MASTERSCRIPTIE
Bloedbelasting De conscriptie in het departement Zuyderzee (1810-1813)
Mr. P.D. Hoogenraad BA Tel. 06 3053 0459 E-mail:
[email protected] Deeltijdstudent Geschiedenis Universiteit van Amsterdam Collegekaart nr. 6394329.
Docent: prof. dr. H. Amersfoort, hoogleraar militaire geschiedenis 21 mei 2012
© 2012 P.D. Hoogenraad, Hilversum Niets uit deze ongepubliceerde scriptie mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
-2-
INHOUDSOPGAVE
Inleiding I.
De geschiedschrijving over de conscriptie
II.
Het bestuur tijdens de Inlijving 1. De Hollandse Departementen 2. Het departement Zuyderzee
III.
De organisatie van de conscriptie 1. De Wet Jourdan 2. De conscriptieprocedure
IV.
De uitvoering van de conscriptie 1. De opzending van wees- en armjongens 2. Kustkanonniers 3. De lichting van de jaarklasse 1808 4. De maritieme inscriptie 5. De lichtingen van de jaarklassen 1809 tot en met 1811 6. Garde Soldée 7. Departementale Garde 8. Nationale Garde 9. De lichtingen van de jaarklassen 1812 en 1813 10. Garde d’Honneur 11. Ouvriers terrassiers, bakkers en vrijwilligers 12. De omvang van de conscriptie
V.
Ontkomen aan de dienstplicht 1. Mogelijkheden om de dienstplicht te ontlopen 2. Afkeuring en uitstel 3. Remplacering 4. De remplaçanten 5. Verzekeringen tegen de conscriptie 6. Joodse remplaçanten -3-
7. Dienstweigeraars 8. Deserteurs
VI.
De Hollandse conscrits in Franse dienst 1. De reorganisatie van het Hollandse leger 2. De bestemming van de Hollandse conscrits 3. De Hollandse conscrits tijdens de veldtocht naar Rusland 4. De Hollandse conscrits tijdens de Saksische veldtocht 5. Het Franse oordeel over de Hollanders 6. De Hollandse conscrits bij de Franse marine
Conclusie Opdracht Bronnen Literatuurlijst
-4-
INLEIDING
Op 14 april 1997 tekende koningin Beatrix het Koninklijk Besluit waarbij de nieuwe Kaderwet Dienstplicht in werking trad. Met dit besluit werd de dienstplicht in ons land per 1 mei 1997 formeel opgeschort. De dienstplicht ging in de mottenballen, zoals staatssecretaris van Defensie Gmelich Meiling het bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer beeldend uitdrukte.1 Daarmee kwam een einde aan een verplichting voor het mannelijk deel van de bevolking die bijna twee eeuwen had bestaan.2 Op 8 juli 1810 ondertekende Napoleon het keizerlijk decreet van Fontainebleau. Daarmee lijfde hij ons land in bij het Franse keizerrijk. Napoleon stuurde zijn broer Lodewijk, die hij drie jaar eerder nog had benoemd tot koning, de laan uit. Lodewijk had zijn best gedaan een goede koning voor zijn volk te zijn. Hij had keer op keer weerstand geboden aan de druk van zijn keizerlijke broer om onsympathieke maatregelen door te voeren zoals de tiërcering van de staatsschuld, de strikte handhaving van het continentaal stelsel en bovendien de invoering van de dienstplicht, de conscriptie. Maar nu de keizer het voor het zeggen had, aarzelde hij niet zijn wil alsnog op te leggen. Dat betekende dat alle mannen in wat werd genoemd de ‘Hollandse Departementen’ vanaf de leeftijd van 20 jaar te maken kregen met de conscriptie, die in 1811 daadwerkelijk tot uitvoering kwam. Dienstplicht was een nieuw fenomeen voor de Nederlanders. Het leger en de vloot van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bestond uit beroepssoldaten, mannen die vrijwillig dienst namen. Zij werden geworven op de internationale arbeidsmarkt. Het leger bestond behalve uit Nederlanders uit Schotten, Zwitsers, Luiker Walen en vanaf het midden van de achttiende eeuw vooral uit Duitsers. Het waren mannen die de armoede in hun land ontvluchtten en dienst namen in de Nederlandse krijgsmacht. Het aandeel Nederlanders varieerde wat de soldaten en onderofficieren betrof tussen de 40 en 60 procent. Het percentage Nederlandse officieren bedroeg ongeveer 75%.3 De omvang van de
1
25-03-1997 | Handelingen 1996-1997, nr. 21, pag. 896, datum vergadering: 11-03-1997 | Eerste Kamer. Prof. H. Amersfoort dateert in zijn inaugurele rede de instelling van de dienstplicht op 1814 maar juister is daarvoor 18 oktober 1810, de datum van het keizerlijk decreet waarin de conscriptie werd aangekondigd, te hanteren. De Limburgers werden zelfs al sinds 1798 met de dienstplicht geconfronteerd. Zie: H. Amersfoort, Dienstplicht, draagvlak en democratie. Visies op de gewapende burgerdienst in Nederland en Europa sinds de achttiende eeuw (Den Haag 1996) 1. 3 H.L. Zwitzer, ‘De militie van den staat’. Het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Amsterdam, 1991) 39-61. 2
-5-
Nederlandse bevolking was met twee miljoen zielen eenvoudigweg te klein om een leger van in oorlogstijd wel 100.000 manschappen op de been te brengen.4 De meeste historici zijn het erover eens, dat de conscriptie samen met het continentaal stelsel en de tiërcering van de staatsschuld de voornaamste bronnen van ongenoegen vormden tijdens de Inlijving. Maar over de vraag hoe groot de last van de dienstplicht op de Nederlanders drukte en hoe deze zich verhield tot die in andere delen van het Franse keizerrijk lopen de meningen uiteen. Johanna Naber, die aan het begin van de vorige eeuw als een van de eersten een studie wijdde aan de periode van de Inlijving, is van mening dat de Hollandse Departementen niet zwaarder werden getroffen door de talrijke lichtingen van de conscriptie dan de Franse.5 Joor daarentegen concludeert, dat de dienstplicht in Holland een drukkende last was, zelfs naar de officiële Franse regels gemeten.6 Jan en Annie Romein relativeren juist het aantal Nederlandse rekruten dat in het Franse leger diende. Zij stellen, dat de norm die de Franse autoriteiten bij de toepassing van de conscriptie in Holland hanteerden in oorlogstijd een minimale eis was ‘in vergelijking met wat een moderne staat zich op dit gebied in vredestijd durft te veroorloven’.7 Joor promoveerde in 2000 op een proefschrift over de onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de Inlijving. Hij toont daarin aan, ‘dat het volk in Nederland met de traditionele middelen die het had veel en gevarieerd uiting gaf aan zijn verontwaardiging over de willekeur van Napoleon en de zinloze oorlogen die hij voerde’.8 Zijn conclusies worden niet gedeeld door Kossman die juist meent, dat de Nederlanders vóór 1813 weinig weerstand boden tegen de conscriptie.9 Ook de schattingen van het aantal Nederlanders dat te maken kreeg met de conscriptie variëren: Colenbrander noemt een aantal van 28.000, terwijl Joor het houdt op 35.000.10 Homan schrijft, dat de meesten van hen naar de slagvelden in Europa werden gestuurd.11 Maar dat is moeilijk te rijmen met de overzichten van de verschillende lichtingen in de studies van Naber, 4
H. Amersfoort, Koning en kanton. De Nederlandse staat en het einde van de Zwitserse krijgsdienst hier te lande 1814-1829 (’s-Gravenhage 1988) 3. 5 Johanna W.A. Naber, Overheersching en vrijwording. Geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk, juli 1810 - november 1813 (Haarlem 1905) 139. 6 Johan Joor, De Adelaar en het lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam 2000) 342. 7 Jan en Annie Romein, De lage landen bij de zee. Een geschiedenis van het Nederlandse volk (Amsterdam 1979) 418. 8 Joor, De Adelaar en het lam, 694. 9 E.H. Kossmann, The Low Countries 1780-1980 (Oxford 1978) 90. 10 Colenbrander gaat uit van 28.000 dienstplichtigen maar laat daarbij de mannen die in het land zelf dienst deden buiten beschouwing (H.T. Colenbrander, Inlijving en opstand (Amsterdam 1913) 104), Joor neemt hen wel mee in zijn berekening en komt uit op 35.000 (Joor, De Adelaar en het lam, 341-342). 11 Gerlof D. Homan, Nederland in de Napoleontische tijd 1795-1815 (Haarlem 1978) 140.
-6-
Colenbrander en Joor. Daaruit blijkt, dat deze niet alleen waren bedoeld om rekruten voor het actieve landleger te leveren maar ook voor andere onderdelen van de militaire organisatie. Ten slotte lopen ook de meningen van de historici over het aantal deserteurs uiteen. Blok is van oordeel dat het aantal deserteurs gering was.12 Schama daarentegen constateert dat het percentage van hen juist hoog was.13 Kortom, waar er overeenstemming bestaat tussen de historici over de subjectieve beleving van de conscriptie, lopen de meningen over de objectieve betekenis daarvan nogal uiteen. In mijn scriptie wil ik daarom een antwoord geven op de vraag hoe zwaar de conscriptie drukte op de Nederlandse bevolking. Meer in het bijzonder zal ik onderzoeken welke lichtingen er plaatsvonden, hoeveel mannen er in actieve dienst gingen, hoe de conscriptie in zijn werk ging, wat de houding was van de bevolking ten opzichte van de dienstplicht, waar de rekruten dienden en hoe het hen verging. Ik zal dit doen aan de hand van de conscriptie in het departement Zuyderzee, het grootste van de zeven Hollandse departementen. Het viel ongeveer samen met de tegenwoordige provincies Noord-Holland en Utrecht. De conscriptie was er het meest omvattend. Er werden dienstplichtigen geworven voor het leger en de vloot, maar ook voor de maritieme inscriptie, de kustbewaking, de Garde Nationale, de Departementale Garde, de Garde Soldée in Amsterdam en de Garde d’Honneur. Na enkele inleidende hoofdstukken, over de geschiedschrijving over de conscriptie (hoofdstuk I), het bestuur tijdens de Inlijving (hoofdstuk II) en de organisatie van de conscriptie (hoofdstuk III), beschrijf ik in hoofdstuk IV hoe de conscriptie in het departement werd uitgevoerd. Daarbij komen de verschillende lichtingen voor het actieve leger en andere militaire eenheden aan bod. Voor wat betreft de keizerlijke decreten en de uitvoeringsbesluiten van de Franse overheid in Holland heb ik daarbij geput uit de edities van kranten zoals de Courier van Amsterdam en het Staatkundig Dagblad van het departement der Zuiderzee, die online bij de Koninklijke Bibliotheek te raadplegen zijn. De wijze waarop de Hollandse bureaucratie de conscriptie organiseerde werd inzichtelijker dankzij het raadplegen van de relevante archieven van de prins-stedehouder in het Nationaal Archief in Den Haag, de prefectuur van het departement Zuyderzee in het Provinciaal Archief Noord-Holland in Haarlem en die van het bestuur van de stad Amsterdam in het Stadsarchief in gebouw De Bazel. De correspondentie van de Franse autoriteiten, die Colenbrander uitgaf in zijn Gedenkstukken der algemene geschiedenis van 12 13
P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, zevende deel (Leiden 1907) 248. S. Schama, Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813 (New York 1977) 719.
-7-
Nederland van 1795 tot 1840,14 geeft een goed beeld van de wijze waarop deze functionarissen de uitvoering van de conscriptie in de Hollandse Departementen ervoeren. Ik heb daar dankbaar gebruik van gemaakt. Wanneer het ging om het verzet tegen de conscriptie was de eerdergenoemde dissertatie van Johan Joor, De Adelaar en het lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813) van grote waarde. In het daarop volgende hoofdstuk V geef ik een beschrijving van de wijze waarop de Hollanders aan de dienstplicht konden ontkomen en hoe zij die benutten. Ook daarvoor kon ik putten uit de genoemde archieven. Voor een vergelijking met de situatie in het ‘oude’ Frankrijk heb ik gebruik gemaakt van de vooral Franse literatuur. Na in dit hoofdstuk aandacht te hebben besteed aan de jongemannen die niet in dienst gingen, richt ik in hoofdstuk VI mijn focus op de Hollandse conscrits die wel de wapenrok aantrokken. Ik zal een overzicht geven van de onderdelen van het Franse leger en de marine waar zij hebben gediend en beschrijven hoe het hen daarbij is vergaan. Ik heb mij daarvoor gebaseerd op de militaire geschiedschrijving over de Franse tijd. Tot slot sluit ik deze scriptie af met een conclusie.
14
H.T. Colenbrander, ed., Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840 (Den Haag 1905-1922).
-8-
HOOFDSTUK I DE GESCHIEDSCHRIJVING OVER DE CONSCRIPTIE
De periode van de Inlijving is een stiefkind in de vaderlandse geschiedschrijving. Ook over de conscriptie, waarmee de Hollanders in deze periode voor het eerst werden geconfronteerd, is maar weinig geschreven. Wanneer de Nederlandse historici daar al aandacht aan wijdden, was dat in overzichtswerken of in studies over de Franse tijd. Zij beschreven de dienstplicht daarin doorgaans als een van de maatregelen die leidden tot ongenoegen en verzet bij de bevolking. Jorissen, die aan het einde van de negentiende eeuw een serie essays wijdde aan de Franse tijd, beperkte zich nog tot een summiere beschrijving. De strekking daarvan was, dat ons land ook wanneer het niet was ingelijfd, door de toestand in Europa genoodzaakt zou zijn ‘de vrijwillige dienstneming door de gedwongene te vervangen’.15 Maar Naber stond in Overheersching en vrijwording langer stil bij de dienstplicht. Zij beschreef de gang van zaken bij de conscriptie in de Hollandse Departementen. Voorts besteedde zij aandacht aan het verzet tegen de mobilisatie van de Nationale Garde in 1813 en de totstandkoming van de Garde d’Honneur.16 Colenbrander zag ook de goede kanten van de conscriptie. Hij constateerde, dat ‘elementen der bevolking, die in het oude Nederland zich stelselmatig buiten het leger hielden, zich daarin thuis leerden gevoelen’.17 Hij gaf een opsomming van de verschillende lichtingen die werden opgeroepen en beschreef de rebellie die daarvan het gevolg was. Ook Schama gaf een schets van de weerstand die de vele lichtingen opriepen en de maatregelen die de Fransen daartegen namen.18 Pas onlangs verschenen twee studies waarin de gevolgen van de dienstplicht centraal stonden. In 2000 promoveerde Joor op de reeds in de inleiding genoemde dissertatie De Adelaar en het lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813). In zijn proefschrift beschreef hij de onlusten in Nederland, die in de meeste gevallen het gevolg waren van deze onpopulaire wetgeving. Hij constateerde, dat de dienstplicht veelvuldig aanleiding gaf tot onrust. Die uitte zich in baldadigheden, ongeregeldheden, oplopen en een enkele keer zelfs tot oproer. Een paar jaar later verscheen In dienst voor Napoleons 15
Theod. Jorissen, ‘De Fransche tijd’ in: Theod. Jorissen ed., Historische bladen (3e druk; Haarlem 1892) 167-273, aldaar 252. 16 Naber, Overheersching en vrijwording, 71-80, 150-179. 17 Colenbrander, Inlijving en opstand, 102. 18 Schama, Patriots and Liberators, 622-630.
-9-
Europese droom. De verstoring van de plattelandssamenleving in Weert van de ZuidNederlandse historicus Welten.19 In deze zeer gedetailleerde studie beschreef hij de effecten van de conscriptie vanaf 1798 in het stadje Weert en het omringend platteland, dat al in 1795 bij Frankrijk werd ingelijfd. Bij deze boeken is het voorlopig gebleven, dit in tegenstelling tot andere landen, waar verschillende historici de conscriptie wel tot onderwerp van hun studie kozen. De Franse juristhistoricus Pigeard beschreef in La conscription au temps de Napoléon 17981814 de formele aspecten van de dienstplicht.20 De geschiedenis van de dienstplicht vanaf de Franse Revolutie tot de huidige tijd en de politieke aspecten van de conscriptie kwamen aan de orde in een aantal studies van Crépin, docent aan de Université d’Artois.21 De Britse hoogleraar Forrest behandelde het conflict tussen staat en burgers aan de hand van voorbeelden van dienstplichtontduiking en desertie in verschillende delen van Frankrijk.22 Over de organisatie van de dienstplicht op departementaal niveau zagen publicaties het licht van Vallée (departement Charente),23 Chambon (departement Loire),24 PalluelGaillard (Genève en Savoie),25 Decker (departement Forêts),26 Darquenne (departement Jemappes),27 en Smets en Rowe, die de conscriptie in het bezette Rijnland bestudeerden.28 In deze studies komen verschillende thema’s aan de orde: de organisatie van de conscriptie, de aantallen dienstplichtigen, hun belevenissen, het verzet tegen de conscriptie en de gevolgen voor de bevolking. In de dissertatie van Joor staat het verzet tegen de conscriptie centraal. In de studie van Welten zijn dat de gevolgen voor de bevolking in een plattelandsomgeving die al in 1798 met de conscriptie te maken kreeg en de lotgevallen van individuele soldaten. Over de conscriptie in de Hollandse Departementen en in het bijzonder over de gevolgen van de conscriptie voor het stedelijke gebied van WestNederland bestaat nog geen studie. Mijn scriptie beoogt in dit manco te voorzien. 19
Joost Welten, In dienst voor Napoleons Europese droom. De verstoring van de plattelandssamenleving in Weert (Leuven 2007). 20 Alain Pigeard, La conscription au temps de Napoléon 1798-1814 (Parijs 2003). 21 Onder meer: Annie Crépin, La conscription en debat ou le triple apprentissage de la nation, de la citoyenneté, de la République (1798-1889) (Arras 1998); Annie Crépin, Histoire de la conscription (Parijs 2009). 22 Alan Forrest, Conscripts and deserters. The army and French society during the Revolution and Empire (New York en Oxford 1989). 23 Gustave Vallée, La conscription dans le département de la Charente (1798-1807) (Parijs 1937). 24 Pascal Chambon, La Loire et l’aigle. Les Foréziens face à l’état napoléonien (Saint-Etienne 2005). 25 André Palluel-Guillard, L’Aigle et la croix. Genève et la Savoie 1798-1815 (Yens sur Morges en SaintGingolph 1999). 26 Francois Decker, La conscription militaire au département des Forêts (Luxemburg 1980). 27 R. Darquenne, La conscription dans le département de Jemappes (Mons 1970). 28 Josef Smets, Les Pays Rhenans (1794-1814): le comportement des Rhenans face à l’occupation française (Bern 1997); Michael Rowe, From Reich to state. The Rhineland in the revolutionary age, 1780-1830 (Cambridge 2003).
