het eerst sprake als bezit van de hertogen van Limburg en Lotharingen. In 1215 schenkt hertog Hendrik III van Limburg de ‘curiam nostram Mechele’ (de hof van Mechelen) aan het Johannieter hoofdhuis te Keulen. Ontstaan en bewoning
De Johannieter commanderij te Keulen behoorde tot de balije Chantraine en daarmee tot de ‘tong’ (taal) Frankrijk (zie Johanniternieuws maart 2008, pag. 20). Vóór het jaar 1243 hebben de Johannieters een huis laten bouwen op de hof. In 1264 vragen zij toestemming aan hertog Walraven IV van Limburg om nog enkele gebouwen op te mogen richten nabij het kerkhof. Noch van het eerste huis, noch van het complex dat na 1264 werd gebouwd is met zekerheid vast te stellen, waar het precies gestaan heeft. De Heerenhof, zoals die thans bestaat, is het resultaat van vele wederopbouwwerkzaamheden na diverse branden. Waarschijnlijk stond het complex op de plaats van de huidige hoeve en het in de 19e eeuw gebouwde kasteeltje. Naast de schenking van de hof te Mechelen door Hendrik III in 1215, kregen de Johannieters tevens het landgoed Ubhoven in hun bezit en het patronaatsrecht over de kerken van Mechelen, Wahlwiller en Hongen. Hoe het bouwwerk er oorspronkelijk heeft uitgezien is niet bekend. Waarschijnlijk zal het complex geen kerk gehad hebben omdat de Johannieters het patronaatsrecht bezaten van de naast gelegen kerk van Mechelen. Aannemelijk is dat de commanderij voornamelijk de functie van boerenhoeve met woonhuis annex klooster gehad heeft en dat de vorm die van een traditionele Limburgse hoeve geweest is: rond
16
Blik op de Heerenhof vanaf de Hoofdstraat in Mechelen
een binnenplaats zijn de verschillende functies ondergebracht in vier vleugels, waardoor een gesloten geheel ontstaat, met een open binnenplaats, die bescherming biedt tegen gevaren van buitenaf. Het bezit van de commanderij moet aanzienlijk geweest zijn; in 1373 besloeg het grondgebied een oppervlakte van 200 bunder. [Een bunder is een oude oppervlaktemaat, die van streek tot streek verschilde. In 1816 werd een bunder gelijkgesteld aan een hectare. In 1937 werd in Nederland de bunder als officiële oppervlaktemaat afgeschaft]. Een inventarisatie van de bezittingen uit 1696 beslaat een kleine 200 nummers, bestaande uit percelen, huizen, erven en dergelijke.
Commanderij Mechelen Over de bewoners is niet veel bekend. Uit een visitatie door de Luikse bisschop Jan van Arkel uit 1373 weten wij dat de commanderij bewoond werd door twaalf kloosterlingen: commandeur Paulus van Gulpen, ridder, 58 jaar oud en tevens commandeur van het Johanniter huis in Aken; vijf priesters: Willem van Panhuse (prior), Egidius de Seurs, Hendrik van Wiperfurth, Willem Brant en Constantuinus van Keulen; een subdiaken, Willem van Coelgroven en vijf ridders: Hendrik en Meinard van Lovenich, Hendrik van Odendorp, Jan van Maastricht en Jan van Hoemborgh. Als oudste commandeur is bekend Gerardus van Julich, die in 1298 in een oorkonde vermeld wordt. Verder komen in oude akten nog voor: Joannes van Helphensteijn (1317), N. Pauwels (1317) en Basillius van Halle (1406). Vanaf circa 1585, het jaar waarin de Johanniters zich vanuit Mechelen terugtrokken in Aken, zijn de namen van alle opvolgende commandeurs bekend, net zoals van de ‘admodiateurs’, de pachters van De Heerenhof na het vertrek van de Johannieters.
