Jaarverslag 2010
Jaar verslag 2010
1
Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen
Postbus 90405
2509 LK Den Haag
telefoon 070 3499 573
fax 070 3832 535
e-mail
[email protected]
website www.aanstellingskeuringen.nl
Colofon tekst Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen
Afdeling opmaak SER basisontwerp
2
druk Huisdrukkerij SER, Den Haag
Inhoud
Voorwoord Terugblik op 2010
5 7
13 15 21 23 28 31 35 43 45 53
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Doel van het jaarverslag Signalen en adviezen De Commissie Werkwijze Toetsingscriteria CKA Cijfers Resultaten / follow-up Activiteiten van de Commissie Conferentie Vooruitblik naar 2011
Bijlagen I Oordelen en aanbevelingen CKA 2010 II Adviezen CKA 2010
54 102
3
4
Voorwoord
Voor u ligt het Jaarverslag 2010 van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA). In het jaarverslag geeft de Commissie een overzicht van haar activiteiten. Daarnaast besteedt de CKA expliciet aandacht aan door haar gesignaleerde problemen in verband met (de toepassing van) de Wet op de medische keuringen (WMK), het Besluit aanstellingskeuringen, het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen en afgeleide regelingen. Na een terugblik van de voorzitter van de CKA op het jaar 2010 wordt in de navolgende hoofdstukken ingegaan op diverse aspecten van het werk van de CKA. De oordelen, aanbevelingen en de belangrijkste adviezen uit 2010 zijn opgenomen in de bijlagen.
5
6
Terugblik op 2010
In 2010 zag de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) stabilisatie van het aantal klachten en adviesvragen na de forse stijging in 2009. De Commissie heeft veel tijd en aandacht besteed aan het uitbouwen en intensiveren van haar externe contacten en dit heeft zijn vruchten afgeworpen. Er is meer bekendheid gegenereerd voor de regels van de Wet op de medische keuringen (WMK) en voor de CKA als klachteninstantie en vraagbaak. De onbekendheid met de wet- en regelgeving rond de aanstellingskeuring bij werknemers en werkgevers heeft het voortzetten van de - weliswaar bescheiden - publiciteitscampagne in 2010 noodzakelijk gemaakt. De Commissie ziet in de binnenkomende vragen in toenemende mate een verzoek om advies over de inrichting van een aanstellingskeuring. Dergelijke vragen zijn afkomstig van werkgevers, arbeidsdeskundigen en keurend artsen. Ook sollicitanten vragen hier naar (bijv. advies 2010-05). De adviezen voorzien in meer structurele oplossingen zodat de keuringen kunnen worden uitgevoerd volgens de systematiek van de WMK. Een voorbeeld hiervan is de vraag naar het gebruik van een functierisicokaart (advies 2010-17B A). In een functierisicokaart wordt per functie omschreven wat de psychische en medische belasting in het werk is. Hierbij wordt de sollicitant er op gewezen dat hij verplicht is om gezondheidsklachten te melden die een goede uitoefening van de functie in de weg staan. De sollicitant dient, voordat de sollicitatieprocedure verder gaat, er voor te tekenen dat hem geen klachten bekend zijn die een goede uitoefening van de functie in de weg staan. Naar het oordeel van de CKA stelt de werkgever middels de functierisicokaart op een (in)directe wijze vragen over de gezondheid in het kader van een aanstelling. De functierisicokaart is tevens gericht op risicoselectie door de werkgever, zowel door het stellen van gezondheidsvragen als door het eisen van de
7
ondertekening. Op deze wijze gebruiken van functierisicokaarten is niet toegestaan. Een goede functierisicokaart kan wel worden gebruikt om sollicitanten op adequate wijze te informeren over belasting en risico’s die een bepaalde functie met zich meebrengt. De mededelingsplicht van de sollicitant maakt dat niet anders. De sollicitant heeft inderdaad een mededelingsplicht indien hij of zij op het moment van de sollicitatie weet dat medische klachten een belemmering zijn of in de nabije toekomst kunnen gaan zijn voor het uitoefenen van de functie. Maar uiteindelijk is het altijd aan de sollicitant om te beslissen om wel of geen melding van medische klachten te maken. De werkgever kan de mededelingsplicht niet afdwingen door middel van een verklaring. De mededelingsplicht is ook in andere adviesvragen aan de orde geweest. Het gaat om zowel personen met gezondheidsklachten als personen met een arbeidshandicap of een beperking. De CKA rekent het tot haar taak hierover uitleg te geven, omdat de mededelingsplicht van de sollicitant zich op een raakvlak van de WMK en arbeidsrechtelijke wetgeving bevindt. Bij een dergelijk duidelijk raakvlak mag de CKA zich hierover uitspreken en daarmee werkgevers en werknemers de gewenste duidelijkheid bieden. In advies 2010-18 is de vraag naar de mededelingsplicht beantwoord. Enkele vragen betroffen keuringen in verband met reorganisatie of (gedwongen) verandering van functie. Zo vroeg een werkgever aan de bedrijfsarts een werknemer te keuren die in het verleden was herplaatst met beperkingen. Niet bekend was in welke functie de werknemer herplaatst zou worden. De bedrijfsarts vroeg de CKA of een dergelijke keuring geoorloofd is. De CKA heeft hierover het standpunt ingenomen dat deze situatie in feite een zaak is van werkgever en werknemer. Onder voorwaarden (zoals aanwezig zijn van bijzondere functie-eisen bij de beoogde functie) kan een aanstellingskeuring worden uitgevoerd. In andere situaties adviseert de CKA de werknemer de mogelijkheid te bieden met de bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige te overleggen. Zie bijvoorbeeld advies 2010-02A en 2010-11A. In advies 2010-20A is een vraag gesteld over een bepaling in de CAO. In casu was de CKA van mening dat deze bepaling in strijd was met de WMK. Het ging om de mogelijkheid om personen, die aan bepaalde voorwaarden voldoen, vanaf hun tweeënzestigste jaar jaarlijks te keuren ten behoeve van het telkens voor 1 jaar opschorten van de beëindigingsdatum van de arbeidsovereenkomst.
8
Uit meerdere adviesvragen is gebleken dat arbodiensten bij de aanstellingskeuring nog steeds gebruik maken van algemene en soms zeer uitgebreide lijsten met gezondheidsvragen. Omdat de vragen niet zijn toegespitst op de bijzondere eisen van medische geschiktheid is dit niet toegestaan. In een van de adviesvragen (2010-13 A) ging het om de vraag in hoeverre het medisch beroepsgeheim van toepassing is. Een bedrijfsarts had een sollicitant goedgekeurd voor een functie bij de politie. Een maand na de aanstelling is de werknemer uitgevallen wegens knieklachten. De werkgever vroeg de keurend arts of de werknemer zijn knieklachten had gemeld tijdens de aanstellingskeuring. De bedrijfsarts was van mening dat de vraag van de werkgever de procedure betrof en het geen medisch inhoudelijke vraag was. Deze zienswijze is volgens de CKA niet juist. De vraag van de werkgever of de keurling eventuele knieklachten wel of niet aan de bedrijfsarts heeft gemeld, is een inhoudelijke vraag die onder het beroepsgeheim valt. De arts is op grond van artikel 10, lid 2 WMK verplicht tot geheimhouding over wat hem bekend is over de keurling. Ook in 2010 kreeg de CKA vragen over de mogelijkheid van een aanstellingskeuring vóór of tijdens een opleidingstraject (zie adviezen A2010-06 en A2010-19 in de bijlage). Wanneer sprake is van een opleiding die direct toegang geeft tot een specifieke functie (opleiding met baangarantie) en wanneer voor die functie bijzondere eisen van medische geschiktheid gelden, kan een aanstellingskeuring worden verricht. Een ‘medisch vooronderzoek’ voorafgaand aan een vaktechnische opleiding, die pas na afronding kan leiden tot aanstelling als militair, waarvoor dan nog de basiskeuring voor militairen nodig is, beoordeelde de CKA als niet in overeenstemming met de eisen van de WMK. De Commissie heeft in de laatste maanden van 2009 een eigen onderzoek ingesteld naar het aanstellingskeuringsbeleid voor cabinepersoneel bij twee luchtvaartmaatschappijen. Hiertoe is besloten omdat twee klachten die dit beleid betroffen, niet tot een verdere inhoudelijke behandeling door de CKA konden leiden, aangezien een klacht te laat was ingediend (oordeel 2009-07) en de andere klacht betrekking had op verplichte keuringen die tijdens dienstverband waren verricht (oordeel 2009-08). Een belangrijke vraag die moet worden beantwoord is of het hebben van diabetes I een absolute contra-indicatie is voor cabinepersoneel of dat personen die hieraan lijden individueel beoordeeld moeten worden tijdens de aanstellingskeuring. De verhouding
9
tussen enerzijds internationale en nationale regelgeving en anderzijds de eisen van de WMK speelt hierin een rol. Het eigen onderzoek is in 2010 vrijwel volledig afgerond. De betreffende maatschappijen hebben intern hun procedures herzien en een meer op de individuele situatie toegespitst beoordelingskader ontworpen. De strijdigheid tussen de WMK en categorale regelgeving heeft eerder in oordeel 2009-06 een belangrijke rol gespeeld. Naar aanleiding van dit oordeel hebben de aangeklaagde bedrijfsarts en zijn arbodienst inlichtingen ingewonnen bij de NVAB, de Nederlandse vereniging voor arbeids- en bedrijfsgeneeskunde. De CKA en de NVAB hebben dit punt in 2010 (opnieuw) onder de aandacht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gebracht door een gezamenlijke brief. De minister (SZW) heeft het naar aanleiding van de tweede evaluatie van de WMK toegezegde onderzoek inzake strijdigheid WMK en categorale regelgeving in gang gezet. De resultaten van dit onderzoek waren eind 2010 nog niet bekend. Veel categorale regelgeving heeft te maken met transport (rail- en wegvervoer, scheep- en luchtvaart). De CKA heeft, op uitnodiging, in een vervoersgeneeskundig samenwerkingsverband (VGSV) uitleg gegeven over de WMK. De Commissie heeft op 11 november 2010 de conferentie ‘Ongezond verklaard’ georganiseerd. Belangrijke thema’s op deze goed bezochte conferentie waren het gebruik van algemene gezondheidsvragenlijsten en de lekenkeuringen. Conclusie is dat er nog veel werk verricht zal moeten worden door partijen om te komen tot valide, op de bijzondere medische eisen toegespitste vragenlijsten en dat meer voorlichting nodig is over het verbod op lekenkeuringen en de mededelingsplicht van sollicitanten. Een knelpunt blijkt het inzetten van psychologisch onderzoek: valt dit onder het begrip medische keuring en dan ook onder de WMK? Naar aanleiding van de conferentie zijn een aantal aandachts- c.q. actiepunten geformuleerd. Een verslag van de conferentie treft u aan in hoofdstuk 9. De minister van SZW heeft in 2009 in principe besloten dat de klachtenbehandeling aanstellingskeuringen aan de Sociaal-Economische Raad (SER) zal worden overgedragen. Dat betekent dat de CKA in de toekomst niet langer onder verantwoordelijkheid van SZW zal vallen, maar dat de CKA een SER-commissie wordt. De CKA is al sinds medio 2007 in Den Haag gehuisvest bij de SER en sindsdien draagt de SER tevens de zorg voor het secretariaat. De minister van SZW heeft
10
zich laten adviseren door de SER en de CKA en in de loop van 2009 besloten dat de CKA een SER-commissie wordt. De overgang vereist een wijziging van de WMK. Deze wetswijziging is in 2010 nog niet gerealiseerd. De overgang wordt naar verwachting begin 2012 gerealiseerd. Voor de CKA is het vooral van belang dat de bestaande kennis en deskundigheid behouden blijven en dat de CKA als onafhankelijke commissie kan blijven functioneren. Dit belang is door de SER onderschreven. De commissie zal in de nieuwe opzet bestaan uit juristen, bedrijfsartsen en deskundigen afgevaardigd door werknemers- en werkgeversorganisaties.
Den Haag, juni 2011 mr. C. van Roessel, bedrijfsarts voorzitter
11
12
1 Doel van het jaarverslag
De CKA legt met het jaarverslag, conform het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen, verantwoording af over haar werkzaamheden en geeft aan wat hiervan de resultaten zijn.
13
14
2 Signalen en adviezen Sinds de Commissie met haar werkzaamheden per 1 februari 2002 is begonnen, heeft zij diverse problemen gesignaleerd met betrekking tot de toepasbaarheid van de WMK. De CKA doet ieder jaar in een afzonderlijk hoofdstuk verslag van de belangrijkste signalen die de Commissie heeft gekregen over de werking van de WMK. De CKA benut de jaarverslagen om deze signalen door te geven en hieromtrent zo mogelijk aanbevelingen te doen aan de verantwoordelijke bewindspersonen. Daarnaast geeft de CKA ook separaat signalen door. In het verleden heeft de CKA zowel op verzoek van de verantwoordelijke bewindspersoon als uit eigen beweging diverse schriftelijke adviezen uitgebracht met als doel de werking van de WMK te verbeteren.1 Het onderhavige hoofdstuk bevat een verslag van signalen en tevens van adviezen die de Commissie in 2010 heeft uitgebracht (§ 2.1). Tevens zijn belangrijke signalen uit de periode voor 2010 kort samengevat (§2.2). 2.1 Signalen en adviezen in 2010 Advisering over CKA als SER-Commissie In 2010 is de toekomst van de CKA als SER-commissie onderwerp van voortgaand overleg geweest met zowel SZW als de SER. De noodzaak van onafhankelijke klachtenbehandeling door leden met de vereiste medische en juridische deskundigheid is benadrukt. Aan de artsenorganisaties was in het aanvankelijke voorstel van SZW geen enkele rol toebedeeld bij de benoeming van de leden en evenmin bij de verdere vormgeving van de commissie, aldus de CKA. Visie CKA op doelmatigheid en doeltreffendheid van het Besluit aanstellingskeuringen (zie Jaarverslag CKA 2004,
1
p. 8-11; Advies CKA ten behoeve van de tweede evaluatie van de WMK (zie Jaarverslag CKA 2005, p. 8-11); Com- mentaar CKA op de tweede evaluatie WMK (zie Jaarverslag CKA 2007, p. 5 en p. 31-33).
15
Om te kunnen bewerkstelligen dat artsen wel deel kunnen uitmaken van de CKA als SERcommissie is een wetswijziging noodzakelijk. Het werd in de loop van het jaar duidelijk dat de beoogde ingangsdatum van de CKA als SERcommissie, 1 februari 2011, niet kon worden gehaald. De benodigde wijziging van de WMK en de AmvB’s is eind 2010 nog niet gerealiseerd. In het jaarverslag van 2009 is uitgebreid aandacht besteed aan dit onderwerp. Op deze plaats wordt volstaan met een korte samenvatting. De adviesronde inzake de CKA als SER-commissie is in 2008 van start gegaan. De CKA was toen al ruim een jaar gehuisvest bij de SER. Op 5 februari 2009 bracht de CKA over dit voorstel advies uit2. De CKA adviseerde de klachtenbehandeling niet volledig over te dragen aan de SER. De Commissie sprak de voorkeur uit voor een variant waarbij alleen de zorg voor het CKA-secretariaat aan de SER zou worden overgedragen. Op 15 mei 2009 heeft de SER positief geadviseerd over het voorstel van de minister van SZW om de klachtenbehandeling aanstellingskeuringen helemaal over te dragen naar de SER3. Op 17 juni 2009 heeft de CKA de minister van SZW per brief verzocht om een nader mondeling overleg over de toekomst van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen.4 De CKA heeft in de brief te kennen gegeven dat een bezinning op de positie van de artsenorganisaties noodzakelijk is en dat dit rechtstreeks voortvloeit uit artikel 9 WMK. Op 29 juni 2009 heeft de minister van SZW de CKA meegedeeld dat de klachtenbehandeling aanstellingskeuringen zal worden overgedragen aan de SER5. Het SER-advies zou beter aansluiten bij de oorspronkelijk bedoeling van de wetgever om de klachtenbehandeling bij de betrokken partijen zelf neer te leggen. In de brief wordt de verwachting uitgesproken dat dit meer aandacht zal genereren voor de WMK en de klachtencommissie bij werknemers- en werkgevers Dit advies bevindt zich in het archief van de CKA en kan zo nodig worden opgevraagd bij het secretariaat.
2
SER-briefadvies, te vinden op de website: www.ser.nl/publicaties/Adviezen/2000 - 2009/2009/Klachtenbehan-
3
deling aanstellingskeuringen. Dit verzoek bevindt zich in het archief van de CKA en kan zonodig kan worden opgevraagd bij het secretariaat.
4
Dit advies is op 2 juli 2009 als persbericht geplaatst op de website:ser: www.ser.nl/actueel/persberich-
5
ten/2000-2009/2009/Minister Donner volgt advies over klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen
16
organisaties. Tevens is benadrukt dat de benodigde juridische en medische deskundigheid gewaarborgd zal blijven. De onafhankelijke artsen die als lid van de CKA worden benoemd, zouden gezocht moeten worden via de representatieve artsenorganisaties zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Advisering verhouding categorale regelgeving en WMK In 2010 heeft de CKA overleg gehad met de NVAB inzake de strijdigheid van categorale regelgeving met de WMK. Dit overleg vond plaats naar aanleiding van een adviesvraag aan de NVAB van de bedrijfsarts in vervolg op oordeel 2009-06 van de CKA. In dit oordeel sprak de CKA begrip uit voor de moeilijke positie waarin de bedrijfsarts verkeerde. Desondanks kwam de commissie tot de conclusie dat “de systematiek van de Regeling niet is afgestemd op de uitgangspunten van de WMK. Dit laat onverlet dat verweerder zich dient te houden aan de WMK, hetgeen betekent dat verweerder de plicht heeft zich ervan te vergewissen dat de bijzondere eisen van medische geschiktheid van een functie zijn beschreven volgens de daarvoor geldende bepalingen van de WMK, teneinde de transparantie te bewerkstelligen die door de WMK wordt beoogd. Gelet op de algemeenheid en uitgebreidheid van de onderhavige keuring die volgens de keuringsaanwijzingen van de Regeling medische keuringen binnenvaart 2008 wordt uitgevoerd, is de keuring naar het oordeel van de Commissie dan ook in strijd met de WMK uitgevoerd. De algemene aanwijzingen in de Regeling botsen met de functiespecifieke voorschriften van de WMK. De Commissie heeft begrip voor het feit dat verweerder in het kader van de Regeling geen beleidsruimte had om tot een andere uitvoering van de keuring en beslissing te komen.” De CKA en de NVAB hebben in een gezamenlijke brief aan de minister van SZW d.d. 3 november 2010 gewezen op de aanhoudende problemen ten gevolge van de geconstateerde strijdigheid. Zowel voor aanstellingskeuringen als voor verplichte keuringen tijdens dienstverband doet deze strijdigheid zich voor. In antwoord hierop heeft de minister laten weten dat hij op de hoogte is van deze problematiek en dat inmiddels het project aanstellingskeuringen in categorale regels wordt uitgevoerd. Doel van dit project is het zoveel mogelijk in overeenstemming brengen van categorale regels en WMK. Hiertoe zijn naar de betrokken departementen vragenlijsten verstuurd. Het project zal niet worden uitgebreid naar verplichte medische keuringen tijdens dienstverband. Eind 2010 was het project aanstellingskeuringen in categorale regels nog niet afgerond.
17
18
2.2 Signalen vóór 2010 In eerdere jaarverslagen heeft de CKA de minister van SZW geïnformeerd over diverse knelpunten in verband met de WMK. In 2009 heeft de CKA advies uitgebracht over de afstemming van de WMK en de Wet gelijke behandeling van gehandicapten en chronische zieken (WGBH/CH). Directe aanleiding voor het uitbrengen van dit advies was een aanbeveling van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) om de WMK te wijzigen, omdat volgens de CGB de wet een belemmering zou kunnen zijn voor toetreding tot de arbeidsmarkt voor personen met een beperking. De CKA is van oordeel dat het verbod op het stellen van gezondheidsvragen door werkgevers en op het verrichten van een geschiktheid onderzoek, onverkort gehandhaafd moet blijven in de WMK. De WMK vormt een belangrijk instrument tegen uitsluiting van arbeidsgehandicapten en chronisch zieken, omdat zij risicoselectie op oneigenlijke gronden voorkomt. De noodzaak om de bekendheid van de CKA en regelgeving rondom aanstellingskeuringen te bevorderen, was een aandachtspunt in het Jaarverslag 2008. Het jaar daarvoor heeft de Commissie erop gewezen dat de voorschriften van de WMK door werkgevers en bedrijfsartsen niet goed worden nageleefd bij de ruim 35.000 jaarlijks uitgevoerde medische keuringen. Ook het gegeven dat werkgevers en personeelsfunctionarissen tijdens sollicitatieprocedures veelvuldig vragen stellen over de gezondheidstoestand was aan de orde. Dit laatste is in strijd met de slotzin van artikel 4 lid 2 van de WMK waar staat “bij andere beoordelingen dan de medische keuring mogen geen vragen worden gesteld noch anderszins inlichtingen ingewonnen over de gezondheidstoestand van de keurling en diens ziekteverzuim in het verleden”. In andere jaarverslagen heeft de CKA bijvoorbeeld aandacht gevraagd voor het gegeven dat de indicatiestelling WSW (Wet Sociale Werkvoorziening) buiten het bereik van de WMK valt (2003). In 2004 deed de CKA het ministerie van SZW de aanbeveling de regelgeving omtrent het melden aan de aspirant-werkgever van een arbeidshandicap te verduidelijken, dan wel een aanspraak te creëren op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op de rol van het UWV.
19
Knelpunten met betrekking tot de reikwijdte van de WMK zijn in opvolgende jaarverslagen gesignaleerd: het ontbreken van rechtsbescherming bij keuringen die weliswaar voorafgaan aan werk, maar niet voorafgaan aan een arbeidsverhouding of aanstelling in de zin van de WMK (vakopleidingen, vrijwilligerswerk, stagiaires). Ook is onduidelijkheid gesignaleerd over de toepasselijkheid van de WMK bij keuringen tijdens het dienstverband (proeftijd, opvolgend werkgeverschap, verplichte keuring om in functie te kunnen blijven). Tevens heeft de CKA geconstateerd dat sommige cao-bepalingen over het verrichten van een aanstellingskeuring niet in overeenstemming zijn met de WMK. In 2005 signaleerde de CKA dat de WMK de rol van de arbodienst miskent als belangrijke schakel bij aanstellingskeuringen. Specifieke aandacht is geschonken aan de positie van de bedrijfsarts in relatie tot de arbodienst, bij wie hij/zij werkzaam is, met name omdat een bedrijfsarts onmogelijk kan klagen bij de Commissie over de handelwijze van deze arbodienst, veelal de facto zijn opdrachtgever. De Commissie heeft destijds de aanbeveling gedaan om een bedrijfsarts, niet zijnde de keurend arts, uitdrukkelijk de mogelijkheid te geven een klacht in te dienen, indien hij/ zij meent dat een arbodienst niet handelt volgens de voorschriften van de WMK. In 2005 heeft de CKA, naar aanleiding van klachten ingediend door ondernemingsraden, tevens de aanbeveling gedaan voor het toekennen van de klachtbevoegdheid aan de ondernemingsraad, te vergelijken met artikel 12, tweede lid, onderdeel d, van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB). De CKA deed in 2004 tevens de aanbeveling artikel 1, onderdeel a, van de WMK op zo’n manier uit te breiden, dat alle arbeidsverhoudingen die onder het bereik van artikel 4 van de Wet Gelijke Behandeling op grond van Handicap of Chronische ziekte (WGBH/CZ) vallen, eveneens onder de WMK zullen vallen. Onder het begrip ‘arbeidsverhouding’ van artikel 4 WGBH/CZ vallen immers alle arbeidsverhoudingen, waarbij arbeid onder het gezag van de werkgever wordt verricht.
20
3 De Commissie
De Commissie is ingesteld op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen van 23 november 2001. De Commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden: de voorzitter en twee leden. Voor elk lid en de voorzitter is een plaatsvervanger benoemd. De leden zijn benoemd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De leden zijn deskundig op het (bedrijfs)geneeskundige en/ of het juridische vlak. Voor de uitvoering van haar werkzaamheden wordt aan de Commissie jaarlijks een budget toegekend, dat wordt gefinancierd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Samenstelling In dit verslagjaar waren lid van de Commissie mevrouw mr. E. Cremers-Hartman (voorzitter) mevrouw mr. C.M.F. van Roessel, bedrijfsarts (plaatsvervangend voorzitter) de heer prof. mr. W.H.A.C.M. Bouwens (lid) de heer W.M. van de Fliert, bedrijfsarts (lid) mevrouw mr. M.A.C. Vijn (plaatsvervangend lid) de heer mr. E.P. Harderwijk, bedrijfsarts (plaatsvervangend lid) De medewerkers van het secretariaat van de Commissie waren in dit verslagjaar mevrouw mr. J. Jonkman – secretaris mevrouw mr. S.W. Geelkerken – plaatsvervangend secretaris tot november van het verslagjaar mevrouw mr. H.M. de Quant-Goosen – plaatsvervangend secretaris vanaf november van het verslagjaar mevrouw L. Mijnals – administratief medewerkster
21
De voorzitter, leden, plaatsvervangend leden en secretarieel medewerkers van de Commissie hebben een geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen hen uit hoofde van hun functie dan wel betrokkenheid bij de behandeling van klachten bekend is geworden. Taken en bevoegdheden De Commissie is ingesteld om een goede toepassing en naleving van de WMK te bevorderen. Daartoe heeft zij de volgende mogelijkheden het behandelen van en het geven van een oordeel over klachten; het doen van aanbevelingen aan partijen; het geven van informatie aan belangstellenden; het doen van eigen onderzoek op grond van signalen, ontvangen uit klachten en overige verkregen informatie; het geven van een follow-up van oordelen en aanbevelingen; het doen van aanbevelingen aan de minister van SZW; het geven van advies.
22
4 Werkwijze
De CKA is, ingevolge het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen, gehouden een regeling van werkzaamheden op te stellen. In verslagjaar 2007 is de eerder opgestelde regeling tegen het licht gehouden en voor zover nodig aangepast en geactualiseerd. Voorts is in de regeling de mogelijkheid van een spoedprocedure opgenomen. In 2009 is de regeling op enkele punten verduidelijkt. De Regeling Werkzaamheden CKA is verkrijgbaar bij het secretariaat van de CKA. De regeling is tevens gepubliceerd op de website. Overeenkomstig de Regeling Werkzaamheden geldt de hierna volgende werkwijze. Indienen van een klacht Een klacht moet worden ingediend binnen zes maanden nadat de zaak waarop het geschil betrekking heeft, zich heeft voorgedaan. De klacht kan worden ingediend per brief, per e-mail of via het klachtformulier op de website van de Commissie. Indienen van een verzoek om advies Een verzoek om advies kan schriftelijk, telefonisch of per e-mail worden ingediend bij de Commissie. Verzoeken om informatie Een verzoek om informatie over een probleem met betrekking tot aanstellingskeuringen kan eveneens schriftelijk, telefonisch of per e-mail worden gedaan. Ook kan informatie worden ingewonnen over de vraag of het zin heeft een klacht in te dienen bij de Commissie. De CKA kan deze verzoeken om informatie telefonisch afdoen.
23
Informatie inwinnen door de CKA Zo nodig kan de Commissie nadere informatie inwinnen bij klager of bij degene die om advies vraagt. Bij een klacht gaat de Commissie na in hoeverre er mogelijkheden zijn voor een behandeling van de klacht door degene tegen wie de klacht zich richt (verweerder). Advies Een advies wordt schriftelijk of per e-mail aan verzoeker gestuurd, na verkregen informatie en eventueel noodzakelijk onderzoek. Klachtbehandeling Zodra de Commissie de nodige informatie van klager heeft ontvangen, wordt verweerder op de hoogte gesteld van de klacht. Verweerder krijgt dan twee weken de gelegenheid om schriftelijk te reageren. Vervolgens vindt een mondelinge behandeling van de klacht plaats tijdens een openbare hoorzitting. De Commissie kan besluiten de zaak op stukken af te doen na overleg hierover met partijen. In dat geval vindt geen openbare hoorzitting plaats. De afspraak met partijen om af te zien van de mondelinge behandeling van de klacht moet schriftelijk worden vastgelegd. Klager en verweerder kunnen de Commissie verzoeken andere personen die direct bij de klacht zijn betrokken, alsmede getuigen of deskundigen te horen. De namen van deze personen moeten twee weken vóór aanvang van de mondelinge behandeling aan de Commissie worden medegedeeld. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen klager en verweerder hun visie geven op de klacht en stellen de leden van de Commissie aan hen vragen. Geen behandeling van de klacht De Commissie dient een klacht niet-ontvankelijk te verklaren indien de gedraging of het feit waartegen de klacht zich richt, heeft plaatsgevonden meer dan zes maanden voorafgaand aan de datum van het indienen van de klacht.
24
De Commissie is niet bevoegd een klacht in behandeling te nemen indien de keuring geen verband houdt met het aangaan of wijzigen van een burgerrechtelijke arbeidsverhouding of een aanstelling in openbare dienst. Voorts neemt de Commissie de klacht niet in behandeling wanneer uit de gevraagde aanvullende informatie dan wel uit nader onderzoek blijkt dat: de klager op dat moment gebruikmaakt van de mogelijkheid van behandeling van de klacht door verweerder; de klager nalaat de gevraagde aanvullende informatie te geven (de klacht kennelijk ongegrond is); de klager een procedure elders is gestart over het onderwerp van de klacht, hetgeen naar het oordeel van de Commissie moet leiden tot het (voorlopig) afzien van verdere behandeling. Het niet (verder) in behandeling nemen van een klacht wordt zo mogelijk aan de ad hoc commissie voorgelegd6. Is dit niet mogelijk, dan beslist de (plaatsvervangend) voorzitter. De beslissing wordt met redenen omkleed ter kennis gebracht van de klager en de verweerder. Oordeel Binnen zes weken na de mondelinge behandeling van de klacht geeft de Commissie schriftelijk en met redenen omkleed haar oordeel over de vraag of al dan niet is gehandeld in strijd met de WMK, waarbij wordt betrokken het Besluit aanstellingskeuringen en aanpalende wet- en regelgeving. Indien tijdens de hoorzitting of in raadkamer blijkt dat de Commissie nadere informatie nodig heeft, kan de termijn worden verlengd. Aanbevelingen Bij haar oordeel kan de Commissie aanbevelingen doen.