- 10 -
HOOFDSTUK II HET BESTUUR TIJDENS DE INLIJVING
1. De Hollandse Departementen In het inlijvingsdecreet van 8 juli 1810 legde Napoleon de contouren vast van het bestuur van de Hollandse Departementen. De keizer droeg het bewind over deze zeven departementen op aan Charles François Lebrun, hertog van Plaisance (Piacenza), als prinsstedehouder. Toen op 1 januari 1811 de Franse administratie in werking trad, benoemde hij de hertog – ondanks diens verzoek om van zijn functie te worden ontheven – tot gouverneur-generaal. Lebrun was een ervaren bestuurder, die zijn carrière al onder Lodewijk XVI was begonnen. Napoleon kende hem goed uit de tijd dat zij samen het consulaat hadden bekleed en schatte hem hoog om zijn financiële en administratieve bekwaamheden.29 Lebrun had in 1810 de leeftijd van 71 jaar bereikt, maar dat had de keizer er niet van weerhouden hem te benoemen en met spoed op te dragen ‘morgenavond uit Parijs te vertrekken om u naar Amsterdam te begeven’.30 De hertog was door zijn waardigheid en welwillendheid in de ogen van Napoleon de meest aangewezene om de Nederlanders, voor zover dat mogelijk was, met hun lot te verzoenen.31 Hij nam zijn intrek in het Paleis op de Dam en kreeg Huis ten Bosch als abtswoning toegewezen. Zijn functie werd goed gehonoreerd maar was zwaar. De gouverneur-generaal had zowel op militair en als civiel gebied het oppergezag. Zo was hij belast met de conscriptie, het toezicht op de politie, en alle burgerlijke en militaire autoriteiten. De keizer verwachtte een stipte uitvoering van zijn bevelen. Zoals Naber het formuleerde: ‘Invloed op de gang van zaken gunde hij hem niet en wanneer Lebruns brieven niet zakelijk genoeg of te vaag waren, sprak hij daar onomwonden zijn ergernis over uit.’32 De indeling van Nederland in departementen bleef bestaan, zij het dat de grenzen en naamgeving veranderingen ondergingen. De zeven nieuwe Hollandse departementen bestonden uit: Vriesland, Ooster-Eems (Oost Friesland, dat Pruisen bij de Vrede van Tilsit had moeten afstaan aan Frankrijk), Wester-Eems (Groningen en Drenthe), Monden van den IJssel (Overijssel), Opper IJssel (Gelderland), Zuyderzee (ook wel ‘Zuiderzee’ geschreven, bestaande uit Noord-Holland en Utrecht) alsmede Monden van de Maas (Zuid-Holland). De op 16 maart 1810, nog tijdens het Koninkrijk Holland, ingelijfde departementen bleven 29
Naber, Overheersching en vrijwording, 39. Correspondance de Napoléon I. No. 16617. Au prince Lebrun, Rambouillet, 8 Juillet 1810. 31 Colenbrander, Inlijving en opstand, 5. 32 Naber, Overheersching en vrijwording, 56. 30
- 11 -
buiten het gouvernement van Lebrun. Dat waren Monden van de Schelde (Zeeland), Monden van de Rijn (oostelijk Noord-Brabant en het gedeelte van Gelderland ten zuiden van de Waal) alsmede het arrondissement Breda, dat werd gevoegd bij het departement der Beide Nethen met als hoofdplaats Antwerpen. De Nederlandse delen van Limburg, die merendeels al in 1795 door Frankrijk waren geannexeerd bleven bij het departement Beneden-Maas of Nedermaas behoren. Voor het departement Ooster-Eems werden enkele afwijkende regelingen gemaakt die tegemoetkwamen aan de Duitstaligheid van de bevolking.33 Aan het hoofd van de departementen stond de prefect. Om de integratie binnen het Franse keizerrijk te waarborgen werden de prefecten van de zeven Hollandse Departementen niet zoals in het ‘oude’ Frankrijk onmiddellijk onder de minister van binnenlandse zaken in Parijs gesteld. Napoleon benoemde een intendant van binnenlandse zaken, baron F.J.B. d’Alphonse, via wiens tussenkomst de Nederlandse prefecten hun officiële correspondentie met de regering moesten voeren. De intendant moest bovendien alle besluiten van de prefecten goedkeuren en bekrachtigen.34 Na de benoeming van Lebrun tot gouverneur-generaal kwamen veel van diens administratieve taken op de schouders van d’Alphonse te rusten.35 Napoleon verlangde van hem, dat hij zich er door rond te reizen door het land van overtuigde dat de Franse administratie daar functioneerde. Zijn reisaantekeningen over de jaren 1811 en 1812 verwerkte hij in een groot rapport Aperçu sur la Hollande, dat een schat aan informatie over de periode van de Inlijving bevat. Zowel Lebrun als d’Alphonse hebben zich naar de mening van veel historici bekwaam van hun taak gekweten.36 De prefecten waren machtige ambtenaren, die verantwoordelijk waren voor de uitvoerende macht in hun ambtsgebied. Om die reden werden zij ook wel l’Empereur au petit pied genoemd.37 Hun taak was echter verre van gemakkelijk. Zij moesten waken over de nauwkeurige tenuitvoerlegging van de keizerlijke besluiten op het gebied van de financiën, het civiele bestuur en de conscriptie. Hun beslissingen en handelingen moesten zij permanent aan Parijs verantwoorden en uitleggen. De departementen waren verdeeld in arrondissementen, voor elk waarvan een onderprefect was aangesteld. Deze was op zijn beurt verantwoordelijk voor de zestig of tachtig gemeenten die tezamen het arrondissement 33
Ibidem 61. Ibidem 60. 35 Colenbrander, Inlijving en opstand, 57-58. 36 Onder meer: ibidem 57; Naber, Overheersching en vrijwording, 60; Schama, Patriots and liberators, 617618. 37 Chambon, La Loire et l’aigle, 103. 34
- 12 -
uitmaakten. Aan het hoofd van de gemeenten stond de maire, die formeel de uitvoerder was van de besluiten van de gemeenteraad maar die voor elk van zijn handelingen de goedkeuring nodig had van de onderprefect of prefect. Dit systeem verzekerde Napoleon van alle voordelen van een krachtig centraal bestuur.38 Met uitzondering van de departementen Zuyderzee, Monden van de Maas en Ooster-Eems kregen de departementen een Hollandse prefect. In het Duitstalige OosterEems werd Janeson, een Duitser benoemd. In beide andere departementen was dat een uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstige bestuurder, respectievelijk graaf De Celles en baron De Stassart. Beiden waren ervaren bestuurders, die Napoleon al vele jaren hadden gediend. Het was De Celles, die in het departement Zuyderzee, waar mijn scriptie zich op richt, als eerste verantwoordelijk was voor de conscriptie.
2. Het departement Zuyderzee Antoine de Celles was in 1779 in Brussel geboren. Na een carrière in het leger, had Napoleon hem benoemd tot prefect van het departement Loire Inférieure. Daar had hij zich een energiek bestuurder getoond. Hij was er verantwoordelijk voor de bouw van een aantal publieke gebouwen zoals een openbare bibliotheek, een museum voor natuurlijke historie en een bedelaarswerkhuis.39 De Leidse hoogleraar Van der Palm beschrijft hem als ‘vurig en ondernemend, werkzaam zonder vermoeiing, doch door ijdelheid, eerzucht en staatszucht gedreven.’40 Het departement Zuyderzee, waarvan hij op eenendertigjarige leeftijd aan het hoofd kwam te staan, telde medio 1811 507.472 zielen. Het was daarmee het grootste van de zeven Hollandse departementen met in totaal 1.733.236 inwoners. Een belangrijke positie nam Amsterdam in, dat met iets meer dan 203.950 inwoners de plaats van Den Haag had overgenomen als bestuurlijk centrum van Holland. De Amstelstad vormde met de omringende gemeenten een van de vier arrondissementen (Amsterdam, Hoorn, Utrecht en Amersfoort). In de praktijk bleken de arrondissementen Amsterdam en Hoorn echter te groot. In oktober 1811 werd het eerste arrondissement dan ook opgedeeld in dat van Amsterdam (243.475 inwoners) en Haarlem (53.483 inwoners). Het arrondissement Hoorn werd gesplitst in dat van Hoorn (52.946 inwoners) en dat van
38
Naber, Overheersching en vrijwording, 58-59. Grote Winkler Prins, achtste druk, deel 6. 40 Naber, Overheersching en vrijwording, 63. 39
- 13 -
Alkmaar (42.968 inwoners). De arrondissementen Utrecht (75.181 inwoners) en Amersfoort (39.419 inwoners) bleven ongewijzigd.41 De economische crisis, die vooral het gevolg was van het continentaal stelsel, had in Zuyderzee hard toegeslagen. Handel en industrie waren van oudsher belangrijke peilers van de economie van dit gedeelte van Holland. De handel lag echter stil door het importverbod van Engelse goederen en het feit dat de koloniën in de handen van diezelfde Engelsen waren overgegaan. De scheepsbouw en de daaraan gerelateerde ambachten zoals die van zeilmaker, touwslager, ankersmid en kompasmaker kwijnden weg. Zelfs hooggespecialiseerde ambachtslieden moesten een beroep doen op de armenzorg. De huizenprijzen kelderden en in Amsterdam werden zelfs huizen afgebroken om de stenen daarvan in de voormalige Zuidelijke Nederlanden te kunnen verkopen. Het aantal armen en als gevolg daarvan verschijnselen als landloperij, bedelarij en pauperisme namen schrikbarende vormen aan.42 In Amsterdam wemelde het van de bedelaars die gehuld in lompen door de straten zwierven en door te zingen of muziek te maken hoopten op een aalmoes.43 Zo was de situatie in het departement zoals De Celles die bij zijn komst aantrof. Een tijd van honger en armoede waaraan hij, als trouwe discipel van zijn keizer, nog een nieuwe plaag, namelijk die van de conscriptie zou toevoegen. Alvorens nader in te gaan op de wijze waarop de prefect deze ondankbare taak uitvoerde, zal ik eerst stilstaan bij de organisatie van de conscriptie.
41
Noord-Hollands Archief te Haarlem (NHA), Inleiding op de archieven van de arrondissementsbesturen van Amsterdam, Haarlem, Hoorn en Alkmaar; Tableau van omslag des contingents van het departement van de Zuiderzee over de stad Amsterdam en dezelver zes arrondissementen van onderprefectuur, Feuille politique du département du Zuiderzee = Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee, 15 januari 1812, 3. 42 Schama, Patriots and Liberators, 577-580. 43 Moncey aan Savary, 22 februari 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (738), 538.
- 14 -
HOOFDSTUK III DE ORGANISATIE VAN DE CONSCRIPTIE
1. De Wet Jourdan Na het appel ‘la patrie en danger’ in 1792 meldden zich 750.000 vrijwilligers voor het Franse leger. Maar na de overwinningen bij Valmy en Jemappes doofde het patriottisch vuur en toonden weinig jongemannen nog animo om uit eigener beweging de wapenrok aan te trekken. Op 19 fructidor van het jaar VI (5 september 1798) nam de Conseil des Anciens van het Directoire daarom de Wet Jourdan (ook wel genoemd de Wet JourdanDelbrel) aan. De wet was opgesteld door een commissie waarin twee neo-jacobijnen de toon aangaven: de voorzitter van de commissie, Jean-Baptiste Jourdan, overwinnaar van Fleurus en afgevaardigde van het departement Haute-Vienne, en Pierre Delbrel, afgevaardigde van het departement Lot. Hun mening over een aantal principiële aspecten van de dienstplicht liep sterk uiteen. Jourdan was er voorstander van het contingent voor de actieve dienst door het lot aan te laten wijzen. Delbrel daarentegen pleitte voor een aanwijzing op basis van leeftijd.44 Het resultaat was een compromis. Het leger werd zowel samengesteld door middel van vrijwillige dienstneming als door conscription militaire, in die volgorde. De dienstplicht betrof de ongetrouwde mannen van 20 tot 25 jaar, waarbij de jongsten het eerst kwamen.45 Al in het jaar van het van kracht worden van de wet werden drie lichtingen opgeroepen. Dat ging niet zonder problemen want de maires, die verantwoordelijk waren voor het leveren van de conscrits, waren vaak nog onervaren. Regelmatig kwamen de inwoners van Franse dorpen in opstand en slaagden erin de dienstplichtigen uit de handen van de gendarmerie, die tot taak had de dienstweigeraars en deserteurs op te pakken, te bevrijden. Het waren vooral sociale of economische redenen die leidden tot het verzet. Crépin noemt de handelwijze van die dienstweigeraars (réfractaires) in haar studie over de geschiedenis van de conscriptie eerder het gevolg van ‘apatriotisme dan van antipatriotisme’.46 De toepassing van de wet onderging al snel verandering. Vanaf het jaar X (1802) werd de loting de norm voor het aanwijzen van het contingent en niet meer de leeftijd,
44
Crépin, Histoire de conscription, 122-124. Artikel III van de Wet Jourdan d.d. 19 fructidor van het jaar VI. 46 Crépin, Histoire de conscription, 133 en 136. 45
- 15 -
zoals de wet voorschreef.47 De machine conscriptionnelle werd steeds meer geperfectioneerd. Toen de Nederlanders in 1811 met de dienstplicht werden geconfronteerd was de Direction générale des revues et de la conscription aan de Rue de la Ville-l’Evèque in Parijs verantwoordelijk voor de organisatie. De ambtenaren van de directie vaardigden een ware diarree aan reglementen en circulaires uit waarin de conscriptie tot in de finesses werd geregeld. In 1811 werden die gecodificeerd in de Instruction générale sur la conscription, die niet minder dan 275 pagina’s telde en 2675 artikelen.48
2. De conscriptieprocedure De conscriptieprocedure begon aanvankelijk met een decreet van Napoleon, waarin hij het aantal conscrits vastlegde dat de lichting moest verschaffen. In 1805 ging deze bevoegdheid echter over op de senaat, die per sénatus-consulte besliste, welk besluit daarna door de keizer werd bekrachtigd. De directie van de conscriptie verdeelde dit aantal vervolgens over de departementen en bracht de prefecten op de hoogte van het decreet en van het aantal dat hun departement moest leveren. Nu was het de taak van de prefecten en de onderprefecten om het contingent te verdelen over de kantons in de arrondissementen en vervolgens over de gemeenten. Die aantallen gaven zij door aan de maires. Zodra dezen het aantal dienstplichtigen van de nieuwe lichting hadden ontvangen, stelden zij een lijst op van de inwoners van hun gemeente die het contingent moesten gaan vormen. De jongemannen van de jaarklasse die dat betrof, dat wil zeggen zij die in het desbetreffende jaar twintig werden, moesten zich daarvoor melden op het gemeentehuis. Met deze gemeentelijke lijsten, waarop in alfabetische volgorde de namen stonden van de opgeroepenen, stelden de onderprefecten van de arrondissementen vervolgens per kanton de conscriptielijsten op. Het kanton vormde het centrum van de operatie. Daar moesten de dienstplichtigen onder het wakend oog van de onderprefect uit een trommel hun lot trekken en werden zij gemeten. Spoedig daarop werden de lotelingen opgeroepen om voor de Raad van Rekrutering te verschijnen. De raad keurde de jongemannen, accordeerde remplaçanten en verleende in bijzondere gevallen uitstel of vrijstelling. De raad trok doorgaans rond door het departement en hield zitting in de hoofdplaats van elk arrondissement. De prefect of de onderprefect zat de raad voor. Hij werd bijgestaan door een of meer officieren van burgerlijke gezondheid en twee militairen: de officier die het bevel voerde over de troepen in het departement en de hoogste officier van de gendarmerie. Ook was de kapitein van 47 48
Ibidem 141. Ibidem 148.
- 16 -
rekrutering aanwezig maar die had geen stem in de raad. Het onderzoek van degenen die een verzoek tot afkeuring hadden ingediend gebeurde in aanwezigheid van de maire van zijn gemeente. Een dokter of een chirurgijn mocht zijn mening geven over medische zaken maar het was de prefect, de vertegenwoordiger van het burgerlijk gezag, die het laatste woord had.49
49
Crépin, Histoire de conscription, 149.
- 17 -
HOOFDSTUK IV DE UITVOERING VAN DE CONSCRIPTIE
Het inlijvingsdecreet van 8 juli 1810 bepaalde dat de Franse administratie op 1 januari 1811 in de Hollandse Departementen werd ingevoerd. De conscriptie werd daarin nog niet genoemd. De regeling daarvan moest wachten op het keizerlijk decreet van 18 oktober 1810, dat de inlijving meer in detail regelde. Het achtste artikel van dit besluit handelde over de organisation militaire. Het kondigde de invoering aan van de conscriptie. De keizer legde vast, dat de helft van de lotelingen van iedere lichting werd bestemd voor de landmacht en de andere helft voor de marine. Er moesten negen compagnieën kustkanonniers worden gevormd om de kustbatterijen te bedienen. Voor de handhaving van de openbare orde kwam er in elk departement een compagnie gendarmerie en een Compagnie de réserve départementale, ook wel genoemd Departementale Garde of Prefectuurwacht. Het bestaande Hollandse leger werd gereorganiseerd en daaruit werden onder meer vier Franse linieregimenten en een regiment lichte infanterie gevormd. Artikel 9 van het decreet regelde de organisation maritime. Het verklaarde heel Holland tot een maritiem arrondissement met een préfet maritime aan het hoofd. De zeedienst of maritieme inscriptie werd ingevoerd, die zoals nog zal worden toegelicht, afweek van de conscriptie.
1. De opzending van wees- en armjongens Met de invoering van de conscriptie ging Napoleons lang gekoesterde wens in vervulling om zijn legers met Hollandse dienstplichtigen aan te vullen. Zijn broer Lodewijk had zijn verzoeken daartoe steeds afgehouden. De koning van het Koninkrijk Holland verwachtte dat de invoering van de dienstplicht op aanzienlijk verzet zou stuiten. Hij kende de reactie van de Limburgers wier geboortegrond al in 1795 bij Frankrijk was ingelijfd en die daarom al veel langer met de dienstplicht hadden kennis gemaakt. De invoering van de conscriptie was in Limburg op grote weerstand gestuit, zodat het Franse bewind in sommige gevallen zelfs garnisaires had moeten inzetten om voortvluchtige conscrits te dwingen zich alsnog voor de actieve dienst te melden.50 Wellicht in een poging toch enigszins aan de druk van zijn broer tegemoet te komen, nam Lodewijk in september 1806 het initiatief tot de rekrutering van jongens uit de wees- en armhuizen die uit de publieke fondsen werden gefinancierd. Door de toegenomen 50
Zie hierover: Welten, In dienst voor Napoleons Europese droom, 378.
- 18 -
armoede vormden deze instellingen een grote financiële last voor de overheid. Het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht, waar de allerarmste kinderen terecht kwamen, herbergde 2400 kinderen.51 De regenten van dit weeshuis reageerden dan ook aanvankelijk positief op de oproep. Maar al spoedig sloeg de stemming in het land om en kwam het op verschillende plaatsen tot emotionele protesten. De koning zag zich daarom al in oktober genoopt zijn impopulaire maatregel met terugwerkende kracht in te trekken.52 Toch liet het idee hem niet los. Immers door het inlijven van de jongens konden enerzijds bezuinigingen worden uitgevoerd op de snel groeiende uitgaven van de armenzorg en kon anderzijds het leger worden versterkt zonder daarvoor de conscriptie in te voeren. Op 29 juli 1808 richtte hij daarom de Koninklijke Militaire Kweekschool op in Den Haag, het zogenaamde Koninklijk Instituut, waar weesjongens en jongens die onder de armenzorg vielen konden worden opgeleid ‘tot brave en onversaagde soldaten en zeelieden’. In aanvulling op het instituut besloot Lodewijk op 6 juni 1809 tot de oprichting van het Legioen Velites, een apart legerkorps waarbij de Koninklijke Pupillen, zoals ze werden genoemd, zouden worden ingedeeld. Vier dagen later liet Lodewijk een circulaire sturen naar de landdrosten, die aan het hoofd stonden van de departementen. Daarin maakte hij bekend dat alle jongens van 16 jaar en ouder in de liefdadige gestichten alsmede de jongens die door de armenzorg buiten deze gestichten werden onderhouden zich op 1 juli in Utrecht moesten verzamelen. Van daaruit zouden zij – zoals pas later bleek – naar het Legioen Velites worden overgebracht. De maatregel sloeg in als een bom en vanuit het hele land werden verzoekschriften ingediend waarin de regentencolleges met een beroep op hun zelfstandigheid om vrijstelling van deze maatregel vroegen. Hun bedes bleven echter zonder resultaat. Ook deze keer liepen de gemoederen hoog op. Op enkele plaatsen zoals in Amsterdam en Rotterdam kwam het tot volksoplopen, die echter snel werden bedwongen.53 In tegenstelling tot twee jaar eerder bleef de koning bij zijn besluit. De instellingen schikten zich daarom in het onvermijdelijke. In het R.K. Jongensweeshuis aan de Lauriergracht in Amsterdam hield de voorzitter van het regentencollege een plechtige toespraak waarin hij zijn ‘brave jongelingen’ wees op de kansen die zij in het leger hadden in combinatie met de opvoeding die zij in het weeshuis hadden genoten. Op 26 juli 51
In het Aalmoezeniersweeshuis kwamen de vondelingen en wezen die niet werden opgenomen in het Burgerweeshuis, omdat hun ouders geen poorter waren of aangesloten bij een kerkgenootschap. Het weeshuis stond op de plek waar nu het Gerechtshof aan de Prinsengracht is gevestigd. 52 Joor, De Adelaar en het lam, 300-303. 53 Ibidem, 307-315.
- 19 -
’s ochtends om half drie vertrokken drie schepen vanaf de Lauriergracht met 63 kinderen naar Utrecht, onder begeleiding van de twee schoolmeesters en twee huisknechten. Twintig van hem kwamen de volgende dag alweer terug, omdat ze onder de maat van vier voet en zes duim waren. De rest werd, net als de andere jongens uit het land die naar Utrecht waren gekomen, ingelijfd bij het Legioen Velites.54 Toen de Hollandse Departementen in 1810 bij Frankrijk werden gevoegd, waren er inmiddels 1410 Koninklijke Pupillen en 1267 Veliten.55 Het grote aantal verraste de keizer zo, dat hij besloot het idee van Lodewijk over te nemen. In zijn decreet van 19 januari 1811 bepaalde hij, dat alle kinderen in het keizerrijk wier onderhoud en opvoeding aan de publieke liefdadigheid was toevertrouwd ter beschikking van de staat werden gesteld. Ook tijdens de Inlijving ging de opzending dan ook gewoon door, ondanks de protesten vanuit de bevolking. Colenbrander stelt het aantal jongens dat dit lot onderging in de Hollandse Departementen op 1039.56 Uit het departement Zuyderzee vertrokken in 1811 en 1812 in totaal 493 wees- en armjongens naar Versailles om dienst te doen in het Regiment pupillen van de Keizerlijke Garde.57
2. Kustkanonniers Napoleon gelastte in zijn decreet van 18 oktober 1810 de vorming van negen compagnieën kustkanonniers voor de dienst van de kustbatterijen. Daarvan werden er vijf in het departement Zuyderzee gestationeerd namelijk twee in Den Helder, één op Texel, één in Medemblik en één in Amsterdam.58 Al in december 1810, dus nog voor de conscriptie in 1811 in werking trad, verstuurde de landdrost van het departement Amstelland, J. van Styrum, een oproep aan de maires van de gemeenten in zijn departement om mannen te leveren voor de kustbewaking. Het ging om personen in de leeftijd tussen de 25 en 45 jaar. 54
J.L. de Jager, ‘Het R.C. Jongensweeshuis tussen 1780 en 1820, I’ in Amstelodamum 1983, jaarboek 75, 128. 55 Joor, De Adelaar en het lam, 316. 56 Colenbrander, Inlijving en opstand, 103. Colenbrander baseert dit aantal echter alleen op de lichtingen naar aanleiding van de decreten van 19 januari en 11 september 1811. 57 Op 20 augustus 1811 vertrok een contingent van 169 jongens, op 20 november 1811 een tweede contingent van 298 kinderen en op 28 augustus 1812 nog eens 26 jongens. Bron: De Celles aan d’Alphonse, 15 januari 1813, bijgevoegd: ‘Aperçu ou coup-d’oeil rapide sur les opérations administratives de la préfecture du départment du Zuiderzée, depuis le 11 februari 1811, jour de l’installation de M. le comte de Celles, jusqu’à la fin de l’année 1812, et sur l’actuel de l’organisation du dit département’ (De Celles, ‘Aperçu’) in: H.T. Colenbrander ed., Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840 VI (Den Haag 1905-1922) (1579) 1220. 58 Keizerlijk decreet van 19 september 1810, instructie uit Parijs 9 februari 1811, in: Noord-Hollands Archief Haarlem (NHA), 14 Departementaal Bestuur van de Zuiderzee te Amsterdam 1811-1814 (Bestuur Zuiderzee), inv. nr. 554.
