De Johanni(e)ter Orde in Nederland (5) Tom Versélewel de Witt Hamer De stichtingsdatum van de commanderij Haarlem is exact bekend: 17 juli 1310. Op die dag stelde Gerard van Tetterode, kanunnik van het kapittel van Sint-Marie in Utrecht, een oorkonde op waarin hij zijn huizen, erven en grond in Haarlem schonk aan de balijer van het Johannieterklooster te Utrecht. Hier voegde hij nog zijn grondbezit in Monsterambacht aan toe. Dit alles met het doel in Haarlem een commanderij van de Johannieter orde te stichten, waarvoor hij toestemming vroeg aan de bisschop van Utrecht. Vier dagen later, op 21 juli 1310, namen de eerste Johannieters hun intrek in een van de huizen van Gerard van Tetterode en was de commanderij Haarlem als membrum (onderhorig huis) van de balije Utrecht een feit. Veel tijd heeft Gerard van Tetterode, telg uit een adellijk geslacht, niet in de nieuwe commanderij kunnen doorbrengen omdat hij enkele maanden later, op 27 oktober van datzelfde jaar, kwam te overlijden. Schenkingen
Vanaf de oprichting heeft de commanderij Haarlem een enorme bloei doorgemaakt. Het kreeg rijke schenkingen, waarvan de bouw van een klooster en kerk werden betaald. De werkzaamheden aan het klooster en de Janskerk, die de tijd overleefd hebben en aan de tegenwoordige Jansstraat liggen, werden in 1318 voltooid. Naast vele particuliere begunstigers zoals Dirk van Brederode, genoot de commanderij de bijzondere bescherming van de graven van Holland, die, als zij in Haarlem waren, bij voorkeur in de commanderij verbleven. In 1318 schonk Graaf Willem het patronaatsrecht van de kerk van Heemskerk aan de Haarlemse commanderij, die meer dan twee eeuwen later, in 1529, definitief bij de commanderij werd ingelijfd. In 1328 volgde de schenking van het patronaatsrecht van de kerken in Zoeterwoude en Hazerswoude, die respectievelijk in 1508 en 1529 bij de commanderij werden ingelijfd. In 1447 ontving de Commanderij het patronaatsrecht van de parochiekerk Sint-Agatha in Beverwijk. Het patronaatsrecht hield in dat de Haarlemse commandeurs een kandidaat voor het pastoorsambt aan de kerkelijke overheid mochten voordragen. In de praktijk betekende dit dat het klooster een eigen broeder
28
voordroeg, wat extra inkomsten voor de orde opleverde. Inlijving gaf een nog sterkere band, omdat juridisch gezien het gehele goederenbezit van de ingelijfde kerk dan toekwam aan de Johannieters. Ook betekende het dat de commandeur zelfstandig bevoegd was tot het benoemen van een pastoor. Lange tijd dacht men dat de Johannieters, die in Haarlem “Jansheren” genoemd werden, in 1312 het klooster en bezittingen van de in datzelfde jaar opgeheven Orde der Tempeliers in Haarlem in bezit hadden gekregen. Inmiddels is wel vast komen te staan
Commanderij Haarlem dat er in Haarlem nimmer een Tempeliersklooster geweest is en dat het bewuste klooster een klooster van de Orde van Sint-Lazarus was. Deze orde had dezelfde achtergrond als de Johannieter Orde, namelijk het verzorgen van zieken in het Heilige Land, waarbij zij zich specifiek toelegden op de verzorging van lepralijders. Het Haarlemse klooster van de Orde van Sint-Lazarus was in 1307 buiten medeweten van de grootmeester van deze orde door Willem van Egmond gesticht. In principe was er hier sprake van een “valse orde”, zoals wij die heden ten dage nog steeds kennen. De grootmeester van de Lazaristen eiste dan ook dat allen die in Haarlem het habijt van de orde droegen dit onmiddellijk zouden uittrekken onder dreiging van de banvloek. Na het overlijden van Willem van Egmond in 1312 droeg diens broer Wouter van Egmond alle bezittingen over aan de Jansheren om hiermee de zaak in het reine te brengen. Ook de broeders van het Lazaristen klooster stapten over naar de Johannieter orde.
