FFP 04-03
COMMISSIE VAN TOEZICHT FEDERATIE VAN FINANCIËLE PLANNERS BINDEND ADVIES inzake de klacht van de erfgenamen van mevrouw [X] wonende te [L], hierna te noemen Klaagsters, tegen de heer [Y], kantoorhoudende te [Z], hierna te noemen Verweerder.
1.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De Commissie klacht zoals d.d. 2 april van [Y] d.d. overgelegd.
van Toezicht FFP heeft kennis genomen van de vervat in brieven van Klaagsters raadsman Mr [A] 2004 en 27 mei 2004, en van het verweerschrift 29 augustus 2004. Beide partijen hebben bijlagen
De Commissie heeft partijen gehoord in haar zitting van 20 oktober 2004. Op die zitting zijn voor haar verschenen: -
Klaagsters in persoon tezamen met hun raadsman;
-
Verweerder in persoon.
1
FFP 04-03
2.
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht is vervat in de brieven van 2 april en 27 mei 2004 van de raadsman van Klaagsters en houdt het volgende in. a. De moeder van Klaagsters (“de Moeder”), sinds 2000 weduwe, is op 4 maart 2003 overleden. Klaagsters zijn de enige erfgenamen. Verweerder adviseerde de Moeder in de periode 2000-2003 over haar financiële situatie, waaronder haar beleggingen. Verweerder had een vertrouwensband met de Moeder en communiceerde niet met de dochters over de adviezen die hij aan de Moeder gaf. b. Op advies van Verweerder heeft de Moeder op 22 januari 2002 50.000 euro geleend aan [B] B.V. Op 12 april 2002 is deze vennootschap failliet verklaard. De vordering was oninbaar. Verweerder had 4,5% van de aandelen in [B] B.V. en had in het verleden aan die B.V. NLG 130.000 geleend. [B] kwam al enige tijd voor het faillissement de betalingsverplichtingen aan Verweerder niet na. Het eigen vermogen was EUR 400.000 à 500.000 negatief en de aandeelhouders stortten niet bij. c. De sub b. genoemde feiten heeft Verweerder voor Klaagsters verborgen gehouden en ook voor de Moeder heeft hij destijds informatie verzwegen teneinde haar tot de betaling van 50.000 euro te bewegen. Hij is ook in het algemeen in gebreke met het verstrekken van administratieve stukken en informatie betreffende de financiële omstandigheden van de Moeder. d. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de belangen van zijn cliënte(n) en heeft de Gedragscode FFP overtreden.
2
FFP 04-03
Klaagsters verzoeken de Commissie van Toezicht om aan Verweerder een boete en (andere) disciplinaire maatregelen op te leggen en een bevel om het verlies van EUR 50.000 aan Klaagsters te vergoeden.
3. INHOUD VAN HET VERWEER 3.1
De stellingen van Verweerder in het verweerschrift zijn als volgt samen te vatten. De Moeder was zelf verantwoordelijk voor haar financiële beslissingen. Moeder handelde soms ook op eigen initiatief en vertelde Verweerder dan pas achteraf wat zij gedaan had. Het contact tussen Verweerder en de Moeder was heel goed. Het is de verantwoordelijkheid van de klant zelf om de afschriften netjes in mapjes te doen. Verweerder bestrijdt dat er pas gegevens zijn verstrekt aan Klaagsters na herhaaldelijk aandringen van de raadsman. Er zijn diverse besprekingen geweest en Verweerder is open geweest. Met betrekking tot [B] stelt Verweerder dat het een groeiende onderneming was. Kenmerk daarvan is dat er voor de financiering van de uitbreiding regelmatig geld nodig is. Na flinke investeringen bleek in oktober/november 2001 dat er liquiditeitsproblemen waren. De heer [K] heeft aanpassingen in de begroting gemaakt waardoor de begroting er goed uit zag. Om in de liquiditeitsbehoefte te voorzien is gesproken met uiteindelijk drie partijen waaronder mevrouw [X]. Verweerder vond het op dat moment een uitstekende beleggingsmogelijkheid. Eind 2001 heeft Verweerder alle informatie met de Moeder besproken en het
