Traditiegetrouw keurt het Parlement aan het einde van het jaar een aantal verzamelwetten goed waarin steeds een hele reeks fiscale bepalingen worden opgenomen. Op 28 december 2006 verschenen in het Belgisch Staatsblad dan ook de Programmawet en de Wet houdende diverse bepalingen. We overlopen hier de voornaamste fiscale bepalingen die in deze wetten zijn opgenomen.
tige heeft bovendien de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen dit beslag bij de beslagrechter. Door de invoering van een nieuw artikel 89bis W.BTW krijgt ook de ontvanger de bevoegdheid om, zonder voorafgaande machtiging van de rechter, voor betwiste belastingen tot bewarend beslag over te gaan. Voorwaarde is dat hij wordt geconfronteerd met een betwiste schuld waarvoor een dwangbevel werd uitgevaardigd en ter kennis gebracht of betekend aan de belastingplichtige. Tevens kan de ontvanger ook overgaan tot alle andere maatregelen die ertoe strekken de invordering te waarborgen, zoals het stellen van een wettelijke hypotheek of een verzoek tot het in consignatie geven van alle of een gedeelte van de sommen verschuldigd door de belastingplichtige.
I. Programmawet Maatregelen inzake fraudebestrijding en een betere inning van de belastingen De Programmawet bevat in eerste instantie een aantal maatregelen die de positie van de fiscus moeten versterken teneinde tot een correcte en betere inning van de belastinggelden te komen, en aldus de fiscale fraude te bestrijden. Een kort overzicht.
Inzake BTW wordt tenslotte ook een nieuw artikel 88bis ingevoerd dat beoogt te verhinderen dat sommige belastingschuldigen zich onttrekken aan hun fiscale verplichtingen, niet alleen door het indienen van opzettelijke valse of onjuiste aangiften, maar ook door zich onvermogend te maken. In dergelijke gevallen krijgt de gewestelijk directeur nu de mogelijkheid om een zakelijke of persoonlijke waarborg te eisen van de belastingplichtige. De elementen die als basis zullen dienen voor de
Een eerste reeks maatregelen heeft betrekking op de BTW. Een nieuw artikel 52bis W.BTW geeft de ambtenaren van de BTW de mogelijkheid om een administratief beslag met bewarend karakter uit te voeren op verdachte goederen evenals van de voor hun vervoer dienende middelen. Goederen worden als verdacht beschouwd wanneer één of beide van de volgende voorwaarden zijn voldaan : (1) de tussenkomende partijen bij de levering, intracommunautaire verwerving of invoer zijn niet identificeerbaar; (2) de oorsprong, hoeveelheid en de prijs of de waarde van de goederen kunnen niet worden bepaald. Het doel van dit bewarend beslag is dan ook de betaling door de houder van de goederen van de BTW te waarborgen. Om elke willekeur te vermijden kan dit beslag slechts worden behouden gedurende maximaal één maand, behoudens bekrachtiging door de beslagrechter. De belastingplichPA C I O L I
NR.
224
BIBF-IPCF
I N H O U D • Programmawet en Wet houdende diverse bepalingen • Welk boekhoudkundig stelstel voor de kleine vereniging die gebruik maakt van een programma met dubbel boekhouden ?
1
8
5 – 18 FEBRUARI 2007
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
Programmawet en Wet houdende diverse bepalingen
vaststelling van de bedragen van de waarborgen, evenals de voorwaarden en modaliteiten van hun samenstelling, zullen door de Koning worden bepaald. De belastingplichtige beschikt echter steeds over de mogelijkheid om tegen deze eis tot borgstelling een bezwaar in te dienen bij de beslagrechter.
uitvoert, over te gaan. Die bevoegdheid is van toepassing zowel in het geval van het niet stellen van een zakelijke of persoonlijke waarborg voorzien in artikel 421 WIB 1992, als in het geval van herhaaldelijke niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing. De belastingplichtige kan deze maatregel aanvechten bij de rechtbank van eerste aanleg.
Maar de gewestelijk directeur krijgt niet alleen de mogelijkheid om een borgstelling te eisen. Door de invoering van een nieuw artikel 88ter W.BTW krijgt hij tevens de bevoegdheid om een beslissing te nemen tot sluiting van de vestiging waarin de belastingplichtige zijn economische activiteit uitoefent. Deze mogelijkheid staat ook open bij herhaalde niet-betaling van de BTW. Evenwel kan de sluiting niet bevolen worden indien deze niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden van de schuldenaars van de belastingplichtige die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijk akkoord, faillissement of gerechtelijke ontbinding.