Voorheen werd deze beslissing overgelaten aan de gehele commissie. Omdat dit niet goed werkbaar is, is beslo-
6
ten dit aan een ad-hoccommissie over te laten.
25
Eigen onderzoek naar aanleiding van signalen De Commissie kan een eigen onderzoek doen op grond van signalen, die zij ontvangt uit ingediende klachten en uit overige informatie. De Commissie heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 6, derde lid, van het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. Het doel hiervan is de mogelijkheden te vergroten om de kwaliteit van de medische aanstellingskeuringen te bewaken en te bevorderen. Het eigen onderzoek kan nodig zijn om te kunnen beoordelen of de aangedragen feiten leiden tot strijdigheid met de voorschriften van de WMK en de daarop gebaseerde regelgeving. De werkwijze bij het doen van een eigen onderzoek moet in overeenstemming zijn met alle voorschriften die voortvloeien uit de WMK en de daarop gebaseerde regelgeving. Als de kwestie is ingebracht door een persoon of instantie, pleegt de Commissie overleg met betrokkene(n) over de vraag of het toegestaan is relevante gegevens uit overgelegde bescheiden te gebruiken. Vervolgens worden de te onderzoeken feiten voorgelegd aan de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en), waarop de signalen betrekking hebben. Daarbij kunnen tevens vragen worden gesteld. Afhankelijk van de reactie besluit de Commissie of tot een nader onderzoek, meestal in de vorm van een mondelinge behandeling, zal worden overgegaan. Het eigen onderzoek kan worden afgesloten met een oordeel, een advies en een of meer aanbevelingen van de Commissie. De CKA doet aanbevelingen aan de minister van SZW als er onvolkomenheden in wet- en regelgeving worden geconstateerd en daarnaast aan betrokkenen als de keuringspraktijk moet worden aangepast aan de WMK en de daarop gebaseerde regelgeving. Follow-up De Commissie heeft niet de bevoegdheid sancties op te leggen. Wel gaat de Commissie na wat er gebeurt met haar oordelen en aanbevelingen. Deze follow-up heeft als doel inzichtelijk te maken of en zo ja, op welke wijze er is gereageerd op de oordelen, de individuele en algemene aanbevelingen en of er maatregelen zijn genomen.
26
Publicatie De oordelen worden geanonimiseerd gepubliceerd op de website van de Commissie en, als de Commissie daartoe aanleiding ziet, worden de desbetreffende oordelen om redenen ontleend aan het algemeen belang aangeboden ter publicatie in daartoe geëigende medische en/of juridische tijdschriften. Spoedprocedure Een spoedprocedure kan worden gevolgd indien een klager te kennen geeft belang te hebben bij een snelle(re) behandeling van de klacht, of indien anderszins blijkt dat een snelle behandeling van de klacht verkieslijk is.
27
5 Toetsingscriteria CKA
Uitgangspunt van de WMK is dat aanstellingskeuringen beperkt toelaatbaar zijn; dit teneinde ongerechtvaardigde uitsluiting van de arbeidsmarkt te voorkomen en de privacy van werknemers te beschermen. De aanstellingskeuring mag daarom niet worden gebruikt als instrument van risicoselectie van werknemers voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in de toekomst. Als het verrichten van een aanstellingskeuring wettelijk is toegestaan, vormt deze keuring om die reden het sluitstuk van de selectieprocedure. Volgens artikel 1, onderdeel a, van de WMK wordt onder een keuring verstaan: “vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van een burgerrechtelijke arbeidsverhouding (…) of een aanstelling in openbare dienst”. Artikel 4, eerste lid, van de WMK, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeuringen bepaalt dat een aanstellingskeuring alleen mag plaatsvinden indien aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld. Onder bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid wordt verstaan: de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid; en de risico’s voor de gezondheid en de veiligheid, die niet met gangbare maatregelen, overeenkomstig de stand der wetenschap en professionele dienstverlening, kunnen worden gereduceerd. De risico’s die met de functie samenhangen moeten dus in eerste instantie zo veel mogelijk door de werkgever worden voorkomen door preventieve maatregelen te treffen.
28
Een aanstellingskeuring mag derhalve alleen worden verricht in die situaties waarbij functieeisen een bijzonder beroep doen op de medische geschiktheid van de kandidaat. Voor het doen verrichten van de aanstellingskeuring en voor de uitvoering daarvan dienen de volgende punten in acht te worden genomen: ter preventie van gezondheids- en veiligheidsrisico’s zijn bijzondere functie-eisen geformuleerd waarop de selectie zich kan richten; per bijzondere functie-eis zijn (medische) toetsingscriteria ontwikkeld; de gebruikte onderzoeksmethoden moeten valide zijn, dat wil onder andere zeggen voldoende specifiek om het gedefinieerde risico ook daadwerkelijk op te sporen - algemene vragen naar de gezondheid zijn daarbij niet toegelaten; het is niet toegestaan vragen te stellen en medische onderzoeken te verrichten die een onevenredige inbreuk betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de keurling. Bij het verrichten van een aanstellingskeuring moet ingevolge de WMK, alsmede het Besluit aanstellingskeuringen en overige relevante wetgeving, aan de volgende procedurevoorschriften zijn voldaan: door de werkgever is schriftelijk advies gevraagd aan de gecertificeerde arbodienst dan wel de bedrijfsarts, met wie een contract is gesloten, over de rechtmatigheid van de keuring voor bepaalde functies (artikel 3, tweede lid, Besluit aanstellingskeuringen); na een positief advies van de arbodienst dan wel de bedrijfsarts heeft de werkgever vervolgens schriftelijk vastgelegd: de functie-eisen, het doel van de keuring, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken welke mogen worden verricht (artikel 8, eerste lid, WMK en artikel 3, tweede lid Besluit aanstellingskeuringen); de werkgever heeft de instemming van de ondernemingsraad (of de personeelsvertegenwoordiging) over het voorgenomen keuringsbeleid (artikel 27, eerste lid, Wet op de ondernemingsraden); in de voorlichtende tekst betreffende de werving voor de functie is vermeld dat een aanstellingskeuring zal plaatsvinden (artikel 4 Besluit aanstellingskeuringen); de keurling wordt vooraf schriftelijk geïnformeerd over het doel en de inhoud van de keuring en over zijn/haar rechten (blokkeringsrecht, recht op herkeuring en de mogelijkheid een
29
30
klacht in te dienen bij de CKA) (artikel 8, tweede lid, WMK en artikel 3, tweede lid, en artikel 5 Besluit aanstellingskeuringen); een aanstellingskeuring wordt pas verricht nadat alle overige beoordelingen van de sollicitant hebben plaatsgevonden; de aanstellingskeuring is het sluitstuk van de selectieprocedure (artikel 4, tweede lid, WMK).
6 Cijfers
Hieronder volgt een cijfermatig overzicht van de klachten en vragen die de CKA de afgelopen zes jaar hebben bereikt en wat daarmee is gedaan. Bovenaan staan de nieuwe klachten in een bepaald jaar, daaronder de klachten uit het voorgaande jaar die toen nog in behandeling waren. Telling Wanneer er meer klagers zijn met dezelfde klacht wordt dit geteld als één klacht. Wanneer één klager zich richt zowel tegen de werkgever als tegen de keurend arts, wordt dit geteld als twee klachten. Klachten en vragen 2010 5 5
2009 9 2
2008 5 -
2007 3 7
2006 19 4
2005 10 6
Vragen
26
46
33
67
158
143
Totaal
36
57
38
74
181
159
Klachten van vorig jaar
31
Afhandeling 2010
2009
2008
2007
2006
2005
Doorverwezen
1
11
15
17
31
24
Mondeling advies
3
1
2
30
109
107
Schriftelijk advies7
22
34
16
20
18
12
Klachtbehandeling Niet (verder) in behandeling genomen
108
6
1
7
12
10
29
4
-
3
7
-
Naar opvolgend jaar
510
1
2
-
4
4
Eigen onderzoek
411
3
2
2
2
2
Vragen
Klachten
Follow-up De CKA gaat na wat er gebeurt met de oordelen en aanbevelingen. Deze follow-up heeft als doel inzicht te geven of, en zo ja, hoe er wordt gereageerd op de oordelen en of er maatregelen worden genomen voor de toekomst.
7
Per brief of per e-mail.
8
De uitgebrachte oordelen zijn in de bijlage bij dit jaarverslag opgenomen.
9
De CKA heeft deze klachten wel door middel van een oordeel afgesloten, zie bijlage bij dit jaarverslag.
10
Waarvan twee in de vorm van een eigen onderzoek.
11
Twee eigen onderzoeken hebben nog niet tot een oordeel van de CKA geleid. Deze lopen derhalve door in 2011. De andere twee eigen onderzoeken zijn wel afgehandeld. De aanbevelingen zijn opgenomen in de bijlage bij dit jaarverslag.
32
2010
2009
2008
2007
2006
2005
reacties
5
6
4
3
6
8
maatregelen
1
2
0
2
4
6
Analyse Uit bovenstaande cijfers blijkt dat het aantal ingediende klachten is afgenomen ten opzichte van 2009 maar het aantal behandelde klachten is toegenomen. Dit houdt verband met het feit dat klachten uit voorgaande jaren konden worden afgehandeld in het verslagjaar. Het aantal adviesvragen is aanzienlijk afgenomen ten opzichte van 2009. De schriftelijke adviezen die zijn uitgebracht zijn zeer zorgvuldig voorbereid en uitgebreid weergegeven. In de loop van 2007 heeft de CKA de registratie van vragen gewijzigd. De CKA houdt sindsdien een register bij van inhoudelijke vragen en een register met meer commerciële vragen (zoals verzoeken om te adverteren e.d.). In de jaarverslagen worden alleen nog de aantallen inhoudelijke vragen vermeld. Dit verschil in registratie verklaart de afname van het aantal vragen na 2006. In het verslagjaar zijn vijf nieuwe klachten ingediend. Twee hiervan kon de CKA niet in behandeling nemen: de CKA diende zich kennelijk onbevoegd te verklaren omdat het in het ene geval ging om een keuring in het kader van de Wet werk en bijstand en in het andere geval om een keuring in het kader van re-integratie in de oorspronkelijke functie. Deze twee klachten zijn door de CKA met een oordeel afgerond. Verder zijn drie klachten en twee eigen onderzoeken (ook naar aanleiding van een klacht) die de CKA in het verslagjaar in behandeling had, doorgeschoven naar het volgende jaar. Twee eigen onderzoeken konden in het verslagjaar met een aanbeveling worden afgerond. Eén klacht die in 2009 was ingediend is in het verslagjaar afgerond met twee oordelen: een tegen de potentiële werkgever en een tegen de keurend arts. In 2010 zijn 26 adviesvragen ontvangen, waarvan er 22 tot een uitgebreid schriftelijk advies hebben geleid en 1 advies bestond uit een doorverwijzing naar de Commissie Gelijke Behandeling. De overige 3 adviesvragen heeft de CKA telefonisch afgehandeld.
33
Van de individuele adviesvragen zijn er 10 afkomstig van sollicitanten, 9 van bedrijfsartsen, 2 van juristen bij een arbodienst, 1 van een werkgever, 1 van een medewerker bij een vakbond, 1 van een medewerker bij een uitzendbureau, 1 van een P&O-adviseur en 1 van een medewerker van de Stichting Meldpunt Discriminatie. De CKA vermoedt dat het aantal binnengekomen klachten en adviesvragen slechts een bescheiden uiting is van de vragen en klachten die leven onder sollicitanten, bedrijfsartsen en andere belanghebbenden. Een toegankelijke en duidelijke website is voor de CKA dan ook onmisbaar. Voor zowel klagers en adviesvragers als de CKA is de website een belangrijk medium: klachten kunnen worden ingediend via het klachtenformulier op de website en relevante uitgebrachte adviezen, aanbevelingen en oordelen worden op de website geplaatst zodat bezoekers middels zoektermen informatie kunnen inwinnen over verschillende onderwerpen. Tevens is de CKA bezig met het opstellen van een rubriek ‘Veelgestelde vragen’ zodat bezoekers via de website een antwoord kunnen vinden op vragen die herhaaldelijk worden gesteld. Naar verwachting zal deze in het najaar van 2011 op de website worden geplaatst. Ook is het voor de CKA een manier om voorlichting te geven over aanstellingskeuringen. Derhalve zal steeds aan de website worden gewerkt en verbeteringen worden doorgevoerd.
34
7 Resultaten / follow-up
De Commissie vraagt in de aanbiedingsbrief bij een uitgesproken oordeel of aanbeveling om een reactie hierop van klager en verweerder binnen twee maanden te mogen ontvangen. Op de in totaal 6 in 2010 uitgebrachte oordelen en aanbevelingen heeft de CKA 5 reacties ontvangen. Twee hiervan zijn ontvangen naar aanleiding van oordelen 2010-02 en 2010-03. De keurend arts gaf in zijn reactie aan dat hij oordeel 2010-02, het oordeel richting de werkgever, grotendeels heeft begrepen en tevreden is met het feit dat de klachten jegens verweerder ongegrond zijn verklaard. Over oordeel 2010-03, het oordeel richting de keurend arts, merkt de keurend arts op dat hierin volgens hem een aantal zaken door elkaar wordt gehaald en niet strookt met de feiten. Klaagster geeft in haar reactie op oordeel 2010-03 aan dat zij hier tevreden over is. Ten aanzien van oordeel 2010-02 geeft zij aan dat zij hiertegen in beroep wil gaan. De Commissie heeft aangegeven dat dit niet mogelijk is: indien de Commissie een oordeel heeft gegeven staat dit vast en kan hiertegen geen bezwaar of beroep worden ingesteld. De Commissie rondt een eigen onderzoek af met een aanbeveling. In het verslagjaar zijn twee aanbevelingen geschreven. Ten aanzien van de aanbeveling naar aanleiding van het eigen onderzoek bij een arbodienst heeft de arbodienst zowel richting de Commissie gereageerd als maatregelen getroffen. Ten aanzien van het eigen onderzoek binnen de luchtvaart heeft de Commissie de onderzoeken bij de twee luchtvaartmaatschappijen moeten splitsen. De reactie van een van de luchtvaartmaatschappijen zorgde ervoor dat het eigen onderzoek afgerond kon worden met een aanbeveling. In het verslagjaar is hierop nog geen reactie gegeven. De andere luchtvaartmaatschappij heeft aangegeven een risico assessment te houden en heeft verzocht om uitstel voor een reactie in afwachting van dit assessment. Hierdoor kon het eigen onderzoek niet in 2010 worden afgerond. Ook is er nog een reactie in het verslagjaar binnengekomen van een in 2009 ingediende en afgehandelde klacht. De keurend arts waartegen de klacht was ingediend verzocht de Commissie om
35
opheldering van enkele passages uit het oordeel. Tevens is er een reactie gekomen op een in het verslagjaar uitgebracht advies aan een bedrijfsarts van een arbodienst. Een jurist van deze arbodienst had vragen naar aanleiding van dit advies. Omdat het om een reactie op een advies betrof, is deze niet meegerekend in het cijferoverzicht. Oordeel 2010-01 Klager heeft de Commissie gevraagd of gemeente X in strijd met de WMK heeft gehandeld door klager vooraf niet goed te informeren over zijn rechten en plichten tijdens de medische keuring voor de Wet werk en bijstand (Wwb). Ook is klager het niet eens met de gang van zaken tijdens de keuring en evenmin met de aanvankelijke keuringsuitslag. De Commissie is uitsluitend bevoegd te oordelen over aanstellingskeuringen, zijnde de keuringen die plaatsvinden in verband met het aangaan of wijzigen van de arbeidsverhouding. De ingediende klacht had betrekking op een medische keuring ten behoeve van het vaststellen van de functionele beperkingen van klager met het oog op de aan hem te stellen eisen en/of op te leggen verplichtingen op grond van de Wwb. Dit is geen aanstellingskeuring in de zin van de WMK. De Commissie heeft zich kennelijk onbevoegd verklaard ten aanzien van de ingediende klacht. Oordelen 2010-02 en 2010-03 Klaagster heeft de Commissie om een oordeel gevraagd over het handelen van het bevoegd gezag en de keurend arts bij de procedure voor de aanstelling in een cluster 1 functie bij het bevoegd gezag. Klaagster is het niet eens met de eisen die aan de medische geschiktheid worden gesteld voor deze functie. Als onderdeel van de basiskeuring voor militair moeten sollicitanten een sporttest doen. Klaagster heeft deze niet gehaald en is daarom afgekeurd. Klaagster vindt het onterecht dat zij is afgewezen voor de functie op grond van de uitslag van een algemene medische keuring die voor iedere militair hetzelfde is en derhalve niet functiegericht. Ook heeft zij nooit een herkeuring gekregen en het is haar niet duidelijk aan welke eisen zij moest voldoen om de sporttest te kunnen halen. De Commissie geeft in haar oordelen aan dat voor een militaire functie geen specifieke functieeisen kunnen worden vastgesteld vanwege de eis van algemene inzetbaarheid. Gelet op de
36
noodzaak van algemene inzetbaarheid wordt de militaire ambtenaar niet aangesteld in een functie, maar als ‘militair’. In die hoedanigheid is hij gehouden om alle hem in het belang van de taakuitoefening van de krijgsmacht opgedragen werkzaamheden en diensten te verrichten. Daarbij kan de militair overal ter wereld onder allerlei omstandigheden worden ingezet, hetgeen zware fysieke en geestelijke eisen aan hem stelt. Voor een militaire keuring mag dus op basis van ruimere eisen worden gekeurd dan die voor de dagelijkse functie noodzakelijk zijn. Klaagster zal dus moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden volgens deze standaardkeuring. Als klaagster hier niet aan voldoet is zij ongeschikt voor elke militaire functie. Klaagster heeft de sporttest meerdere keren mogen overdoen. De Commissie oordeelt echter dat een herkansing niet hetzelfde is als een herkeuring en daar heeft klaagster wel recht op. De keurend arts heeft hier echter niet op gewezen. Dit onderdeel van de klacht tegen de keurend arts heeft de Commissie dan ook gegrond verklaard. Oordeel 2010-04 Klager heeft de Commissie gevraagd haar oordeel uit te spreken over de wijze waarop de veiligheidskeuring ten behoeve van re-integratie in de functie van treinmachinist heeft plaatsgevonden, over de persoon van de keuringsarts en over de onduidelijke communicatie omtrent de behandeling van de bezwaren tegen de keuring en het gebrek aan informatie over de mogelijkheden van het aanvragen van een herkeuring dan wel een second opinion De Commissie is echter uitsluitend bevoegd te oordelen over aanstellingskeuringen, zijnde de keuringen die plaatsvinden in verband met het aangaan of wijzigen van een arbeidsverhouding. Uit de gegevens die aan de Commissie ter beschikking zijn gesteld, is gebleken dat de klacht betrekking had op een medische keuring in het kader van de re-integratie in de oorspronkelijke functie van treinmachinist. Deze keuring is niet verricht in verband met het aangaan dan wel het wijzigen van een arbeidsverhouding en is daarom geen aanstellingskeuring in de zin van de WMK. Op grond van vorenstaande heeft de Commissie zich kennelijk onbevoegd verklaard ten aanzien van de ingediende klacht.
37
Aanbeveling 2010-01 In augustus 2009 is bij de Commissie een klacht ingediend door een sollicitant voor de functie van treinverkeerleider. Hij heeft de Commissie gevraagd om advies naar aanleiding van een uitgebreide medische vragenlijst voorafgaande aan een medische keuring aan het einde van de sollicitatieprocedure. De Commissie heeft een eigen onderzoek ingesteld om te beoordelen of door keurend artsen die bij de betreffende arbodienst werkzaam zijn in strijd met de voorschriften van de WMK wordt gehandeld bij het verrichten van aanstellingskeuringen. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met juristen van de betreffende arbodienst. Tijdens dit gesprek is de vragenlijst doorgenomen en besproken wat zou kunnen worden aangepast. De Commissie heeft vervolgens een aanbeveling geschreven. De Commissie heeft de arbodienst er op gewezen dat ook als er sprake is van sectorspecifieke regelgeving met betrekking tot de keurings- en geschiktheidseisen, de arbodienst en iedere individuele keurend arts een eigen verantwoordelijkheid behoudt inzake de naleving van de WMK. Bijzondere functie-eisen, die voortvloeien uit de sectorspecifieke regelgeving moeten getoetst worden aan de eisen die de WMK hieraan stelt. Verder mogen de arbodienst en keurend arts alleen die vragen stellen die relevant zijn voor het beoordelen van de medische geschiktheid in relatie tot de bijzondere functie-eisen. Algemene vragen en vragen die een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer zijn derhalve niet toegestaan. Ook voor het overige dienen de arbodienst en de keurend arts te onderzoeken of eventuele sectorspecifieke keuringseisen aan de WMK voldoen en tevens of de WMK mogelijk aanvullende keuringseisen stelt. Tot slot heeft de Commissie gewezen op een goede informatievoorziening voorafgaand en tijdens de aanstellingskeuring. Naar aanleiding van deze aanbeveling heeft de arbodienst de vragenlijst en het stroomschema ten behoeve van de uitvoering van aanstellingskeuringen aangepast. De Commissie had vervolgens nog een aantal opmerkingen naar aanleiding van de aangepaste vragenlijst. Hierop heeft de arbodienst de vragenlijst nog verder aangepast. In afwachting van het aangepaste stroomschema kan de Commissie hierna het eigen onderzoek als afgerond beschouwen. Aanbeveling 2010-02 In september 2009 werden bij de Commissie twee klachten ingediend die betrekking hadden op medische keuringen van cabinepersoneel in de burgerluchtvaart. De eerste klacht was afkomstig van een vakbond voor cabinepersoneel die optrad namens zes
38
van haar leden. De vakbond vroeg de Commissie een oordeel uit te spreken over de medische keuring waarbij de betreffende personen werden afgekeurd voor hun werkzaamheden als cabin attendants. Deze negatieve uitslag was gebaseerd op het hebben van Diabetes Mellitus type 1 of omtrent de geschiktheid voor de functie gegrond op medicijngebruik tegen een verhoogd risico op trombose. Klaagster in de tweede zaak was een vrouw die bij een (andere Nederlandse) luchtvaartmaatschappij had gesolliciteerd naar de functie van stewardess. Op de vragenlijst die zij in het kader van de sollicitatieprocedure moest invullen, gaf zij aan Diabetes Mellitus type 1 te hebben. Dit gegeven vormde vervolgens aanleiding haar af te keuren voor de betreffende functie. De Commissie heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de eerste klacht, omdat het ging om herkeuringen tijdens dienstverband en niet om aanstellingskeuringen. In de tweede zaak heeft de Commissie de klacht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de klacht niet was ingediend binnen zes maanden nadat de gedraging of het feit waartegen zij zich richtte had plaatsgevonden. In het kader van het eigen onderzoek heeft de Commissie vragen gesteld aan de betreffende luchtvaartmaatschappijen en de keurende instantie. Uit de reactie op deze vragen kwam naar voren dat de Inspectie van Verkeer en Waterstaat (hierna: IVW), als Nederlandse Luchtvaartautoriteit, van operators verlangt dat nieuw aangesteld cabinepersoneel regelmatig een veiligheidskeuring ondergaat en dat de aanstellingskeuring in dat kader als initiële veiligheidskeuring wordt gehanteerd. Tevens bleek uit de reactie dat, in het geval na de (her)keuring nader medisch onderzoek noodzakelijk is, de medische eisen behorende bij ICAO medische klasse 2 als referentiekader gehanteerd zouden kunnen worden. Begin 2010 heeft de Commissie aan de IVW nadere vragen gesteld over de uitgevaardigde richtlijnen en over de dwingendheid hiervan. IVW heeft gereageerd dat hij de ICAO klasse 2 eisen niet dwingend voorschrijft aan de luchtvaartmaatschappijen, maar dat het aan de maatschappijen is om hun cabinepersoneel veilig te laten vliegen en dat de ICAO klasse 2 eisen daarbij als uitgangspunt zouden kunnen dienen. Het is de verantwoordelijkheid van de maatschappij om hun cabinepersoneel veilig te laten vliegen. De ICAO klasse 2 eisen zijn derhalve niet dwingend voorgeschreven en het is aan de luchtvaartmaatschappijen om dit in te vullen. De Commissie heeft in haar aanbeveling (2010-02) erop gewezen dat de internationale regelgeving niet dwingend voorgeschreven is en niet zonder meer geschikt is voor het cabinepersoneel.
39
Verder constateerde de Commissie dat de individuele beoordeling van de keurlingen, tijdens de intern bij de luchtvaartmaatschappij gevolgde bezwaarprocedure, in overeenstemming dient te worden geacht met de eisen van de WMK. De daarbij door de bezwaarcommissie nader geformuleerde voorwaarden ten aanzien van werknemers met Diabetes Mellitus Type 1, achtte de Commissie ook in overeenstemming met de voorschriften van de WMK. Vervolgens heeft de Commissie de aanbeveling gedaan om de individuele beoordeling en de door de interne bezwaarcommissie gehanteerde voorwaarden ook te hanteren bij de aanstellingskeuringen voor het cabinepersoneel. De luchtvaartmaatschappij heeft in reactie hierop erkend dat de ICAO medische klasse 2 eisen niet dwingend zijn voorgeschreven, maar dat zij heeft gemeend er goed aan te doen in deze het advies van de Inspectie te volgen, om ICAO Medische klasse 2 als toetsingskader te gebruiken. De Inspectie is immers de luchtvaartautoriteit in Nederland. De luchtvaartmaatschappij geeft vervolgens aan dat het toetsingskader inmiddels is verfijnd en dat een en ander zal worden neergelegd in een protocol dat voortaan door de keuringsartsen zal worden gehanteerd bij de veiligheidskeuringen. Besloten is voor aanstellingskeuringen dezelfde eisen te gaan hanteren. De Commissie heeft de luchtvaartmaatschappij in haar aanbeveling verder nog gewezen op de te onderscheiden verantwoordelijkheden van enerzijds de werkgever, tevens keuringvrager en anderzijds de gecertificeerde arbodienst dan wel bedrijfsarts waarmee een contract is gesloten. De keuringvrager dient het volgende schriftelijk vast te leggen: het doel van de keuring, de bijzondere functie-eisen, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken welke mogen worden verricht. De keuringvrager legt dit schriftelijk vast nadat de arbodienst schriftelijk advies heeft uitgebracht over de rechtmatigheid van de keuring. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de toetsingscriteria die de Commissie hiervoor heeft opgesteld. De andere luchtvaartmaatschappij reageerde in eerste instantie dat de reactie van IVW voor haar geen aanleiding vormde om haar standpunt te herzien. Dit ondanks dat de keurende instantie van deze luchtvaartmaatschappij naar aanleiding van de reactie van IVW had aangegeven haar keuringsbeleid aan te zullen passen. Dit was voor de Commissie reden om de luchtvaartmaatschappij en de keuringsinstantie uit te nodigen voor een hoorzitting. De luchtvaartmaatschappij heeft echter in september verzocht de hoorzitting aan te houden aangezien zij een risico assessment wilde laten uitvoeren gericht op de specifieke vliegsituatie binnen de luchtvaartmaat-
40
schappij en de uitkomst hiervan zou willen afwachten. Begin 2011 heeft de luchtvaartmaatschappij bericht, dat mede naar aanleiding van de uitkomst van het risico assessment, besloten is het keuringsbeleid voor vliegend personeel met diabetes aan te passen, in die zin dat de bedrijfsarts of keurend arts per individu dient te beoordelen of de betreffende keurling geschikt is om te vliegen doordat hij of zij stabiliteit vertoont ten aan zien van de diabetes. De Commissie heeft gevraagd om een exemplaar van het gewijzigde keuringsbeleid te mogen ontvangen, hetgeen in het tweede kwartaal van 2011 is gebeurd. Dit eigen onderzoek kan derhalve in 2011 afgerond worden.
41
Eigen onderzoek bij Defensie De Commissie heeft in 2009 een klacht ontvangen van een persoon die was afgewezen voor een functie binnen Defensie op grond van een afwijking aan zijn ogen. Hij wees de Commissie op het gebruik van tegenstrijdige regelingen voor de uitvoering van aanstellingskeuringen. Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie een eigen onderzoek ingesteld. De Commissie heeft Defensie gevraagd welke regelingen van toepassing zijn op aanstellingskeuringen. Defensie heeft aangegeven dat voor een aanstellingskeuring voor de functie van basismilitair het Militaire Keuringsreglement (MKR) geldt. Wanneer de aanstellingskeuring een zwaardere functie betreft dan die van basismilitair, kunnen zwaardere eisen worden gesteld die verder gaan dan de eisen zoals gesteld in het MKR. Omdat het MKR aan herziening toe is wordt bij de uitvoering van een aanstellingskeuring aanwijzing DMG 032 gevolgd, waarin de specifieke functie-eisen worden omschreven. Deze aanwijzing zal worden herzien en het streven van Defensie is om een nieuwe tekst voor het MKR tegelijk met de herziene versie van DMG 032 te presenteren. De Commissie heeft verzocht om een exemplaar van de herziene versies te ontvangen, hetgeen nog niet gebeurd is. In 2010 is er contact geweest tussen Defensie en de Commissie, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een gesprek in april 2011. Tijdens dit gesprek heeft Defensie in het kader van het te wijzigen beleid de Commissie nadere vragen gesteld. Daarbij is ook op andere aanpalende onderwerpen ingegaan. De Commissie zal het contact met Defensie blijven onderhouden en streeft ernaar het eigen onderzoek in 2011 af te ronden.