3
FFP 04-03
advies neutraal voorgelegd. Verweerder heeft de Moeder alvorens te tekenen, voorgesteld een bezoek te brengen aan het call center in Nijmegen wat vanwege haar buikpijn niet door is gegaan. Verweerder heeft bij [B] een rentevergoeding bedongen van 8% in plaats van 7% voor de Moeder. Verweerder heeft met betrekking tot zijn eigen niet-rendabele beleggingen afgezien van rentebetalingen door [B] vanwege de voortdurende liquiditeits-behoefte. Verweerder heeft het faillissement aangevraagd uitsluitend vanwege een praktische reden: als jurist was hij beter op de hoogte van de procedures. Verweerder heeft vóór de investering niets verzwegen tegenover de Moeder over de financiële situatie van de onderneming. Verweerder stelt niet gehandeld te hebben in strijd met artikelen 4 en 10 van de Gedragscode FFP. Hij heeft het advies naar eer en geweten gegeven, gebaseerd op de gegevens die hij in december 2001 ter beschikking had. Een achtergestelde lening van 50.000 euro met een rentepercentage van 8% vond Verweerder vanuit het perspectief van de klant een redelijk voorstel. Gebaseerd op het vermogen van cliënt van ongeveer 500.000 euro was dit een acceptabele investering. Verweerder heeft geen informatie achtergehouden en geen onjuiste informatie verstrekt. Als Verweerder de kennis die hij in april 2002 had in december 2001 gehad zou hebben, had hij zijn cliënte niet geadviseerd een lening aan [B] te verstrekken.
4
FFP 04-03
Wat betreft de klacht dat Verweerder 100 euro wilde alvorens Klaagsters inzage te geven in het dossier van zijn cliënte stelt Verweerder dat dit bedrag een vergoeding is voor aangifte loonbelasting. De stukken die betrekking hadden op de belastingaangifte wilde Verweerder pas teruggeven na betaling van 100 euro. Dit heet recht van retentie. Volgens Verweerder hebben Klaagsters geen financieel nadeel van 50.000 euro maar van 35.000 euro. De Moeder was geen leek op financieel gebied, zij was intelligent en wilde altijd alles weten. Dit blijkt ook uit het ingevulde cliëntprofiel [H] waarbij ze aangeeft dat ze een ervaren belegger is. Verweerder is verbolgen dat Klaagsters hem van ernstige delicten hebben beschuldigd, onder meer de dood van hun moeder en het verduisteren van geld, en zij zijn op 17 mei 2004 zonder afspraak zijn kantoor binnengekomen om met geweld het dossier van hun moeder mee te nemen waarbij Verweerders bril is kapot gegaan. De politie moest eraan te pas komen. Enige dagen later hebben Klaagsters aangifte gedaan van mishandeling. Verweerder stelt Klaagsters niet aangeraakt te hebben en gaat ervan uit dat de klacht geseponeerd zal worden. Verweerder verzoekt de Commissie nogmaals, uitspraak te doen in deze klachtzaak, ook ten aanzien van de civiele vordering die Klaagsters tegen hem hebben ingesteld. 3.2
Ter ondersteuning van zijn stellingen heeft Verweerder aan de Commissie een brief overgelegd d.d. 8 oktober van zekere [J] die verklaart dat ook zij in november 2001
5
FFP 04-03
door Verweerder (vergeefs) was benaderd met het verzoek geld te investeren in [B], en dat hij tegenover haar zijn eigen financiële betrokkenheid bij die onderneming had vermeld. Verder heeft Verweerder twee getuigen voorgebracht. Deze hebben ter zitting voor zover relevant als volgt verklaard.
4.