Overige wijzigingen in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen Personenbelasting Het basisbedrag van de belastingverminderingen energiebesparende investeringen per belastbaar perk en per woning wordt opgetrokken van 1 000 2 000 euro. Deze bepaling treedt in werking vanaf slagjaar 2008.
Tevens wordt bovenop de reeds bestaande belastingvermindering voor uitgaven voor de verwerving in nieuwe staat van een voertuig met een maximale uitstoot van 115 gram CO2 per kilometer, een belastingvermindering ingevoerd voor de aankoop van voertuigen uitgerust met een roetfilter en met een uitstoot van minder dan 130 gram CO2. Deze belastingvermindering is gelijk aan 150 euro en is van toepassing op de uitgaven die vanaf 1 januari 2007 zal worden gedaan. Vereist is dat de roetfilter maximaal 5 mg deeltjes per kilometer uitstoot.
Tenslotte krijgen notarissen en gerechtsdeurwaarders, naar analogie met artikel 442 WIB 1992 een nieuwe notificatieverplichting bij een openbare verkoop van roerende goederen met een waarde van minstens 250,00 euro. Als zij de BTW-administratie niet binnen acht werkdagen voor de verkoop aangetekend op de hoogte stellen, kunnen zij persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van de BTW-schulden die de eigenaar van de goederen op het ogenblik van de verkoop had. Deze bepaling is zowel van toepassing op de vrijwillige verkopingen als op de gerechtelijke verkopingen uitgevoerd na uitvoerend beslag op roerend goed.
Ook wordt een belastingvermindering toegekend voor uitgaven die werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in België waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is en welke hij verhuurt via een sociaal verhuurkantoor. Doel van deze maatregel is het aanbod van kwaliteitswoningen tegen een aanvaardbare huurprijs te verhogen.
Ook op het vlak van de inkomstenbelastingen bevat de Programmawet een aantal maatregelen inzake fraudebestrijding en een betere inning van de belastingen. Zo wordt aan artikel 319bis WIB 1992 een tweede lid toegevoegd dat stelt dat de onderzoeksbevoegdheden van de invorderingsambtenaren «eveneens worden uitgeoefend zonder de beperkingen ten aanzien van de instellingen bedoeld in artikel 318». Dit betekent dat de banken en andere financiële instellingen het bankgeheim niet meer zullen kunnen inroepen wanneer een invorderingsambtenaar hen inlichtingen vraagt over hun cliënten. Voorwaarde is wel dat het vragen van inlichtingen gericht moet zijn op het invorderen van de belasting. In de Memorie van Toelichting wordt uitdrukkelijk gesteld dat de aldus verkregen gegevens geenszins met het oog op de vestiging van de verschuldigde belasting mogen worden gebruikt.
De grote principes van deze vermindering zijn de volgende : – toekenning van een belastingvermindering per gerenoveerde woning die in huur wordt gegeven (verhuurde of lege woning op het ogenblik van de werken); – de belastingvermindering bedraagt in totaal 45 % van de door de verhuurder gedane kosten. Ze wordt toegekend ten belope van 5 % per jaar gedurende negen jaar (de normale looptijd van een huurcontract), met een maximum van 750 euro (960 euro na indexatie) per jaar en per woning. De vermindering wordt toegekend zolang de woning volgens de vereiste voorwaarden in huur wordt gegeven; – de bedoelde vermindering is onverenigbaar met uitgaven die : • aftrekbaar zijn als beroepskosten; • die recht geven op de investeringsaftrek;
Ook inzake inkomstenbelastingen krijgt de gewestelijk directeur nu de mogelijkheid om tot sluiting van de vestiging waarin de belastingplichtige zijn economische activiteit 5
–
18
FEBRUARI
2007
voor tijdnaar aan-
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
224
– – – – –
• die in aanmerking komen voor onderhoud en restauratie van beschermde gebouwen; • die in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven; • die in aanmerking komen voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid. de totale kost van de werken moet ten minste 7 500,00 euro bedragen (9 600,00 euro na indexatie); de woning moet ten minste 15 jaar oud zijn; de werken moeten worden uitgevoerd door een geregistreerd aannemer; de Koning zal de aard van de dienstverrichtingen bepalen; inwerkingtreding : aanslagjaar 2008.