- 20 -
Niet alle maires hadden evenveel zin om aan het verzoek van de landdrost mee te werken. Zij toonden een grote mate van creativiteit om onder deze onwelkome taak uit te komen. Zo schroomde de gemeente Abbekerke niet een crimineel te sturen. Hij bleek bij aankomst op Texel eerder wegens diefstal te zijn veroordeeld tot zweepslagen op het schavot en voor twaalf jaar uit het departement te zijn verbannen. Zijn commandant was not amused en vroeg de prefect (die de landdrost inmiddels was opgevolgd) dringend een ander in zijn plaats te laten komen.59 Ook de commandant van de kustbewaking in Medemblik was ontevreden. Zeventien kanonniers waren niet op komen dagen en 55 man voldeden niet aan de eisen. Ze waren óf te oud, óf te jong, hadden geen middel van bestaan of waren in één geval ‘te zwak van temperament’.60 De maire van Slooten en Sloterdijk beriep zich op overmacht. De mannen uit zijn gemeente hadden door het ijs in het Marsdiep de overtocht naar Texel niet kunnen maken en waren daarom onverrichterzake teruggekeerd.61 In totaal leverden de gemeenten in de Hollandse Departementen 1071 kustkanonniers.62 De Franse autoriteiten wilden de kust door de bewoners van de kustgebieden laten verdedigen.63 Het departement Zuyderzee zorgde daarom voor 600 kanonniers, die uit de aan zee gelegen arrondissementen afkomstig waren. Het arrondissement Hoorn (122.000 inwoners) leverde 480 kanonniers. De veel grotere stad Amsterdam (204.000 zielen) hoefde maar voor 96 kustbewakers te zorgen en het overige deel van het arrondissement Amsterdam (66.000 inwoners) kwam er met 24 man vanaf. De landinwaarts gelegen arrondissementen Utrecht en Amersfoort waren zelfs vrijgesteld van de levering. Daar werd echter later bij de berekening van het contingent conscrits dat de arrondissementen voor de actieve dienst moesten leveren, rekening mee gehouden.64 De lichting van de kustkanonniers bood de maires de nodige vrijheid bij het aanwijzen van de mannen die zij voor de dienst bestemden. Dat was de reden dat de procedure hier en daar wat rommelig verliep. Maar met de komst van het Franse bestuur, in het departement Zuyderzee, belichaamd door de prefect De Celles, zou dit bij de lichting van de jaarklasse 1808 snel veranderen. Aangezien dit de eerste lichting was in Holland die 59
Kolonel der artillerie aan de prefect van het departement Zuyderzee 4 september 1811, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 590. 60 Kapitein der artillerie aan de landdrost van het departement Zuyderzee 13 februari 1811, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 590. 61 Maire van Slooten en Sloterdijk aan de prefect van het departement Zuyderzee 22 februari 1811, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 590. 62 Colenbrander, Inlijving en opstand, 103 63 d’Alphonse aan Lebrun, 29 januari 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (1150), 880-881. 64 Tableau van verdeling der conscrits van het departement van de Zuiderzee, over de stad Amsterdam en derzelver vier arrondissementen van onder-prefectuur, Courier van Amsterdam, 29 augustus 1811, 2.
- 21 -
volgens de regels van de Wet Jourdan werd uitgevoerd, zal ik deze hier wat uitvoeriger beschrijven.
3. De lichting van de jaarklasse 1808 Het is aannemelijk, dat de meeste jongemannen die in 1811 twintig zouden worden, zich geestelijk voorbereidden op een mogelijke loopbaan als conscrit in het Franse leger. Immers het keizerlijk decreet liet er geen misverstand over bestaan, dat de dienstplicht in de Hollandse Departementen zou worden ingevoerd. Niet alleen zij maar ook de autoriteiten prepareerden zich op hun nieuwe taak, namelijk om de invoering van de conscriptie zo gladjes mogelijk te laten verlopen. In hoogste instantie was dat de verantwoordelijkheid van de intendant van binnenlandse zaken, d’Alphonse. De ijverige intendant stuurde dan ook op 18 januari 1811 een circulaire aan de prefecten. Daarin verzocht hij hen de maires, schouten en gemeentebesturen op te dragen vóór 25 februari naamlijsten op te stellen van de jonge mannen die geboren waren tussen 1 januari en 31 december 1791, in conscriptietermen de jaarklasse 1811.65 De prefecten gaven de opdracht van de intendant vervolgens met spoed door aan de besturen van de gemeenten in hun departement. De maires kregen gedetailleerde instructies hoe zij de lijsten moesten opstellen en hoe zij de namen van de jongemannen met alle bijbehorende gegevens zoals hun geboortedatum, adres en beroep moesten noteren. De prefecten drongen er op aan bij het opstellen van de naamlijsten ‘de meeste bezorgdheid, aandacht en goede zorgen’ te betrachten. De conscriptie was namelijk ‘een der maatregelen waaraan Zijn Majesteit de Keizer en Koning de meeste aangelegenheid hegt, en waaromtrent Hoogstdezelve het naauwst gezet is.’66 In een latere instructie gingen zij nog wat dieper in op de materie. ‘Sommige maires denken,’ zo schreven ze streng, ‘dat het voldoende is alle namen die met dezelfde letter beginnen onder elkaar te zetten.’ Maar dat was niet de bedoeling. Ook ten aanzien van de tweede en verdere letters moest de alfabetische volgorde worden aangehouden.67 Ter geruststelling van de bestuurders wees de intendant er in zijn circulaire op, ‘dat niets doet vermoeden dat de conscriptie in Holland binnenkort zoude moeten 65
Missive van de Intendant van Binnenlandse Zaken in Holland, 18 januari 1811. Zie hiervoor: Circulaire van de wnd. prefect van het departement Zuiderzee, 23 januari 1811, in: NHA, 15 Arrondissementsbesturen van Amsterdam, Haarlem, Hoorn en Alkmaar (Arrondissementsbesturen), inv. nr. 632. 66 Circulaire van de wnd. prefect van het departement Zuiderzee, 23 januari 1811, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nr. 632. 67 Kort onderrigt voor de maires, wegens het formeren der alphabetische lijsten voor de conscriptie, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nr. 632.
- 22 -
plaatsvinden’.68 De inkt van zijn rondschrijven was echter nog niet droog of het keizerlijk decreet van 3 februari 1811, waarin deze de oproep voor de conscriptie aankondigde, bereikte hem vanuit Parijs. De oproep vormde een onderdeel van de levée van 1811 in het keizerrijk waarbij 120.000 man onder de wapenen werden geroepen.69 Napoleon bleek zowel voor zijn trouwe dienaar als voor de Hollandse jongemannen een verrassing in petto te hebben. Hij maakte een soort inhaalmanoeuvre. In plaats van de jaarklasse van 1811, riep hij in Holland de jaarklasse van 1808 op, de mannen die in 1788 waren geboren en dus in 1811 drieëntwintig werden. In de zeven Hollandse Departementen moesten 3000 man opkomen waarvan er 2000 werden toegewezen aan het leger en 1000 aan de vloot.70 Ook de departementen Monden van de Rijn, Monden van de Schelde en het arrondissement Breda (de Zeeuwen en Brabanders, die niet tot de zeven Hollandse Departementen behoorden) ontkwamen niet aan de conscriptie. Zij moesten zorgen voor 600 dienstplichtigen.71 De zuidelijke gebiedsdelen zouden ook in het vervolg onder het zelfde conscriptieregime vallen als de zeven Hollandse Departementen. De bekendmaking van de conscriptie werd aangeplakt in de steden en dorpen van het departement en gepubliceerd in de krant. Links stond de tekst van de aankondiging in het Frans, rechts in het Nederlands.72 Het departement Zuyderzee moest 900 rekruten leveren waarvan 600 voor het leger en 300 voor de vloot. Dit departement, het grootste van de Hollandse Departementen, had daarmee de grootste last te dragen.73 De oproep en de loting moesten vóór 25 maart 1811 plaatsvinden. Op die datum dienden namelijk de Raden van Rekrutering bij elkaar te komen. De dienstplichtigen mochten een voorkeur voor het leger of de vloot uitspreken. Zij die op de dag van bekendmaking van het decreet gehuwd waren, kregen een vrijstelling. Op 10 april moesten de eerste detachementen van elk departement op mars zijn.74 Lebrun rapporteerde Napoleon een paar weken later, dat de bevolking er weliswaar op was voorbereid dat de conscriptie zou worden ingevoerd maar dat het oproepen van de
68
Circulaire van de wnd. prefect van het departement Zuiderzee, 23 januari 1811, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nr. 632. 69 Keizerlijk decreet van 3 februari 1811, Courier van Amsterdam, 9 februari 1811, 1. 70 Daarbij werd dus afgeweken van het decreet van de keizer van 18 oktober 1810 waarin de helft van de conscrits werd toegewezen aan de marine. Dit gebeurde eveneens bij de volgende lichtingen voor het actieve leger. 71 Keizerlijk decreet van 3 februari 1811, Courier van Amsterdam, 8 februari 1811, 2. 72 In het departement Zuyderzee verzorgde de nog steeds bestaande drukkerij van Joh. Enschede uit Haarlem het drukwerk van de aanplakbiljetten. 73 De 3000 conscrits waren als volgt verdeeld: Zuyderzee 900, Monden van de Maas 720, Opper IJssel 321, Monden van den IJssel 252, Vriesland 291, Wester-Eems 288 en Ooster-Eems 228. Bron: Verdeeling van 3000 conscrits der klasse 1808 op te roepen in Holland, Courier van Amsterdam, 8 februari 1811, 1. 74 Keizerlijk decreet van 3 februari 1811, Courier van Amsterdam, 8 februari 1811, 1.
- 23 -
klasse van 1808 een grote verslagenheid had veroorzaakt.75 De keizer vond echter, dat de Hollanders er met dit contingent genadig van afkwamen. Hij rekende zijn minister van oorlog Clarke voor, dat hij in 1811 120.000 nieuwe soldaten voor zijn legers nodig had, dat wil zeggen 3000 man per miljoen inwoners. Eigenlijk zouden de Hollandse Departementen met hun twee miljoen inwoners dus 6000 man moeten leveren. Hij nam echter genoegen met 3000 conscrits.76 Aanvankelijk bleef het in Holland bij gemopper, maar naarmate de datum van het vertrek van de rekruten naderde nam de verbittering toe. In de loop van februari verschenen in de Amsterdamse straten placards, waarin tegen de conscriptie werd gefulmineerd. Tot verontwaardiging van Devilliers Duterrage, de directeur-generaal van politie, moesten die door zijn agenten worden afgescheurd, ‘terwijl de 800 schelmen van nachtwachten, die de stad Amsterdam jaarlijks 200.000 gulden kosten, beweren er niet één te hebben gezien’.77 In Utrecht, de tweede stad van het departement, deed zich een incident voor, toen een Franse patrouille een deserteur arresteerde. Vanuit het volk dat zich verzamelde, werd met stenen gegooid, waarop de korporaal van het detachement het bevel gaf de geweren met scherp te laden. Tot schieten kwam het niet, maar de patrouille moest zich met gevelde bajonet een weg banen door de menigte. Gelukkig voor de schuldigen liep het met een scherpe vermaning af.78 Lebrun, die niet graag slecht nieuws meldde, kon er echter niet omheen zijn keizer te berichten dat de onrust toenam.79 De lotingen vonden van 15 tot 23 maart plaats in Amsterdam, Utrecht en Amersfoort. Door de uitgestrektheid van het arrondissement Hoorn lukt het niet de lotingen daar op tijd te houden. De trekking ging daar dan ook voorlopig niet door. De rekruten moesten vaak lange afstanden afleggen om in de hoofdplaats van hun arrondissement te komen. Jongemannen uit Wijk bij Duurstede waren zo gedwongen op reis te gaan naar Amersfoort en de Zaankanters moesten op pad naar Hoorn. Ze moesten ter plekke maar zorgen dat ze onderdak vonden, want de zittingen begonnen al om 7.00 of 8.00 uur ‘s ochtends. In het arrondissement Amsterdam beet het eerste kanton van de hoofdstad het spits af, het achttiende kanton, waarin Aalsmeer en Kudelstaart lagen, was het laatst aan de
75
Correspondance du prince Lebrun, no. 1161, 20 februari 1811; ibidem no. 1180, 13 maart 1811, geciteerd in: Naber, Overheersching en vrijwording, 78. 76 De keizer aan Clarke, 7 november 1810 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (128) 94. 77 Devilliers aan Réal, 23 februari 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (736) 532-533. 78 C.F. Gijsberti Hodenpijl, ‘De Fransche overheersing. Onlusten bij de conscriptie’, http://www.elseviermaandschrift.nl/EGM/1913/07/19130701/EGM-19130701-0282/story.pdf., 134-143, aldaar 136. 79 Lebrun aan den keizer, 13 maart 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (196) 126.
- 24 -
beurt.80 Op 15 maart 1811 om acht uur ’s ochtends meldde de eerste groep Amsterdamse lotelingen zich in de Amstelkerk. De Amsterdamse maire Willem Joseph van Brienen de Groote Lindt, liet in aanwezigheid van de onderprefect van het arrondissement de namen van de jongemannen oplezen. Die traden vervolgens na het afroepen van hun naam naar voren om hun lot te trekken. Hoe lager het nummer des te groter de kans dat de loteling daadwerkelijk in dienst moest. Op de gravure die Elizabeth Schmetterling van een dergelijke loting heeft gemaakt zien we een schuchtere Amsterdamse jongeling keurig gekleed in een lange jas zijn hand in de pot met loten steken. Achter de tafel zit een zestal oudere heren met strakke gezichten. Vijf zijn gekleed in indrukwekkende uniformen met epauletten, de zesde, een klerk in burgertenue, noteert met een ganzenveer het getrokken nummer. Hun steken hebben de autoriteiten achter zich op de balustrade gelegd. Gendarmes met hun musketten met lange bajonetten zorgen voor de bewaking. Achter de tafel is op een bord nog te zien welke psalmen er zondag worden gezongen. In Histoire d’un conscrit de 1813 beschrijft de Duitse conscrit Erckmann-Chatrian het moment waarop hij zijn lot trekt: Je n’avais plus une goutte de sang dans les veines, lorsque enfin on appela mon nom. Je m’avançais sans voir ni entendre, je mis la main dans la caisse et je tirai un numéro. M. le sous-préfet cria: ‘Numéro 17!’ Alors je m’en allai sans rien dire.81 Nog diezelfde avond kon Lebrun Napoleon berichten, dat de loting in alle orde en rust was verlopen. Er waren veel mensen op de been maar vooral nieuwsgierigen.82 Molitor, de bevelhebber van de Franse troepen in Holland, had echter een andere indruk. Hij berichtte Clarke dat er regelmatig opstootjes plaats vonden in Amsterdam, ‘qui enhardissent la canaille’. Napoleon was er niet gerust op en liet Lebrun daarom weten, dat hij verwachtte dat hij harde maatregelen zou nemen.83 De gouverneur bleef er echter bij, dat er zich weliswaar elke dag een immense menigte verzamelde rondom de plaats van loting maar dat er geen sprake was van ongeregeldheden.84 De volgende stap in de conscriptieprocedure was het verschijnen van de conscrit voor de Raad van Rekrutering, die van 25 maart tot 3 april achtereenvolgens zitting hield in Amsterdam, Utrecht en Amersfoort, steeds op dezelfde locatie als waar de loting had plaats 80
Militaire conscriptie, klasse van 1808, besluiten van De Celles van 9 en 13 maart 1811, Courier van Amsterdam 12 maart 1811, 1 resp. 16 maart 1811,2. 81 Erckmann-Chatrian, Histoire d’un conscrit de 1813 (Parijs z.j.) 71. 82 Lebrun aan den keizer, 15 maart 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (197) 127. 83 De keizer aan Lebrun, 18 maart 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (199) 127. 84 Lebrun aan den keizer, 22 maart 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI, (202) 128.
- 25 -
gevonden.85 Vanaf 8.00 uur werden de rekruten daar verwacht. Elke twee uur was er een nieuw kanton aan de beurt. Evenals de lotingen verliepen de zittingen van de raad zonder ordeverstoringen. Pas bij de afmars van het eerste detachement dienstplichtigen deed zich een incident voor. In Amsterdam moesten de conscrits zich op 11 april ’s ochtends om 5 uur verzamelen bij de Muiderpoort om vervolgens door de stad naar de Haarlemmerpoort te marcheren. Vandaar zouden ze naar Haarlem vertrekken. Bij het passeren van de Jodenbreestraat ging het echter mis. Het escorte dat de conscrits begeleidde belette een meisje op ruwe wijze afscheid te nemen van haar broer. De omstanders mengden zich in het conflict wat leidde tot een confrontatie met de escorterende gendarmes. De onrust sloeg over op andere delen van de stad waar het tot geweld en massale demonstraties kwam. Pas diep in de nacht slaagden de autoriteiten erin de rust in de stad weer enigszins te herstellen.86 Veel rekruten maakten van de ontstane consternatie gebruik om naar huis te vluchten maar keerden de dag daarop al weer naar hun dienst terug. De geweldadigheden hadden tot gevolg dat enkele soldaten die zich hadden verzet naar het koloniaal werfdepot werden gestuurd en andere rekruten hun plaats moesten innemen. Na interventie van Napoleon, die erop stond dat er hard werd opgetreden, veroordeelde de krijgsraad drie personen ter dood en kreeg een tiental anderen tuchthuis en gevangenisstraf opgelegd.87 De ter dood veroordeelden werden nog op dezelfde dag als het vonnis geëxecuteerd.88 Napoleon was tevreden: ‘Il n’y a pas d’autre manière d’en imposer à la canaille.’ 89 Drie dagen later vertrokken de conscrits alsnog met ‘calme et gaîté’ naar Haarlem. De Celles had ervoor gezorgd dat het muziekcorps van de Amsterdamse Nationale Garde het vertrek muzikaal luister bijzette. Hij rapporteerde Lebrun trots, dat de jongemannen hadden gedanst onder het roepen van Vive l’Emperieur en liet dat ook nog eens op de voorpagina van de Courier van Amsterdam publiceren.90
4. De maritieme inscriptie Een week na de oproep van de jaarklasse 1808 verordonneerde Napoleon bij decreet van 10 februari 1811 dat ook de maritieme inscriptie moest worden georganiseerd. Deze maritieme inscriptie week af van de conscriptie, die eveneens de mogelijkheid kende rekruten voor de 85
Militaire conscriptie, klasse van 1808, besluit van De Celles van 18 maart 1811, Courier van Amsterdam, 21 maart 1811, 2. 86 Joor, De Adelaar en het lam, 347. 87 Naber, Overheersching en vrijwording, 79. 88 Dat gebeurde op het Funen aan de oostkant van de stad waar nu het Funenpark is gelegen. 89 Gijsberti Hodenpijl, ‘De Fransche overheersing’, 142. 90 De Celles aan Lebrun, 14 april 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (1165), 894; Binnenlandse berigten, Courier van Amsterdam, 15 april 1811,1.
