2002-01 BINDEND ADVIES VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT FEDERATIE VAN FINANCIËLE PLANNERS in de geschilzaak: mevrouw X. FFP tegen de heer Y. FFP
1. Het verloop van de procedure Mevrouw X. FFP (hierna te noemen: Klaagster) heeft zich bij brief van 21 september 2001 met bijlagen gewend tot de Federatie Financiële Planners met een klacht tegen de heer Y. FFP (hierna te noemen: Verweerder). De Commissie heeft het geschil in behandeling genomen. Beide partijen hebben schriftelijk bevestigd dat zij de beslissing van deze Commissie als bindend zullen aanvaarden. Verweerder heeft bij brief van 5 december 2001 met bijlagen schriftelijk verweer gevoerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 1 februari 2002. Ter zitting zijn verschenen mevrouw X. (Klaagster) in persoon en de heer Y. (Verweerder). 2. De klachten Klaagster kwam naar aanleiding van een door haar gegeven lezing in contact met de heer Z., hierna te noemen: de cliënt of klant. Op diens verzoek liet Klaagster offertes uitbrengen voor 11 lijfrentepolissen van 4 verzekeraars die tot uitkering kwamen (oud en nieuw fiscaalregime). Met de klant en zijn echtgenote heeft zij besprekingen gevoerd op kantoor en later bij de klant thuis. Op 4 oktober 2000 heeft de klant alle aanvraag- en overdrachtsformulieren getekend en aan Klaagster opdracht verstrekt om alles onder te brengen bij één verzekeraar op grondslag van effectenbeleggingen. Startdatum 1
uitkeringen: 1 januari 2001. Klaagster was van mening goed geadviseerd te hebben en de zaak goed geregeld te hebben voor de cliënt. Op 11 oktober 2000 zond Klaagster alle stukken naar de oude en de nieuwe maatschappijen en bevestigde alles aan de klant. Op 17 november ontving zij bericht van Verweerder en de klant die haar verzochten om "het offertestadium te beëindigen" en de polissen terug te sturen. Deze laatste lagen al bij de nieuwe maatschappij, zo antwoordde Klaagster. Daarna waren er nog wat schriftelijke en telefonische contacten met cliënt en Verweerder waarbij Verweerder zei dat Klaagster van "zijn" klant af moest blijven. Medio januari 2001 ontving Verzekeraar het verzoek van Interpolis om alle gelden – die evenwel reeds belegd waren – terug te storten. Verzekeraar en Klaagster hebben de cliënt gewezen op de door Verzekeraar en Klaagster zelf gemaakte kosten (met specificatie van haar werkzaamheden). De cliënt en Verweerder hebben daarop niet gereageerd maar tussen de maatschappijen was er contact wat ertoe leidde dat alles teruggedraaid moest worden. De cliënt ging akkoord met inhouding van ruim NLG 2.000 aan kosten door Verzekeraar. Klaagster heeft de cliënt toen een rekening gestuurd ad NLG 4.847 exclusief BTW die ondanks aanmaning nooit betaald is. Klaagster is voornemens de rekening te incasseren bij de klant. Aangezien alles is veroorzaakt door Verweerder vindt Klaagster dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikelen 4 en 5 van de Gedragscode FFP omdat een en ander niet in het belang van de klant was, maar alleen in belang van Verweerder en de bank waar hij werkt. De schade van Klaagster is NLG 7.133 mede door de kosten van een incassobureau. 3. Het verweer Verweerder stelt daar in zijn verweerschrift d.d. 5 december 2001, het volgende tegenover. 2
De cliënt heeft volgens hem van Klaagster geen goed advies gekregen. Dat bleek al meteen daaruit dat hij bij enkele andere maatschappijen betere offertes kreeg. Daaronder was Interpolis die gelieerd is aan de Rabo-organisatie waar Verweerder werkt. Ook bleek uit zijn onderzoek naar de doelstellingen van de klant dat die helemaal niet in effecten wilde beleggen met zijn pensioengelden. Klaagster had zich dus niet in de achtergronden van de cliënt verdiept. Verweerder meent dat het hem volkomen vrij stond om de cliënt te adviseren en bij Interpolis onder te brengen, ook al was die cliënt ook met andere partijen in zee gegaan. De klant had hem vrijwel direct de offertes laten zien van Klaagster maar dat was voor Verweerder geen belemmering. Pas na ontvangst van zijn eigen offertes, bleek Verweerder dat de cliënt bij de andere partij al stukken had getekend. Daar schrok hij van en hij heeft bij fiscalisten en juristen van de bank en van Interpolis advies gevraagd en deze sterkten hem in de opvatting dat hij niets verkeerd deed, met name omdat de klant volgens de deskundigen een eenmaal gesloten polis toch binnen twee weken weer mocht annuleren. Verweerder stelt dat hij zich uitsluitend en voortdurend door de belangen van de cliënt heeft laten leiden en dat die bij hem veel beter af was dan bij Klaagster. Hij geeft daarvan financiële voorbeelden. De kwaliteit van de advisering van Klaagster vindt hij onder de maat, en haar houding ten opzichte van de cliënt nog meer. Hij vindt dat een cliënt in het algemeen nooit met kosten geconfronteerd mag worden en dat Klaagster in dit geval zeker geen recht heeft op betaling door de klant want dat was niet overeengekomen. Als men wèl aanspraak maakt op vergoeding dan moet men dat vooraf schriftelijk aan de klant zeggen. Verweerder verwijst naar artikel 8 Gedragscode FFP, naar de Gedragscode GIDI en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf. Hij vindt het een beschamende 3
vertoning dat Klaagster en Verzekeraar de cliënt onder druk hebben gezet met dreiging van kosten. 4. De zitting Ter zitting zijn de volgende verklaringen afgelegd: Mevrouw X.: "Tijdens mijn lezing waren er mensen van Nationale Nederlanden bij, niet van Verzekeraar. Cliënt zei dat hij verstand had van beleggen en ervaring. Hij wilde het hoogste rendement. Op 29 september vroeg hij om de offertes op twee levens te berekenen (de eerste offertes waren op één leven). Op 29 september heeft de man getekend. Tussen 29 september/11 oktober heeft de vrouw getekend. Voor 17 november hebben wij wel nog contact gehad maar hij zei niet dat het niet meer doorging. Meneer wilde eind december de eerste uitkering ontvangen. De heer Y. zei dat de klant al jaren bij hem in de boeken stond en dat ik daarvan af moest blijven. Heel onplezierig contact. Maart 2001 heb ik tegen Verzekeraar gezegd om het geld dan in hemelsnaam maar terug te sturen naar Interpolis. Het was al belegd en moest weer vrijgemaakt worden. Ik hou vast aan mijn nota aan de cliënt. Op een vraag van uw commissie antwoord ik: ik heb aan het begin van de relatie niets met de klant afgesproken over de kosten van mijn dienstverlening. De berekening van Y. over de Nationale Nederlanden slaat nergens op. Verzekeraar heeft vele jaren ervaring in beleggingslijfrente. In reactie op het verweerschrift van Y. kan ik nog het volgende opmerken. Gidi? Niet relevant voor deze zaak. Niemand had toentertijd van Gidi gehoord. Was niet toepasselijk.