Vennootschapsbelasting Er wordt verduidelijkt dat de voordelen van alle aard vermeld in de artikelen 31, tweede lid, 2° en 32, tweede lid, 2° WIB 1992 wel degelijk onderworpen zijn aan het regime van de afzonderlijke aanslag van 300 %. Het gaat hier om de bevestiging van de huidige administratieve praktijk. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing Inzake de bedrijfsvoorheffing voorziet de Programmawet in de volgende twee maatregelen. 1. De vrijstelling bij aanwerving van bijkomende wetenschappelijke onderzoekers, opgenomen in artikel 67 WIB 1992, wordt afgeschaft met ingang van het aanslagjaar 2008. Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 is aangebracht aan de afsluitdatum van de jaarrekening is «zonder uitwerking» wat de voormelde afschaffing betreft.
Als begeleidende maatregel bij deze belastingvermindering wordt bovendien een bevriezing van de herschatting van het kadastraal inkomen ingevolge de uitgevoerde werken ingevoerd. Deze bevriezing zou duren zolang de voorwaarden voor het verkrijgen van de vermindering zijn vervuld. Deze bevriezing treedt in werking vanaf 1 januari 2007.
De wet voorziet echter wel in een overgangsregeling. De voorheen vrijgestelde winst blijft vrijgesteld. Evenwel moet deze winst worden teruggenomen zodra het personeelslid niet langer voor wetenschappelijk onderzoek tewerkgesteld wordt. Het totale bedrag van de voorheen vrijgestelde winst wordt dan verminderd ten belope van het vrijgestelde bedrag waarop deze persoon oorspronkelijk recht heeft gegeven. De winst of het verlies van het betrokken belastbaar tijdperk wordt dan naargelang het geval vermeerderd of verminderd met dat bedrag.
Daarnaast wordt nog een bijkomende vermindering ingevoerd voor uitgaven ter beveiliging van een woning tegen inbraak of brand. Deze belastingvermindering bedraagt 50 % van de werkelijk gedane uitgaven, met een maximum van 130 euro per woning. De maatregel is niet cumuleerbaar met uitgaven die : – aftrekbaar zijn als beroepskosten; – die recht geven op de investeringsaftrek; – die in aanmerking komen voor onderhoud en restauratie van beschermde gebouwen; – die in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven; – die in aanmerking komen voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid.
De andere vrijstellingen opgenomen in artikel 67 WIB 1992 blijven wel bestaan. 2. Tegelijk voorziet de Programmawet in een uitbreiding van de gevallen waarin de werkgever een deel van de bedrijfsvoorheffing op de lonen van de wetenschappelijke onderzoekers niet moet doorstorten naar de Schatkist. Op dit moment bestaan er in België vier regelingen die voorzien in een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsplicht van de bedrijfsvoorheffing ingehouden op het loon van wetenschappelijke onderzoekers, m.n. de vrijstelling in hoofde van : – universiteiten en hogescholen, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen en erkende wetenschappelijke instellingen; – ondernemingen die onderzoekers tewerkstellen in onderzoeksprojecten ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met universiteiten of hogescholen; – Young innovative companies;
Ook hier zal de Koning de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten bepalen. Inwerkingtreding : aanslagjaar 2008. Tenslotte wordt de bestaande lastenverlaging op overuren versterkt. Aan de Koning wordt de mogelijkheid geboden om het in artikel 154bis, tweede lid WIB 1992 bepaalde percentage van de belastingvermindering te verhogen tot maximaal 66,81 %. Dit artikel is van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd.
PA C I O L I
NR.
224
BIBF-IPCF
5
–
18
FEBRUARI
2007
– Ondernemingen die onderzoekers tewerkstellen in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s, voor zover die onderzoekers over het in de wet bepaalde diploma beschikken.
een roerend goed en niet van een onroerend goed. Het privégebruik van een bedrijfsgebouw wordt bijgevolg niet langer gelijkgesteld met een dienst onder bezwarende titel waarover BTW verschuldigd is, maar valt buiten de toepassingssfeer van de BTW.
Aan deze laatste categorie wordt nu een belangrijke wijziging aangebracht. De opsomming van de nuttige diploma’s wordt in de Programmawet immers aanzienlijk uitgebreid.
Diensten van tussenpersonen in de vastgoedsector Diensten verricht door tussenpersonen bij handelingen met betrekking tot een uit zijn aard onroerend goed, met inbegrip van de diensten verricht door vastgoedmakelaars worden voortaan geacht plaats te vinden in het land waar het onroerend goed gelegen is, ook wanneer dit binnen de Gemeenschap is.
Wanneer een onderzoeker voldoet aan de voorwaarden van meer dan één regeling kan toch slechts eenmaal van de gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsplicht worden genoten. De Programmawet stelt immers uitdrukkelijk dat «eenzelfde bezoldiging of eenzelfde deel ervan slechts in aanmerking kan komen voor één» van deze vrijstellingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing.