Baronie Wittem
De commanderij met zijn bebouwde en onbebouwde bezittingen in Mechelen lag nabij de baronie Wittem. Ten opzichte van deze baronie was de commanderij een ´vrijstaat´ en behoefde als ‘heerlijkheid’ geen lasten af te dragen aan de baronie. Ook had de commanderij een eigen schepenbank, die recht sprak in geschillen omtrent goederen en personen die behoorden tot het gebied van de commanderij. Indien het echter geschillen betrof waarop als sanctie lijfstraffen stonden, had de commandeur zich te wenden tot schepenbank van de baronie Wittem. In het midden van de 14e eeuw verkrijgt Jan de Cosselaer, heer van Wittem, de rechten over Mechelen. Terzelfder tijd onderwerpt de hertog van Brabant, die na het uitsterven van de hertogen van Limburg het oude hertogdom in bezit gekregen had, Mechelen aan de jurisdictie van de baronie Wittem. De commanderij werd hiermee een enclave binnen de baronie, wat geregeld tot problemen leidde, door inbreuk op de rechten van de Johannieters, terwijl ook omgekeerd de Johannieters zich geregeld niet aan de verplichtingen hielden die zij naar de heer van Wittem toe te vervullen hadden. Maar ook voor de bewoners scheen het onduidelijk geweest te zijn; velen wisten niet op wiens grondgebied zij woonden en dien-
Kasteel Wittem anno 2010. Eens een ontzagwekkende waterburcht met zeven torens als residentie van de heren van Wittem.
tengevolge niet aan wiens regels zij zich te houden hadden. In 1406 leidde de conflicten er over en weer toe dat er ´harde afspraken´ gemaakt werden, vastgelegd in het zogenaamde ´Wettemsch Accordt´. Toch bleef de situatie ook in latere perioden nog geregeld tot onduidelijkheden aanleiding geven. Tussen de commanderij en de baronie Wittem was niet alleen een nauwe relatie op het gebied van de rechtspraak, maar ook op bestuurlijk niveau waren er nauwe banden. Als hoofd van de commanderij was de commandeur tevens medebestuurder van de baronie. Enerzijds was de commandeur als medebestuurder verantwoording verschuldigd aan de heer van Wittem en anderzijds had hij als hoofd van de commanderij zelfbeschikkingsrecht. Uit de bronnen blijkt dat ook dit geregeld tot conflicten tussen de commanderij en de baronie leidde.
Tiendrecht
Zoals we ook bij andere commanderijen zien, bezat de commanderij Mechelen het zogenaamde ‘tiendrecht’. Dit recht was gebaseerd op de gelofte die Jakob doet aan God: ‘En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven’ (Genesis 28:22). Als landheer was de commandeur gehouden de plichten die voortvloeiden uit het
17
Afb. links: voormalige tiendschuur aan de oostelijke zijde van de Heerenhof. Afb. onder: westelijke zijde van het binnenterrein van de Heerenhof.