Vicarieën en Memoriediensten
De kurk waarop veel middeleeuwse kloosters dreven was het verzorgen van memoriediensten en het bedienen van vicarieën, beide ten behoeve van het zieleheil van de begunstigers. Vermogende kerkleden konden een vicarie stichten, dat wil zeggen een bepaald vermogen aan de kerk schenken. Met dat geld werd een altaar of kapel gesticht. Het altaar werd bediend door een, door de schenker aangestelde vicaris, die op vaste tijden memoriediensten moest opdragen. Het doel daarvan was om de verblijfsduur van de schenker en zijn familieleden in het vagevuur te bekorten en de weg naar de hemel te effenen door het lezen van missen. In totaal zijn er in de Janskerk in de loop der eeuwen vijftien vicarieën gesticht.
aan diensten werd overeengekomen en waarvan de details in contracten werden vastgelegd. Voor dergelijke diensten moest uiteraard worden betaald. Bij memoriediensten was het belangrijk om bij te houden wanneer iemand was overleden; dit werd opgetekend in zogenaamde memorieboeken. De Haarlemse Jansheren zijn niet lang na de stichting van hun klooster begonnen met het bijhouden van het ‘Liber Memoriarum Domus Hospitalis S[ancti] Joannis Hierosolimitani in Haerlem’ (Memorieboek van het klooster van het hospitaal van Sint Jan van Jeruzalem in Haarlem). Het origineel is niet bewaard gebleven, maar wel een kopie uit 1570. Het is een in leer gebonden boekje van 18 bij 12 cm. De oudste aantekening dateert uit 1321, dus van kort na de stichting van de commanderij. In totaal staan er zo’n 750 namen in het memorieboek waaronder Jacoba van Beieren en Philips de Goede. In de Janskerk hebben verschillende epitafen gehangen, geschilderde of gebeeldhouwde voorstellingen, die dienden om overledenen te gedenken. Meestal
Ook zonder het stichten van een vicarie was het mogelijk memoriediensten te laten verrichten, van heel eenvoudig door het jaarlijks op de sterfdag van betrokkene laten lezen van een mis of getijde tot zeer uitgebreid waarbij een heel pakket Links: Poortgebouw, Janskerk en Commandeurshuis in de Jansstraat te Haarlem. Rechts: Epitaaf van Jansheer Tieleman Oem van Wijngaarden, overleden in 1518. Hij staat afgebeeld op het rechter paneel. Museum Catharijneconvent, Utrecht.
29
zijn het schilderijen met een religieuze voorstelling en een portret met wapenschild van degene voor wie het schilderij was bedoeld, veelal in knielende en biddende houding. Uit bewaard gebleven bronnen is bekend dat er in totaal elf tot dertien epitafen in de kerk gehangen hebben, waarvan een achttal Johannieters betrof. Slechts van drie van deze epitafen is bekend wat de huidige verblijfplaats is.