Maatstaf van heffing voor handelingen verricht tussen partijen verenigd door een bijzondere band – Normale waarde Via deze Programmawet reageert de regering bovendien tegen het Scandic-arrest dat verklaart dat iedere handeling waarvoor een werkelijke tegenprestatie wordt betaald niet als een onttrekking van een goed of een verrichting van een dienst voor privédoeleinden mag worden beschouwd, ook indien deze tegenprestatie lager is dan de kostprijs van het geleverde goed of de dienst. Men wil het fenomeen bestrijden dat zich voordoet wanneer partijen waartussen een bijzondere band bestaat een belastbare handeling verrichten tegen een prijs die lager is dan de normale waarde.
De nieuwe regeling geldt voor de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend. Overige wijzigingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde De Programmawet bevat naast de maatregelen tegen fiscale fraude nog een aantal andere belangrijke wijzigingen aan de huidige BTW-wetgeving. Bedoelde wijzigingen hebben voornamelijk tot doel het BTW-wetboek in lijn te brengen met de Zesde BTW-richtlijn of aan te passen aan de huidige stand van zaken in de rechtspraak. Een overzicht.
Er wordt dan ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid, voorzien in artikel 11A van de Zesde BTW-richtlijn om in specifieke gevallen te bepalen dat de maatstaf van heffing gelijk is aan de normale waarde. De maatstaf van heffing zal de normale waarde zijn indien : – de tegenprestatie lager is dan de normale waarde; – de afnemer van de levering van goederen of de dienst geen volledig recht van aftrek heeft van de verschuldigde belasting (b.v. banken, verzekeringsmaatschappijen, scholen, werknemers, enz.); – de afnemer verbonden is met de leverancier van de goederen of de dienstverrichter : • ingevolge een arbeidsovereenkomst, met inbegrip van familieleden tot de vierde graad; of • als vennoot, lid of bestuurder van de vennootschap of rechtspersoon, met inbegrip van hun familieleden tot in de vierde graad.
Privégebruik van onroerende goederen Ingevolge het arrest Seeling van het Hof van Justitie kan een nationale wettelijke regeling het gebruik van een gedeelte van een volledig tot het bedrijf behorend gebouw, voor privédoeleinden van de belastingplichtige, niet van de belasting vrijstellen als zijnde een verhuur van een onroerend goed. De Belgische BTW-administratie zag dit arrest met lede ogen aan en heeft er altijd alles aan gedaan om de draagwijdte ervan zoveel mogelijk te beperken, o.m. door publicatie van een circulaire waarin de toepassing van het arrest werd beperkt tot de gevallen van eigen privégebruik door een belastingplichtige natuurlijk persoon. De Belgische rechtspraak tikte de fiscus echter herhaaldelijk op de vingers en paste het arrest Seeling ook toe in de gevallen waarin de vennootschap een onroerend goed ter beschikking stelt van een bestuurder voor privédoeleinden.
Bovendien wordt als normale waarde beschouwd, het volledige bedrag dat een afnemer in de handelsfase waarin de levering van goederen of de dienst wordt verricht, bij eerlijke concurrentie zou moeten betalen aan een onafhankelijke leverancier of dienstverrichter op het grondgebied van het land waar de handeling belastbaar is, om de desbetreffende goederen of diensten op dat tijdstip te verkrijgen.
De huidige Programmawet stelt nu echter een definitief einde aan deze discussie. De wijziging van artikel 19, § 1 W.BTW heeft tot doel te preciseren dat deze bepaling slechts van toepassing is in het geval van het gebruik van 5
–
18
FEBRUARI
2007
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
224
het huurcontract met betrekking tot de hoofdverblijfplaats niet werd geregistreerd, geen beroep doen op de schadevergoedingen die het Burgerlijk Wetboek voorziet in geval van voortijdige beëindiging van het huurcontract door de huurder.
Herziening van de aftrek Overeenkomstig artikel 48, § 2 W.BTW is de aftrek van BTW geheven op bedrijfsmiddelen onderworpen aan een herziening gedurende een tijdvak van 15 jaar (voor de nieuwe gebouwen of zakelijke rechten op nieuwe gebouwen) of 5 jaar (voor andere bedrijfsmiddelen). Diensten worden traditioneel niet als bedrijfsmiddelen beschouwd.