- 26 -
zeedienst te bestemmen. De maritieme inscriptie gold alleen voor de maritieme arrondissementen waartoe echter alle zeven Hollandse departementen behoorden. Daar moesten alle personen van 24 tot 50 jaar die het beroep van zeeman of visser uitoefenden worden ingeschreven. Zij stonden ter beschikking van de marine die er naar gelang van de omstandigheden een gedeelte van kon oproepen. Eigenaren van schepen boven een bepaalde maat, kapiteins van de grote vaart en ‘behouden lootsen’ waren uitgezonderd.91 In tegenstelling tot de conscriptie werd er geen vrijstelling aan gehuwden verleend. Dat leidde begrijpelijkerwijs tot grote ongerustheid bij moeders met kinderen. De diensttijd van de inscrits duurde uiterlijk vier jaar, tenzij er zich oorlogsomstandigheden voordeden die een verlenging van de diensttijd nodig maakten.92 Er moesten 3000 maritieme inscrits voor de dienst op de voormalige Hollandse vloot worden gevorderd. Het decreet van 10 februari bepaalde, dat voorlopig 1500 van hen werden opgeroepen. Zij vertrokken vanaf 25 april naar de oorlogsschepen. Om druk op de inscriptie te zetten legden de Franse autoriteiten beslag op alle vaartuigen in de Hollandse havens. Dat werd pas opgeheven, nadat het contingent op de vloot was ingedeeld.93 De andere helft van de inscrits werd voorlopig in reserve gehouden. Zij waren echter niet vrijgesteld van de conscriptie. De twintigjarigen onder hen moesten gewoon meeloten, tenzij ze zich als gevolg van de maritieme inscriptie aan boord van een schip bevonden.94 Maar het uitstel voor de reservisten duurde niet lang, want het jaar daarop werden de 1500 tezamen met tweehonderd nieuwe zeelieden bij keizerlijk decreet van 8 februari 1812 alsnog opgeroepen. Zij moesten zich op de verschillende oorlogsschepen aanmelden ter versterking van de Texelse vloot. Aangezien de registratie voor het grootste gedeelte al had plaatsgevonden, kon deze lichting vrij snel worden afgehandeld. Eind maart gingen de eerste zeelieden op mars. Al verliep het vertrek in verschillende plaatsen zoals in Den Haag niet zonder protest.95
5. De lichtingen van de jaarklassen 1809 tot en met 1811 Na de lichting van de drieëntwintigjarigen in het voorjaar van 1811 was het in de zomer de beurt van de jaarklasse 1809. Het keizerlijk decreet van 11 augustus 1811 regelde hun oproeping. Wederom ontvingen de maires een gedetailleerde handleiding hoe zij de 91
Binnenlandsche berigten, De Celles, 8 juni 1811, Courier van Amsterdam, 12 juni 1811, 2. Colenbrander, Inlijving en opstand, 23-24. 93 Naber, Overheersching en vrijwording, 77. 94 ‘Note dictée en conseil des ministres’, 18 december 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (305), 222. 95 Joor, De Adelaar en het lam, 329. 92
- 27 -
conscriptielijsten moesten opstellen. Deze keer waren de instructies behalve in het Nederlands ook in het Frans gesteld.96 Ook nu moesten de Hollandse Departementen 3000 man en de Zeeuwen en Brabanders 600 man leveren. Evenals bij de jaarklasse 1808 was tweederde van de conscrits bestemd voor het leger en een derde voor de marine. De toewijzing aan het departement Zuyderzee was weer gelijk aan die van de vorige lichting: 600 man voor het leger en 300 voor de vloot. De stad en het overige deel van het arrondissement Amsterdam, alsmede de arrondissementen Hoorn, Utrecht en Amersfoort leverden elk hun aandeel in het contingent. Daarbij werd rekening gehouden met het aantal kustkanonniers dat Hoorn en in mindere mate Amsterdam hadden geleverd. De prefectuur rekende uit, dat voor elke 562 zielen één conscrit onder de wapenen moest. De lotingen en de zittingen van de Raad van Rekrutering vonden plaats in september en oktober. Behalve in Amsterdam, Utrecht en Amersfoort gebeurde dat nu ook tegelijk in Hoorn. Nadat de rekruten waren aangewezen, vertrokken ze in de tweede helft van oktober naar hun legeronderdeel.97 Al deze lichtingen en de andere maatregelen van het Franse bestuur leidden tot een overbelasting van de gemeentelijke administraties. Die moesten daardoor met nieuwe ambtenaren worden uitgebreid onder wie een aantal uit Frankrijk. In Amsterdam werden op het stadhuis drie nieuwe afdelingen gevormd waarvan de derde, Militaire Zaken, alle militaire aangelegenheden behandelde.98 De ambtenaren van dat onderdeel van de secretarie konden direct aan het werk. Want bij decreet van 20 december 1811 riep Napoleon in zijn keizerrijk 120.000 man op van de jaarklasse 1812.99 Voor de Hollandse Departementen, de Zeeuwen en de Brabanders, die twee jaar achterliepen met de jaarklassen, betekende dat de oproeping van de jaarklasse van 1810. De aantallen conscrits waren weer gelijk aan die van de vorige lichting: 3000 man uit de Hollandse en 600 uit de Zeeuwse en Brabantse departementen. Aanvankelijk werd voor Zuyderzee uitgegaan van 1072 rekruten. Maar terwijl de lichting in volle gang was, bleek dat Parijs een foutje had gemaakt. Het aantal conscrits werd als gevolg daarvan met 172 teruggebracht naar de gebruikelijke 900.100 De jongemannen uit de jaarklasse moesten zich voor 20 januari melden bij de maire van hun gemeente. Gezien de korte tijd waarin de rekrutering moest 96
Circulaire van de prefect van het departement Zuiderzee aan de maires, 26 augustus 1811, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nr. 632. 97 Keizerlijk decreet van 11 augustus 1811, Courier van Amsterdam, 29 augustus 1811,1. 98 Stadsarchief Amsterdam (GAA), 5182: Archief van de secretarie-afdeling Militaire Zaken en voorgangers (Militaire Zaken), Inleiding op het archief. 99 Keizerlijk decreet van 20 december 1811, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 26 december 1811, 5-6. 100 Brief van de directeur-generaal der conscriptie van 26 februari 1812, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 3 april 1812, 1. Zie ook: De Celles, ‘Aperçu’, in Colenbrander, Gedenkstukken VI, (1579) 1220.
- 28 -
plaatsvinden, reisde de Raad van Rekrutering niet meer langs de hoofdplaatsen van de (inmiddels zes) arrondissementen maar bleef in de Amstelkerk in Amsterdam. De raad schroomde niet voor de beoordeling van de rekruten uit het arrondissement Amersfoort op een zondag bij elkaar te komen.101 De revue van het vertrek vond plaats vanaf 23 februari 1812, daags na de laatste zitting van de Raad van Rekrutering.102 Op 20 maart 1812 berichtte d’Alphonse Lebrun dat het merendeel van de rekruten zijn bestemming had bereikt of op weg was daar naartoe. De lichting was zonder troebelen of ordeverstoring verlopen.103 De conscrits van de jaarklassen 1808, 1809 en 1810 die waren toegewezen aan het leger vertrokken als onderdeel van Napoleons Grande Armée naar het oosten om deel te nemen aan de veldtocht naar Rusland. Al spoedig had de strijdmacht te kampen met uitvallers als gevolg van deserteurs, zieken en doden. Op 1 september 1812 besloot de senaat daarom op instigatie van de keizer tot een vervroegde lichting in het keizerrijk van nogmaals 120.000 conscrits van de jaarklasse 1813.104 In de Hollandse Departementen, die twee jaar achterliepen met de jaarklassen, was nu het jaar 1811 aan de beurt. Het contingent bedroeg 3778 rekruten, waarvan er 3071 voor de actieve dienst waren bestemd en 707 voor de Eerste Ban van de Nationale Garde.105 Het departement Zuyderzee moest daarvan 1072 man leveren: 169 voor het actieve leger, 377 voor de marine en 526 voor de Nationale Garde.106 De lichting werd door De Celles in het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee van 6 september 1812 bekend gemaakt samen met het bericht dat de Grande Armée op 18 augustus Smolensk had ingenomen en de Russen achtervolgde.107 Bij de verdeling van de conscrits over de arrondissementen werd behalve met de kustkanonniers ook rekening gehouden met de 400 vrijwilligers van de jaarklasse 1810 uit het departement, die in het Franse leger dienden.108 Op 10 oktober vond de loting plaats en vanaf zondag 25 oktober keurde de Raad van Rekrutering gedurende een week dagelijks de conscrits die door de loting voor dienst
101
Conscriptie van 1810, besluit van De Celles van 21 januari 1812, Dagblad van de Zuiderzee, 23 januari 1812, 1-2. 102 Binnenlandsche berigten, 7 februari 1812, in: Dagblad van de Zuiderzee, 8 februari 1812, 1. 103 d’Alphonse aan Lebrun, 20 maart 1812 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1246), 951. 104 Bekrachtigd door het keizerlijk decreet van 22 september 1812 in het Kremlin. 105 Naber, Overheersching en vrijwording, 150; Joor, De Adelaar en het lam, 333. Colenbrander noemt een aantal van 3000 (Colenbrander, Inlijving en opstand, 103). 106 De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1221. 107 Conscriptie van 1811, besluit van De Celles van 5 september 1812, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 6 september 1812, 1. 108 Conscriptie van 1811, besluit van De Celles van 16 oktober 1812, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 17 oktober 1812, 1-2.
- 29 -
bestemd waren en behandelde hun verzoeken om vrijstelling of plaatsvervanging. De week daarop deed de raad uitspraak.109 Ook deze keer bleef de Raad van Rekrutering in Amsterdam. De autoriteiten hadden echter afscheid genomen van de Amstelkerk. De lotelingen uit het departement moesten nu verschijnen in de regentenzaal van het Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuys aan de Binnen-Amstel.110 Dat zou ook bij de daarop volgende lichtingen de locatie van de raad blijven. Op 10 november, drie dagen na de laatste zitting, vertrokken de eerste soldaten al naar het depot van hun regiment. De Celles kon Lebrun op 13 november berichten, dat de lichting zonder problemen was verlopen, ‘met dezelfde onderwerping en ijver en onder alle klassen van de bevolking dezelfde rust als tijdens de vorige lichting’.111
6. Garde Soldée De conscriptie van de jaarklasse 1809 viel samen met het bezoek dat Napoleon in oktober 1811 aan de Hollandse Departementen bracht. Op de negende van die maand hield de keizer zijn plechtige intocht in Amsterdam daarbij luide toegejuicht door de inwoners van de stad. Tijdens zijn twee weken durende verblijf in de Amstelstad tekende hij een aantal decreten, die in veel gevallen waren bedoeld om het Franse bestuur te versterken. Daartoe behoorde behalve de invoering van de Franse belastingwetgeving ook de oprichting van een bezoldigde garde (Garde Soldée) in Amsterdam. Het keizerlijke decreet, getekend op 22 oktober 1811 in het Paleis te Amsterdam, bepaalde dat er per 1 januari 1812 een Garde Soldée werd opgericht om dienst te doen in ‘la bonne ville Amsterdam’.112 De bedoeling van de keizer was de handhaving van de openbare orde beter te reguleren door deze te laten plaatsvinden door gedisciplineerde troepen, gecommandeerd door ervaren officieren. Die troepen zouden indien nodig, ook ingezet moeten kunnen worden voor de verdediging van het land.113 De Amsterdamse nachtwacht (garde de nuit) werd opgeheven. Ook Rotterdam kreeg zijn bezoldigde garde. Terug in Parijs, op 16 november 1812, ondertekende de keizer het decreet waarin hij opdracht gaf tot de oprichting van de garde in de Maasstad die 183 man telde.
109
Conscriptie van 1811, besluiten van De Celles van 30 september 1812 en 19 oktober 1812, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 1 oktober 1812, 1 resp. 23 oktober 1812, 1-3. 110 In dit complex is sinds 2009 het museum Amsterdam Hermitage gevestigd. 111 De Celles aan Lebrun, 13 november 1812 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1269), 970. 112 Keizerlijk decreet van 22 oktober 1811, Courier van Amsterdam, 15 oktober 1811, 2-3. 113 ‘Note dictée par sa Majesté, 19 oktober 1811, sur les mesures qui restent à prendre relativement à la Hollande’, in: Colenbrander, Gedenkstukken, VI (289), 207.
- 30 -
De Amsterdamse garde was samengesteld uit twee bataljons en één eskadron gardes à cheval, in totaal 1253 man. De officieren waren oud-militairen, geboren in Amsterdam of het departement Zuyderzee.114 De garde stond onder bevel van de plaatselijke militaire commandant en niet – zoals de op te heffen nachtwacht – onder die van de maire. Daarmee versterkte Napoleon het militaire bestuur van de stad ten koste van het civiele. Dat was niet de enige tegenslag voor de Amsterdammers. Al spoedig bleek namelijk, dat de kosten van de garde het beschikbare bedrag op de stedelijke begroting verre overschreden, zodat de stad aan de prefect om een voorschot moest vragen.115 De Amsterdammers en andere inwoners van het departement liepen niet warm om dienst te nemen in de nieuwe garde. Lebrun klaagde op 1 december 1811 bij Napoleon, dat hij nog nauwelijks genoeg mensen bij elkaar had om een bataljon te vullen. En afgezien van één oude onderluitenant had zich nog geen enkele cavalerist gemeld. Zijn verklaring daarvoor was, dat de Hollanders bang waren, dat de deelname aan de garde het voorportaal voor een verplichte dienst in het leger betekende.116 Ondanks de aansporingen van de keizer en zijn ontkenning dat de gardisten verplicht zouden worden dienst te nemen in het leger, bleef het animo voor de garde beperkt. Dat gold ook voor de officieren. ‘De Zwitsers en Duitsers die in het verleden dienst hadden gedaan in het officierencorps van het Nederlandse leger, zaten nu thuis te genieten van het mooie pensioen, dat zij dankzij hun vroegere bevelhebber ontvingen. Dat was lucratiever dan dienst nemen in de garde,’ liet Lebrun met nauwverholen kritiek aan zijn keizer weten.117 Toen de garde er eind januari 1812 nog steeds niet was, riep Napoleon de hulp in van zijn vertrouweling Dirk van Hogendorp. De Hollandse generaal kreeg de opdracht ervoor te zorgen dat de garde de volgende maand gereed zou zijn, zodat hij in april dienst kon doen. Hij drong er bij Van Hogendorp op aan er vooral voor te zorgen dat de officieren anti-Engels waren en lieden waar hij van op aan kon.118 Bovendien nam hij het besluit de manschappen voor de garde te rekruteren door een ‘supplementaire oproeping’ van 476 man uit de jaarklasse 1808 en 600 uit de jaarklasse 1809. Daarvoor kwamen de jongemannen in aanmerking die behoorden tot het depot van die jaarklassen en die op grond van het nummer van hun lot, aan de beurt waren. De lichting betekende dat alsnog een groot deel van beide depots in dienst werd
114
Keizerlijk decreet van 22 oktober 1811, Courier van Amsterdam, 15 oktober 1811, 2-3. Maire d’Amsterdam aan de prefect, 21 februari 1812, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 605. 116 Lebrun aan den keizer, 1 december 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (304), 221. 117 Lebrun aan den keizer, 24 januari 1812 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (310), 224. 118 De keizer aan Dirk van Hogendorp, 28 januari 1812 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (311), 224. 115
- 31 -
geroepen. De conscrits kwamen merendeels uit het huidige Noord-Hollandse gebied, slechts een kwart was afkomstig uit de arrondissementen Utrecht en Amersfoort.119 Op 18 april 1812 had Van Hogendorp de Garde Soldée zodanig op orde, dat deze de taken van de nachtwacht kon overnemen. Volgens de Hollandse generaal was het eskadron zelfs van een ‘extrême beauté’.120 Vanaf dat moment maakten de leden van de garde elke nacht hun rondes door de slapende stad, daarbij geassisteerd door de agenten van de Amsterdamse politie.121 De soldij van de gardisten was gelijk aan die van de soldaten in het actieve leger.122 Aanvankelijk was Lebrun tevreden over de garde. Hij meldde de keizer dat de soldaten erg goede zin hadden. Alleen de nieuwe uniformen waren nog niet allemaal geleverd.123 Maar toen het het jaar daarop, na de berichten over de desastreuze Russische campagne, onrustig werd in het land, begon hij te twijfelen aan de loyaliteit van de gardisten. De gouverneur constateerde dat de officieren zich mengden met de bevolking. ‘Ze zouden eigenlijk door Fransen moeten worden vervangen.’124 Ook De Celles vond dat er ‘Franse bajonetten’ nodig waren.125 ‘De commandant van de garde, kolonel Straatman, was toegewijd aan Frankrijk, maar de manschappen hadden de Franse esprit militaire niet overgenomen. Hij verwachtte niet dat zij de wapenen tegen hun eigen landgenoten zouden hanteren.’126 Het wantrouwen jegens de garde werd er niet minder op, toen in februari 1813 het complot van Augustijn Maas werd ontdekt. Deze oud-militair was van plan met behulp van onder meer een groep mannen van de Garde Soldée een opstand in Amsterdam te ontketenen die moest leiden tot de val van Lebrun.127 Aan de sfeer binnen de garde droeg evenmin bij, dat Napoleon vanaf begin 1813 groepen gardisten overplaatste naar het actieve leger. Hun plaatsen moesten vervolgens door nieuwe rekruten uit de reserve worden ingenomen.128
7. Departementale Garde
119
Keizerlijk besluit van 23 januari 1812, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 10 februari 1812, 1-4. Dirk van Hogendorp, Mémoires du Général Dirk van Hogendorp. Publiés par son petit-fils D.C.A. van Hogendorp (Den Haag 1887) 298. 121 Pro Memoria; beknopt overzicht van het ontstaan en de liquidatie der Garde soldée, in: GAA, 363: Archief van de Garde Soldée (Garde Soldée), inv. nr. 2a. 122 Composition de la Garde Soldée d’Amsterdam avec un aperçu des dépenses qui coûtera annuellement l’entretien de ce corps, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 601. 123 Lebrun aan den keizer, 8 juni 1812 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (328), 230. 124 Lebrun aan den keizer, 1 februari 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (352), 239. 125 De Celles aan Montalivet, 9 oktober 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (659), 469. 126 De Celles aan Réal, 18 februari 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (835), 607-608. 127 Joor, De Adelaar en het lam, 495. 128 Ibidem, 639. 120
- 32 -
Van Hogendorp had zijn taak om de Garde Soldée op orde te brengen nog niet voltooid of Napoleon gaf hem opdracht terstond zijn krachten te wijden aan de vorming van de Departementale Garde. Samen met de Gardes Soldées in Amsterdam en Rotterdam zou deze garde het Hollandse thuisleger moeten vormen bestaande uit 3000 man.129 Al in zijn decreet van 18 oktober 1810, waarin hij het bestuur over de Hollandse Departementen regelde, had Napoleon de vorming aangekondigd van de Departementale Garde. Deze garde, ook wel Compagnie de Réserve Départementale of Prefectwacht genoemd, stond ter beschikking van de prefect en was bedoeld om de orde te handhaven. Het was de bedoeling dat de garde zou worden samengesteld uit rekruten die nog niet waren opgeroepen voor de actieve dienst en die dus in het depot (of de reserve) waren geplaatst.130 De Hollanders liepen echter niet warm voor een loopbaan in de garde. Ondanks oproepen waarbij de garde als een alternatief voor het actieve leger werd gepresenteerd bleef de belangstelling ook in het departement Zuyderzee beperkt.131 Toen Napoleon de Hollandse prefecten begin 1812 aan zijn decreet herinnerde, deden sommige van hen alsof zij van niets wisten. De minister van oorlog Clarke kreeg dan ook de opdracht de desbetreffende decreten aan Van Hogendorp te geven, zodat deze ze onder de aandacht van de prefecten kon brengen.132 Van Hogendorp kweet zich in zijn eigen woorden ‘sans difficulté’ van zijn taak.133 Op 11 juni 1812 kon Lebrun de keizer dan ook berichten, dat het goed ging met de Departementale Garde.134 Het departement Zuyderzee beschikte in oktober 1812 over een garde van 160 man, die later werd uitgebreid tot 210 gardisten onder wie 5 officieren.135 Hoewel de naam van hun eenheid anders deed vermoeden, hadden de mannen van de Departementale Garde niet de zekerheid dat zij slechts binnen de grenzen van hun departement zouden worden ingezet. Per decreet van 20 januari 1812 werden namelijk (ondanks de problemen met de werving) 20 man van de garde van het departement Zuyderzee opgeroepen om de Garde Municipale van Parijs te versterken.136 En in maart 1813 vertrokken nog eens 112 gardisten naar het actieve leger, drie dagen nadat zij daartoe het bevel hadden gekregen.137 Zij waren niet de enige soldaten van het thuisleger die, zoals
129
De keizer aan Clarke, 16 maart 1812 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (322), 229. Joor, De Adelaar en het lam, 636. 131 Berigt aan de conscrits van 1810, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 15 februari 1812, 2. 132 De keizer aan Clarke, 16 maart 1812 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (322), 228. 133 Van Hogendorp, Mémoires van Dirk van Hogendorp, 299. 134 Lebrun aan den keizer, 11 juni 1812 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (329), 231. 135 Composition de la compagnie de réserve au 21 octobre 1811, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 588. 136 De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1221. 137 De Celles aan Savary, 1 april 1813, in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (858), 626. 130
- 33 -
uit het vervolg zal blijken, de kans liepen hun militaire loopbaan buiten de landsgrenzen te moeten uitoefenen.
