BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
INHOUD p. 1/ De fiscale bepalingen in de programmawet van 22 juni 2012 p. 6/ Intracommunautaire leveringen van voertuigen naar Luxemburg – bewijs van het vervoer – btw p. 8/ Gemeenschappelijke Raad BIBF – IAB
De fiscale bepalingen in de programmawet van 22 juni 2012 De programmawet van 22 juni 2012 is de derde wet van de regering Di Rupo met fiscale bepalingen. De belangrijkste wijzigingen betreffen de regels inzake de pensioenen van de tweede pijler en de zgn. thin-capregeling.
pensionering of vanaf 60 jaar, en 10 % wanneer de werknemer/bedrijfsleider de uitkering pas ten vroegste op zijn 65ste ontvangt en tot die leeftijd ook effectief actief blijft.
Programmawet van 22 juni 2012 Na de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen en de programmawet van 29 maart 2012, is de programmawet van 22 juni (BS 28 juni 2012) de derde wet waarmee het fiscale luik van het regeerakkoord van Di Rupo wordt uitgevoerd. Zoals gebruikelijk geven wij u een thematisch overzicht.
Hogere tarieven voor pensioenen van de tweede pijler Afzonderlijke aanslag Pensioenkapitalen die aan werknemers of bedrijfsleiders worden betaald ter uitvoering van een groepsverzekering, IPT of een pensioenplan bij een ‘instelling voor bedrijfspensioenvoorziening’ (kortweg IBP, vroeger pensioenfonds genoemd) waarvoor de werkgever/vennootschap premies heeft gestort, worden in de regel afzonderlijk belast. Het tarief van de afzonderlijke aanslag voor de kapitalen die zijn gevormd met bijdragen van de werkgever/vennootschap was tot nu 16,5 % bij uitkering naar aanleiding van de
1
Het tarief van 16,5 % wordt verhoogd naar 20 % wanneer het pensioenkapitaal wordt uitgekeerd op de leeftijd van 60 jaar (art. 171, 3°bis, eerste streepje WIB 1992) en naar 18 % voor een uitkering op 61 jaar (art. 171, 2°quater WIB 1992). Merk op : – Vanaf 2016 is de wettelijke minimumpensioenleeftijd in de regel 62 jaar, uitgezonderd voor enkele bijzondere beroepscategorieën (bv. luchtvaartpersoneel). Een uitkering op 60 of 61 jaar kan vanaf 2016 dus in de regel niet gebeuren naar aanleiding van de pensionering. Tot 2016, en ook nog daarna wat die bijzondere beroepscategorieën betreft, kan dat echter wel. Naar verluidt zou voor die uitkeringen dan wel nog het tarief van 16,5 % mogelijk zijn (in plaats van het tarief van 20 % of 18 %). – Voor de bijzondere beroepscategorie van de betaalde sportbeoefenaars geldt een aparte regeling. Betaalde sportbeoefenaars kunnen met pensioen gaan op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin ze de leeftijd van 35 jaar beP a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-33
Tarief verhoogd bij uitkering op 60 of 61 jaar
reiken, indien ze dan hun sportieve beroepsactiviteit definitief en volledig stopzetten1. Wordt het aanvullend pensioen op dat moment uitgekeerd, dan wordt het met werkgeversbijdragen gevormde pensioenkapitaal belast tegen 20 % (art. 171, 3°bis, tweede streepje WIB 1992). Voor het overige gelden dezelfde tarieven onder dezelfde (leeftijds)voorwaarden als voor andere belastingplichtigen. Inwerkingtreding : pensioenkapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013