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2007, maar de Programmawet voorziet in een overgangsregeling voor degene die in het verleden nagelaten hebben hun huurcontract te laten registreren. Vanaf 1 januari tot 30 juni 2007 kunnen alle reeds bestaande en nog niet geregistreerde huurcontracten van onroerende goederen die bestemd zijn voor huisvesting worden geregulariseerd. Men hoeft zich hiervoor niet te verplaatsen : het te registreren huurcontract kan via post, fax of e-mail (met pdf-document) worden opgestuurd (ook wat betreft de nieuwe huurcontracten).
Door de wijziging van voormeld artikel 48, § 2 zal de BTW op diensten, die kenmerken hebben die vergelijkbaar zijn met de kenmerken die doorgaans aan bedrijfsmiddelen worden toegeschreven, voortaan ook onderworpen zijn aan de herzieningstermijn van de bedrijfsmiddelen. BTW-tarieven De Programmawet past ook het KB nr. 20 aan, zij het voornamelijk tekstueel. Er wordt nu uitdrukkelijk bepaald dat het normale BTW-tarief 21 % bedraagt en dat in afwijking daarvan de verlaagde tarieven van 6 % en 12 % zullen gelden voor de goederen en diensten die in de bijlagen bij dit KB zijn opgesomd.
Tevens wordt het Wetboek der Zegelrechten aangepast om de registratie van huurcontracten betreffende onroerende goederen die uitsluitend tot huisvesting dienen volledig belastingvrij te maken.
Men kan zich de vraag stellen of deze tekstuele aanpassing de omkering van de bewijslast inzake het toepasselijke tarief tot gevolg heeft. Waar het toepasselijke BTW-tarief door de BTW-administratie moest worden ingesteld, zal het voortaan wellicht aan de belastingplichtige zijn om aan te tonen dat hij terecht toepassing heeft gemaakt van een verlaagd tarief.
Wettelijke interest Lening tegen interest Sinds 1970 heeft de Koning de bevoegdheid de interestvoet van de wettelijke interest te bepalen, de laatste keer bij besluit van 4 augustus 1996. Toen heeft hij de intrestvoet vastgesteld op 7 %. Om deze rentevoet op een eenvoudigere en doorzichtigere wijze te berekenen, evenals zijn eventuele aanpassingsgraad, is er in de Programmawet een methode opgenomen die op de evolutie van de Euribor op een jaar steunt. Deze methode kan uiteengezet worden als volgt : 1) basis : gemiddelde van de EURIBORrentevoet op één jaar, gedurende de maand december voorafgaand aan het jaar waarop de wettelijke rentevoet van toepassing is; 2) afronding op het hogere veelvoud van 0,25 %; 3) toevoeging van een marge van 2 %; 4) jaarlijkse herziening van de wettelijke rentevoet.
Wijzigingen inzake registratierechten Deze bepalingen van de Programmawet hebben tot doel het aantal ter registratie aangeboden huurcontracten aanzienlijk te verhogen en aldus de huurders een betere bescherming te bieden. Het vervullen van de registratieformaliteit geeft aan het huurcontract immers vaste datum en vanaf die vaste datum is de huurder beschermd tegen uitzetting wanneer de verhuurder het gehuurde goed verkoopt aan een derde.
Er wordt niet geraakt aan de huidige regeling waarbij de wettelijke intrestvoet, zoals bepaald in de Wet van 5 mei 1865, van toepassing is in handelszaken (bijvoorbeeld voor een transactie tussen een handelaar en een particulier), maar niet op de handelstransacties die onderworpen zijn aan de specifieke intrest die wordt bepaald door de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.
Gezien huurders vaak niet op de hoogte zijn van de verplichting tot registratie van de huurovereenkomst, wordt deze verplichting voortaan enkel op de verhuurders gelegd. Althans voor wat betreft de huurcontracten die uitsluitend tot huisvesting gebruikte onroerende goederen betreffen. De huurder kan nog altijd het contract ter registratie aanbieden, maar hij is daartoe niet meer verplicht. De registratieformaliteit wordt gratis, maar de verhuurder kan wel nog een boete (25 euro) wegens laattijdige registratie oplopen. Bovendien kan de verhuurder, zolang PA C I O L I
NR.
224
BIBF-IPCF
5
–
18
FEBRUARI
2007
Co-ouderschap
Fiscale zaken De wettelijke interestvoet in fiscale zaken wordt bepaald op 7 %, zelfs indien de fiscale bepalingen verwijzen naar de wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken en voor zover en niet uitdrukkelijk in de fiscale bepalingen wordt van afgeweken.
