Westers-Niet-Westers
De Draaiende Derwisjen van Konya (Turkije) vrijdag 28 oktober 2005
Westers-Niet-Westers . Seizoen 2005-2006 Hubei Chime Bells Ensemble (China) woensdag 12 oktober 2005 De Draaiende Derwisjen van Konya (Turkije) vrijdag 28 oktober 2005 Monâjât Yulchieva en ensemble (Oezbekistan) dinsdag 15 november 2005 King’s Singers & Sarband zaterdag 11 maart 2006 Gerardo Núñez Kwintet (Spanje) dinsdag 18 april 2006 Goran Bregovic Orkest voor Bruiloften en Begrafenissen zaterdag 29 april 2006
De Draaiende Derwisjen van Konya (Turkije) Samâ’, dans der Mevlevi
begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 20.35 uur einde omstreeks 21.30 uur
zang
inleiding door Abdulwahid van Bommel . 19.15 uur . Kleine Zaal teksten programmaboekje Abdulwahid van Bommel coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Godefroit
instrumentale begeleiding
Gelieve uw GSM uit te schakelen! ism. Sfinks
Mehmet Emin Karatas Bekir Buyukbas Tevfik Soyata Fahrettin Acar Orhan Eryilmaz Savas Ozkok dans
Kamil Unal Taha Sitki Calisir Celalettin Berberoglu Hakan Varol
Foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes tour manager Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO’s at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag
Erdal Kurttas artistiek directeur
Ahmed Calisir een productie van
Turquoise Production
© Turquoise Production
© Turquoise Production
MEVLANA Mawlâna Djalâluddin Rumi (Djalâluddin Balkhi)
Ook op dit moment van de geschiedenis die het westen met de islam heeft, is Roemi of Maulana (Mevlana), zoals hij door de Turken wordt genoemd, de meest geciteerde, vertaalde en nageleefde soefimeester van de moslimwereld. Lange tijd hebben westerse zoekers naar de spiritualiteit van de islam gezocht en naar voor hen herkenbare uitingen. Spontane expressie van muziek, dans en dichtkunst, die de kern van het geestelijk leven van de moslims zou weergeven. Op dat gebied waren het vooral de ‘Draaiende Derwisjen’ die voor oog en oor het meest te bieden hadden. Djalâluddin werd geboren in 1207 in Balkh, Khorasan. Zijn vader Bahâ'uddin Walad woonde in Wachsj. Deze was een 'alim, prediker, met neigingen tot de mystiek. Een onafhankelijke geest die voortdurend in discussie was met een aantal invloedrijke tijdgenoten. Het gebied waar hij woonde kwam steeds in een ander rijk te liggen omdat er door verschillende vorstenhuizen expansiestrijd werd gevoerd. Chwarizmshah veroverde het gebied kort na de geboorte van Djalâluddin. De familie vertrok naar Samarqand. In het latere werk van Roemi is zijn vroege jeugd een bron van herinneringen aan spirituele armoede (faqr). Zoals lichamelijke honger leidt tot het zoeken van voedsel leidt spirituele honger tot het zoeken van geestelijk voedsel. Daarom staat Chwarizm voor dat begrip: de kwaliteit van het hart van de zoeker. Van Samarqand zijn de ouders van Djalâluddin naar het westen getrokken. In ieder geval hebben zij steeds de culturele centra van de toenmalige moslimwereld opgezocht. Ook heeft Djalâluddins vader in die tijd de bedevaart naar Mekka verricht. Vervolgens verbleef hij enige tijd in Sjaam, Damascus; in Erzincan, Noord-Oost Anatolië en streek neer in Laranda. Hier stierf