4
De klant had opdracht getekend aan Interpolis, om geld over te maken naar Verzekeraar, en te beleggen. Dus is niet waar wat Y. zegt. Kijkt u maar. (Mevrouw X. legt 2 stukken over. De heer Y. verklaart dat die stukken hem bekend zijn.) De cliënt heeft circa 15 handtekeningen gezet op alle formulieren die daarbij komen kijken. Ik ben een éénmansbedrijf. Een man in loondienst en een freelancer. Ik zit 25 jaar in het vak. Iedere consument weet wel dat wij door de verzekeraars betaald worden. Ik heb er niet met deze cliënt over gesproken. Hij heeft eenzijdig de overeenkomst verbroken. Dat was een overeenkomst tussen klant en maatschappij." De heer Y.: "De koopsompolissen waar dit over gaat waren destijds via onze bank afgesloten. Deze kwamen tot uitkering. Ik zie dat in mijn signaleringssysteem. Ik heb klant benaderd. Klant kwam bij mij met een offerte van Verzekeraar. Ik heb toen ook offertes verzorgd. Pas in een laat stadium kwam ik erachter dat hij al iets getekend had bij mevrouw X. Ik wist niet dat hij iets getekend had. Toen ik dáár achter kwam heb ik client meteen daarop aangesproken. Toen ben ik opnieuw adviesgesprek ingegaan. Toen heb ik aan de juristen gevraagd of ik dat wel mag; die zeiden tegen mij, ja, want binnen twee weken kan hij toch van die polissen van Verzekeraar. Ik heb zorgvuldig steun gezocht bij die adviseurs. Ik mag best offertes doen als ik weet dat iemand anders ook al in die zaak werkt en offertes heeft gedaan. Dat gebeurt wel vaker. Wel degelijk heb ik contact gezocht met mevrouw X. Ja, dat was nadat ik had ontdekt dat de klant al had getekend. Toen ik die offerte van Verzekeraar zag, heb ik niet aan de klant gevraagd hoe hij tegenover mevrouw X. zat. 5
Als een cliënt een opdracht aan Verzekeraar herroept dan mocht het geld niet meer naar Verzekeraar. Het geld mocht dus niet weg bij Interpolis. Fout gemaakt, dus Interpolis moest die ƒ 2.000 extra kosten van de klant wel voor haar rekening nemen. Het was wel scherp ja. Ik heb gezorgd dat het allemaal anders is geregeld dan oorspronkelijk gepland. Goede offertes gevraagd en verkregen, en gezorgd dat Interpolis kosten voor haar rekening nam. Grondig heb ik met de klant besproken of hij dat risico van beleggen wel wenste. Nee dus. Hij heeft een niet al te hoog inkomen. Was kleine ondernemer geweest. Ik hoor in deze discussie te vaak het woord "geld" en te weinig het woord: "klant"." Mevrouw X.: "Dat die offertes van de heer Y. hoger uitkwamen dan de mijne komt door de factor kosten. Daar kan een financieel adviseur zo doorheen prikken." De heer Y.: "U vraagt mij of het billijk is dat mevrouw X. dan voor niets heeft gewerkt en haar kosten zelf moet dragen. Ja, zo gaat dat nou eenmaal. Je bent soms twee dagen bezig met hypotheekoffertes, of dagenlang met het maken van een planning met notarissen en alles. En dan beleggen ze uiteindelijk toch bij een ander. Dan heb je voor niks gewerkt. Nee, ik zie geen reden om schade te vergoeden aan mevrouw X. Ik ben pas met de juristen in de slag gegaan nadat mevrouw X. de hoorn erop had gegooid. Ik vind dat zo onbeschoft." Mevrouw X.: "Dat laatste was pas op 17 november."
6
5. Beoordeling van het geschil Na de partijen te hebben gehoord, en kennis genomen hebbende van de tussen partijen gewisselde stukken en de overige correspondentie voorafgaande aan de indiening van de klacht, komt de Commissie tot de volgende bevindingen. 5.1
Klaagster is zelfstandig beroepsbeoefenaar. Verweerder is in dienst van een bank. De onderhavige procedure valt uiteen in een tuchtklacht en een vordering tot schadevergoeding. Bij haar inleidende brief van 21 september 2001 heeft Klaagster een klacht ingediend tegen Verweerder op grond van handelen in strijd met de Gedragscode FFP. Bij brief van 19 november 2001 heeft zij gepreciseerd dat zij terzake van de door haar als gevolg van het handelen van Verweerder geleden schade een vordering instelt tegen Verweerder. Die schade bedraagt volgens Klaagster NLG 7.133,46.