Uitgaven voor kinderoppas Sinds aanslagjaar 2006 is de aftrekmogelijkheid van uitgaven voor kinderoppas uitgebreid. Zo is de leeftijdsgrens opgetrokken van 3 naar 12 jaar en komen meer opvang initiatieven in aanmerking voor de fiscale aftrek.
II. Wetten houdende diverse bepalingen
De aftrek van uitgaven voor kinderoppas kon enkel worden gevraagd door de ouder die het kind ten laste heeft, doorgaans de ouder bij wie het kind gedomicilieerd is op 1 januari van het aanslagjaar. Voor kinderen in een co-ouderschapsregeling is het nochtans mogelijk dat niet enkel de ouder die een kind ten laste heeft, maar ook de ouder aan wie de helft van de toeslagen op de belastingvrije sommen voor dat kind wordt toegekend, (een deel van de) uitgaven doet voor de opvang van dat kind.
Aanpassingen aan het Generatiepact De regering heeft vastgesteld dat de regeling die is ingevoerd bij de artikelen 94 tot 100 van Wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, niet echt het beoogde doel bereikt. Het was inderdaad de bedoeling dat een welbepaalde categorie van aanvullende vergoedingen door de kwalificatie als loon een minder gunstige fiscale behandeling zou ondergaan. Gebleken is dat de als loon gekwalificeerde aanvullende vergoedingen door het belang van de aftrek van de forfaitaire beroepskosten (die ingevolge de herkwalificatie in loon op die categorie van aanvullende vergoedingen van toepassing is) in vergelijking met het beperkte verlies aan belastingvermindering voor vervangingsinkomsten, een meer voordelige behandeling ondergaan.
De wijziging die wordt aangebracht aan artikel 104, 7°, WIB 1992 heeft dan ook tot doel de aftrek van uitgaven voor de oppas van een kind eveneens mogelijk te maken voor de co-ouder aan wie de helft van de toeslagen op de belastingvrije som voor dat kind wordt toegekend. Wijziging artikel 132bis WIB 1992 Een eerste reeks wijzigingen betreft een aantal zuiver tekstuele aanpassingen.
Het één jaar oude regime voor aanvullende vergoedingen bovenop het brugpensioen wordt dan ook helemaal herzien : er komt een speciaal statuut van vervangingsinkomsten zonder belastingvermindering.
De huidige redactie van artikel 132bis WIB 1992 heeft het expliciet over «de vader en de moeder» van een kind die de verdeling van het fiscaal voordeel voor kinderen ten laste kunnen aanvragen. Gelet op onder meer de Wet van 18 mei 2006 (B.S. 20 juni 2006 Ed. 2) die adoptie mogelijk maakt voor personen van hetzelfde geslacht, wordt ook de tekst van artikel 132bis geherformuleerd zodat de fiscale co-ouderschapsregeling ook mogelijk wordt als het ouderlijk gezag en het hoederecht niet gezamenlijk door «de vader en de moeder» worden uitgeoefend. In de nieuwe tekst wordt daarom de neutrale term «belastingplichtige» gebruikt.
De herkwalificatie van de hiervoor beoogde aanvullende vergoedingen in loon wordt vervangen door een kwalificatie als vervangingsinkomen met dien verstande dat die specifieke groep van aanvullende vergoedingen tijdens de periode voor werkhervatting niet in aanmerking komt voor de toepassing van de belastingvermindering die normaliter geldt voor vervangingsinkomsten. Na werkhervatting zal diezelfde groep van vergoedingen, zoals de andere vervangingsinkomen, wel in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor vervangingsinkomsten en dus rekening houdend, bij de berekening van die vermindering, met het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen. De nieuwe regeling is van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2006 zijn betaald of toegekend. Dit houdt in dat geen enkele vergoeding effectief zal onderworpen zijn aan de regeling zoals die werd ingesteld door de hiervoor vernoemde artikelen van de Wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.
5
–
18
FEBRUARI
2007
Het begrip «hoederecht» komt sinds 1995 niet meer in het Burgerlijk Wetboek voor. De Wet van 18 juli 2006 (B.S. 4 september 2006) heeft echter het begrip «gelijkmatig verdeelde huisvesting» ingevoerd, dat nauw aansluit bij wat werd bedoeld met «gezamenlijk of gedeeld hoederecht». In artikel 132bis wordt daarom de term «hoederecht» vervangen door «gelijkmatig verdeelde huisvesting». Daarnaast wordt ook bepaald dat in een co-ouderschapsregeling in principe aan beide ouders de helft van de bijkomende toeslag voor kinderen ten laste, jonger dan drie jaar, kan worden toegekend, maar dat per ouder wel moet worden nage-
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
224
gaan of aan de voorwaarde is voldaan dat er geen aftrek wordt gevraagd van uitgaven voor kinderoppas voor het kind.