42
8 Activiteiten van de Commissie De Commissie geeft algemene voorlichting over de betekenis van de WMK via artikelen in medische en juridische tijdschriften, via de website van de CKA en op conferenties, congressen en dergelijke. Bijeenkomsten bijgewoond namens de CKA:
Stichting Instituut Gak, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, AMC/UvA, symposium ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. J.H.B.M. Willems als bijzonder hoogleraar sociale verzekeringsgeneeskunde, in het bijzonder de preventieve en arbeidsgebonden aspecten, april 2010. Ministerie SZW, Ontmoetingsbijeenkomst externe relaties SZW, voordracht ‘Panta Rhei - de toekomst van werk’, mr. Pauline van der Meer Mohr, november 2010. Vervoersgeneeskundig Samenwerkingsverband (VGSV), bijeenkomst VGSV, november 2010. CGB, Gelijke behandelingslezing 2010, ‘Verschil verrijkt: het saldo van diversiteitsbeleid’, dr. A.H.G. Rinnooy Kan, december 2010. TBV-congres, ‘Jongeren op de arbeidsmarkt’, december 2010.
43
Voordrachten en publicaties leden CKA: E. Cremers-Hartman Opening CKA-conferentie ‘Ongezond verklaard’, november 2010
W.H.A.C.M. Bouwens Lezing CKA-conferentie ‘Ongezond verklaard’, ‘WMK en Lekenkeuring’, november 2010 E.P. Harderwijk masterscriptie rechtenfaculteit UvA, ‘Moet de Wet op de medische keuringen worden aangepast aan de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte?’, juni 2010
44
9 Conferentie ‘Ongezond verklaard’ Wat mag de werkgever tijdens een sollicitatieprocedure vragen over de gezondheid van de sollicitant? Wat is de sollicitant verplicht te melden over zijn gezondheid aan zijn toekomstige werkgever? Potentiële werkgevers, personeelsfunctionarissen, maar ook keurend artsen stellen vaak te algemene vragen over de gezondheid of over het ziekteverzuim in het verleden. Hierdoor zien sollicitanten/keurlingen zich vaak voor een dilemma gesteld: de vraag niet beantwoorden of juist eerlijk beantwoorden en daardoor het risico lopen om niet aangenomen te worden. Of zwijgen en daardoor de kans lopen dat de medische beperking later uitkomt en de werkgever het vertrouwen in de werknemer opzegt. Hoewel wetgeving over aanstellingskeuringen duidelijkheid geeft over de hiervoor bedoelde vragen, gaat het in de praktijk regelmatig mis. Reden voor de CKA om op 11 november 2010 de conferentie ‘Ongezond verklaard’ te organiseren. De conferentie had als doel inzicht te geven in de regeling van de aanstellingskeuring in de WMK en de praktische betekenis hiervan. De deelnemers (werkgevers, werknemers, bedrijfsartsen en arbodiensten) gingen op basis van de WMK na welke rol de aanstellingskeuring speelt bij de toegang tot werk. Welke gezondheidsvragen mogen arbodiensten en keurend artsen stellen? En wanneer zijn vragen voldoende specifiek voor de opsporing van gedefinieerde risico’s? Als eerste spreker ging de heer Hulshof (arts, UHD Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid) in op algemene gezondheidsvragen in relatie tot de WMK. Aan de hand van een casus van een sollicitant voor de functie van treinverkeersleider ging de spreker na of de algemene vragenlijst die was voorgelegd, door de CKA als terecht of onterecht werd geoordeeld. De heer Hulshof: “Algemene vragenlijsten met voor de functie niet relevante medische vragen zijn volgens de WMK niet toegestaan. Het doel van de aanstellingskeuring is het beschermen van de gezondheid en
45
veiligheid van zowel de sollicitant als van derden”. Verder gaf de spreker aan dat een aanstellingskeuring in medisch opzicht te zien is als een vorm van screening: namelijk via diagnostisch onderzoek nagaan of er een verhoogd risico bestaat op toekomstige medische klachten. Daarom zou een aanstellingskeuring ook moeten voldoen aan dezelfde randvoorwaarden als een screening, te weten: relevantie, wetenschappelijke validiteit, effectiviteit, doelmatigheid en subsidiariteit.
46
In de discussieronde daarna kwam onder meer de meerwaarde van de bedrijfsarts aan de orde. Zo zou de meerwaarde van de bedrijfsarts voor de werkgever gelegen zijn in het feit dat de arts de werkgever van advies voorziet; tegelijkertijd werd daarbij aangegeven dat dit wel vaker zou mogen gebeuren. En de meerwaarde voor de werknemer zou liggen in het overleg over de vraag of de functie ook op de langere termijn bij de sollicitant past. Ook kwam ter sprake dat er meer duidelijkheid moet komen over het vraagrecht van de bedrijfsarts en de mededelingsplicht van de keurling. Vervolgens ging als tweede spreker de heer Bouwens (hoogleraar arbeidsrecht en CKA-lid) in op de zogeheten ‘lekenkeuring’. Dit is een keuring tijdens de sollicitatie door middel van vragen over de gezondheid of ziekteverzuim in het verleden die wordt uitgevoerd door niet-artsen, zoals de personeelsfunctionaris. De spreker behandelde hierbij de grenzen aan het vraagrecht van de werkgever en de mededelingsplicht van de sollicitant. In de WMK is een verbod op de lekenkeuringen opgenomen. De vraag is of dit verbod wel in het belang van de sollicitant is en of hiermee de drempel voor de werkgever niet te hoog wordt gelegd. De heer Bouwens vindt van niet, omdat de werkgever met behulp van de Leidraad Aanstellingskeuringen (een stappenplan) tot een rechtmatige medische keuring kan komen. Volgens de heer Bouwens “kan de werkgever via een standaardformulier een inventarisatie van de functie-eisen uitvoeren op basis waarvan de Arbodienst weer de bijzondere functie-eisen kan bepalen”. Aan de hand van een voorbeeld gaf de spreker aan dat uit de leidraad blijkt dat niet alleen in uitzonderlijke gevallen een medische keuring is toegestaan. Verder werd aandacht besteed aan de spreekplicht van sollicitanten en de mogelijkheid voor de werkgever om, bijvoorbeeld op basis van een risico-inventarisatie, de sollicitant te voorzien van de nodige informatie. De sollicitant kan dan zelf bepalen of hij op de functie wil reageren. De heer Bouwens pleitte er ook voor dat de sollicitant de mogelijkheid krijgt om advies in te winnen bij de bedrijfsarts over zijn geschiktheid voor de functie, zonder dat de werkgever daarvan op de hoogte wordt gebracht. Tijdens de hierna volgende discussieronde werd opgemerkt dat lekenkeuringen in de praktijk met regelmaat plaatsvinden. Vanuit werkgeverszijde werd hierbij gewezen op de verantwoordelijkheid van de werkgever voor het geven van informatie over de functie. En vanuit werknemerszijde werd ervoor gepleit om ook op de tijdens het dienstverband uitgevoerde medische keuringen en op medisch routineonderzoek de regels van de WMK van toepassing te laten zijn.
47
48
De sprekers en deelnemers brachten tijdens het congres diverse ideeën naar voren om de praktische toepassing van de WMK en de regeling over aanstellingskeuringen te verbeteren. De CKA heeft aan de hand hiervan de volgende aanbevelingen kunnen formuleren:
Verder ontwikkelen van de aanstellingskeuring en de WMK door voorbeelden van goede vragen te verzamelen, casuïstiek toe te passen, discussies te voeren en expertise verder te bundelen via de CKA en/of een andere geschikte organisatie.
Een standpunt ontwikkelen over c.q. de plaatsbepaling opstellen van psychologisch onderzoek en assessments in relatie tot aanstellingskeuringen en de WMK.
Ontwikkelen van een voorstel om sollicitanten de mogelijkheid te bieden advies te kunnen vragen aan de bedrijfsarts over de geschiktheid voor de functie, zonder dat de werkgever daarvan op de hoogte behoeft te worden gebracht.
Verbeteren van de scholing van en het informeren van bedrijfsartsen, zodat deze beter in staat zijn om: bewust te keuren: welke vragen/onderzoeken geven het antwoord op de gestelde vraag (in de zin van EBM, Evidence-based medicine); werkgever en werknemers/sollicitanten te informeren en adviseren; te oordelen over het passend zijn van de functie voor de keurling/sollicitant; aanbevelingen voor passend werk te geven.
Ontwikkelen van gedragsregels voor werkgevers waarin is opgenomen dat zij: aan sollicitanten voldoende informatie over de functie en de daaraan verbonden functieeisen verstrekken, mede met het oog op de lange termijn; geen lekenkeuringen uitvoeren; het gebruik van sluiproutes en assessments ontmoedigen.
Faciliteren van wetenschappelijke ontwikkelingen om te komen tot valide onderzoeken in relatie tot bijzondere functie-eisen.
49
Conferentie
‘Onge 50
gezond verklaard’ 51
Ontwikkelen van een brochure voor werknemers met informatie over: de mededelingsplicht inzake ziekte of gebrek en het zwijgen over een bepaalde aandoening, tenzij …; wat te melden over hoe met de beperking/ziekte wordt omgegaan; hoe de sollicitant denkt de functie wel te kunnen vervullen; hoe om te gaan met vragen die niet relevant zijn.
Ontwikkelen van een voorstel richting arbodiensten om: werkgevers te ondersteunen bij het formuleren van bijzondere functie-eisen op basis van een goed uitgevoerde RI&E (uitvoeren van een reeds vastgestelde taak); werknemers goed te adviseren; aan bedrijfsartsen de mogelijkheid te bieden gerichte scholing te volgen.
Opstellen van een gedragsregel ter vastlegging dat keuringen of medische onderzoeken tijdens het dienstverband worden uitgevoerd conform het regime van de WMK.
Ontwikkelen van een Leidraad passende maatregelen ten behoeve van sollicitanten met zichtbare en onzichtbare beperkingen. Deze leidraad bevat informatie voor sollicitanten over hoe om te gaan met een beperking bij sollicitaties én voor bedrijfsartsen over de advisering aangaande mogelijke aanpassingen.
De CKA heeft deze aanbevelingen ook op haar website geplaatst en is in het kader van de aanbevelingen reeds met een aantal andere partners en organisaties in gesprek, dan wel is voornemens dit in de komende periode verder op te pakken, in de hoop dat hiermee een maximale toegang tot de arbeidsmarkt bewerkstelligd kan worden, onder andere voor gehandicapten en chronisch zieken. Tijdens de conferentie heeft een cartoonist ter plekke cartoons met betrekking tot de conferentie en de CKA getekend. Deze cartoons zijn verspreid over dit jaarverslag opgenomen.
52
10 Vooruitblik naar 2011
In dit hoofdstuk staan kort enkele onderwerpen beschreven die voor de CKA in 2011 van bijzonder belang zijn. In het jaar 2011 zal mogelijk de overgang van de CKA naar de SER worden gerealiseerd. De CKA als SER-commissie zal een wijziging van de samenstelling van de commissie betekenen. De feitelijke gang van zaken hieromtrent en de invloed op de werkwijze zullen belangrijke aandachtsgebieden voor de CKA zijn. De CKA zal zich beraden over de wijze waarop een vervolg kan worden gegeven aan de aanbevelingen die op de conferentie ‘Ongezond verklaard’ zijn gedaan. De CKA zal hiertoe overleg gaan voeren met de deelnemende en/of andere organisaties. Het doel is een juiste toepassing van de WMK en daarmee het zoveel mogelijk beperken van ongerechtvaardigde uitsluiting van de arbeidsmarkt, met name van chronisch zieken en gehandicapten. De CKA zal aandacht blijven besteden aan de strijdigheid van de WMK en categorale regelgeving in vervolg op het overleg met de NVAB en de gezamenlijke brief naar de minister van SZW over dit onderwerp. In 2011 zal de CKA de onderzoeken die in 2010 (en één in 2009) zijn ingesteld naar aanleiding van klachten afronden. Naar aanleiding van de conferentie en eerdere signalen wil de CKA in 2011 onderzoek doen naar de betekenis van een psychologische keuring en de eventuele overlap hiervan met een medische keuring, voor zover de psychologische keuring deel uitmaakt van (het einde van) de sollicitatieprocedure.
53
Bijlage I - Oordelen en Aanbevelingen CKA 2010
54
Oordeel 2010-01
Commissie: mr. E. Cremers - Hartman, voorzitter, mr. M.A.C. Vijn en drs. W.M. van de Fliert, leden van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen in tegenwoordigheid van mr. J. Jonkman, secretaris. 1
De klacht
1.1 Op 12 januari 2010 heeft klager een klacht ingediend bij de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: de Commissie). Klager heeft de Commissie gevraagd haar oordeel uit te spreken over de vraag of gemeente X in strijd met de Wet op de medische keuringen (hierna: WMK) heeft gehandeld door klager vooraf niet goed te informeren over zijn rechten en plichten tijdens de medische keuring voor de Wet werk en bijstand (Wwb). Ook is klager het niet eens met de gang van zaken tijdens de keuring en evenmin met de aanvankelijke keuringsuitslag.
2
De loop van de procedure
2.1 Klager heeft bij het Juridisch Loket geïnformeerd naar zijn rechten en plichten rond de medische keuring. Het Juridisch Loket heeft klager vervolgens doorverwezen naar de Commissie. Gemeente X had klager via een brief meegedeeld dat de WMK niet geldt voor personen met een Wwb-uitkering. 2.2 Op 12 januari 2010 heeft de Commissie telefonisch nadere informatie ingewonnen bij klager. Vervolgens is de klacht met de aanvullende informatie doorgestuurd naar de Commissie. 2.3 Op 14 januari 2010 heeft de Commissie klager per e-mail laten weten dat de Commissie niet bevoegd is de klacht in behandeling te nemen omdat de klacht geen betrekking heeft op een aanstellingskeuring.
55
3
De gegevens
3.1 Klager is op 16 september 2009 medisch gekeurd in verband met zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Klager ontving op dat moment al enige tijd een bijstandsuitkering op grond van deze wet. 3.2 Klager had al vaker een dergelijke medische keuring ondergaan maar kreeg nu voor het eerst met een andere keuringsinstantie te maken. De Commissie heeft klager gevraagd of de keuring is verricht met het oog op zijn toegang tot de arbeidsmarkt of met het oog op een bepaalde functie. Klager heeft deze vragen ontkennend beantwoord. De medische keuring heeft plaatsgevonden met het doel de functionele beperkingen van klager vast te stellen en ter beoordeling van zijn rechten en verplichtingen op grond van de Wwb. 3.3 In eerste instantie werd klager gedeeltelijk arbeids(on)geschikt verklaard, maar nadat de keuringsarts klagers medisch dossier had ontvangen van de huisarts heeft hij klager geheel arbeidsongeschikt verklaard.
56
4
Overwegingen van de Commissie
Ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie:
4.1 De Commissie is uitsluitend bevoegd te oordelen over aanstellingskeuringen, zijnde de keuringen die plaatsvinden in verband met het aangaan of wijzigen van de arbeidsverhouding (artikel 4, eerste lid, van de Wet op de medische keuringen). De ingediende klacht heeft betrekking op een medische keuring ten behoeve van het vaststellen van de functionele beperkingen van klager met het oog op de aan hem te stellen eisen en/of op te leggen verplichtingen op grond van de Wwb. Dit is geen aanstellingskeuring in de zin van de WMK. Op grond van vorenstaande verklaart de Commissie zich kennelijk onbevoegd ten aanzien van de ingediende klacht.
Oordeel 2010-02
Commissie: mr. E. Cremers - Hartman, voorzitter, prof. mr. W.H.A.C.M. Bouwens en drs. E.P. Harderwijk, bedrijfsarts, leden van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen in tegenwoordigheid van mr. J. Jonkman, secretaris. 1
De klacht
1.1 Op 9 september 2009 heeft klaagster de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: de Commissie) gevraagd een oordeel uit te spreken over de vraag of het bevoegd gezag (hierna: verweerder), bij de procedure voor de aanstelling in een cluster 1 functie bij verweerder in strijd met de Wet op de medische keuringen (WMK) heeft gehandeld. Haar klacht bestaat uit vier onderdelen:
Klaagster is het niet eens met de eisen aan de medische geschiktheid die gesteld worden voor deze functie. Zij vindt het onterecht dat zij is afgewezen voor de functie op grond van de uitslag van
een algemene medische keuring die voor iedere militair hetzelfde is en derhalve niet functiegericht. Volgens klaagster zou de keuringsuitslag, gelet op Hoofdstuk 2, artikel 5 lid 2 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), niet in de weg mogen staan aan een aanstelling, omdat klaagster (op 9 september 2009) trainbaar is bevonden binnen drie maanden, voor een voldoende voor een cluster 1-functie. Klaagster heeft verzocht om een herkeuring, maar heeft deze nooit gehad: zij heeft gevraagd om een onafhankelijke arts de uitslag van de sporttest te laten beoordelen, maar dit is nooit gebeurd. Klaagster vindt de informatievoorziening voorafgaand aan de keuring onvoldoende; klaagster was niet voldoende duidelijk aan welke eisen zij moest voldoen om de sporttest te kunnen halen.
57
2 De loop van de procedure 2.1 Op 10 september en op 7 oktober 2009 heeft de Commissie klaagster nadere vragen gesteld. 2.2 Op 2 oktober 2009 heeft klaagster per brief nogmaals haar klacht toegelicht aan de Commissie. Op 7 oktober 2009 heeft klaagster de Commissie aanvullende informatie toegestuurd. 2.3 Op 8 oktober 2009 heeft de Commissie de klacht doorgestuurd naar zowel het Hoofd sectie Aanstelling van verweerder (hierna: X), als naar de uitslaggevend keuringsarts van de arbodienst van verweerder (hierna: Y). De uitslaggevend keuringsarts heeft de Commissie per brief d.d. 15 oktober 2009 doorverwezen naar de keuringsinstantie. Het Hoofd sectie Aanstelling heeft middels een brief d.d. 22 oktober 2009 gereageerd. 2.4 Op 19 oktober 2009 heeft klaagster de Commissie gevraagd haar zaak op te schorten omdat op dat moment de interne behandeling van haar klacht bij verweerder nog liep. 2.5 Op 29 januari 2010 heeft klaagster de Commissie per e-mail laten weten de klacht door te willen zetten, maar nog te wachten op antwoord van verweerder op haar bezwaar-
58
schriften. Op 9 februari 2010 heeft klaagster bevestigd dat zij de klacht door wilde zetten. 2.6 Op 22 februari 2010 heeft de Commissie klaagster opnieuw enkele aanvullende vragen gesteld, alsmede gevraagd enkele ontbrekende brieven toe te sturen ter completering van het dossier. Klaagster heeft een aantal van de ontbrekende brieven op 10 en 11 maart 2010 aan de Commissie toegestuurd. 2.7 Op 11 maart heeft de Commissie Y verzocht de nog ontbrekende brieven aan de Commissie toe te sturen. Y. heeft per brief d.d. 18 maart 2010 gereageerd dat het aan klaagster was om de ontbrekende brieven toe te zenden en dat, indien zij dit niet zou doen, de Commissie de klacht niet in behandeling zou kunnen nemen op grond van haar regeling van werkzaamheden. 2.8 Y. verzoekt in een brief d.d. 1 april 2010 om een omschrijving van de klacht. Hier heeft de Commissie per brief d.d. 7 april 2010 op gereageerd. Y. heeft per brief d.d. 14 april 2010 gereageerd op deze brief. Hij stelt daarin dat het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de beslissing omtrent de aanstelling buiten zijn bevoegdheid als uitslaggevend arts valt en voegt alsnog de ontbrekende brieven ten behoeve van het dossier bij.
2.9 Klaagster heeft de Commissie op 5 en 7 mei 2010 nog aanvullende stukken toegestuurd per e-mail, welke de Commissie op 21 mei 2010 heeft doorgezonden aan Y. 2.10 Partijen zijn verschenen op de hoorzitting op 4 juni 2010. 2.11 De commissie heeft tegen de uitslaggevend keuringsarts een apart oordeel uitgebracht (Oordeel 2010-03). 3
De feiten
3.1 Klaagster heeft in 2008 bij verweerder gesolliciteerd voor de functie van soldaat Verbindingen (ICT). Klaagster is echter vervolgens ingedeeld als sollicitant voor de functie logistiek/chauffeur en voor deze functie heeft zij op 22 september 2008 een medische keuring ondergaan. Vervolgens is klaagster verwezen naar een cardioloog in het Centraal Militair Hospitaal. Nadat de informatie van de cardioloog binnen was bij verweerder, is klaagster opgeroepen voor de VFB: Vaststelling Fysieke Belastbaarheid. Dit is een sporttest. Deze is op 3 november 2008 afgenomen. De uitslag hiervan was: ‘onvoldoende, niet trainbaar’. Dit hield in, niet trainbaar binnen zes maanden tot een voldoende uitslag. Hierop is klaagster ongeschikt verklaard voor twaalf maanden.
3.2 Op 23 maart 2009 heeft klaagster opnieuw de sporttest verricht. De uitslag hiervan was: ‘ongeschikt, trainbaar binnen zes maanden tot een voldoende voor een cluster 1 functie’. Hoewel het beleid bij verweerder is dat de sporttest slechts één keer opnieuw gedaan mag worden, heeft klaagster op 9 september 2009 voor een derde keer de sporttest gedaan. De uitslag hiervan was: ‘ongeschikt, trainbaar binnen drie maanden tot een voldoende voor een cluster 1 functie’. Klaagster scoorde onvoldoende op het onderdeel uithoudingsvermogen (fietstest) en op een deel van de krachttest (het deel marsscore). Klaagster is uitgelegd dat de te behalen scores voor de sporttest samenhangen met het gewicht en lengte van de keurling. Omdat klaagster voor de derde maal de sporttest niet had gehaald, is haar meegedeeld dat zij voor een jaar ongeschikt werd bevonden conform de uitspraak na de eerste maal dat klaagster de sporttest had afgelegd. 3.3 Klaagster is ook uitgelegd dat voor het volgen van de Algemene Militaire Opleiding (A.M.O.) en de Nationale Reserve (Natres) de militaire basiseisen gelden. Klaagster zou derhalve ook voor het kunnen volgen van de A.M.O. en de Natres een voldoende voor de sporttest moeten halen.
59
3.4 In overleg met de uitslaggevend keuringsarts heeft klaagster ervoor gekozen de uitslag te blokkeren. Dit houdt in dat de uitslag niet bekend wordt gemaakt en derhalve onder klaagster en de uitslaggevend arts blijft, tenzij klaagster hier later alsnog verandering in zou willen brengen. De uitslaggevend keuringsarts heeft met klaagsters instemming de stempel ‘maakt gebruik van blokkeringsrecht’ op haar uitslagenbriefje gezet. Doordat klaagster van haar blokkeringsrecht gebruik heeft gemaakt, is voor verweerder de uitslag niet bekend geworden en is daardoor niet voldaan aan de gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een aanstelling bij verweerder. Als gevolg hiervan is de sollicitatieprocedure met klaagster beëindigd. 4
Standpunten klaagster
4.1 Volgens klaagster is zij niet goed geïnformeerd voorafgaand aan de keuring. Op de website van het bevoegd gezag staat informatie over de algemene keuring, maar er wordt niet precies aangegeven aan welke fysieke eisen kandidaten moeten voldoen voor de verschillende functies. Voor klaagster is het onduidelijk hoe zij kon worden afgekeurd voor de betreffende functie enkel op basis van de standaardkeuring. Ook
60
begrijpt klaagster niet hoe de scores voor de sporttest berekend worden en is haar niet uitgelegd hoe zij kon trainen zodat zij de sporttest een tweede keer wel zou halen. 4.2 Verder meent klaagster dat zij ten onrechte ongeschikt is geacht voor de functie. Haar uithoudingsvermogen en kracht zouden onvoldoende zijn. Klaagster stelt dat uit de verschillende tests is gebleken dat haar kracht vooruit is gegaan en dat ze wel binnen drie maanden trainbaar is. Zij stelt voorts dat verweerder ten onrechte rekening heeft gehouden met haar lengte, aangezien zij 1.51 meter is en de minimumlengte op de website voor vrouwen die willen solliciteren 1.50 meter is. Ook meent klaagster dat verweerder haar niet heeft willen aannemen vanwege haar leeftijd (32 jaar). 4.3 Klaagster stelt tevens dat zij op grond van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), hoofdstuk 2, artikel 5 lid 2 aangesteld zou moeten worden. Klaagster is namelijk trainbaar bevonden binnen drie maanden voor een voldoende voor een cluster 1-functie. In het tweede lid staat dat wanneer aan de aanstelling een proeftijd is verbonden, in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de in het eerste lid onder a, b en d gestelde voorwaarden, indien in redelijkheid mag worden verwacht
dat vóór het einde van de proeftijd wel aan de voorwaarden is voldaan. Klaagster is van mening dat zij voor het einde van de proeftijd aan de gestelde voorwaarden kan voldoen. 4.4 Ten slotte wenst klaagster van de Commissie te vernemen of zij recht heeft op een ‘second opinion’. Klaagster was het niet eens met de uitslag van de sporttest en heeft verzocht een onafhankelijke arts naar de uitslag te laten kijken. Klaagster had haar twijfels over de betrouwbaarheid van de computer die de uitslagen van de sporttest berekent en wilde hier uitsluitsel over. Haar verzoeken zijn niet gehonoreerd. 5
Standpunten verweerder
5.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster informatie heeft gekregen over de eisen voor de door haar gewenste functie in de banenwinkel. Klaagster heeft voorafgaand aan de keuring de voorlichtingsbrochure ontvangen. In klaagsters dossier staat dat klaagster deze heeft gezien en dat zij naar aanleiding hiervan geen vragen had. In het dossier stond bij ‘informed consent’ ‘ja’ aangekruist. Voor de functie waar klaagster op heeft gesolliciteerd gelden de militaire basiseisen. Hier is klaagster dan ook op beoordeeld.
5.2 Ten aanzien van de klacht dat klaagster gediscrimineerd zou zijn vanwege haar lengte en gewicht stelt verweerder dat deze factoren meetellen bij de sporttest, een test die door deskundige bewegingswetenschappers is gevalideerd. De weerstand tijdens de fietstest is afhankelijk van het gewicht. Voor het meten van het gewicht worden zowel de spier- als de vetmassa meegewogen. De lengte van de keurling speelt mee bij de krachttest. Verder heeft verweerder tijdens de hoorzitting aangegeven dat lengte ook een rol kan spelen bij bepaalde omstandigheden ‘in het veld’. Bijvoorbeeld de hoeveelheid bepakking die een militair met zich mee kan dragen. 5.3 Ten aanzien van artikel 5 van het AMAR verwijst verweerder in zijn brief aan klaagster d.d. 25 september 2009 naar het eerste lid onder b waarin staat vermeld dat moet worden voldaan aan de eisen die ter zake zijn gesteld bij of krachtens het Militair Keuringsreglement. Hiermee wordt bedoeld dat aan de eisen moet worden voldaan die gesteld worden door verweerder waaronder ook de eis dat de kandidaat voldoende belastbaar moet zijn en over voldoende conditie moet beschikken. Wanneer een kandidaat niet aan de voorwaarden voldoet (zoals klaagster), dan kan er in bijzondere gevallen worden afgeweken van de voor-
61
waarden, indien in redelijkheid mag worden verwacht dat voor het einde van de proeftijd wel aan de voorwaarden is voldaan. Ten eerste gaat het bij klaagster niet om een bijzonder geval: klaagster solliciteert op een gewone militaire functie. Ten tweede heeft klaagster reeds driemaal aangetoond niet over voldoende conditie en/of kracht te beschikken. Hierdoor kan verweerder er dus niet vanuit gaan dat klaagster voor het einde van de proeftijd aan de voorwaarden zal hebben kunnen voldaan.
lende personen betrokken geweest: iemand die de test heeft afgenomen, iemand anders die de gegevens invoert in de computer en vervolgens de bedrijfsarts die de uitslag controleert. De kans dat er dan nog fouten in zitten is bijna ondenkbaar. 6
Overwegingen van de Commissie
5.4 Met betrekking tot de ‘second opinion’ merkt verweerder op dat deze term slechts wordt gebruikt wanneer twijfel bestaat over een medische keuring. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. Klaagster bedoelde een herkeuring. Deze heeft zij reeds ondergaan op 23 maart en op 9 september 2009.
6.1 Voorop staat dat, gelet op de tekst en de doelstellingen van de WMK en overige regelgeving, waaronder het Protocol Aanstellingskeuringen van juni 1995, in werking sinds 1 januari 199612, moet worden uitgegaan van een strikte scheiding van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het bevoegd gezag en de uitslaggevend keuringsarts. De Commissie geeft daarom afzonderlijk een oordeel over het handelen van de uitslaggevend keuringsarts (oordeel 2010-03).
5.5 Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de computer merkt verweerder op dat de computer jaarlijks wordt geijkt. Bovendien zijn bij de sporttest van klaagster drie verschil-
6.2 De voorliggende klacht betreft de vraag of verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 4, eerste lid, WMK door klaagster af te keuren op grond van een algemene me-
Het Protocol Aanstellingskeuringen kan blijkens de nota van toelichting bij het Besluit tot regeling van de aanstellings-
12
keuringen van 23 november 2001, Stb. 2001, 597, en bij het Besluit tot regeling van de klachtenbehandeling aanstellingskeuringen van 23 november 2001, Stb. 2001, 598, worden beschouwd als een nadere invulling van de WMK en het Besluit Aanstellingskeuringen.
