De Johanni(e)ter Orde in Nederland (12) Tom Versélewel de Witt Hamer De commanderij Wemeldinge is waarschijnlijk kort voor het jaar 1400 in het bezit van de Johannieter Orde gekomen. Een eerste vermelding dateert van 15 oktober 1400, toen de graaf van Holland het privilege van blijvende ‘schotvrijdom’ [vrijstelling van belasting] aan het Catharijneconvent in Utrecht verleende voor ‘hoer uuthof te Wemeldinge’. In 1407 wordt dit privilege hernieuwd, echter niet meer aan het Catharijneconvent, maar aan de commanderij van Wemeldinge zelf.
Zeeuws Archief: Zelandia Illustrata II: ‘t Klooster der Edele Jonkvrouwen te Wemeldinge. Vermoedelijk getekend op basis van fantasie.
Ontstaan
De commanderij Wemeldinge, gelegen in de omgeving van Goes, was één van de drie membra [onderhorige huizen] die het Catharijneconvent in Zeeland bezat. De andere twee waren de commanderijen Middelburg en Kerkwerve nabij Domburg. Waarschijnlijk is het eerst als uithof aangeduide Johannieter bezit er-
14
gens tussen 1400 en 1407 een zelfstandige commanderij geworden. Een uithof was een kloosterboerderij met een agrarische functie, mogelijk tegen het eind van de 14e eeuw door een weldoener aan de Orde geschonken, tezamen met enkele percelen grond ter grootte van ‘tweehonderd vijfentwintig gemeten’ [een kleine 100 hectare]. Een dergelijke boerderij werd
Commanderij Wemeldinge doorgaans door een lekenbroeder of rentmeester beheerd. Het feit dat er in 1407 over een commanderij werd gesproken, duidt erop dat het beheer van de hoeve toen in handen was van een priesterbroeder.
De visitaties van 1495 en 1540
Over de periode tussen 1407 en 1495, het jaar waarin de commanderij door de Orde gevisiteerd werd, is weinig bekend. Uit een oorkonde uit 1478 weten we dat in dat jaar het beheer gevoerd werd door Sander van Raey, geen onbekende, omdat hij in 1483 gekozen werd tot balijer van het Catharijneconvent, ook wel aangeduid als de balije Utrecht. Uit het visitatieverslag van 1495 blijkt dat de commanderij bestond uit een weliswaar oud, maar nog niet vervallen huis met een aan de zijkant gebouwde kleine gerenoveerde kapel met slechts één altaar, gewijd aan de heilige Gallus. Er brandde dag en nacht een kaars voor het Heilig Sacrament. De kerkschat was niet bijzonder groot; genoemd werden slechts een vergulde zilveren kelk met een pateen [afdekschaaltje], een missaal, twee kazuifels en twee tinnen kandelaars. Mogelijk dat de kapel tussen 1400 en 1407 gebouwd is, wat de aanwezigheid van een priesterbroeder verklaart, alsook de transformatie van uithof naar zelfstandige commanderij. Het huis zelf bezat twee bronzen kandelaars, tien bedden met toebehoren, serviesgoed bestaande uit ten minste zes zilveren bekers, vier zilveren lepels, zes grote en kleine kannen en eenenzestig grote en kleine borden. Verder wordt nog vermeld dat het huis van alle andere benodigdheden goed was voorzien en dat de veestapel bestond uit vier paarden en zes koeien. Als bewoners worden in 1495 drie ordebroeders genoemd: de met name genoemde commandeur, Lucas Huet, en twee andere broeders. Verder waren er nog twee bedienden: een kok en een huisknecht. Alleen de commandeur vervulde geestelijke taken, die niet veelomvattend waren, omdat hij alleen op heiligendagen uit eigen devotie de mis las. Hieruit blijkt wel dat de commanderij Wemeldinge geen kloosterfunctie had, zoals in oudere literatuur geregeld foutief vermeld wordt. Uit een oorkonde uit 1508 (de enige die in het archief van het Catharijneconvent over de commanderij Wemeldinge bewaard gebleven is) blijkt zelfs dat er in dat jaar nog slechts sprake is van één priesterbroeder, als het beheer over de commanderij voor een periode van tien jaar wordt
