De Johanni(e)ter Orde in Nederland (8) Tom Versélewel de Witt Hamer De Johannieter Commanderij in Sneek zou omstreeks het jaar 1206 gesticht zijn, aldus een zeventiende eeuwse kroniek van Winsemius. In 1294 viel het klooster ten prooi aan de vlammen, die bijna geheel Sneek verwoestten. Volgens dezelfde kroniek van Winsemius kwamen er bij die brand vier nonnen om het leven, wat er op wijst dat er toentertijd een vrouwenconvent in het klooster gevestigd geweest moet zijn. Commanderij Sneek; afb. Fries Scheepvaartmuseum Sneek.
Sneek lag maar bij Sneek. Op oude kaarten is de locatie van de commanderij buiten Sneek nog goed terug te vinden.
Het klooster was gebouwd op een terp, waar eertijds het gehucht Midningi lag, dat in 855 door een zekere Folker geschonken was aan een klooster te Werden aan de Ruhr. Waarschijnlijk verwierf de Johannieter Orde het klooster ergens tussen 1220 en 1240 van de bisschop van Münster, waaruit je zou kunnen concluderen dat de commanderij vanaf de stichting een membrum (onderhorig huis) was van de balije Utrecht. De eerste keer dat de commanderij in een betrouwbaar document genoemd wordt is in het jaar 1318. In de regionale bronnen wordt de commanderij aangeduid als het ‘Hospitaal’. De officiële naam ‘domus in monte Sancti Johannis prope Snekis’ (huis op de berg van Sint Johannes) geeft aan dat de commanderij op een terp gebouwd was. We komen de commanderij ook tegen met de naam ‘Sint Jansberg’. Verder geeft de officiële naam aan dat de commanderij niet in
20
Waaraan de commanderij de naam ‘Hospitaal’ te danken heeft is niet duidelijk. Mogelijk heeft zich in de commanderij een hospitaal bevonden, maar een andere mogelijkheid is dat het genoemd is naar de Orde der Hospitaalridders, zoals de Johannieters ook genoemd werden. Ook al is de orde ontstaan vanuit een hospitaal in Jeruzalem, lang niet alle commanderijen dreven een hospitaal. De stichting van de commanderijen was een gevolg van de vele schenkingen
Commanderij Sneek die de orde ontving en waarvoor een beheersorganisatie moest worden opgezet. Dit verklaart ook dat bij sommige commanderijen dan ook geen sprake was van een klooster, maar veel meer van een woning met een huiskapel, van waaruit het beheer over de bij de commanderij behorende landerijen werd uitgeoefend. Voor buitenstaanders was het niet altijd duidelijk of er sprake was van een commanderij of van een voorwerk (kloosterboerderij). Uit de regionale bronnen en de visitatieverslagen van de orde is op te maken dat het Hospitaal in Sneek een klooster was met koorzusters en dienende broeders. Een hospitaalfunctie treffen we alleen in de meer (groot)stedelijke commanderijen van de orde aan en dan nog veelal in de eerste eeuwen van hun bestaan. Kennelijk was er in latere tijd geen behoefte meer om een hospitaal te drijven, met uitzondering van Utrecht, waar tot de ontbinding van de orde eind 16e eeuw een belangrijk hospitaal onderdeel van de commanderij was. Dit was de voorloper van het huidige Academisch Ziekenhuis. Voor zover bekend was er naast Utrecht alleen sprake van een hospitaal in Nijmegen en Haarlem. In 1320 raakte de commanderij Sneek, als membrum van de balije Utrecht, in hevig conflict met haar balijer, Jacob van Suden, over de benoeming van hun commandeur. In een uit dat jaar overgeleverde brandbrief maakt Van Suden zich kwaad over het feit dat de conventsbevolking van Sneek, bestaande uit elf met name genoemde priesterbroeders en conversen (lekenbroeders en -zusters), zonder hem in te lichten de door hem tot commandeur van Sneek aangestelde broeder Eno heeft verstoten en in zijn plaats een commandeur uit hun eigen midden heeft gekozen. De balijer in Utrecht beschouwde dat als een grove aantasting van zijn rechten en beval de ongehoorzame Friese broeders onmiddellijk broeder Eno als hun ware commandeur te gehoorzamen, en zich voorts voor hun gedrag in Utrecht te komen verantwoorden; dit alles onder dreiging met de strengste kerkelijke straffen. Het is echter niet waarschijnlijk dat Van Suden de Snekers tot gehoorzaamheid heeft kunnen bewegen, want in later tijd blijken zij steeds hun eigen commandeur te kiezen.