5.2
De Commissie van Toezicht behandelt eerst de tuchtklacht.
5.3
De Gedragscode bevat weinig normen met betrekking tot de omgang tussen geregistreerde planners onderling en heeft overwegend betrekking op de relatie tussen planner en cliënt en tussen planner en Stichting Federatie Financiële Planners. Tussen planners bestaat concurrentie en deze wordt door de FFP niet beknot of gereguleerd, behalve in zoverre zij bepaalt dat de planner ook in de hevigste concurrentie zich nog steeds primair heeft te richten op het belang van de klant (artikel 4 Gedragscode). Voorts mag hij de klant niet voor zich trachten te winnen door het doen van onjuiste, misleidende mededelingen (artikel 10) en ook niet door het doen van negatieve uitlatingen over een andere geregistreerde planner of diens werk, zelfs niet als die 7
uitlatingen inhoudelijk op waarheid berusten (artikel 11). De regels verbieden niet dat een planner diensten aanbiedt aan een klant die ook al door een andere planner wordt bediend, ook niet als de tweede planner van de werkzaamheden van die eerste planner op de hoogte is. De Commissie neemt aan dat juist is wat Verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, te weten dat zulks in de praktijk geregeld voorkomt en dat de gemiddelde planner dat risico kent. 5.4
Dit gezegd zijnde, is de Commissie niettemin van mening dat Verweerder zich – alle omstandigheden van dit specifieke geval in aanmerking genomen – eerder in verbinding had kunnen en behoren te stellen met Klaagster. Verweerder wist vanaf de aanvang van zijn contact met de cliënt dat Klaagster al tamelijk ver gevorderd was met die cliënt. Met name met het oog op de belangen van de cliënt had voor de hand gelegen dat Verweerder aan de cliënt en/of aan Klaagster zou vragen hoever de werkzaamheden ten aanzien van de lijfrentepolissen al gevorderd waren. Hij zou dan direct hebben geweten dat de cliënt al allerlei opdrachten aan de levensverzekeringsmaatschappij had ondertekend en dat er al een geldstroom op gang kwam (was gekomen) van Interpolis naar Verzekeraar. Door pas weken later contact op te nemen met Klaagster – en wellicht ook doordat hij de cliënt over deze feiten in het beginstadium onvoldoende heeft ondervraagd – is de cliënt aan een risico blootgesteld van extra kosten. Dat risico heeft zich in dezen inderdaad gerealiseerd. Het feit dat de maatschappij Interpolis de cliënt heeft gevrijwaard voor de extra kosten ad NLG 2.000, en deze 8
voor de cliënt heeft vergoed aan Verzekeraar, doet daar niet of nauwelijks aan af, want Verweerder kon dat van te voren niet met zekerheid weten. 5.5
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Verweerder niet zeer prudent is omgegaan met de belangen van Klaagster en de betrokken maatschappijen terwijl niet vast staat dat het belang van de cliënt deze handelwijze vorderde.
5.6
Bij gebreke van concrete regels van de FFP ter regulering van de beschreven intercollegiale gedragingen, is het niet aan deze Commissie om in deze zaak middels een disciplinaire maatregel een norm te stellen met algemene strekking. Er is derhalve geen of onvoldoende grond om aan Verweerder een maatregel op te leggen.
5.7
De Commissie komt dan toe aan Klaagsters vordering tot schadevergoeding.
5.8
Verweerder heeft geen duidelijke FFP-norm overtreden. Een contractuele relatie bestond niet tussen Klaagster en Verweerder, zodat van toerekenbare tekortkoming geen sprake kan zijn. Evenmin kan men zeggen dat Verweerder jegens Klaagster een wettelijke norm heeft geschonden, noch ook dat hij zózeer onzorgvuldig jegens Klaagster heeft gehandeld dat hij daarmee een onrechtmatige daad in de zin van de wet zou hebben gepleegd. Er is dus geen titel waarop de schadeclaim van Klaagster kan worden toegewezen.
5.9
De schade van Klaagster bestaat met name uit gederfde inkomsten. Zij had erop gerekend, van de levensverzekeringmaatschappij een vergoeding te krijgen 9
voor de aangebrachte polissen. Nu die laatste zijn ontbonden althans niet door zijn gegaan, heeft zij van de maatschappij geen vergoeding gekregen. Evenmin heeft zij van de cliënt een vergoeding gekregen. De primaire oorzaak voor dat laatste is, dat zij contractueel met de cliënt niets had geregeld omtrent de honorering van haar werkzaamheden, met name ook niet voor situaties als de onderhavige. Klaagster heeft daarmee het risico genomen dat zij voor niets werkte. Om meer dan één reden kan er bij dit soort werk een kink in de kabel komen vóór de retourprovisie wordt ontvangen. Een planner die dat risico niet wil lopen, staat het vrij om daaromtrent een afspraak met de cliënt te maken, waarbij partijen alles kunnen overeenkomen wat zij willen. Sterker nog, op grond van artikel 8 Gedragscode is elke FFP-geregistreerde planner verplicht om in het eerste stadium van de relatie duidelijkheid aan de klant te geven over de kosten van de dienstverlening. 6. De beslissing De Commissie stelt bij wege van bindend advies vast dat de klacht en de vordering worden afgewezen. Deze beslissing is tot stand gekomen met inachtneming van het Reglement Commissie van Toezicht FFP en is gewezen door Mr C.J.B. Ebeling (voorzitter), W.J.H. Draisma en Mr A.J.M. van Elk (leden van de Commissie) waarbij Mr M.L. Laumen als secretaris optrad, en getekend op ______________ 2002.