opgedragen aan Goesen van Leeuwen als nieuwe commandeur. De balijer in Utrecht beloofde nog wel een priesterbroeder te sturen, met wie hij dan een geestelijk leven diende te leiden. In de historischtopografische atlas van het Zeeuws Genootschap te Middelburg bevindt zich een gewassen tekening in Oost-Indische inkt uit de 18e eeuw van ’t Klooster der Edele Jonkvrouwen te Wemeldingen. Deze tekening berust waarschijnlijk geheel op fantasie, omdat de commanderij Wemeldinge nimmer een klooster voor jonkvrouwen geweest is en er sprake was van een kleine kapel, terwijl er op de tekening een kerk van enig formaat te zien is. Uit het visitatieverslag van 1540 blijkt dat er ook in dat jaar maar één priesterbroeder aanwezig was, de commandeur Simon van Koblenz. Volgens het visitatieverslag lazen de visitatoren, de Italiaan Johan de Cambianis en de Duitser Anastasius Smalez, direct bij aankomst op 18 juni 1540 de visitatiebul voor, waarna Simon van Koblenz hun op verzoek inzage gaf in zijn boekhouding. Broeder Simon heeft de visitatoren direct duidelijk gemaakt dat hij met zware lasten te kampen had, in verband met dijkherstel en andere waterstaatswerken. Over de ligging van de commanderij merkten zij op dat de zee dagelijks om het eiland waarop Wemeldinge lag, aanzwol en daarbij zo hoog oprees dat, wanneer men niet met grote inspanningen en kosten de dijken zou onderhouden, het eiland zou overstromen. Hier voegden zij nog aan toe, dat in 1532 drie van de vijftien Zeeuwse eilanden verloren waren gegaan, waarbij alle inwoners, voor zover zij zich niet met schepen hadden kunnen redden, door verdrinking om het leven waren gekomen.
De gevolgen van de Reformatie
De provinciale overheid van Zeeland stelde in 1578 ten gevolge van de Reformatie alle kloostergoederen onder beheer van een rentmeester. De bezittingen van de commanderij Wemeldinge werden echter niet door de Staten van Zeeland overgenomen. Conform de afspraak die door de Staten van de diverse provincies gemaakt was, vielen de kloosterbezittingen toe aan die provincie waar het hoofdhuis stond, waartoe de kloosterbezittingen behoorden. Aangezien de commanderij Wemeldinge een membrum was van het Catharijneconvent, kwamen de bezittingen van de commanderij in handen van de Staten van Utrecht. In 1581 namen de Staten van Utrecht het
15
Gemeentekaart van Wemeldinge uit 1866 met daarop in groen aangegeven de reconstructie van het bezit van de commanderij. De rode stip markeert de plaats waar de commanderij gestaan heeft.
beheer van het Catharijneconvent over. In de eerste jaren daarna werd het beheer van de commanderijen nog aan een broeder van de orde overgelaten. Uit het visitatieverslag van 1594 weten we dat de commanderij Wemeldinge nog zelfstandig bestuurd werd door de commandeur ´Heinrich Vochss´. Naar zijn zeggen was de kapel van de commanderij door oorlogstroebelen volledig verwoest: het dak was ingestort en de klok was meegenomen. Hijzelf noch zijn voorganger hadden er ooit de eredienst verzorgd. De pastoor van Wemeldinge had er op Sint Jan en in de kruisweken de mis opgedragen. De boerderij werd ‘wegen böser Luft’ al dertig jaar niet meer door Johannieters bewoond, beducht als zij waren voor de Zeeuwse koortsen [vorm van malaria]. Omdat er
16
geen geschikt ‘Residenzhaus’ was, had Hendrik Vos eerst in Goes gewoond en de laatste zeven jaar in Leiden. Hij betoogde nadrukkelijk dat er geen goederen van de commanderij waren vervreemd. Hendrik Vos was de laatste Johannieter commandeur van Wemeldinge. Op een zeker moment stonden de Staten van Utrecht het Catharijneconvent niet meer toe om nog nieuwe ordebroeders op te nemen, waardoor er een soort sterfhuisconstructie ontstond. Na het overlijden van de commandeur van een membrum wezen de Staten zelf een opvolger aan. Dit waren in de regel lieden die zich op de een of andere wijze militair of bestuurlijk verdienstelijk hadden gemaakt, waaronder mensen als Aard Ploos