in slechte staat verkeerden, wat ook weer een bron van conflicten was tussen de commandeur en de heer van Wittem. De zielzorg, die de commanderij als gevolg van het tiendrecht diende te verzorgen, werd tot 1585, het jaar dat de bewoners van de commanderij zich terugtrokken naar Aken, door de Johannieter Orde zelf uitgevoerd. Na haar vertrek werd deze taak overgenomen door een speciaal daarvoor aangestelde wereldgeestelijke. Deze pastoor bediende de kerk van
tiendrecht in acht te nemen, wat inhield dat de ‘tiendheffer’ een tiende deel ontving van de opbrengsten van de landbouw en de veeteelt en deze vorm van belasting (deels) diende aan te wenden voor de bouw en het onderhoud van de kerk, het salaris van de geestelijke en de zorg voor de armen. De tiendheffer had echter niet tot plicht de gehele kerk te bouwen en te onderhouden, maar alleen het schip, van de fundamenten tot de nok van het dak. Daarnaast diende hij te zorgen voor een klok die over alle ‘tiendvelden’ te horen was, voor alle benodigdheden van de eredienst en voor de versiering van het altaar. De gemeente – in de onderhavige situatie voor wat Mechelen en Wahlwiller betreft, de baronie Wittem – moest voorzien in de bouw en het onderhoud van de toren, het portaal onder de toren, de zijbeuken en de nevengebouwen. Het kerkbestuur moest als bijdrage een godslamp, een doopvont en een beeltenis van de patroonheilige leveren. De pastoor tenslotte droeg zorg voor de bouw en het onderhoud van het koor, indien hij een gedeelte van het tiendrecht ontving. Zo niet, dan ging die verantwoordelijkheid over op de tiendheffer. In het geval van de commanderij Mechelen ging de helft van de tienden naar de heer van Wittem. Van het overige moest de commandeur aan zijn ‘tiendverplichtingen’ voldoen. Feit is dat door de geschiedenis heen de kerken Mechelen en Wahlwiller veelal
18
Mechelen en ging eens in de veertien dagen naar Wahlwiller om daar op zondag de mis te lezen. Als landeigenaar en tiendheffer had de commandeur ook nog een aantal andere burgerlijke plichten. Zo moest hij de openbare gebouwen en bruggen op zijn eigendom onderhouden. Tevens diende hij zorg te dragen voor een beer en een stier om de veestapel in stand te houden. Verder moest hij jaarlijks op het feest van Johannes de Doper een ton bier schenken aan de schutterij Sint Sebastiaan en ook de armenzorg behoorde tot zijn verplichtingen.
Het vertrek in 1585
Het vertrek van de Orde uit Mechelen in 1585 heeft te maken met de woelige tijden waarin het klooster weinig bescherming leek te bieden. Anders dan bij de commanderijen in de noordelijke Nederlanden is het vertrek van de Johannieters geen direct gevolg van de Reformatie. Het huidige Zuid-Limburg was in het midden van de 16e eeuw bij voortduring het toneel van heftige strijd, met als gevolg dat kort na elkaar de bezittingen van de Johannieters in Mechelen tot twee keer toe afbrandden. De eerste keer was vóór het jaar 1550. Vermoedelijk zijn zij het slachtoffer geworden van de oorlog van 1542/1543 tussen keizer Karel V – dezelfde die in 1530 het eiland Malta aan de Johannieter Orde schonk – en de Franse koning Frans I. Het huidige Zuid-Limburg vormde de kern van een van de strijdhaarden van de klassieke Duits - Franse oorlog, waarin met name Bourgondische troepen, strijdend aan de zijde van Karel V, plunderend en brandstichtend rondtrokken. De tweede keer was in 1579 tijdens het beleg van Maastricht door de hertog van Parma, waarbij het kloostergebouw in zijn geheel verwoest werd. Ongetwijfeld zal dit voor de Johannieters de aanleiding geweest zijn om zich terug te trekken naar hun Ordehuis in Aken. Het klooster werd niet herbouwd, maar de bijbehorende hoeve bleef verder functioneren onder de naam ‘Herrenhof’ of ‘Heerenhof’. Het eigendom van de commanderij bleef in handen van de Johannieter Orde, waarbij een zaakwaarnemer de zaken verder behartigde.
De 17e en 18e eeuw
Gedurende de gehele 17e eeuw werd de Heerenhof bij voortduring geteisterd door oorlogsgeweld. Inkwartiering en brandstichting hebben grote gevolgen gehad. In 1654 trokken de Lotharingse huurlegers, die, omdat het vrede was, geen soldij kregen, plunderend door het land, waarbij de Heerenhof niet werd ontzien. Aan het eind van de 17e eeuw brak een rustige periode aan, die ongeveer een eeuw zou duren. In 1794 veroverden de Franse legers van Napoleon onder de leuze ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ grote delen van Europa, waaronder het zuiden van Nederland. In de veroverde gebieden werden alle kerkelijke instellingen opgeheven en het kerkelijk bezit geconfisqueerd. Zo raakte ook de Johannieter Orde de Heerenhof kwijt. Op 2 april 1797 werd de hoeve met bij-
behorende landerijen in het openbaar verkocht. De nieuwe eigenaar van de Heerenhof werd de Parijse handelaar Jean Baptiste Pouleé.