62
dische keuring die geldt voor alle militairen, terwijl klaagster solliciteert op een specifieke functie waarvoor bijzondere functieeisen gelden. Vraag aan de Commissie is ook of klaagsters afkeuring in strijd is met artikel 5 van het AMAR. Tevens dient de Commissie zich uit te spreken over de vraag of door verweerder is gehandeld in strijd met artikel 8, tweede lid van de WMK door klaagster vooraf niet goed te informeren over de inhoud en het doel van de medische keuring en de rechten van de keurling ten aanzien van deze keuring. Ten slotte verzoekt klaagster om een oordeel ten aanzien van het niet honoreren van haar verzoek om een second opinion.
6.3 De Commissie geeft geen inhoudelijk oordeel over het al dan niet geschikt zijn van individuen voor functies, nu een dergelijk oordeel toekomt aan keurend artsen. Het is de taak van de Commissie een oordeel te geven over de vraag of de uitvoering van aanstellingskeuringen voldoet aan de voorschriften van de WMK en overige relevante wetgeving. Om deze reden kan de Commissie zich niet uitlaten over de vraag of het niet aanstellen van klaagster in strijd is met artikel 5 van het AMAR.
De Commissie is ten aanzien van dit onderdeel van de klacht derhalve niet bevoegd.
6.4 Voorts overweegt de Commissie dat artikel 1, onderdeel a, van de WMK bepaalt – voor zover hier van belang – dat onder een keuring wordt verstaan vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van: (…) 2e een aanstelling in openbare dienst (…) 6.5 Klaagster solliciteerde in eerste instantie op de functie Soldaat Verbindingen (ICT) maar werd ingedeeld voor de functie van soldaat logistiek/chauffeur. De functie gaat gepaard met een aanstelling in openbare dienst en voor de aanstelling is een keuring verplicht gesteld op grond van de algemene functie-eisen voor militair. Dit betreft een aanstellingskeuring in de zin van artikel 1, onderdeel a, van de WMK. Onderdeel van de aanstellingskeuring is de sporttest; deze vormt het sluitstuk van de medische keuring. 6.6 Indien geen voldoende voor de sporttest wordt gehaald, volgt afkeuring voor de betreffende functie. Dit was bij klaagster het geval. Klaagster heeft nadien nog twee keer de sporttest over gedaan, maar ook deze uitslagen waren negatief, zij het dat de uitslag van de laatste sporttest luidde: ‘on-
63
geschikt, trainbaar binnen drie maanden tot een voldoende voor een cluster 1 functie’. 6.7 Klaagster is van mening dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de inhoud en het doel van de keuring en haar rechten daarbij. Klaagster begrijpt niet waarom zij is afgekeurd, waar deze afkeuring op is gebaseerd. Hierdoor wist zij niet hoe zij kon trainen om wel aan de gestelde eisen te kunnen voldoen. 6.8 Verweerder heeft op grond van artikel 8, tweede lid, van de WMK de verplichting om sollicitanten vooraf goed te informeren over de medische keuring. Hieronder verstaat de Commissie informatie verschaffen over doel, vragen en onderzoeken van de keuring. Verweerder heeft aangegeven dat klaagster in de banenwinkel is ingelicht over de functie en de voorlichtingsbrochure ‘Selectie en Keuring’ heeft ontvangen. In het dossier staat dat klaagster heeft getekend voor de ‘informed consent’: dit houdt (volgens verweerder) in dat zij de brochure heeft ontvangen en naar aanleiding daarvan geen vragen had. Klaagster heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat er bij haar pas naderhand vragen zijn gerezen over de keuring en de uitslag.
64
6.9 Uit de toelichting bij artikel 4 van het Besluit aanstellingskeuringen blijkt dat er uitdrukkelijk voor is gekozen dat bij de werving de medische eisen niet worden vermeld; dit om zelfselectie te voorkomen. Dit houdt in dat de voorlichting vooraf niet zo specifiek hoeft te zijn dat eruit afgeleid kan worden aan welke medische eisen voldaan moet worden. De brochure geeft algemene informatie over de procedure en de inhoud van de keuring. In de inleiding van de brochure staat dat gedurende de selectie en keuring de keurling verder wordt geïnformeerd over meer specifieke zaken. In de brochure staat dat de militair gezond en goed belastbaar moet zijn en staan een aantal medische testen beschreven. 6.10 In de banenwinkel is informatie gegeven over de functie en is uitgelegd dat hiervoor de militaire basiseisen gelden. Tevens heeft klaagster de voorlichtingsbrochure zoals hierboven omschreven ontvangen. Dat klaagster vooraf niet is geïnformeerd over de medische eisen waaraan zij zou moeten voldoen om de sporttest te halen valt te billijken uit het oogpunt van het voorkomen van zelfselectie. Op basis van het voorgaande concludeert de Commissie dat de schriftelijke informa-
tievoorziening voorafgaand aan de keuring voldoende is geweest. Ook is de Commissie voldoende duidelijk geworden dat klaagster niet is gediscrimineerd vanwege lengte en gewicht, maar dat deze factoren van invloed zijn op de (uitslag van de) verschillende tests. Dit onderdeel van de klacht acht de Commissie derhalve ongegrond.
6.11 Artikel 4, eerste lid, van de WMK bepaalt, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeuringen dat een aanstellingskeuring alleen mag plaatsvinden, indien aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld. 6.12 Onder bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid wordt verstaan: de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid; en de risico’s voor de gezondheid en de veiligheid, die niet met gangbare maatregelen, overeenkomstig de stand der wetenschap en professionele dienstverlening, kunnen worden gereduceerd. De risico’s die met de functie samenhangen
moeten dus in eerste instantie zoveel mogelijk door de werkgever worden voorkomen door het treffen van preventieve maatregelen. 6.13 Een aanstellingskeuring mag derhalve alleen worden verricht in die situaties, waarbij functie-eisen een bijzonder beroep doen op de medische geschiktheid van de kandidaat. 6.14 Bij verweerder is er één standaardkeuring als basis voor elke militaire functie in alle krijgsmachtonderdelen. Per militair specialisme zijn aanvullende eisen vastgelegd, waarop moet worden gekeurd. Voor een militaire functie kunnen geen specifieke functie-eisen worden vastgesteld vanwege de eis van algemene inzetbaarheid. Gelet op de noodzaak van algemene inzetbaarheid wordt de militaire ambtenaar niet aangesteld in een functie, maar als ‘militair’. In die hoedanigheid is hij gehouden om alle hem in het belang van de taakuitoefening van de krijgsmacht opgedragen werkzaamheden en diensten te verrichten. Daarbij kan de militair overal ter wereld onder allerlei omstandigheden worden ingezet, hetgeen zware fysieke en geestelijke eisen aan hem stelt. Voor een militaire keuring mag dus op basis van ruimere eisen worden gekeurd dan die voor de dagelijkse functie noodzakelijk zijn (Kamerstukken II 1997/1998, 25 648, voorstel van wet tot
65
wijziging van de WMK in verband met het van toepassing verklaren van de WMK op aanstellingen in openbare dienst, Memorie van Toelichting nr. 3, p. 1-2). 6.15 Klaagster zal dus moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden volgens deze standaardkeuring. Als klaagster hier niet aan voldoet is zij ongeschikt voor elke militaire functie.
Het onderdeel van de klacht dat zich richt tegen het bestaan van een algemene keuring voor alle militaire functies is derhalve ongegrond.
6.16 Klaagster heeft verzocht om een second opinion naar aanleiding van de uitslag van de sporttest op 9 september 2009. In haar brief d.d. 12 september 2009 aan Y. verzoekt zij om opheldering over de uitslag van de sporttest die op 9 september 2009 had plaatsgevonden. In haar brief d.d. 18 september 2009 gebruikt klaagster de term ‘second opinion’. Y. begreep dat klaagster met deze term eigenlijk een ‘herkeuring’ bedoelde, getuige de brief van Y. d.d. 22 oktober 2009. Klaagster wilde dat een onafhankelijke arts naar de uitslag van de sporttest zou kijken. Dit is wel gebeurd naar aanleiding van de sporttest op 3 november
66
2008, maar niet na de sporttesten op 23 maart en 9 september 2009. 6.17 Op grond van artikel 12, eerste lid, van de WMK heeft de keurling recht op een herkeuring indien hij zijn wens daartoe met redenen omkleed kenbaar maakt binnen een week nadat de genoemde gevolgtrekking aan hem is medegedeeld. De keurling moet op de mogelijkheid van een herkeuring worden gewezen. In de voorlichtingsbrochure ‘Selectie en Keuring’, die klaagster heeft gekregen, wordt in hoofdstuk 7 ‘De procedure bij klachten of bedenkingen’ uitdrukkelijk gewezen op het recht op herkeuring bij een bedenking tegen de keuringsuitslag en dat deze bedenking rechtstreeks aan de uitslaggevend keuringsarts kan worden gericht. Hiermee heeft verweerder aan zijn verplichting op grond van artikel 12, eerste lid, van de WMK voldaan. Klaagster heeft de uitslaggevend keuringsarts verzocht om een herkeuring. Dat deze haar verzoek niet heeft gehonoreerd kan verweerder niet worden verweten.
Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
7
Oordeel van de Commissie
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de Commissie tot het volgende oordeel:
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat zich richtte tegen het niet aanstellen van klaagster op grond van artikel 5 van het AMAR verklaart de Commissie zich onbevoegd.
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat zich richtte tegen de informatievoorziening voorafgaand aan de keuring acht de Commissie artikel 8, tweede lid van de WMK niet geschonden en dit onderdeel derhalve ongegrond.
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat zich richtte tegen het bestaan van een algemene keuring voor alle militaire functies stelt de Commissie vast dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 4, eerste lid, van de WMK juncto artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeuringen en acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat zich richtte tegen de afwijzing van het verzoek om een herkeuring verklaart de Commissie dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, van de WMK en acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.
67
Oordeel 2010-03
Commissie: mr. E. Cremers - Hartman, voorzitter, prof. mr. W.H.A.C.M. Bouwens en drs. E.P. Harderwijk, bedrijfsarts, leden van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen in tegenwoordigheid van mr. J. Jonkman, secretaris. 1
De klacht
1.1 Op 9 september 2009 heeft klaagster de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: de Commissie) gevraagd een oordeel uit te spreken over de vraag of de uitslaggevend keuringsarts (hierna: verweerder), bij de aanstellingskeuring ten behoeve van een cluster 1 functie bij het bevoegd gezag heeft gehandeld in strijd met de Wet op de Medische Keuringen (WMK). Haar klacht bestaat uit vier onderdelen:
68
Klaagster is het niet eens met de eisen aan de medische geschiktheid die gesteld worden voor deze functie. Zij vindt het onterecht dat zij is afgewezen voor
de functie op grond van de uitslag van een algemene medische keuring die voor iedere militair hetzelfde is en derhalve niet functiegericht. Volgens klaagster zou de keuringsuitslag, gelet op Hoofdstuk 2, artikel 5 lid 2 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), niet in de weg mogen staan aan een aanstelling, omdat klaagster (op 9 september 2009) trainbaar is bevonden binnen drie maanden voor een voldoende voor een cluster 1-functie. Klaagster heeft verzocht om een herkeuring, maar heeft deze nooit gehad: zij heeft gevraagd om een onafhankelijke arts de uitslag van de sporttest te laten beoordelen, maar dit is nooit gebeurd. Klaagster vindt de informatievoorziening voorafgaand aan de keuring onvoldoende; klaagster was niet voldoende duidelijk aan welke eisen zij moest voldoen om de sporttest te kunnen halen.
2
De loop van de procedure
2.1 Op 10 september en op 7 oktober 2009 heeft de Commissie klaagster nadere vragen gesteld. 2.2 Op 2 oktober 2009 heeft klaagster per brief nogmaals haar klacht toegelicht aan de Commissie. Op 7 oktober 2009 heeft klaagster de Commissie aanvullende informatie toegestuurd. 2.3 Op 8 oktober 2009 heeft de Commissie de klacht doorgestuurd naar zowel het Hoofd sectie Aanstelling van het bevoegd gezag (hierna: X.) als naar verweerder. X. heeft de Commissie per brief d.d. 15 oktober 2009 doorverwezen naar de keuringsinstantie. Verweerder heeft middels een brief d.d. 22 oktober 2009 gereageerd. 2.4 Op 19 oktober 2009 heeft klaagster de Commissie gevraagd haar zaak op te schorten omdat op dat moment de interne behandeling van haar klacht bij het bevoegd gezag nog liep. 2.5 Op 29 januari 2010 heeft klaagster de Commissie per e-mail laten weten de klacht door te willen zetten, maar nog te wachten op antwoord van het bevoegd gezag op haar bezwaarschriften. Op 9 februari 2010 heeft
klaagster bevestigd dat zij de klacht door wilde zetten. 2.6 Op 22 februari 2010 heeft de Commissie klaagster opnieuw enkele aanvullende vragen gesteld, alsmede gevraagd enkele ontbrekende brieven toe te sturen ter completering van het dossier. Klaagster heeft een aantal van de ontbrekende brieven op 10 en 11 maart 2010 aan de Commissie toegestuurd. 2.7 Op 11 maart heeft de Commissie verweerder verzocht de nog ontbrekende brieven aan de Commissie toe te zenden. Verweerder heeft per brief d.d. 18 maart 2010 gereageerd dat het aan klaagster was om de ontbrekende brieven toe te sturen en dat, indien zij dit niet zou doen, de Commissie de klacht niet in behandeling zou kunnen nemen op grond van haar regeling van werkzaamheden. 2.8 Verweerder verzoekt in een brief d.d. 1 april 2010 om een omschrijving van de klacht. Hier heeft de Commissie per brief d.d. 7 april 2010 op gereageerd. Verweerder heeft per brief d.d. 14 april 2010 gereageerd op deze brief. Hij stelt daarin dat het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de beslissing omtrent de aanstelling buiten beschouwing gelaten zou moeten worden omdat dit bui-
69
ten zijn bevoegdheid valt. Hij voegt alsnog de ontbrekende brieven ten behoeve van het dossier bij. 2.9 Klaagster heeft de Commissie op 5 en 7 mei 2010 nog aanvullende stukken toegestuurd per e-mail, welke de Commissie op 21 mei 2010 heeft doorgezonden aan verweerder. 2.10 Partijen zijn verschenen op de hoorzitting op 4 juni 2010. 2.11 De Commissie heeft tegen het bevoegd gezag een apart oordeel uitgebracht (Oordeel 2010-02). 3
De feiten
3.1 Klaagster heeft in 2008 bij het bevoegd gezag gesolliciteerd voor de functie van soldaat Verbindingen (ICT). Klaagster is echter vervolgens ingedeeld als sollicitant voor de functie logistiek/chauffeur en voor deze functie heeft zij op 22 september 2008 een medische keuring ondergaan. Vervolgens is klaagster verwezen naar een cardioloog in het Centraal Militair Hospitaal. Nadat de informatie van de cardioloog binnen was bij het bevoegd gezag, is klaagster opgeroepen voor de VFB: Vaststelling Fysieke Belastbaarheid. Dit is een sporttest. Deze is op 3 november 2008 afgenomen. De uitslag hiervan
70
was: ‘onvoldoende, niet trainbaar’. Dit hield in, niet trainbaar binnen zes maanden tot een voldoende uitslag. Hierop is klaagster ongeschikt verklaard voor twaalf maanden. 3.2 Op 23 maart 2009 heeft klaagster opnieuw de sporttest verricht. De uitslag hiervan was: ‘ongeschikt, trainbaar binnen zes maanden tot een voldoende voor een cluster 1 functie’. Hoewel het beleid binnen het bevoegd gezag is dat de sporttest slechts één keer opnieuw gedaan mag worden, heeft klaagster op 9 september 2009 voor een derde keer de sporttest gedaan. De uitslag hiervan was: ‘ongeschikt, trainbaar binnen drie maanden tot een voldoende voor een cluster 1 functie’. Klaagster scoorde onvoldoende op het onderdeel uithoudingsvermogen (fietstest) en op een deel van de krachttest (het deel marsscore). Klaagster is uitgelegd dat de te behalen scores voor de sporttest samenhangen met het gewicht en lengte van de keurling. Omdat klaagster voor de derde maal de sporttest niet had gehaald, is haar meegedeeld dat zij voor een jaar ongeschikt werd bevonden conform de uitspraak na de eerste maal dat klaagster de sporttest had afgelegd.
3.3 Klaagster is ook uitgelegd dat voor het volgen van de Algemene Militaire Opleiding (A.M.O.) en de Nationale Reserve (Natres) de militaire basiseisen gelden. Klaagster zou derhalve ook voor het kunnen volgen van de A.M.O. en de Natres een voldoende voor de sporttest moeten halen. 3.4 In overleg met verweerder heeft klaagster ervoor gekozen de uitslag te blokkeren. Dit houdt in dat de uitslag niet bekend wordt gemaakt en derhalve onder klaagster en verweerder blijft, tenzij klaagster hier later alsnog verandering in zou willen brengen. Verweerder heeft met klaagsters instemming de stempel ‘maakt gebruik van blokkeringsrecht’ op haar uitslagenbriefje gezet. Doordat klaagster van haar blokkeringsrecht gebruik heeft gemaakt, is voor het bevoegd gezag de uitslag niet bekend geworden en is daardoor niet voldaan aan de gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een aanstelling bij het bevoegd gezag. Als gevolg hiervan is de sollicitatieprocedure met klaagster beëindigd. 4
Standpunten klaagster
4.1 Volgens klaagster is zij niet goed geïnformeerd voorafgaand aan de keuring. Op de website van het bevoegd gezag staat informatie over de algemene keuring, maar
er wordt niet precies aangegeven aan welke fysieke eisen kandidaten moeten voldoen voor de verschillende functies. Voor klaagster is het onduidelijk hoe zij kon worden afgekeurd voor de betreffende functie enkel op basis van de standaardkeuring. Ook begrijpt klaagster niet hoe de scores voor de sporttest berekend worden en is haar niet uitgelegd hoe zij kon trainen zodat zij de sporttest een tweede keer wel zou halen. 4.2 Verder meent klaagster dat zij ten onrechte ongeschikt is geacht voor de functie. Haar uithoudingsvermogen en kracht zouden onvoldoende zijn. Klaagster stelt dat uit de verschillende tests is gebleken dat haar kracht vooruit is gegaan en dat ze wel binnen drie maanden trainbaar is. Zij stelt voorts dat verweerder ten onrechte rekening heeft gehouden met haar lengte, aangezien zij 1.51 meter is en de minimumlengte op de website voor vrouwen die willen solliciteren 1.50 meter is. Ook meent klaagster dat verweerder haar niet heeft willen aannemen vanwege haar leeftijd (32 jaar). 4.3 Klaagster stelt tevens dat zij op grond van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), hoofdstuk 2, artikel 5 lid 2 aangesteld zou moeten worden. Klaagster is namelijk trainbaar bevonden binnen drie maanden voor een voldoende voor een
71
cluster 1-functie. In het tweede lid staat dat wanneer aan de aanstelling een proeftijd is verbonden, in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de in het eerste lid onder a, b en d gestelde voorwaarden, indien in redelijkheid mag worden verwacht dat vóór het einde van de proeftijd wel aan de voorwaarden is voldaan. Klaagster is van mening dat zij voor het einde van de proeftijd aan de gestelde voorwaarden kan voldoen. 4.4 Ten slotte wenst klaagster van de Commissie te vernemen of zij recht heeft op een ‘second opinion’. Klaagster was het niet eens met de uitslag van de sporttest en heeft verzocht een onafhankelijke arts naar de uitslag te laten kijken. Klaagster had haar twijfels over de betrouwbaarheid van de computer die de uitslagen van de sporttest berekent en wilde hier uitsluitsel over. Haar verzoeken zijn niet gehonoreerd. 5
5.2 Ten aanzien van de klacht dat klaagster gediscrimineerd zou zijn vanwege haar lengte en gewicht stelt verweerder dat deze factoren meetellen bij de sporttest, een test die door deskundige bewegingswetenschappers is gevalideerd. De weerstand tijdens de fietstest is afhankelijk van het gewicht. Voor het meten van het gewicht worden zowel de spier- als de vetmassa meegewogen. De lengte van de keurling speelt mee bij de krachttest. Verder heeft verweerder tijdens de hoorzitting aangegeven dat lengte ook een rol kan spelen bij bepaalde omstandigheden ‘in het veld’. Bijvoorbeeld de hoeveelheid bepakking die een militair met zich mee kan dragen.
Standpunten verweerder
5.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster informatie heeft gekregen over de eisen voor de door haar gewenste functie in de banenwinkel. Klaagster heeft voorafgaand aan de keuring de voorlichtingsbrochure ontvangen. In klaagsters dossier staat dat klaagster deze heeft gezien en dat zij
72
naar aanleiding hiervan geen vragen had. In het dossier stond bij ‘informed consent’ ‘ja’ aangekruist. Voor de functie waar klaagster op heeft gesolliciteerd gelden de militaire basiseisen. Hier is klaagster dan ook op beoordeeld.
5.3 Ten aanzien van artikel 5 van het AMAR wijst verweerder erop dat dit klachtonderdeel gericht is tegen de aanstelling van klaagster bij het bevoegd gezag en dat verweerder hier als (uitslaggevend) keuringsarts geen beslissingsbevoegdheid toekomt.
5.4 Met betrekking tot de ‘second opinion’ merkt verweerder op dat deze term slechts wordt gebruikt wanneer twijfel bestaat over een medische keuring. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. Klaagster bedoelde een herkeuring. Deze heeft zij reeds ondergaan op 23 maart en op 9 september 2009. 5.5 Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de computer merkt verweerder op dat de computer jaarlijks wordt geijkt. Bovendien zijn bij de sporttest van klaagster drie verschillende personen betrokken geweest: iemand die de test heeft afgenomen, iemand anders die de gegevens invoert in de computer en vervolgens de bedrijfsarts die de uitslag controleert. De kans dat er dan nog fouten in zitten is bijna ondenkbaar. 6
Overwegingen van de Commissie
6.1 Voorop staat dat, gelet op de tekst en de doelstellingen van de WMK en overige regelgeving, waaronder het Protocol Aanstellingskeuringen van juni 1995, in werking
sinds 1 januari 199613, moet worden uitgegaan van een strikte scheiding van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de keuringvrager, het bevoegd gezag, en de (her)keurend artsen. De Commissie geeft daarom afzonderlijk een oordeel over het handelen van het bevoegd gezag (oordeel 2010-02).
6.2 De voorliggende klacht betreft de vraag of verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 4, eerste lid, van de WMK door klaagster af te keuren op grond van een algemene medische keuring die geldt voor alle militairen, terwijl klaagster solliciteert op een specifieke functie waarvoor bijzondere functie-eisen gelden. Vraag aan de Commissie is ook of klaagsters afkeuring in strijd is met artikel 5 van het AMAR. Tevens dient de Commissie zich uit te spreken over de vraag of door verweerder is gehandeld in strijd met artikel 8, tweede lid van de WMK door klaagster vooraf niet goed te informeren over de inhoud en het doel van de medische keuring en de rechten van de keurling ten aanzien van deze keuring.
Het Protocol Aanstellingskeuringen kan blijkens de nota van toelichting bij het Besluit tot regeling van de aanstellings-
13
keuringen van 23 november 2001, Stb. 2001, 597, en bij het Besluit tot regeling van de klachtenbehandeling aanstellingskeuringen van 23 november 2001, Stb. 2001, 598, worden beschouwd als een nadere invulling van de WMK en het Besluit Aanstellingskeuringen.
73
Ten slotte verzoekt klaagster om een oordeel ten aanzien van het niet honoreren van haar verzoek om een second opinion. 6.3 De Commissie geeft geen inhoudelijk oordeel over het al dan niet geschikt zijn van individuen voor functies, nu een dergelijk oordeel toekomt aan keurend artsen. Het is de taak van de Commissie een oordeel te geven over de vraag of de uitvoering van aanstellingskeuringen voldoet aan de voorschriften van de WMK en overige relevante wetgeving. Om deze reden kan de Commissie zich niet uitlaten over de vraag of het niet aanstellen van klaagster in strijd is met artikel 5 van het AMAR.
De Commissie is ten aanzien van dit onderdeel van de klacht derhalve niet bevoegd.
6.4 De Commissie overweegt voorts dat artikel 1, onderdeel a, van de WMK bepaalt – voor zover hier van belang – dat onder een keuring wordt verstaan vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van: (…) 2e een aanstelling in openbare dienst (…)
74
6.5 Klaagster solliciteerde in eerste instantie op de functie Soldaat Verbindingen (ICT) maar werd ingedeeld voor de functie van soldaat logistiek/chauffeur. De functie gaat gepaard met een aanstelling in openbare dienst en voor de aanstelling is een keuring verplicht gesteld op grond van de algemene functie-eisen voor militair. Dit betreft een aanstellingskeuring in de zin van artikel 1, onderdeel a, van de WMK. Onderdeel van de aanstellingskeuring is de sporttest; deze vormt het sluitstuk van de medische keuring. 6.6 Indien geen voldoende voor de sporttest wordt gehaald, volgt afkeuring voor de betreffende functie. Dit was bij klaagster het geval. Klaagster heeft nadien nog twee keer de sporttest over gedaan, maar ook deze uitslagen waren negatief, zij het dat de uitslag van de laatste sporttest luidde: ‘ongeschikt, trainbaar binnen drie maanden tot een voldoende voor een cluster 1 functie’. 6.7 Klaagster is van mening dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de inhoud en het doel van de keuring en haar rechten daarbij. Klaagster begrijpt niet waarom zij is afgekeurd, waar deze afkeuring op is gebaseerd. Hierdoor wist zij niet hoe zij kon trainen om wel aan de gestelde eisen te kunnen voldoen.
6.8 De keuringsarts heeft een eigen taak onafhankelijk van het bevoegd gezag zich ervan te vergewissen dat de keurling vóórafgaand aan de keuring voldoende is geïnformeerd over doel en inhoud van die keuring conform het vereiste in artikel 8, tweede lid, van de WMK. Indien dit niet het geval is dient de keuringsarts deze informatie zelf te verstrekken. Dit vloeit voort uit het principe van geïnformeerde toestemming (informed consent principe). De Commissie wijst hier ook op de betreffende artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW), Titel 7, afdeling 5, welke afdeling ingevolge artikel 464 BW van overeenkomstige toepassing is op de aanstellingskeuring. 6.9 Verweerder heeft aangegeven dat klaagster in de banenwinkel is ingelicht over de functie en de voorlichtingsbrochure ‘Selectie en Keuring’ heeft ontvangen. In het dossier staat dat klaagster heeft getekend voor de ‘informed consent’: bij het bevoegd gezag houdt dit in dat zij de brochure heeft ontvangen en naar aanleiding daarvan geen vragen had. 6.10 Verweerder heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat hij niet is nagegaan of klaagster op de hoogte was van de specifieke medische eisen voor de sporttest zoals spiermassa en vetmassa. Het is de fysiothe-
rapeut die tijdens de sporttest uitleg geeft over de verschillende onderdelen. 6.11 Volgens de Commissie houdt het principe van de informed consent meer in dan het verifiëren of de voorlichtingsbrochure is ontvangen. De keuringsarts moet zich ervan vergewissen dat kennis is genomen van de folder en nagaan of de keurling alles daaruit heeft begrepen. Verder dient de keuringsarts uitleg te geven over de keuring. De keuringsarts heeft hier derhalve een actieve rol. De Commissie is van oordeel dat verweerder deze actieve rol in casu niet heeft vervuld.
Verweerder heeft derhalve in strijd gehandeld met artikel 8, tweede lid, van de WMK en dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
6.12 Artikel 4, eerste lid, van de WMK bepaalt, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeuringen dat een aanstellingskeuring alleen mag plaatsvinden, indien aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld. 6.13 Onder bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid wordt verstaan: de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van der-
75
6.14 Een aanstellingskeuring mag derhalve alleen worden verricht in die situaties, waarbij functie-eisen een bijzonder beroep doen op de medische geschiktheid van de kandidaat. 6.15 Binnen het bevoegd gezag is er één standaardkeuring als basis voor elke militaire functie in alle krijgsmachtonderdelen. Per militair specialisme zijn aanvullende eisen vastgelegd, waarop moet worden gekeurd. Voor een militaire functie kunnen geen specifieke functie-eisen worden vastgesteld vanwege de eis van algemene inzetbaarheid. Gelet op de noodzaak van algemene inzetbaarheid wordt de militaire ambtenaar niet aangesteld in een functie, maar als ‘militair’. In die hoedanigheid is hij gehouden om alle hem in het belang van de taakuitoefening van de krijgsmacht opgedragen
76
werkzaamheden en diensten te verrichten. Daarbij kan de militair overal ter wereld onder allerlei omstandigheden worden ingezet, hetgeen zware fysieke en geestelijke eisen aan hem stelt. Voor een militaire keuring mag dus op basis van ruimere eisen worden gekeurd dan die voor de dagelijkse functie noodzakelijk zijn (Kamerstukken II 1997/1998, 25 648, voorstel van wet tot wijziging van de WMK in verband met het van toepassing verklaren van de WMK op aanstellingen in openbare dienst, Memorie van Toelichting nr. 3, p. 1-2).
den bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid; en de risico’s voor de gezondheid en de veiligheid, die niet met gangbare maatregelen, overeenkomstig de stand der wetenschap en professionele dienstverlening, kunnen worden gereduceerd. De risico’s die met de functie samenhangen moeten dus in eerste instantie zoveel mogelijk door de werkgever worden voorkomen door het treffen van preventieve maatregelen.
6.16 Klaagster zal dus moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden volgens deze standaardkeuring. Als klaagster niet aan deze eisen voldoet is zij ongeschikt voor elke militaire functie.
Het onderdeel van de klacht dat zich richt tegen het bestaan van een algemene keuring voor alle militaire functies is derhalve ongegrond.