(1619) en Willem Ploos van Amstel (1711-1713). Tot 1635 bestuurden zulke wereldlijke commandeurs de hun toevertrouwde bezittingen nog zelf en mochten zij er zien uit te halen wat er in zat. In dat jaar besloten de met geldnood kampende Staten van Utrecht een deel van het conventsgoed te verkopen en de beneficianten rentebrieven op de provincie te verstrekken. In de jaren daarna werden successievelijk alle Wemeldingse bezittingen verkocht, waarna de commanderij alleen nog maar in naam bestond. De titel commandeur sloeg nu alleen nog maar op de bezitter van de rentebrieven, die jaarlijks het hem toekomende geld van een rentmeester kreeg uitbetaald. In 1813 maakte de Staat der Nederlanden hier een eind aan, door hetgeen er nog restte van de oorspronkelijke Johannieter balije Utrecht, op te heffen en wat er nog restte aan inkomsten naar zich toe te trekken. Diegenen die in naam van de balije nog renten van de provincie Utrecht trokken, werden middels een eenmalige uitkering schadeloos gesteld. Omdat dat minder opleverde dan de oorspronkelijke rente, voerde de laatste ‘commandeur’ (vruchtgebruiker) van Wemeldinge, een zekere Paulus Theodorus van Uchelen, drie jaar lang tevergeefs correspondentie met de Staat om zijn vergoeding verhoogd te krijgen. En hiermee eindigde dan het bestaan van de commanderij Wemeldinge, die eigenlijk met het overlijden van Hendrik Vos, vermoedelijk begin 17e eeuw (volgens het visitatieverslag van 1603 was hij toen nog commandeur van Wemeldinge) al had opgehouden te bestaan. Een relatie met de op Malta residerende Orde was er ook al niet meer, omdat de Staten van Utrecht de administratie van de ordebezittingen reeds in oktober 1602 overgenomen had.
Bezit
Even ten zuidoosten van de kruising van de Wemeldingse Zandweg met de Blauwhuisweg aan de zuidkant van het dorp Wemeldinge ligt een perceel, dat nog bekend staat als ‘St. Jansherenhof’. Hier was de commanderij gevestigd. Zoals uit de visitatieverslagen blijkt, was het totale grondoppervlak circa 100 hectare groot. Nauwkeurige aanwijzingen over de ligging van het land zijn in de visitatieverslagen niet te vinden. Professor Hans Mol heeft echter begin tachtiger jaren van de vorige eeuw een nauwkeurige inventarisatie gemaakt van het Johannieter bezit. Hij heeft hiervoor gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘overlopers van het Waterschap de Brede Watering
bewesten Yerseke’. Dit zijn ‘zevenjarige leggers’ [registers] van landerijen, die voor de omslag van waterschapslasten werden opgemaakt. Op basis van deze leggers was een reconstructie goed mogelijk. Het bezit was verdeeld in twee stukken. Circa 10 hectare lag in de buurt van Tekenburg, terwijl de rest een aaneengesloten geheel vormde rondom het commanderij -complex. Op de afgebeelde kaart van de gemeente Wemeldinge uit 1866 is het perceel in groen aangegeven. Tevens is hierop te zien dat de bezittingen niet binnen de gemeentegrens van Wemeldinge lagen, maar grotendeels binnen die van Kapelle. Uit het visitatieverslag van 1495 is op te maken dat het merendeel van de landerijen, zo’n 60 hectare groot, in pacht was uitgegeven aan een vijftiental pachters. De overige 30 hectare liet de commandeur voor eigen rekening bewerken. Uit het visitatieverslag van 1540 blijkt dat op een niet nader omschreven stuk weiland koeien werden gehouden, waarvan de melk werd verwerkt tot boter en kaas voor eigen consumptie. Jaarlijks werd een perceel grond ingezaaid met haver en gerst. De opbrengst van de gerst werd aangewend voor de bereiding van bier. De Zeeuwse dichter/schrijver Jan Kuipers schreef in 2001 een gedicht over de verdwenen commanderij (ontleend aan de Provinciaalse Zeeuwse Courant van 26 september 2001):
Verdwenen huis van Sint-Jan Onder de bouwvoor nog de fundamenten van hun daling toen de fonkel van hun zwaard al van de ploegschaar was (en zij vier paarden hielden, zes koeien en tien bedden voor de zieke en vreemdeling), de akker openrijtend tot baring van een toekomst in zwart-wit: het schichtig inzicht van een kraai op glansgekeerde klei, de glimp van andermans herinnering.