Djalâluddins moeder, Mu'mine Chatun. Vanwege de grenzen waarbinnen hij is geboren, moeten we nu misschien zeggen dat hij de Afghaanse nationaliteit had. Maar hij behoorde tot een migrantengroepering uit Oezbekistan, dus eigenlijk was hij een Oezbeekse Turk. Vanwege de Perzische taal die hij op unieke wijze gebruikte, onder andere in zijn epische gedicht de ‘Mathnawi-i Ma'nawi’, wat zoiets betekent als: ‘De coupletten van de lofdicht der innerlijke betekenis’, moeten we misschien zeggen dat hij een Pers was. Hierbij komt nog dat zijn moeders familie Arabisch was, waardoor alle moslimvolken in hem zijn vertegenwoordigd. En het verklaart ook dat het zo internationaal is wat hij later aan de wereld te zeggen zou hebben. Hij spreekt namelijk een grenzeloze taal, de taal der liefde. We weten niet of Roemi’s vader de mongolenstorm voelde aankomen, maar kort na zijn reis werd het gebied door hen veroverd en in 1258 werd Baghdad verwoest. Het gebied van de islam lag tijdens Roemi’s leven voortdurend tussen twee vuren. Aan de ene kant de expansiedrang van de tot bewustzijn komende MiddenAziatische volken, zoals de mongolen. Aan de andere kant de kruisvaarders - die eerst alleen kwamen om het heilige land te ‘heroveren’, maar zich later ook in andere delen van het MiddenOosten vestigden. Net als eeuwen later in de zuidelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie, doken de leden van de tarieqa’s of spirituele ordes onder. Hun interpretatie van de leer betekende vaak het overleven van het geloof zelf. Djalâluddin trouwde vrij jong, op achttienjarige leeftijd. Het gezin vestigde zich uiteindelijk in Konya, de toenmalige hoofdstad van het Seldjoekenrijk. De sultan hield van kunsten en wetenschappen en was beschermheer van de talrijke vluchtelingen uit Chorasan. Roemi’s vader, Baha'uddin, ging op tachtigjarige leeftijd nog les geven, maar stierf in 1231. Zijn zoon nam zijn taak over. Djalâluddin was gedurende zijn zeer mobiele jeugd een briljant student geweest. Zijn studie gecombineerd met alle indrukken die hij tijdens al hun reizen en in de
verschillende verblijfplaatsen had opgedaan, zullen hem later op zowel theoretisch gebied als op het terrein van levenservaring tot een ideale leermeester doen uitgroeien. Tot begin veer tiger jaren van de dertiende eeuw is er bij Djalâluddin geen echte belangstelling voor mystieke leer of devotie en leefde hij als een leraar in de klassieke vakken van de islamitische wetenschappen. Zijn kennis en discipline in de mystiek droeg hij niet uit, hij beschouwde het als iets persoonlijks. Het moment dat zijn hele leven zou veranderen brak aan in 1244. Er zijn verschillende verhalen over, maar een van de betrouwbaarste lijkt deze. Van zijn madrassa naar huis lopend komt Djalâluddin Roemi een nogal zonderlinge zwerver - een derwisj - tegen die hem zonder plichtplegingen vraagt:, “Wie is groter? Mohammed de profeet, of Aboyazid al-Bistamî, de Perzische mysticus?” Djalâluddi Roemi antwoordt zonder aarzelen: “Mohammed was onvergelijkbaar groter - de grootste der profeten en heiligen!” “Hoe is het dan mogelijk”, vraagt de zwerver prompt, “dat Mohammed heeft gezegd: Mâ 'arafnâka haqqa ma'rifatika, wij kennen u niet met de kennis die u toekomt! Terwijl Aboyazid in zijn mystieke vervoering verklaarde: Soebhânî! Mâ a’zama sjânî : Glorie zij mij! Hoe groot is mijn spirituele majesteit!” Toen hij dit hoorde viel Roemi flauw. Toen hij weer bijkwam nam hij de vragensteller mee naar huis waar beiden zich opsloten en in spirituele communie bij elkaar verbleven. Niet iedereen begrijpt of wil begrijpen wat hier gebeurde. Het is buitengewoon opmerkelijk dat een universitair docent, die zich op dat moment tussen een aantal van zijn studenten bevond, zich zo kwetsbaar opstelde. Het type ‘meester’ in het Midden-Oosten heeft een status op te houden en zal meteen met bewijsstukken komen om zijn gelijk te onderbouwen. De woorden van de zwerver moeten dus een overtuigingskracht hebben gehad die verder ging dan de woorden zelf. Over de indringendheid van ‘het woord’ en de manier waarop dat iemand kan ‘treffen’ en ‘vellen’ zijn vooral in de tasawwoef,
