FFP 08-02
COMMISSIE VAN TOEZICHT FEDERATIE VAN FINANCIËLE PLANNERS
BINDEND ADVIES Inzake de klacht van mevrouw [X] wonende te [K], hierna te noemen Klaagster, tegen de heer [Y] FFP, kantoorhoudende te [L], hierna te noemen FFP-er.
1.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De Commissie van Toezicht FFP heeft kennis genomen van de klacht zoals vervat in Klaagsters brieven d.d. 19 mei 2008 en 9 september 2008, en van het verweerschrift van de FFP-er d.d. 20 oktober 2008. Beide partijen hebben bijlagen overgelegd. De Commissie heeft Klaagster en de FFP-er gehoord in haar zitting van 13 januari 2009. De Commissie heeft vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor het in behandeling nemen van de klacht als omschreven in het Reglement Commissie van Toezicht, is voldaan. Klaagster heeft schriftelijk verklaard dat zij de beslissing van deze Commissie als bindend aanvaardt, en de FFP-er is tot hetzelfde gehouden op grond van de reglementering van de FFP.
1
FFP 08-02
2.
INHOUD VAN DE KLACHT
In haar beiden brieven schrijft Klaagster ondermeer het volgende: Zij heeft de FFP-er ingeschakeld als haar persoonlijk adviseur in een mediationproces waarbij de gehele relatie met haar levenspartner moest worden ontbonden. Partijen hadden onroerend goed en een vennootschap onder firma. Klaagster had ook een zelfstandig beroep. Per aanvang 2006 is het onroerend goed getaxeerd op 485.000 euro, tegen 410.000 euro in het verleden. Klaagster heeft zonder de partner aan de ontwikkeling van het perceel gewerkt, stelt zij. Er zijn problemen ontstaan over afwikkeling bij de notaris. Haar ex-partner was een overbruggingskrediet aangegaan op het gezamenlijk perceel zonder eensluidend verzoek. De notaris verwees haar terug naar de FFPer om alsnog tot een eensluidend verzoek tot uitbetaling van uitkoopbedragen te komen, hetgeen niet is gelukt. Klaagster is uit een bespreking weggelopen. De FFP-er en haar ex-man gingen rustig verder in hun dwaling, aldus Klaagster. Klaagster verwijt de FFP-er gebrek aan inzicht en overzicht waar het haar belangen betreft. Zij werd gemanoeuvreerd in een afgedwongen akkoord. Nu moet zij een eigen advocaat inschakelen terzake van de vermogensverdeling in volgens het door haar wel ondertekende convenant. De FFP-er gaat voorbij aan haar belangen. Zij moet 450 euro hypotheekrente per maand betalen terwijl de notaris slechts 1,5% creditrente geeft. Zij krijgt geen toegang tot haar eigen geldmiddelen door obstructie en manipulatie van expartner/werkgever. Zij heeft niet nader genoemde advocaatkosten. Rechtsbijstandsverzekering dekt dit niet. De einddeclaratie van de FFP-er aan haarzelf en de ex-partner bedroeg voor haar deel EUR 892,08, die zij niet wil betalen. Klaagster wil schadevergoeding en een disciplinaire maatregel, maar na twee
2
FFP 08-02
jaar mediation en vele andere gebeurtenissen kan zij niet de door de Commissie gevraagde bewijsstukken overleggen, zo zegt zij.
3.