17
Die van de haver was bestemd voor het wintervoer van slachtossen. Op de overige percelen liet de commandeur tarwe en rogge voor de markt telen. De inkomsten en uitgaven van de commanderij liepen redelijk gelijk op: in 1495 was er aan inkomsten 165 goudgulden en in 1540 was dat 252 carolusgulden [de goudgulden had een waarde van 28 stuiver en de carolusgulden een waarde van 20 stuiver]. Jaarlijks droeg de commandeur een bedrag aan ‘responsoria’ af, een vergoeding voor het centrale apparaat van de Orde, waaruit deels de strijd van de Orde tegen de Turken betaald werd (vandaar ook de benaming ‘Turkengeld’). In 1495 was dit 42 goudgulden en in 1540 36 goudgulden.
Al de tijd dat de commanderij Wemeldinge Johannieter bezit geweest is, zijn er geen noemenswaardige veranderingen opgetreden in het grondbezit, dat altijd rond de 100 hectare bedragen heeft; pas vanaf 1635 komt daar verandering in, als de Staten van Utrecht percelen grond gaan verkopen.
Huidige situatie
Van de oorspronkelijke commanderij Wemeldinge is niets meer terug te vinden. Aangenomen wordt dat hetgeen er van het complex nog over was, eind 16e, begin 17e eeuw gesloopt is. Het verhoogde terrein met omringende grachten is in de jaren 1937/38 geëgaliseerd. De aangetroffen funderingen zijn toen tot onder de bouwvoor weggebroken, waarbij de restanten zijn blijven zitten. De toen gedane aardewerkvondsten dateren uit de 14e en 15e eeuw. De locatie tekent zich nog af als een lichte oneffenheid in een boomgaard (coördinaten: 51o 30’ 29.11” N, 3o 59’ 3.08” O). In het register van cultuurhistorische monumenten van de provincie Zeeland wordt het terrein aangeduid als een terrein met ‘hoge archeologische waarde’. Belangrijkste bronnen: • Mol, J.A.: De Johannieter Commanderij van Wemeldinge; in Historia, Jaarboek van Zuid- en Noord Beveland 10 (1984). • Winter, Johanna Maria van: Visitatieverslagen; in Sources Concerning the Hospitallers of St John in the Netherlands, 14th-18th Centuries,1998.
In 1541 is er sprake geweest van verkoop van de commanderij toen de balijer van Utrecht een verzoek richtte aan keizer Karel V om alle goederen van het Catharijneconvent in Wemeldinge met de bijbehorende gebouwen vrij van belastingen te mogen verkopen. Dit gebeurde vanwege geldgebrek voor betaling van de gedwongen verhuizing van het convent. Het convent moest namelijk plaats maken voor de bouw van de Vredenburg, een nieuwe dwangburcht ter bescherming van de stad Utrecht (zie Johannieternieuws van september 2008). De commanderij Wemeldinge werd in die tijd binnen de Orde beschouwd als een minder goed renderend bezit. Uit de visitatieverslagen blijkt inderdaad dat tussen 1495 en 1540 de financiële positie van het huis verslechterd was. Om onduidelijke redenen heeft de voorgenomen verkoop echter nooit plaats gevonden.
18
Afb. links: boomgaard waarbij in het midden (pijl) een lichte oneffenheid te zien valt. Afb. boven: gedeelte van het vroegere commanderij complex; op de achtergrond de boomgaard.