C.J.B. Ebeling ______________ M.L. Laumen ______________
10
COMMISSIE VAN TOEZICHT FEDERATIE VAN FINANCIËLE PLANNERS BINDEND ADVIES Inzake de klacht van de heer X wonende te A., hierna te noemen Klager, tegen de heer Y FFP, werkzaam bij YY te R., hierna te noemen Verweerder.
De Commissie van Toezicht FFP heeft kennis genomen van de op 25 april 2002 ontvangen klacht en van de overige door partijen ingezonden stukken. Zij heeft partijen gehoord in haar zitting van 21 juni 2002. Op die zitting zijn voor haar verschenen: -
Klager in persoon
-
Verweerder in persoon.
De Commissie heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het in behandeling nemen van de klacht als omschreven in het Reglement Commissie van Toezicht, is voldaan.
INHOUD VAN DE KLACHT De klacht is vervat in Klagers brief van 25 maart 2002 aan de Federatie Financiële Planners en zijn brief van 22 april 2002 aan deze Commissie. De klacht is als volgt samen te vatten.
11
Klager kende Verweerder reeds omdat die ook de vorige woningfinanciering voor hem had verzorgd, overigens geheel tot genoegen van Klager. Klager heeft begin mei 2000 Verweerder geraadpleegd over een nieuwe hypotheek op een nieuwe woning. Klager had een beleggingspolis op basis van effecten lopen bij F. N.V. waarop hij maandelijks een premie stortte. Op dat moment had hij in totaal NLG 12.500 gestort. Verweerder zei dat die Fpolis afgekoppeld kon worden. Klager heeft aan Verweerder gevraagd hoeveel hij dan terugkreeg waarop Verweerder zei dat Klager dan toch minimaal zijn inleg terug zou krijgen. Maar dat hij het niet precies wist. Dat was voor Klager reden om met Verweerder verder te praten. Verweerder heeft offertes verzorgd, berekeningen gemaakt enz. Klager heeft de hypotheek via YY (het bureau waar Verweerder werkt) afgesloten. Daar zat ook een levensverzekering bij. Tegen eind mei (2001), een week voor oplevering van het huis bleek dat inmiddels het fiscale regiem voor dit soort verzekeringen was gewijzigd. Toen moest Klager een overbruggingslening sluiten. 4 juni 2001 kreeg Klager de sleutel van het huis en wilde hij zijn geld terug gaan halen bij F. Klagers tussenpersoon van de Fpolis zei dat Klager nog maar de helft van zijn gestorte bedragen terugkreeg. Dat vond Klager erg weinig. Zijn tussenpersoon werkte niet erg mee en Klager vroeg Verweerder om hulp. Klager gaf Verweerder machtiging om contact met F. te hebben. Oktober 2001 stuurt de maatschappij Klager een afkoopformulier en Verweerder adviseert Klager desgevraagd om het te ondertekenen. Klager ontving een laag bedrag. Pogingen om nog met Verweerder in contact te komen mislukten. De heer S. van YY zei daarna steeds dat Klager het aan zichzelf te danken had althans zelf verantwoordelijk was, en dat kwetste Klager. Dit alles leidt volgens Klager kennelijk tot de conclusie dat Verweerder hem verkeerd of onbehoorlijk heeft geadviseerd, en Klager verlangt vergoeding van zijn schade. Die schade wordt 12
door hem gesteld op NLG 8.040 zijnde het verschil tussen een bedrag van 5.160 wat hij heeft teruggekregen en zijn "depot" ad 13.200.
INHOUD VAN HET VERWEER Het verweer in Verweersters brief van 21 mei 2002 is als volgt samen te vatten. Verweerder wijst er ter vermijding van misverstand op dat Klager nooit iets heeft hoeven betalen voor de diensten van Verweerder en diens kantoor. Verweerder heeft die diensten niet geleverd in hoedanigheid van FFP-geregistreerde. Die hoedanigheid heeft hij pas sinds 13 september 2000, en de gesprekken met Klager vonden plaats in de periode 25 januari – 22 mei 2000. De hypotheekofferte werd 22 mei 2000 getekend en de notariële akte werd op 15 september 2000 gepasseerd. De data die Klager noemt kloppen niet. Het eerste oriënterende gesprek was niet in mei maar 25 januari 2000. In dat gesprek heeft Verweerder Klagers financiële situatie en wensen geïnventariseerd. Klager wilde maandlastberekeningen hebben voor een nieuw huis bij verschillende koopsommen. Op 7 februari 2000 heeft Verweerder een aantal berekeningen opgesteld en daarna een aantal telefoongesprekken met Verweerder gehad. Op 12 april 2000 meldde Klager dat hij een huis gevonden had. Hij wilde weer berekeningen. Verweerder heeft Klager bezocht. Klager kreeg verschillende scenario's ter keuze. Zelfs een waarin bestaande polissen (zoals die bij F. Leven) niet losgekoppeld zouden worden maar meegingen naar de nieuwe hypotheek. Hij kreeg ook keuze tussen SNS, ING en ABN AMRO en koos de laatste. Daar waren de maandlasten het laagst. Klager wilde de F-polis liever niet voortzetten. Hij betaalde daar NLG 200 p.m., maar wilde zijn maandlasten beperken. 13