toepassingsgebied van België tot de Europese Economische Ruimte (EER) met ingang van aanslagjaar 2007. Tal van discriminaties worden op die manier weggewerkt : – bijdragen en premies van aanvullende ondernemingspensioenen hoeven niet meer verplicht te worden doorgestort aan Belgische verzekeringsondernemingen of voorzorgsinstellingen. Ze zijn ook aftrekbaar als beroepskosten indien betaald aan EER-ondernemingen, resp. ze komen in aanmerking voor belastingvermindering; – kapitalen en reserves van dergelijke «tweede pijler»-aanvullende pensioenen kunnen binnen de EER vrij worden overgedragen. Voorheen kon dat enkel binnen België; – de belastingvermindering voor langetermijnsparen geldt nu ook voor hypotheekleningen gesloten voor een tweede woning binnen de EER; – een pensioenspaarrekening of -verzekering met belastingvermindering kan nu ook worden gesloten door een inwoner van de EER; – aanvullende pensioenen die en hypothecair woonkrediet waarborgen of waarop voorschotten zijn genomen voor de financiering van een woning : de woning moet gelegen zijn binnen de EER; – de emigratieclausule kan niet meer worden toegepast bij emigratie naar een EER-land.
Er wordt tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om de formaliteiten die de belastingplichtigen moeten vervullen te vereenvoudigen. Ze zullen niet langer jaarlijks een gezamenlijke schriftelijke aanvraag bij hun aangifte in de inkomstenbelasting moeten voegen. Het volstaat dat ze in hun aangifte vermelden dat één of meer van hun kinderen zich in een situatie bevindt die wordt bedoeld in artikel 132bis. Anderzijds moeten in de nieuwe regeling op vraag van de Administratie bepaalde verantwoordingsstukken worden voorgelegd. Ook artikel 133, 1° WIB 1992 wordt aangepast. Voortaan zal niet enkel de ouder die alleen wordt belast en die één of meer kinderen ten laste heeft, maar ook de ouder die alleen wordt belast en aan wie bij toepassing van artikel 132bis WIB 1992 de helft van de toeslagen op de belastingvrije som voor één of meer kinderen wordt toegekend, recht hebben op de toeslag voor alleenstaande ouder met kinderlast. Kind ten laste Vanaf aanslagjaar 2008 zullen vermiste en ontvoerde kinderen die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, beschouwd worden als personen die deel uit maken van gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar indien aan de volgende voorwaarden is voldaan : – het kind moet reeds voor het vorige aanslagjaar ten laste geweest zijn van de belastingplichtige; – de belastingplichtige moet aantonen dat hij de ontvoering of verdwijning uiterlijk op 31 december van het belastbaar tijdperk heeft aangegeven bij de politie of ter zake een klacht heeft ingediend bij het parket of bij de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake ontvoeringen van kinderen.
Invordering van de strafboeten Belangrijk te weten is ook dat artikel 101 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, opgeheven bij Wet van 31 januari 1980, wordt hersteld in de volgende lezing : «§ 1. Zonder dat de ontvanger van de domeinen en/of penale boeten voorafgaandelijk het in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest moet betekenen, kan hij, bij een ter post aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan een veroordeelde verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het bedrag, geheel of gedeeltelijk, dat door deze laatste verschuldigd is uit hoofde van geldboeten, kosten, bijdragen, verbeurdverklaarde geldsommen en kosten van vervolging of tenuitvoerlegging. Het beslag wordt eveneens bij een ter post aangetekende brief aan de veroordeelde aangezegd. Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.»
Indien dus aan deze voorwaarden wordt voldaan zullen de ontvoerde en vermiste kinderen overeenkomstig artikel 138 WIB 1992 worden beschouwd als kinderen ten laste en zal er een verhoging van het basisbedrag van de belastingvrije som worden toegekend voor die kinderen. Coördinatiecentra
Tenzij anders vermeld hierboven, is de datum van inwerkingtreding tien dagen na de publicatie van de wet, zijnde 7 januari 2007.
Het gunstregime voor coördinatiecentra wordt algemeen verlengd tot 2010. Pensioenen
Liesbet UYTTENHOVE MERITIUS Advocaten
Het Wetboek van de Inkomstenbelastingen wordt aangepast aan de Europese regels door uitbreiding van het territoriaal PA C I O L I
NR.