Intern gefinancierde pensioentoezeggingen Voortaan ook voor zelfstandige bedrijfsleiders verboden Intern gefinancieerde pensioentoezeggingen zijn pensioentoezeggingen waarvoor een vennootschap geen groepsverzekering of IPT heeft afgesloten in het voordeel van de begunstigde, noch bijdragen betaald heeft aan een IBP, maar die gefinancierd worden via een interne pensioenvoorziening, of via een bedrijfsleidersverzekering waarvan de vennootschap de begunstigde is. Intern gefinancieerde pensioentoezeggingen zijn al sinds 1 januari 2004 niet meer mogelijk voor werknemers en nu worden ze ook verboden voor zelfstandige bedrijfsleiders (art. 3, § 3 en afschaffing artikel 75 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening). Inwerkingtreding : het verbod treedt in werking op de dag volgend op het einde van het laatste boekjaar met een afsluitdatum vóór 1 januari 2012 voor pensioentoezeggingen waarvoor een voorziening wordt aangelegd en vanaf 1 juli 2012 voor pensioentoezeggingen die worden gefinancierd met een bedrijfsleidersverzekering
in een verzekering of een IPB. Vennootschappen moeten echter op bestaande pensioenvoorzieningen een eenmalige taks betalen (art. 66 programmawet). Deze taks bedraagt 1,75 % van het totaal bedrag van de voorziening op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum vóór 1 januari 2012. Voor de meeste vennootschappen, nl. de vennootschappen waarvan het boekjaar overeenstemt met het kalenderjaar, betekent dit dat de taks berekend moet worden op het bedrag van de voorziening op 31 december 20112. De taks wordt ingekohierd samen met de vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting of belasting niet-inwoners, in principe in één keer, nl. met de aanslag voor het aanslagjaar 2013. Vennootschappen kunnen er echter voor kiezen om de taks over drie jaren te spreiden, nl. over de aanslagjaren 2013, 2014 en 2015. Ze betalen dan wel iets meer taks, nl. 3 x 0,6 %, dus 1,8 %. Merk op : – Deze taks geldt enkel voor pensioenvoorzieningen, niet voor pensioentoezeggingen die gefinancieerd werden via een bedrijfsleidersverzekering. – Deze taks is voor de vennootschap niet aftrekbaar, m.a.w. een verworpen uitgave (art. 66, laatste lid programmawet). Inwerkingtreding : aanslagjaar 2013
Vrijstelling van verzekeringstaks bij externalisering voorziening Zoals gezegd wou de regering oorspronkelijk vennootschappen verplichten om bestaande intern gefinancieerde pensioentoezeggingen te externaliseren, dus om te zetten in een pensioenverzekering (groepsverzekering of IPT) of een IBP, maar heeft ze dit idee laten varen.
Bestaande pensioenvoorzieningen moeten, anders dan oorspronkelijk de bedoeling was, niet verplicht ‘geëxternaliseerd’ worden, d.w.z. omgezet worden
De externalisering van bestaande intern gefinancierde pensioentoezeggingen wordt echter wel aangemoedigd. Vennootschappen die een bestaande voorziening of bedrijfsleidersverzekering omzetten in een pensioenverzekering of een IBP, zijn vrijgesteld van de verzekeringstaks van 4,4 % op de premies en bijdragen die overeenkomen met de omgezette voorzie-
1
2
Taks op bestaande voorzieningen
Art. 27, § 3 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid.
2
Het is dus niet meer mogelijk om nu nog door een externalisering aan de taks te ontsnappen, daarvoor had de voorziening vorig jaar al geëxternaliseerd moeten worden.