Naar een zelfstandige commanderij
Toen in 1391 een lid van de Haarlemse patriciërsfamilie Van Schoten aantrad als commandeur van de commanderij Haarlem, was dat het begin van een
verandering in de verhouding tot het hoofdhuis in Utrecht. Gedurende de periode 1391 tot 1484 was het commandeurschap in handen van vier achtereenvolgende leden van de Haarlemse familie Van Schoten. Zij wisten de commanderij los te maken van de balije Utrecht om als zelfstandige commanderij rechtstreeks verantwoording verschuldigd te zijn aan de prior van Duitsland. Het begon ermee dat in 1391 Rutger Pauwels, balijer van Utrecht en tijdelijk commandeur van Haarlem, het beheer van de commanderij voor een periode van tien jaar aan Willem van Schoten overdroeg. Willem kon zich echter maar moeilijk aan de tucht van zijn balijer onderwerpen en
De Commandeursportretten
Uniek voor de Johannieter Orde zijn de bewaard gebleven commandeursportretten. Het betreft een serie geschilderde portretten van alle commandeurs sedert 1315, in totaal 23 portretten. De portretten zijn geschilderd op drie panelen: twee panelen met elk negen portretten en een paneel met vijf portretten. Rond 1562 gaf commandeur Hendrik van Swol opdracht tot het schilderen van twee panelen, elk zo’n 240 cm breed en 27 cm hoog, met elk negen portretten van commandeurs. Later, tussen 1580 en 1605, werd een derde paneel, even hoog maar slechts 135 cm breed, toegevoegd. De commandeurs zitten, chronologisch gerangschikt, achter een balustrade. In het onderschrift dat bij elk van de portretten hoort, wordt het jaar van verkiezing of benoeming aangeduid en de naam van de betrokkene. Wie de panelen heeft geschilderd is niet bekend, alleen van de laatste twee portretten is bekend dat zij door Cornelis van Haarlem geschilderd zijn. In 1991 verscheen van de hand van dr Truus van Bueren een publicatie getiteld “Macht & onderhorigheid binnen de Ridderlijke Orde van Sint Jan; De Commandeursportretten uit het Sint Jansklooster te Haarlem”. Hierin wordt een uitgebreid infraroodreflectografisch onderzoek beschreven van de Haarlemse commandeursportretten. Uit het onderzoek blijkt ondermeer dat de meeste hoofden verzonnen zijn en dat er waarschijnlijk slechts enkele zijn geschilderd naar destijds bestaande portretten. Drie commandeurs zijn twee keer afgebeeld en dit verklaart dat er in totaal 23 commandeurs zijn geschilderd terwijl er maar twintig geweest zijn. Sinds 2007 hangt de reeks in het koor van de Janskerk (bruikleen Frans Hals Museum) en vormt als het ware een brug tussen het heden van het Noord-Hollands Archief en het verleden van de commanderij van Sint Jan.
30
wist met steun van landsheer Albrecht van Beieren voor elkaar te krijgen dat de meester van de Duitse tong de Haarlemse commanderij begiftigde met een aantal privileges, die hen minder afhankelijk van de balije Utrecht maakten. In feite werd hij voor het leven benoemd en kreeg hij het zelfstandige beheer over de Haarlemse commanderij, dit tot groot ongenoegen van de Utrechtse balijer. Het hierdoor ontstane geschil met de balije Utrecht zou voortduren tot 1469, een periode waarin de Van Schotens in hun opvolging voorzagen door steeds een familielid door de prior van Duitsland als commandeur te laten benoemen. De zaak escaleerde en liep hoog op, tot de paus en de grootmeester op Rhodos aan toe. Uiteindelijk werden de Van Schotens door zowel de paus als de grootmeester in het gelijk gesteld, wat er toe leidde, dat in 1469 de zelfstandigheid van de Haarlemse commanderij erkend werd en daarmee de band met het hoofdhuis in Utrecht definitief werd verbroken. Aangenomen wordt dat de Jansheren in het Haarlemse openbare leven een belangrijke positie innamen. Dit zal ongetwijfeld te maken gehad hebben met de nauwe band die zij onderhielden met vrijwel alle aanzienlijke en adellijke Haarlemse families. De Haarlemse commandeur was de voornaamste geestelijke in de stad. De periode na 1469 was een betrekkelijk rustige periode. De laatste commandeur uit de “Van Schoten dynastie”, Nicolaas van Schoten, werd in 1484 “afgeserveerd” naar de Johannieter commanderij in Arnhem, wegens het zonder toestemming verkopen van onroerend goed. De jaren die volgden kenmerkten zich als een bloeiperiode voor de Haarlemse commanderij. Dit zou duren tot 1572, het jaar waarin de Spanjaarden voor de poorten van Haarlem verschenen en de stad belegerden, wat het einde van de kloostergemeenschap inluidde.