Gevelsteen met het wapen en de naam van commandeur Claudius Joseph Duding uit 1754 op de buitenmuur van de tiendschuur. Vermoedelijk aangebracht na een verbouwing van deze schuur.
De Dwangmolen
Tot het bezit van de commanderij Mechelen behoorde ook een zogenaamde dwangmolen, eveneens afkomstig uit de schenking van 1215. Een dwangmolen was – zoals de naam het al zegt – een molen waar de lijfeigenen en bewoners van een bepaald grondgebied verplicht werden hun graan te laten malen. Deze zogenaamde ‘onderste molen’, ook wel ‘commandeursmolen’ genoemd, leidde – ook al - geregeld tot conflicten met de baronie Wittem. Wittem bezat namelijk een eigen dwangmolen, de ‘bovenste molen’, en zag graag – vanwege het economisch belang – dat alle graan op die molen gemalen zou worden. Het was er de heer van Wittem dan ook veel aan gelegen om telkens weer spitsvondigheden te verzinnen om de bewoners van de commanderij en haar grondgebied hun graan op de molen van Wittem te laten malen.
19
De Heerenhof na de verbouwing van 1897 waarbij het torentje werd aangebouwd en het geheel een Neo-Maaslands-Renaissance vormgeving kreeg.
De ‘commandeursmolen’ lag op de linkeroever van de Geul tegenover de plek waar begin 19e eeuw de ‘nieuwe commandeursmolen’ werd gebouwd. Het gebouw bestond uit vakwerkbouw met een strodak. De gevel aan de waterzijde was van mergelsteen. In de Franse Tijd werd ook deze molen in beslag genomen en in 1797 mee verkocht aan Jean Baptiste Pouleé. In 1810 werd Gerard Joseph Heusch, lakenfabrikant te Aken, eigenaar en in 1816 de Duitse papierfabrikant Carl Joseph Hollmann, die in Gulpen woonachtig was. Hollmann liet op de rechteroever een papiermolen bouwen, die voorzien was van een eigen waterrad, waar handgeschept papier werd vervaardigd. De oorspronkelijke commandeursmolen is vermoedelijk spoedig daarna afgebroken.
De Heerenhof na 1797
Na de dood van Pouleé komt de Heerenhof in handen van diens zwager Paul Joseph Dervaux, die vanwege geldnood het bezit in 1810 moest verkopen. De openbare verkoping betreft: ‘… een der mooiste hoeven van het land, den Herrenhof, bestaande uit een pachterswoning, grote schuur, eertijds tiendschuur, stallen en andere gebouwen in goede staat met aan land, weiden enz. 94 hectaren, 48 aren en 32 centiaren’. De hoeve wordt gekocht door Frederica Veronica Keller, weduwe van Jan David Hasselbach. Na haar dood komt de Heerenhof in handen van haar oudste dochter en vervolgens in handen van haar jongste dochter Sophia Wilhelmina Hasselbach en haar echt-
20
genoot Karl Heinrich von Görschen. Bijna anderhalve eeuw blijft de Heerenhof in het bezit van deze uit Thüringen afkomstige adellijke familie Von Görschen. Het was deze familie die na een brand in 1897 het complex de vorm gaf van een Neo-Maaslands-Renaissance kasteeltje, compleet met toren. De laatste eigenaren waren de freules May Louisa (1875-1960) en Rosa Alberta (1880-1967) von Görschen, die als kind eerst in Londen en later in Aken gewoond hadden, en die zich na afloop van de Eerste Wereldoorlog definitief in de Heerenhof vestigden wat tot dan toe alleen dienst gedaan had als zomerverblijf van de familie. De twee freules leidden een teruggetrokken bestaan. Dit had ten eerste te maken met het feit dat zij vooral Engels spraken en daarom niet gemakkelijk konden communiceren met hun omgeving en ten tweede werd het hun als protestanten niet gemakkelijk gemaakt om contacten te leggen. De katholieke adellijke families in de omgeving waren niet erg toeschietelijk en ook de contacten binnen de Mechelse gemeenschap verliepen moeizaam. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werden de freules de dupe van de omstandigheden. De freules bezaten een dubbele nationaliteit. Voor de Engelse wet droegen zij de nationaliteit van hun moeder die Engelse was en voor de Nederlandse en Duitse wet die van hun vader die Duitser was. Tijdens de oorlog raakten zij hun Engelse paspoort kwijt en werden zij na de oorlog door de geallieerden als Duitsers beschouwd, waardoor zij hun bezittingen kwijt raakten. Door tussenkomst van een goede huisvriend kregen zij hun Engelse nationaliteit terug en gaven zij hun Duitse nationaliteit op. Om het definitieve karakter van deze daad kracht bij te zetten, veranderden zij hun naam van het Duitse Von Görschen in het neutrale De Goerschen, waarna zij hun bezittingen weer in eigen beheer kregen.