Verweerder heeft erop gewezen dat de polis nog verpand was, dus de oude woning eerst verkocht moest worden. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van de afkoopwaarde. Die afkoopwaarde speelde geen rol voor de hypotheekconstructie. Klager vroeg Verweerder, hem te zijner tijd te helpen met stopzetten van die polis. Al op 25 september 2000, dus niet pas vlak voor de oplevering van het huis in juni 2001 kwam het probleem met het premiedepot bij ABN AMRO aan het licht (in verband met de Wet Inkomsten Belasting 2001). Verweerder heeft toen een overbruggingsfinanciering geregeld en is daarvoor naar Klager thuisgereden. Klager kwam ook met allerlei andere verzekerings-, spaar- en beleggingsproblematiek bij Verweerder. Juni 2001 vroeg Klager of Verweerder hem wilde helpen bij afkoop van de F-polis. Klager was daar mee bezig met zijn eigen tussenpersoon maar die gaf een waarde op die veel lager was dan stond op het F. waarde-overzicht d.d. 12 december 2000. Verweerder adviseerde Klager om een afkoopwaardeberekening te verlangen. Die kwam op 5 september 2001. Op 13 september kreeg Klager er nog een; weer met een lagere waarde. Klager zei dat hij het geld nodig had. Dat verbaasde Verweerder want Klager had circa NLG 80.000 overgehouden aan het oude huis en dat hadden de beide partijen een aantal malen besproken. Grote verbouwings- of inrichtingskosten zouden er niet zijn. Klager kocht de polis af. Hij zag het zo dat het hem anders NLG 200 p.m. zou kosten. Verweerder heeft nog geholpen bij een poging om een eerder opgegeven hogere afkoopwaarde te realiseren. Verweerder begrijpt niet hoe bij Klager de indruk is ontstaan dat Verweerder Klagers inleg voor hem terug zou halen. Verweerder kan daarvoor onmogelijk verantwoordelijk worden gesteld. Bovendien zou als "schade" hoogstens kunnen worden 14
aangemerkt: het verschil tussen de lage afkoopwaarde en de waarde in het economisch verkeer. Nadat Klager Verweerder om 7 uur 's ochtends uit bed belde met een serie verwijten heeft Verweerder dat als een klacht aangemerkt en de klachtafhandeling in handen van zijn superieuren gesteld. Verweerder concludeert vordering van Klager.
tot
afwijzing
van
de
klacht
en
de
BEHANDELING TER ZITTING Alvorens partijen het woord voeren, merkt de Voorzitter op dat de Commissie niet bevoegd lijkt om gedragingen van de heer Y te beoordelen die hebben plaatsgehad in de periode vóór 13 september 2001 aangezien hij toen pas bij de FFP is aangesloten. Maar de Commissie is in elk geval graag bereid om de wederzijdse stellingen van partijen aan te horen en de beslissing volgt later schriftelijk. De heer X: "Ik heb niets tegen de persoon van meneer Y. Ik heb eerst geprobeerd alles uit te praten maar dat is niet gelukt. Ik had ook eerst geen eis in willen stellen. Het bureau van de heer Y vond het spijtig zoals het was gelopen. Maar toen zeiden ze steeds: "Tja, u heeft zelf alles ondertekend." Toen dacht ik: als het dan zó zakelijk moet dan stap ik naar de FFP. De brief van 21 mei 2002 van de heer Y is heel, heel punctueel. Mijn commentaar is eigenlijk alleen dat ik mis wat hij bij mij thuis mondeling heeft gezegd over de F-polis. Die polis had ik al vóór de aankoop van mijn eerste woning. Ik betaalde NLG 200 p.m. Er zat toen iets meer dan NLG 15.000 in; ik had NLG 12.500 ingelegd. De restwaarde leek zeer hoog." 15
De heer Y: "In mijn aantekeningen van het begin wordt deze polis al vermeld. Ik kan me voorstellen dat het verwarrend is voor meneer X. Die maatschappij heeft hem de indruk gegeven dat die hoge waarden die zij op de opgaven zetten ook de echte waarde was. Eerst gingen we ervan uit dat die polis gewoon door zou lopen. Toen heb ik weer een aantal berekeningen gemaakt en een lastenoverzicht gepresenteerd. Ik heb alles gebaseerd op de gedachte om de maandlast zo laag mogelijk te laten uitkomen. De maandlast was uiteindelijk alleen rente. Die F-polis viel totaal buiten deze financiering. Hij was er niet voor nodig maar het kon eventueel wel. Ik was afgegaan op waarden die X mij zelf noemde. De vraag is of ik een eventueel verkeerde indruk of verwachting bij X had moeten wegnemen. Hij had de polis ook kunnen voortzetten en koppelen aan een SNS-hypotheek. Dat is besproken. Maar dat gaf een hogere maandlast." De heer X: "Alle contacten liepen tussen mij rechtstreeks met F. en met mijn tussenpersoon W. Als ze me hadden verteld dat ik zo weinig terugkreeg, had ik het nooit gedaan, had ik hem nooit afgekocht. Ik kon hem inderdaad voortzetten bij het nieuwe huis maar ik had geld nodig want ik werd vader van een tweeling. Op een vraag van u antwoord ik: nee, toen dit allemaal speelde was mijn vrouw nog niet eens in verwachting. In die polis had ik zelf bepaald in welke fondsen belegd moest worden." De heer Y: "Dit is kennelijk heel moeilijk om uit vaak bij pensioenen en verzekeringen. waarde hoog was en dat vond ik ook wel dan al een jaar of 5 beleggingswinst opgave heb ik niet zelf gezien."
16
te leggen. X vertelde aannemelijk in moeten
We zien dat mij dat de want er zou zitten. Die
De heer X: "Wel waar." De heer Y: "Ik heb zeker niet gezegd: Je krijgt minimaal je inleg terug." De heer X: "Op 12 april 2000 was het gesprek met de heer Y. Ik ben inderdaad pas in oktober 2001 gaan vragen naar de afkoopwaarde. Dat was het jaar daarop. In de tussentijd heb ik nooit iets gevraagd aan F. of aan tussenpersoon W. over de afkoopwaarde. Ik had in het begin de waardeopgaaf laten zien aan Y. Ik ben afgegaan op wat de heer Y mij zei." De heer Y: "De achtergrond was voor mij de financiële positie van deze cliënt. We hadden wel besproken dat de vrouw misschien niet altijd zou blijven werken. Ze zouden geld over hebben uit de overwaarde van hun huis. Ik heb nooit geweten dat het geld van deze polis belangrijk voor hen was. Op een goed moment, medio 2001 begon X mij te bellen dat de afkoopwaarde tegenviel. Toen zei hij dat hij dat geld nodig had. Ik ben hem aan alle kanten gaan helpen. Ik kreeg machtiging van hem om informatie in te winnen en om met de verzekeraar te gaan praten. Ik heb het met hem van alle kanten bekeken en de rekenmethode van F. gecontroleerd. Ik heb niet gezegd dat hij zijn inleg terug zou krijgen."