De gevolgen van de Reformatie
In juni 1572 moesten commandeur Philips van Hogesteyn en zijn medebroeders vluchten voor de Geuzen. De stad Haarlem had de zijde van de calvinisten gekozen, hetgeen resulteerde in het beleg van Haarlem door Spaanse troepen. In april 1573 werd het Johannieter klooster geplunderd en verwoest. Nadat
Cornelis van Gouda (circa 1542-1615), de op een na laatste commandeur. Schilderij door Cornelis van Haarlem, 1613. Kanselarij Johanniter Orde Den Haag.
de Spanjaarden de stad hadden veroverd, keerden de Jansheren terug en begonnen direct aan de wederopbouw van kerk en klooster. De heropgebouwde Janskerk werd in 1575 gewijd. Het klooster was pas in 1595 klaar. Door de opstand tegen Spanje in de Hollandse gewesten waren – gelijk met de bezittingen van alle kloosterorden - ook alle goederen, huizen en landerijen van de commanderij in beslag genomen. Toen echter in november 1576 de “Pacificatie van Gent” gesloten werd tussen de Nederlandse gewesten, die trouw wilden blijven aan het katholicisme en aan koning Philips II, en de opstandige provincies Holland en Zeeland, die onder de Prins van Oranje stonden, kwam daar verandering in. Dit leidde er toe dat ook Haarlem de zijde van de prins koos, wat begin 1577 in het “Verdrag van Veere” tussen de Staten van Holland en de stad Haarlem werd geregeld en onder meer inhield dat zowel de katholieke als de protestantse godsdienst naast elkaar mochten worden uitgeoefend. De gebeurtenissen volgden elkaar snel op. Enkele maanden later bepaalden de Staten van Holland, tijdens een vergadering waarbij Willem van
31
Geertgen tot Sint-Jans De schilder Geertgen tot Sint-Jans heeft zijn naam ontleent aan het feit dat hij bij de Jansheren in Haarlem woonde. Volgens een oude kroniek zou hij niet zijn toegetreden tot de orde, maar had wel zijn atelier binnen de muren van de commanderij. Het is niet geheel duidelijk wanneer hij precies geleefd heeft, maar aangenomen wordt dat hij tussen 1460 en 1465 geboren werd en tussen 1490 en 1495 overleed; hij werd slechts ongeveer 28 jaar. Over de schilderijen die Geertgen maakte, bestaat door het ontbreken van schriftelijke bronnen veel onzekerheid. Signeren deed hij niet en dateren evenmin. Over het aantal aan hem toe te schrijven schilderijen zijn de kusthistorici het niet eens; het maximum zou in ieder geval dertien bedragen. Voor de geschiedenis van het Haarlemse Jansklooster zijn in beginsel alle schilderijen van Geertgen tot SintJans van belang omdat deze in zijn atelier in de commanderij zijn ontstaan. Zijn belangrijkste werk is een drieluik dat diende als altaarstuk voor het hoogaltaar van de Janskerk. Van dit drieluik is alleen het rechterpaneel bewaard gebleven. Het linker paneel en het middenstuk zijn verloren gegaan, vermoedelijk bij de verwoesting van de Janskerk in 1573. De buitenzijde van het rechterluik toont “De geschiedenis van het gebeente van Johannes de Doper” (afb. rechts) en de binnenzijde “De bewening van Christus” (afb. boven). Het was een drieluik van zeer grote afmetingen. Het zijpaneel is 172 cm breed en 139 cm hoog, wat betekent dat het middenstuk ongeveer 350 cm breed geweest moet zijn. Waarschijnlijk heeft Geertgen een groot gedeelte van zijn korte leven aan dit drieluik gewerkt. De twee altaarstukken (binnen- en buitenzijde) werden in 1628 door de stad Haarlem verkocht en in 1636 ten geschenke aangeboden aan koning Karel I van Engeland. Later kwamen ze in bezit van de hertog van Hamilton om uiteindelijk in 1659 verworven te worden door aartshertog Leopold Wilhelm van Oostenrijk en onderdeel gingen uitmaken van de verzamelingen van het keizerlijk hof. Dit verklaart ook dat beide stukken zich momenteel in het Kunsthistorisches Museum in Wenen bevinden.