P a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
ning of het overgedragen kapitaal en afkoopwaarde van de bedrijfsleidersverzekering (art. 176² Wetboek diverse rechten en taksen). De vrijstelling is niet beperkt in de tijd, dus wanneer een vennootschap bv. pas over tien jaar beslist om een tot en met 2011 opgebouwde pensioenvoorziening te externaliseren, zal ze (behoudens latere wetswijzigingen) nog altijd de verzekeringstaks niet moeten betalen. Inwerkingtreding : premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 januari 2012 wat de overdrachten van voorzieningen betreft, en premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 juli 2012 wat de overdrachten van kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringen betreft
Vervroegde inning anticipatieve heffing Voor pensioenen die worden opgebouwd met een individuele levensverzekering (langetermijnsparen) of een spaarrekening (pensioensparen), geldt een zgn. ‘anticipatieve heffing’ die door de verzekeraar of spaarinstelling betaald moet worden wanneer de verzekeringnemer of houder van de spaarrekening 60 jaar wordt. Door de inhouding van die taks moet er bij de latere uitkering van het pensioenkapitaal geen belasting meer betaald worden. De anticipatieve heffing bedraagt in principe 10 % van de verzekerde reserves of het tegoed op de spaarrekening. Voor zover de reserves of het tegoed echter werden gevormd met vóór 1 januari 1993 betaalde premies, is het tarief 16,5 %. De programmawet verplicht de verzekeraars of spaarinstellingen nu om die 6,5 % bovenop de 10 % reeds te betalen vóór de verzekeringnemer 60 jaar wordt (art. 69-70 programmawet). Het tarief van de anticipatieve heffing zelf wordt dan uniform 10 %, ongeacht wanneer de premies betaald werden (art. 185 Wetboek diverse rechten en taksen). Inwerkingtreding : voor de reserves van levensverzekeringen is de taks uiterlijk betaalbaar op 1 oktober 2012. Voor de tegoeden op een spaarrekening moet de inwerkingtreding nog bepaald worden door een KB
‘Wyninckxbijdrage’ op grote aanvullende pensioenen Premies die een vennootschap betaalt voor een pensioenverzekering (groepsverzekering of IPT) in het voordeel van haar werknemers en/of bedrijfsleiders zijn fiscaal slechts aftrekbaar wanneer de zgn. 80 %-grens niet wordt overschreden, d.w.z. voor zover de premies niet tot gevolg hebben dat het totale pensioen, het wettelijk en het aanvullend, in een jaarrente uitgedrukt, meer zou bedragen dan 80 % van de laatste normale brutojaarbezoldiging. Een hoge ‘normale brutojaarbezoldiging’ zorgt dus voor een hogere 80 %-grens en dus ook een mogelijk hoger aanvullend pensioen. Om ‘overdreven’ aanvullende pensioen tegen te gaan, was de regering oorspronkelijk van plan om de fiscale aftrekbaarheid van premies voor een pensioenverzekering verder te beperken, in verhouding tot het hoogste ambtenarenpensioen (d.w.z. de premies zouden niet aftrekbaar zijn in de mate dat het totale pensioen meer zou bedragen dan het hoogste ambtenarenpensioen). Praktisch bleek dit plan echter niet zo gemakkelijk uitvoerbaar. In plaats van die aanpassing van de 80 %-grens heeft de regering nu een bijzondere sociale zekerheidsbijdrage ingevoerd, de zgn. Wyninckxbijdrage, die door vennootschappen betaald moet worden op ‘overdreven’ premies voor een pensioenverzekering (art. 24-34 programmawet). De bijdrage bedraagt 1,5 % van het gedeelte van de premies (min de premietaks) dat per jaar per vennootschap en per werknemer/bedrijfsleider meer bedraagt dan 30 000 euro3, Merk op : – Premies die een vennootschap betaalt om een bestaande interne pensioenvoorziening vrijwillig om te zetten naar een groepsverzekering of IPT, zullen worden vrijgesteld van de bijdrage4. – Aangezien de Wyninckxbijdrage een socialezekerheidsbijdrage is, is ze fiscaal volledig aftrekbaar voor de vennootschap. – Vanaf 1 januari 2016 treedt een definitieve regeling in werking, waarbij de bijdrage niet meer afhankelijk zal zijn van een drempelbedrag voor de premies, maar wel van een drempelbedrag voor de pensioendoelstelling. Inwerkingtreding : 1 januari 2012
3
3
Drempelbedrag voor 2012, de volgende jaren te indexeren. Het drempelbedrag komt ongeveer overeen met het maximale bruto-ambtenarenpensioen van 6 000 euro.
4
Dit moet wel nog in wet worden omgezet.