17
De heer X: Voor ik het afkoopverzoekformulier ondertekende belde ik Y op: "Wat moet ik nu?" Ik had het geld inderdaad niet nodig. Maar afscheid nemen van NLG 6.000 doe ik ook niet zo makkelijk. Als mij toen duidelijk was geweest dat er zoveel vanaf ging dan had ik die polis niet afgekocht." De heer Y: "X denkt nu dat er een bedrag van hem zoek is geraakt en dat ik daar niet achteraan ben gegaan." De heer X: Op een vraag van u antwoord ik: Ja, ik vind wel dat ik zelf ook enigszins verantwoordelijk ben voor mijn eigen zaken. Maar als ze me zo hard benaderen … Ik weet dat de heer Y capabel is. Maar naast dit steekje heeft hij toch nog dat andere steekje laten vallen. Dat was die overbruggingslening. Maar dat laten we hier varen want dat is niet iets tussen mij en hem persoonlijk."
BEOORDELING VAN DE KLACHT 1. Uit de stukken, de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, en het overigens ter zitting verhandelde, is het volgende komen vast te staan. Verweerder is vanaf 25 januari 2000 met Klager in contact geweest in verband met de financiering van een nieuw huis van Klager. Over een periode die zich uitstrekte tot in het najaar van 2001 heeft Verweerder Klager bijgestaan met raad en daad; adviezen, berekeningen en offerte aan Klager aangeleverd, diverse malen Klager aan huis bezocht, en de financiering van diens huis voor hem verzorgd. Een jaar nadat de nodige akten waren getekend heeft Verweerder Klager nog 18
bijgestaan bij de problematiek die Klager had met F. Leven N.V. Voor geen enkel aspect van de diensten van Verweerder heeft Klager een rekening gehad. Klager had in het verleden – zonder enige bemoeienis van Verweerder, en jaren vóórdat de dienstverlening van Verweerder aanving – bij F. Leven N.V. een voortdurende beleggingspolis afgesloten tegen een maandpremie van NLG 200. Daarbij had hij zaken gedaan met een verzekeringstussenpersoon, zekere W. Deze polis was verpand aan de hypotheekhouder van het vorige woonhuis. De door Verweerder verzorgde financiering van het nieuwe woonhuis stond los van de F-polis. Klager heeft meer dan een jaar na het transport en de financiering van het nieuwe woonhuis de polis afgekocht voor een bedrag dat beduidend lag onder het totaal van de betaalde premies. 2. Ontdaan van alle bijzaken is dit het geschil: Klager stelt dat Verweerder hem heeft gegarandeerd, althans toegezegd, althans de verwachting heeft gewekt, dat Klager zijn inleg zou terugkrijgen bij afkoop van de polis. Verweerder betwist dit. Hoewel uit geen enkel bewijsstuk blijkt dat Klager in de veronderstelling verkeerde dat hij een hogere waarde zou krijgen voor de polis toen hij het nieuwe huis kocht, de leningen afsloot en met de financiering daarvan instemde, acht de Commissie dat heel goed mogelijk. De Commissie acht evenwel niet aannemelijk en zelfs ongeloofwaardig dat zulks tevens een harde basisvoorwaarde voor hem was. Dat blijkt uit niets. Als dat wel zo was had bovendien op Klager de verplichting gerust om dat ondubbelzinnig aan de adviseur kenbaar te 19
maken. Als hij dat had gedaan, was zijn misvatting direct aan het licht gekomen. Er is geen reden, te veronderstellen dat Verweerder Klager in dat geval in dwaling zou hebben gelaten. Dat zou neerkomen op (passieve) misleiding. Bovendien zou dat geen verschoonbare dwaling zijn geweest van Klager. Het is haast een feit van algemene bekendheid dat tussentijdse afkoop van een verzekering "duur" is omdat een deel van de premie voor zo'n polis wordt verbruikt voor een verzekeringselement en dat een deel wordt gebruikt voor dekking van kosten, waaronder de provisie voor de tussenpersoon. En verder moest Klager rekenen met verlies door de dalende koersen op de effectenbeurzen. Centraal punt in deze klachtprocedure is een tegenvallende toekomstverwachting van Klager. 3. Klager was en is zelf verantwoordelijk voor zijn eigen vermogenspositie inclusief het wel en wee van deze polis, waarmee Verweerder zelfs nooit enige bemoeienis had gehad. Als de afkoopwaarde voor Klager werkelijk wezenlijk was, diende hij daar zelf aandacht aan te geven en diende hij bij de maatschappij of de tussenpersoon daarover uitsluitsel te vragen. Of hij had expliciet aan Verweerder moeten vragen dat éérst voor hem uit te zoeken. In al die gevallen zou het probleem niet zijn gerezen en zou er later geen teleurstelling zijn geweest. 4. De Commissie acht aannemelijk dat Verweerder Klager deugdelijk heeft geadviseerd nadat hij deugdelijk had onderzocht wat de wensen en noden en de mogelijkheden van Klager waren. Verweerder komt op de Commissie over als een vakbekwaam en nauwgezet adviseur, en uit de wederzijdse stellingen blijkt absoluut niet dat de totstandgekomen financiering niet adequaat was met het oog op de draagkracht van Klager.