8. Nationale Garde De Franse gezagsdragers beseften dat hun land door het vertrek van de Grande Armée in 1812 naar Rusland onverdedigd achterbleef en daardoor gevaar liep bij een eventuele invasie over zee. De Engels-Russische landing in 1799 in Noord-Holland en de Engelse poging in 1809 om via Walcheren naar het zuiden door te stoten toonden aan, dat dit risico niet denkbeeldig was. Met het oog daarop versterkte Napoleon de binnenlandse troepen door het in het leven te roepen van de Nationale Garde. De taak van deze garde, die per sénatus-consulte van 13 maart 1812 (bekrachtigd bij keizerlijk decreet van 14 maart 1812) in het hele keizerrijk werd opgericht, bestond uit het bewaren van de binnenlandse rust, de bescherming van de grenzen en de bewaking van strategisch belangrijke objecten. De Nationale Garde bestond uit drie onderdelen: de Eerste Ban, samengesteld uit de leeftijdscategorie 20 tot 26 jaar, de Tweede Ban met mannen tussen de 26 en 40 jaar, en ten slotte de Achter Ban waartoe de mannen van 40 tot 60 jaar behoorden. In eerste instantie zou alleen de Eerste Ban militair actief zijn. De Tweede en de Achter Ban hoefden alleen in gevallen van nood actief te worden. Verdeeld over het keizerrijk werden 100 korpsen opgericht, die met de naam cohorten werden aangeduid.138 In de Hollandse Departementen werden drie van deze cohorten gevormd: het 3e en het 88e met als standplaats Amsterdam en het 87e cohort, dat in Groningen werd gelegerd.139 De dienstplichtigen uit Zuyderzee dienden in het 3e cohort, de mannen uit Monden van de Maas en Opper IJssel in het 88e. De overige departementen leverden de manschappen voor het Groningse cohort. In totaal ging het om 2764 conscrits, waarvan 1028 uit het departement Zuyderzee.140 De samenstelling daarvan stelde De Celles echter voor problemen. De keizer had namelijk gedecreteerd, dat de lichting zou plaatsvinden uit de jaarklassen 1807 tot en met 1812. Maar in de Hollandse Departementen waren alleen de jaarklassen 1808, 1809 en 1810 beschikbaar. Bovendien waren beide eerste vrijwel 138
Keizerlijk decreet van 14 maart 1812, Dagblad van de Zuiderzee, 21 maart 1812, 1-4. Joor gaat er abusievelijk van uit, dat uitsluitend het 87e en 88e cohort werden gevormd: Joor, De Adelaar en het lam, 331. Zie voor het 3e cohort onder meer De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1221; F.J.G. ten Raa, De uniformen van de Nederlandsche zee- en landmacht, hier te lande en in de koloniën / naar aquarellen of teekeningen van J. Hoynck van Papendrecht, W.C. Staring en J.P. de Veer ; met tekst van F.J.G. ten Raa (Den Haag 1900) 111. 140 Colenbrander, Inlijving en opstand, 103; De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1221. 139
- 34 -
uitgeput, omdat daaruit behalve de rekruten voor het actieve leger ook die voor de Amsterdamse Garde Soldée waren gehaald. De prefect kreeg daarom toestemming voorlopig zijn contingent te halveren en dit later aan te vullen met mannen uit de jaarklassen 1811 en 1812. De rekrutering vond plaats in april 1812 en nog diezelfde maand reisden de eerste dienstplichtigen af naar Amsterdam of Groningen.141 In tegenstelling tot de jongemannen die in Napoleons Grande Armée de dramatische tocht naar Moskou meemaakten, draaiden de leden van de Nationale Garde een relatief lichte dienst. Daaraan kwam echter een abrupt einde toen de keizer, nadat hij zijn leger tijdens de Russische veldtocht grotendeels was kwijtgeraakt, zich in januari 1813 genoodzaakt zag met spoed een nieuwe armee op de been te brengen. Van de 350.000 dienstplichtigen die hij daarvoor in het keizerrijk opriep, moesten er 100.000 worden geleverd door het overhevelen van manschappen van de Eerste Ban van de Nationale Garde naar het actieve leger. Dat was in flagrante strijd met de afspraak, dat de Nationale Garde uitsluitend in het eigen land zou worden ingezet.142 Daar werd echter een mouw aan gepast door enkele cohorten ertoe over te halen Napoleon te verzoeken hen bij wijze van gunst bij het actieve leger in te delen. Ook de officieren, onderofficieren en soldaten van het 3e cohort, waarin de mannen uit het departement Zuyderzee dienden, deden daaraan mee. Zij tekenden de petitie waarin zij de keizer bezworen dat ‘Van alle kanten zich […] de bloem der jeugd [bevlijtigt] om zich bij Uwe overwinnende adelaars te voegen, om in de vermoeienissen en den roem van het Grote Leger te delen.’143 De senaat voldeed maar al te graag aan hun verzoek en bekrachtigde dit voor de gehele Eerste Ban. De manschappen van beide Hollandse cohorten vertrokken daardoor in februari 1813 naar hun nieuwgevormde regimenten om deel te nemen aan Napoleons Saksische veldtocht.144 In het departement Zuyderzee was het na de ongeregeldheden in Amsterdam in april 1811 relatief rustig gebleven. Aan die kalmte kwam een eind als gevolg van de ingrijpende reorganisatie van de Nationale Garde, die Napoleon per decreet van 5 april 1813 bekend maakte. Nu de mannen van de Eerste Ban in het actieve leger waren ingelijfd, was er behoefte aan een nieuw thuisleger. De reorganisatie hield in, dat elk departement in de zeearrondissementen (waartoe de Hollandse Departementen behoorden) een legioen van de 141
De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1221. Artikel 7 van het sénatus-consulte van 13 maart 1812, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 21 maart 1812, 2. 143 Kopij des briefs, door de officieren, onderofficieren en soldaten der 3e , 76ste, 77ste en 88ste cohorte der nationale garde van de eerste ban aan Z.M. den keizer geschreven; en bekend gemaakt aan Z.E. den minister van oorlog, den 26e december 1812, door den generaal Molitor, de 17e militaire divisie kommanderende, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 9 januari 1813, 5-6. 144 Naber, Overheersching en vrijwording, 150-152. 142
- 35 -
Nationale Garde kreeg bestaande uit een vastgesteld aantal cohorten van elk 600 manschappen. Het Hollandse thuisleger telde 15.000 man verdeeld over 25 cohorten. Het legioen van het departement Zuyderzee bestond uit acht cohorten met in totaal 4800 man.145 Naast dit gedeelte van de Nationale Garde, dat een in hoofdzaak slapend bestaan leidde, kwam er nog een paraat onderdeel, het Regiment, dat was belast met de kustbewaking. Dit onderdeel, dat in Holland het Regiment van Texel werd genoemd, bestond uit 1200 man, waarvan 384 uit het departement Zuyderzee.146 De nieuwe Nationale Garde werd niet alleen samengesteld uit de mannen die tot de Eerste Ban behoorden, maar nu ook uit die van de Tweede Ban. Ook moesten in sommige departementen de leden van de Achter Ban worden ingeschreven. Tot deze groepen behoorden begrijpelijkerwijs veel huisvaders en kostwinnaars. Dat was dan ook de reden dat deze maatregel van alle lichtingen in de periode van de Inlijving het meeste verzet opleverde. In januari waren de leden van de Nationale Garde in strijd met de opzet van de garde voor de actieve dienst opgeroepen. Dat maakte dat de Hollanders weinig geloof hechtten aan de uitdrukkelijke toezegging van de keizer dat bij voorkeur de mannen die het minste noodzakelijk waren in hun gezinnen zouden worden gerekruteerd.147 In de week van 17 tot 23 april 1813 kwam het op verschillende plaatsen in de departementen Zuyderzee en Monden van de Maas tot oproer. De aanleiding vormde steeds de registratie van de mannen in de leeftijd van 26 tot 40 jaar, die dus ouder waren dan de officiële dienstplichtleeftijd. In Zuyderzee vonden opstootjes plaats in Waarder, Enkhuizen, ’s-Graveland en Landsmeer.148 En in Zaandam dreigde de zaak zelfs zo uit de hand te lopen, dat Molitor zich genoodzaakt zag enkele oorlogsschepen de Zaan op de sturen. In de Zaanstad werden zes personen ter dood veroordeeld en vervolgens gefusilleerd.149 Om de reorganisatie van de garde soepel te laten verlopen stuurde Napoleon zijn vertrouweling generaal senator Ferino naar Holland.150 Blijkbaar had Ferino weinig haast want hij kwam pas in juni aan in Holland toen de reorganisatie al een flink eind op weg.151 De gardisten hadden zich de maand tevoren gemeld bij de Raden van Organisatie in de
145
Binnenlandsche berigten, 14 april 1813, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 15 april 1813, 1; Ten Raa, De uniformen van de Nederlandsche zee- en landmacht, 111. 146 Het legioen van het departement Zuyderzee bestond uit 4800 man, verdeeld over acht cohorten van 600 man die elk bestonden uit vier compagnieën. De 32 compagniën leverde elk twaalf man voor het Regiment van Texel. 147 Artikel 19 van het keizerlijk decreet van 5 april 1813, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 11 april 1813, 4.. 148 Joor, De Adelaar en het lam, 348. 149 Naber, Overheersching en vrijwording, 160. 150 De keizer aan Lebrun, 7 april 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (403), 264. 151 Lebrun aan den keizer, 6 juni 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (439), 282.
- 36 -
hoofdplaatsen van de arrondissementen.152 Lebrun had weinig vertrouwen in de garde. Het merendeel van de gardisten bestond uit remplaçanten.153 De Celles deelde zijn mening. De gardisten zouden naar zijn mening beter kunnen worden vervangen door echte burgers die geïnteresseerd waren in het behoud van hun eigendommen, het handhaven van de orde en bereid waren een oproer of plundering neer te slaan. De officieren zouden moeten worden gekozen uit families die zich met het keizerrijk verbonden voelden.154 Maar toen hij een paar maanden later, in augustus 1813 op dienstreis naar Texel ging om daar de verrichtingen van de gardisten met eigen ogen gade te slaan, draaide hij bij. De prefect was blij verrast het bataljon volledig uitgerust te zien, bewapend en in strak tenue. ‘Het had zelfs goed gemanoeuvreerd,’ rapporteerde hij twee dagen later verheugd aan Réal, topambtenaar bij het ministerie van politie. ‘De garde was weliswaar niet te vergelijken met de ‘troupes de ligne’ maar ze was samengesteld uit remplaçanten wier belang het was goed te dienen. Bovendien waren de officieren gerekruteerd uit eigenaren in wie men het meest vertrouwen kon stellen en de kolonel was geheel toegewijd.’155
9. De lichtingen van de jaarklassen 1812 en 1813 De veldtocht naar Rusland had dramatische gevolgen voor Napoleons Grande Armée. Van de honderdduizenden soldaten die in juni 1812 de Niemen overstaken, keerde het merendeel niet terug. De keizer ging dan ook dadelijk na zijn terugkomst in Parijs aan de slag om een nieuw leger tot stand te brengen. Dankzij zijn daadkracht en met behulp van de op volle toeren draaiende bureaucratie slaagde hij er in de woorden van Naber in ‘als door den slag eener tooverroede […] een nieuw leger in het veld te brengen.156 Daarmee wilde hij een verdere opmars van de tsaar en de Pruisische koning, die de kant van de Russen had gekozen, naar het westen verhinderen. Per sénatus-consulte en het bevestigende decreet van 11 januari 1813 riep de keizer over het gehele keizerrijk 350.000 dienstplichtigen op. De lichting bestond uit drie onderdelen. Allereerst vond er een extra lichting plaats van 100.000 conscrits uit de jaarklassen 1809 tot en met 1812. Deze gold echter voorlopig niet voor de Hollandse gebieden. Dat was echter, zoals hiervoor beschreven, niet het geval met de overheveling van 100.000 man van de Nationale Garde naar de actieve dienst en ook niet bij de vervroegde oproeping van 150.000 conscrits uit de jaarklasse 1814. Met deze 152
Oproep voor de Nationale Garde, in NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 601. Lebrun aan den keizer, 16 juli 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (450), 286, noot 2. 154 De Celles aan Réal, 18 februari 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (835), 607. 155 De Celles aan Réal, 17 augustus 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (938), 687-688. 156 Naber, Overheersching en vrijwording, 150. 153
- 37 -
laatste maatregel werd de leeftijd van de Franse dienstplichtigen in feite verlaagd naar 18 jaar. Omdat de conscrits in naam van de keizerin werden opgeroepen, werden zij al spoedig Les Marie-Louise genoemd. De Hollandse Departementen liepen nog steeds achter bij de jaarklassen van het ‘oude’ Frankrijk. Daarom werd hier in plaats van de jaarklasse 1814 die van 1812 opgeroepen. De Celles vond het niet verstandig, dat Holland daarmee nog steeds afweek van de rest van het keizerrijk. Elk onderscheid kon naar zijn mening de indruk wekken, dat er nog een wijziging mogelijk was. Hij pleitte er daarom voor bij Réal dit onderscheid recht te trekken, zodat alles wat in het keizerrijk gebeurde ook hier plaats zou vinden.157 De lichting betrof wederom 3778 man158 van wie 1072 uit het departement Zuyderzee. De lotingen vonden plaats vanaf 22 februari 1813.159 De berichten over het verloop van de Russische veldtocht hadden de gemoederen hier net als in de rest van Europa heftig in beweging gebracht. Devilliers, die verantwoordelijk was voor de politie, was dan ook niet blij dat er opnieuw een lichting zou worden uitgevoerd. De Celles deelde zijn mening en besloot met het oog op de publieke opinie de lichting niet in een keer maar in gedeelten uit te voeren.160 ‘Het bestuur moest de operatie met voorzichtigheid beginnen maar voortzetten met kracht en snelheid.’161 Op 1 april 1813 kon de prefect echter verheugd berichten dat lichting zonder problemen was voltooid. Van de 1072 conscrits in zijn departement waren er 500 vertrokken en de anderen zouden binnenkort op mars gaan.162 Niet alleen voor de manschappen van de Grande Armée had de Russische veldtocht desastreuze gevolgen, ook van de vele duizenden paarden hadden slechts weinige de barre tocht overleefd. In de koude en sneeuw op de Russische steppen hadden ze vaak als voedsel gediend voor de uitgehongerde soldaten. Napoleon deed er dan ook alles aan zijn cavalerie, die een belangrijk onderdeel vormde van het leger, weer van de noodzakelijke rijdieren te voorzien. Via de prefecten liet hij de gemeentebesturen, departementale raden, corporaties en administrations opwekken om een ‘vrijwillige’ gift te doen aan paarden en ruiters. Die laatsten dienden minimaal 22 jaar oud te zijn en gewend aan deze dieren. De rijdieren zelf moesten ouder zijn dan 60 maanden en al eerder hebben gediend. Het departement werd opgedragen te zorgen voor de kosten van de uitrusting van de 157
De Celles aan Réal, 18 februari 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (835), 607. Joor, De Adelaar en het lam, 335. Colenbrander noemt een aantal van 3460 (Colenbrander, Inlijving en opstand, 103). 159 Conscriptie van 1812, besluit van De Celles van 11 februari 1813, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 12 februari 1813, 1-3. 160 Devilliers aan Savary, 28 januari 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (822), 596. 161 De Celles aan Réal, 18 februari 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (835), 607. 162 De Celles aan Savary, 1 april 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (858), 625. 158
- 38 -
cavaleristen en hun viervoeters.163 De grote Franse steden gaven het voorbeeld, zodat de gemeentebesturen in de ingelijfde departementen niet achter konden blijven.164 Het departement Zuyderzee bood de keizer 180 paarden aan van de 15.000 die deze in zijn decreet van 4 januari 1813 had gerekwireerd. Bovendien stelden de steden en kantons nog eens 300 vrijwilligers en paarden beschikbaar en de particuliere corporaties, administrations165 en particulieren 96 paarden. De Celles kon niet nalaten zichzelf te feliciteren met dit resultaat, dat zonder ongeregeldheden was behaald.166 De laatste oproep vond plaats in juli 1813 en betrof de jaarklasse 1813. Het ging om 3640 conscrits167 van wie 901 uit het departement Zuyderzee. De loting moest vóór 5 september 1813 plaatsvinden en het vertrek was uiterlijk op 10 oktober van dat jaar vastgesteld. Het was de laatste lichting die zou worden opgeroepen.168 Van 16 tot 19 oktober 1813 vond bij Leipzig de Volkerenslag plaats. De geallieerde troepen versloegen de armee van Napoleon waarin ook de Hollanders van de Eerste Ban van de Nationale Garde en de jaarklasse 1812 meestreden. De Fransen ontvluchtten de Hollandse Departementen, Willem I werd soeverein vorst van Nederland en dat betekende het einde van de Inlijving.
10. Garde d’Honneur Dankzij de mogelijkheid van remplacering kon de elite in het keizerrijk zich aan de dienstplicht onttrekken. Daar maakten de notabelen dankbaar gebruik van. Dat was Napoleon echter een doorn in het oog. Als eenvoudige soldaat uit Corsica was het steeds zijn wens geweest zich net als de adellijke vorsten te omringen met een lijfwacht uit ‘de betere kringen’. Bovendien had de keizer na de verliezen in Rusland dringend behoefte aan een nieuwe cavalerie. Met de oprichting van de Garde d’Honneur, een ruiterkorps samengesteld uit jonge mannen afkomstig uit de bovenlaag van de bevolking, sloeg hij twee vliegen in een klap.169 Hij wilde met deze maatregel 10.000 ruiters in het veld brengen, afkomstig uit het gehele keizerrijk. De gardisten hoefden niet te loten, ze werden 163
Keizerlijk decreet van 18 januari 1813, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 583. Naber, Overheersching en vrijwording, 153. 165 Voorbeelden van dergelijke administrations waren: de medewerkers van de Directie bruggen en wegen van het departement en de Directie-generaal van de politie. Bron: Chevaux offerts par l’administration, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 583. 166 De Celles aan Savary, 1 april 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (858) 625. 167 Joor, De Adelaar en het lam, 339. Colenbrander noemt een aantal van 3460 (Colenbrander, Inlijving en opstand, 103). 168 Conscriptie van 1813, besluiten van De Celles van 24 juli 1813 en 7 augustus 1813, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 25 juli 1813, 1-2, resp. 8 augustus 1813, 2. 169 Lichtenauer, Garde d’Honneur, 7-10. 164
- 39 -
aangewezen door de prefecten. Weigeren of plaatsvervanging was niet toegestaan. Middels het sénatus-consulte van 3 april 1813 werd de oprichting van de garde formeel een feit. Evenals in de rest van het keizerrijk voelde de Hollandse elite er niets voor haar zonen in de Garde d’Honneur te laten dienen. Vooral in Amsterdam, Den Haag en Utrecht was de tegenzin het grootst.170 Algemeen leefde de veronderstelling dat Napoleon de jeunesse dorée gebruikte als gijzelaars. Maar Lichtenauer, die een studie maakten naar deze gardisten, kan daar geen bewijs voor vinden.171 De jongemannen uit het departement Zuyderzee hadden geen geluk want De Celles was er op gebeten boven zijn minimale contingent van 120 man er nog eens 37 extra te leveren. Hij beriep zich erop van alle toonaangevende families ten minste één lid te hebben genomen en bij voorkeur van die families, die weinig genegenheid koesterden voor het Franse bestuur.172 De ouders van de ongelukkigen deden er alles aan om onder de aanwijzing uit te komen. Een van de vaders reisde zelfs naar Dresden om daar bij de keizer in zijn hoofdkwartier de zaak van zijn zoon te bepleiten. Napoleon weigerde hem echter te ontvangen.173 Ondanks deze en vele andere pogingen onder de maatregel uit te komen, werden in de loop van juni de eerste Hollandse contingenten gevormd. In Amsterdam lieten de gardisten zich per koets naar het exercitieveld bij de Utrechtse poort vervoeren alwaar de paarden gereed stonden om per lot aan hun berijder te worden toegewezen.174 Niet alle jongemannen zaten dagelijks te paard, zodat er nog wel enige oefening nodig was om deze vaardigheid onder de knie te krijgen. Maar veel tijd was daar niet voor want twee dagen later, op 28 juni, vertrok de eerste groep Amsterdamse gardisten ‘zonder het minste hoerageroep’ naar hun verzamelplaats in Metz. Vijf zonen van de elite werden daar met gendarmes heen getransporteerd, zodat het hun lotgenoten duidelijk was dat het het Franse bestuur ook deze keer ernst was. Vanuit de Hollandse Departementen vertrokken in totaal 435 gardisten naar Metz. Daarvan kwamen er 157 uit het departement Zuyderzee, waaronder 92 uit Amsterdam.175
11. Ouvriers terrassiers, bakkers en vrijwilligers De conscriptie beperkte zich niet alleen tot het oproepen van mannen ten behoeve van de dienst als militair. Ook wanneer de Franse legerleiding behoefte had aan arbeidskrachten en 170
Lebrun aan den keizer, 17 juni 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (442), 283. Lichtenauer, Garde d’Honneur, 15-21. 172 Naber, Overheersching en vrijwording, 169. 173 Lichtenauer, Garde d’Honneur, 75. 174 Naber, Overheersching en vrijwording, 173-174. 175 Lichtenauer, Garde d’Honneur, 66. 171
- 40 -
deze zich niet in voldoende aantallen meldden, schroomde zij niet van dwang gebruik te maken. In het kader van de versterking van de kustverdediging gaf Napoleon opdracht in Den Helder grote fortificatiewerkzaamheden uit te voeren. Hij noemde die plaats het Gibraltar van het Noorden. De keizer hechtte zo veel belang aan dit project dat hij er tijdens zijn Hollandse reis in 1811 drie dagen doorbracht. Aanvankelijk trokken de Fransen de arbeiders voor de werkzaamheden aan het in de duinen geplande Fort Lasalle op vrijwillige basis aan. Maar na verloop van tijd verlieten deze de een na de ander de bouwplaats, omdat ze in Den Helder bij particuliere aannemers meer konden verdienen.176 Na de noodkreten van de verantwoordelijke militaire commandant namen de Fransen hun toevlucht tot dwang en werden de ouvriers terrassiers middels de conscriptie aan het werk gezet. In totaal werkten zo 2500 arbeiders aan de vestingwerken van wie 902 uit het departement Zuyderzee.177 Niet alleen arbeiders werden opgeroepen, dat gold ook voor beoefenaars van andere beroepen. In juni 1813 kreeg de maire van Amsterdam het verzoek om vijftien bakkers naar het leger te sturen. Mocht dat niet op vrijwillige basis lukken, dan maar per rekwisitie.178 Na deze opsomming van de verschillende lichtingen dient niet onvermeld te blijven, dat er behalve deze militairen tegen wil en dank ook mannen waren die vrijwillig dienst namen in het Franse leger. De Celles vermeldt in zijn Aperçu, dat hun aantal op 31 december 1812 vijfhonderd bedroeg.
12. De omvang van de conscriptie Tabel 1 bevat een overzicht van de aantallen conscrits uit het departement Zuyderzee en de Hollandse Departementen. Het zijn de aantallen, die beide in opdracht van de directie van de conscriptie moesten leveren. Daarbij is rekening gehouden met het feit, dat het werkelijke aantal rekruten hoger was. Mannen konden namelijk, nadat ze waren vertrokken naar hun eenheid, alsnog worden afgekeurd, ziek worden, sterven of er door desertie vandoor gaan. Die verliezen moesten dan door nieuwe conscrits worden gecompenseerd. Joor schat dat de werkelijke aantallen daardoor zo’n 10% hoger lagen.179 Dat brengt het aantal rekruten uit Zuyderzee op ongeveer 12.500 en die uit de Hollandse Departementen op 40.000.
176
J. van den Houten aan d’Alphonse, 21 augustus 1811, bijgevoegd: C. Bruning jr. aan J. van den Houten, 20 augustus 1811 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (1510) 1158-1159. 177 De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1222. 178 Ingekomen brief van De Celles aan de maire van Amsterdam 21 juni 1813, nr. 1238, in: GAA, 5181, Archief van de secretarie, inv. nr. 5631. 179 Joor, De Adelaar en het lam, 341-342.