in de moslimmystiek, veel analyses en anekdotes te vinden. Bij Djalâluddin Roemi moet al jaren een vraag hebben geleefd over de innerlijke betekenis waarop hij hier en nu antwoord kreeg. Uit deze korte conversatie - hoe betekenisvol ook - is niet op te maken dat de zwerver een groot spiritueel leraar zou kunnen zijn. Toch trekt iemand als Roemi zich terug uit zijn universitaire leven en sluit zich op in zijn huis met deze persoon die later Sjams at-Tabrizî wordt genoemd. Sjams en Roemi De extase die beiden weken en maanden hebben beleefd, heeft verschillende oude vormen van hun leven getranscendeerd. Dat wil zeggen ontmaskerd, bevrijd, opgeheven in een aan gene zijde van de bekende wereld liggende toestand. Ze worden naamloos, alles omvattend, universeel. Hoe zouden ze nog de grenzen van de individualiteit kunnen aanvaarden? De ziel verliest in God haar naam, zoals de rivier die in de zee stroomt. Hoe moeten we deze onstuimige liefde van Roemi voor Sjams begrijpen? Het bestaat uit een groot verlangen dat Roemi al in zich heeft, maar toch lijkt het ook vreemd en vervreemdend te werken. Van deze bijzondere eenwording, die in hun omgeving zoveel afgunst opriep en die volgens de overlevering uiteindelijk zelfs Sjams at-Tabriz het leven zal kosten, zijn twee aspecten de moeite waard om naar boven te halen. De rol van Sjams als muze in het leven van Roemi en de verhouding van moersjied en moeried, tussen Sjams en Roemi. Om met dit laatste te beginnen: wat is het dat een mens in een ander mens een meester doet herkennen? Roemi zegt: “ik was rauw, ben gerijpt en verbrand”. Hij noemt het in zijn Diwân Sjams at-Tabriz: liefde. Misschien een te gemakkelijk woord, maar niet zoals hij het verduidelijkt:
Dit is liefde: hemelwaarts te vliegen, In elke ademtocht honderd sluiers te verscheuren, Bij de eerste inademing de ademhaling te stoppen, Bij de laatste stap zonder voet te gaan, Deze wereld als onzichtbaar te beschouwen, Je eigen ‘zien’ niet meer te zien. Ik zei: ‘O, hart! Moge je gezegend worden Door in de kring der minnaars opgenomen te worden Om van daaruit alles te observeren, En in je diepste innerlijk binnen te dringen. O, ziel! Waar vandaan komt die adem naar je toe? O, hart! Waar komt dat kloppen vandaan?
Samâ’ Er zijn wel woorden om een emotie te beschrijven maar die woorden roepen die emotie niet op. Hoe overbruggen we het onuitspreekbare omdat we het willen delen? Deze vraag speelde vooral kort na Roemi’s dood: hoe kunnen we de boodschap van liefde en tolerantie levend houden? De tekst van de Mathnawî was zo populair dat zelfs hindoes hem citeerden. Het centrum van de orde der Mevlevî’s, die na Roemi’s overlijden ontstond, is steeds in Konya gevestigd geweest. De geestelijk leiders werden Molla Hunkâr of Tsjelebi genoemd. Roemi’s woorden zijn vooral in de Perzisch en Turks sprekende wereld gaan leven. De vraag hoe we deze geestelijk inspiratie met zoveel mogelijk mensen kunnen delen, beantwoordde men vanuit de orde met de zogenoemde samâ’. Dit betekent eigenlijk luisteren naar de klank (van de rietfluit). Maar technisch is het de benaming geworden van de ceremonie van de draaiende derwisjen. Opvallend is de kleding van de derwisjen. Het meeste van wat zij dragen heeft een symbolische betekenis. De derwisjen dragen een tennure, dat is de rok die uitwaaiert als zij om hun as draaien; een destegül, een jasje met lange mouwen, een gordel en een khirqa, een zwarte mantel die wordt afgelegd wanneer
de dans begint. Het hoofd wordt bedekt met een külah, of vilten hoge muts, waar soms een tulband omheen is gewikkeld. Deze wordt ook wel sikke genoemd en staat symbool voor de grafsteen waar we eens onder komen te liggen. Zoals de zwarte mantel die ze afleggen als het ware de zwarte aarde is die ze afschudden om uit hun graven weer tot leven te komen.