P a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
‘Thin cap’-regeling opnieuw gewijzigd Thin cap-regeling verstrengd door de programmawet van 29 maart 2012 De programmawet van 29 maart 2012 heeft de zgn. thin cap-regeling gewijzigd5. De beperking van de interestaftrek is nu ook van toepassing wanneer de werkelijke verkrijger van de interesten deel uitmaakt van een groep waartoe de vennootschap-schuldenaar behoort en de grens is voortaan vijf maal de som van de belaste reserves (bij het begin van het boekjaar) en het gestort kapitaal (bij het einde van het boekjaar).
Aanpassingen door de programmawet van 22 juni 2012 Deze gewijzigde regeling wordt nu opnieuw aangepast. De eerste aanpassing betreft de uitzonderingen op de aftrekbeperking die de programmawet van 29 maart 2012 had ingevoerd voor leningen aangegaan door vennootschappen voor roerende leasing, vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing en vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking. Deze uitzonderingen worden nu beperkt tot de gevallen waarin de lening wordt toegekend door een groepsvennootschap. Deze uitzonderingen gelden m.a.w. niet wanneer de lening wordt toegekend door (m.a.w. de lening wordt aangegaan bij) een werkelijke verkrijger voor wie de interesten niet belastbaar zijn of aanzienlijk lager dan volgens de normale Belgische fiscale regels (art. 198, § 3, derde lid WIB 1992).
wel dat deze zgn. ‘netting’ maar mag wanneer de thesaurieverrichtingen gebeuren in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer. Deze overeenkomst moet o.a. bepalen welke activiteiten tot het dagelijkse thesauriebeheer behoren en die de vennootschap voor de leden van de groep uitvoert, de wijze waarop uitstaande vorderingen en schulden worden verrekend tussen de vennootschappen die zijn aangesloten bij de bovenvermelde raamovereenkomst en de modaliteiten voor de tussenkomst van de vennootschappen en de gehanteerde interestvoeten (art. 198, § 4, vijfde lid, 2° WIB 1992). Merk op : – De interesten die de cash pooling-vennootschap ontvangt van sommige groepsvennootschappen mogen echter niet in mindering worden gebracht, bv. de interesten ontvangen van banken, vennootschappen voor roerende leasing e.d., vennootschappen die niet of laag belast worden. De derde aanpassing is louter formeel, nl. een herschikking van de tekst van artikel 198 WIB 1992 in vier paragrafen. Inwerkingtreding : 1 juli 2012
Diverse maatregelen Wijzigingen bijkomende heffing op roerende inkomsten De programmawet van 22 juni wijzigt opnieuw één en ander inzake de bijkomende heffing op roerende inkomsten die door de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen werd ingevoerd.
De tweede aanpassing heeft betrekking op financieringsverrichtingen in het kader van ‘gecentraliseerd thesauriebeheer’ binnen een vennootschappengroep. Voor vennootschappen binnen een groep die dit ‘gecentraliseerd thesauriebeheer’, ook gekend als ‘cash pooling’, doen, worden de eventueel te beperken interesten netto berekend, d.w.z. van het bedrag van de betaalde of toegekende interesten mogen de interesten worden afgetrokken die de cash pooling-vennootschap heeft ontvangen of verkregen voor sommen die effectief ter beschikking zijn gesteld aan groepsvennootschappen (art. 198, § 4 WIB 1992). Belangrijk is
De eerste wijziging betreft de meldingsplicht (aan het zgn. Centraal Aanspreekpunt voor de bijkomende heffing) en de verplichting om de bijkomende heffing aan de bron in te houden wanneer de genieter van de inkomsten daarvoor kiest. De programmawet van 29 maart 2012 was onduidelijk over de meldingsplicht inzake dividenden voor aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen6. Deze onduidelijkheid wordt nu weggewerkt. Voortaan geldt dat de melding in dat geval moet gebeuren door elke in België gevestigde marktdeelnemer die dividenden of interesten toekent of betaalbaar stelt in het onmiddellijk voordeel van de verkrijger, ongeacht of deze de
5
6
Zie voor een bespreking Felix Vanden Heede, ‘De fiscale bepalingen in de programmawet van 29 maart 2012’, in Pacioli, 2012, nr. 341.