20
5. Aldus is er niets in dit dossier dat steun zou kunnen bieden aan Klagers verwijt, maar zijn er wel diverse aanwijzingen die daartegen pleiten. De Commissie acht het onaannemelijk dat Verweerder een dergelijke volstrekt onverantwoorde uitspraak zou hebben gedaan. Het idee dat Verweerder een garantie of een belofte aan Klager zou hebben gegeven ten aanzien van een door een derde (F.) te leveren prestatie waarop hij, Verweerder, geen enkele invloed kon uitoefenen, is zo ongebruikelijk dat de bewijslast daarvoor geheel op Klager rust en aan dat bewijs verzwaarde eisen moeten worden gesteld. Zodanig bewijs is niet geleverd en ook niet aangeboden. Ook als Verweerder wèl iets zou hebben gezegd in de trant van: "Ik denk dat u daarvoor uw inleg ongeveer wel terugkrijgt" dan schept dat geen aansprakelijkheid. Voor aansprakelijkheid zou meer nodig zijn, bijvoorbeeld dat tussen partijen duidelijk was dat die los uitgesproken verwachting of gedachte voor Klager een wezenlijke bouwsteen ging vormen voor zijn verdere besluitvorming. Dat deed zich hier niet voor. 6. Binnen grenzen van redelijkheid dienen FFP-geregistreerde planners zorg te dragen voor een behoorlijke afhandeling van klachten, ook van klachten die kennelijk ongegrond zijn of lijken. Dat betekent overigens niet dat planners zich qua omgangsvormen alles moeten laten welgevallen van cliënten. In het onderhavig geval heeft Verweerder een aannemelijke en aanvaardbare verklaring gegeven voor het feit dat hij na een zeker stadium de telefoontjes van Klager niet meer heeft beantwoord. Klager is verder te woord gestaan door andere functionarissen van hetzelfde kantoor. 7. De Commissie komt tot het oordeel dat zij niet bevoegd is, gedragingen van Verweerder van vóór 13 september 2001 te 21
toetsen aan de Gedragscode FFP, en evenmin om (zonder expliciete instemming van Verweerder) schadeclaims te beslechten die gebaseerd zijn op gedragingen uit dat tijdvak. Zij merkt op dat ook als dat anders was, de klacht en de claim van Klager onder de gebleken omstandigheden en op de gronden als bovenvermeld, toch zouden worden afgewezen.
UITSPRAAK Deze uitspraak is op ___________________ tot stand gekomen met inachtneming van het Reglement Commissie van Toezicht FFP en is gewezen door Mr C.J.B. Ebeling (voorzitter), W.J.H. Draisma en Mr W. Hogeweg (leden van de Commissie) waarbij Mr M.L. Laumen als secretaris optrad.
C.J.B. Ebeling ______________ M.L. Laumen ______________
22
COMMISSIE VAN TOEZICHT FEDERATIE VAN FINANCIËLE PLANNERS BINDEND ADVIES Inzake de klacht van de heer X wonende te H., hierna te noemen Klager, tegen mevrouw Y FFP, kantoorhoudende te M., hierna te noemen Verweerster.
De Commissie van Toezicht FFP heeft kennis genomen van de op 22 april 2002 ontvangen klacht en van het verweerschrift d.d. 11 juni 2002 en de overige door Klager ingezonden stukken. De partijen hebben de Commissie verzocht, het geschil te behandelen en uitspraak te doen op de stukken weshalve geen mondelinge behandeling heeft plaatsgehad. De Commissie heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het in behandeling nemen van de klacht als omschreven in het Reglement Commissie van Toezicht, is voldaan. INHOUD VAN DE KLACHT De klacht is vervat in Klagers brieven van 18 april, 23 april en 14 mei 2002 aan de Federatie Financiële Planners en is als volgt samen te vatten.
23
Klager heeft aan Verweerster een financieel plan en advies gevraagd in verband met een gouden handdruk ad EUR 46.000 die hij ontving. Verweerster had daar eerst weken niets aan gedaan en daarna een in de ogen van Klager vrij zinloos advies geleverd. De communicatie met Verweerster was erg moeilijk. De factuur bedroeg EUR 161,99 inclusief BTW hetgeen Klager schandalig hoog vond. In het verleden had zij voor hem ook aangiften IB verzorgd en daarvoor had zij maar EUR 47,60 inclusief BTW gerekend. De huidige rekening is veel hoger. Doordat het advies zo lang op zich liet wachten is de gouden handdruk pas op 10 mei 2002 betaald en dat heeft Klager een maand rente gekost ofwel EUR 134. Hij heeft de relatie beëindigd. Verweerster weigert de kopieën van zijn bescheiden terug te geven. Klager weigert de factuur te betalen en hij eist de kopieën terug. INHOUD VAN HET VERWEER De stellingen van Verweerster in haar brief van 11 juni 2002 zijn als volgt samen te vatten. Verweerster refereert aan haar brief van 19 april 2002 waarin zij stelt dat het geven van het advies over de gouden handdruk inderdaad lang geduurd heeft. Zij was echter afhankelijk van tussenpersonen aan wie zij offertes had gevraagd. Bovendien heeft Klager tijdens de duur van de relatie zijn eisen gewijzigd ten aanzien van betaling ineens of met een stamrecht, en begin- en einddata van uitkeringen. Verweerster heeft geen reactie meer op haar advies gekregen van Klager en retourneerde de originele bescheiden. Kopieën zouden overhandigd worden na betaling van de factuur. Verweerster heeft veel tijd en energie moeten steken in het ordenen van de dossiers die door Klager aan haar bij aanvang van 24