GETUIGEN VOOR VERWEERDER
4.1
Getuigenverklaring [MK], wonende te [N], voorheen directeur van [B] B.V. “We hebben in 2001 inderdaad verlies geleden. [B] was een jong bedrijf, gestart eind ’97 en we zaten in een pand dat niet geschikt was om te professionaliseren. Als callcenter is het zo dat we hebben gezegd we moeten investeren in automatisering en investeren in een professioneel pand waar ook die automatisering uitgevoerd kan worden. Dat is in 2001 gebeurd, dat gaf natuurlijk een hogere last maar we moesten dat doen. We werkten veel voor intermediairbedrijven omdat wij klein waren toen we begonnen en zij ook klein zijn is het zo dat wij hebben gezegd als we de banken en verzekeraars willen gaan bedienen met onze marketingactiviteiten dan horen daar investeringen bij. Die zijn in 2001 gedaan en we hebben ook contacten gehad met een andere klantengroep, maar dat ging nog niet zo voortvarend als we zelf hadden gedacht dus we zijn blijven steken op de klantengroep intermediairs. Dat is een groep geweest die in 2001 behoorlijk in problemen kwam. En de liquiditeiten kwamen daardoor onder druk te staan. De debiteuren betaalden laat en slecht, daarbij kwam dat we een hogere last hadden en
6
FFP 04-03
dat er een stuk verlies is gedraaid. Dat tekende zich af in 2001 en aan het begin van 2001 hebben we die investeringen gedaan. Volgens mij hadden we in 2000 een redelijk break-even resultaat. 2001 verliep niet zo slecht maar we moesten noodgedwongen door de markt een beslissing nemen om op een andere klantengroep over te gaan en daar horen investeringen bij. Dat was gericht op de toekomst om te zorgen dat we vanaf 2002 en verder wel konden bijblijven en een gezond bedrijf konden neerzetten. Er is in begin 2001 iets van 200.000 gulden automatisering aangeschaft. Het was niet in één keer een aanschaf maar het was een leasecontract. We zaten daarvoor bij de Rabobank. Vanaf helft 2001 is ABN AMRO Bank erbij gekomen en die heeft een rekeningcourant-krediet gegeven. Ik heb een persoonlijke borgstelling voor NLG 200.000 getekend en daarna is er nog een keer een extra bedrag aangevraagd als u dat bedoelt. Ja, dus ABN AMRO heeft in augustus 2001 als ik het goed heb, hebben ze dus dat goedgekeurd en we hebben toen ook de prognose moeten neerleggen voor 2002. Ze wisten de situatie en de bank is daar natuurlijk heel strikt in en ze hebben dat goedgekeurd op dat moment en vervolgens is er daarna nog eens een keer een extra aanvulling gevraagd. Daar was ook aflossing van het krediet bij Rabo inbegrepen. Er waren twee zaken, stuk aflossing Rabo en een stuk debiteurenfinanciering. Waarschijnlijk eind 2001 hebben we aanvullende financiering gevraagd omdat we liquiditeit nodig hadden. Mijn persoonlijke borgtocht kon niet meer baten. De aanvraag werd afgewezen. In de kredietcommissie niet goedgekeurd. Voor mij persoonlijk betekent het faillissement ook een enorme financiële aderlating. Tot het laatst toe is ook geprobeerd
7
FFP 04-03
natuurlijk om te zorgen dat we goed door konden gaan, dat is ook altijd de intentie geweest. Ik betaal daar nog steeds aan terug. Om te zorgen eind 2001 dat we een andere klantengroep konden aanboren is het bedrijf X betrokken bij [B]. Dat zijn twee ex-directeuren van Y. Y is een van de grootste callcenters van Europa, een beursgenoteerd bedrijf en zij hebben als participatie-maatschappij geparticipeerd in [B] om een stuk liquiditeit te krijgen maar ook daarnaast om een nieuwe klantengroep aan te boren.” De Commissie vraagt naar problemen in de directie van [B]. De getuige antwoordt daar niet rechtstreeks duidelijk op en vertelt over betalingsproblemen. De heer [K]: “Wij hebben geen verweer gevoerd tegen het faillissement. Omdat het inmiddels zover was dat de uitzendbureau’s niet meer wilden leveren aan ons dus we hebben tot het laatst toe geprobeerd om dat te houden maar