Tot wanneer er nonnen in het Sneker klooster aanwezig geweest zijn, is onduidelijk. In 1432 is in ieder geval nog sprake van een zekere Eelke Mauringhe. Naar de omvang van haar in een oorkonde genoemde intrede dotatie te oordelen, was zij vermoedelijk een koorzuster, maar zeker is dat niet. Uit het visitatieverslag van 1495 blijkt dat er geen koorzusters meer in het klooster aanwezig zijn, omdat er alleen nog maar sprake is van priesterbroeders en conversen. In 1495 wonen er naast de commandeur, Johannes Etren, zes priesters in de commanderij, die in het visitatieverslag allen bij naam genoemd worden. In 1540 is hun aantal acht, wat vergelijkbaar is met de aantallen bewoners van andere tot de balije Utrecht behorende commanderijen. De commanderij wordt omschreven als een in goede staat verkerend groot stenen huis, voorzien van 30 bedden, gelegen buiten de muren van Sneek. Zij bezat een niet-parochiale middelgrote kapel, die in goede staat verkeerde en naar Sint Jan vernoemd was. De kapel bezat zes altaren, waarvan er vijf gewijd waren aan Sint Jan, het Heilig Kruis, de Kerkvaders, de Heilige Maagd Maria en aan Maria Magdalena. Het zesde altaar was in 1495 net nieuw en nog niet
Martinikerk Sneek, door de bisschop van Utrecht aan de Sneeker commanderij geschonken. Fragment: sacristie en klokhuis uit 1489 met klokken uit 1466 en 1543.
21
Afb. links: Hoek Marktstraat - Nauwe Noordhorn: Johannieter stadshuis; Blaeu: Toonneel der Steden, 1652. Afb. onder: Fundamenten kloosterpoort; foto: Evert Kramer, Fries Museum Leeuwarden.
gewijd. Als kerkelijke bezittingen worden in 1495 genoemd: zeven vergulde zilveren kelken met pateen (afdekschaaltje), een vergulde monstrans, een groot zilveren kruis, twee zilveren amfora’s, zes missalen, twee ruwharen mantels, zes kazuifels, vier soepele gewaden (waarschijnlijk onderkleden), en twaalf ‘armoedige’ kazuifels en mantels. Verdere bezittingen waren 24 zilveren lepels, 24 koeien en twee paarden. In 1540 bedraagt het aantal koeien circa 30, ‘zodat het klooster onderhouden en gevoed kon worden met kaas en boter en andere melkproducten’. De Sneker commanderij bezat in Sneek de Sint Martinuskerk (huidige Martinikerk), een dotatie van de bisschop van Utrecht. Daarnaast bezat de orde in een aantal omringende plaatsen het patronaatsrecht (recht om de pastoor te benoemen). In het visitatieverslag van 1495 worden met naam nog genoemd: IJsbrechtum, Folsgare, Hommerts, Uitwellingerga, Oppenhuizen en Olde Ouwer. Verder had de commandeur de zorg voor de kerk van Bolsward en was hij verantwoordelijk voor het onderhoud van een priester in Idskenhuizen en Ferwolde. Niet genoemd in het visitatieverslag, maar wel aannemelijk, is dat de commanderij tevens nog het patronaatsrecht bezat van de kerken van Longerhouw en Boornzwaag. In het visitatieverslag van 1540 is er sprake van elf parochiekerken, die niet nader genoemd worden.