6.17 Klaagster heeft verweerder verzocht om een second opinion naar aanleiding van de uitslag van de sporttest op 9 september 2009. In haar brief d.d. 12 september 2009 aan verweerder verzoekt zij om opheldering over de uitslag van de sporttest die op 9 september 2009 had plaatsgevonden. In haar brief
d.d. 18 september 2009 gebruikt klaagster de term ‘second opinion’. Verweerder begreep dat klaagster met deze term eigenlijk een ‘herkeuring’ bedoelde, getuige de brief van verweerder d.d. 22 oktober 2009. Klaagster wilde dat een onafhankelijke arts naar de uitslag van de sporttest zou kijken. Dit is wel gebeurd naar aanleiding van de sporttest op 3 november 2008, maar niet na de sporttesten op 23 maart en 9 september 2009. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat verweerder deze sporttesten zag als herkeuringen. Dit waren echter herkansingen: de sporttesten mochten twee maal opnieuw worden gedaan, maar er werd niet gekeken naar de (totstandkoming van) de eerdere keuringsuitslag. 6.18 Op grond van artikel 12, eerste lid, van de WMK heeft de keurling recht op een herkeuring indien hij zijn wens daartoe met redenen omkleed kenbaar maakt binnen een week nadat de genoemde gevolgtrekking aan hem is medegedeeld. De keurling moet op de mogelijkheid van een herkeuring worden gewezen. Klaagster heeft de sporttest voor de derde keer gedaan op 9 september 2009. Zij heeft toen meteen de uitslag gekregen. Verweerder heeft klaagster vervolgens niet gewezen op de mogelijkheid van een herkeuring. Wel heeft hij haar, toen klaagster aangaf
het niet eens te zijn met de uitslag, uitgenodigd om te praten over de uitslag van de sporttest. Dit gesprek zou dan echter met verweerder hebben plaatsgevonden en niet met een onafhankelijke arts. 6.19 Tijdens de hoorzitting is duidelijk geworden dat verweerder het opnieuw doen van de sporttest zag als een herkeuring. In zijn ogen had klaagster derhalve al twee keer een herkeuring ondergaan. Een derde keer zat er volgens verweerder niet meer in. Er waren reeds drie verschillende artsen betrokken geweest bij de sporttesten van klaagster. 6.20 Een herkansing kan naar het oordeel van de Commissie niet worden gelijkgesteld met een herkeuring. De herkansing was in het onderhavige geval bedoeld om te beoordelen of de fysieke toestand van klaagster inmiddels zodanig was verbeterd ten opzichte van de situatie tijdens de eerdere keuring dat zij alsnog kon worden toegelaten tot een militaire functie. Een herkeuring heeft daarentegen ten doel om te beoordelen of de eerdere keuring terecht tot de gegeven uitslag heeft geleid. Omdat klaagster ten aanzien van de keuringen op 23 maart en 9 september 2009 geen herkeuring heeft gekregen, mede doordat verweerder klaagster hier in strijd met artikel 8, tweede lid,
77
ringen en acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.
van de WMK niet op heeft gewezen, acht de Commissie artikel 12, eerste lid van de WMK overtreden.
Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.
7
Oordeel van de Commissie
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de Commissie tot het volgende oordeel:
78
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat zich richtte tegen het niet aanstellen van klaagster op grond van artikel 5 van het AMAR verklaart de Commissie zich onbevoegd.
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat zich richtte tegen de informatievoorziening voorafgaand aan de keuring acht de Commissie artikel 8, tweede lid van de WMK geschonden en dit onderdeel derhalve gegrond.
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht dat zich richtte tegen het bestaan van een algemene keuring voor alle militaire functies stelt de Commissie vast dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 4, eerste lid, van de WMK juncto artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeu-
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat zich richtte tegen de afwijzing van het verzoek om een herkeuring verklaart de Commissie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, van de WMK en acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.
Oordeel 2010-04
Commissie: mr. E. Cremers - Hartman, voorzitter, mr. M.A.C. Vijn en mr. drs. E.P. Harderwijk, leden van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen in tegenwoordigheid van mr. J. Jonkman, secretaris. 1
De klacht
1.1 Op 16 juni 2010 heeft klager een klacht ingediend bij de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: de Commissie). Klager heeft de Commissie gevraagd haar oordeel uit te spreken over de wijze waarop de veiligheidskeuring ten behoeve van reintegratie in de functie van treinmachinist heeft plaatsgevonden, over de persoon van de keuringsarts en over de onduidelijke communicatie omtrent de behandeling van de bezwaren tegen de keuring en het gebrek aan informatie over de mogelijkheden van het aanvragen van een herkeuring danwel een second opinion
2
De loop van de procedure
2.1 Klager heeft, alvorens hij de klacht indiende, op 21 mei 2010 een adviesvraag ingediend bij de Commissie. Klager heeft daarin uiteengezet dat hij veiligheidsongeschikt is verklaard door een keurend arts, dat zijn eigen cardioloog vraagtekens heeft geplaatst bij deze uitslag en dat hij op zoek is naar een instantie waar hij terecht kan voor een herkeuring dan wel een second opinion. Op 1 juni 2010 heeft de Commissie klager hierover per e-mail geïnformeerd. Daarbij heeft de Commissie aangegeven dat op deze keuring het Besluit spoorwegpersoneel en de Regeling spoorwegpersoneel van toepassing zijn. Artikel 6 en 7 van de Regeling spoorwegpersoneel bepaalt dat de herkeuring moet worden aangevraagd bij het keuringsinstituut dat de keuring in eerste aanleg heeft verricht. 2.2 Vervolgens heeft klager op 16 juni 2010 een klacht bij de Commissie ingediend over de veiligheidskeuring van 12 april 2010 waarvan de inhoud onder 1.1 is omschreven.
79
2.3 Op 23 juni 2010 heeft de Commissie klager per e-mail laten weten dat op grond van de beschikbare informatie de omstreden veiligheidskeuring moet worden aangemerkt als een medische keuring in het kader van de re-integratie in de oorspronkelijke functie van klager. De Commissie heeft aangegeven dat een dergelijke keuring geen aanstellingskeuring in de zin van de Wet op de medische keuringen (hierna: WMK) is omdat daarvan alleen sprake is als het gaat om een keuring die verband houdt met het aangaan of het wijzigen van een arbeidsverhouding. De Commissie heeft tevens kenbaar gemaakt alleen klachten in behandeling te kunnen nemen die een aanstellingskeuring in de zin van de WMK betreffen. In andere gevallen moet de Commissie zich onbevoegd verklaren.
2.5
2.6 Op 28 juni 2010 heeft de Commissie klager per brief nogmaals laten weten dat de Commissie zich onbevoegd moet verklaren als een klacht betrekking heeft op een keuring die niet kan worden aangemerkt als een aanstellingskeuring in de zin van de WMK. De Commissie heeft klager opnieuw de in 2.4 gestelde vragen voorgelegd en klager verzocht aanvullende informatie te verstrekken als de Commissie van een verkeerde interpretatie zou uitgaan. 2.7 De Commissie heeft na 28 juni 2010 geen nader bericht van klager meer ontvangen. 3
2.4 In de e-mail van 23 juni 2010 heeft de Commissie klager gevraagd of de Commissie de situatie op juiste wijze interpreteert door de omstreden veiligheidskeuring te beschouwen als een keuring in het kader van de re-integratie in de oorspronkelijke functie en dat klager zou terugkeren in zijn eigen functie zonder een wijziging van de arbeidsverhouding mits hij geschikt zou zijn verklaard.
80
Op 24 juni 2010 heeft klager de Commissie per brief verzocht om te reageren op zijn op 16 juni 2010 ingediende klacht.
De gegevens
3.1 Klager is sinds 1975 werkzaam als treinmachinist bij een openbaar vervoers-bedrijf. In oktober 2008 is hij echter ziek geworden en uiteindelijk veiligheidsongeschikt bevonden als treinmachinist, volgens de normen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW). 3.2 Vanaf begin 2010 was de gezondheid van klager dusdanig verbeterd dat klagers leidinggevende en de arbodienst besloten om klager te laten meerijden op de trein, met
het oog op re-integratie in zijn eigen functie. Toen het meerijden goed bleek te gaan, is een veiligheidskeuring aangevraagd. 3.3 Deze veiligheidskeuring heeft plaatsgevonden op 12 april 2010 bij een bedrijfsarts van de polikliniek Mens en Arbeid te Amsterdam. De bedrijfsarts heeft klager veiligheidsongeschikt bevonden op grond van de aanwezigheid van (stille) ischemie bij inspanning. Van (stille) ischemie is sprake als het hart een tekort aan zuurstof krijgt, waarbij een hartinfarct het gevolg kan zijn. De toevoeging ´stil´ slaat op het feit dat betrokkene deze situatie niet bemerkt. 3.4 Deze keuring van 12 april 2010 is nu in geding. Klager heeft inhoudelijke bezwaren tegen de gang van zaken tijdens deze veiligheidskeuring. Hij begrijpt ook niet dat hij ongeschikt is verklaard door een bedrijfsarts die zelf ondermeer betrokken zou zijn geweest bij het opstellen van medische geschiktheidseisen voor spoorwegpersoneel. Hij begrijpt evenmin dat een diagnose is gesteld zonder een medisch onderzoek. Voorts maakt klager bezwaar tegen het ontbreken van informatie over de mogelijkheden van bezwaar, herkeuring dan wel second opinion.
4
Overwegingen van de Commissie
Ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie:
4.1 De Commissie is uitsluitend bevoegd te oordelen over aanstellingskeuringen, zijnde de keuringen die plaatsvinden in verband met het aangaan of wijzigen van een arbeidsverhouding (artikel 4, eerste lid, van de Wet op de medische keuringen). 4.2 Uit de gegevens die aan de Commissie ter beschikking zijn gesteld, blijkt dat de klacht betrekking heeft op een medische keuring in het kader van de re-integratie in de oorspronkelijke functie van treinmachinist. Deze keuring is niet verricht in verband met het aangaan dan wel het wijzigen van een arbeidsverhouding en is daarom geen aanstellingskeuring in de zin van de WMK.
Op grond van vorenstaande verklaart de Commissie zich kennelijk onbevoegd ten aanzien van de ingediende klacht.
81
Aanbeveling 2010-01
Commissie: mr. E. Cremers - Hartman, voorzitter, mr. M.A.C. Vijn en drs. W.M. van de Fliert, leden van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen in tegenwoordigheid van mr. J. Jonkman, secretaris. 1
Het signaal
1.1 In augustus 2009 heeft een sollicitant voor de functie van treinverkeerleider de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: de Commissie) een vraag gesteld over de toelaatbaarheid van het gebruik van een medische vragenlijst ten behoeve van zijn sollicitatie. De aanstellingskeuring is verricht door een keuringsarts van een arbodienst. 1.2 De sollicitant moest in verband met de voor de functie van toepassing zijnde bijzondere functie-eisen een aanstellingskeuring ondergaan bij de arbodienst aan het slot van de sollicitatieprocedure voor de betreffende functie. In het kader van deze aanstellingskeuring kreeg hij een algemene medische
82
vragenlijst voorgelegd. De sollicitant heeft aan de keurend arts vragen gesteld over de vragenlijst omdat een aantal vragen heel algemeen waren geformuleerd en niet relevant leken voor de functie waarop hij had gesolliciteerd. De sollicitant heeft gevraagd of daadwerkelijk alle vragen moesten worden beantwoord. De keurend arts heeft hem meegedeeld dat hij ongeschikt zou worden verklaard indien hij niet alle vragen op de vragenlijst zou invullen. 1.3 Betrokkene heeft de Commissie een afschrift toegezonden van de medische vragenlijst die uit 36 vragen bestond. De Commissie heeft betrokkene geïnformeerd over hetgeen op grond van de Wet op de medische keuringen (WMK) toelaatbaar is bij een aanstellingskeuring. De CKA heeft daarbij aangegeven dat een keuringsarts alleen vragen mag stellen die relevant zijn voor het beoordelen van de medische geschiktheid in relatie tot de bijzondere functie-eisen. Tevens zijn vragen die een onevenredige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer
van de keurling niet toegestaan. Betrokkene heeft om hem moverende redenen geen klacht bij de Commissie ingediend over de gang van zaken tijdens de aanstellingskeuring. Hij heeft zich willen beperken tot het vragen om informatie en advies aan de Commissie. Hij heeft voorts aangegeven het belangrijk te vinden dat andere sollicitanten worden behoed voor dergelijke vragenlijsten. 1.4. Omdat de sollicitant geen klacht heeft willen indienen, heeft de Commissie besloten naar aanleiding van dit signaal een eigen onderzoek in te stellen naar het gebruik van de medische vragenlijst. Het eigen onderzoek had geen betrekking op de keurend arts aangezien de sollicitant jegens hem geen klacht heeft ingediend. De Commissie heeft willen onderzoeken of door de arbodienst en de bij deze dienst aangesloten bedrijfsartsen in strijd met de WMK wordt gehandeld door het gebruik van de algemene en uitgebreide medische vragenlijst bij de aanstellingskeuring. 2
De schriftelijke procedure
2.1 Op 7 januari 2010 heeft de Commissie de arbodienst een brief gestuurd met een aantal vragen over de gebruikte medische vragenlijst en over hoe de gestelde vragen zich verhouden tot de functie-eisen van de
functie van treinverkeerleider. De arbodienst heeft hier op 27 januari 2010 schriftelijk op geantwoord. De arbodienst heeft verwezen naar het toepasselijke Besluit van 3 december 2004, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot de bekwaamheid en geschiktheid van spoorwegpersoneel (hierna: Besluit spoorwegpersoneel). De arbodienst heeft erkend dat de vragenlijst uitgebreider is dan de medische eisen spoorwegveiligheid, gebaseerd op het Besluit spoorwegpersoneel, rechtvaardigen. De arbodienst heeft toegezegd de keuringslijst aan te zullen passen en te beperken tot de vermelde medische eisen. Verder zegde hij toe de herziene vragenlijst zo spoedig mogelijk aan de CKA toe te zenden. 2.2 Op 4 februari 2010 heeft de Commissie de arbodienst nogmaals een brief gestuurd, omdat niet op alle eerder gestelde vragen een antwoord was gegeven. De arbodienst heeft hier op 9 februari 2010 op gereageerd en bij de beantwoording tevens de relevante bepalingen van het Besluit spoorwegpersoneel gevoegd. Op 24 februari 2010 heeft de arbodienst de CKA de nieuwe vragenlijst Spoorveiligheid toegezonden en tevens de oproepbrief voor de aanstellingskeuring, het keuringsformulier en de concept-brief waarmee de keuringsuitslag aan de werkgever bekend wordt gemaakt.
83
2.3 De Commissie heeft daarop vastgesteld dat uit de brieven van de arbodienst niet blijkt of en in welke mate de WMK als toetsingskader wordt gebruikt bij de aanstellingskeuring. Er bleven nog steeds vragen open en de verkregen antwoorden gaven aanleiding tot nieuwe vragen. Om die reden zijn aan de arbodienst bij brief van 22 maart 2010 nadere vragen gesteld over de keuringseisen die de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) voorschrijft bij de aanstellingskeuring voor de functie van treinverkeerleider. Ook zijn vragen gesteld over de vernieuwde lijst met gezondheidsvragen en over de informatievoorziening door de keuringsarts. Daarbij is tevens gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts inzake de naleving van de WMK, ook als er sprake is van sectorspecifieke regelgeving. Om miscommunicatie tussen de CKA en de arbodienst te voorkomen, is eveneens besloten de arbodienst uit te nodigen voor een bespreking. Voorafgaand aan deze bespreking heeft de arbodienst per brief d.d. 14 april 2010 nog een reactie gestuurd. 2.4 De bespreking tussen de arbodienst en de Commissie heeft op 29 april 2010 plaatsgevonden.
84
3
De bespreking
3.1 Tijdens de bespreking zijn achtereenvolgens aan de orde gekomen:
de keurings- en geschiktheidseisen zoals deze door de arbodienst worden gehanteerd voor de functie van treinverkeerleider; de aangepaste medische vragenlijst als onderdeel van de aanstellingskeuring; de uitvoering van de aanstellingskeuringen.
De keurings- en geschiktheidseisen 3.2 De arbodienst heeft aangegeven dat de specifieke functie-eisen voor de functie van treinverkeerleider door de opdrachtgever (werkgever) zijn aangeleverd. De medische en psychologische geschiktheidseisen zijn vastgelegd in de artikelen 26 en 27 van het Besluit Spoorwegpersoneel. In opdracht van IVW zijn deze medische en psychologische geschiktheidseisen door het panel van arts-deskundigen van de Polikliniek Mens en Arbeid van de VU te Amsterdam vertaald naar medische keuringseisen. De arbodienst heeft tevens aangegeven dat momenteel onderzocht wordt of deze eisen geactualiseerd moeten worden. De arbodienst heeft in haar brief d.d. 14 april 2010 aangegeven dat zij van de door dit deskundige panel ge-
formuleerde eisen uit kan en mag gaan en deze niet zelf verder hoeft te onderzoeken. 3.3 Tijdens het gesprek heeft de arbodienst aangegeven dat hij vooral een uitvoerende rol heeft. De arbodienst kan de bijzondere functie-eisen slechts marginaal toetsen, omdat de eisen vanuit IVW worden opgelegd en de uitwerking aan een deskundig panel is overgelaten. Naar de mening van de arbodienst blijft er dan weinig ruimte over voor de arbodienst. 3.4 De Commissie begrijpt dat, hoe uitgebreider de opgelegde regelgeving is, des te minder beoordelingsruimte er in de toetsing door de arbodienst is. De Commissie wijst er echter op dat de WMK de arbodienst en de keurend artsen regels oplegt die nageleefd moeten worden bij de uitvoering van de aanstellingskeuring. Arbodienst en keurend artsen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid. De Commissie benadrukt tevens dat er in de praktijk veel meer beoordelingsruimte blijkt te zijn dan in eerste instantie is gedacht. De medische vragenlijst 3.4 Naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie over de door de arbodienst gehanteerde algemene medische vragenlijst heeft de arbodienst de vragenlijst aange-
past. Bijna de helft van het aantal vragen uit de oorspronkelijke vragenlijst is geschrapt. Deze vragen gingen met name over ziekteverzuim in het verleden en aandoeningen die geen verband houden met de functie van treinverkeerleider. Desondanks plaatst de Commissie nog steeds vraagtekens met name bij de eerste zes vragen in de nieuwe vragenlijst Spoorveiligheid. Deze worden achtereenvolgens besproken. 3.5 De vragen of de keurling zich momenteel volkomen gezond voelt en/of de keurling onder medisch toezicht staat, vindt de Commissie te algemeen geformuleerd. Niet valt in te zien dat deze vragen relevant zijn in verband met de gestelde bijzondere functieeisen voor de functie van treinverkeerleider. Ook de vraag of de keurling ooit een WAOof WIA-uitkering heeft gehad, is voor de aanstellingskeuring niet relevant; de vraag zou relevant kunnen zijn op een later moment tijdens het dienstverband, maar mag hier niet gesteld worden. De vraag of de keurling wel eens is opgenomen in een ziekenhuis of een psychiatrische instelling en de vraag of de keurling ooit langer dan één maand niet heeft kunnen werken wegens psychische problemen horen niet in algemene zin thuis in een aanstellingskeuring. In de door de arbodienst toegezonden
85
‘Bijlage 1 behorende bij artikel 3 van de Regeling spoorwegpersoneel’ wordt onder psychiatrie vermeld dat doorgemaakte psychosen of meer in het algemeen perioden met ernstige oordeels- en kritiekstoornissen etc. meestal ongeschikt maken. In dat geval is nader onderzoek door een op dit terrein deskundige noodzakelijk. Ten aanzien van dit onderwerp dienen dan ook gerichte vragen te worden geformuleerd. 3.6 De Commissie concludeert dat deze eerste zes vragen van de vernieuwde vragenlijst te algemeen zijn en geen verband houden met bijzondere functie-eisen. Deze vragen kunnen sollicitanten voor dilemma’s plaatsen. Het stellen van algemene vragen leidt niet tot een transparante keuring. Voorkomen moet worden dat er vragen gesteld worden die de sollicitant in gewetensnood brengt omdat deze niet relevant zijn voor de functie. Het stellen van deze vragen is strijdig met de WMK. De overige vragen houden volgens de Commissie wel verband met bijzondere functieeisen voor de betreffende functie en kunnen derhalve zo blijven staan. De arbodienst geeft aan zich in de opmerkingen te kunnen vinden en de lijst aan te zullen passen.
86
De uitvoering van de aanstellingskeuringen 3.7 De arbodienst heeft in zijn brief d.d. 14 april 2010 de werkwijze met bijbehorend stroomschema ‘Uitvoeren aanstellingskeuringen’ meegestuurd. Deze werkwijze is in het kwaliteitssysteem van de arbodienst vastgelegd en de keuringen worden volgens deze werkwijze uitgevoerd. De keurend arts zal dit stroomschema gebruiken als checklist of instructie bij een te verrichten aanstellingskeuring. Aangezien de Commissie nog een aantal vragen had naar aanleiding van het stroomschema, zijn deze tijdens het gesprek aan de orde gekomen. 3.8 In het stroomschema staat de actie ‘Beoordelen aangeleverde informatie op inhoud’. Als onderliggende informatie hiervoor wordt onder andere wet- en regelgeving genoemd, met specifiek een verwijzing naar CAO branchebepalingen. Er wordt echter ten onrechte geen verwijzing naar de WMK gemaakt. In punt 3 van de werkwijze wordt wel verwezen naar de Leidraad Aanstellingskeuringen, maar dat is niet voldoende. De WMK is een wet en gaat als wet boven CAO-bepalingen. Dit laatste dient dan ook expliciet tot uiting te komen in de werkwijze en het stroomschema. In het betreffende blokje zou ook toegevoegd moeten worden dat een beoordeling plaatsvindt naar de inhoud van de bijzondere functie-eisen.
3.9 Het eerste beslismoment in het stroomschema bestaat uit de vraag of een aanstellingskeuring kan worden uitgevoerd (‘Aanstellingskeuring ok?’). De Commissie geeft aan dat hiervoor nog een tussenstap zou moeten worden gemaakt. Om in overeenstemming met de WMK te handelen, moet de bedrijfsarts namelijk eerst de inhoud van de aanstellingskeuring vaststellen. Punt 3 van de werkwijze noemt deze actie van de bedrijfsarts wel, maar het zou nog explicieter kunnen en ook in het stroomschema moeten worden opgenomen. 3.10 In het stroomschema wordt de term ‘second opinion’ genoemd. Deze term wordt in de WMK niet gebruikt; de WMK spreekt over ‘herkeuring’. Het stroomschema zou daarom ook de term ‘herkeuring’ moeten gebruiken. Tevens raadt de Commissie aan om hier een verwijzing naar de klachtbehandeling van de CKA op te nemen. 3.11 Het tweede en laatste beslismoment in het stroomschema behelst de vraag of de conclusie aan de aanvrager gerapporteerd moet worden (‘Conclusie aan aanvrager rapporteren?’). Het gaat dus om het mededelen van de keuringsuitslag door de keuringsarts aan de werkgever. De Commissie geeft aan dat op grond van de WMK de keuringsarts eerst met de keurling moet kortsluiten of
hij of zij hiermee akkoord is. De keurling kan toestemming weigeren en zich alsnog uit de procedure terugtrekken. Dit deel ontbreekt nog in het schema. 3.12 Tot slot van de bespreking geven de vertegenwoordigers van de arbodienst aan tevreden te zijn met het commentaar van de Commissie en de opmerkingen te zullen verwerken, zowel in de vragenlijst als in het stroomschema. De Commissie geeft aan dat de uitkomsten van dit gesprek gecommuniceerd moeten worden met de opdrachtgever omdat deze als werkgever eveneens gehouden is de WMK na te leven. Daarop is toegezegd dat de arbodienst contact zal opnemen met de opdrachtgever nadat de aanpassingen zijn gedaan. Ook zal IVW en het panel van arts-deskundigen geïnformeerd worden over de uitkomsten van de bespreking, omdat er meer arbodiensten zijn die tegen de besproken problematiek aanlopen. 4
Aanbevelingen
4.1 De CKA stelt voorop dat de WMK en de daarop gebaseerde regelgeving in beginsel van toepassing is op iedere aanstellingskeuring zoals in de WMK omschreven. Arbodienst en keurend artsen zijn gehouden deze wet- en regelgeving na te leven.
87
Keurings- en geschiktheidseisen 4.2 Een aanstellingskeuring mag alleen plaatsvinden indien aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld (artikel 4 lid 1 van de WMK in samenhang met artikel 3 lid 1 van het Besluit aanstellingskeuringen). Een aanstellingskeuring mag daarom alleen worden verricht in die situaties waarbij functie-eisen een bijzonder beroep doen op de medische geschiktheid van de kandidaat. Uit de WMK vloeien diverse regels voort die in acht moeten worden genomen bij het verrichten van de aanstellingskeuring en voor de uitvoering daarvan. Zo moeten ter preventie van gezondheids- en veiligheidsrisico’s bijzondere functie-eisen zijn geformuleerd waarop de selectie zich kan richten.
88
Ook moeten per bijzondere functie-eis (medische) toetsingscriteria zijn ontwikkeld en moeten de gebruikte onderzoeksmethoden valide zijn, wat onder andere wil zeggen voldoende specifiek om het gedefinieerde risico ook daadwerkelijk op te sporen. De Commissie verwijst hierbij naar de door haar gepubliceerde toetsingscriteria die aan de WMK zijn ontleend.
4.3 Ook als er sprake is van sectorspecifieke regelgeving met betrekking tot de keurings- en geschiktheidseisen behoudt de arbodienst en iedere individuele keurend arts een eigen verantwoordelijkheid inzake de naleving van de WMK. Dat betekent dat de bijzondere functie-eisen die voortvloeien uit de sectorspecifieke regelgeving getoetst moeten worden aan de eisen die de WMK hieraan stelt. Ook voor het overige dienen de arbodienst en de keurend arts te onderzoeken of eventuele sectorspecifieke keuringseisen aan de WMK voldoen en tevens of de WMK mogelijk aanvullende keuringseisen stelt. Medische vragenlijst 4.4 Uit het vereiste dat de gebruikte onderzoeksmethoden valide moeten zijn, hetgeen onder andere wil zeggen dat deze voldoende specifiek moeten zijn om het gedefinieerde risico daadwerkelijk op te kunnen sporen, vloeit voort dat algemene vragen naar de gezondheid niet zijn toegestaan. Arbodienst en keurend arts mogen alleen die vragen stellen die relevant zijn voor het beoordelen van de medische geschiktheid in relatie tot de bijzondere functie-eisen. 4.5 Daarnaast brengt artikel 3 van de WMK mee dat vragen (en tevens medische onderzoeken) die een onevenredige inbreuk maken
op de persoonlijke levenssfeer van de keurling niet zijn toegestaan. Uitvoering van de aanstellingskeuringen 4.6 Bij de uitvoering van de aanstellingskeuring dienen arbodienst en keurend arts de eisen van ondermeer artikel 8, lid 2, van de WMK expliciet te betrekken. De Commissie wijst in dit verband tevens op de samenhang met de bepalingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (BW), Titel 7 , afdeling 5, welke afdeling ingevolge artikel 464 BW van overeenkomstige toepassing is op de aanstellingskeuring. De eisen betreffen ondermeer de informatievoorziening aan de keurling voorafgaand aan de aanstellingskeuring, het vooraf vaststellen van de inhoud van de keuring, de wijze van informeren van de werkgever over de keuringsuitslag door de keurend arts, het wijzen op de mogelijkheid van herkeuring en op de klachtbehandeling aanstellingskeuringen bij de CKA.
89
Aanbeveling 2010-02
Commissie: mr. E. Cremers - Hartman, voorzitter, prof. mr. W.H.A.C.M. Bouwens en drs. E.P. Harderwijk, leden van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen in tegenwoordigheid van mr. J. Jonkman, secretaris. 1
Het signaal
1.1 Op 15 september 2009 heeft een vakbond voor Nederlands cabinepersoneel (hierna: de vakbond) namens vier van haar leden een klacht ingediend bij de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (hierna: de Commissie). Nadien hebben nog twee leden zich bij de klacht aangesloten. Op grond van een wijziging van internationale regelgeving was de betreffende luchtvaartmaatschappij gehouden al het cabinepersoneel dat langer dan vijf jaar geleden een medische keuring had ondergaan, vóór 1 januari 2010 te herkeuren. De betreffende zes leden van de vakbond waren hierbij afgekeurd, vijf van deze personen wegens het hebben van diabetes en één persoon vanwege medicijngebruik tegen een verhoogd
90
risico op trombose. De betreffende personen waren bekend bij de bedrijfsartsen van de luchtvaartmaatschappijen zijn nooit op hun aandoening aangesproken en hebben nooit een risico gevormd voor de vliegveiligheid. Sommigen hadden al vijftien jaar met de aandoening gevlogen. 1.2 De vakbond heeft aan de Commissie gevraagd een oordeel uit te spreken over de vraag of de luchtvaartmaatschappij voor de op grond van de EU.OPS 1.195-voorschriften verplicht gestelde herkeuring van het cabinepersoneel de ICAO klasse 2-keuringseisen mag hanteren terwijl deze eisen niet bestemd zijn voor cabinepersoneel maar voor het keuren van sportvliegers. De vakbond wenste meer in het bijzonder te vernemen of aldus niet méér getoetst wordt dan gezien de functie noodzakelijk is en of dit niet in strijd is met de Wet op de medische keuringen (hierna: WMK). 1.3 De betreffende zes leden van de vakbond hebben tevens gebruik gemaakt van de in
de CAO Cabinepersoneel geboden mogelijkheid om een interne bezwaarprocedure te starten tegen het advies tot afkeuring van de keurend arts. 1.4 De bij de Commissie ingediende klacht had betrekking op verplichte medische keuringen tijdens het dienstverband. De Commissie is evenwel uitsluitend bevoegd te oordelen over aanstellingskeuringen in de zin van de WMK. Als zodanig worden slechts aangemerkt keuringen die plaatsvinden in verband met het aangaan of wijzigen van de arbeidsverhouding (artikel 4, eerste lid, WMK). Verplichte medische keuringen tijdens het dienstverband zijn geen aanstellingskeuringen in de zin van de WMK. De Commissie heeft zich daarom niet bevoegd verklaard ten aanzien van de ingediende klacht (Oordeel 2009-08). 1.5 Omdat uit de overgelegde stukken naar voren kwam dat genoemde keuringen ook worden uitgevoerd bij het aangaan van de arbeidsverhouding met cabinepersoneel en het hebben van bepaalde aandoeningen, zoals Diabetes Mellitus type 1, daarbij een absolute contra-indicatie vormt voor aanstelling, heeft de Commissie evenwel tevens besloten een eigen onderzoek in te stellen om te beoordelen of aldus door de werkgever en door de keurend arts wordt
gehandeld in strijd met de voorschriften van de WMK. 2
De schriftelijke procedure
2.1 In het kader van het eigen onderzoek heeft de Commissie bij brief van 27 oktober 2009 de luchtvaartmaatschappij als werkgever en X, onderdeel van de arbodienst van de luchtvaartmaatschappij, als keuringsinstantie onder meer de volgende vragen voorgelegd:
“In hoeverre gelden voor cabinepersoneel bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid? Op grond van de verkregen informatie gaat de CKA ervan uit dat de luchtvaartmaatschappij voor aanstellingskeuringen van cabinepersoneel de ICAO klasse 2-eisen als uitgangspunt neemt. Kunt u dit bevestigen? Zo ja, sinds wanneer worden deze ICAO klasse 2-eisen als uitgangspunt genomen? Zo ja, wat houden de ICAO klasse 2-eisen in concreto in voor aanstellingskeuringen voor cabinepersoneel, met andere woorden welke zijn de keuringsrichtlijnen voor dit personeel die hieruit voortvloeien? Zo ja, welke ruimte heeft de arbodienst/ keurend arts om ten aanzien van het ca-
91
binepersoneel af te wijken van de ICAO klasse 2-eisen? Wat is de grondslag om wel of niet af te kunnen wijken? In hoeverre wijken de door de arbodienst/keurend artsen gehanteerde eisen af van de ICAO klasse 2-eisen? Zijn de gehanteerde keuringseisen toegesneden op de werkzaamheden van cabinepersoneel? In hoeverre vormt het hebben van diabetes type 1 een onoverkomelijk bezwaar tegen aanstelling van cabinepersoneel?”