32
33
Maria Magdalena door Jan van Scorel (1527/30). Dit schilderij hing begin 17e eeuw in de kamer van de commandeur. Rijksmuseum Amsterdam.
Oranje niet aanwezig was, dat alle kloosters en geestelijke goederen aan de steden kwamen te vervallen. Van de zijde van de Johannieter Orde werd duidelijk gemaakt dat het een wereldlijke orde betrof die tot doel had het christelijke Europa tegen de Turken te beschermen en dat het benodigde vermogen om dit te kunnen doen, opgebracht werd uit de inkomsten van de commanderijen, die daarom in vele landen vrijgesteld waren van belastingen. Bij resolutie van de Staten van Holland en Zeeland van 9 augustus 1577 werd bepaald dat de commanderij Haarlem al haar bezittingen terug diende te krijgen en dat zij schadeloos gesteld zou worden voor de schade geleden door het beleg van de Spanjaarden. Vanaf dat moment ontstond er tussen de commandeurs van het klooster in Haarlem en het stadsbestuur een getouwtrek over de bezittingen van de Johannieters. Vanaf het begin betwistte de stad Haarlem de uitzonderingspositie van de Jansorde. Uiteindelijk probeerde de stad Haarlem een overeenkomst met de commandeur van het Johannieterklooster te sluiten, waarin onder meer bepaald werd dat alle goederen onder beheer bleven van de commanderij, maar dat na het overlijden van de laatste commandeur de bezittingen aan de stad Haarlem zouden vervallen. Als tegenprestatie zou de stad
34
Haarlem vanaf dat moment jaarlijks een vergoeding betalen van 500 gulden aan de grootmeester van de orde op Malta ten behoeve van de strijd tegen de Turken. Opmerkelijk is dat het bedrag van 500 gulden vele malen groter was dan de vergoeding van 125 gulden die de commanderij tot dan jaarlijks aan de meester van Duitsland en de grootmeester op Malta moest betalen. De commandeur antwoordde echter aan het stadsbestuur niet gerechtigd te zijn een dergelijke overeenkomst aan te gaan. Uiteindelijk sloten de stad en commandeur Timan van Wou op 6 augustus 1582 een overeenkomst waarin bepaald werd dat de vier overgebleven Jansheren hun kerk, klooster, gasthuis en alle eigendommen en goederen mochten behouden en levenslang van de commanderij goederen blijven genieten, maar ze mochten geen nieuwe kloosterlingen meer aannemen. Na het overlijden van de laatste Jansheer zouden alle goederen aan de stad Haarlem vervallen. Toen op 9 januari 1625 de laatste commandeur en conventuaal van het Haarlemse klooster, Andries van Souwen, stierf, nam de stad Haarlem onmiddellijk bezit van het onroerend goed, de gebouwen, huizen en landerijen in en buiten Haarlem, alsmede de inboedel van de kloostergebouwen, waaronder een groot aantal boeken en schilderijen, evenals de archiefstukken.
De visitatie van 1594
Na visitaties namens het hoofdkwartier van de orde in 1495 en 1540 was de Haarlemse commanderij in 1594 weer aan de beurt om door het grootprioraat Duitsland gecontroleerd te worden. In het bewaard gebleven verslag lezen we dat de kerk weer mooi was opgebouwd maar dat de Jansheren er geen erediensten meer mochten houden omdat het stadsbestuur de kerk ter beschikking gesteld had van de protestanten. Na de inname van de stad door de Spanjaarden had de commandeur geen kerkornamenten meer aangetroffen en bleek dat al het kerkzilver en
de liturgische gewaden geroofd waren. Ook alle huis-, keuken- en bedgerei was uit de commanderij geroofd. De commandeur schafte alles opnieuw aan. Het gasthuis naast de kerk was tijdens het beleg ook zwaar beschadigd, maar werd door de commandeur opnieuw opgebouwd. Ten tijde van de visitatie verbleven er zes arme vrouwen. Naast de commandeur woonden er vijf priesters die allen, op één na, hun kloosterplicht vervulden. Eén was afvallig, maar woonde nog wel in het klooster, omdat het stadsbestuur de commandeur daartoe verplichtte. Omdat men geen toegang meer had tot de kloosterkerk en het verboden was de erediensten in het openbaar te verrichten, werden de dagelijkse diensten in de beslotenheid van de eigen woning gehouden.