22
De commanderij bezat grote percelen land in de Friese zuidwesthoek, zoals Osingahuizen, Schettens, Eemswoude, Degum, Hieslum, Oosthem, Monnikeburen en Abbegasterketting. Het beheer daarvan werd gedaan vanuit de commanderij en minstens vier voorwerken, waarvan er twee voor het midden van de 15e eeuw werden afgestoten. De andere twee, in Osingahuizen en Eemswoude, hadden beide een kleine kapel, die bediend werden door een priester uit het Johannieter klooster. De priesters bewoonden hun voorwerk en genoten de opbrengsten uit verpachting en bewerking van de tot het voorwerk behorende landerijen. De kapel te Eemswoude werd omstreeks 1587 afgebroken. Tot wanneer de kapel in Osingahuizen heeft bestaan, is niet bekend. De opbrengst uit verpachting van gronden bedroeg circa 600 gulden per jaar. Hiervan moest 50 gulden worden afgedragen aan de balijer te Utrecht en een deel als belasting aan de dienaren van de keizer, die volgens de commandeur, Reinier Sibrandi, geen respect hadden voor de privileges van de orde, omdat het convent vrijgesteld was van het betalen van belastingen. Tijdens de visitatie van 1540 beklaagde hij zich hierover en hij verzocht de visitatoren deze verplichting op te heffen omdat hij de last niet kon op-
Algemene Begraafplaats Sneek, voormalig terrein waar de Johannieter commanderij zich bevonden heeft. Delen van de oorspronkelijke kloostergrachten zijn nog herkenbaar.
brengen. Van het overige moest de commandeur de commanderij in stand houden en alle monden van de ordepriesters en dienaren voeden. In 1572 komt er een eind aan het bestaan van het Hospitaal Sint Jansberg. Uit vrees dat de Spaanse landvoogd Caspar di Robles zich met zijn troepen in het klooster zou vestigen, zoals hij eerder gedaan had met Nijeklooster tussen Scharnegoutum en Dearsum, liet het Sneker stadsbestuur de commanderij tot de grond toe afbreken en de vrijgekomen bakstenen afvoeren naar de stad, teneinde er de stadsvesten mee te versterken. De Sneker burgerij was vrij om er steen, hout, dakpannen en dergelijke weg te halen, hoe eerder hoe liever. De bewoners van de commanderij moesten ijlings een goed heenkomen zoeken, waarbij hun niets in de weg gelegd werd. Vermoedelijk verhuisden zij naar de pastorie binnen de stadsmuren van Sneek, gelegen aan het westelijk uiteinde van de Marktstraat (afgebroken in 1862 om plaats te maken voor het voormalige gemeentehuis van Wymbritsera-
diel). Na het verraad van graaf Rennenberg in 1580 werd er geen pardon meer gegeven aan de Rooms-katholieken en zwoeren de Staten van Friesland Philips II af als wettige vorst, met het gevolg dat alle kerkelijke goederen in beslag genomen werden. Daardoor vielen rijke inkomsten in handen van de door oorlogshandelingen sterk verarmde stad Sneek. Een gedeelte van de inkomsten uit de Johannieter eigendommen werd aangewend voor het onderhoud van de Groteof Martinikerk. Het zogenaamde corpusland van het klooster werd door de stad aan derden verhuurd. Nadat de orde in 1595 wederom zijn kloosters gevisiteerd had, was het verslag over de commanderij Sneek bijzonder kort: ‘In Frieschlandt eine gelegen vor der statt Schnieck, gnant St. Johan Dall, welche ufm boden gantz niedergerissen, die güter wüst. Der commendatarius hat etliche conventualen und pastoreyen inder ihme, aber jetze gantz verstreuet. Man khönne auch nit erfahren, wie oder wah sie vor dismahl anzutreffen‘. Het kloosterterrein bestond uit twee omgrachte recht-
Sneker straatnamen
Een deel van de straatnamen in de Sneker wijk Noordoosthoek herinnert aan het Johannieterklooster dat ooit stond op de plek waar nu de Algemene Begraafplaats is. De namen die we hier tegenkomen zijn: Johannieterstraat, Kapelstraat, Kloosterdwarsstraat, Kloosterhof, Monnikstraat, Priorstraat, Sacramentstraat en de Vesperstraat.
23
hoeken, waarop naast de kloostergebouwen ook een royale moestuin en boomgaard aanwezig waren. In 1882 zijn deze grachten grotendeels vergraven bij de aanleg van de Algemene Begraafplaats (Kerkhoflaan 31). Delen van de oorspronkelijke kloostergracht zijn nog aanwezig en als zodanig herkenbaar. In 1983 zijn
bij graafwerkzaamheden delen van de fundering van de kloosterpoort blootgelegd, welke zich aan de oostzijde van het commanderij complex bevonden heeft. Verder herinnert in de nabije omgeving van de Algemene Begraafplaats de ‘Johannieterstraat’ nog aan de aanwezigheid van de in 1572 afgebroken commanderij.