4
Zie F. Vanden Heede, ‘De fiscale bepalingen in de programmawet van 29 maart 2012’, in Pacioli, 2012, nr. 341, p. 2.
P a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
schuldenaar is van de voormelde roerende inkomsten of door de schuldenaar of de genieter belast is met de toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten (art. 174/1, § 2, eerste lid a) WIB 1992). In alle andere gevallen rust de meldingsplicht op de schuldenaar van de roerende voorheffing (art. 174/1, § 2, eerste lid b) WIB 1992). De meldingsplichtige personen zijn ook de personen die, wanneer de genieter van de dividenden of interesten daarvoor kiest, de bijkomende heffing aan de bron moeten inhouden art. 174/1, § 2, derde lid WIB 1992)7. De tweede wijziging gaat over nalatigheidsinteresten en boetes voor een laatttijdige aangifte of betaling van de aan de bron ingehouden bijkomende heffing. Aangezien nu pas duidelijk is op wie de inhoudingsplicht rust, maar die plicht wel wordt ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012, stelt de wet uitdrukkelijk dat er geen nalatigheidsinterest noch boete wordt toegepast voor de laattijdige aangifte of betaling van de bijkomende heffing met betrekking tot de roerende inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld tussen 1 januari en 1 augustus 2012. Inwerkingtreding : 1 januari 2012
Verhoging btw-boetes De btw-administratie kan voor sommige overtredingen van het Btw-Wetboek en de btw-KB’s zgn. niet-proportionele boetes opleggen, dat zijn btwboetes die bestaan in een absoluut bedrag in plaats van een percentage van de verschuldigde btw. Zulke boetes bedroegen tot nu toe ten minste 25 euro en ten hoogste 2 500 euro. Deze bedragen zijn nu verhoogd naar 50 euro respectievelijk 5 000 euro. Zoals voorheen wordt het bedrag van de boete bepaald in een KB volgens een schaal waarvan de trappen afhangen van de aard en de ernst van de overtreding (art. 70, § 4 WBTW). Het betreffende KB nr. 44 is ondertussen al aangepast (KB van 9 juli 2012, BS 17 juli 2012). Inwerkingtreding : 1 juli 2012 en van toepassing voor de overtredingen begaan vanaf deze datum. De btw-administratie heeft echter laten weten dat ze voor overtredingen tot en met 16 juli 2012 nog de oude schaal zal toepassen (persbericht van 13 augustus 2012).
7
Merk op dat in sommige, eerder uitzonderlijke, situaties de melding- en inhoudingsplicht toch nog altijd op niemand rust. Zie hierover O. Hermand, P. Delacroix, Amelie Lagache, ‘Bijkomende heffing : wie moet melden en wie moet inhouden ?’, in Fiscoloog, 2012, nr. 1301, p. 8.