- 41 -
Lichting
Zuyderzee
Hollandse Departementen
Wees- en armkinderen
493
1039
Kustkanonniers
600
1071
Actieve dienst, jaarklasse 1808
900
3000
Maritieme inscriptie
454
3200
Actieve dienst, jaarklasse 1809
900
3000
Actieve dienst, jaarklasse 1810
900
3000
Actieve dienst, Garde Nationale, jaarklasse 1811
1072
3778
Garde Soldée
1076
1259
Departementale Garde
210
1400*
Nationale Garde, Eerste Ban **
1028
2764
Regiment van Texel
384
1200
Vrijwillige ruiters
500
1200
Actieve dienst en Garde Nationale, jaarklasse 1812
1072
3778
Actieve dienst, jaarklasse 1813
901
3640
Garde d’Honneur
157
435
Ouvrier terrassiers
902
2500
Bakkers, artsen en chirurgijns
15*
20*
Subtotaal
11.502
36.334
TOTAAL (afgerond, incl. vervanging)
12.500
40.000
Tabel 1. Overzicht van de aantallen conscrits in het departement Zuyderzee en in de Hollandse Departementen, 1811-1813 (*schatting, **waarvan 526 uit de jaarklasse 1811)).
Hoe verhoudt het contingent dat Zuyderzee leverde voor de actieve dienst zich tot dat in andere delen van het keizerrijk? Zuyderzee is wat betreft het aantal inwoners vergelijkbaar met de departementen Calvados (505.000 inwoners), Ille et Vilaine (508.000 inwoners) en Gironde (515.000 inwoners) in het ‘oude’ Frankrijk. In tabel 2 zijn de contingenten van deze departementen en dat van Zuyderzee in de conscriptiejaren 1811 tot en met 1813 naast elkaar gezet.180 Daarbij is voor het Hollandse departement rekening
180
Répartition entre les départemens de 120.000 conscrits de 1811; Répartition entre les départemens de 120.000 conscrits de 1812; État élémentaire de la répartition entre les départemens de 137.000 conscrits à lever pour 1813. Bron: http://www.napoleonica.org/na/na_form.html, geraadpleegd op 18 februari 2012.
- 42 -
Departement
1811
1812
1813
Totaal
Zuyderzee
900
900
1072
2872
Calvados
1164
1215
1410
3789
Ille et Vilaine
1172
1264
1492
3928
Gironde
850
893
1030
2773
Tabel 2. Overzicht van de contingenten voor de actieve dienst in de conscriptiejaren 18111813 (voor Zuyderzee zijn respectievelijk de contingenten van de jaarklassen 1809 tot en met 1811 vermeld).
gehouden met het feit, dat de conscriptie daar twee jaar achterliep. Voor 1811 is daarom het contingent van de jaarklasse 1809 aangehouden, voor 1812 dat van 1810 en voor 1813 de jaarklasse 1811. Uit het overzicht blijkt, dat het contingent van Zuyderzee (met uitzondering van Gironde) lager was dan dat van vergelijkbare Franse departementen. Dat lagere Hollandse contingent was het gevolg van de wens van Napoleon om de landen die zoals de Hollandse Departementen later met Frankrijk waren ‘verenigd’, te ontzien ten opzichte van het ‘oude’ Frankrijk. De ‘oude’ Fransen waren immers ‘meer in het bijzonder geïnteresseerd in de “maintien de l'Empire”’. Clarke was van mening, dat het Hollandse contingent maar drie vijfde bedroeg van wat het werkelijk zou moeten zijn (namelijk 3000 i.p.v. 5038).181 De studie van Chambon over de conscriptie in het departement Loire en het voorbeeld dat Pigeard beschrijft van het departement Côte d’Or geven eenzelfde beeld. Loire telde 311.000 inwoners en leverde in de periode 1811-1813 in totaal 2958 conscrits,182 omgerekend naar het inwonertal van Zuyderzee zijn dat 4622 manschappen. Voor Côte d’Or, met 346.000 inwoners en 3329 conscrits in deze periode, zijn dat er omgerekend 3895.183 Het totale aantal rekruten in Zuyderzee dat in die jaren in actieve dienst ging bedroeg 2872. Tegenover de in vergelijking met het ‘oude’ Frankrijk kleinere contingenten stond echter, dat de Hollandse Departementen zowel in 1811 als in 1812 in plaats van één twee contingenten moesten leveren. In het eerste jaar waren de jaarklassen 1808 en 1809 aan de beurt, in 1812 marcheerden de jaarklassen 1810 en 1811 naar hun depots. Bovendien moesten de Hollandse Departementen omdat ze verantwoordelijk waren voor de 181
Aanbiedingsbrief van de minister van oorlog, le duc De Feltre, van het Rapport et projet de décret sur la concription de 1813. Bron: http://www.napoleonica.org/na/na_form.html, geraadpleegd op 18 februari 2012. 182 Chambon, La Loire et l’Aigle, 206-208. 183 Pigeard, La conscription, 80.
- 43 -
kustverdediging en een maritiem arrondissement vormden mannen leveren voor de dienst als kustkanonnier en de maritieme inscriptie. Daar kwamen in die periode bovendien nog eens de gardisten van het thuisleger bij (de Nationale Garde, de Departementale Garde en de Garde Soldée). In 1813, het jaar van de Saksische campagne, kwamen de Hollandse Departementen er wat betreft hun bijdrage aan de actieve dienst in vergelijking met het ‘oude’ Frankrijk genadig vanaf. Bij de extra lichting van de 100.000 conscrits uit de jaarklassen 1809 tot 1812 werd Holland ontzien. In dat jaar gingen vanuit Zuyderzee de rekruten van de Eerste Ban van de Nationale Garde (1028), de jaarklasse 1812 (1072) en de jaarklasse 1813 (901) in actieve dienst, deels bij het leger, deels bij de marine. In totaal circa 3000 man. Daarbij is het onbekende aantal jongemannen dat vanuit het thuisleger werd overgeplaatst buiten beschouwing gelaten. In het ‘oude’ Frankrijk waren deze aantallen veel hoger. In het veel kleinere departement Loire moesten in dat jaar circa 4000 man in dienst, de reservisten die de opengevallen plaatsen van de dienstweigeraars en deserteurs moesten opvallen, nog buiten beschouwing gelaten.184 In de departementen Mont-Blanc en Léman, die samen ongeveer evenveel inwoners telden als Zuyderzee werden in 1813 van januari tot september circa 4565 jongemannen opgeroepen.185 Tegenover deze lagere bijdrage aan de actieve dienst stond, dat de Hollanders 2500 arbeiders moesten leveren voor de vestingwerken in Den Helder. Zoals in tabel 1 aangegeven bedroeg het aantal conscrits in de Hollandse Departementen circa 40.000.186 Wanneer we het aantal rekruten uit het huidige Nederlandse grondgebied willen berekenen dienen we daarom de Duitse rekruten uit het departement Ooster-Eems buiten beschouwing te laten en de rekruten uit de Zeeuwse, Brabantse en Limburgse departementen alsnog mee te nemen. Er zijn mij geen studies naar deze aantallen bekend. Maar op basis van een grove berekening kan het aantal rekruten uit Ooster-Eems op ten minste 2000 worden geschat187, dat van de Zeeuwen en Brabanders op
184
Chambon, La Loire et l’Aigle, 209. Palluel-Guillard, L’Aigle et la croix, 344. 186 Colenbrander stelt het totale aantal conscrits in de zeven Hollandse Departementen op 28.000 man, exclusief de mannen die het land niet hebben verlaten zoals de kustkanonniers, gardes soldées, departementale gardisten en de soldaten van het Regiment van Texel. (Colenbrander, Inlijving en opstand, 104). Joor neemt hen wel mee en komt in totaal op 35.000 man. (Joor, De Adelaar en het lam, 342). Zijn cijfers hebben ook alleen betrekking op de Hollandse Departementen. Bovendien is zijn berekening niet te volgen. 187 Het ‘gebruikelijke’ contingent van het departement Ooster-Eems bedroeg 228, een kwart van dat van Zuyderzee. Het departement telde 133.000 inwoners. Bron: Répartition entre les départemens de 120.000 conscrits de 1812. 185
- 44 -
ten minste 6000188 en dat van de Limburgers tijdens de Inlijving op ten minste 4000.189 In totaal komen we daarmee op basis van een grove schatting en een aantal aannames op bijna 50.000 conscrits uit het huidige Nederlandse grondgebied die in de periode 1811-1813 onder Napoleon hebben gediend, een en ander op een bevolking van in totaal 2,28 miljoen.
188
Het ‘gebruikelijke’ contingent van de departementen Monden van de Schelde, Monden van de Rijn en het arrondissement Breda bedroeg 600, twee derde van dat van Zuyderzee. De departementen telden 404.000 inwoners. Bron: Répartition entre les départemens de 120.000 conscrits de 1812. 189 Het jaarlijkse contingent van het departement Benedenmaas in de periode 1811-1813 bedroeg resp. 840, 818 en 954. Het departement telde 267.271 inwoners. Bron: Répartition entre les départemens de 120.000 conscrits de 1812.
- 45 -
HOOFDSTUK V ONTKOMEN AAN DE DIENSTPLICHT
1. Mogelijkheden om de dienstplicht te ontlopen De Franse autoriteiten getroostten zich veel moeite om te voorkomen dat de Hollanders zich aan de dienstplicht zouden onttrekken. In Scheveningen moesten de ouders hun pasgeboren kinderen niet alleen bij de gemeente aangeven, maar ze ook daadwerkelijk tonen. De ambtenaren konden zo het geslacht van de baby controleren en voorkomen dat een jongen door een valse aangifte aan de conscriptie werd onttrokken.190 Maar niet elke Hollandse jongen van 20 jaar hoefde in dienst. In de eerste plaats kon de loteling een zo gunstig lot trekken (een hoog nummer) dat hij niet aan de beurt kwam om de wapenrok aan trekken. Er waren handige lieden die pretendeerden dat zij de trekking van het lot konden beïnvloeden. In de Savoie was ene Servoz, die de lotelingen voor 12 frank van een ‘betoverd’ stukje been van een overledene voorzag. Wanneer de conscrit dit onder zijn linker arm bewaarde en het lot met zijn linker hand uit de trommel pakte, kon hij niet anders dan een goed nummer trekken.191 Wanneer Vrouwe Fortuna het liet afweten, waren er verschillende uitzonderingen in de Wet Jourdan op basis waarvan iemand kon worden afgekeurd of uitstel kon krijgen. Bovendien kon een rekruut die over voldoende financiële middelen beschikte, een afspraak maken met een plaatsvervanger of remplaçant om in zijn plaats in dienst te gaan. Dat waren de wettelijke mogelijkheden. Een loteling die daar geen beroep op kon doen en zich toch aan de dienst wilde onttrekken, kon besluiten niet op te komen. Was hij eenmaal ingelijfd, dan had hij de optie om te deserteren. In dit hoofdstuk zal ik ingaan om de wijze waarom de Hollandse jongemannen en met name die uit het departement Zuyderzee met deze mogelijkheden om de dienstplicht te ontlopen, omgingen.
2. Afkeuring en uitstel De Wet Jourdan kende verschillende mogelijkheden om op lichamelijke en medische gronden afgekeurd te worden. In de eerste plaats was dat de lengte van de conscrit. Aanvankelijk bedroeg de minimumlengte om toegelaten te worden tot de militaire dienst 1,598 meter. Deze maat werd echter in december 1804 verlaagd tot 1,544 meter en in
190
J.C. Vermaas en P. Hoogenraad, Geschiedenis van Scheveningen. Het tijdperk 1795 tot en met 1813 (Scheveningen 1909) 107-108. 191 Palluel-Guillard, L’Aigle et la croix, 347.
- 46 -
november 1811 tot 1,488 meter.192 Bij sommige eenheden werden alleen lange mannen toegelaten zoals bij de carabiniers, de kurassiers of de artillerie, waar een lengte van minimaal 1,759 meter vereist was.193 De gemiddelde Franse soldaat die niet ouder was dan 22 jaar, mat 1,633 meter.194 Ook onder de Hollandse rekruten waren jongens die ‘onder de maat’ bleven. Hun aantal bleef in Zuyderzee doorgaans onder de 10% van het aantal gekeurde conscrits in het arrondissement.195 De Instruction générale sur la conscription van 1811 bevatte onder meer een lange lijst met de belangrijkste medische motieven om een rekruut af te keuren. Dat waren afwijkingen zoals blindheid, het volledige verlies van de neus, doofheid, krop, etterende gezwellen, het volledige verlies van een arm, been, voet of hand, rachitis of atrofie van een van de ledematen. Bovendien was er een lijst met ziekten zoals kortademigheid, epilepsie, kanker, het gemis van een testikel en huidziekten.196 Uiteraard waren er conscrits die ziekten voorwendden of die kleine mankementen opbliezen om op die manier aan de dienst te ontkomen. De autoriteiten waren echter niet voor een gat te vangen en beproefden op niet zachtzinnige wijze of er sprake was van bedrog. Jongemannen die aan epilepsie leden en een toeval kregen werd brandende lak op ‘het vleezigst lid’ gedropen om er achter te komen of zij simuleerden. En naar blinden werd met messen gestoken om te zien of zij zich op het laatste moment zouden terugtrekken.197 In het departement Zuyderzee werd in de periode 1811-1812 volgens de rapportage van De Celles 20% van de dienstplichtigen op
192
De rekruten tussen de 1,488 en de 1,542 meter kregen uitstel, totdat ze de leeftijd van 20 jaar hadden bereikt. Wanneer ze dan nog geen 1,542 meter maten, werden ze alsnog afgekeurd. Bron: Pigeard, La conscription, 167. 193 Ibidem, 169. 194 Ibidem, 169. 195 Lijsten van lotelingen met aantekening betreffende goed- of afkeuring, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nrs. 405-407. Nederlandse mannen zijn anno 2012 gemiddeld langer dan de Fransen (1,81 m. tegenover 1,73 m.). Het ligt dan ook voor de hand te denken dat de Hollanders daardoor minder kans liepen om op grond van hun lengte te worden afgekeurd. Het is echter niet zeker of dit lengteverschil ook al bestond in de Franse tijd. Volgens Wikipedia waren de Fransen in het midden van de negentiende eeuw zelfs gemiddeld 1 cm langer dan de Hollanders. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lichaamslengte. 196 Pigeard, La conscription, 136-139. 197 A. van Altena, De Hollander onder de Fransche cohorten of mijne lotgevallen als conscrit (Dordrecht 1827) 42-43. N.G. van Kampen vertelt in zijn Verkorte geschiedenis der Nederlanden (Haarlem 1821), dat De Celles conscrits van wie hij dacht dat zij simuleerden op de pijnbank legde en jongemannen die een epileptische aanval kregen, brandende lak op de voeten liet druipen. In 1848, op zijn oude dag, nam De Celles daar tot zijn ongenoegen kennis van. Hij klom in de pen en betoogde, dat het onzinnig zou zijn geweest om brandende lak op de voeten van conscrits te laten afdruipen. Immers hoe zouden zij dan hebben kunnen marcheren. Het was, zo betoogde de oud-prefect, voorgeschreven om, wanneer een conscrit een aanval van epilepsie kreeg, een aangestoken kaars over een ontbloot gedeelte van zijn lichaam in beweging te houden. Bij het afdruipen van de hete was sprong de man op als de ziekte was voorgewend, terwijl in het tegenovergestelde geval hij roerloos bleef liggen. Bron: Gijberti Hodenpijl, ‘De Fransche overheersching’, 137.
- 47 -
lichamelijke of medische gronden afgekeurd.198 Dat was een percentage dat lager was dan dat van de meeste Franse departementen.199 De meest voorkomende ziekten in Holland waren hernia’s (breuken in de buikwand), kwade zweren aan de benen en hoofdschimmel (teigne).200 De Celles weet deze aandoeningen aan het Hollandse klimaat, de slechte voeding en vooral het onmatige gebruik van boter en melk. De zweren trof hij vooral aan bij de armere klasse. Ze waren volgens hem het gevolg van degeneratie. De prefect vroeg de artsen met een middel te komen waarmee de hoofdschimmel kon worden behandeld.201 Ook in andere streken van het keizerrijk waren hernia en beenzweren regelmatig een reden om een conscrit af te keuren. In het Franse departement Maine et Loire behoorden die aandoeningen bijvoorbeeld na ‘faiblesse’ tot de top drie. Dit ondanks het feit, dat aan de Loire waarschijnlijk minder zuivelproducten werden genuttigd dan hier te lande. Hoofdschimmel kwam daar echter pas op de veertiende plaats van ziekten die de rekruut uitzicht gaven op afkeuring.202 In zijn decreet van 3 februari 1811, waarin hij de conscriptie in de Hollandse Departementen aankondigde, bepaalde Napoleon dat zij die voor de datum van bekendmaking van dit besluit getrouwd waren, daarvan uitgesloten waren.203 Als datum werd 12 februari 1811 aangehouden.204 In het ‘oude’ Frankrijk, waar die uitzondering al sinds het begin van de conscriptie gold, was deze uitgegroeid tot een klassieke manier om de dienstplicht te ontduiken. Er was sprake van talloze schijnhuwelijken en er waren zelfs huwelijksbemiddelingsbureaus die hielpen met het vinden van een geschikte partner. Heel bont maakte het een drieëntwintigjarige conscrit uit Mende die een weduwe van 73 jaar trouwde. Ondanks het feit dat beide echtelieden katholiek waren, weigerde de curée het echtpaar de huwelijkszegen te geven.205 De keizer zag er echter geen brood in dit misbruik te verbieden vanuit de gedachte dat het huwelijk noodzakelijk was voor de productie van
198
De Celles, ‘Aperçu’, in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1222. In augustus 1806 presenteerde generaal Lacuée, directeur-generaal van de conscriptie, een lijst waarop de Franse departementen stonden gerangschikt in volgorde van het rendement van de conscriptie. Het aandeel afgekeurden speelde daarbij een belangrijke rol. Het departement Loire stond met gemiddeld 26% afgekeurden op de 35e plaats van de 107 departementen. Bron: Chambon, La Loire et l’aigle, 210-211. 200 Teigne (latijnse naam: favus) is een dermatomycose, een schimmel van het behaarde hoofd, die af en toe nog in Nederland voorkomt. Hij wordt meestal door een dier overgebracht. Bron: Joh. Hoogenraad, huisarts te Heemstede. 201 De Celles, ‘Aperçu’, in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1222. 202 Jean-Pierre Bois, ‘Anthropologie du conscrit angevin sous l’Empire’, Annales de Bretagne, t. 84, 4, (1977) 605, geciteerd in: Pigeard, La conscription, 174. 203 Keizerlijk decreet van 3 februari 1811, Courier van Amsterdam, 8 februari 1811, 1. 204 ‘Uitzonderingen’, Courier van Amsterdam, 10 september 1811, 2. 205 Pigeard, La conscription, 139. 199
- 48 -
jonge soldaten.206 De peildatum van 12 februari 1811 bleef in de Hollandse Departementen tot de laatste lichting in 1813 gehandhaafd. Deze uitzondering bood de Hollanders daarom nauwelijks soulaas om via een snelle trouwpartij aan de dienstplicht te ontkomen. Dat nam niet weg, dat er doorgaans in elke kanton van het departement Zuyderzee wel een, twee of drie mannen per lichting op grond van hun huwelijk exempté werden verklaard.207 Afgezien daarvan waren de Hollanders over het algemeen niet zo trouwlustig in de Franse tijd. In Amsterdam daalde het aantal huwelijken van 3000 in 1783 naar 1200 in 1812-1813.208 De instruction générale bevatte een lijst met niet minder dan dertien gevallen die recht gaven op vrijstelling. Zo hoefde bijvoorbeeld degene die een van de grote prijzen voor schilderkunst, beeldhouwkunst, gravure of de compositie van muziek had gewonnen niet in dienst. Dat gold eveneens voor ‘bedieners in de godsdienst’ en studenten in de theologie. Begrijpelijkerwijs maakten deze studenten weinig haast om hun studie te voltooien. Dat leidde tot ongeduldige brieven van de maires aan de bestuurders van de betrokken instellingen. Die lieten zich echter niet zo snel uit het veld slaan, zoals Daniel Cohen d’Alevedo, groot rabbijn en hoogleraar aan het seminarie van de Israëlieten van de bijzondere synagoge te Amsterdam. De rabbijn zond de maire van deze stad op 27 juli 1813 een lijst met de namen van zes van zijn leerlingen wier kwaliteiten hij in alle toonaarden roemde. Zij konden daarom beslist nog niet aan de lichting van de jaarklasse 1813 deelnemen.209 Ten slotte waren er sociale redenen die uitzicht boden om aan het eind van het depot gesteld te worden. De eerste gold de broers van conscrits die in actieve dienst waren, die in de dienst waren overleden of die vrijstelling hadden gekregen op grond van opgelopen verwondingen. Daarvan kon echter maar één broer gebruik maken. Waren er nog meer zoons in het gezin dan vielen die gewoon onder de conscriptie. In Amsterdam kregen 226 jongemannen die behoorden tot de jaarklassen 1810, 1811 en 1813 zo de gelegenheid om aan de dienstplicht te ontkomen.210 Wezen of halfwezen die kostwinner waren, omdat hun ouders waren overleden en zij de oudste van de weeskinderen waren of omdat zij de oudste of enige zoon waren van een weduwe, konden uitstel van de dienstplicht krijgen. Zij 206
Ibidem, 139. Lijsten van lotelingen met aantekening betreffende goed- of afkeuring, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nrs. 405-407. 208 De Jager, ‘Het R.C. Jongensweeshuis’, 134, noot 27. 209 État des étudians en theologie de la réligion Israelite de la synagoge particulière d’Amsterdam, qui sont appelés au tirage de la conscription de 1813 et qui ont leur domicile dans le département Zuiderzee, in: GAA, Militaire Zaken, inv. nr. 22. 210 Registers van de afgegeven bewijzen van vrijstelling wegens broederdienst, betreffende de classen 1810, 1811 en 1813, in: GAA, Militaire Zaken, inv. nrs. 37, 38 en 39. 207
- 49 -
werden aan het einde van het depot geplaatst. Van de jaarklasse 1810 ontliepen in Amsterdam 20 wezen en 165 halfwezen zo de dienstplicht.211 Zij moesten daarvoor een certificaat halen bij het gemeentebestuur, dat sinds Lodewijk Napoleon het stadhuis op de Dam tot zijn paleis had gemaakt, was ondergebracht in het Heerenlogement aan de Oudezijds Voorburgwal.212 Bij wijze van legitimatie moesten zij – in deze tijd waarin er nog geen persoonsbewijs met foto bestond – in aanwezigheid van drie getuigen verklaren dat zij de persoon in kwestie waren. De getuigen, doorgaans mensen uit de buurt, dienden inwoner te zijn van Amsterdam en vader of moeder van een andere conscrit. Zij tekenden daarvoor hetzij met hun handtekening, hetzij met een kruisje waarbij de ambtenaar aantekende dat dit in zijn presentie was gezet en dat de getuige of conscrit had verklaard niet te kunnen schrijven. Uit de lijsten die daarvan door het bureau van de conscriptie werden bijgehouden, blijkt dat ongeveer 10% van de betrokkenen analfabeet was. Dat percentage was even hoog als volgens sommige onderzoekers thans in Nederland.213 Als gevolg van deze uitzonderingen bleef er maar een relatief beperkt aantal rekruten over dat door de Raden van Rekrutering werd goedgekeurd voor de actieve dienst. Het percentage varieerde per kanton. In het arrondissement Haarlem van het departement Zuyderzee in 1811, liep het percentage goedgekeurde lotelingen uiteen van 26 in het kanton Zaandam II tot 41 in de kantons Heemstede en Westzaan.214
3. Remplacering De Wet Jourdan bepaalde aanvankelijk, dat iedere Fransman die daarvoor door het lot was aangewezen in persoon zijn dienstplicht moest vervullen. Het overdragen van die taak aan een plaatsvervanger of remplaçant was verboden. Onder druk van de Franse notabelen, die er niets voor voelden hun zonen het leger in te sturen, werd dit verbod echter al spoedig opgeheven. Het doel van de regeling die in 1802 van kracht werd, was te voorkomen dat ‘zij die in het bijzonder van nut waren voor het land’ in dienst moesten. Jongemannen wier ouders meer dan 50 frank belasting betaalden, werden nu zelfs verplicht een remplaçant
211
Registers van de afgegeven bewijzen van vrijstelling wegens kostwinnerschap aan oudste of enige zonen, betreffende de classe 1810, in: GAA, Militaire Zaken, inv. nrs. 40 en 41. 212 Sinds het Amsterdamse gemeentebestuur in 1986 zijn intrek heeft genomen in het Stadhuis Muziektheater (Stopera), is hier het hotel The Grand gevestigd. 213 Judith Eiselin, ‘Analfabeten. De onzichtbare autochtoon’, NRC Handelsblad, 18 september 1997. 214 In het kanton Haarlem I werden in 1811 32 van de 101 lotelingen (31%) goedgekeurd voor de dienst, in Haarlem II 28 van de 103 (27%), in Heemstede 17 van de 41 (41%), in Westzaan 17 van de 42 (40%), in Zaandam I 29 van de 102 (28%) en in Zaandam II 21 van de 81 (26%). Bron: Lijst van lotelingen met aantekening betreffende goed- of afkeuring in het arrondissement Haarlem, 1811, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nrs. 405.