224
BIBF-IPCF
5
–
18
FEBRUARI
2007
Welk boekhoudkundig stelsel voor de kleine vereniging die gebruik maakt van een programma met dubbel boekhouden ? Vanaf welk ogenblik moet men besluiten dat een kleine vereniging zich onderwerpt aan de boekhoudkundige verplichtingen van de grote verenigingen ? Deze vraag rijst veelal op wanneer de kleine vereniging gebruik maakt van een boekhoudprogramma dat werkt met inachtneming van de regels van het dubbel boekhouden. Dit artikel tracht het probleem te situeren.
programma dat werkt volgens de regels van het dubbel boekhouden. Het programma zal diverse hulpjournalen produceren (zeer nuttig in geval de vereniging BTW-belastingplichtige is) en zal per einde boekjaar de gegevens verzamelen die nodig zijn voor het opstellen van de jaarrekening eigen aan de kleine verenigingen. Het gebruik van een boekhoudprogramma met dubbel boekhouden mag niet meteen worden gelijkgesteld met het toepassen van het geheel van de bepalingen die gelden voor de grote verenigingen. Er is in dit geval verwarring tussen de gebruikte middelen om een boekhouding te voeren en de inhoud van die boekhouding. Het dubbel boekhouden is niet het essentieel karakter van de volledige en uitgebreide boekhouding van de grote vereniging. Deze bestaat veel meer en voornamelijk uit een boekhouding van verbintenissen (vorderingen en schulden) alsook de vorming van voorzieningen, anticipatie- en uitstelboekingen bij het afsluiten van het boekjaar, het gebruik van een genormaliseerd rekeningenstelsel en tot slot (maar vooral) uit de toepassing van welbepaalde waarderingsregels die niet van toepassing zijn op de kleine verenigingen.
Het stelsel van de kleine vereniging die zich vrijwillig onderwerpt aan de boekhoudkundige verplichtingen van de grote verenigingen wordt geregeld door artikel 15 van het Koninklijk Besluit van 26 juni 2003 betreffende de vereenvoudigde boekhouding van de kleine verenigingen (B.S. 11 juli 2003). Krachtens deze bepalingen zijn de gevolgen van deze onderwerping door de kleine vereniging : – zij past het geheel van de bepalingen toe die gelden voor de grote verenigingen; – zij maakt haar jaarrekening bekend volgens hetzelfde schema als de grote verenigingen, verkort of volledig, (op de griffie van de rechtbank van koophandel) gedurende ten minste drie opeenvolgende boekjaren.
In geval het gebruik van een boekhoudprogramma met dubbel boekhouden niet gepaard gaat met de toepassing van het geheel van de boekhoudkundige verplichtingen van de grote verenigingen – wat de kleine vereniging vrijwillig kiest – mag men beweren dat het eerder gaat om beter te doen op het vlak van inschrijven dan de bepaling van artikel 17 § 2 van de Vzw-wet voorschrijft en wat het Koninklijk Besluit betreffende de boekhouding van de kleine verenigingen oplegt. Het opstellen en openbaar maken van de jaarrekening volgens het schema van de kleine verenigingen beantwoordt volledig aan het door de wetgever gewilde voorschrift van transparantie. Wat vooraf gaat is een pragmatische interpretatie van het geheel van de bepalingen van het KB betreffende de vereenvoudigde boekhouding van de kleine verenigingen.
Maar op welk ogenblik wordt de kleine vereniging vermoed zich te onderwerpen aan de boekhoudkundige verplichtingen van de grote verenigingen ? Sommige beweren (op seminaries of in geschriften) dat eens de kleine vereniging haar boekhouding op computer voert door middel van een programma dat het dubbel boekhouden gebruikt, deze vereniging zich daardoor onderwerpt aan de boekhoudkundige verplichtingen van de grote verenigingen. Wij zijn van oordeel dat deze mening moet worden genuanceerd en een onderscheid moet worden gemaakt. De kleine vereniging is gehouden haar financiële mutaties in te schrijven in een dagboek, waarvan het model niet meer als minimum geldt. Zij moet verder een jaarrekening opstellen en openbaar maken volgens een minimummodel dat een staat van ontvangsten en uitgaven omvat alsook een staat van het vermogen. Niets kan de kleine vereniging beletten haar financiële mutaties te registreren met behulp van een aangepast computer-
Michel VANDER LINDEN Erebedrijfsrevisor
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. G erealiseerd
5
–
18
FEBRUARI
in
samen w erking
2007
met
klu w er
–
w w w . klu w er . be
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
224