als je geen mensen meer hebt, dan krijg je het werk helemaal niet meer verkocht en stopt de hele omzetstroom. Plus de KPN, twee belangrijke factoren in een callcenter zijn de telefoonkosten en personeelskosten. Voor beiden was de druk te hoog geworden en ze hadden zoiets van we kunnen niet meer leveren tenzij er iets betaald gaat worden. Nou, we hebben natuurlijk daar een hoop aan proberen te doen en 12 april was uiteindelijk de datum waarop is besloten dat het zo niet langer kon omdat je dan alleen maar meer schuld creëert en niet meer kan terugbetalen. Het is niet reëel meer om dan nog een doorstart te maken. Mijn collega-directeur, mevrouw [N] heeft nog even geprobeerd verweer te voeren tegen het faillissement. Ja, de relaties binnen de directie waren al
8
FFP 04-03
geruime tijd slecht. Beide personen komen onder hele hoge druk te staan en je bent er natuurlijk al een aantal jaren mee bezig samen en je komt onder hele grote druk te staan omdat er een crediteurendruk op je rust en mensen die bij je werken en dat leidde op een gegeven moment tot spanningen en een verschil in inzicht maar dat is vooral in het laatste gedeelte van het verhaal geweest. Zeg maar maart en begin april waarin het echt, ja niet goed meer ging die samenwerking. Begin 2001, dat heb ik net eigenlijk verteld, is er een telefoonserver inderdaad gekocht en dat kwam omdat wij wilden naar die andere klantengroep en die eisten dat eigenlijk van ons. We waren bezig met enkelvoudige lijnen te bellen, reguliere telefoons en een klant als Ohra zegt we willen alleen verder met jullie gaan als jullie gaan investeren in telefonie want het kost ons geld als jullie met enkelvoudige lijnen bellen. Nadat de eerste betaling was gedaan is afgesproken dat we een leaseconstructie zouden aangaan. Ja, die lening van 130.000 gulden van Verweerder was ook achtergesteld. Volgens mij was het hetzelfde contract wat aangepast is. Alles ligt bij de curator. Nee, ook ik had er veel geld in en weinig salaris eruit, minimaal. Mijn ouders hebben ook nog 100.000 gulden gestort. Met z’n allen hebben we gezegd geen rente betalen, minimale kosten om te zorgen dat we gezond gaan worden, door kunnen gaan. Verweerder heeft zijn geld ook niet teruggekregen. Maandelijks en tussendoor had ik contact met Verweerder tussen december 2001 en datum faillissement. En de financiële cijfers daar was mijn compagnon verantwoordelijk voor en dat werd maandelijks gepresenteerd aan het eind van de maand en daar hadden we wat meer moeite mee om dat te presenteren in het laatste kwartaal, zeg maar begin april 2002 omdat de accountant
9
FFP 04-03
ook z’n werk niet meer zo snel deed. Omdat de rekening niet betaald werd. Ja, wat is slecht. Er was natuurlijk een negatief eigen vermogen van 100.000. En januari, februari, maart is daarbij gekomen, tot 400.000 euro.” 4.2
Getuigenverklaring [RK], wonende te [A] “De begroting van 2002 is tot stand gekomen op basis van de kosten en de opbrengstenkant. De opbrengstenkant met name de onderbouwing die daar achter zit van alle klanten die er op dat moment waren, de klanten en dat was een goed onderbouwde begroting wat betreft de opbrengstenkant met analyses van kansen. Dat was een begroting die in eerste instantie is opgesteld door de directie. Ik was aandeelhouder, 4,5%. Ik ben niet financieel geschoold. En ik had 100.000 gulden geleend. In december op de algemene aandeelhoudersvergadering is die begroting besproken. Een begroting waar wij allemaal achter stonden, waar we een goed gevoel bij hadden op dat moment. Dat was 12 december 2001. Het was natuurlijk wel een lastig verhaal, maar we hadden er vertrouwen in en de liquiditeitspositie gaf wel aan dat we nog wel een bedrag nodig hadden maar dat we ergens in mei in een situatie zouden komen dat we dat extra bedrag niet meer nodig hadden. Het gaf ons allemaal op dat moment een goed gevoel. Er waren een aantal financieringsmogelijkheden, dat was uiteraard de bank dat was halverwege 2001 al veranderd. Er was van bank gewisseld, de andere bank gaf een hoger krediet en dat was een van de redenen natuurlijk om van bank te wisselen. Dus dat was één stukje… Rabo wilde gewoon niet verder gaan. En ABN AMRO Bank is toen benaderd en ook met persoonlijke kredietstellingen van de directieleden is toen de zaak duidelijk veranderd. Dat was één deel van het verhaal maar