Reactie arbodienst - onderdeel X 2.2 Bij brief van 8 december 2009 heeft arbodienst - onderdeel X er in de eerste plaats op gewezen dat het de veiligheidskeuringen voor cabinepersoneel uitvoert. De aanstellingskeuringen worden uitgevoerd door een andere afdeling van de arbodienst, Y. Beide afdelingen zijn onderdelen van de arbodienst van de luchtvaartmaatschappij. X wijst er verder op dat alvorens een operator iemand kan inzetten als cabin crew member deze persoon een initiële veiligheidskeuring dient te ondergaan. Dit is wettelijk verplicht sinds de invoering van de Joint Aviation Requirements-Operational Standards for Aeroplanes (JAR-OPS) in 1999. De Nederlandse Luchtvaartautoriteit, de Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: de Inspectie),
92
accepteert de aanstellingskeuring zoals die bij cabinepersoneel wordt verricht, als initiële veiligheidskeuring. Aanstellingskeuringen worden als gevolg van de economische neergang al geruime tijd niet meer uitgevoerd. Indien de luchtvaartmaatschappij in de toekomst aanstellingskeuringen voor cabinepersoneel aanvraagt, dan zal Y echter dezelfde medische eisen hanteren als X bij veiligheidskeuringen van cabinepersoneel. 2.3 In antwoord op de door de CKA gestelde vragen geeft X aan dat voor de functie cabin crew member door de bedrijfsartsen van cabinepersoneel bijzondere functie-eisen zijn vastgesteld conform de Leidraad Aanstellingskeuringen. Dit zijn lopen (BFE 1), klauteren/klimmen (BFE 2), hurken/knielen (BFE 3), werken op of boven schouderhoogte (BFE 7), zien (BFE 8), horen (BFE 11) en verhoogde staat van waakzaamheid kunnen handhaven (BFE 15). Ook zijn aanvullende functie-eisen beschreven, namelijk het uitvoeren van flight-safety-taken, waarvoor naast verhoogde staat van waakzaamheid, bijvoorbeeld een normale spraak/stem nodig is; het verblijf wereldwijd in diverse klimaten; blootstelling aan onregelmatige werktijden en doorkruisen van tijdszones; blootstelling aan luchtdrukverschillen; werken in een bewegende werkomgeving met een lage luchtvochtigheid en lage zuurstofspanning.
2.4 Bij het verrichten van veiligheidskeuringen voor cabinepersoneel hanteert X de ICAO klasse 2-eisen op gezag van de Inspectie als nadere interpretatie van de minimale eisen, neergelegd in de EU-OPS. In dat verband verwijst X naar een brief van de Inspectie aan de houders van een Air Operator's Certificate d.d. 5 juni 2008 (VENW/IVW-2008/6318), waarin ten aanzien van de medische keuring van cabinepersoneel wordt opgemerkt dat toepassing kan worden gegeven aan AMC OPS 1.995(a)(2), opgenomen in deel 2 van JAR-OPS. X stelt voorts ruimte te hebben om af te wijken van de ICAO klasse 2-eisen als er naar de mening van de keuringsarts wordt voldaan aan de minimale eisen van de AMC. OPS 1.995(a)(2). Centraal hierbij staan de veiligheidstaken van de cabin crew member in relatie tot de eisen die dit aan de gezondheidstoestand van de cabin crew member stelt. 2.5 Volgens X voldoet een keurling met diabetes type 1 niet aan de bijzondere functie-eis die voor cabinepersoneel is vastgesteld, namelijk te allen tijde een verhoogde staat van waakzaamheid kunnen handhaven. Ter toelichting wijst X erop dat bij diabetes type 1 hypoglycemieën optreden waarmee sprake is van een risico op sudden incapacitation en onvermogen om cabinetaken uit te voeren. Volgens artikel 6.4.2.15 van de in het kader
van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) overeengekomen Annex 6 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) is insulineafhankelijke diabetes een reden tot afkeuring. De kans op het optreden van hypo’s wordt mede beïnvloed door de ‘stresses of flight’: verminderde zuurstofspanning, droge lucht, decompressie, luchtziekte, onregelmatige werktijden (met of zonder tijdsverschillen), jetlag, beperkte mogelijkheid tot even iets eten, zich terugtrekken, rusten of glucose zelftest, vooral in stressvolle situaties als incidenten aan boord, rescheduling, vertragingen.
Er bestaat een verhoogde kans op maagdarmstoornissen (acute diarree door E Coli, voedselvergiftiging), tropenziekten en infecties in het algemeen. Naast het risico van sudden incapacitation bestaat het risico op subtiele cognitieve stoornissen door hypoglycemie. Na herstel van een hypoglycemie bestaan er nog ten minste gedurende 30 minuten cognitieve functiestoornissen. In deze periode is sprake van onvermogen tot het uitvoeren van flight-safety-taken. Door relatief hoge bloedsuikerspiegels aan te houden, neemt de kans op hypoglycemie af. Vanwege de verhoogde kans op orgaanschade op de langere termijn is dit niet aan te raden.
93
klasse 2-normen. Omtrent de aanstellingskeuringen wordt geantwoord dat deze voor de functie van cabin crew member bestaan uit het invullen van een gerichte vragenlijst en het testen van gehoor en visus. Er worden echter al geruime tijd geen aanstellingskeuringen van cabinepersoneel uitgevoerd en er bestaat nog geen duidelijkheid over eventuele wijzigingen in het beleid over aanstellingskeuringen als gevolg van de invoering van EU-OPS.
X merkt concluderend op dat sprake kan zijn van aantasting van de veiligheid en gezondheid van de keurling zelf en van derden (passagiers). Reactie luchtvaartmaatschappij 2.6 Bij brief van 11 december 2009 wijst de luchtvaartmaatschappij in haar reactie op de vragen van de Commissie er op, dat de functie van cabin attendant voor een deel bestaat uit dienstverlenende taken (bijvoorbeeld service en sales activiteiten en inspelen op vragen en behoeften van passagiers) en voor een deel uit veiligheidstaken (bijvoorbeeld optreden bij dreigende incidenten en calamiteiten, toepassen van nood- en evacuatieprocedures, EHBO). Gelet daarop moeten aan de functie bijzondere eisen worden gesteld op het punt van de medische geschiktheid. Deze bijzondere functie-eisen zijn door de bedrijfsartsen van de arbodienst vastgesteld conform de Leidraad Aanstellingskeuringen. 2.7 De luchtvaartmaatschappij geeft tevens aan dat de veiligheidskeuringen worden uitgevoerd volgens de uit internationale wetgeving voortvloeiende verplichtingen, vastgelegd in EU OPS en AMC OPS 1.995(2)(a). Ter nadere invulling van AMC OPS 1.995(2) (a) wordt aangesloten bij de ICAO medische
94
2.8 Voor een antwoord op de andere vragen verwijst de luchtvaartmaatschappij als regel naar de reactie van de arbodienst, waarmee klaarblijkelijk de eerder aangehaalde brief van X is bedoeld. Vragen aan en reactie van de Inspectie Verkeer en Waterstaat 2.9 Naar aanleiding van de reacties van de luchtvaartmaatschappij en X heeft de Commissie op 22 januari 2010 de Inspectie om een reactie verzocht. Aan de Inspectie werden onder meer de volgende vragen voorgelegd:
“In hoeverre is IVW als nationale luchtvaartautoriteit, bij de beoordeling van de verlening van een Air Operator’s Certificate gebonden aan internationale
en nationale voorschriften betreffende het medisch onderzoek van cabinepersoneel? Zijn de in de brief van 5 juni 2008 (VENW/IVW-2008/6318) genoemde AMC 1.995(a)(2) en de medische eisen behorende bij ICAO medische klasse 2 in dat kader dwingend of is het IVW toegestaan bij de vergunningverlening andere criteria aan te leggen?”
2.10 In haar brief van 4 maart 2010 refereert de Inspectie aan artikel 1.995(b) van de EU-OPS waarin is bepaald dat elke crew member: ‘has passed a medical examination or assessment at regular intervals as required by the authority as to check the medical fitness to discharge his/her duties.’ De Inspectie heeft aan de maatschappijen te kennen gegeven dat zij ten minste een assessment (vragenlijst) moeten laten invullen door hun cabinepersoneel en dat de eisen van ICAO klasse 2 uitgangspunt zouden kunnen zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de maatschappij om hun cabinepersoneel veilig te laten vliegen. ICAO klasse 2 is derhalve niet dwingend voorgeschreven. Het is volgens de Inspectie aan de maatschappijen om dit in te vullen. 2.11 De Commissie heeft de brief van de Inspectie op 18 maart 2010 voorgelegd aan de
luchtvaartmaatschappij en de arbodienst met het verzoek daarop te reageren. 3
De adviezen van de bezwaarcommissie
3.1 De Commissie is geïnformeerd over de adviezen die de uit drie artsen bestaande bezwaarcommissie heeft uitgebracht in het kader van de interne bezwaarprocedure. De vakbond heeft de Commissie een drietal volledige adviezen toegezonden. De luchtvaartmaatschappij heeft de Commissie een afschrift van de brief gezonden waarin deze aan de personen die bezwaar hebben gemaakt, meedeelt dat de luchtvaartmaatschappij het advies van de bezwaarcommissie overneemt en dat de betrokkene de oorspronkelijke functie weer kan vervullen. 3.2 Uit de overgelegde uitslagen op bezwaar van de bezwaarcommissie blijkt dat de kandidaten die als gevolg van het medical assessment niet bleken te voldoen aan de eisen vastgelegd in OPS 1.995(a)(2), door de bezwaarcommissie vanuit vliegveiligheidsoogpunt wel geschikt zijn geacht voor de functie van cabin attendant onder voorwaarden. Ook de cabin attendants die aanvankelijk ongeschikt waren bevonden wegens een verhoogd risico op incapacitatie door insulinegebruik, werden door de
95
bezwaarcommissie naar aanleiding van de hoorzitting en nader verkregen informatie geschikt geacht onder voorwaarden omdat het risico op incapacitatie tijdens het uitvoeren van de functie binnen aanvaardbare grenzen ligt. 3.3. Betrokkenen dienen jaarlijks een herkeuring te ondergaan en tevens te voldoen aan de volgende voorwaarden:
96
De werknemer dient tijdens de vlucht een goed werkend apparaat voor meting van bloedsuiker in bezit te hebben; De werknemer dient voor en tijdens de vlucht de glucosewaarden te monitoren en vast te leggen in een logboek; De werknemer dient dit logboek te overleggen tijdens de keuring; De werknemer dient tijdens zijn werk altijd in het bezit te zijn van snelwerkende suikerpreparaten, die kunnen worden ingenomen bij dreigende hypoglycemie; De werknemer dient een belangrijke aanpassing van de medicatie te melden aan de bedrijfsarts; hij mag pas weer vliegen wanneer een stabiele situatie is bereikt; De werknemer dient ernstige hypo’s te melden aan de bedrijfsarts. Vliegen is dan pas weer mogelijk na toestemming van de bedrijfsarts;
De werknemer dient ongevallen en incidenten te melden aan de bedrijfsarts, dit om te beoordelen of er een relatie is met de bloedsuikerwaarden; De werknemer dient jaarlijks vóór de datum van de herkeuring een afspraak te maken met de eigen bedrijfsarts voor evaluatie. Hiertoe dient hij een brief te overleggen waarin informatie staat van het afgelopen jaar over de volgende onderwerpen: de insulinebehandeling, -soort en – dosering; HbA1c-waarden; glucosewaarden; het voorkomen van een ernstige hypoglycemie, waarvoor hulp van derden nodig was; toelichting op de risico’s verbonden aan de aandoening en de behandeling; schatting van het cardiovasculaire risico; informatie over orgaanschade door suikerziekte; de mening van de specialist over de wijze waarop de werknemer een dreigende hypoglycemie herkent en coupeert.
4
luchtvaartautoriteit in Nederland. Op basis van de uitspraken in de bezwaarzaken is het toetsingskader inmiddels verfijnd. Een en ander zal worden neergelegd in een protocol dat voortaan door de keuringsartsen zal worden gehanteerd bij de veiligheidskeuringen. Besloten is voor aanstellingskeuringen dezelfde eisen te gaan hanteren.
De besluiten van de luchtvaartmaatschappij en de arbodienst-onderdeel X
4.1 De Commissie heeft op het verzoek om te reageren op de brief van de Inspectie een op 30 maart 2010 gedateerde reactie van X ontvangen. X geeft aan dat uit de brief van de Inspectie valt op te maken dat het is toegestaan conform de adviezen van de bezwaarcommissie te handelen en dat X het keuringsbeleid zal wijzigen conform deze adviezen. In de brief wordt tevens vermeld dat zij mede kan worden beschouwd als een reactie van Y, aangezien de aanstellingskeuringen voor cabin attendants inmiddels zijn ondergebracht bij X in plaats van bij Y. 4.2 De luchtvaartmaatschappij heeft gereageerd per brief van 22 april 2010. In deze brief benadrukt de luchtvaartmaatschappij dat er twee keuringen aan de orde zijn: de initiële veiligheidskeuring en de aanstellingskeuring. De initiële (en periodieke) veiligheidskeuringen zijn wettelijk verplicht en vinden plaats in het kader van de vliegveiligheid. Voorts erkent de luchtvaartmaatschappij dat ICAO medische klasse 2 niet dwingend is voorgeschreven, maar dat zij heeft gemeend er goed aan te doen in dezen het advies van de Inspectie te volgen, om ICAO Medische klasse 2 als toetsingskader te gebruiken. De Inspectie is immers de
5
Aanbevelingen
5.1 De Commissie stelt voorop dat zij uitsluitend bevoegd is zich uit te laten over aanstellingskeuringen in de zin van de WMK. Het hiernavolgende heeft derhalve uitsluitend betrekking op de vragen over de gezondheidstoestand en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van een arbeidsverhouding (art. 1, onder a, van de WMK). Daaronder vallen niet periodieke veiligheidskeuringen tijdens het dienstverband, maar wel een initiële veiligheidskeuring indien aan een negatieve uitslag van een dergelijke keuring consequenties worden verbonden voor de aanstelling van de keurling. Ook deze initiële veiligheidskeuring zal derhalve moeten voldoen aan de bij of krachtens de WMK gestelde voorschriften. 5.2 Een aanstellingskeuring mag ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WMK juncto
97
artikel 3, eerste lid, van het Besluit Aanstellingskeuringen, alleen plaatsvinden, indien en voor zover aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld, waaronder wordt begrepen de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid, terwijl de risico’s voor de gezondheid en veiligheid niet met gangbare maatregelen, overeenkomstig de stand der wetenschap en professionele dienstverlening, kunnen worden gereduceerd. 5.3 Voor de burgerluchtvaart geldt sinds 16 juli 2008 dat moet worden voldaan aan bijlage III bij EG-Verordening 3922/91 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (PbEG L 373). In subdeel O van Bijlage III van de Verordening staan bepalingen voor cabinepersoneel, waartoe worden gerekend alle bemanningsleden, behalve cockpitpersoneel, die in het belang van de veiligheid van de passagiers taken in de cabine van het vliegtuig uitvoeren die hun door de exploitant of de gezagvoerder zijn opgedragen. Volgens het in dit subdeel opgenomen OPS 1.995 (b) dient de exploitant ervoor zorg te dragen dat elk lid
98
van het cabinepersoneel: ‘regelmatig het medisch onderzoek of de medische controle, als voorgeschreven door de autoriteit, heeft ondergaan om na te gaan of hij/zij medisch geschikt is voor zijn/haar taken’. 5.4 De Commissie is verder niet gebleken van dwingende voorschriften voortvloeiend uit het internationale recht ten aanzien van de inhoud van het medisch onderzoek en de eisen ten aanzien van de medische geschiktheid van cabinepersoneel. De Inspectie heeft de houders van een Air Operator’s Certificate bij brief d.d. 5 juni 2008 (VENW/ IVW-2008/6318) in overweging gegeven en dus niet verplicht - ten aanzien van de medische keuring van cabinepersoneel toepassing te geven aan de medische eisen behorende bij ICAO medische klasse 2. Daarin wordt Diabetes Mellitus type 1 uitdrukkelijk genoemd als absolute contra-indicatie. Deze eisen zijn echter bedoeld voor cockpitpersoneel, en meer specifiek voor ‘private pilots’. De werkzaamheden van cabinepersoneel wijken wezenlijk af van die van cockpitpersoneel. De ICAO klasse 2-voorschriften zijn daarom naar het oordeel van de Commissie niet zonder meer geschikt om te worden gebruikt bij cabinepersoneel. 5.5 Voor de functie cabin crew member dienen de bijzondere functie-eisen te worden
gehanteerd die, conform de Leidraad Aanstellingskeuringen, zijn opgesteld door de bedrijfsartsen van cabinepersoneel. Daarin is onder meer neergelegd dat werknemers een verhoogde staat van waakzaamheid moeten kunnen handhaven (BFE 15). Uit de toelichting op deze functie-eis in de Leidraad Aanstellingskeuringen blijkt ondermeer dat werknemers geen bewustzijnsdalingen of klachten hiervan mogen hebben. Ten aanzien van diabetes type 1 wordt daarbij opgemerkt: ‘een goede instelling blijkend uit de HbA1c-waarde, zelfcontrole, ziekteinzicht, hypo-herkenning en vaardigheid om de insulinedosering aan te passen’. Diabetes Mellitus type 1 vormt binnen dit kader derhalve geen absolute contra-indicatie voor de werkzaamheden van cabinepersoneel.
5.6 De Commissie heeft in eerdere oordelen ten aanzien van insuline afhankelijke diabetes en de functie die ter beoordeling stond, overwogen dat volgens huidige inzichten op individueel niveau moet worden gekeken naar de mate waarin de individuele keurling in staat is zich aan te passen (Oordeel 2005-04 en 2005-05). In de oordelen 2005-11 en 2005-12 heeft de Commissie twijfel uitgesproken over de toepasselijkheid van de internationale regelgeving voor cockpitpersoneel op het cabinepersoneel. Op grond van de informatie die toen ter
beschikking stond, heeft de Commissie het aannemelijk gevonden dat cabinepersoneel volgens internationale voorschriften tevens inzetbaar moet zijn voor vliegfuncties en daarom moet voldoen aan de voor die functies geldende internationale regelgeving op grond waarvan diabetes type 1 reden is voor medische ongeschiktheid. Thans constateert de Commissie dat die regelgeving niet dwingend is voorgeschreven voor cabinepersoneel en dat deze regelgeving niet zondermeer geschikt is om te worden gebruikt voor cabinepersoneel. De Commissie constateert dat de bezwaarcommissie de keurlingen op individueel niveau heeft beoordeeld, hetgeen - gezien het voorgaande - in overeenstemming moet worden geacht met de eisen die de WMK stelt. De Commissie acht de nadere voorwaarden die door de bezwaarcommissie zijn geformuleerd ten aanzien van werknemers met Diabetes Mellitus type 1 (zie overweging 3.3) in overeenstemming met de voorschriften van de WMK. Zij beveelt aan de individuele beoordeling en deze nadere voorwaarden niet alleen te hanteren bij de periodieke veiligheidskeuring, maar ook bij de aanstellingskeuringen die cabinepersoneel dienen te ondergaan. 5.7 Mede met het oog op het vastleggen van het herziene keuringsbeleid ten aanzien van
99
het cabinepersoneel wijst de Commissie tevens op de te onderscheiden verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake de naleving van de WMK en het Besluit Aanstellingskeuringen met de daarbij behorende Nota van Toelichting (Staatsblad 2001, 597) van enerzijds de werkgever, tevens keuringvrager en anderzijds de gecertificeerde arbodienst dan wel bedrijfsarts waarmee een contract is gesloten. Op grond van artikel 8, eerste lid, WMK en artikel 3, tweede lid, Besluit Aanstellingskeuringen dient de keuringvrager het volgende schriftelijk vast te leggen: het doel van de keuring, de bijzondere functie-eisen, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken welke mogen worden verricht. De keuringvrager legt dit schriftelijk vast nadat de arbodienst schriftelijk advies heeft uitgebracht over de rechtmatigheid van de keuring. De Commissie beveelt de luchtvaartmaatschappij en de arbodienst aan hierbij gebruik te maken van de toetsingscriteria die de Commissie hiervoor heeft opgesteld en welke zijn ontleend aan genoemde wet- en regelgeving.
100
101
Bijlage II Adviezen CKA 2010 - een selectie
102
Advies 2010-01
Vraag Een medewerker bij een chemisch bedrijf heeft een vakbond de vraag gesteld of hij recht heeft op een herkeuring. Iedereen binnen het bedrijf moet een brandweerkeuring ondergaan om vervolgens een brandweercursus te gaan volgen. De werknemer is goedgekeurd, maar wil de cursus (wegens ervaringen met brand in het verleden) niet volgen. De werknemer is van mening dat hij afgekeurd had moeten worden en wil daarom herkeurd worden. De werkgever dreigt echter met ontslag. Vervolgens wordt de CKA gevraagd of de Wet op de medische keuringen (WMK) hier van toepassing is en of de werknemer recht heeft op een herkeuring. Antwoord In dit geval betreft het een verplichte medische keuring tijdens dienstverband. Hiervoor geldt geen wettelijke regeling, maar uitgangspunt van de CKA en ook van de NVAB, zie hierbij de Leidraad verplichte medische keuringen, is dat ook voor deze keuringen de regelgeving van de WMK
wordt gevolgd. In casu gaat het dan om artikel 12 van de WMK over herkeuringen. Indien de werknemer inhoudelijke argumenten heeft om te worden herkeurd (de werknemer heeft misschien psychische problemen, veroorzaakt door brand), dan moet dat worden meegewogen bij een medische keuring. Wanneer de werknemer vindt dat dit onvoldoende is meegewogen, moet dit bij een herkeuring aan de orde komen. In dit geval kan hij eisen dat conform de WMK wordt gehandeld en dat hij derhalve recht heeft op een herkeuring. De CKA kan op basis van de tot haar beschikking gestelde informatie niet goed beoordelen of dat hier het geval is. De CKA zou meer informatie nodig hebben om te bezien of er ook sprake zou kunnen zijn van een aanstellingskeuring. Het is immers mogelijk dat het volgen van de cursus tot een inhoudelijke functiewijziging leidt (extra taken op het gebied van brandpreventie/ brandbestrijding of iets dergelijks). Indien dit het geval is, dan is de WMK rechtstreeks van toepassing (artikel 12) en kan de CKA een schriftelijk advies uitbrengen of zou er eventueel een klacht kunnen worden ingediend.
103
Advies 2010-02
Vraag
Een bedrijfsarts stelt de CKA de vraag of deze op verzoek van de werkgever een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) mag opstellen vanwege de herplaatsing van een werknemer in een nieuwe functie. De update van de FML is in verband met een noodzakelijke verandering van functie voor iemand die medische beperkingen had/heeft. In de huidige functie ondervindt de werknemer geen hinder van zijn medische beperkingen. Antwoord Een FML is een document met beperkte geldigheidsduur. Beperkingen kunnen immers veranderen. Uitgangspunt is dat de bedrijfsarts op ieder moment een FML mag actualiseren. Hierbij dient de bedrijfsarts uiteraard rekening te houden met het wettelijk kader en andere (gedrags)regels, namelijk: Indien de werkgever een qua belasting vergelijkbare functie heeft als de huidige functie is een FML c.q. aanstellingskeuring niet nodig.
104
Betrokkene kan de nieuwe functie vervullen. Indien alleen functies met een beduidend andere belasting beschikbaar zijn ligt de situatie anders. Wanneer door de werkgever in verband met herplaatsing in een andere functie gezondheidsvragen worden gesteld c.q. de bedrijfsarts wordt gevraagd zich uit te spreken over mogelijkheden en beperkingen, is er sprake van een aanstellingskeuring (artikel 1, sub a van de Wet op de medische keuringen (WMK)). Er is sprake van een onderzoek naar doeltreffende aanpassingen zoals genoemd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (artikel 2 WGBH/CZ), zodra de werknemer om deze medische beoordeling vraagt.
Bij de beantwoording is een aantal scenario’s mogelijk 1 Het opstellen van een nieuwe FML is gelijk te stellen met een aanstellingskeuring ten behoeve van een functiewijziging binnen een bestaande arbeidsverhouding. 2 Beschouw de situatie als een nieuwe sollicitatie.
3 De werkgever voldoet aan zijn zorgplicht als goed werkgever door in deze situatie (vervallen huidige functie) om een update van de FML te vragen en de medewerker vervolgens te re-integreren in een nieuwe passende functie. Ad 1 In deze situatie moet worden voldaan aan de eisen van de WMK. Hiervoor is nodig dat de functie waarvoor de keuring wordt gevraagd bekend is. Voor deze functie dienen bijzondere functieeisen te zijn vastgesteld en vertaald naar belastbaarheidseisen. Bovendien dienen geschikte onderzoeksmethoden te zijn vastgesteld. Verder geldt nog een aantal andere eisen waaronder de informatieplicht. Iedereen die voor deze functie zal worden aangenomen komt in aanmerking voor een keuring, ongeacht zijn/haar medische voorgeschiedenis. Ad 2 Een andere mogelijkheid is dat de werkgever de werknemer op goede wijze voorlicht over de te verwachten belasting in de nieuwe functie en de werknemer zelf beoordeelt of deze functie voor hem passend is. De werknemer zal in de gelegenheid dienen te zijn desgewenst hierover te overleggen met de bedrijfsarts. Dit betreft dan geen aanstellingskeuring maar een onderzoek naar eventueel noodzakelijke doeltreffende aanpassingen, zoals beschreven in de WGBH/CZ. Deze situatie is vergelijkbaar met die bij een sollicitatie.
Op de sollicitant die redelijkerwijs kan weten of vermoeden dat hij beperkingen heeft die een goede uitoefening van de beoogde functie in de weg staan rust de verplichting dit aan te geven bij de werkgever. De sollicitant heeft het recht de werkgever te verzoeken om doeltreffende aanpassingen die in redelijkheid van de werkgever kunnen worden gevergd. Ad 3 De medewerker is eerder gere-integreerd in een medisch passende functie. Nu de functie komt te vervallen zal de werkgever zorg dienen te dragen voor een nieuwe passende functie. Hoe weet de werkgever welke functie passend is? Behalve een FML is daarvoor ook nodig dat de werkgever de belasting in de beoogde/mogelijke functies in kaart brengt. Een arbeidsdeskundige of bedrijfsarts zal dan kunnen aangeven welke functies geschikt zijn. Het is aan de werkgever om in overleg met de werknemer te bepalen welke functie deze gaat vervullen. Ook in deze situatie is het aan te bevelen dat de werknemer de gelegenheid krijgt op eigen verzoek met de bedrijfsarts of arbeidsdeskundige te overleggen. De werkgever kan in een dergelijke situatie beschikken over de FML, althans, hij dient op de hoogte te zijn van de beperkingen en mogelijkheden omdat hij anders niet aan zijn zorgplicht kan voldoen. Op deze wijze kunnen beiden hun verantwoordelijkheid nemen en waar maken.
105
Aanvullende vraag Naar aanleiding van de bovenstaande beantwoording heeft de bedrijfsarts aanvullend de volgende vraag gesteld: In het antwoord worden drie scenario’s geschetst. In het tweede scenario is beschreven: "de werknemer zal in de gelegenheid dienen te zijn desgewenst hierover te overleggen met de bedrijfsarts". De aanvullende vraag luidt: kan de bedrijfsarts de gegevens die hij met de medewerker heeft besproken aan de werkgever mededelen? De bedrijfsarts doet een onderzoek naar eventueel noodzakelijke doeltreffende aanpassingen en kan dit dan aan de werkgever worden gemeld? De bedrijfsarts stelde deze vraag omdat in het onderhavige geval (nog) geen sprake is van arbeidsongeschiktheid en de informatie dus alleen met toestemming van de werknemer aan de werkgever kan worden medegedeeld. Antwoord hierop In het tweede scenario ligt het initiatief bij de werknemer. De werknemer hoeft niet arbeidsongeschikt te zijn; in dit geval heeft de werknemer een beperking. De werknemer heeft het recht de werkgever te vragen om doeltreffende aanpassingen, zodat de werknemer de beoogde functie goed zal kunnen vervullen, ondanks zijn of haar beperkingen.