INHOUD VAN HET VERWEER
De FFP-er stuurt als bijlagen bij het verweer kopieën van stukken uit 2005 en 2006 waaruit blijkt dat hij als persoonlijk adviseur van Klaagster heeft opgetreden. Hieruit blijkt dat de FFP-er Klaagster langdurig en op meerdere fronten heeft bijgestaan naar wederzijdse tevredenheid. Na de verkoop van een deel van het onroerend goed van Klaagster en haar ex-man in maart 2008 bereikten partijen op 23 april 2008 een akkoord wat betreft de verdeling van het saldo. Hierna heeft Klaagster het vertrouwen in de FFP-er als adviseur opgezegd en hem onheus bejegend. De FFP-er heeft aan haar bevestigd dat de relatie onder die omstandigheden niet kon worden voortgezet en heeft zijn einddeclaratie bij haar ingediend. Deze is niet betaald. De FFP-er stelt in zijn verweer dat er een adviesrelatie was geweest waarbij hij Klaagster bijstond met financieel en ander advies in het mediation proces wat Klaagster voerde met haar expartner. Tot en met mei 2007 was Klaagster tevreden over de FFPer. Er was immers een fraai eindresultaat in de vorm van een convenant. In maart 2008 werd zijn advies wederom gevraagd met betrekking tot de financiële afrekening tussen partijen. Ook nu werd er, na intensief overleg, een akkoord bereikt. Daarna stelde Klaagster dat er van alles niet deugde en dat zij stelselmatig heeft geprotesteerd. Als dat zo was, had de mediator nimmer kunnen constateren dat er sprake was van overeenstemming. Klaagster heeft immers het convenant ondertekend.
3
FFP 08-02
De FFP-er is van mening dat hij de hoogst mogelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het met zijn cliënten afstemmen waaruit zijn opdracht bestaat. Klaagster diende te begrijpen welke onderdelen de scheiding en deling betrof en wat de gevolgen waren van de afspraken die partijen wilden maken. Ook daarin heeft de FFP-er naar zijn mening met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid gehandeld. Naar de mening van de FFP-er is Klaagster achteraf teleurgesteld over het resultaat van de mediation en richt zij haar boosheid op hem.
4.
MONDELINGE BEHANDELING
Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht op 13 januari 2009 hebben beide partijen hun standpunten nader toegelicht mede aan de hand van vragen van de Commissie. Geen van beiden heeft pleitnotities of nadere stukken overgelegd. Ter zitting zijn verschenen Klaagster en de FFP-er. Klaagster: “U vraagt mij of ik nog wil toelichten waarom ik het gevoel heb dat ik zo slecht behandeld ben door de heer [Y]. Ik zeg niet dat hij me slecht heeft behandeld. Vanaf het moment bij de notaris is alles fout gegaan. Iedereen heeft z’n geld gehad, de banken, behalve ik. Hij heeft dingen samen gedaan met de heer [D], was ik niet bij. Ik ben weggelopen.” De FFP-er: “[D] had de woning verlaten. In de conceptafrekening van de notaris viel mij op dat het overbruggingskrediet al afgelost was. Besprekingen gehad over wie welk deel onroerend goed kreeg, en hoeveel geld. Ik heb
4
FFP 08-02