waarnemer in de persoon van Reinier Kempinck uit Arnhem, die zich vervolgens jarenlang inzette voor de herwinning van Haarlem. In 1650 verschijnt er van de zijde van de orde een pamflet met de titel: “Korte deductie over de ghelegenheyt van de ridderlycke orden, van St. Iohan van Ierusalem, nu in’t eylant Malta residerende aengaende desselfs fundatie ende gouvernement, alsoock de praeëminentie ende respect, soo de selve heeft in de gheheele Christenheyt, in specie desselven Ordens wel ghefondeert recht over de Commanderie, huysinghe, ende goederen, in ende omtrent de Stadt Haerlem.”
Uit het visitatieverslag blijkt verder dat de jaarlijkse inkomsten 3.198 gulden bedroegen en dat de jaarlijkse uitgaven 2.182 gulden waren. Er bleef dus een aanzienlijk bedrag over voor de commandeur om zijn klooster en kloosterlingen te onderhouden.
De periode na 1625
Na de inbeslagname van de ordegoederen in 1625, kwam de orde in actie en spande processen aan tegen de stad Haarlem. In 1640 vroeg “Walraven Scheyffelt van Merode, St. Johans Orderns Ridder, commandeur tot Ments, Steinfurt en Munster, Receptor generalis van de orde in de Nederlanden”, audiëntie aan bij het stadsbestuur van Haarlem. Hij had brieven bij zich van de grootmeester op Malta aan de StatenGeneraal en de Staten van Holland, met het verzoek tot teruggave van de ordegoederen van de commanderij Haarlem. De stad Haarlem vond echter dat zij in haar recht stond en stuurde Van Merode met lege handen heen. Een jaar later probeerde Van Merode het nogmaals, maar ook toen was het antwoord van de stad dat het haar recht was over de goederen van de Johannieter Orde te beschikken. In 1644 werd frater Jacques de Souvray, ridder en ambassadeur van de orde bij de koning van Frankrijk, aangewezen om de ordegoederen in de lage Landen terug te winnen. Hij concentreerde zich voornamelijk op Haarlem maar moest in 1648 zijn missie beëindigen. De prior van Duitsland, frater Frederik van Hessen, had echter een buitengewoon ijverig zaak-
Hierin beschrijft de orde nogmaals het onrecht dat haar door de stad Haarlem is aangedaan. Omdat de orde onder bescherming stond van heel wat landsheren waaronder de Duitse keizer, was het de StatenGeneraal er veel aan gelegen om tot een oplossing te komen. De inspanningen van Kempinck waren niet tevergeefs: het resultaat van de jarenlange onderhandelingen en de inspanningen van raadspensionaris Johan de Witt was, dat de orde in 1669 van de Staten van Holland een afkoopsom ontving van 150.000 gulden. De stad Haarlem had nu haar han-
35
heren besloten echter om het weer op te bouwen. Het gasthuis is het beste te beschouwen als een kruising tussen een bejaardenhuis, een verpleeghuis, een ziekenhuis en een hofje. Vermoedelijk woonden er vanaf de stichting alleen vrouwen. Bij de opheffing van het Jansklooster in 1625 verviel ook het Jansgasthuis aan de stad. Er woonden toen zes vrouwen. De latere Janskliniek is geen overblijfsel uit de Johannieter periode. Wel het gebouw, het oude commandeurshuis. De huidige in het commandeurshuis gevestigde kliniek is echter van veel latere datum, ontstaan als opvolger van het in 1856 in gebruik genomen “Nederduitsch Gereformeerd Diaconiehuis”. De Janskerk was al vanaf 1587 door het stadsbestuur toegewezen aan de protestanten, die er tot 1931 hun erediensten zouden houden. Daarna werd de kerk met sloop bedreigd, totdat in 1936 de kerk als archiefbewaarplaats werd ingericht. Momenteel herbergt de Janskerk het Noord-Hollands Archief. Adam en Eva, uit het bezit van de Johannieter Commanderij Haarlem. Atelier Jan van Scorel, circa 1527/30. Frans Hals Museum Haarlem.
den geheel vrij, hetgeen resulteerde in de verkoop van de huizen en landerijen van de Jansorde, tot in de 19e eeuw aan toe.