106
De werkgever kan de werknemer doorverwijzen naar de bedrijfsarts zodat bedrijfsarts en werknemer kunnen bezien welke aanpassingen nodig zijn gezien de beperkingen van de werknemer. Ook kan de werknemer de werkgever verzoeken om in overleg te treden over de aanpassingen met de bedrijfarts. Het onderzoek van de bedrijfsarts is te beschouwen als een geschiktheidsonderzoek met het oog op de te treffen doeltreffende aanpassingen. De bedrijfsarts zal dit bespreken met de werknemer en vervolgens zal de bedrijfsarts hierover een advies aan de werkgever uitbrengen. Dit veronderstelt de instemming van de werknemer, omdat de werknemer degene is die het initiatief heeft genomen. Een werknemer die beperkingen heeft, is niet verplicht om een verzoek tot aanpassingen te doen. Het is wel verstandig als het werk daardoor wordt vergemakkelijkt. De werkgever kan subsidies krijgen voor de doeltreffende aanpassingen die noodzakelijk zijn. De werkgever is in ieder geval verplicht die doeltreffende aanpassingen te doen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden.
Advies 2010-03
Vraag Een bedrijfsarts legt de CKA het volgende voor De heer X, 55 jaar, heeft een hartprobleem, maar is niet ziek gemeld. Hij werkt al 10 jaar met veel plezier als productiemedewerker op detacheringsbasis bij bedrijf A en functioneert goed. Recent heeft bedrijf A echter besloten om hem om organisatorische redenen niet meer in te lenen. Het uitzendbureau moet op zoek naar een andere werkplek en heeft bedrijf B op het oog, maar de heer X geeft aan niet op die nieuwe plek te kunnen werken vanwege fysieke beperkingen op basis van zijn hartproblemen. Het productiewerk in bedrijf B is fysiek zwaarder dan in bedrijf A en bovendien werd er in bedrijf A zo nodig rekening met hem gehouden. Het uitzendbureau vraagt de bedrijfsarts de medische beperkingen van de heer X in kaart te brengen en hem uit te nodigen voor een preventief spreekuur. Gevraagd wordt met welke beperkingen rekening gehouden dient te worden indien de heer X elders ingezet moet worden, zodat bij plaatsing rekening gehouden kan worden met eventuele beperkingen en daarmee uitval preven-
tief kan worden voorkomen. Het uitzendbureau wil ook een beoordeling in hoeverre de beperkingen van blijvende aard zijn of in het geval ze van tijdelijke aard zijn, wanneer de beperkingen over zouden kunnen zijn. Ook wordt gevraagd de heer X te adviseren hoe hij met zijn klachten om kan gaan en wat hij zelf nog kan doen om klachten te voorkomen of zijn situatie te verbeteren. Aan de CKA wordt concreet gevraagd: wat vindt de CKA van de beschreven situatie? Is hier sprake van een (verkapte) aanstellingskeuring? Is dit in strijd met de WMK? Antwoord Vooropgesteld geldt dat het herplaatsen van een werknemer na het vervallen van diens functie is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Dit is in beginsel geen aangelegenheid waarbij de bedrijfsarts een rol speelt; het stellen van gezondheidsvragen (waaronder vragen naar medische beperkingen) in verband met verandering van functie (ook
107
binnen een bestaande arbeidsverhouding) is gelijk te stellen met een aanstellingskeuring in de zin van artikel 1 WMK. De WMK is volledig van toepassing; een werknemer heeft het recht zelf een medische beoordeling of een advies aan de bedrijfsarts te vragen. Indien de werknemer hiervan gebruik maakt, is dat geen onderzoek naar doeltreffende aanpassingen zoals benoemd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (artikel 2 WGBH/CZ). Van een onderzoek naar doeltreffende aanpassingen is alleen sprake als de werknemer daar uitdrukkelijk om vraagt.
Indien de werkgever (in dit geval de uitzendorganisatie) een qua belasting vergelijkbare functie heeft als de huidige functie is een update van de beperkingen niet nodig. Betrokkene kan de nieuwe functie vervullen. Indien de werkgever alleen functies met een beduidend andere belasting beschikbaar heeft zijn er verschillende scenario’s denkbaar: 4 De werknemer wordt herplaatst in een functie waarbij bijzondere functie-eisen aan de orde zijn die een bijzonder beroep doen op de medische geschiktheid van de werknemer en waarvoor normaliter een aanstellingskeuring nodig is. In dat geval is een aanstellingskeuring toegestaan.
108
5 Wordt de werknemer herplaatst in een functie waarvoor normaliter geen aanstellingskeuring nodig is dan is het aan de werknemer om aan te geven wat zijn eventuele fysieke bezwaren tegen de aangeboden functie zijn. Indien de werknemer valide medische redenen heeft om een functie te weigeren, dan dient de werkgever dat te accepteren en daar rekening mee te houden (en zo mogelijk aanpassingen te realiseren). Mocht een werknemer aarzelen of hij de functie aankan dan moet hij de bedrijfsarts om advies kunnen vragen. 6 De werkgever kan een arbeidsdeskundige altijd vragen de belasting van beoogde functies in kaart te brengen. Een arbeidsdeskundige kan in overleg met de werknemer aangeven welke functies geschikt zijn. In deze situatie dient de werknemer de gelegenheid te krijgen met bedrijfsarts of arbeidsdeskundige te overleggen zonder dat de uitkomst daarvan aan de werkgever wordt doorgegeven. Essentie is dat de werkgever in overleg met de werknemer bepaalt welke functie deze gaat vervullen (zie ook advies 2008-06A). De rechtspositie van de werknemer is bij scenario 2 en 3 identiek. Alleen de invalshoek van de werkgever is een andere en de wijze waarop de vraag bij de arbodienst komt verschilt. Vandaar dit onderscheid.
Advies 2010-04
Vraag Vallen uitzendkrachten ook onder de Wet op de medische keuringen (WMK)? Antwoord Ja, uitzendkrachten vallen ook onder de WMK. Hieronder volgt een toelichting. Nog geen uitzendovereenkomst Uitzendkrachten gaan een uitzendovereenkomst (= arbeidsovereenkomst) aan met het uitzendbureau zodat het bureau hen kan uitzenden naar een werkgever die de uitzendkracht wil inlenen. Indien de werkgever de uitzendkracht een medische keuring wil laten ondergaan, dan wordt deze keuring met het oog op het inlenen verricht en dus in verband met het aangaan van de arbeidsverhouding. De uitzendovereenkomst gaat in zo'n geval in vanaf het moment dat de uitzendkracht bij de inlener gaat werken.
Uitzendovereenkomst loopt reeds Indien een uitzendkracht al een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd (of voor onbepaalde tijd) heeft met het uitzendbureau, ergens werkzaam is bij een inlener en vervolgens vanuit de uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd (of onbepaalde tijd) wordt uitgezonden naar een andere inlener, dan wordt de aanstellingskeuring dus verricht in verband met het wijzigen van de arbeidsverhouding, namelijk het verrichten van andere werkzaamheden bij een andere werkgever. De eerste situatie is in de praktijk het meest gebruikelijke binnen de uitzendbranche. Omdat de aanstellingskeuring in beide gevallen onder de WMK valt, moet de uitzendkracht worden gekeurd voordat deze begint te werken bij de inlener. Uiteraard moet ook aan alle andere eisen van de WMK zijn voldaan. Op de website zijn de toetsingscriteria van de CKA gepubliceerd. Uit die criteria valt af te leiden welke functies in aanmerking kunnen komen voor een aanstellingskeuring.
109
Advies 2010-05
Vraag Een sollicitant bij een chemiebedrijf vraagt om advies over een aanstellingskeuring. De persoon heeft gesolliciteerd naar de functie van project engineer op een chemische plant bij een bedrijf in de chemie. Hij heeft een eerste sollicitatieronde gehad en is uitgenodigd voor een tweede sollicitatieronde. Aan het einde van de eerste sollicitatieronde wordt hij geïnformeerd dat hij zich moet onderwerpen aan een medisch onderzoek voorafgaand aan het tweede sollicitatiegesprek. Het was niet eerder bekend gemaakt dat een medisch onderzoek onderdeel van de sollicitatieprocedure zou uitmaken. Het onderzoek wordt door het bedrijf als volgt omschreven: 'De medische keuring omvat een gesprek met arts, hij legt uit welke testen zullen plaatsvinden door een verpleegkundige. Ook zal er bloed en urine worden afgenomen.' De sollicitant geeft aan dat de functie van pro-
ject engineer voornamelijk een kantoorfunctie betreft (schrijven van voorstellen, berekeningen doen e.d.), waarbij men ook regelmatig in de fabriek aanwezig is om het proces te bekijken, maar waarbij geen (fysieke) handelingen worden verricht. Evenmin behoeft 's nachts gewerkt te worden. Verder wordt op de chemische plant voornamelijk methylene diphenyl diisocyate geproduceerd, waarvoor mensen allergische reacties kunnen ontwikkelen. De sollicitant vraagt de CKA om advies over 1 de door het bedrijf gevolgde procedure; 2 de eventueel door de sollicitant te nemen stappen. Antwoord De CKA beantwoordt de vragen puntsgewijs. De procedure voor aanstellingskeuringen volgt uit de Wet op de Medische Keuringen (WMK) en het Besluit aanstellingskeuringen:
Teksten van Wet op de Medische Keuringen, Besluit aanstellingskeuringen en Leidraad Aanstellingskeuringen zijn
terug te vinden op www.aanstellingeskeuringen.nl, onder regelgeving.
110
a Aanstellingskeuringen zijn slechts toegestaan indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen aan de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Deze eisen betreffen de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid, terwijl de risico's voor de gezondheid en veiligheid niet met gangbare maatregelen, overeenkomstig de stand der wetenschap en professionele dienstverlening, kunnen worden gereduceerd (artikel 3, lid 1 Besluit aanstellingskeuringen); b Over de inhoud en rechtmatigheid moet de werkgever schriftelijk advies vragen aan de arbodienst (artikel 3, lid 2 Besluit aanstellingskeuringen); c Aanstellingskeuringen mogen pas worden verricht aan het einde van de sollicitatieprocedure. Alle andere beoordelingen van geschiktheid moeten al hebben plaatsgevonden en de werkgever is op basis daarvan voornemens de keurling aan te stellen (artikel 4, lid 2, eerste volzin WMK); d Indien een aanstellingskeuring onderdeel uitmaakt van de sollicitatieprocedure, moet dat bij de werving al bekend gemaakt worden (artikel 4 Besluit aanstellingskeuringen); e Ruim voor de keuring moet aan de sollicitant schriftelijk en begrijpelijk informatie gegeven worden over doel, vragen en onderzoeken van de keuring en over de rechten als keurling
(artikel 8, lid 2 WMK); f Op verzoek moet de werkgever het schriftelijk advies over de keuring van de arbodienst (zie punt c) aan de sollicitant ter beschikking stellen (artikel 5 Besluit aanstellingskeuringen). Uit de door de sollicitant gegeven informatie blijkt dat het bedrijf niet voldoet aan de hierboven geschetste punten onder c t/m e en daarmee worden zowel de WMK als het Besluit aanstellingskeuringen overtreden. De CKA kan niet inhoudelijk ingaan op de eventuele rechtmatigheid van de aanstellingskeuring (zie punten a en b), omdat de daartoe vereiste informatie onvoldoende is. Wel kan de CKA aangeven dat in het algemeen voor de vervulling van een kantoorfunctie geen bijzondere eisen van medische geschiktheid gelden. Bij de beoordeling van de situatie die de sollicitant schetst lijkt blootstelling aan stoffen de belangrijkste risicofactor te zijn. Het is niet duidelijk in hoeverre dit geldt voor de functie van project engineer. De vervolgstappen die de sollicitant nu kan nemen zijn: Het bedrijf vragen naar het doel van het medisch onderzoek, in het licht van de sollicitatie; Het bedrijf vragen om het schriftelijk advies van de arbodienst (zie punt b); Dit advies van de CKA meesturen met zijn vraag/vragen aan het bedrijf, dan wel de in-
111
houd van dit advies met het bedrijf bespreken; De inhoud van dit advies van de CKA bespreken met de arts die de aanstellingskeuring verricht.
Tot slot deelt de CKA mee dat binnen zes maanden een klacht kan worden ingediend bij de CKA.
112
Advies 2010-06
Vraag Een bedrijfsarts werkzaam bij het Ministerie van Defensie vraagt advies over de legitimiteit/rechtmatigheid van medische onderzoeken welke hij dient te verrichten. Achtergrondinformatie bij de vraag: Het Ministerie van Defensie biedt in sommige gevallen aan scholieren een civiele vooropleiding aan. Het gaat om civiele opleidingen waarvan het inschrijfgeld voor een deel door Defensie wordt bekostigd. Er is daarbij geen sprake van een (nul) aanstelling. Indien de scholieren na afronding van de ROC-opleidingen besluiten om militair te willen worden, dan volgt altijd een militaire aanstellingskeuring. De bedrijfsarts wordt verzocht om voorafgaand aan dit schooljaar een medisch onderzoek analoog aan een aanstellingskeuring te verrichten. De kandidaten worden uitgenodigd en zijn in de veronderstelling dat het om een verplicht onderzoek gaat. Het medisch dossier wordt na afloop aangeboden aan een bedrijfsarts van het
aanvragende krijgsmachtdeel van Defensie. Met deze bedrijfsarts krijgt de kandidaat vervolgens een eindgesprek en daarna wordt een advies gegeven. Volgens de bedrijfsarts is dit echter niet mogelijk, omdat dit soort medische onderzoeken uitsluitend onder voorwaarden kunnen worden verricht, namelijk: 1 op vrijwillige basis; 2 uitsluitend ter advisering van de kandidaat over de mogelijke knelpunten bij een eventuele aanstellingskeuring op termijn; 3 het heeft geen gevolgen voor al dan niet deelname aan de opleiding, daar er geen medische/fysieke eisen aan het volgen van de opleiding zijn verbonden; 4 ná duidelijke schriftelijke informatieverstrekking over aard en inhoud voorafgaand aan het onderzoek en informed consent; 5 de medische informatie voortkomend uit het onderzoek kan in geen geval worden verstrekt aan de mogelijk toekomstige werkgever of een representant daarvan. De bedrijfsarts vraagt wat nu wel en niet mogelijk en/of rechtmatig is bij het verrichten van dergelijke onderzoeken?
113
Antwoord Het onderwerp dat de bedrijfsarts aansnijdt is door de CKA in november 2007 besproken met uitslaggevende keuringsartsen van het Diensten Centrum Medische Keuringen van het Ministerie van Defensie, waarbij hier mede verwezen wordt naar het jaarverslag 2007 van de CKA. Voor de tekst hiervan, zie www.aanstellingskeuringen. nl. In hoofdstuk 7, resultaten/follow-up van dit jaarverslag, staat op pagina 22-23 het volgende: ‘2. Gesprek met Defensie In het verslagjaar ontving de CKA vragen van een tweetal keuringsartsen van het Diensten Centrum Medische Keuringen van het ministerie van Defensie. De voorgelegde kwesties hadden enerzijds betrekking op de vraag of er in juridische zin sprake is van een aanstellingskeuring bij overgang van de ene militaire functie naar de andere en anderzijds op de vraag of een ‘medisch vooronderzoek’ voorafgaand aan een vaktechnische opleiding, die pas na afronding kan leiden tot aanstelling als militair, in overeenstemming is met de eisen van de WMK. De vragen hebben uiteindelijk geleid tot een overleg, ook in meer algemene zin, van de CKA met een delegatie namens de centrale bestuursstaf van het ministerie van Defensie, dat gehouden is op 30 november 2007. (…)
114
Naar aanleiding van de tweede vraag wordt vastgesteld dat het in beginsel onjuist is dat er een medische keuring plaatsvindt voorafgaande aan een opleiding, en dat er daarna, na succesvolle afronding van de opleiding, ook nog een militaire basiskeuring plaatsvindt. Een mogelijke voorafgaande keuring zou wel kunnen plaatsvinden indien deze op basis van vrijwilligheid wordt aangeboden. Vanuit Defensie is aangegeven dat deze beleidslijn naar de keurende instanties is gecommuniceerd. Zowel vanuit de CKA als vanuit Defensie is geconcludeerd dat het gesprek verhelderend is geweest. De CKA zal op de hoogte worden gehouden van het proces van aanpassing van de keuringssystematiek bij Defensie.’ De CKA heeft de indruk dat de door Defensie aangegeven beleidslijn een helder antwoord geeft op de door de bedrijfsarts gestelde vragen. De CKA adviseert verder om onder verwijzing naar het CKA jaarverslag 2007 hierover intern overleg te plegen.
Advies 2010-10
Vraag Een machinist, die sinds 1975 bij een Nederlands spoorwegbedrijf werkt, kreeg last van hartproblemen. De problemen zijn inmiddels verholpen. Na een keuring door de arbodienst van werkgever is hij op twee punten veiligheidsongeschikt verklaard, conform de normen van de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW). De machinist heeft de gegevens van de afkeuring voorgelegd aan zijn eigen cardioloog, die daarop vaststelt dat één van de punten nogal onduidelijk is en dat het tweede punt onjuist is. De machinist wil derhalve een second opinion laten uitvoeren en heeft hiertoe met diverse organisaties contact opgenomen, echter zonder resultaat. Hij vraagt de CKA om advies in deze. Antwoord Op de keuring van machinisten bij het desbetreffende bedrijf is het Besluit spoorwegpersoneel van toepassing (artikel 1 en artikel 26, lid 1 van het Besluit spoorwegpersoneel).
In artikel 28 van dit besluit staat dat de keuring door een door de Minister aangewezen keuringsinstituut wordt verricht (lid 2) en dat dit instituut een door de Minister goedgekeurd keuringsreglement heeft (lid 3), waarin de mogelijkheden tot aanvraag van een herkeuring beschreven zijn (lid 4). Het besluit is voor wat betreft de keuring verder uitgewerkt in de Regeling spoorwegpersoneel. In artikel 6, lid 2 van de regeling is bepaald dat de keuringsarts de keurling bij afkeuring meedeelt dat hij zich kan laten herkeuren. Artikel 7, lid 1 van de regeling bepaalt dat ‘een herkeuring door de keurling wordt aangevraagd bij het keuringsinstituut dat de keuring in eerste aanleg heeft verricht´. Deze regelgeving maakt duidelijk dat de machinist bij de bedrijfsarts, die de keuring in eerste instantie heeft verricht, een herkeuring kan aanvragen. Deze bedrijfsarts zal de gegevens moeten laten beoordelen door een arts-deskundige (artikel 7, lid 2 regeling) of, indien dit reeds gebeurd is, de machinist moeten kunnen verwijzen naar het door de Minister aangewezen herkeuringsinstituut (artikel 7, lid 3 regeling).
115
Klacht De kwestie was hiermee echter nog niet afgerond, omdat de machinist alsnog een klacht heeft ingediend bij de CKA. De CKA heeft hierop gereageerd dat de CKA niet bevoegd is om de klacht in behandeling te nemen. Het betreft in dit geval namelijk geen aanstellingskeuring. Een aanstellingskeuring is een keuring die verband houdt met het aangaan van een arbeidsverhouding of een wijziging daarvan. In het onderhavige geval is hier volgens de CKA geen sprake van, maar betreft het een keuring in het kader van re-integratie in de oorspronkelijke functie (een tussentijds medisch onderzoek) en niet een wijziging van de arbeidsovereenkomst. Indien de machinist 'geschikt' zou zijn verklaard, dan zou deze terugkeren in de oorspronkelijke functie. Verwezen wordt hierbij ook naar de Regeling van werkzaamheden van de CKA, punt 4.2 bij 'Geen behandeling van de klacht', op pagina 6. Zie verder ook oordeel 2010-04.
116
Advies 2010-11
Vraag Een adviseur P&O van een bedrijf wendt zich tot de CKA met een vraag betreffende een overname, waarbij het nog om de voorbereidende fase gaat. Bij de overname ontstaat de situatie ‘mens volgt werk’. Bij de vervreemder bestaat een groep functies waarvoor een aanstellingskeuring aangewezen is. De verkrijger stelt dat diens functies wezenlijk anders zijn dan bij de vervreemder en dat voor de betreffende groep functies een aanstellingskeuring dient te worden ondergaan. De vraag luidt in welke situatie een nieuwe keuring nodig/mogelijk is en in welke situatie niet. Antwoord
de WMK geldt bij nieuwe dienstverbanden. De WMK geldt ook bij een nieuwe functie binnen hetzelfde dienstverband; indien er sprake is van een gelijke functie bij vervreemder en verkrijger dan kan de verkrijger geen aanstellingskeuring uitvoeren/eisen; indien er sprake is van een nieuwe functie is dit wel mogelijk, mits het een functie betreft waar een keuring voor is toegestaan;
bij overnames en reorganisaties wordt veelal - in bijvoorbeeld het sociaal plan - geregeld, wanneer nog sprake is van een gelijke functie (bijvoorbeeld: indien 80% van de werkzaamheden hetzelfde zijn of indien 60% van de werkzaamheden hetzelfde zijn); om vast te kunnen stellen of functies bij vervreemder en verkrijger hetzelfde zijn, dan wel in welke mate dit het geval is, kunnen de functieboeken bij vervreemder en verkrijger vergeleken worden; de geschillencommissies betrokken bij de functieboeken en/of de arbodienst kunnen hierin eventueel een rol spelen; indien functies voor 80% of meer hetzelfde zijn, wordt in het algemeen aangenomen dat er sprake is van gelijke functies. Bij een vergelijkbaarheid tussen de 60 en 80% betreft het een grijs gebied en is het afhankelijk van de feiten en de bij een reorganisatie of overname gemaakte afspraak. Bij een vergelijkbaarheid van minder dan 60% wordt veelal aangenomen dat er sprake is van een nieuwe functie, maar ook dit is afhankelijk van de feitelijke situatie. Een eventuele bezwaarcommissie ingesteld bij het sociaal plan kan hier een rol in spelen.
117
Advies 2010-13
Vraag Een bedrijfsarts heeft een sollicitant gekeurd voor een functie bij de politie. Het betrof een aanstellingskeuring. De bedrijfsarts heeft de keurling goedgekeurd en deze persoon is vervolgens aan de vereiste opleiding begonnen. Een maand na de aanstelling is de werknemer uitgevallen wegens knieklachten.
een collega-bedrijfsarts die in dienst is bij de werkgever als de werknemer hiertoe een schriftelijke machtiging tekent; het voor de beantwoording van deze vragen verschil maakt op welk moment de klacht van de werknemer zich manifesteert. Maakt het bijvoorbeeld verschil of de klacht zich binnen een maand manifesteert of pas na anderhalf jaar?
Antwoord De werkgever heeft bij de keurend arts geïnformeerd of de werknemer zijn knieklachten gemeld heeft tijdens de aanstellingskeuring. De bedrijfsarts heeft de CKA gevraagd of hij de werkgever deze informatie mag geven. De bedrijfsarts heeft twijfels of het verstrekken van deze informatie onder het beroepsgeheim valt omdat hij van mening is dat de vraag van de werkgever de procedure betreft en het volgens hem geen medisch inhoudelijke vraag is. De bedrijfsarts vraagt zich verder af of hij de gevraagde informatie aan de werkgever mag verstrekken als de werknemer hiertoe een schriftelijke machtiging tekent; hij deze informatie zou mogen verstrekken aan
118
De Wet op de medische keuringen (WMK) bepaalt dat een keurend arts verplicht is tot geheimhouding van wat hem bekend is over de keurling (artikel 10, lid 2 WMK). De WMK bepaalt ook dat een keurend arts niet meer mag meedelen aan de keuringvrager dan voor het doel van de keuring strikt noodzakelijk is (artikel 10, lid 3 WMK). Uit de wetsgeschiedenis van de WMK blijkt dat dit laatste inhoudt dat de keuringsuitslag geschikt, ongeschikt of geschikt onder voorwaarden mag worden medegedeeld, overigens pas nadat de keurling hiervoor toestemming heeft gegeven.
De vraag van de werkgever of de keurling eventuele knieklachten wel of niet aan de bedrijfsarts heeft gemeld, is een inhoudelijke vraag die onder het beroepsgeheim valt. De arts is op grond van artikel 10, lid 2 WMK verplicht tot geheimhouding over wat hem bekend is over de keurling. De geheimhoudingsplicht geldt zowel ten aanzien van de werkgever als ten aanzien van een bedrijfsarts die in dienst is bij deze werkgever. Het doorbreken van deze geheimhoudingsplicht is in strijd met de WMK. Voor het beroepsgeheim maakt het geen verschil of klachten van de keurling korte of langere tijd na de keuring kenbaar worden. Het beroepsgeheim strekt zich immers uit tot alles wat de bedrijfsarts bekend is over de keurling. Het beroepsgeheim is eveneens vastgelegd in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). De bepalingen van de WGBO - de artikelen 7:446-7:468 Burgerlijk Wetboek (BW) - zijn op grond van artikel 7:464 BW van overeenkomstige toepassing op de aanstellingskeuring. Ook de Wet BIG is van betekenis voor de aanstellingskeuring. Opzettelijke schending van het beroepsgeheim is in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld. Het beroepsgeheim weegt dus zeer zwaar. De hoofdregel is dat de arts geen informatie aan derden mag verstrekken. In enkele situaties is het mogelijk dat de arts zijn beroepsgeheim door-
breekt. Eén daarvan doet zich voor wanneer de arts gerichte toestemming heeft gekregen van de keurling. Deze toestemming kan de keurling alleen geven als hij door de arts vóóraf is ingelicht over het doel, de inhoud en de mogelijke consequenties van gegevensverstrekking. Het zal duidelijk zijn dat het beroepsgeheim van een bedrijfsarts niet anders dan onder strikte voorwaarden kan worden doorbroken en gerichte en vrijwillig gegeven toestemming van de keurling nodig is. Er zijn nog enkele andere algemene uitzonderingen op het beroepsgeheim. De CKA is niet bevoegd hierover uitspraken te doen en adviezen te geven. In het algemeen kan worden gesteld dat het beroepsgeheim alleen in zeer bijzondere gevallen kan worden doorbroken. Zo nodig kan men nader advies inwinnen bij de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Tot slot wijst de CKA nog op twee richtlijnen van de KNMG waarin nadere informatie kan worden gevonden over de omvang van het beroepsgeheim: ‘KNMG-richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens’ (KNMG Utrecht 2010) en meer specifiek: ‘Code voor gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie’ (KNMG Utrecht 2006). Deze richtlijnen zijn te vinden op de website van de KNMG.
119
Advies 2010-14
Vraag Naar aanleiding van een afkeuring voor de functie van wachtmeester bij de marechaussee of van beroepsbrandweerman, waarbij de reden voor de afkeuring gelegen is in scoliose, wordt de CKA de vraag gesteld of hierover iets te vinden is in de wet- en regelgeving of waar verder advies kan worden gevraagd. De casus: het betreft een persoon die bekend is met scoliose. Hij verkeert in een goede lichamelijke conditie, heeft immers de zwarte band in gevechtssport en traint 5 - 6 uur in de week. Een baan als bouwvakker was niet aan te raden, maar verder zou de scoliose geen beperking mogen zijn. Antwoord De CKA stelt voorop dat zij uitsluitend bevoegd is zich uit te laten over aanstellingskeuringen in de zin van de WMK. Het hiernavolgende heeft derhalve uitsluitend betrekking op de vragen over de gezondheidstoestand en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan
120
of wijzigen van een arbeidsverhouding (artikel 1, onder a, van de WMK). De Commissie begrijpt de primaire vraag als volgt: is het hebben van een scoliose een (absolute) contra-indicatie voor het vervullen van een functie als wachtmeester bij de marechaussee of als beroepsbrandweerman? Op deze vraag kan de CKA in algemene termen antwoorden. De uiteindelijke beslissing over de uitslag van een aanstellingskeuring ligt bij de keurend bedrijfsarts.
Een aanstellingskeuring is alleen toegestaan voor een functie waaraan risico’s zijn verbonden voor de gezondheid of de veiligheid van de werknemer zelf of anderen, dit betreft dan bijzondere functie-eisen. Daarbij geldt dat de werkgever eerst al datgene dat redelijkerwijs mogelijk is en kan worden verlangd, dient te doen om het risico te verminderen (artikel 4, 1e lid van de WMK en artikel 3, 1e lid van het Besluit Aanstellingskeuringen). Indien dat niet kan, is een aanstellingskeuring toegestaan, mits ook aan de andere vereisten is voldaan.
Deze bijzondere functie-eisen dienen vertaald te worden in eisen van bijzondere medische geschiktheid, waarbij per functie-eis medische toetsingscriteria ontwikkeld worden én waarbij nagegaan moet worden nagegaan of er valide onderzoeksmethoden bestaan om die toetsing mogelijk te maken.
Indien voor de functies van wachtmeester bij de marechaussee of van brandweerman bijzondere belastbaarheidseisen ten aanzien van de rugbelasting zijn geformuleerd, dient bij de aanstellingskeuring specifiek bekeken te worden hoe de belastbaarheid van de rug van de keurling is. Indien dergelijke bijzondere eisen niet geformuleerd zijn, dan kan hier ook niet op worden gekeurd. In dit geval is er sprake van een aandoening aan de wervelkolom; scoliose. Een diagnose op zich zegt niets of niet voldoende over de actuele belastbaarheid van een individueel persoon. De aanwezigheid van scoliose kan dan ook op zichzelf niet als afkeuringsgrond worden gehanteerd. Hiertoe is een individuele beoordeling nodig, waarbij ook mee gewogen dient te worden hoe de keurling met zijn aandoening omgaat.