Hernieuwd Johanniter bezit
De oudste broer van de twee freules De Goerschen was tijdens zijn leven lid van de balije Brandenburg van de Johanniter Orde, die zij daardoor hebben leren kennen en zijn gaan waarderen. Dit zal ongetwijfeld hun keuze bepaald hebben om de Heerenhof en bijbehorende
landerijen aan de Johanniter Orde in Nederland te vermaken, waarmee het bezit na hun dood, in 1967, weer in de ‘oorspronkelijke moederschoot’ terugkwam. Als voorwaarde werd in het testament van Rosa Alberta de Goerschen genoemd: ‘Ik verzoek de Johanniter Orde in Nederland er ernstig naar te streven om het landgoed “De Heerenhof” als Johanniter bezit in stand te houden; het Kapittel zij daarbij indachtig aan mijn uitdrukkelijke wens om op “De Heerenhof” de protestantse sfeer en tradities te handhaven, zoals deze zich de laatste honderd jaar ontwikkeld hebben, met inachtneming van de eisen des tijds en de ontwikkeling der omstandigheden’. Bovendien verplichtten de freules de Johanniter Orde jaarlijks en eeuwigdurend een toelage te verstrekken aan de Hervormde Gemeente van Gulpen. Krachtens testament werd het legaat onder bewindvoering gesteld van de stichting ‘Kantoor van de Geestelijke Goederen van de Nederlands Hervormde Gemeenten in Brabant en Limburg’. Later werd door de Johanniter Orde het vermogen in de ‘Stichting Johanniter Tehuis de Heerenhof’ ondergebracht, wat betekende dat de Orde afstand deed van de Heerenhof en vanaf dat moment uitsluitend nog bestuurlijk betrokken was.