10
FFP 04-03
dat was al ergens halverwege 2001 aan de orde. Ik ben daar zelf niet bij geweest. Ik weet niet wat Rabo precies gezegd heeft maar zeker niet: we zeggen het krediet op. Alleen het was een onderneming die sterk aan het groeien was dus er was duidelijk behoefte aan meer kapitaal voor allerlei dingen die gefinancierd moesten worden op dat moment. En nou wat waren de financieringsmogelijkheden op dat moment nog meer? Er waren er eigenlijk twee: de participaties waar men al een tijdje mee aan de gang was… U vraagt of de ABN de ophoging boven het eerste krediet had geweigerd. Nee, zo is het niet gegaan. Er is dus op een bepaald moment, nogmaals halverwege 2001 is er dus een bepaald krediet aangegaan en er is niet nog weer een krediet bijgevraagd. Als u zegt: in september of daaromtrent is een verhoging van het krediet van 2 ton gevraagd en dat is afgewezen, dan zeg ik: O.k., goed. Ik ben hier als aandeelhouder en ik ben dus niet bij alle gesprekken geweest. Dan was er nog een participatiemaatschappij waar gesprekken mee waren en een andere partij dat heette destijds de Combi, dat was een ander bedrijf aangevuld met wat particulieren in de netwerksfeer van de mensen die dat bedrijf vormden. Dat is in december waar we over spreken was dat nog geen afgerond hoofdstuk en dat is trouwens pas in maart formeel tot een einde gekomen die participatiegesprekken. Die andere is eigenlijk doorgegaan in 2002. En dan hebben we nog een derde. De leningen die we probeerden te organiseren, of te regelen bij de netwerken van de aandeelhouders en daar was mevrouw [X] er een van. Dat was de situatie op dat moment. Het geld was uit mijn eigen spaarpot gekomen en ik had geen geld meer om nog een volgende stap te doen. Geen geld meer in de zin dat ik ook moest zorgen voor mijn eigen bestaan. Met de aandeelhouders was afgesproken dat men hun netwerk zou
11
FFP 04-03
benutten om eventuele financiële mogelijkheden te vinden maar dat is dus niet gelukt.”
5.
PARTIJVERKLARINGEN TER ZITTING
Mr [A] zegt dat de kern van het probleem is dat de heer [Y] niet communiceerde en de dochters niet betrok bij het werk dat hij voor de moeder deed. Na het overlijden, tot heden, geeft hij niet alle juiste informatie. Ook in het gesprek met de dochters in maart 2003 zei hij niets over het geld dat verloren was gegaan aan de [B], terwijl die toen al failliet was. Om die 50.000 euro bij elkaar te krijgen heeft hij drie rekeningen van de moeder leeggehaald. Toen had ze zelfs geen liquiditeiten meer om van te leven. Dat had hij nooit mogen doen of adviseren. Het was misbruik van zijn functie. Het ging over een onderneming die in problemen zat. Klaagsters merken op dat hun moeder de overboekingen zelf heeft gedaan via de giro, maar op advies van de heer [Y]. Klaagsters zeggen dat [Y] hun moeder had geadviseerd om meteen al wat schenkingen te doen aan de dochters (Klaagsters). “35.000 van die 50.000 was eigenlijk voor ons bestemd”, zo zeggen zij. “Er is niks van terechtgekomen want die 35.000 ging naar [B]. Onze toelage ging aanvankelijk nog door maar is uiteindelijk in gevaar gekomen.” Verweerder antwoordt op een vraag van de Voorzitter: “Ja, ik onderwerp mij aan de bevoegheid van uw commissie, ook ten aanzien van de civiele vordering, als Klaagsters dat ook doen.” Mr [A] verklaart: “Ja, ook mijn cliënten stemmen daarmee in.”