de relatie ter beschikking waren gesteld, het maken van kopieën en het voeren van gesprekken. De bedoeling was om een uitgebreid financieel plan op te stellen. Dat bleek nogal langdurend te zijn. Verweerster was afhankelijk van medewerking van derden waar de gouden handdruk eventueel zou worden ondergebracht. In april 2002 hebben partijen besloten een minder uitgebreid financieel plan op te stellen omdat Klager het te lang vond duren. Dat beperkte financieel plan heeft Verweerster daadwerkelijk gemaakt en daar klaagt hij nu over. Verweerster bestrijdt Klager's visie dat het financieel plan ondeskundig was. Klager had zijn wensen met betrekking tot de uitkeringstermijn inmiddels gewijzigd zodat het plan en de offertes die waren uitgebracht inmiddels wel achterhaald waren. Medio april 2002 heeft Klager de opdracht ingetrokken en is zelf met andere adviseurs gaan praten over de gouden handdruk. Hij liet zich trouwens altijd al ook bijstaan door de FNV en ook daarover was hij ontevreden. De met de factuur in rekening gebrachte uren vormen slechts een fractie van de daadwerkelijk bestede tijd, aldus nog steeds Verweerster. BEOORDELING VAN DE KLACHT De Commissie heeft kennisgenomen van het gewraakte advies. Om een geschil als dit te beoordelen is niet nodig noch gewenst dat de Commissie op de stoel van de financieel planner gaat zitten en diens werkzaamheden integraal inhoudelijk gaat beoordelen. Zij kent niet alle bijzonderheden van de relatie tussen beide partijen. Bovendien werkt niet elke planner gelijk. Dat hoeft 25
ook niet. Er zijn planners van diverse deskundigheidsniveaus en zij mogen ook eigen smaken en voorkeuren hebben. De Commissie kijkt wel of de geleverde dienst door een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur gegeven had kunnen en mogen worden. In het onderhavige geval doorstaat het advies van Verweerster d.d. 15 april 2002 die toets ruimschoots. Dat advies houdt rekening met de persoonlijke situatie en gegevens van Klager en met diens wensen en de verstrekte opdracht, alles voor zover ten processe aan de Commissie is gebleken. Daarbij komt, dat Verweerster een aantal uren bezig is geweest ten behoeve van Klager als gevolg van diens opdracht. Zij heeft sedert februari 2002 gesprekken met Klager gehad over diens financiële situatie; zij heeft ordners met stukken van hem gehad om te bestuderen, kopiëren en de problematiek te ordenen. Zij heeft bij drie partijen offertes gevraagd voor Klager en contacten met derden gehad over de zaak. Hoewel partijen geen informatie aan de Commissie hebben verschaft over welke afspraken zij hebben gemaakt over de kosten van de dienstverlening en de door Verweerster gehanteerde tarieven, is de Commissie van oordeel dat Klager niet te goeder trouw in de veronderstelling kan hebben verkeerd, dat de dienstverlening van Verweerster gratis was. In zo'n geval is de cliënt, mede op basis van artikel 7:405 BW een naar de omstandigheden van het geval redelijke vergoeding verschuldigd. Dat lijdt slechts uitzondering als de opdrachtnemer (Verweerster) wordt betaald door een derde zoals een verzekeringsmaatschappij, maar dat is hier niet gesteld noch gebleken. De door Verweerster aan Klager in rekening gebrachte kosten EUR 136,13 exclusief BTW - zijn redelijk, zelfs bescheiden en haar factuur voldoet dus ruimschoots aan die normen. Klager 26
dient dat bedrag dan ook aan verweerster te betalen. Klager is dat bedrag verschuldigd sedert 14 dagen na 19 april 2002 (3 mei 2002) en is sedertdien derhalve wettelijke rente verschuldigd aan Verweerster. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aan een of andere wanprestatie van Verweerster te wijten is dat zijn ex-werkgever pas in mei heeft voldaan aan diens verplichting om een afvloeiingssom aan Klager te betalen. De Commissie heeft geen gegevens gekregen over die relatie - en is trouwens niet bevoegd om zich daarmee in te laten - maar het ligt voor de hand dat in die relatie gezocht moet worden naar afspraken omtrent bedragen wijze en data van betalen, renteverplichtingen enz. Dat zou nog anders kunnen zijn als tussen Klager en Verweerster een bepaalde datum voor het advies was afgesproken, of als Verweerster zonder reden onbehoorlijk lang met het advies zou hebben gewacht en onzorgvuldig met de belangen van Klager zou zijn omgegaan, maar daarvan is ten deze niets gebleken. De financiële planner heeft een retentierecht op de stukken die hij van de opdrachtgever onder zich heeft. Dit retentierecht duurt in beginsel voort zolang als de opdrachtgever de rekening voor de werkzaamheden niet volledig heeft betaald. Redelijkheid en billijkheid kunnen in uitzonderingsgevallen inbreuk maken op dit recht van de financiële planner, maar van zulke bijzondere omstandigheden is in de thans voorliggende zaak niets gebleken. UITSPRAAK De Commissie van Toezicht van de Federatie Financiële Planners: -
wijst de klacht af;
-
bepaalt dat klager binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving waarbij een kopie van deze uitspraak wordt toegezonden, aan Verweerster zal betalen EUR 161,99, 27
vermeerderd met de wettelijke rente ad 7% per jaar met ingang van 3 mei 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, -
bepaalt dat Verweerster binnen tien dagen na ontvangst van genoemde betaling aan Klager zal afgeven, de bescheiden die zij van Klager heeft ontvangen en alsdan nog onder zich heeft.
Deze uitspraak is op ___________________ tot stand gekomen met inachtneming van het Reglement Commissie van Toezicht FFP en is gewezen door Mr C.J.B. Ebeling (voorzitter), W.J.H. Draisma RA en Mr W. Hogeweg (leden van de Commissie) waarbij Mr M.L. Laumen als secretaris optrad.
C.J.B. Ebeling ______________ M.L. Laumen ______________
28