Verkorting aangiftetermijn successierechten De termijn om de aangifte in de successierechten in te dienen wordt met een maand verkort : de aangifte moet voortaan worden ingediend binnen vier maanden na een overlijden in België (vroeger vijf), vijf maanden na een overlijden in een ander Europees land (vroeger zes) en zes maanden na een overlijden in een niet-Europees land (vroeger zeven) (art. 40, eerste lid W.Succ.). Inwerkingtreding : de nieuwe termijnen zijn van toepassing op nalatenschappen die openvallen vanaf 1 augustus 2012 en ook op de nieuwe aangiften die gedaan moeten worden overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek der successierechten, wanneer de aangiftetermijn voor deze aangiften (bepaald in artikel 40, derde tot zesde lid W. Succ.) begint te lopen op 1 augustus 2012 of later
Verhoging beurstaks De beurstaks voor twee soorten beursverrichtingen wordt tijdelijk verhoogd. De taks voor transacties in individuele aandelen wordt verhoogd van 0,22 % naar 0,25 %8 en de taks op transacties met kapitalisatieaandelen wordt verhoogd van 0,65 % naar 1 %. De maximale taks wordt in deze twee gevallen verhoogd naar 740 euro, respectievelijk 1 500 euro. Inwerkingtreding : van 1 augustus 2012 tot 31 december 2014
Jaarlijkse taks op kredietinstellingen Kredietinstellingen moeten voortaan een jaarlijkse taks betalen op een gedeelte van de spaardeposito’s waarvan de eerste schijf van interesten (van 1 830 euro voor aanslagjaar 2013) vrijgesteld is van personenbelasting. De taks bedraagt in principe 0,05 %, maar wordt nog verder aangepast volgens een wegingscoëfficiënt die afhangt van de leningen die de kredietinstellingen verstrekken aan andere kredietnemers dan financiële instellingen (art. 20110 tot 20119 Wetboek diverse rechten en taksen). Inwerkingtreding : de taks is opeisbaar op 1 januari van elk jaar en voor de eerste keer op 1 januari 2012. Hij moet betaald zijn uiterlijk op 1 juli van elk jaar en voor de eerste keer op 1 juli 2012
8
5
Het tarief van 0,22 % was van toepassing op beursverrichtingen sinds 1 januari van dit jaar, en was reeds een verhoging (ingevoerd door de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen). Voordien was het tarief 0,17 %.
P a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
Wijziging bijdrage financiële instellingen aan beschermingsfonds deposito’s
Verhoging griffierechten De griffierechten worden met ruim 15 % verhoogd (art. 269-274ter W.Reg.).
Financiële instellingen moeten een jaarlijkse bijdrage betalen om het ‘Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s, levensverzekeringen en kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen’ te financieren. De bijdrage wordt in 2012 verhoogd van 0,245 % van de terugbetaalbare deposito’s naar 0,26 % en wordt dan voor 2013 terug verminderd naar 0,13 % (art. 8, § 1 KB 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008).
Verhoging accijnzen De accijnzen op sigaretten en tabak worden verhoogd (art. 3 van wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak)
Inwerkingtreding : 8 juli 2012
Nog te verwachten maatregelen Met deze programmawet zijn bijna alle fiscale maatregelen die in het regeerakkoord waren aangekondigd, uitgevoerd. Een ontwerp van ‘wet houdende fiscale en financiële bepalingen’ dat eerstdaags zal worden goedgekeurd bevat de laatste loodjes : – in de personenbelasting : de omvorming van aftrekken van het belastbaar inkomen (woonbonus, kinderopvang, giften, …) naar belastingverminderingen; – in de vennootschapsbelasting : de afschaffing van de overdraagbaarheid van de notionele interestaftrek.