12
FFP 04-03
Verweerder vervolgt: “Er was wel degelijk communicatie, altijd met de moeder. Zij was heel blij met mij. Ik ben op de crematie geweest. Op 18 maart ben ik gekomen voor een kennismakingsgesprek met de dochters. Op 15 april zou dat een vervolg krijgen maar de dochters zegden af. In het verslag van de bespreking van 13 augustus 2003 staat dat ik zelf heb gezegd dat ik het faillissement had aangevraagd. Ik heb dus niets achtergehouden.” Mr [A]: “Ik verwijt hem dat hij niet communiceerde met de dochters toen moeder nog leefde.” Klaagsters: “Verweerder heeft ook na overlijden van moeder in maart nog gebruik gemaakt van een volmacht, voor facturen die uit het bouwdepot moesten worden betaald. Het gaat er niet om of die betalingen wel of niet moesten geschieden, maar hij had het toch wel aan ons kunnen vragen.” Verweerder: “Er waren wel degelijk genoeg liquiditeiten, onder meer een bankrekening in Duitsland. Die is niet in de opstellingen opgenomen. Na toepassing van de inkeerregeling bleef er meer dan 100.000 euro over in Duitsland. Een van de Klaagsters was ook gemachtigd op de rekening. Ik wist ongeveer na een half jaar (in 2001) van die rekening in Duitsland.” Klaagsters: “Dat is niet waar. Hij wist het pas later.” Verweerder: “Ik had een keer of 5 per jaar contact met de [B]. Mijn bedrijf was ook klant bij hen. Bij [B] werkten veel studenten. Dat vond moeder [X] leuk. Het was haar eigen beslissing om het te doen. Op dat moment vond ik het niet te risicovol want de vooruitzichten waren goed. Mijn eigen lening was ook achtergesteld. Geen conflict of interest want ik heb haar gezegd dat ik er zelf ook in zat. Toen ik het
13
FFP 04-03
faillissement aanvroeg was er inderdaad al 5 kwartalen achterstand op mijn lening. Ik vroeg het faillissement voor hen aan omdat ik jurist ben. Zij konden de salarissen niet meer betalen. Ik deed het niet om pressie uit te oefenen. Ik wist dat ik mijn eigen geld toch niet terugkreeg. 15% van het vermogen in zo’n lening stoppen, paste wel in de risicomix.” Mr [A]: “Uit de verslagen van de curator blijkt dat verhoudingen in de directie al geruime tijd slecht waren.”
de
De beide getuigen worden gehoord. Slotwoord van Verweerder: “Ik heb zelf geen geld aan de affaire verdiend. De dag voor het faillissement heb ik persoonlijk 10.000 euro uit coulance betaald aan moeder [X]. Later nog 5.000 euro.” Slotwoord Mr [A]: “Dat klopt. Ik preciseer de vordering als: 35.000 in plaats van 50.000.”
6.
BEVOEGDHEID EN ONTVANKELIJKHEID
Allereerst dient de Commissie haar bevoegdheid als bindend adviescollege, en de ontvankelijkheid van Klaagsters te onderzoeken. Klaagsters hebben schriftelijk verklaard, de beslissing van deze Commissie op de door hen aanhangig gemaakte klachten en vordering als bindend te zullen aanvaarden. Verweerder was ten
14
FFP 04-03
tijde van de feiten waarop deze procedure betrekking heeft FFP-geregistreerd financieel planner en als zodanig onderworpen aan de rechtsmacht van de Commissie van Toezicht FFP in tuchtklachten en civiele geschillen. Verweerder heeft zich bij brieven van 11 juni en 16 juli 2004 op het standpunt gesteld dat Klaagsters niet ontvankelijk zijn, vooral omdat Verweerder zelf thans niet meer voorkomt in het FFP-register en voorts omdat de gelaakte feiten meer dan twee jaren geleden hebben plaatsgehad. Bij brief van 11 augustus 2004 heeft hij deze stellingen teruggetrokken en schriftelijk verklaard dat hij evenzeer als Klaagsters de beslissing van de Commissie als bindend zal aanvaarden. Dit heeft hij herhaald in zijn verweerschrift van 29 augustus 2004 en op 20 oktober 2004 mondeling ter zitting nogmaals. De Commissie van Toezicht FFP is derhalve bevoegd om op eenparig verzoek van partijen het tussen hen bestaande geschil, met inbegrip van de tuchtklacht, bij wege van bindend advies te beslechten op de wijze voorzien in, en onder toepasselijkheid van het Reglement Commissie van Toezicht FFP. De Commissie heeft vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor het in behandeling nemen van de klacht als omschreven in het Reglement Commissie van Toezicht, is voldaan.
7.
DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
Uit de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen zijn de volgende feiten komen vast te staan. 7.1
Verweerder is FFP-gecertificeerd financieel planner geweest van 16 oktober 1997 tot 29 september 2003. In de periode
15
FFP 04-03
dat de moeder van Klaagsters zijn cliënte was, was hij onderworpen aan de Gedragscode FFP. 7.2
De onderdelen van de klacht bovenvermeld sub 2c. zijn betwist en zijn niet vast komen te staan ook omdat zij tegenover Verweerders gemotiveerde betwisting niet zijn gehandhaafd althans niet aannemelijk gemaakt. Voor zover wordt geklaagd dat Verweerder betaling van 100 euro administratieve kosten of honorarium vraagt alvorens bepaalde stukken af te geven die hij uit hoofde van zijn opdracht onder zich heeft, moet dat worden verworpen aangezien dat ook voor financiële planners in beginsel een begrijpelijke, zakelijke stellingname is. Ook wordt verworpen de ter zitting genoemde klacht dat Verweerder tijdens zijn werkzaamheden voor de Moeder, dus toen zijn opdrachtgeefster in leven was, ook informatie aan de dochters had moeten geven. Die klacht is volstrekt ongegrond. Verweerder zou zelfs klachtwaardig hebben gehandeld als hij wèl naar de dochters had gecommuniceerd over zijn werkzaamheden en de positie van de Moeder. Dat de dochters schenkingen van de Moeder verwachtten, doet daar niets aan af. De onderdelen van de klacht in overweging 2a. en b. (hierboven) zijn genoegzaam vast komen te staan en de Commissie baseert zich bij haar verdere beoordeling mede op die feiten.
7.3
In de periode december 2001, januari - februari 2002 vonden het advies van Verweerder, de beslissing van de Moeder, het tekenen van het leencontract met [B] en de betaling plaats. In die periode was objectief duidelijk – en zeker voor een persoonlijk betrokkene, bovendien financieel deskundige als
16
FFP 04-03
Verweerder – dat die onderneming er slecht voor stond. Het mag zo zijn dat er op dat moment ook weer enkele hoopgevende signalen waren, zoals optimistische directiemededelingen en -begrotingen en interesse van een venture capitalist. Voorts maakten de initiatiefnemers zoals de beide ter zitting gehoorde getuigen een beslist fatsoenlijke en oprechte indruk, ook op de Commissie. Maar daar staat tegenover dat de onderneming door een diep dal was gegaan en waren er ernstige contra-indicaties voor een investeringsbesluit, zoals een zwaar negatief eigen vermogen, strubbelingen met de banken die al persoonlijke borgstelling van de directeur hadden geëist, en een appèl van de directie op bestaande aandeelhouders – waaronder Verweerder – om bij te storten of in hun kennissenkring naar risicodragend vermogen om te zien. Ook had Verweerder op dat moment aan den lijve ervaren dat de vennootschap al geruime tijd niet aan haar renteen aflossingsverplichtingen voldeed. Al begin april van 2002 vroeg Verweerder zelf het faillissement aan omdat in zijn ogen de vennootschap niet meer gered kon worden. Dat risico moet zich dan twee maanden eerder, toen Moeder [X] het geld overmaakte toch in aanleg ook al hebben afgetekend. Verweerder had zijn cliënte niet mogen adviseren om 50.000 euro achtergesteld aan deze onderneming te lenen. Dat geldt nog sterker nu de bedoelde 50.000 euro een aanzienlijk deel (10 à 20%) van het toenmalige vermogen van zijn cliënte beliep. Dat hijzelf 4,5% aandeelhouder was, en zelf al een vordering van NLG 130.000 had, had nog een extra beletsel voor hem moeten zijn. Dat leverde immers een belangentegenstelling op. Op zo’n belangentegenstelling dient elke FFP-geregistreerde zijn cliënt in het algemeen duidelijk te wijzen, terwijl het in veel gevallen zelfs in de weg behoort te staan aan een voorgenomen advies of een
17
FFP 04-03
voorgenomen verkoop van Verweerder dat hij zijn gesteld.
een product. Overigens stelt cliënte wel op de hoogte had
7.4
De Commissie verwerpt de stellingen van Verweerder dat diens propositie niet onzorgvuldig was, de belegging niet te risicovol was, en dat er geen relevante belangentegenstelling was. Anders dan Verweerder, ziet de Commissie in het boven sub 3.2 aangeduide bewijsmateriaal géén ondersteuning van het verweer. Geen van de getuigen kan uit eigen wetenschap iets verklaren omtrent hetgeen tussen Verweerder en de Moeder wel en niet is besproken. Evenmin blijkt uit hun verklaringen dat [B] B.V. eind 2001/begin 2002 objectief gezien een zodanig stabiele, solide en solvabele partij was, dat men daaraan met een gerust hart en zonder substantieel debiteuren-risico geld kon lenen, laat staan zonder zekerheden.