haar in de jaren ervóór bijgestaan. Dat leidde in 2007 uiteindelijk tot echtscheidingsconvenant. Dat convenant klopte wel. Beide partijen tekenden.” Klaagster: “Dat heb ik alleen getekend vanwege een ander verslag van de heer [Y].” (Wijst op een stuk in haar dossier wat zij niet heeft overgelegd.) De FFP-er: “De geheimhoudingsverplichtingen die bij de mediation horen zijn voor mij wel een probleem, ook voor mevrouw [X]. Mijn opdracht en de mediation door een separate mediator was in 2007 geëindigd. Het geschil gaat daar niet over. Van de notaris kwam toen een concept afrekening toen het onroerend goed was verkocht. Toen is mij gevraagd door de notaris of ik kon bemiddelen/adviseren over afrekening.” De Commissie vraagt naar de betekenis van de door Verweerder overgelegde urenstaat; hoeveel bedraagt zijn vordering thans? De FFP-er: “Mevrouw heeft eerdere declaraties altijd keurig betaald. Nu staat nog open 892,08 euro. De nieuwe zaak begon circa 19 maart 2008.” De Commissie vraag aan de heer [Y]: “Heeft u niet schriftelijk vastgelegd dat u in 2008 op een goed moment voor beide partijen ging optreden, in plaats van alleen voor mevrouw?” De FFP-er: “Tja, daar heeft u wel een punt. Het werd geen mediation. Ging alleen over afrekening notaris. De over- en onderbedeling stonden al in het convenant. Partijen hadden een groot perceel grond. Mevrouw kocht een deel uit de gemeenschap. De rest zou worden verkocht aan een derde. Mevrouw kreeg een deel in goederen en een deel in geld. Het
5
FFP 08-02
overbruggingskrediet is louter door meneer afgesloten. Was privé-zaak van hem.” Klaagster: “Meneer betaalde die rente ook zelf. Ik heb er nooit voor getekend. Dat heeft meneer [D] buiten mij om gedaan. Klopt niets van.” Commissie: “Wat deed dan zo’n pijn voor mevrouw? Wat was haar nadeel?” De FFP-er: “Ik vond het wel een beetje vreemd dat het overbruggingskrediet al bleek te zijn afgelost uit opbrengst onroerend goed. Maar dat is wel verrekend tussen partijen. Dus daar heeft ze geen nadeel van.” Klaagster: “Wèl waar. Ik heb het convenant getekend omdat [Y] zei dat het goed was. En dat deed ik omdat ik uitging van die andere opstelling. En ik wilde er vanaf zijn.” De FFP-er: “Ook het onroerend goed werd natuurlijk in het convenant geregeld. Er zat een aanname in hoeveel een derde zou betalen. Dat de ontwikkeling door mevrouw was gedaan, was ook geregeld. Meneer zou niet meer krijgen dan een bepaald maximum, de meerwaarde ging naar mevrouw. En zo is het later ook gegaan. Tussentijds wilde mevrouw een groter stuk van de grond houden dan eerder gedacht.” Klaagster: “Nee, ik kreeg te weinig want ik had kosten gemaakt voor de ontwikkeling, dat was ongeveer 36.000. Ik heb het met vergunning erop verkocht.” De FFP-er: “Ik heb ook de afrekening goed gecontroleerd. Was concept van notaris. Toen zijn partijen bij mij op kantoor
6
FFP 08-02
geweest. Concept aangepast. 23 april 2008 beide partijen per e-mail aan mij bevestigd dat ze akkoord waren.” Klaagster: “Een afgedwongen akkoord. De heer [Y] zei dat, als ik akkoord ging, ik er daarna niet meer vanaf kon. Toen zei ik tegen de notaris dat ik niet meer akkoord was.” Commissie vraagt aan mevrouw [X]: “Was het u duidelijk dat [Y] in 2008 voor u beiden optrad?” Klaagster: “Nee. Ik had daar niet om gevraagd. Ik zag wel in de mail van 23 april 2008 15:09 dat [Y] aan ons beiden schreef. Ik dacht niet dat [Y] alleen voor mij optrad.” De voorzitter stelt partijen in de gelegenheid als laatste woord nog iets toe te voegen. De FFP-er: “Ik zou graag een uitspraak willen over mijn vordering. Ik heb haar schriftelijk gemaand.” Klaagster heeft geen behoefte aan een slotwoord.