Inwerkingtreding : 1 juli 2012 Felix VANDEN HEEDE Fiscaal jurist
Intracommunautaire leveringen van voertuigen naar Luxemburg – bewijs van het vervoer – btw De feiten Het geschil gaat over de vrijstellingsregeling die van toepassing is op intracommunautaire verrichtingen (artikel 39bis van het Btw-Wetboek) met betrekking tot de verkoop van voertuigen aan leasingmaatschappijen die in Luxemburg zijn gevestigd. De feiten hebben betrekking op een vennootschap die een kleinhandel van voertuigen uitbaat, waarbij voertuigen werden geleverd aan een leasingmaatschappij die in Luxemburg is gevestigd. De facturen met betrekking tot deze verkopen werden opgesteld door de verkopende vennootschap, zonder toepassing van btw. Bij een latere controle stelt de btw-administratie vast dat deze leveringen onterecht werden vrijgesteld van btw. Volgens de administratie leverde de vennoot-
6
schap niet het bewijs van het vervoer van de goederen vanuit België naar Luxemburg, en dit met duurzame leveringen in het land van bestemming. Zoals reeds vermeld, is de toepasselijke wetgeving artikel 39bis van het Btw-Wetboek, dat vrijstelt van belasting : ‘de leveringen van goederen door de verkoper, andere dan een belastingplichtige die de regeling geniet bepaald in artikel 56, § 2, door de afnemer of voor hun rekening verzonden of vervoerd buiten België maar binnen de Gemeenschap, die worden verricht voor een andere belastingplichtige, of voor een nietbelastingplichtige rechtspersoon, die als zodanig optreden in een andere lidstaat en die er aldaar toe gehouden zijn hun intracommunautaire verwervingen van goederen aan de belasting te onderwerpen, voor zover die leveringen van goederen niet onderworpen zijn aan de bijzondere regeling van belasP a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
tingheffing over de winstmarge ingesteld bij artikel 58, § 4…’ Het hof van beroep van Luik oordeelde dat het rechtscollege waarbij het geschil aanhangig was gemaakt in concreto diende te beoordelen of het bewijs van het vervoer en de verzending van de betrokken voertuigen was geleverd. Het hof stelde vast dat de concessiehouder in zijn dossier de bewijsstukken van de uitvoer van de voertuigen naar Luxemburg had neergelegd, waaronder : – de vignetten van de douanediensten; – de inschrijvingsbewijzen in Luxemburg; – documenten uitgaande van de Luxemburgse technische controle. Het hof was van mening dat deze documenten relevant waren en het bewijs leverden dat de goederen na aankoop daadwerkelijk naar Luxemburg werden uitgevoerd. De concessiehouders legden naast de inschrijvingsbewijzen ook de verkoopfacturen van de betreffende voertuigen voor waarop het inschrijvingsnummer van de koper in Luxemburg was vermeld, het bewijs van betaling van de aankopen met cheque, alsook een kopie van het proces-verbaal van ontvangst van de buitenlandse koper op de leveringsdatum. Het hof van beroep was daarenboven van mening dat de belastingwet geen andere bewijzen eist. Het feit dat het latere gebruik van het voertuig het voorwerp uitmaakte van een leasingovereenkomst met de buitenlandse vennootschap die er eigenaar van was, kan niet doeltreffend worden tegengeworpen aan de verkoper om hem de vrijstelling te weigeren. Deze vervulde immers zijn verplichting door de uitvoer van het voertuig naar het buitenland te bewijzen, met name doordat het verkochte goed werd uitgevoerd naar het buitenland en werd verkocht aan een belastingplichtige die als dusdanig handelde. De Belgische Staat stelde een voorziening in Cassatie in tegen de beslissing die de automobielconcessiehouders in het gelijk stelde. De Belgische Staat was van mening dat de in artikel 39bis bedoelde vrijstelling, die strikt moet worden uitgelegd en toegepast omdat ze afwijkt van het gemeen recht, niet is toegestaan wanneer de verzending naar een andere lidstaat een kunstgreep uitmaakt die in feite het voornemen of de wil van de partijen verhult om een voertuig ter beschikking te stellen van een gebruiker die is gevestigd in de lidstaat van verzending van dat voertuig en die in casu onder die lidstaat valt.