7.5
Verweerder heeft in strijd gehandeld met de zorgvuldigheidsnorm van artikel 3 Gedragscode FFP (voorheen artikel 4). Daarvoor zal aan hem een disciplinaire maatregel worden opgelegd.
7.6
Tussen partijen staat vast dat de Moeder de achtergestelde lening aan [B] heeft verstrekt louter op advies, instigatie en initiatief van Verweerder, en dus als gevolg van diens handelen. Het advies was onzorgvuldig en vormde een toerekenbare tekortkoming van Verweerder jegens de Moeder in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht. De schade, rechtstreeks veroorzaakt door die tekortkoming is gelijk aan het verlies van de investering.
18
FFP 04-03
7.7
Ambtshalve overweegt de Commissie dat zij geen aanleiding ziet om het schadebedrag te verminderen met een percentage risico waaraan de Moeder ook bij andere soorten van beleggingen eventueel had kunnen zijn blootgesteld. Op advies van Verweerder had de Moeder al andere risicodragende beleggingen aangeschaft althans in portefeuille gehouden, te weten in een beleggingsfonds van een verzekeringsmaatschappij dat belegde in aandelen en obligaties. Mede gezien het risicoprofiel van de Moeder in combinatie met haar uitgangspunt dat er in ruime mate moest worden geschonken aan de beide dochters en een of meer kleinkinderen, had voor de hand gelegen dat het bedrag van 50.000 euro risicovrij of risico-arm zou worden belegd, en zeker niet zo extreem risicovol als thans is gebeurd: in twee maanden tijd was het geld geheel verdwenen. Van dit verlies heeft Verweerder 15.000 reeds in 2002 vrijwillig terugbetaald, zoals Klaagsters ter zitting hebben erkend. De resterende directe vermogensschade bedraagt 35.000 euro.
7.8
De Commissie heeft geen aanwijzingen dat de Moeder ten tijde van de investering in [B] de beschikking over haar verstandelijke vermogens had verloren. Daarom mocht van haar worden gevergd dat zij ook zelf enige verantwoordelijkheid droeg om te waken voor haar eigen belangen en eigen schade te voorkomen althans te beperken. Onder meer was zij gehouden het leencontract aandachtig te lezen alvorens het te tekenen, vragen te stellen over hetgeen zij eventueel niet begreep, of de mening te vragen van derden, bijvoorbeeld haar dochters. Het was duidelijk dat zij geen zekerheden kreeg en dat de rente (slechts) 8% was. Ook de Moeder kon zien dat dit een ander soort investering was dan de belegging die zij deed in een huisfonds van een verzekeringsmaatschappij. Door
19
FFP 04-03
blindelings te vertrouwen op (slechts) één adviseur droeg zij medeschuld aan haar schade. De Commissie stelt deze medeschuld in dit geval in redelijkheid en billijkheid vast op 20%. 80% van de schade, overeenkomende met 28.000 euro dient echter door Verweerder te worden gedragen. 7.9
Klaagsters hebben geen aanspraak gemaakt op gederfd rendement, wettelijke rente noch buitengerechtelijke incassokosten. Conform artikel 12 van het Reglement kan de Commissie bepalen dat Verweerder als grotendeels in het ongelijk gestelde partij aan Klaagsters een bijdrage betaalt in de kosten van rechtsbijstand en de Commissie acht daarvoor in dit geval termen aanwezig.
8.
DE BESLISSING De Commissie van Toezicht van de Federatie Financiële Planners: a. legt aan Verweerder een boete op ad EUR 2.500 (tweeduizendenvijfhonderd euro), te betalen aan de FFP; b. bepaalt dat Verweerder binnen twee weken na heden aan Klaagsters zal betalen een bedrag van EUR 28.000 (achtentwintigduizend euro); c. bepaalt dat Verweerder aan Klaagsters een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand zal betalen ad EUR 1.500 (éénduizendenvijfhonderd euro) te vermeerderen met B.T.W.; d. wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is op 24 november 2004 tot stand gekomen met inachtneming van het Reglement Commissie van Toezicht FFP en
20
FFP 04-03
is gewezen door Mr C.J.B. Ebeling (voorzitter), Mr F.M.M. Duynstee en Drs M.V.K. Ramsingh MBA (leden van de Commissie) waarbij Mr M.L. Laumen als secretaris optrad.
C.J.B. Ebeling ______________ M.L. Laumen ______________
21