Monniken en nonnen
In de late middeleeuwen werden de eerste steen- en dakpannenbakkerijen door kloosterordes opgericht voor de bouw van hun kloosters. Vanaf dat moment zien we het dakenlandschap in de steden ook veranderen. Tot die tijd waren de meeste huizen met riet of stro bedekt, wat een directe verklaring is van de vele stadsbranden in die tijd. De dakpan was weliswaar onder de Romeinen al ontwikkeld, maar met het verdwijnen van de Romeinen was ook de techniek verloren gegaan. De verandering van dakbedekking had ook gevolgen voor de kapconstructies. Een pannendak vereiste immers een zwaardere kapconstructie dan een stro-, riet- of houtbedekking. De eerste pannen waren de zogenaamde holle en bolle pannen. In archieven komen we ze tegen onder naam ‘lapides concavi’: holle stenen. Later, in de moderne tijd, werden deze pannen – met een knipoog naar de kloosters van weleer - ‘monniken en nonnen’ genoemd. De holle, dat zijn de onderpannen, zijn taps toelopend en aan de achterzijde voorzien van een nokje waardoor deze aan een horizontale (pan)lat kunnen worden gehangen. Over de naad tussen de twee onderpannen werd een bolle ook taps toelopende bovenpan in de kalkspecie aangebracht. Op de bovenzijde van de bolle pan was een nokje gevormd, waartegen de daarboven geplaatste pan kon steunen. De holle en bolle pannen zijn gebruikt tot het midden van de 16e eeuw, tot het moment dat de zogenaamde golfpan werd uitgevonden. ‘Monniken en nonnen’ komen nu nog op enkele plaatsen voor, met name op kerkgebouwen in Friesland en Groningen. De afgebeelde pannen zijn afkomstig van de commanderij Sneek en gevonden bij de opgravingen in 1983. Het afgebeelde kerkje is het middeleeuwse kerkje van Oostum ten noorden van de stad Groningen. In sommige artikelen over het kerkje van Oostum wordt beweerd dat door gebruik te maken van donkere dakpannen - in dit geval ‘monniken en nonnen’ - een Maltezer kruis zichtbaar is. Echter bij nadere bestudering van het dakpannenmotief heb ik geen Maltezer kruis kunnen ontdekken. Het aanwezige motief lijkt meer op een combinatie van een Grieks kruis en een Andreas kruis. Ook heb ik in mijn onderzoek naar Johannieter commanderijen geen enkele relatie kunnen vinden tussen de Johannieter Orde en het kerkje van Oostum. (Informatie: Dakpannenmuseum te Alem)
24
Opgegraven voorwerpen bij graafwerkzaamheden in 1983 afkomstig van het Johanniter klooster. Van links boven naar rechts onder: plavuis (ca. 8 x 8 cm), potscherven, sleutel, rand van een kruik. Bronnen: Omdat er in de bronnen slechts fragmentarische informatie te vinden is over het ‘Hospitaal’ te Sneek, volgt hier een wat meer uitgebreide literatuur opgave: • Veen, J.S. van: Twee visitatieverbalen der commanderie van de orde van St. Jan te Sneek, in de Vrije Fries, dl. XXI, afl. II, 1911. • Winsemius, P.: Chronique ofte Historische geschiedenisse van Vrieslant, Franeker 1622. • Napjus, E.: Historische Chronyk, of beschrijvinge van
• • • •
oud en nieuw Sneek, Sneek 1772. Halbertsma, H.: De Lot(t)en, serie artikelen in het Sneeker Nieuwsblad 1994, afl. 4 t/m 9. Mol, J.A.: De Friese huizen van de Duitse Orde. Apeldoorn, L.J.: De kerkelijke goederen in Friesland, 1915, deel II, blz. 289. Mol, J.A.: Frisans and Foreigners in the Hospitaller House of Sneek: Origins and careers, in: V. Mallia-Milanes (red.): The Military Orders, volume 3: History and Heritage, blz. 269-278, Alderschot 2008.
Rectificatie In het aprilnummer van Johanniternieuws is helaas bij de afbeelding van de ‘Hoff te Waerder’ op pagina 18 vergeten te vermelden, dat deze afkomstig is van ‘Regionaal Historisch Centrum Rijnstreek en Lopikerwaard’.
25