TS W
VB
Gevelsteen ter gedachtenis aan de overdracht van de Heerenhof aan de gemeente Wittem
Huidige bestemming
Dat het niet eenvoudig was invulling te geven aan de wensen van de freules De Goerschen, blijkt wel uit het feit dat het zestien jaar geduurd heeft eer er een definitieve bestemming voor de Heerenhof gevonden werd. Deels werd het complex bestemd voor de gemeente Wittem, die er het nieuwe gemeentehuis vestigde, deels voor een gezinsvervangend tehuis met 26 verstandelijk gehandicapten en deels voor het Rode Kruis, ten behoeve van opslagruimte. Tevens werd op het terrein een vakantiebungalow voor gehandicapten gerealiseerd. Daarmee leek de zaak klaar, maar niets was minder waar. Eerst verdween het gezinsvervangende tehuis, omdat werd gekozen voor kleinschalig wonen in de stad. Vervolgens werd een gemeentelijke herindeling doorgevoerd, met K als resultaat dat het gemeentehuis ook verdween. Dit betekende dat de stichting opnieuw kon beginnen met het vinden van een bestemming. Plattegrond van het huidige Heerenhof complex: TS = voormalige tiendschuur; VB = vakantiebungalow; W = woningen in aanbouw; K =kerk (buiten het complex gelegen)
21
Inmiddels wordt het complex verpacht aan de ‘Stichting Exploitatie Heerenhof’ en zetelt er de grote Limburgse zorginstelling Sevagram, die in de kasteelhoeve een hospice, een zorghotel en een medisch trainingscentrum heeft gevestigd. De eerder aan de gemeente Wittem verkochte pachterswoning en aanpalende opstallen zijn door de Stichting Johanniter Tehuis de Heerenhof weer teruggekocht van de gemeente en in erfpacht gegeven aan de Stichting Exploitatie Heerenhof, waardoor het complex weer een geheel vormt. Momenteel wordt in een van de bijgebouwen, dat eerder dienst deed als bedrijfsgebouw voor gemeentewerken, een aantal woningen en appartementen gebouwd. Dit complex gaat de naam ‘Johanniterhof’ krijgen. Een verdere bestemmingsuitdaging kondigt zich ook weer aan, omdat zorginstelling Sevagram de pachtovereenkomst heeft opgezegd. De freules De Goerschen zijn in Mechelen nog niet helemaal vergeten; in de nabijheid van de Heerenhof is een straat naar hen vernoemd: de De Goerschenweg.
Bronnen: • Mosmans, H.: De Johannieter-Commanderij te Mechelen; (Overdruk uit:) Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg à Maestricht, deel LXV (1929). • Dickhaut, Monique F.A.: Kasteelhoeve ‘De Heerenhof’ te Mechelen, 1986.
Vakantiebungalow; op de luiken het achtpuntige Johanniterkruis
22
De kerken van Mechelen en Wahlwiller De kerk van Mechelen werd gebouwd op de plaats waar in 1568 de oorspronkelijke middeleeuwse kerk door brand verwoest werd en is gewijd aan Sint-Jan de Doper. In 1810 werd de kerk ingrijpend verbouwd door architect Mathias Soiron uit Maastricht, die onder meer de muren van het schip liet verhogen. In de periode 1863-1867 werd het schip verlengd, werd de huidige toren gebouwd, en werd een pseudotransept toegevoegd.
In 1935 kreeg de kerk een nieuwe oostpartij, bestaande uit een nieuw koor met aanbouwen in neoromaanse stijl. Deze oostpartij werd ontworpen door architect Jos Cuypers en uitgevoerd in natuursteen, waardoor dit deel er ‘middeleeuws’ uitziet. Het interieur kent antieke delen, waaronder een houten zestiende-eeuwse Sint-Jansschotel (‘Johannes in disco’; zie ook Johanniternieuws van december 2009, pagina 22).
De Cunibertuskerk in het Limburgse Wahlwiller is gewijd aan de heilige Cunibertus. Delen van de kerk stammen uit de 12e eeuw. In 1215 schonk Hendrik III van Limburg het patronaatsrecht van
de kerken van Mechelen en Wahlwiller aan de Johannieters van Mechelen. De Johannieters waren aansprakelijk voor het onderhoud van de kerk. Uit een visitatierapport uit 1624 blijkt echter dat de kerk van Wahlwiller zo bouwvallig was, dat zij wel een schuur leek: geen vloer, geen glas meer in de vensters en van binnen volstrekt verwaarloosd. Het allerheiligste werd dan ook in de kerk van Mechelen bewaard. In 1635 bepaalde de rechter dat de Johannieters de kerk moesten repareren en zorg dragen voor een eigen pastoor voor de kerk. In het midden van de 17e eeuw werd de kerk verhoogd, waarbij van baksteen gebruik werd gemaakt. Het verschil met het oudste (onderste deel) van het schip dat in kalksteen is uitgevoerd en uit de 12e eeuw stamt is ook nu nog goed te zien. De Cunibertuskerk van Wahlwiller heeft in 1949 bekendheid gekregen vanwege zestien omstreden kruiswegstaties van de kunstenaar Aad de Haas.
23