Commanderij Kattendijke Uit de archieven van de orde op Malta, uitgebreid onderzocht en beschreven door ons ordelid Prof. jkvr. dr. J.M. van Winter in haar bronbewerking ‘Sources Concerning the Hospitallers of St John in the Netherlands’, blijkt dat er in de naaste omgeving van Wemeldinge nog een commanderij van de orde geweest is en wel in Kattendijke. Over het bestaan van deze commanderij wordt slechts gerept in de jaren 1449/1450 als de Grootmeester van de orde, Johannes de Lastico, Hendrik Oesterzel, kapelaan van de orde binnen het prioraat Duitsland, op 29 december 1449 benoemt tot commandeur van de commanderij Kattendijke. Deze commanderij werd vacant verklaard nadat de (ambachts)heer van Kattendijke, ondanks protesten vanuit de orde, het aldaar gelegen ordebezit aan zich getrokken had. Om een en ander kracht bij te zetten werd aan enkele commandeurs van buiten de balije Utrecht opgedragen, zich in te zetten voor een vreedzame overdracht van de commanderij Kattendijke aan Hendrik Oesterzel. Omdat de benoeming rechtstreeks door de Grootmeester vanaf het toentertijd op Rhodos gevestigde hoofdkwartier plaatsvond, en niet door de balijer van Utrecht zoals bij de andere Zeeuwse commanderijen, verkeerde het hoofdkwartier kennelijk in de veronderstelling dat de bezittingen in Kattendijke zeer omvangrijk waren en dat het dientengevolge om een rijke commanderij ging. Dit wordt bevestigd door de verplichting die de nieuw benoemde commandeur werd opgelegd om jaarlijks het exorbitante bedrag van 50.000 gulden aan het hoofdkwartier af te dragen. Ter vergelijking: de twaalf commanderijen die onder de balije Utrecht vielen waren in 1501 verplicht een totaal bedrag van 228 gulden per jaar te betalen! In mei 1450 krijgt Hendrik Oesterzel van het hoofdkwartier toestemming om Rhodos te verlaten om zich op zijn nieuwe commanderij te vestigen. Kennelijk werd hij niet met open armen in Kattendijke ontvangen, omdat een maand later de Grootmeester vanuit Rhodos, hem toestemming verleende zijn intrek te nemen in de commanderij Middelburg tot dat hij bezit zou kunnen nemen van zijn eigen commanderij in Kattendijke. Tevens riep hij alle ordebroeders op Hendrik Oesterzel met raad en daad te helpen zijn afgenomen commanderij terug te vorderen. Het waren de heren van Heenvliet die het ambacht Kattendijke in bezit hadden. In de jaren 1449/1450 waren dat de broers Willem en Jacob van Heenvliet die de ambachtsheerlijkheid in 1419 kochten van hertog Jan van Beijeren nadat de heerlijkheid in diens bezit was gekomen vanwege het overlijden van Aelbrecht van Heenvliet, de broer van Willem en Jacob. Kennelijk hadden zij het leen voor opvolgende perioden van tien jaar in bezit, omdat in de archieven is terug te vinden dat in 1449 beide broers voor hun ambacht betaalden. Is het toeval dat zij ook juist in dat jaar, zich het ordebezit toe-eigenden? Wellicht was het Willem die het de orde moeilijk maakte, omdat van hem bekend is dat in 1447 hertog Philips van Bourgondië een bevel uitvaardigde om Willem te vangen en in hechtenis te houden totdat hij zijn misdaden jegens een weduwe, haar kinderen en haar goederen, gebeterd had. Kennelijk schrok hij er niet van terug zich andermans eigendommen toe te eigenen. Ooit moet er een goede relatie geweest zijn tussen de hospitaal orde van Sint Jan en de heren van Heenvliet omdat de orde in het jaar 1259 ‘de tienden van 9 gemet minus 1 lijn land’, gelegen in Heenvliet, ten geschenke kreeg van heer Hugo van Heenvliet ter nagedachtenis aan diens vrouw Justine. Het is niet ondenkbaar dat deze schenking gedaan werd aan het Johannieter klooster Kerkwerve op Walcheren ter ‘betaling’ voor het lezen van heilige missen voor het zieleheil van zijn overleden vrouw. Wat de verdere lotgevallen zijn van de commanderij Kattendijke is onbekend. In de ons overgeleverde archivalia komt hij niet meer voor. Ook wordt er geen melding van gemaakt in het visitatieverslag van 1495 waaruit we de conclusie mogen trekken dat de orde geen zelfstandige commanderij in Kattendijke (meer) bezat. Wel bezat de orde gronden in het toenmalige Kattendijke ambacht, die echter tot het bezit van de commanderij Wemeldinge behoorden.
19