Het Jansgasthuis
In 1385 schonk de conventuaal Dirk de Roeper vier huisjes in de Wijngaardstraat, direct achter de Janskerk aan de commanderij, om daarin een gasthuis te vestigen. In het gasthuis, zo bepaalde de stichtingsakte, moesten altijd arme lieden om niet wonen. Het Jansgasthuis bezat een gewijd altaar, zodat ook daar de heilige mis kon worden opgedragen. In 1573, na de inval van de Spanjaarden, was het gasthuis leeggeroofd en zwaar beschadigd. De Jans-
36
Bezittingen
Zoals al aangegeven was de Haarlemse commanderij een rijk klooster, dat in hoog aanzien stond. In en buiten de stad had het klooster omvangrijke bezittingen. De Haarlemse Jansheren hadden tevens een omvangrijk kunstbezit. Een totale reconstructie van het kunstbezit is niet te geven, maar uit oude boedelinventarissen zijn tientallen kunstwerken (schilderijen, prenten en kunstvoorwerpen) bekend. Daarnaast bezaten zij een indrukwekkende verzameling boeken en handschriften. In 1993 promoveerde de kunsthistorica Truus van Bueren op een dissertatie getiteld “Tot lof van Haarlem”. Hierin worden 56 kunstwerken behandeld, waarvan aangenomen wordt dat deze tot het bezit van de commanderij behoord hebben. Van 37 van de
56 kunstwerken is de huidige verblijfplaats niet bekend, van negentien gelukkig wel. Hiervan bevinden zich er veertien in Nederland en vijf in het buitenland. Het Frans Hals museum in Haarlem bezit zeven schilderijen, het Noord Hollands Archief twee, het Catharijne Convent in Utrecht twee en het Rijksmuseum, het Rijksprentenkabinet en de Johanniter Orde elk één. Het betreft schilderijen van onder andere Maarten van Heemskerck, Jan van Scorel, Cornelis van Haarlem en Geertgen tot Sint-Jans.
Van het boekenbezit zijn in de stadsbibliotheek van Haarlem 235 gedrukte boeken uit de vijftiende en zestiende eeuw bewaard gebleven. Vermoedelijk was in 1625, toen de boeken eigendom van de stad werden, hun aantal vele malen groter en mogen we aannemen dat flink wat boeken er niet meer zijn: versleten en vergaan, bij brand of andere rampspoed verdwenen of “gewoon” weggegooid. In een overdrachtslijst uit 1625 worden tevens 27 handschriften genoemd, waarvan er veertien nog in het bezit zijn van de stadsbibliotheek Haarlem. De handschriften stammen uit de periode 1300 - 1550. Wim Cerutti geeft in zijn in 2007 uitgegeven boek “Van Commanderij van Sint-Jan tot Noord-Hollands Archief” een uitgebreide beschrijving van deze veertien bewaard gebleven handschriften. Belangrijkste bronnen: - Wim Cerutti: Van Commanderij van Sint-Jan tot NoordHolands Archief, Uitgeverij Spaar en Hout, Haarlem 2007. - Truus van Bueren: Macht & onderhorigheid binnen de Ridderlijke Orde van Sint Jan, Schuyt & Co, Haarlem 1991.
Antiphonarium [boek met koorzangen], ca. 1480; 216 perkamenten bladen, formaat 36 x 26 cm. Blijkens een aantekening achterin behoorde het aan de parochiekerk van Zoeterwoude, waarvan de Haarlemse Jansheren het patronaatsrecht en later het eigendomsrecht hadden. Rond 1480 was Jan Willem Jansz pastoor van Zoeterwoude, die in 1484 gekozen werd tot commandeur van Haarlem.
37