5. BEOORDELING VAN DE KLACHT Nadat de secretaris van de Commissie Klaagster had verzocht haar klaagschrift van 19 mei 2008 nader te verduidelijken, aan te vullen en te voorzien van een duidelijke conclusie en eis, heeft zij een aanvullend klaagschrift ingezonden, gedateerd 9 september 2008. Nadat de FFP-er bij brief van 20 oktober 2008 gemotiveerd verweer had gevoerd en met bijlagen had betoogd hoe zijn relatie met Klaagster was verlopen, heeft een mondelinge
7
FFP 08-02
behandeling plaatsgehad waarbij beide partijen het woord hebben gevoerd en hun standpunten hebben toegelicht. Hoewel de Commissie aldus uitgebreid en zorgvuldig hoor- en wederhoor heeft toegepast zijn partijen er niet in geslaagd exact weer te geven wat hen verdeeld houdt. Klaagster heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de FFP-er haar klacht en vordering niet, althans onvoldoende gesubstantieerd. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de FFP-er jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld, noch dat hij de Gedragscode heeft overtreden. Tijdens de behandeling is gebleken dat Klaagster niet (langer) klaagt over de dienstverlening van de FFP-er in de jaren 2006 en 2007 maar slechts over zijn bemoeienissen in maart en april 2008. Daarmee is dan weer enigszins in strijd dat zij ter zitting leek te willen betogen dat er ook aan het in 2007 onder mediation (door een derde) tot stand gekomen convenant iets (niet nader aangeduid) mankeerde, maar daaraan gaat de Commissie voorbij nu vaststaat dat dat convenant met behulp van diverse professionele dienstverleners na uitgebreide onderhandeling is tot stand gekomen en door Klaagster en haar ex-partner zonder voorbehoud is ondertekend. In de werkzaamheden van de FFP-er in de periode van 2008 heeft de Commissie ook ambtshalve geen tekortkomingen kunnen ontdekken. De specificatie van verrichtingen in de door hem overgelegde urenadministratie roept geen vragen op. Daaraan valt geen aanwijzing te ontlenen dat hij kennelijk onredelijk heeft gedeclareerd of onnodige werkzaamheden heeft gedaan, of anderszins heeft gehandeld in strijd met zijn opdracht of met hetgeen een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur betaamt.
8
FFP 08-02
Daarbij maakt de Commissie de volgende kanttekening. Toen de FFP-er in maart 2008 wederom bij de zaak werd betrokken gebeurde dat niet op concrete instructie van Klaagster, maar op verzoek van de notaris die opdrachtnemer was van Klaagster en haar expartner. Dat werk was dan ook van bemiddelende aard en adviserend naar beide partijen toe. De FFP-er communiceerde daarbij duidelijk met die beide partijen tegelijk en liet hen ook beiden tegelijk antwoorden op door hem gestelde vragen, hetgeen correct was. Niettemin is er een aanwijzing dat de onvrede van Klaagster deels te maken heeft met het feit dat zij zag dat de FFP-er zich ook met haar ex-partner onderhield over de zaak, en dat zij (net als haar wederpartij) een declaratie kreeg hoewel zij zelf geen expliciete opdracht had gegeven. Uit haar verklaring ter zitting blijkt dat zij wel besefte dat de FFP-er voor beide partijen bemiddelde en adviseerde. Bovendien maakte zij pas bezwaar na afloop van de werkzaamheden, nadat definitieve overeenstemming met haar ex-partner bij de notaris was afgeketst. Aldus maakte zij haar klacht kennelijk afhankelijk van het niet bereiken van een voor haar gunstig resultaat, hetgeen de Commissie verwerpt. Wel zou verstandiger zijn geweest indien de FFP-er ook voor de diensten in 2008 vooraf aan beide partijen een duidelijke opdracht had gevraagd. Duidelijke vastlegging van de opdracht kan in veel gevallen latere problemen tussen dienstverlener en cliënt voorkomen. De klacht moet worden afgewezen. De vordering tot kwijtschelding van de declaratie ad EUR 892,08 moet worden afgewezen, evenals andere vorderingen van Klaagster.
6.
DE BESLISSING
9
FFP 08-02
De Commissie van Toezicht wijst de klacht en de vorderingen van Klaagster af. Deze uitspraak is op 28 januari 2009 tot stand gekomen met inachtneming van het Reglement Commissie van Toezicht FFP en is gewezen door Mr C.J.B. Ebeling (voorzitter), Mr F.M.M. Duynstee en Mr W.G. van Nieuwkerk (leden van de Commissie) waarbij Mr M.L. Laumen als secretaris optrad.
10