Brandweerwet 1985, artikel 14, vervalt 1-102010; Wet veiligheidsregio’s met ingang van 1-102010, artikel 18, lid 2; Het Besluit brandweerpersoneel, artikel 6 en verder, vervalt 1-10-2010; Besluit personeel veiligheidsregio’s met ingang van 1-10-2010, artikel 4, lid 4 waarin wordt verwezen naar de wet medische keuringen (WMK); Voor de Koninklijke Marechaussee is de Politiewet van toepassing, alsook het Algemeen militair ambtenarenreglement, artikel 5.
De CKA kan niet verder ingaan op (details van) deze regelgeving. Mogelijk kan de opdrachtgever dat wel. Tenslotte wijst de CKA op het bestaan van het kenniscentrum inzake keuringen: KMKA, Kenniscentrum Medische Keuringen en PMO in Arbeid, website: www.amc.nl/kmka. En verder voor meer informatie over aanstellingskeuringen: www.aanstellingskeuringen.nl.
In antwoord op de vraag naar toepasselijke weten regelgeving kan de CKA slechts beperkte informatie verstrekken. Het betreft onder meer:
121
Advies 2010-17A
Vraag Een arbeidsdeskundige vraagt de CKA om advies in verband met het gebruik van een functierisicokaart. Het is de bedoeling dat binnen het bedrijf waar hij werkzaam is, voor elke functie een op de functie gerichte functierisicokaart wordt gemaakt door een register-arbeidsdeskundige. De CKA is in oktober 2010 al per mail nadere vragen gesteld over de functierisicokaart en het gebruik hiervan. In de functierisicokaart wordt per functie omschreven wat de psychische en medische belasting in het werk is en wordt er op gewezen dat de sollicitant verplicht is om gezondheidsklachten te melden die een goede uitoefening van de functie in de weg staan. De functierisicokaart maakt deel uit van het sollicitatiegesprek. De sollicitant wordt daarmee geïnformeerd over wat het werk lichamelijk en psychisch van de werknemer vraagt. Dit gebeurt door de recruiter die het gesprek met de sollicitant voert. Indien de sollicitant meent, dat gezondheidsklachten aan de functievervulling in
122
de weg staan, heeft de sollicitant de mogelijkheid de sollicitatieprocedure te beëindigen. Onderaan de functierisicokaart dient de sollicitant er voor te tekenen dat hem geen klachten bekend zijn, die een goede uitoefening van de functie in de weg staan. Het tekenen van de functierisicokaart is voorwaarde om de sollicitatieprocedure voort te zetten. De vraag luidt: hoe verhoudt het concept van de functierisicokaart zich tot de Wet op de Medische Keuringen (WMK). Verder wordt aangegeven dat de functierisicokaart gebaseerd is op bestaande wet- en regelgeving, waarbij verwezen wordt naar artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin bepaald is dat de werkgever werknemers doeltreffend moet inlichten over de te verrichten werkzaamheden en daaraan verbonden risico’s. Tevens wordt hierbij verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 9 november 2004 (JAR 2005/81) en naar andere jurisprudentie omtrent de mededelingsplicht van voor de functie relevante medische beperkingen die een sollicitant heeft.
Antwoord Naar het oordeel van de CKA is hier sprake van (een onderdeel van) een aanstellingskeuring, omdat middels de functierisicokaart op een (in-) directe wijze vragen over de gezondheid worden gesteld in het kader van een aanstelling (artikel 1, onder a, van de WMK). De sollicitant dient immers te verklaren dat hij of zij geen van de vermelde medische klachten heeft. Een aanstellingskeuring mag volgens artikel 4, eerste lid, van de WMK, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanstellingskeuringen alleen plaatsvinden, indien aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld. De CKA kan op grond van de beschikbare informatie niet beoordelen of er sprake is van bijzondere functie-eisen, omdat niet bekend is om welke functies het gaat. Wel is aangegeven dat voor elke functie een aparte functierisicokaart wordt gemaakt. Er wordt derhalve voor iedere functie apart gekeken aan welke medische eisen de sollicitant dient te voldoen. De CKA vraagt zich echter af of de medische eisen voor élke functie vertaald kunnen worden naar bijzondere functie-eisen. Ook vraagt de CKA zich af of bij het opstellen van de functierisicokaart gedacht is aan het onderscheid tussen ‘gewone’ functie-eisen en ‘bijzondere’ functie-eisen. De voorgelegde kaart
wekt de indruk gericht te zijn op het informeren van sollicitanten over de bijzondere functie-eisen, met het doel een verklaring van de sollicitant te verkrijgen over diens medische geschiktheid voor de functie. De medische keuring wordt verricht door een keurend arts, zo luidt artikel 1, onder d, van de WMK. Bij andere beoordelingen dan de medische keuring mogen geen vragen gesteld worden noch anderszins inlichtingen worden ingewonnen over de gezondheidstoestand van de keurling en over diens ziekteverzuim in het verleden (artikel 4, tweede lid, laatste volzin van de WMK). Het buiten de medische keuring om vragen naar medische of gezondheidsgegevens van de sollicitant is dus niet toegestaan. Dit wordt ook wel het ‘vraagverbod’ van de werkgever genoemd. Op dat punt is de functierisicokaart dus in strijd met de WMK. Aangegeven is immers dat namens de werkgever tijdens het sollicitatiegesprek de gezondheidsvragen worden gesteld. Over de inhoud van de functierisicokaart stelt de CKA het volgende. De functierisicokaart lijkt enerzijds gericht te zijn op het informeren van de sollicitant over de werkzaamheden en de psychische en fysieke belasting (risico’s) hiervan. De functierisicokaart is echter tevens gericht op risicoselectie door de werkgever zowel door het stellen van gezondheidsvragen als door het eisen
123
van de ondertekening. Artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet, waarnaar verwezen wordt, heeft het over het doeltreffend inlichten van de werknemer over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s en maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken. De functierisicokaart lijkt echter niet een heel helder beeld te geven van de werkelijke belasting in de functie op verschillende onderdelen. Verder wordt de mededelingsplicht van de sollicitant als belangrijke onderbouwing van deze functierisicokaart aangehaald. De sollicitant heeft hier echter een eigen verantwoordelijkheid in. De sollicitant heeft inderdaad een mededelingsplicht indien hij of zij op het moment van de sollicitatie weet dat de medische klachten een belemmering zijn of in de nabije toekomst kunnen gaan zijn voor het uitoefenen van de functie. Maar uiteindelijk is het altijd aan de sollicitant om te beslissen om wel of geen melding van medische klachten te maken. De werkgever kan de mededelingsplicht niet afdwingen door middel van een verklaring. Als de sollicitant zijn medische klachten die relevant zijn voor het uitoefenen van de functie verzwijgt en dit op een gegeven moment uitkomt, dan is dit voor risico van de werknemer met alle gevolgen van dien (geen loondoorbetaling en ontslag zijn daarbij mogelijke sancties). Voor de omvang van de mededelingsplicht van sollicitanten verwijst de CKA tevens naar oordelen en adviezen die de Commissie op de website
124
heeft gepubliceerd, onder andere bij het blok met de vraag ‘Wat moet een sollicitant mededelen over gezondheidsproblemen?’. Het antwoord op de vraag of het concept van de functierisicokaart zich goed verhoudt tot de WMK is derhalve om meerdere redenen ontkennend. De CKA begrijpt dat er in het bedrijf grote waarde wordt gehecht aan veilig en gezond werken en de Commissie heeft hiervoor grote waardering. De CKA begrijpt dat het de bedoeling is - mede tegen de achtergrond van artikel 8 Arbowet - sollicitanten goed te informeren over de functie-eisen en mogelijke risico’s die aan het werk zijn verbonden. De CKA onderschrijft het belang om die informatie aan sollicitanten te verstrekken. Dit moet echter gebeuren op een manier die niet in strijd komt met de eisen van de WMK en daarmee dus zonder ongeoorloofde risicoselectie door de werkgever. Het gebruik van een functiekaart met informatie over de functie-eisen moet gericht zijn op het geven van informatie richting en ten behoeve van de sollicitant, zodat deze vervolgens zelf (of in overleg met de bedrijfsarts) kan bepalen of hij of zij geschikt is voor de functie.
Advies 2010-17B
Vraag Een arbeidsdeskundige vraagt opnieuw advies aan de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA), naar aanleiding van een eerdere vraag aan de CKA en het advies van de CKA hierop (advies 2010 – 17A). Toelichting eerdere vraag en advies: De eerdere vraag betreft het gebruik van een functierisicokaart, waarbij het de bedoeling is dat voor elke functie die zich voordoet binnen het bedrijf waar de arbeidsdeskundige werkzaam is, een op de functie gerichte functierisicokaart wordt gemaakt door een register-arbeidsdeskundige. De CKA heeft hierop advies gegeven, met als voornaamste conclusie, dat de functierisicokaart zich om meerdere redenen niet goed verhoudt tot de WMK. Naar aanleiding van dit advies is de functierisicokaart aangepast. In de vernieuwde versie hiervan is de arbeidsdeskundige tegemoet gekomen aan een aantal van de bezwaren, die de CKA had op de eerste versie. Onder andere is het direct
vragen naar medische aandoeningen achterwege gelaten. De sollicitant wordt niet meer gevraagd te tekenen voor het niet hebben van medische aandoeningen, maar voor ontvangst van de functierisicokaart. Het document is verder uitgebreid met een uitgebreide functieomschrijving van kerntaken. Daaraan is de lijst met voorbeelden van medische klachten toegevoegd die ook in de eerste functierisicokaart voorkwam. De arbeidsdeskundige heeft eerder aangegeven dat een recruiter de functierisicokaart met de sollicitanten bespreekt en dat daarna voor ontvangst kan worden getekend. In de introductie van de kaart staat vermeld: ‘Als bij jou bekend is dat je medische klachten hebt of hebt gehad, waardoor je problemen kunt (cursivering CKA) krijgen in het uitoefenen van deze functie, ben je verplicht ons dat te melden.’ De vraag aan de CKA luidt nu in hoeverre de aangepaste functierisicokaart zich goed verhoudt tot de WMK.
125
Antwoord De CKA begrijpt dat in het bedrijf grote waarde wordt gehecht aan veilig en gezond werken en de Commissie heeft hiervoor grote waardering. De CKA begrijpt dat het de bedoeling is - mede tegen de achtergrond van artikel 8 Arbowet - sollicitanten goed te informeren over de functie-eisen en mogelijke risico’s die aan het werk zijn verbonden. De CKA onderschrijft het belang om die informatie aan sollicitanten te verstrekken. Dit moet echter gebeuren op een manier die niet in strijd komt met de eisen van de WMK en daarmee dus zonder ongeoorloofde risicoselectie door de werkgever. Het gebruik van een functiekaart met informatie over de functie-eisen moet gericht zijn op het geven van informatie richting en ten behoeve van de sollicitant, zodat deze vervolgens zelf (of in overleg met de bedrijfsarts) kan bepalen of hij of zij geschikt is voor de functie. Naar het oordeel van de CKA zit de arbeidsdeskundige ook met de aangepaste versie van de functierisicokaart nog op het verkeerde spoor. De kaart beperkt zich niet tot informatievoorziening over de functie en belasting in de functie. De tabel met algemene medische klachten en specifieke functie-onderdelen veronderstelt een directe relatie tussen beide onderdelen. De vraag is of deze relatie er is, en zo ja, of deze zo algemeen gesteld kan worden. Het kan echter leiden tot zelfselectie van de sollicitanten en daarmee tot
126
ongeoorloofde risicoselectie door de werkgever. Met het bespreken door de recruiter van de functierisicokaart als onderdeel van het sollicitatiegesprek brengt hij, met deze tabel, medische aandoeningen in het gesprek. Daarmee bestaat de kans dat er op een (in-)directe wijze vragen over de gezondheid worden gesteld in het kader van een aanstelling (artikel 1, onder a, van de WMK). Het bespreken van deze functierisicokaart blijft dan ook, naar het oordeel van de CKA, een (onderdeel van een) aanstellingskeuring vormen. Voor de verdere onderbouwing verwijst de CKA naar het eerder gegeven advies. De CKA adviseert verder om de dubbele rol die de functierisicokaart nu heeft, namelijk voorlichting en ongeoorloofde risicoselectie, terug te brengen naar alleen de voorlichting. De beschrijving van taken en belasting in die taken is helder en goed, maar laat daarna de verbinding met medische zaken achterwege. Maak daarnaast, in samenwerking tussen bedrijfsarts en arbeidsdeskundige, een goede inschatting van alle functies of er wel of niet bijzondere functie-eisen aan te wijzen zijn die een beroep doen op de medische geschiktheid. Indien deze aanwezig zijn, is een aanstellingskeuring toegestaan. Het is in het belang van zowel werkgever als sollicitant dat in die gevallen een aanstellingskeuring volgens de regelen der kunst en derhalve in overeenstemming met de eisen van de WMK wordt uitgevoerd.
De CKA is op basis van de door de arbeidsdeskundige beschreven functie van mening dat er voor deze functie verschillende bijzondere functieeisen aangewezen zouden kunnen worden: zoals energetische belasting, scherp zien op afstand en nabij, en horen. Bij nadere analyse zou moeten blijken of dat juist is of dat er nog meer bijzondere functie-eisen te duiden zijn. Het antwoord op de vraag of het concept van de functierisicokaart zich goed verhoudt tot de WMK is derhalve om meerdere redenen ontkennend. Omtrent de mededelingsplicht van sollicitanten merkt de CKA nog het volgende op. In de introductie staat ten onrechte vermeld dat een sollicitant medische klachten die problemen kunnen veroorzaken, moet melden. Het gaat niet om problemen ´kunnen´ maar ´zullen´ krijgen. Zie ook de definitie welke in CKA-oordeel 2009-01 r.o. 6.7 gebruikt is: ‘De sollicitant heeft de plicht om, spontaan, alleen die functionele beperkingen mede te delen aan de werkgever, waarvan hij weet of moet aannemen dat zij zullen leiden tot een negatieve uitslag van een keuring als die zou zijn verricht, terwijl een doeltreffende aanpassing, conform artikel 2 WGBH/CZ, om die functionele beperking op te heffen, niet genomen kan worden.’
127
Advies 2010-18
Vraag
Antwoord
Iemand ondergaat een aanstellingskeuring bij het Ministerie van Defensie en geeft daarbij aan de ziekte van tygeson te hebben; een chronische oogontsteking. Op het moment van de keuring had de keurling last van de symptomen van deze aandoening. Op alle (oog)testen heeft de keurling een ruim voldoende gehaald en is er zelfs een bovengemiddeld zichtvermogen vastgesteld. Verder waren er geen negatieve opmerkingen bij de overige keuringen. Uiteindelijk is de keurling afgekeurd, vanwege het feit dat hij medicijnen (oogdruppels) nodig heeft om de symptomen te onderdrukken.
De sollicitant/keurling heeft een informatieplicht ten aanzien van arbeidsbeperkingen/ziekten waarvan hij weet of behoort te weten dat deze hem ongeschikt maken voor een goede vervulling van de functie. Indien de sollicitant van mening is dat de ziekte/gebrek geen belemmering zal vormen voor het uitoefenen van de betreffende functie, dan hoeft hij van de ziekte/gebrek geen mededeling te doen. Dat zou wellicht anders kunnen liggen als de sollicitant zou weten dat (op korte termijn) door het verloop van de ziekte/ gebrek zich wel beperkingen zouden kunnen voordoen.
Een herkeuring is vervolgens afgewezen. De keurling heeft aangegeven inmiddels te weten dat hem nooit een herkeuring afgewezen had mogen worden volgens artikel 12, lid 1 van de WMK.
In dit geval had de keurling een informatieplicht. Gelet op de functie-eisen voor militair kan deze aandoening aan de ogen niet verzwegen worden. De keuringseisen voor een militaire functie zijn door Defensie vastgelegd in een voorlichtingsbrochure. Op basis hiervan had de keurling kunnen weten aan welke functie-eisen hij moest voldoen. De functie-eisen zijn omschreven in de voorlichtingsbrochure ‘Selectie en Keuring’.
De keurling stelt de CKA de vraag of hij de bovenstaande aandoening had mogen verzwijgen.
128
Op pagina 10 van deze brochure staat het volgende: ‘Oogafwijkingen of oogheelkundige behandelingen die het oog extra kwetsbaar maken voor beschadiging zijn niet te combineren met een militaire functie. Bij de ogentest wordt daarom onder andere gekeken naar gezichtsscherpte, dieptezicht en kleuronderscheidend vermogen. Draagt u een bril of contactlenzen, geef dan de sterkte hiervan door (eventueel brilrecept meenemen). Het testen van uw ogen geschiedt zonder dat u contactlenzen in heeft. Doe daarom contactlenzen ten minste twaalf uur voor het onderzoek uit en draag op de dag van de aanstellingskeuring een bril. Als geconstateerde afwijkingen een beperking geven of een bepaalde grenswaarde overschrijden, kan dit tot afkeuring leiden. Voor een aantal functies gelden bijzondere eisen. Bij twijfel wordt u naar de oogarts van het Centraal Militair Hospitaal verwezen.
Ten aanzien van de herkeuring het volgende. Deze had inderdaad niet geweigerd kunnen worden. De keurling heeft recht op een herkeuring. De CKA weet niet precies hoe is gehandeld door de betreffende keuringsarts en door Defensie. Ook deze gang van zaken kan reden zijn om een klacht in te dienen bij de CKA.
De vraag is echter of de keurling de brochure vooraf heeft gekregen, hetgeen de CKA onbekend is. Is dit niet het geval, dan zou dat reden kunnen zijn om een klacht in te dienen bij de CKA. De keurling dient namelijk voorafgaand aan de aanstellingskeuring goed geïnformeerd te worden over doel en inhoud van de keuring, zie artikel 8, tweede lid, van de WMK. Een klacht kan via de website www. aanstellingskeuringen.nl worden ingediend door middel van het klachtenformulier.
129
Advies 2010-19
Vraag Mag voor de opleiding Master Politiekundige de eis worden gehanteerd dat een kandidaat met epilepsie 100% aanvalsvrij is en dat een aandoening als epilepsie niet deels, maar volledig verdwenen is? De motivering van deze eis is dat de aandoeningen gevaren kunnen vormen voor de agent zelf, zijn collega’s of de directe omgeving. Het gaat hier om een executieve functie bij de politie. Is deze eis en daarmee de uitsluiting van personen van de toegang tot de opleiding in strijd met de Wet op de medische keuringen (WMK)? Antwoord De vraag is in twee subvragen te onderscheiden 1 Mag voor de toegang tot de opleiding Master Politiekundige een keuring deel uitmaken van de selectieprocedure? 2 Is het op grond van de WMK toegestaan epilepsie en andere chronische aandoeningen als uitsluitingsgrond te hanteren bij de medische keuring voor de opleiding Master Politiekundige?
130
Antwoord vraag 1 Voor de vraag of een keuring deel mag uitmaken van de selectieprocedure voor de toegang tot de opleiding Master Politiekundige is het nodig na te gaan of een dergelijke keuring valt onder het regiem van de Wet medische keuringen (WMK). Artikel 1, onderdeel a, onder 1 en 2, van de WMK bepaalt – voorzover hier van belang – dat onder een keuring wordt verstaan “vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van: 1. een burgerrechtelijke arbeidsverhouding die bij of krachtens de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering als dienstbetrekking wordt aangemerkt, 2. een aanstelling in openbare dienst.” Volgens de toelichting bij artikel 1 WMK gaat het hierbij om bescherming bij het constitueren van een nieuwe of het wijzigen van een bestaande rechtsverhouding. Het starten met een opleiding betekent niet zondermeer dat er een
burgerrechtelijke arbeidsverhouding ontstaat of wijzigt of een (wijziging in de) aanstelling in openbare dienst plaats vindt. Een leer/werkcontract betreft een arbeidsverhouding, zoals genoemd in artikel 1 van de WMK. Onder voorwaarden kan een aanstellingskeuring zijn toegestaan (oordeel 2006-14). Uit gegevens van de website www.kombijdepolitie.nl blijkt dat de opleiding tot politiekundige master, de Master of Science in Policing, wordt gegeven aan de Politieacademie. Belangstellenden solliciteren bij één van de 26 politiekorpsen in Nederland (op dit moment heeft alleen korps Utrecht vacatures voor deze functie). Als de sollicitant wordt aangenomen, dan meldt het korps deze persoon aan bij de Politieacademie. Zelf aanmelden bij de Politieacademie is niet mogelijk. Uitgaande van de juistheid van deze informatie is aan te nemen dat sprake is van een aanstelling in openbare dienst. Een aanstellingskeuring is in dat geval onder voorwaarden toegestaan. Antwoord vraag 2 Is het op grond van de WMK toegestaan epilepsie en andere chronische aandoeningen als uitsluitingsgrond ofwel als absolute contra-indicatie te hanteren bij de medische keuring voor de opleiding Master Politiekundige?
Een aanstellingskeuring mag ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WMK, juncto artikel 3, eerste lid, van het Besluit Aanstellingskeuringen, alleen plaatsvinden, indien aan de vervulling van de betreffende functie en de daarbij behorende taken bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, waaronder wordt begrepen de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid, terwijl de risico’s voor de gezondheid en de veiligheid niet met gangbare maatregelen, overeenkomstig de stand der wetenschap en professionele dienstverlening, kunnen worden gereduceerd. Wanneer de aankomend Politiekundig Master in executieve dienst gaat werken (zoals uit de voorgelegde vraag is op te maken) en de bijbehorende opleiding volgt is een aanstellingskeuring toegestaan wanneer sprake is van bijzondere functie-eisen en deze bovendien per functie-eis kunnen worden vertaald in eisen van medische geschiktheid. De WMK beoogt de toegang tot arbeid zo min mogelijk te belemmeren maar ook de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid. Een chronische ziekte kan een belemmering vormen in verband met de veiligheid van de sollicitant of derden.
131
Om een zo goed mogelijk beeld van de belemmeringen en mogelijkheden van een sollicitant te verkrijgen, maar ook recht te doen aan de beoogde bescherming van de veiligheid en gezondheid van betrokkene en derden, adviseert de CKA een individuele beoordeling. Slechts in uitzonderlijke of zeer evidente situaties is het gerechtvaardigd absolute contra-indicaties te hanteren. De CKA is van mening dat uit de vereisten van de WMK voortvloeit dat doorgaans individueel beoordeeld dient te worden of een bepaalde aandoening voor de beoogde functie en de daarbij behorende bijzondere functie-eisen een contra-indicatie vormt. Het uitgangspunt bij een medische keuring dat een chronische ziekte een absolute contra-indicatie vormt voor het kunnen vervullen van een functie, is daarmee niet in overeenstemming en dus strijdig met de WMK. Advies Een aanstellingskeuring bij de toegang tot de Opleiding Master Politiekundige zal in beginsel moeten voldoen aan de eisen die de WMK stelt. De CKA is niet bekend met wetgeving op grond waarvan van deze regel zal kunnen worden afgeweken. De CKA kan daarover ook geen nadere uitspraak doen. Omdat de CKA van oordeel is dat de gestelde eis niet in overeenstemming is met de WMK, adviseert de CKA deze beoordeling voor te leggen aan het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor de opleidingen en de te verrichten aanstellingskeuringen.
132
Advies 2010-20
Vraag Aan de CKA wordt gevraagd om zich uit te laten over de mogelijke strijd van het bedrijfsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 6.1.4 van de CAO van de Universitaire Medische Centra 2007 met de Wet op de medische keuringen (WMK). Toelichting hierbij De bovengenoemde CAO-bepaling biedt aan nietleidinggevende medewerkers van 55 jaar en ouder met ten minste tien dienstjaren en werkzaam in de directe zorg de mogelijkheid een verzoek in te dienen voor werktijdvermindering voor 20% met behoud van bezoldiging. De medewerker die gebruik maakt van deze mogelijkheid verplicht zich om door te werken tot zijn 62ste verjaardag en op dat moment gebruik te maken van de FPUregeling. In individuele gevallen kan de werkgever de beëindiging van het dienstverband bij het bereiken van deze leeftijdsgrens voor de duur van ten hoogste een jaar opschorten indien hij dit in het belang van de dienst acht, de medewerker hierom heeft verzocht en betrokkene ‘blijkens
de uitslag van een onderzoek door de bedrijfsgezondheidsdienst lichamelijk en psychisch in staat wordt geacht zijn functie uit te oefenen’. Onder de genoemde voorwaarden kan de werkgever de opschortingstermijn telkens opnieuw met ten hoogste een jaar verlengen tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De medewerker die blijkens het bedrijfsgezondheidskundig onderzoek tijdens de opschortingstermijn ongeschikt is geworden voor verdere uitoefening van zijn functie, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de uitslag van het onderzoek te zijner kennis is gebracht. Antwoord Artikel 1, aanhef, onderdeel a, van de WMK bepaalt – voor zover hier van belang – dat onder een keuring in de zin van de wet wordt verstaan het schriftelijk of mondeling stellen van: ‘vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van: 1e een burgerrechtelijke arbeidsverhouding (…)’
133
Op het eerste gezicht lijkt een bedrijfsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 6.1.4 van de CAO niet onder deze bepaling te vallen. Het onderzoek dient immers om te beoordelen of de arbeidsovereenkomst op het overeengekomen tijdstip dient te eindigen. Toch is volgens de CKA sprake van een aanstellingskeuring. Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt voortgezet, beschouwt de CKA dit als het (opnieuw) aangaan van een arbeidsverhouding. Wordt de voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd afhankelijk gesteld van de uitslag van een medisch onderzoek, dan is derhalve sprake van een keuring als bedoeld in artikel 1 van de WMK. Een opschorting van de beëindigingsdatum, die afhankelijk is gesteld van de uitslag van een bedrijfsgezondheidskundig onderzoek, zoals voorzien in genoemde CAO-bepaling, moet materieel op één lijn worden gesteld met de keuring die plaatsvindt om te beoordelen of een bepaalde tijdcontract moet worden voortgezet en dus eveneens als aanstellingskeuring in de zin van de WMK worden aangemerkt. Dit betekent dat het onderzoek als bedoeld in art. 6.1.4 van de CAO van de Universitaire Medische Centra 2007 naar het oordeel van de CKA slechts is toegestaan wanneer aan de voorwaarden van de WMK is voldaan. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de WMK is een aanstellingskeuring
134
slechts geoorloofd indien aan de vervulling van de functie, waarop de arbeidsverhouding betrekking heeft, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Uit de adviesaanvraag blijkt dat dergelijke eisen niet gelden voor de functies waarbij het onderzoek wordt toegepast. Het onderzoek is derhalve in strijd met de WMK. Verder merkt de CKA op dat ook wanneer men het onderzoek niet aanmerkt als aanstellingskeuring, de Leidraad verplichte keuringen tijdens dienstverband eveneens eist dat sprake is van bijzondere functie-eisen. De CKA heeft aangegeven voornemens te zijn om ook de CAO-partijen te informeren over de in dit advies geconstateerde strijdigheid met de WMK. Dit zal uiteraard geanonimiseerd gebeuren zodat het adviesverzoek niet te herleiden is tot de persoon die om advies heeft gevraagd en/of tot de organisatie waarbij deze werkzaam is.
Advies 2010-21
Vraag Een servicemonteur bij een woonbedrijf heeft drie arbeidscontracten voor bepaalde tijd gehad en de werkgever wil dat de monteur een keuring ondergaat, voordat hem een arbeidscontract voor onbepaalde tijd wordt aangeboden. De monteur is drie weken daarvoor door zijn rug gegaan en de werkgever wil geen uitval riskeren. Indien de monteur de keuring niet ondergaat, wordt hem geen nieuw contract aangeboden. De vraag aan de CKA luidt of deze keuring is toegestaan. Antwoord De CKA heeft de monteur geantwoord dat een dergelijke keuring niet is toegestaan omdat hij al lange tijd in de functie werkzaam is. Als een aanstellingskeuring voor deze functie is toegestaan, mag deze alleen worden verricht voordat de werknemer in die functie gaat werken. Wat de werkgever nu wil, is ongeoorloofde risicoselectie. De Commissie heeft geadviseerd om
met zijn werkgever hierover overleg te plegen en de werkgever erop te wijzen dat de keuring niet geoorloofd is. Mocht de werkgever dan nog steeds willen dat de keuring plaatsvindt, dan kan de monteur gevolg geven aan de oproep voor de keuring. De CKA heeft geadviseerd om een eventueel conflict met de werkgever te vermijden en vooral het gesprek met de keuringsarts aan te gaan over het gegeven dat de keuring niet is toegestaan. De opvatting van de CKA dat de arts deze keuring niet mag verrichten, kan daarbij aan de orde komen. Als de keuringsarts dan toch vindt dat de monteur gekeurd moet worden, kan hij de keuring eventueel ondergaan. De monteur kan in dat geval achteraf een klacht indienen bij de CKA zowel tegen de werkgever als de keuringsarts. De CKA heeft de monteur ter verdere informatie nog haar werknemersfolder toegestuurd en twee exemplaren van de algemene folder, om aan de werkgever en aan de keuringsarts te overhandigen. Desgevraagd heeft de monteur daarna teruggekoppeld dat hij de sportkeuring en medische
135
keuring met goed resultaat heeft ondergaan. Weliswaar had de monteur zijn werkgever geïnformeerd over het feit dat een dergelijke keuring niet geoorloofd is, maar de werkgever wilde toch zekerheid hebben en vroeg de monteur wederom om de keuring te ondergaan. De keuringsarts heeft de keuring wel willen verrichten. De monteur is na de keuring een arbeidscontract voor onbepaalde tijd aangeboden en gaf aan blij te zijn met de uitkomst en het vaste dienstverband; reden waarom hij geen klacht zal indienen.
136
Postbus 90405 2509 LK Den Haag
Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen
Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen