Buitenplaatsen in
Noordgouwe
H O F S T E D E N , L U S T H OV E N E N L A N D H U I Z E N
Martin van den Broeke met medewerking van Sander den Haan
COLOFON Deze publicatie werd mede mogelijk gemaakt door bijdragen van:
Luit en Marjan Ezinga
Ine en Johan Verduijn
Vereniging Familie De Jonge
Stichting Cultureel Erfgoed Geslacht De Jonge
Vereniging Ridderschap van Zeeland
ISBN 978-90-5972-823-3 Uitgeverij Eburon Postbus 2867 2601 CW Delft tel.: 015-2131484 / fax: 015-2146888
[email protected] / www.eburon.nl Foto’s omslag: Laura Fokkema Omslagontwerp: Studio Hermkens, Amsterdam Grafisch ontwerp: The Online Factory, Den Haag © M. van den Broeke, 2014. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende.
Inhoud TEN GELEIDE door Jonkheer drs. David Meinard Schorer
7
1. INLEIDING Buitenplaatsen Variatie in vorm en benaming Eerdere literatuur over Noordgouwe Opzet boek
9 9 12 14 15
2. NOORDGOUWE EN SCHUDDEBEURS. VERMAAK IN HET GROEN Lustoord Polders en dorp Klooster Sion Blekerijen Herbergen
19
3. DE TREK NAAR BUITEN. 1600-1700 Inleiding Landsteden en kamers Huis De Pottere Van kamer naar buitenhuis Besluit
39 39 39 50 57 72
4. BUITENVERMAAK EN LANDBOUW. 1700-1780 Inleiding Handel, visserij en buitenverblijven Van hofstede naar lusthof Gebruik: bossen en landbouw Besluit
73 73 73 88 109 115
19 23 26 29 30
5. BUITENLEVEN IN HET BOERENLAND. 1780-1870 Inleiding Boeren van stand Ontmanteling en afbraak Landschap en tuin Van buitenhuis naar landhuis Besluit
117 117 117 125 134 142 159
6. VILLA’S, NATUUR EN RECREATIE. 1870 EN LATER Inleiding ‘Zeeuwsch Velp’ Openstelling en bezoekers Oorlog en inundatie Natuur en recreatie Besluit
161 161 162 177 182 192 197
TOT SLOT
199
BIJLAGEN 201 I Met naam aangeduide hofsteden op de Visscher-Romankaart (ca. 1655) 203 207 II Gedicht Noord-Gouwens Lof (ca. 1750) III Buitenverblijven aangeduid in het veldboek van 1744 211 IV Overzicht buitenverblijven in de veldboeken van 1744-1797 217 V De ‘Lijst van schattingen en tellingen’ (1833) 227 DANKWOORD
231
NOTEN 233 GERAADPLEEGDE BRONNEN EN LITERATUUR
265
ILLUSTRATIEVERANTWOORDING 281 REGISTER VAN BUITENPLAATSEN
285
REGISTER 287
Ten geleide Noordgouwe? Waar ligt dat? En wat is het? Ja lezer, Noordgouwe is een vergeten dorp en niemand weet meer dat het in de negentiende eeuw in Zeeland en ver daarbuiten bekendheid genoot vanwege zijn prachtige bossen en romantische behuizingen temidden van de veelkleurige landouwen van Schouwen-Duiveland. Nu heeft Schuddebeurs die bekendheid overgenomen – Noordgouwe komt op de Zierikzeese wegwijzers niet meer voor. En dat terwijl Noordgouwe zich vanaf zijn ontstaan omstreeks 1370 welhaast een verlengstuk van Zierikzee kon beschouwen. Want het was een poorter van Zierikzee die de landheer om vergunning vroeg de Gouwe, een verzande waterweg tussen de eilanden Schouwen en Dreischor, te mogen bedijken en een Zierikzees echtpaar dat in 1434 de grond schonk voor de bouw van een karthuizerklooster in het nieuw gewonnen land. Nu, terug in de eenentwintigste eeuw, is van de bossen van Noordgouwe nog slechts de zuidelijke helft over en heeft dat gedeelte de naam Schuddebeurs gekregen, naar een herberg die overigens in de achttiende eeuw verbouwd werd tot buitenplaats. Zelf buitenplaatsbewoner en door afstamming nauw verbonden met deze streek, ben ik daarom verheugd dat de auteur de belangstellende lezer terugverwijst naar Noordgouwe, hem rondleidt in de hele polder en stilstaat bij al het historisch materiaal dat erover in de archieven te vinden is. Soms zal het u moeilijk vallen zich een voorstelling te maken van de toenmalige situatie, vooral omdat de polder Noordgouwe bij de herverkaveling in de wilde jaren na de Watersnood, eind jaren ‘50 - begin ‘60 van de vorige eeuw, werd ‘gestroomlijnd’, dus van een aantal historische kenmerken werd ontdaan. Ik noem slechts de twee kleine, historisch waardevolle Sint Joos- en Jeroenpolders nabij Schuddebeurs en het tolhuis aan het begin van de Donkereweg aldaar, dat verzwolgen werd door de verhoogde Schouwse dijk.
Toegegeven, na de oorlog was er van de oude bebossing weinig meer over en velen waren van mening dat het oude definitief voorbij was. Toch waren er gelukkig ook nog die in het verval juist de kern van een opdracht zagen: een Commissie Buitenplaatsen bijvoorbeeld, die bij de Monumentenraad al in 1991 een pleidooi hield voor de plaatsing van Schuddebeurs op de lijst van te beschermen dorpsgezichten, juist vanwege de samenhang van historische huizen met de hen omringende bossen en parken. Die bescherming is er nooit gekomen, maar het tij is gekeerd. Dit boek verleent een ooit verloren gewaand gebied nieuwe glans. D.M. Schorer
Inleiding
1
BUITENPLAATSEN Midden op het voormalige eiland Schouwen-Duiveland ligt een aantal buitenplaatsen als een groene oase in de vlakke polders. Met hun bossen geven ze deze omgeving een heel ander karakter dan de omliggende weidse vlakte. Ze zijn bepalend voor het aanzien en de uitstraling van deze streek en geen enkele hedendaagse reisgids of plaatsbeschrijving laat dan ook na om ze te benoemen en te prijzen. Lof kregen ze ook van de dichter van Noord-Gouwens Lof, een rijmwerk dat te vinden is in een handgeschreven bundel met dichtwerkjes over Noordgouwe dat dateert uit het midden van de achttiende eeuw. De auteur noemt de toen bestaande buitenplaatsen bij naam en beschrijft de schoonheid van de flora en fauna. Een ander werk in deze bundel draagt de titel Noord-Gouws Arkadia.1 De buitenhuizen staan er te midden van het groen: Daar Zephyrus ’t eerst gaat streelen met zijn geur het zagte kruijt en al wat uijt ‘t aardrijk spruijt, ziet men Floraas lustpriëlen, in de schaduw van de blaan ziet men lust- op lusthuijs staan, d’aangenaamste groene dreven daar het landhuijs t’enden staat, tot vermaak en ’s landsheers baat, en verschaffen dat haar naam uijtgebreijd werd door de Faem.
Er hebben meer dan dertig plaatsen in de polder Noordgouwe gelegen die als buitenverblijf dienst hebben gedaan in de zeventiende, achttiende of negentiende eeuw. Een zevental bestaat tegenwoordig nog en ligt dicht bij elkaar in het zuidelijke deel van de polder, rond de buurtschap Schuddebeurs. Deze buitens hebben met elkaar gemeen dat ze alle een groot woonhuis hebben, al zijn die van Weelzicht en Rustenburg in de Tweede Wereldoorlog verwoest en later vervangen door nieuwe woningen. Ook omvatten ze tuinen van enkele hectaren, beplant met bos en voorzien van waterpartijen. Maar zo groot zijn de buitens niet altijd geweest. Ze bleven overwegend klein van omvang, hooguit een paar hectare. In vergelijking met de buitenplaatsen langs de Vecht of in Kennemerland waren die in Noordgouwe meestal klein en eenvoudig. Grote parken met uitgestrekte lanen, met grachten en ruime bassins, zoals die op Walcheren waren te vinden, kwamen in Noordgouwe nauwelijks voor.
Schuddebeurs als groene enclave in de polder
Het gebied dat Zierikzeeënaren uitkozen voor hun zomerse verblijf op het platteland, was vooral de lommerrijke polder van Noordgouwe, hoewel een enkeling neerstreek op een zomerverblijf in de aangrenzende polders van Dreischor, Zonnemaire of elders op Schouwen. Ook op Duiveland hebben meerdere buitenverblijven gelegen. Deze plekken waren vanuit de stad gemakkelijk binnen luttele uren te bereiken over wegen en dijken die het grootste deel van het jaar begaanbaar waren – een luxe die lang niet alle
10
wegen op Schouwen en Duiveland hadden. Men kon een deel van de dag doorbrengen op de landstede, buitenplaats, het buiten, of hoe men het buitenverblijf ook wilde noemen, en kon dan tegen het vallen van de avond terugkeren naar de stad. Het buitenleven lijkt zich maar heel kort over het gehele eiland verspreid te hebben, namelijk rond het midden van de zeventiende eeuw. Later was het toch vooral Noordgouwe waar de stedelingen naartoe trokken voor hun landelijke vermaak en raakten de andere delen zoals Duiveland en de duinstreek gaandeweg uit de gratie. Tot in de negentiende eeuw zijn er steeds buitentjes bij gekomen en weer verdwenen. Uiteindelijk bleven er in de negentiende eeuw maar enkele over van de tientallen die er gelegen hebben. Voor personen van buiten Schouwen-Duiveland was Noordgouwe een vrij onbekend gebied en genoten ook de buitenplaatsen niet de faam van bijvoorbeeld de buitens langs de Vecht of in Kennemerland. Er zijn geen prentenseries van verschenen en ook reisbeschrijvingen slaan deze streek in de regel over. Pas omstreeks 1900 kwam Noordgouwe gaandeweg in trek bij toeristen van buiten het eiland, toen veerdiensten, de tram en kortstondig zelfs een lijndienst per vliegtuig het eiland beter bereikbaar maakten dan ooit tevoren. In die tijd werden er van de buitenplaatsen ook een serie ansichtkaarten uitgegeven. Deze toonden de grote huizen zoals die zich vanaf de weg aan de bezoeker voordeden: deftige villa’s in het oude groen. Tegenwoordig zijn er behalve de nog bestaande buitenplaatsen ook nog verschillende sporen van andere, verdwenen buitenverblijven. De geschiedenis van dit gebied is wat buitenrecreatie betreft dus nog rijker dan het huidige landschap doet vermoeden. Die rijke ontwikkelingsgeschiedenis is waar dit boek over gaat. Buitenplaatsen op Schouwen. Uit J. de Kanter, De Provincie Zeeland, Middelburg 1824 p. 220. De meeste liggen in Noordgouwe
11
VARIATIE IN VORM EN BENAMING De ontwikkeling van de buitenplaatsen rond Noordgouwe vanaf de zeventiende eeuw laat zien dat ze in alle soorten en maten voorkwamen. Wie op het platteland wilde vertoeven, kon dat zo luxueus maken als hij zelf wilde. Voor een eendaags verblijf volstond een kamer in het boerenwoonhuis, of een koepel, een zogenaamd speelhuis, in een boomgaard. Voor een wat langere periode was een apart woonhuis met bedsteden of slaapkamers wat comfortabeler. Niet alleen in uiterlijk maar ook in benaming was er een grote variatie. Tot ver in de achttiende eeuw noemde men buitenverblijven op het platteland ‘hofsteden’ of ‘landhuizen’ maar er waren ook andere woorden in gebruik. Het eerder genoemde gedicht Noord-Gouwens Lof bijvoorbeeld gebruikt de woorden ‘buijten’, ‘buijtenplaats’, ‘plaisir plaats’ en ‘plaatze’ of ‘plaats’ ervoor. Ook het woord ‘buijten-lust’ komt in dit rijmwerk voor als soortnaam voor een buitenplaats. De grote kaart van Walcheren door de gebroeders Hattinga uit 1750 spreekt in de titel van ‘heerenbuytenwoningen en lustplaatsen met hare huysen, dreven, plantagiën etc.’.2 Illustratief voor de verscheidenheid in benamingen is verder nog een reisverslag uit 1774, waarin Frans Cornelis Hoogvliet, zoon van een Leidse hoogleraar, een rondreis door Zeeland met zijn ouders beschrijft. Op Zuid-Beveland bezoeken ze enkele kennissen op hun zomerverblijven die Hoogvliet aanduidt met ‘lusthof’, ‘lustplaats’, ‘landhoeve’, ‘lusthoeve’, ‘zomerverblijfplaats’, ‘hofstede’, ‘hoeve’, ‘huis’ en zelfs ‘boerenhoeve’.3 De vele verschillende termen lijken geen vastomlijnde betekenis te hebben maar daarentegen vrij willekeurig door elkaar te worden gebruikt. Behalve hofsteden of buitenplaatsen waren er vooral dichtbij de steden kleine tuinen te vinden, meestal voorzien van een optrekje of koepel, die bedoeld waren voor een eendaags verblijf. Deze worden in Zierikzee ‘hoff’ of simpelweg ‘tuin’ genoemd en op Walcheren heten ze ‘speelhoven’. Het woord ‘buitenplaats’ komt in de Noordgouwse bronnen pas in het tweede kwart van de achttiende eeuw voor: in een huurovereenkomst van het huis DenThoorn aan de Heereweg uit 1728 wordt dit een ‘buitenplaats’ genoemd.4 Na het midden van de achttiende eeuw werd het woord steeds vaker gebruikt voor buitenverblijven: Noord-Gouwens Lof noemt dat woord en in de manuscriptatlas van Noordgouwe door Adriaan de Oude uit 1758 komt het voor naast ‘hoeven’ en ‘arbeidershuyzen’. In het zogenaamde veldboek uit 1760 worden ook sommige buitenverblijven met dat woord aangeduid.5 Het had vooral betrekking op de functie van een verblijf buiten de stad en wilde niet zeggen dat het daarbij ging om een groot en luxueus woonhuis. Weliswaar noemde de Zierikzeese arts Job Baster zijn huis Buytensorge naast de herberg in Schuddebeurs rond 1770 een ‘ongemeen plaisierig buyteplaatsje’ maar in wezen was het niet meer dan een huis met het formaat van een boerenwoning en een achtertuin van een paar honderd vierkante meter.6 Bleykzigt aan de Donkereweg heette in 1760 een ‘buitenplaats’ maar bestond uit niet meer dan een weiland,
12
boomgaard en oprijlaan. Het hoofdgebouw was een ‘speelhuys’ dat geen mogelijkheid bood tot overnachting.7 Uiteindelijk werd ‘buitenplaats’ het meest gangbare woord voor wat we er tegenwoordig nog steeds onder verstaan: een landhuis van enige omvang, gelegen in een park, dat oorspronkelijk in gebruik is geweest als plattelandsverblijf van stedelingen. Deze ontwikkeling hing mogelijk samen met de schaalvergroting van de Noordgouwse buitenplaatsen vanaf het midden van de achttiende eeuw, zoals we nog zullen zien. Publicaties over Zeeland uit de negentiende eeuw gebruiken in de regel dit woord om buitenverblijven in deze betekenis aan te duiden. In zijn boek Beschrijving van Zeeland van Johan de Kanter uit 1824 vermeldt deze bijvoorbeeld per gemeente welke buitenplaatsen er lagen en onder Noordgouwe noemt Tuinkoepel aan het Karsteil in Zierikzee hij er tien. Opmerkelijk is dat hij ook Kort Beraad onder de buitenplaatsen rekent, terwijl deze toen niet meer was dan een koepel in een boomgaard.8 Deze variatie maakt duidelijk dat een strikte definitie van een ‘buitenplaats’ geen recht doet aan de historische werkelijkheid zoals die uit de archiefbronnen naar voren komt. Daarom is er in dit boek voor gekozen om de benaming van de buitenverblijven zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de termen die de bronnen zelf gebruiken. Als de archieven spreken van ‘lanthuys’, ‘speelhuys’ of iets dergelijks, worden deze woorden dus ook hier gebruikt. Het eigentijdse woord ‘buitenverblijf’ doelt daarbij als algemene term op iedere vorm van een verblijf van een stedeling op het platteland, of dat nu een eenvoudige koepel in een boomgaard is of een groot landhuis. Daarnaast wordt voor de zeventiende en achttiende eeuw het woord ‘hofstede’ als alternatief gebruikt. Het woord ‘buitenplaats’ is gereserveerd voor buitenverblijven in de periode na het midden van de achttiende eeuw, dus vanaf het moment dat ook de Noordgouwse archieven zelf dit woord gebruiken.
13
EERDERE LITERATUUR OVER NOORDGOUWE Over de Noordgouwse buitenplaatsen zijn in de loop van de tijd verschillende publicaties verschenen. De belangstelling voor de geschiedenis van de buitenplaatsen in deze streek ontstond aan het eind van de negentiende eeuw. Zo schreef een zekere ‘Z’ in 1894 een stuk in de Zierikzeesche Nieuwsbode met de titel ‘Uit Schouwen-Duivelands verleden. Noordgouwe’, waarin een aantal buitenplaatsen en hun vroegere bewoners aan de orde komt.9 In latere jaren verschenen verschillende historische bijdragen in de lokale kranten. De Zierikzeese archivaris P.D. de Vos schreef een overzichtsartikel over de Noordgouwse buitenplaatsen dat in 1908 in twee afleveringen verscheen in het Nieuws- en advertentieblad voor Zierikzee en omstreken. Het jaar erna wijdde hij een artikel aan de buitenplaatsen en tuinen in en rond Zierikzee.10 Later volgden van zijn hand nog meer artikelen over de herbergen en enkele afzonderlijke buitenplaatsen. Het stuk ‘Buitenplaatsen onder Noordgouwe’ uit 1922 is eveneens van De Vos.11 Met die artikelen was van de nog bestaande buitenplaatsen de geschiedenis op hoofdlijnen in kaart gebracht en waren de achtereenvolgende eigenaren ervan bekend geworden. In zijn standaardwerk De Vroedschap van Zierikzee van het midden der zestiende eeuw tot 1795 (Zierikzee 1932) nam De Vos ook gegevens op over de eigenaren van verdwenen buitenplaatsen. In de jaren zestig en zeventig verscheen opnieuw een aantal artikelen over de Noordgouwse buitenplaatsen in de Zierikzeesche Nieuwsbode, die echter ten opzichte van de vooroorlogse publicaties vaak weinig nieuws bevatten. Het bleef bij monografieën van de afzonderlijke buitens, die bovendien hoofdzakelijk een opsomming inhielden van de achtereenvolgende eigenaren en nauwelijks aandacht besteedden aan de ontwikkeling van de vormgeving van de gebouwen en tuinen.12 De eerstvolgende grote publicatie over de Noordgouwse buitenplaatsen verscheen in 1999 als onderdeel van de serie Kadastrale Atlas Zeeland van de voormalige gemeente Brouwershaven. Deze bevat een bronnenpublicatie over met name de eigenaren van de buitens, samengesteld door Sander den Haan en besteedt aandacht aan de vele buitenverblijven die er niet meer zijn. Tevens bevat deze uitgave een monografie over de buitenplaats Bleykzigt.13 Ter gelegenheid van het Jaar van het Kasteel in 2005 bracht de Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland de Wandelkaart van Noordgouwe uit met per buitenplaats een korte geschiedenis door Sander den Haan.14 Van deze auteur verscheen in 2011-2012 een vijftal bijdragen in het mededelingenblad van Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland over de herbergen en buitenplaatsen in Noordgouwe.15 Dit boek is de volgende stap in de historiografie van de Noordgouwse buitenplaatsen en beoogt met de tot nu toe verzamelde kennis, aangevuld met nieuw archiefonderzoek, een beeld te schetsen van de ontwikkeling van het buitenleven in de polder Noordgouwe.
14
OPZET BOEK Centraal in dit boek staat de ontwikkeling van de buitenplaatsen in Noordgouwe van hun ontstaan in de vroege zeventiende eeuw tot de eerste decennia van de twintigste eeuw. Het begrip ‘buitenplaats’ wordt hier ruim opgevat en de functie van buitenverblijf voor stedelingen staat daarbij voorop. Niet alleen de nu nog bestaande buitenplaatsen in Schuddebeurs komen in het navolgende aan de orde, maar ook de boerderijen waar de eigenaar uit de stad een kamer voor zichzelf had gereserveerd, evenals boomgaarden met plezierhuisjes of ‘speelhuizen’. Een opgave van eigenaren per afzonderlijke buitenplaats zal de lezer in dit boek tevergeefs zoeken: daarvoor is immers al de bronnenpublicatie in de Kadastrale atlas Zeeland beschikbaar.16 Wat dit boek beoogt, is om aan de hand van de verschillende buitenverblijven te komen tot een overzicht van hoe het fenomeen buiten wonen zich in Noordgouwe heeft ontwikkeld door de eeuwen heen. Daarvoor is het nodig om de verschillende buitenverblijven in de context van hun omgeving en hun tijd te plaatsen. Zo wordt het ook mogelijk om te onderzoeken waarom juist Noordgouwe in de zeventiende eeuw in trek kwam als vestigingsplaats voor buitenverblijven en waarom de buitens in de loop van de achttiende en negentiende eeuw grotendeels verdwenen. Verder kan op die manier een beeld worden gegeven van de veranderingen die vanaf de late achttiende eeuw optraden in de functie en betekenis van buitenplaatsen voor hun eigenaren en hoe die mogelijk het voortbestaan van een aantal ervan tot op de dag van vandaag kunnen verklaren.
Het huis Mon Plaisir aan de Donkereweg
15
Straatnaamborden in Schuddebeurs verwijzen naar voormalige buitenplaatsen
Voordat de buitenplaatsen aan de orde komen, zal eerst de omgeving worden verkend. Het tweede hoofdstuk gaat daarom in op de geschiedenis en de kenmerken van het grondgebied van Noordgouwe. Deze polder, die is ontstaan tussen de vroegere eilanden Schouwen en Dreischor, bood plaats aan een religieuze instelling, het klooster Sion, en later verscheen in een ander deel het huidige dorp Noordgouwe. De aanwezigheid van zoet water maakte de polder zeer geschikt voor linnenblekerijen, fruitboomgaarden en productiebossen. Al dit groen oefende een aantrekkingskracht uit op de inwoners van het nabijgelegen Zierikzee. In de loop van de zeventiende eeuw openden dan ook enkele herbergen hun deuren. De huidige Hostellerie Schuddebeurs komt voort uit een van die zeventiende-eeuwse herbergen. Het derde tot en met zesde hoofdstuk behandelen de ontwikkelingsgeschiedenis van de buitenverblijven in Noordgouwe in min of meer chronologische volgorde. Daarbij zijn per tijdvak de belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Hoofdstuk 3 begint met de opkomst van de eerste buitenverblijven in de zeventiende eeuw. Omstreeks diezelfde tijd kwam er in de heerlijkheid Noordgouwe een huis tot stand met een kasteelachtige allure, het later zo genoemde Huis De Pottere. In de loop van de zeventiende eeuw ontstonden naast hofsteden met een kamer voor de eigenaar uit de stad ook vrijstaande landhuizen. Deze boden soms plaats aan de gebruiker om er te overnachten. Hoofdstuk 4 gaat over de achttiende eeuw. Het aantal buitenverblijven nam toe in deze periode. Dit waren niet alleen landhuizen, maar ook kleine speelhuizen zonder overnachtingsmogelijkheid. Verder bleven in Noordgouwe kamers in boerenhuizen als buitenverblijf in zwang gedurende de hele achttiende eeuw en zelfs nog tot in de negentiende eeuw. Hoofdstuk 5 omvat de periode van eind achttiende tot na het midden van de negentiende eeuw. Verschillende buitenplaatsen verdwenen uit het landschap en maakten plaats voor landbouwgrond. Het was op Schouwen-Duiveland echter vooral de landbouw en dan met name de lucratieve teelt van meekrap, die op het platteland grote welvaart bracht. Welgestelde landbouwers maten zich een levenswijze aan die uiterlijk steeds meer gelijkenis vertoonde met die van de welgestelde stedelingen op de buitenplaatsen. Dit hoofdstuk besteedt eveneens aandacht aan de landschappelijk aangelegde tuinen die in deze periode op de Noordgouwse buitenplaatsen verschenen. De weinige resterende buitenplaatsen waren inmiddels in handen gekomen van een kleine groep onderling sterk verwante afstammelingen van Zierikzeese regentenfamilies. Daardoor ontstond geleidelijk een steeds grotere afstand tussen het vermaak op de
16
buitens en de plattelandssamenleving waar rijke boeren de dienst uitmaakten. Hoofdstuk 6 tenslotte beschrijft de verdere ontwikkeling van de Noordgouwse buitenplaatsen tot permanente woningen. Tegelijk daarmee ontwikkelde het gebied rond Schuddebeurs zich tot een voornaam woongebied dat wel met villaparken in het Gelderse Velp werd vergeleken. De Tweede Wereldoorlog leidde tot enorme verwoesting waarbij twee landhuizen helemaal werden vernield, een derde zware schade opliep en bijna alle beplanting door een inundatie stierf. De Watersnoodramp van 1953 liet Noordgouwe relatief ongeschonden. Na de droogmaking en her-inrichting van het landschap hernam het zijn functie van agrarisch cultuurlandschap en keerde op de buitens de beplanting terug. Ze kregen een functie als verzamelplaats voor buitenactiviteiten, groepsrecreatie en toerisme. Het huidige landschap van Noordgouwe is door oorlog, inundatie en herinrichting ingrijpend veranderd, maar nog steeds vormen de buitenplaatsen een oase van groen erfgoed in deze polder.
17
2
Noordgouwe en Schuddebeurs V E R M A A K I N HET GROEN
De geschiedenis van het buitenvermaak in Noordgouwe gaat terug tot in de zeventiende eeuw, toen er enkele herbergen hun deuren openden. Die stonden niet in het dorp zelf, maar in het zuidelijke deel van de polder, net over de grens van het rechtsgebied van Zierikzee. In die buurt vestigden ook verschillende stedelingen zich op hofsteden en in boomgaarden en later in landhuizen. Rond de herbergen en buitenverblijven ontstond een buurtschap die de naam van de eerste herberg overnam: Schuddebeurs. Dat de buitenplaatsen van Schouwen-Duiveland zich nu juist in de polder van Noordgouwe concentreerden, heeft veel te maken met de eigenschappen en ligging van dit gebied. Het is een van de weinige delen van het eiland waar zoet water beschikbaar is en was daardoor zeer geschikt voor de landbouw, met name fruitteelt en bosbouw. Bovendien was het vanuit Zierikzee gemakkelijk bereikbaar over een dijk. Dat het op een knooppunt van wegen lag, maakte het eveneens een interessante plek voor stedelingen om hun buitenverblijf te vestigen. De buitenplaatsen zijn nauw verweven met de historie van de polder. Zo ontstond er een op de plaats van een vroeger klooster en ook een van de herbergen en enkele linnenblekerijen kregen later een functie als buitenverblijf.
LUSTOORD Noordgouwe is met name bekend vanwege de buitenplaatsen die er liggen. Die zijn echter niet de oorzaak van die faam maar eerder het gevolg ervan. Het gebied had namelijk al eerder een groen karakter waardoor het stedelingen naar zich toe wist te trekken. De eerste topografische beschrijvingen van de omgeving dateren uit het
midden van de achttiende eeuw, toen het buitenleven er in volle gang was. In de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, die in het tweede deel over Zeeland dat in 1753 verscheen, staat te lezen: ‘Het dorp [Noordgouwe] is wel niet groot, maar van een aangenaame gelegenheid, gemerkt het land hier vol vrugtdraagend en ander geboomte is, zo dat in den omtrek deezer heerlijkheid verscheide buitenplaatsen, van meerder en minder aanzien, en dat wel in grooter getal, dan in alle de overige deelen deezes eilands te samen, begreepen worden. Daar toe legt het maar een goed uur gaans van Zierikzee, en de weg derwaards is, des winters, altijd rijbaar’.1 Dit fragment bevat alle redenen die inwoners van Zierikzee hadden om in Noordgouwe een buitenverblijf te stichten: een lommerrijke omgeving, dicht bij de stad en goed bereikbaar. Bij dat laatste speelt mee dat de wegen op het eiland in veel gevallen slecht begaanbaar waren. De boomgaarden en bossen maakten Noordgouwe een aantrekkelijke streek om een buitenwoning voor het vermaak in te richten. Hier werd duidelijk het nuttige met het aangename gecombineerd, want al dat groen had in de eerste plaats een economische functie: het fruit was bestemd voor de markt en in de bossen werden hakhout en opgaande bomen voor allerhande praktische toepassingen geteeld. De buitenverblijven met hun boomgaarden en lanen droegen er alleen maar aan bij dat het zo groen en aantrekkelijk bleef. De auteur van de Tegenwoordige Staat merkt verder op: ‘Nog legt onder deeze heerlijkheid, zekere buurt of gehugt Schuddebeurs genaamd, omtrent drie vierde uur gaans van Zierikzee, daar jaarlijks, op den derden paasch-dag, kermis wordt gehouden’.2 Opvallend is dat men die kermis niet in het dorp zelf hield maar bij de herberg, in de directe omgeving van verschillende buitenplaatsen. ‘Noordgouwe is vooral’, aldus de beschrijving, ‘wegens de menigte van geboomte, en de zoetheid van den grond, mede zeer vermaakelijk; en wordt deswegens, als ook om de nabijheid, door de ingezetenen van Zierikzee veel bezogt’.3 Niet alleen de eigenaren van de buitenverblijven kwamen ervan genieten maar ook dagrecreanten uit de stad. De auteur van deze tekst is Nicolaas van der Schatte, wiens broer eigenaar was van de buitenplaatsen Bleykzigt en De Katte, beide aan de Donkereweg. In het genoemde boek bevindt zich een aantal landkaarten, waaronder een van SchouwenDuiveland. Daarop is te zien dat er in de heerlijkheid Noordgouwe een concentratie van buitenplaatsen lag, vooral in het zuidelijke deel van de polder. De kaart duidt enkele daarvan met hun naam aan. De kaart maakt duidelijk dat de polder een groen karakter had, want de bossen en de buitenplaatsen beslaan een vrij grote oppervlakte. Het buitenleven beperkte zich overigens niet tot de herbergen en de buitenplaatsen. Ook voor een picknick in de wegberm streek men er graag neer, bijvoorbeeld op de
20
terugweg van een ritje naar de duinen. Dit beschrijft ook de dichter van Noord-Gouwens Lof:4 Veel gezelschap komt hier aan, dat een duijn-reijs heeft gedaan, en die in het retourneren zig er komen diverteren, en aldaar dan Consumeert ’t geen nog van de reijs resteert, Ook komt menig Stee-ling hier ’t Lugtie scheppen voor plaisir die dan in een dreef of laan onder ’t lommer ’t zamen gaan, en op ’t jeugdig groen gezeten het eene of ‘t ander eten garnaat,5 drooge vis of kreeft, na dat ieder bij zig heeft en dan met een glaasje wijn of wat anders vroolijk zijn. De ‘duijn-reijs’ waarvan de dichter rept, was een bij stedelingen geliefd uitstapje naar het strand. Vanuit Zierikzee kon men over de Noordgouwe heeft al eeuwenlang een groen karakter zeedijk langs de zuidkant van het eiland naar Westenschouwen om daar over de duinen naar het strand te gaan, of naar Renesse. Die route liep vanuit de stad langs Noordgouwe, Zonnemaire en Brouwershaven. Een picknick in het gras maakte steevast deel uit van zo een reisje.6 Het Noordgouwse landschap bleef zijn aantrekkingskracht uitoefenen op stedelingen, al begon die aan het eind van de achttiende eeuw wel wat af te nemen. In 1797 prees Jacobus Ermerins in het hoofdstuk ‘Heerlijkheid van Noordgouwe’, in zijn boek Eenige Zeeuwsche oudheden nog wel de buitenplaatsen, maar er waren er al een paar verdwenen: ‘Het eenige welke oudtijds hier van adellijke huizen te vinden was, is het Huis De Pottere, nog het Slot genaamd, thans in eene landhoeve verkeerd en weinige teekens meer dragende van zijn bloeiendsten welstand. (...) Een aantal buitenplaatsen en cierlijke beplantingen doet deze heerlijkheid boven andere uitsteeken, welke zomerverblijven eigendommen zijn van aanzienlijke en vermogende bewoonders van Zierikzee, die hier des somers hunne wooning nemen; welke hoewel van geen uitste-
21