© Turquoise Production
De ceremoniële samâ’ dient volgens strikte regels te verlopen. Wat op de hele dansvloer wordt uitgebeeld is de kosmos en alles wat daarin beweegt. De spirituele meester staat in een hoek van de dansvloer en de derwisjen passeren hem en leggen hun hoofd op zijn schouder of kussen zijn hand, en ontvangen symbolisch toestemming om aan de grote kosmische dans deel te nemen. Zij dansen dan zowel cirkelend om hun as - draaiend op hun rechtervoet met toenemende snelheid - maar ook volgens een bepaald patroon zoals de planeten en de sterren. Wanneer wordt geobserveerd dat de extase iemand teveel wordt, komt op een teken van de meester een andere danser hem tot de werkelijkheid terug brengen. De begeleidende muziek bestaat meestal uit een lofdicht op de profeet Mohammed, dat aan Roemi zelf wordt toegeschreven en andere liederen en gedichten die aanleiding geven tot spiritueel enthousiasme.
Beginfragment uit de ‘Mathnawi’ van Rumi vertaling A. van Bommel
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle, luister naar de fluisteringen van het riet, luister hoe het weeklaagt over de scheiding, losgesneden van mijn bed van riet roert mijn treurzang de mens als een wijding. Zoekend naar begrip; een luisterend hart voor mijn verlangen, óók door de pijn van afscheid en verlatenheid gewond. Ieder mens, door de afstand tot zijn oorsprong bevangen, verlangt terug naar de tijd die hem daarmee verbond. Ik zong mijn lied van verlangen en klagen voor alle rangen en standen, de slechten en de goeden. Bewust of onbewust stelden zij in mijn gezelschap behagen. Allen vonden in mij terug wat zij al in zichzelf bevroedden. Mijn geheim bevindt zich niet ver van mijn tranenklacht, geest en lichaam kunnen zich niet voor elkaar verbergen. Welk oog heeft het licht om dat te zien, welk oor om dat te horen de kracht? De geest te zien kunnen wij van niemand vergen. Geen wind maar vuur is het geluid van het riet. Eenieder die dat vuur niet heeft zal horen: verdwijn! Het is het vuur van de liefde in het riet, het is de hartstocht van de liefde in de wijn. De rietfluit blijft trouw aan de vriend die moest scheiden van zijn intiemste Vriend. Zijn verheven sluiers verscheuren de sluier die tot eenwording dient. Wie heeft zoiets als de rietfluit gehoord;
zowel verslavend als ontwennend, zowel vertrouwd als hopeloos verlangend. Het riet spreekt van de weg van bloed en traan, vertelt van een goddelijk liefdesverhaal als dat van Madjnoen. Wat de tong spreekt wordt slechts door het oor verstaan. De zin van dit alles wordt slechts toevertrouwd aan wie de zintuigen voorbij is. Onze van melancholie vervulde dagen komen maar niet tot een einde. Het leven gaat zo snel voorbij: laat het los. Wat stelt het voor? O! Wanneer U maar blijft bestaan, want geen is zo zuiver als U! Een vis is in het water in zijn element, maar zijn dorst wordt nooit gelest. Wie niet krijgt wat hij nodig heeft om te groeien, vallen de dagen lang. Kunnen wij die onbezonnen zijn, met rijpheid boeien? Het onuitspreekbare blijft onuitspreekbaar ben ik bang. En met u de vrede…