7
Het Hof van Cassatie heeft heel terecht de argumentatie van de concessiehouder gevolgd. Die bestond erin dat duurzaamheid wensen in de export die concrete vorm krijgt door het normale daadwerkelijke gebruik van het goed in de lidstaat van bestemming, zoals gewenst door de Belgische Staat, een criterium is dat een toepassingvoorwaarde toevoegt aan artikel 39bis. Dit artikel schrijft enkel de plaats van bestemming van het voertuig voor, niet het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Het belastbaar feit heeft plaatsgevonden op het tijdstip waarop de intracommunautaire verwerving van goederen werd verricht. De intracommunautaire verwerving van goederen wordt als verricht beschouwd op het tijdstip waarop de levering van gelijkaardige goederen in het land als uitgevoerd wordt beschouwd. Bijgevolg is het Hof van Cassatie van mening dat het noodzakelijk en voldoende is dat er een fysieke beweging van goederen bestaat tussen lidstaten om ervan uit te gaan dat de betreffende overdracht wel degelijk heeft plaatsgevonden. Het Hof van Cassatie besluit dus terecht, op gelijkluidende conclusies van de heer advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, dat naast de voorwaarden met betrekking tot de hoedanigheid van de belastingplichtigen, de overdracht van de macht om als een eigenaar over een goed te beschikken en de fysieke verplaatsing van een lidstaat naar een andere, geen enkele andere voorwaarde kan worden geëist om een handeling als intracommunautaire levering of verwerving van goederen te kwalificeren. Tot slot is deze conclusie bijzonder belangrijk in het kader van overdrachten van voertuigen tussen lidstaten. Op te merken valt echter dat de concessiehouder in casu over alle elementen beschikte die het mogelijk maakten de echtheid van de verkoop en van de overdracht naar de staat van bestemming te bewijzen. Wedden dat er over enkele maanden een nieuwe wetgeving over deze aangelegenheid opduikt… (Ref. : H.v.C., 27 april 12, F.11.0064.F/1) Adrien ABSIL Advocaat aan de Balie van Luik– Plaatsvervangend rechter Docent Handelsrecht Jurylid BIBF
P a c i ol i N r . 346 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012
Gemeenschappelijke Raad BIBF - IAB
Op 9 juli 2012 werd, op initiatief van de heer André Bert, Voorzitter van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, een gemeenschappelijke bijeenkomst belegd van de Nationale Raden van het BIBF en van het IAB. Het doel van deze bijeenkomst was de vastlegging van een aantal doelstellingen die de beide instituten ten zeerste aanbelangen en de uitwerking van de strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken. Na een hartelijke verwelkoming en de voorstelling van de leden van beide raden door de heren André Bert, Voorzitter van het IAB, en Jean-Marie Conter, Voorzitter van het BIBF, werden de hierna vermelde onderwerpen behandeld. De heer André Bert zette uiteen hoe de antiwitwaswetgeving in de kantoren wordt toegepast en hoe de instituten de opvolging ervan zullen verzekeren. Hij besprak ook de procedure inzake de kwaliteitstoetsing die het IAB heeft uitgewerkt. Vervolgens verschafte de heer Jean-Marie Conter nadere toelichting bij de door het BIBF ontworpen opdrachtbrief en maakte hij er gewag van dat die opdrachtbrief weldra verplicht zal worden teneinde de
betrekkingen tussen de boekhouder(-fiscalist) en zijn cliënten beter vast te leggen. Hij preciseerde ook dat deze opdrachtbrief onlosmakelijk deel uitmaakt van het permanent dossier dat elke beoefenaar van een cijferberoep voor elke cliënt moet bijhouden. Ten slotte formuleerde hij enige bemerkingen bij het actieplan van de Regering betreffende de strijd tegen de fiscale en sociale fraude. Daarna gaf de heer Xavier Schraepen, Ondervoorzitter van het BIBF, een uiteenzetting over de fiscale termijnen waaraan de professionals zich moeten houden en over de relaties tussen die professionals in het algemeen en de FOD Financiën. Samen met de heer Benoît Vanderstichelen, Ondervoorzitter van het IAB, gaf hij een overzicht van het reglement inzake de permanente vorming in de beide instituten, waarna de heer Vanderstichelen het had over de uitoefening van een fiscale beroepswerkzaamheid en de problemen die ermee kunnen gepaard gaan (toepassing van de btw voor de advocaten, suggestie van eventuele fiscaal voorbehouden beroepsactiviteiten, enz.). De bijeenkomst verliep in een zeer constructieve sfeer en werd afgesloten met een gemoedelijke lunch waarop de Raden van de beide instituten aanwezig waren.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http: //www.bibf.be. Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be
8
P a c i ol i N r . 303 B I B F - I P C F / 3- 16 s ep tem b er 2012