- 50 -
aan te wijzen. Later werd deze plicht omgezet in een recht. De remplaçant moest voldoen aan een aantal eisen wat betreft zijn lichamelijke staat, leeftijd, woonplaats en lengte. De markt bepaalde de prijs van de remplaçant. Naar mate de groep jongemannen waaruit Napoleon voor zijn rekruten kon putten opdroogde, versoepelde hij de eisen waaraan de remplaçanten moesten voldoen. In februari 1813, toen de keizer na de catastrofe in Rusland gedwongen was in allerijl een nieuw leger op de been te brengen, verlaagde hij de minimumlengte van de plaatsvervangers van 1,649 naar 1,624 meter. De maximumleeftijd werd verhoogd van 30 naar 35 jaar en de remplaçanten mochten nu ook uit andere departementen van het keizerrijk afkomstig zijn.215 Dat de rekruteringsambtenaren streng de hand hielden aan deze normen ondervond P. Haremaker uit Westzaan. Zijn remplaçant, wiens lengte ‘eene streep’ te kort kwam, werd zonder pardon afgewezen. Tevergeefs probeerde de arme conscrit nog tijdens de inspectie door de prefect op het drilveld in Amsterdam twee andere plaatsvervangers voor te dragen. Zij werden echter allen door De Celles geweigerd met de mededeling: ‘De keizer duldt geen remplaçanten. De eer is ook te groot om onder zijne vanen te dienen, dan dat gij remplaceren zoudt!’216 Een rekruut mocht, nadat hij een half jaar dienst had gedaan, alsnog een remplaçant voordragen. Maar doorgaans was hij dan al ver van huis, zodat dit in de praktijk onuitvoerbaar was.217 Een eenvoudige manier om een plaatsvervanger te nemen was met hem van lotnummer te ruilen. Adrianus van Altena, die in de Groote Kerk van Dordrecht het nummer 139 trok, ruilde dit voor een lot met nummer 178. De bezitter van dit laatste lot kreeg als tegenprestatie zoveel goudguldens als hij met één hand kon graaien.218 De mogelijkheid een remplaçant voor te dragen verzachtte de dienstplicht. Daardoor verminderde de kans op onrust. De Franse autoriteiten in de Hollandse Departementen waren zich daar ter dege van bewust. d’Alphonse verzocht Dumas, directeur-général des revues et de la conscription militaire in Parijs, dan ook al ruim voor het begin van de conscriptie hem zo spoedig mogelijk te laten weten wat de leeftijdseisen waren van de voor te dragen remplaçanten. Hij drong er op aan deze eisen vooral niet te hoog te stellen. Daardoor zouden de Hollanders namelijk sneller wennen aan de dienstplicht en die als minder hinderlijk ervaren. De conscriptie zou zo gemakkelijker uit te voeren zijn.219 In 215
Bericht van De Celles 17 maart 1813, Staatkundig Dagblad Zuiderzee, 20 maart 1813, 2. P. Haremaker Jzn, Mijne lotgevallen in Fransche dienst gedurende de jaren 1813-14 (Zaandijk 1852) 2-3. 217 Ibidem, 4; Van Altena, De Hollander onder de Fransche cohorten, 24. 218 Van Altena, De Hollander onder de Fransche cohorten, 5. 219 d’Alphonse aan Dumas, 1 maart 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1376), 1046. 216
- 51 -
antwoord daarop berichtte Dumas, dat de plaatsvervangers niet ouder dan 30 jaar mochten zijn.220 Ook De Celles was blij met de remplacering. Veel rijken lieten zich vervangen. Daardoor gaf deze faciliteit een middel van bestaan aan heel wat lieden die door als plaatsvervanger naar het leger te vertrekken ‘assurent un lot’ aan hun familie. ‘Aangezien er weinig mogelijkheden waren om werk te vinden, waren de armen daardoor minder ontevreden om soldaat te worden.’221 De Stassart, de prefect van het departement Monden van de Maas, stond niet toe dat gehuwde mannen als plaatsvervanger in dienst traden. Zo’n verbod was echter niet op een wettelijke bepaling gebaseerd, zodat Lebrun de eigenmachtig optredende prefect terugfloot.222 De maatregel van De Stassart had echter veel leed kunnen voorkomen. In Amsterdam sprong in februari 1812 een wanhopige vrouw, wier man als remplaçant in dienst ging, met haar baby in de gracht. In de consternatie om vrouw en kind te redden ontstond er onder de toegestroomde menigte zo’n getrek en geduw, dat een schuit waarop zich zo’n dertig nieuwsgierigen verdrongen omsloeg. In de daarop volgende chaos werd de moeder levend op de kant getrokken maar haar kind was inmiddels verdronken.223
4. De remplaçanten De remplaçanten in het departement Zuyderzee waren afkomstig uit uiteenlopende beroepen zoals pakjesdrager, hulpmetselaar, dagloner, touwslager, hoefsmid, mandenmaker, klokkenluider en palfrenier. Aangezien de meesten waarschijnlijk eerder om het geld dan om het avontuur in dienst gingen, weerspiegelde dit de wijdverbreide armoede die in alle delen van de werkende klasse had toegeslagen. De plaatsvervangers waren doorgaans uit dezelfde gemeente afkomstig als de conscrit die hen contracteerde. Maar verschillende Amsterdammers traden ook buiten de stad op als remplaçant in plaatsen als Haarlem, Grootebroek, Maarssen, IJsselstein en Woerden. Bij de lichting van de jaarklasse 1809 voor de actieve dienst in oktober 1811 kwam iets meer dan de helft van de remplaçanten uit Amsterdam, terwijl die stad maar een derde van het aantal inwoners van het departement telde.224 Van die jaarklasse bestond 20% van de 900 rekruten in Zuyderzee
220
Ibidem, noot 1. De Celles aan Montalivet, 19 november 1812 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (609), 438. 222 Lebrun aan den keizer, 8 april 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (218) 140-141. 223 Devilliers aan Lebrun, 25 februari 1812 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1240) 945. 224 Akten waarbij de rekruteringsraad de door de lotelingen voorgestelde plaatsvervangers als zodanig aanvaardt onder opgave van de signalementen van die plaatsvervangers, lichting 1809, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 560. 221
- 52 -
uit remplaçanten.225 Van de jaarklasse 1811 was dat 19% en van het contingent van de jaarklasse 1813 17%.226 De remplacering werd vastgelegd in een overeenkomst waarin de remplaçant zich verplichtte tegen een geldelijke vergoeding in plaats van de geremplaceerde de dienstplicht te zullen vervullen. De overeenkomst werd behalve door de twee contractanten getekend door de onderprefect van het arrondissement. De overheid ontving voor elke contract 100 frank aan belasting. De vergoeding werd in gedeelten uitbetaald. Het eerste deel kreeg de remplaçant bij het accorderen door de Raad van Rekrutering van zijn plaatsvervanging, het tweede deel bij zijn vertrek in actieve dienst. Vervolgens betaalde de geremplaceerde gedurende een periode van twee of drie jaar elke week of maand een vast bedrag aan de personen die de remplaçant daarvoor had aangewezen. Dit kon zijn vrouw zijn, zijn ouders of hijzelf. Ook kwam het voor dat een nichtje als begunstigde werd aangewezen. Het resterende bedrag werd uitbetaald bij terugkomst of overlijden van de remplaçant. De hoogte van de vergoeding varieerde sterk, onafhankelijk van plaats of jaar. In 1812, ten tijde van de veldtocht naar Rusland, betaalde een conscrit uit Beverwijk van de jaarklasse 1811 een inwoners van Purmerend 3936 gulden om hem te vervangen. Maar in diezelfde periode wist een Westzaanse rekruut een jongeman uit Krommenie voor 1200 gulden te strikken om zijn plaats in te nemen.227 Bij de lichting voor het actieve leger in maart 1813 werden bedragen betaald die varieerden van 1550 tot 3100 gulden.228 Gemiddeld ging het om een bedrag van ongeveer 2000 gulden, wat dezelfde waarde vertegenwoordigde als € 30.000 in de huidige tijd.229 Dat waren hoge bedragen en de families van de conscrits moesten zich dan ook vaak flink in de schulden steken om dat geld bij elkaar te krijgen.230 Toen in 1813 de Tweede Ban van de Nationale Garde werd opgeroepen, waaronder zich vele huisvaders bevonden, nam de remplacering een grote vlucht. Het Regiment van Texel bestond volgens Lebrun bijna geheel uit Hollandse remplaçanten.231 Zij ontvingen naast hun soldij wekelijks 4 gulden als vergoeding. Er waren er zelfs die 20 gulden
225
Ibidem. Registers van de afgegeven bewijzen van goed gedrag aan remplaçanten, betreffende classen 1808-1811 en 1813, in: GAA, Militaire Zaken, inv. nrs. 42-45. 227 Akten van remplacement arrondissement Haarlem, in: NHA, Arrondissementsbesturen, inv. nr. 415. 228 Akten van overeenkomst tussen lotelingen en hun plaatsvervangers voor ‘l’Armée active’ onder andere inzake de vaststelling van de geldelijke vergoeding, die de lotelingen aan hun plaatsvervangers zullen dienen te betalen, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 582. In Frankrijk varieerde de prijs van een remplaçant van gemiddeld 192 frank in het jaar X (1801) tot 5167 frank in 1809. Bron: Pigeard, La conscription, 143-144. 229 Website Instituut voor Sociale Geschiedenis: http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php. 230 Van Altena, De Hollander onder de Fransche cohorten, 3. 231 Lebrun aan den keizer, 4 november 1813 ‘à onze heures et demie du soir’ in Colenbrander, Gedenkstukken VI, (468) 290. 226
- 53 -
incasseerden, aldus de gouverneur.232 De plaatsvervangers schroomden niet om door middel van leugens, afpersingen en bedrog misbruik te maken van de angst van de gegoede burgerij om hun zonen in dienst te zien gaan. In Dordrecht lieten lieden die voorgaven als remplaçant te willen optreden zich ‘als kinderen’ in het huis van de geremplaceerde opnemen. Zij behielden daarbij de keuze alsnog van de plaatsvervanging af te zien.233 Ook gebeurde het, dat een remplaçant deserteerde, waarna de geremplaçeerde alsnog zelf in dienst moest.234 De Raad van Rekrutering keurde de voorgestelde remplaçanten. Zij moesten jonger zijn dan 30 jaar, niet korter dan 1 meter en 649 millimeter, een sterk lichamelijk gestel hebben, geen mismaaktheden, uit hetzelfde departement afkomstig zijn, niet onder de maritieme inscriptie vallen, niet tot dezelfde jaarklasse behoren en niet veroordeeld zijn wegens een min of meer ernstig vergrijp.235 In februari 1813 werden deze eisen zoals we zagen versoepeld. Om hun fysieke toestand te beoordelen moesten de mannen zich uitkleden en naakt voor de raad paraderen. Het oordeel van de prefect gaf de doorslag. De Dordtse conscrit Van Altena had met het oog op het risico van afkeuring een tweede remplaçant als reserve naar de zitting van de raad meegenomen. Maar machteloos moest hij toezien hoe een cynisch lachende De Stassart beiden wegens vermeende platvoeten afkeurde.236 Behalve over een goede gezondheid moesten de remplaçanten ook over een certificaat van goed gedrag beschikken. Dat werd afgegeven door de maire. De remplaçant en de geremplaceerde moesten daarvoor naar het gemeentehuis tezamen met drie ‘huisvaders’, die een getuigenis aflegden inzake het goede gedrag van de remplacant. De registers die daarvan op het Amsterdamse stadhuis werden bijgehouden geven een indruk van de aard van de plaatsvervanging. Degenen die een plaatsvervanger voordroegen woonden doorgaans aan een van de grachten van de stad (‘de grachtengordel’), terwijl de remplaçanten afkomstig waren uit de volksbuurten of zijstraten.237 Voor de werkende klasse, die het meest leed onder de stagnerende economie, was het aantreden als remplaçant een van de weinige mogelijkheden om een inkomen te verkrijgen.238 Van gelijkheid was dus geen sprake, ook al meende Napoleon op Sint Helena terugkijkend op zijn loopbaan 232
Lebrun aan den keizer, 18 juli 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (450) 286, noot 2. Van Altena, De Hollander onder de Fransche cohorten, 9. 234 Hubert Kraan aan prefect 16 augustus 1813, Nationaal Archief, Den Haag (Nl-HaNA), Prefect Monden van de Maas, 1811-1813 (1814), nummertoegang 3.02.09, inv. nr. 368. 235 Bericht van De Celles, 13 maart 1811, Courier van Amsterdam, 15 maart 1811, 1. 236 Van Altena, De Hollander onder de Fransche cohorten, 13. 237 Registers van de afgegeven bewijzen van goed gedrag aan remplaçanten, betreffende classen 1808-1811 en 1813, in: GAA, Militaire Zaken, inv. nrs. 42-45. 238 De Celles aan Montalivet, 13 augustus 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (649) 466. 233
- 54 -
nog van de conscriptie: ‘Elle représente le mode le plus juste pour lever des troupes, parce qu’il est le plus également réparti.’239 De ambtenaren van de afdeling Militaire Zaken keken kritisch naar de afgelegde verklaringen. Zo werd de remplaçant van Abraham Morkand uit de Tweede Weesperstraat afgewezen, omdat hij 22 jaar ‘uitlandig’ was geweest en pas negen maanden geleden weer in Amsterdam was komen wonen. Het stadhuis weigerde de getuigen, omdat men vond dat ze geen verklaring van goed gedrag konden afgeven over iemand die ze nog maar zo’n korte tijd kenden.240 Wanneer de remplaçant eenmaal zijn certificaat had gekregen, moest hij zich vervoegen bij de commissaris-generaal van de politie in Holland om daar het getuigschrift te ontvangen, dat hij aan de Raad van Rekrutering moest tonen.241
5. Verzekeringen tegen de conscriptie Als ondernemende kooplieden waren de Hollanders gewend zich te verzekeren tegen de risico’s die zij bij hun handelsactiviteiten liepen. Vanuit die traditie ontplooiden zij dan ook verscheidene initiatieven om door een vorm van verzekering het risico van de conscriptie af te kopen. In Amsterdam betaalden degenen die in aanmerking kwamen voor de dienst als kustkanonnier in 1811 met elkaar het bedrag dat nodig was om een remplaçant te kopen. Dat gebeurde in 60 van de 65 kwartieren waarin de stad was verdeeld. In de vijf overige kwartieren moesten degenen die door het lot werden aangewezen zelf een remplaçant kopen dan wel in eigen persoon de tocht naar Texel maken.242 Ook in andere plaatsen in het departement verzekerden de bewoners zich zo tegen de dienstplicht als kustkanonnier. In Haarlem maakte een groep inwoners vóór de loting de afspraak dat, mocht het lot op een van hen vallen, zij met elkaar een remplaçant zouden betalen. Aldus gebeurde. Een zekere Jan Nieman deed daar echter niet aan mee en werd door het lot aangewezen. De ongelukkige Nieman moest daarom in gezelschap van acht remplaçanten als enige inwoner van de Spaarnestad in eigen persoon voor zijn nummer in dienst. In Hilversum, Naarden en Bussum zorgde de gemeente zelf al bij voorbaat voor een remplaçant, zodat er geen loting hoefde plaats te vinden.243
239
E. de Las Casas, Mémorial de Saint Hélène. Compléments recueillis par O’Meara, II, 4e partie, 103, geciteerd in: Vallée, La conscription dans le département de la Charente, 674. 240 Registers van de afgegeven bewijzen van goed gedrag aan remplaçanten, betreffende classen 1808-1811 en 1813, in: GAA, Militaire Zaken, inv. nrs. 42-45. 241 Bericht van De Celles, 13 maart 1811, Courier van Amsterdam, 15 maart 1811, 1. 242 Rapportage van de onderprefect van het arrondissement Amsterdam aan de prefect van het departement Zuyderzee 17 juni 1811, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 590. 243 Ibidem.
- 55 -
Een groep ondernemende Amsterdammers wilde de zaak op grotere schaal aanpakken namelijk door de oprichting van een assurantiemaatschappij tegen de conscriptie. Hun plan zag er professioneel uit. De deelnemers aan de verzekering betaalden een premie waarvan de hoogte afhankelijk was van hun leeftijd. Een baby van nog geen jaar oud was 10 gulden kwijt. Dat bedrag nam toe al naar gelang de leeftijd van de verzekerde tot 40 gulden voor iemand die 19 jaar was of ouder. Het plan had niet ten doel remplaçanten te leveren maar om geld beschikbaar te stellen om remplaçanten te kunnen betalen. Wanneer er niet voldoende in kas zou zijn, zouden de extra kosten over alle deelnemers volgens regels die in een reglement waren vastgelegd, worden omgeslagen. Om er zeker van te zijn dat hun plan niet door de Franse autoriteiten zou worden verboden, legden de initiatiefnemers het voor aan d’Alphonse. Eerder had Lebrun namelijk verzekeringsmaatschappijen die een remplaçant verschaften verboden. Hij had daarbij overwogen, dat het contract van een remplaçant één op één was, ‘gré à gré’. Het moest voor een ieder een eer zijn iemand te kunnen voordragen die waardig was toe te treden tot de rangen van het leger. Maar het plan van de Amsterdammers bestond uit het verschaffen van financiële middelen en niet van remplaçanten van vlees en bloed. Toch was d’Alphonse van mening, dat de verzekering niet door de beugel kon. Weliswaar was hij overtuigd van de goede bedoelingen van de initiatiefnemers, die in het algemeen belang handelden en niet ten eigen faveure. Maar ‘les hommes passent, les institutions restent.’ Hij wilde verhinderen dat de dienstplicht als een ‘trafic d’argent’ zou worden gezien. Dat zou dit instituut naar zijn mening ‘dénaturer’. Hij sprak dan ook een verbod uit over deze verzekering. Wel waren in zijn ogen toegestaan afspraken tussen vaders en moeders wier kinderen onderworpen waren aan de dienstplicht om met elkaar de kosten van een remplaçant te delen. Die afspraken waren namelijk gebaseerd op wederzijdse banden van affectie of familie en begonnen en eindigden met de conscriptie.244 Evenmin als van verzekeringsmaatschappijen waren de Fransen gediend van bemiddelingsbureaus die hielpen bij het vinden van remplaçanten. Het Hof van Cassatie had overeenkomsten waarbij iemand zich verplichtte tegen betaling voor een remplaçant te zorgen wegens strijd met de openbare orde nietig verklaard. Toch was dit nog niet voldoende om een ieder ervan te weerhouden dergelijke bureaus op te zetten. Op 3 september 1811 voelde Devilliers zich namelijk geroepen er in een bekendmaking aan te herinneren, dat dit ‘schandvolle monopolie, waarvan het eenige doelwit is, een onwettig
244
d’Alphonse aan Lebrun, 11 februari 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1155), 885.
- 56 -
voordeel den bezorgeren van remplaçanten te doen verkrijgen, en wier eenige uitwerking is, om er den prijs aanmerkelijk van te verhoogen volstrekt verboden is’. Hij kondigde aan dat hij zou toezien op de naleving van het verbod en de schuldigen aan de vierschaar ter veroordeling over zou dragen.245
6. Joodse remplaçanten Het recht om remplaçanten voor te dragen gold niet voor iedereen in het keizerrijk. In zijn decreet van 17 maart 1808 bepaalde Napoleon, dat de joden daarvan uitgesloten waren. Zij moesten persoonlijk hun dienst vervullen. Het decreet, dat in de joodse gemeenschap bekend staat als het decrét infame, bevatte daarnaast nog verschillende voorschriften die betrekking hadden op de organisatie van de joodse bevolking. De maatregelen waren bedoeld om de integratie van de joden in de Franse samenleving te bevorderen. Ze waren vooral gericht tegen de joden in de Elzas, die werden beschuldigd van woekerpraktijken. De joden in Bordeaux en in de departementen Gironde en Les Landes waren daarvan uitgesloten. Dat gold later ook voor de joodse inwoners van Parijs en Bayonne.246 Napoleon wilde met dit decreet bereiken dat de joodse rekruten zich aanpasten aan de gewoonten en ideeën van hun niet-joodse medesoldaten. Robert Anchel ziet deze maatregel in zijn Napoléon et les Juifs daarom als een van de eerste pogingen om het leger als ‘école sociale’ te gebruiken. Het verbod werd later verzacht doordat het de joden werd toegestaan zich wel te laten remplaceren maar alleen door een andere jood. Het waren overigens alleen de rijke joden die van deze mogelijkheid gebruik maakten.247 De Celles wees er bij de afkondiging van de conscriptie in zijn departement nog eens op, dat het recht van remplacering was ontzegd aan de conscrits van de Israëlitische godsdienst.248 Dat leidde begrijpelijkerwijs tot onrust bij de Hollandse joden. In de Hollandse Departementen leefden 50.000 joden, die sinds 1796 dezelfde rechten hadden als alle burgers in de Bataafse Republiek.249 Niet lang na de aankondiging van de conscriptie ging een comité vanuit de Amsterdamse joodse gemeenschap dan ook op audiëntie bij Lebrun om de intrekking van het verbod te bepleiten. De gouverneur liet zich door hen overtuigen. In een brief aan Napoleon zette hij de keizer uiteen, dat arme Hollandse joden geen geld hadden voor een remplaçant, zodat alleen de rijke joden door die maatregel 245
Bekendmaking Devilliers-Duterrage, 3 september 1811, Courier van Amsterdam, 4 september 1811, 1. In het ‘oude’ Frankrijk woonden in 1811 ongeveer 80.000 joden van wie de helft in de Elzas. Bron: Robert Anchel, Napoléon et les Juifs (Parijs 1928) 371-373. 247 Anchel, Napoléon et les Juifs, 347-351. 248 Berigt van De Celles, 13 maart 1811, Courier van Amsterdam, 15 maart 1811, 1. 249 d’Alphonse aan Dumas, 12 maart 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1378), 1047. 246
- 57 -
werden getroffen. Hij wees Napoleon er op dat die groep hem juist zeer toegewijd was. De meesten waren verlicht en hadden de oude gebruiken van hun volk afgezworen. Zij beschouwden hem als hun redder en Messias. Hij achtte het dan ook onverstandig hen van het Franse bestuur te vervreemden en tot vijand te maken.250 Ook d’Alphonse brak een lans voor de joden, in zijn geval bij Dumas, de directeur-generaal van de conscriptie. Hij wees er op, dat het bewuste decreet een strafmaatregel was geweest op basis van bijzondere omstandigheden op het moment dat de Hollandse Departementen nog geen onderdeel uitmaakten van het keizerrijk.251 De keizer liet zich door hen overhalen en de maatregel werd voor de Hollandse Departementen opgeheven.252 Uit de archieven van het departement Zuyderzee blijkt, dat verschillende joden of Israëlieten, zoals zij ook wel werden genoemd, dankbaar gebruik maakten van deze keizerlijke welwillendheid. Het zat de Hollandse joden echter niet mee, want tijdens het vertrek van de eerste groep conscrits in actieve dienst op 11 april 1811 kwam het uitgerekend in de Jodenbreestraat, in het hartje van de Amsterdamse Jodenbuurt, tot de ongeregeldheden die eerder werden beschreven. De schrik sloeg het comité van de Amsterdamse joodse gemeenschap om het hart. Immers, het gevaar was niet denkbeeldig dat de keizer in zijn toorn om deze aantasting van zijn gezag zijn besluit om de Hollandse joden remplacering toe te staan weer zou terugdraaien. Het comité aarzelde dan ook niet om nog diezelfde avond in alle Amsterdamse synagogen een publicatie op te hangen waarin alle conscrits werden opgeroepen zich naar hun bestemming te begeven. De bezoekers van de synagoge werden aangespoord alle inlichtingen te verschaffen over de schuldigen van het incident, zich rustig te houden bij het vertrek van de conscrits dan wel in geval van arrestatie of andere maatregelen van de autoriteiten.253 Het comité zorgde er bovendien voor dat de voortvluchtige joodse conscrits persoonlijk werden opgezocht om hen ervan te overtuigen dat zij zich onmiddellijk moesten melden.254 Dankzij deze maatregelen kon Jonas Daniël Meijer,255 die met Carel Asser behoorde tot de voorlieden van het comité, Lebrun en d’Alphonse de volgende dag al 250
Lebrun aan den keizer, 13 maart 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (196), 126. d’Alphonse aan Dumas, 12 maart 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1378), 1046-1047. 252 Ibidem, 1047, noot 1. 253 J.D. Meijer aan d’Alphonse 13 april 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1478), 1124-1125. 254 Lebrun aan den keizer, 2 april 1811, verder bijgevoegd: C. Asser aan Lebrun 12 april 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (222), 144. 255 Jonas Daniël Meijer (1780-1834) was een internationaal vermaard jurist. Hij publiceerde diverse studies op zijn vakgebied: de rechtsgeschiedenis van verschillende landen. Meijer zette zich in voor de emancipatie van de Hollandse joden en werd in 1813 secretaris van de commissie die de nieuwe Grondwet voorbereidde. Het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam, waar het standbeeld van de Dokwerker staat, herinnert aan hem. Bron: Grote Winkler Prins, achtste druk, deel 15. 251
- 58 -
melden, dat alle Israëlitische conscrits zich zonder uitzondering naar hun bestemming hadden begeven. Bovendien waren de twee schuldigen aan de politie overgedragen onder wie de vrouw om wie het allemaal was begonnen.256 Meijer kon niet nalaten daaraan toe te voegen dat het incident te wijten was aan de onzorgvuldigheid van de bevelvoerend officier, die de rekruten op het midden van de dag door een van de drukste Amsterdamse straten had gevoerd. Het incident was dan ook meer het gevolg van die drukte dan van het karakter van de bewoners van de Joodse buurt. Immers, wanneer er in Amsterdam ongeregeldheden plaats vonden dan was dat niet in die buurt maar in de Jordaan waar de Christenen woonden, aldus Meijer. Hij verzocht Lebrun zijn verslag door te sturen aan de keizer, wat deze ook deed met een positieve aantekening over de zèle van de Israëlitische gemeenschap.257
7. Dienstweigeraars Naast de hier beschreven legale uitzonderingen om de dienstplicht te ontlopen, bestonden er ook illegale mogelijkheden. Conscrits die ondanks herhaald verzoek van de autoriteiten niet kwamen opdagen bij de loting of bij de Raad van Rekrutering, werden rétardaires of achterblijvers genoemd. Zij werden aan het begin van het depot geplaatst. Dat betekende dat zij, wanneer zij alsnog werden opgespoord, zonder te loten rechtstreeks in actieve dienst moesten. Wanneer zij onvindbaar bleven, werd de volgende rekruut op de lijst van het depot aangewezen om voor hen in dienst te gaan. Nog een stapje hoger op de ladder van de dienstweigeraars stonden de réfractaires, zij die een maand na vertrek van de rekruten nog niet waren gevonden. Deze dienstweigeraars werden door de Rechtbank van Eerste Aanleg veroordeeld tot dienst bij een van de strafbataljons, die op verschillende ongezonde plaatsen zoals op Walcheren waren opgericht. Bovendien kregen zij een hoge boete opgelegd (al gauw een jaarinkomen), die door hun ouders moest worden betaald. Wanneer die daartoe niet in staat waren, werden er militairen of garnisaires in het ouderlijk huis gelegerd, die op kosten van de niet te benijden ouders moesten worden onderhouden.258 In sommige streken van het keizerrijk stroopten mobiele colonnes het land af op zoek naar voortvluchtige dienstweigeraars. Die waren vaak succesvol zoals in 1809 in
256
J.D. Meijer aan d’Alphonse, 13 april 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (1478), 1124-1125; Lebrun aan den keizer, 13 april 1811, verder bijgevoegd: J.D. Meijer aan Lebrun, 13 april 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (223), 145. 257 Lebrun aan den keizer, 13 april 1811 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (223) 145. 258 Joor, De Adelaar en het lam, 359-361.
- 59 -
de Savoie, waar ze meer dan duizend deserteurs en réfractaires oppakten.259 Tegenover de harde aanpak van de mobiele colonnes en de garnisaires stond de zachte benadering, die in ieder geval in de Charente meer vruchten afwierp. Daar werd in het jaar VII (1799) een amnestie afgekondigd, die ertoe leidde dat vele voortvluchtigen zich vrijwillig meldden.260 In het huidige Nederlandse grondgebied bleef de inzet van garnisaires beperkt tot Limburg, dat al sinds 1795 bij Frankrijk was ingelijfd261 en het departement Opper IJssel.262 In het departement Zuyderzee behoefden geen garnisaires in actie te komen. Het aantal rétardaires en réfractaires bleef daar beperkt. Dit tot opluchting van De Celles die daar in de aanloop naar de eerste lichting in maart 1811 nog niet zo zeker van was. Uit voorzorg liet de prefect op 7 maart van dat jaar een bekendmaking aanplakken, waarin hij de bewoners van zijn departement er op wees, dat op het verbergen of helpen ontvluchten van een dienstplichtige een boete van minimaal 500 en maximaal 1500 frank stond, alsmede een gevangenisstraf van een jaar. Een excuus dat de betrokkene in dienst was als dienstbode zou niet worden geaccepteerd.263 Uit een enquête van d’Alphonse onder de prefecten medio 1812 naar de aantallen dienstweigeraars in de jaarklassen 1808, 1809 en 1810 bleek, dat er in de Hollandse Departementen maar 156 réfractaires waren. Van hen waren er slechts drie afkomstig uit het departement Zuyderzee. Het aantal van 156 kon bovendien naar beneden worden bijgesteld, omdat enkele tientallen Friese zeelieden waren meegeteld, die waarschijnlijk met hun schip waren vergaan. Al spoedig daarop nam de afkeer van de dienstplicht en daarmee de dienstweigering echter toe. Volgens Joor was de ontduiking nergens zo groot als in het departement Zuyderzee. Dankzij de weerstand tegen de oproep in april 1813 voor de Nationale Garde in vooral het arrondissement Amsterdam telde dat departement ten minste 189 réfractiares.264 Het aantal insoumis (dus rétardaires, réfractaires en deserteurs) was uiteraard hoger. In het eveneens weerspannige Monden van de IJssel bedroeg dit bijna 300.265 Die aantallen waren echter laag in vergelijking met het ‘oude’ Frankrijk. In het departement l’Hérault onttrokken in totaal 7520 van de 14.016 conscrits zich aan de dienstplicht, dat wil zeggen 53%. Dat departement met de hoofdplaats Montpellier
259
Palluel-Guillard, L’Aigle et la croix, 350. Vallée, La conscription dans la Charente, 659. 261 Welten, In dienst voor Napoleons Europese droom, 378. 262 Joor, De Adelaar en het lam, 362-374. 263 Bericht De Celles, 7 maart 1811, Courier van Amsterdam, 9 maart 1811, 2. 264 Joor, De Adelaar en het lam, 376. 265 Ibidem, 377. 260
- 60 -
behoorde daarmee tot het Franse gemiddelde.266 Het aantal insoumis was groter in het bergachtige deel van het departement, waar het gemakkelijker was zich te verbergen. Een mogelijkheid die in het vlakke Zuyderzee ontbrak. Het aantal Franse mannen dat de dienstplicht ontdook nam vanaf 1808-1809 af als gevolg van de perfectionering van de machine conscriptionelle.267
8. Deserteurs Desertie kwam vooral voor ‘en route’ naar de legerplaats waar de soldaten zich verzamelden voor de eigenlijke campagne. Sabron, die de geschiedenis van de 33e Regiment Lichte Infanterie beschrijft, doet verslag van de vele deserteurs (ruim 10% van de soldaten en onderofficieren) tijdens de mars van dit regiment van Maagdenburg naar Stettin in oktober 1811.268 Zij bestonden behalve uit Hollanders ook uit Pruisen, die na de nederlaag van hun land in 1807 bij het Koninklijke leger waren aangenomen. Het kader van het regiment was daar overigens niet rouwig om, aangezien het zich daardoor van veel onbetrouwbaar personeel kon ontdoen. Davout, de bevelhebber van het 1e Legerkorps, waar het regiment toe behoorde, dacht daar echter anders over. De woedende maarschalk liet de Hollanders tot hun verontwaardiging tijdens de parade in Minsk bij wijze van straf met de kolf van het geweer omhoog (la crosse en l’air) defileren.269 De open plekken van de deserteurs werden gedeeltelijk weer opgevuld met nieuwe lotelingen vanuit het depot.270 Sabron twijfelt of er tijdens de tocht door Rusland nog veel sprake was van desertie. Immers waarheen zouden die soldaten moeten deserteren? Hij acht het veel waarschijnlijker dat van de talrijke achterblijvers er velen door ziekte en gebrek omkwamen of op zoek naar voedsel door Russische boeren werden afgemaakt.271 Tijdens de Saksische veldtocht deserteerden veel rekruten. Voor desertie was moed nodig want wanneer de voortvluchtige deserteur werd gepakt, wachtte hem doorgaans de doodstraf. Haremaker, de soldaat uit Westzaan die tevergeefs had geprobeerd een remplaçant voor te dragen, deserteerde in oktober 1813 in Duitsland. In zijn mémoires schrijft hij: ‘Een soldaat
266
Frédéric Rousseau, La déobéissance militaire au XIX e siècle. Déserteurs et insoumis héraultais, Thèse de doctorat de 3e cycle sous la direction de J. Maurin (Montpellier 1985) 85, geciteerd in: Chambon, La Loire et l’Aigle, 239. 267 Chambon, La Loire et l’Aigle, 239. 268 F.H Sabron, Geschiedenis van het 33ste regiment lichte infanterie onder keizer Napoleon I (Breda 1910) 13. 269 Ibidem, 42-48. 270 Ibidem, 9-14. 271 F.H. Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment Infanterie van Linie onder keizer Napoleon I (Breda 1910) 39.
- 61 -
kan de moed hebben om het vuur in te gaan en te strijden, maar niet om de desertie te ondernemen.’ Hij noemt als voorbeeld een strijdmakker, een moedig man, die twee keer deserteerde maar beide keren ogenblikkelijk weer terugkeerde, omdat hem de moed in de schoenen zonk.272 Was desertie in het vijandige Russische of Duitse gebied weinig aantrekkelijk of op zijn minst gevaarlijk, voor de Hollanders die dienst deden in het thuisleger lag dat anders. Naar mate het Franse gezag in 1813 afbrokkelde nam de discipline bij de rekruten van de Nationale Garde, de Departementale Garde en de Garde Soldée af. Bij de Amsterdamse Garde Soldée kwamen steeds minder gardisten opdagen. Op 1 november 1813 was het aantal ontbrekende gardisten al opgelopen tot 198 van de 1217 die de garde organiek telde. Het waren vooral de dienstplichtigen in de infanteriebataljons die weg bleven. De vrijwilligers en de gardisten van het eskadron ruiters bleven tot november 1813 op een enkeling na op hun post.273 Maar in de loop van november waren er alleen nog maar twee stafofficieren en de 150 man die in het militaire hospitaal werden verpleegd over. Het stadsbestuur zag zich genoodzaakt een advertentie in het Dagblad van de Zuiderzee en in de Amsterdamse Courant te plaatsen waarin het de weglopers opriep zich zo snel mogelijk te melden bij de kwartiermeester. Dat had succes want enige weken later waren verschillende deserteurs al weer teruggekeerd maar het aantal gardisten kwam niet uit boven de 374 soldaten en onderofficieren, de zieken inbegrepen.274 Na dit relaas over de jongemannen die kans zagen te ontkomen aan de conscriptie is het thans het moment om aandacht te besteden aan de Hollandse rekruten die minder gelukkig waren, namelijk zij die dienden in de Napoleontische legers of bij de Franse marine.
272
Haremaker Jzn, Mijne lotgevallen in Fransche dienst, 145. Sterkte van de “garde soldée” te Amsterdam april-november 1813, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 605. 274 Pro Memoria; beknopt overzicht over het ontstaan en de liquidatie der Garde soldée, ca. 1815, in: GAA, Garde Soldée, inv. nr. 2a. 273
- 62 -
HOOFDSTUK VI DE HOLLANDSE CONSCRITS IN FRANSE DIENST
1. De reorganisatie van het Hollandse leger In zijn decreet van 18 oktober 1810 legde Napoleon de contouren vast van de militaire en maritieme organisatie van de Hollandse Departementen. Het Hollandse leger had een organieke sterkte van 22.073 man (de generale staf en het korps ingenieurs niet meegerekend) waaronder ruim 7000 man gardes van de koning.275 Onder de manschappen bevonden zich verscheidene Pruisische soldaten, die na de nederlaag in 1807 in Hollandse dienst waren getreden.276 Een deel van de troepen, de 3000 man tellende Hollandse brigade, vocht sinds 1808 op het Iberische schiereiland aan Franse zijde tegen de Spaanse guerrilla’s en de Engelse troepen van Wellington.277 Napoleon bepaalde, dat het leger werd gereorganiseerd en dat de verschillende onderdelen als nieuwe regimenten bij de Franse armee werden gevoegd. Datzelfde lot onderging ook de Hollandse marine, die opging in de Franse zeestrijdmacht.
2. De bestemming van de Hollandse conscrits Met het oog op zijn campagne naar Rusland bracht Napoleon uit alle delen van het keizerrijk troepen bij elkaar voor zijn Grande Armée.278 In Holland riep hij daarvoor in april, augustus en december 1811 respectievelijk de jaarklassen 1808, 1809 en 1810 op. Van elke lichting in de Hollandse Departementen kwamen 2000 mannen (van wie 600 uit Zuyderzee) terecht bij het actieve leger. De rekruten werden voor het merendeel toegewezen aan de eenheden van het vroegere Hollandse leger. De Direction générale des revues et de la conscription militaire bepaalde voor elk departement het aantal dienstplichtigen dat moest opkomen en bij welk legeronderdeel deze werden ingedeeld. De overzichten die het bureau naar de prefecten stuurde, bestonden uit twee lijsten. De eerste bevatte per departement een overzicht van het aantal conscrits, dat
275
H. Hardenberg, Overzigt van de voornaamste bepalingen betreffende de sterkte, zamenstelling, betaling, verzorging en verpleging van het Nederlandsche leger, sedert den Vrede van Utrecht in 1713 tot den tegenwoordige tijd (Den Haag 1858) 158. 276 J.A. de Moor en H. Ph. Vogel, Duizend miljoen maal vervloekt land. De Hollandse Brigade in Spanje 1808-1813 (Amsterdam 1991) 36. 277 Ibidem 70. 278 De term ‘grande armée’ sloeg in het Franse militaire spraakgebruik op de operationele hoofdmacht in elke veldtocht. Maar in het populaire beeld hebben de woorden vooral betrekking op de grote legermacht die naar Moskou optrok. (Bron: Zamoyski, 1812, 95.)
- 63 -
aan elk onderdeel moest worden geleverd. De tweede lijst gaf per legeronderdeel aan hoeveel nieuwe rekruten daarbij werden ingedeeld en uit welke departementen zij afkomstig waren. De samenstelling van de contingenten was schijnbaar willekeurig. Zo gingen er van de zeshonderd dienstplichtigen van de jaarklasse 1808 uit het departement Zuyderzee honderdvijfenvijftig naar het 123e Regiment Infanterie van linie, tweehonderd naar het 126e Regiment Infanterie van linie, twee naar het 1e Regiment Carabiniers, acht naar het 1e Regiment Kurassiers, vijftig naar het 11e Regiment Huzaren, twintig naar het 9e Regiment Artillerie te voet, negen naar de Fuseliers van de Keizerlijke Garde en honderdzesenvijftig naar de Compagnie de réserve, die voorlopig in Amsterdam bleef.279 De eveneens zeshonderd rekruten uit het departement van de jaarklasse 1809, die in augustus 1811 moesten opkomen, kwamen deels bij dezelfde eenheden terecht: vijfentachtig bij het 123e Regiment Infanterie van Linie, tweehonderdvijfendertig bij het 126e Regiment Infanterie van Linie, vijftien bij het 14e Regiment Kurassiers, tweeëntwintig bij het 11e Regiment Huzaren, tweeëntwintig bij het 9e Regiment Artillerie te voet en tien bij de Fuseliers van de Keizerlijke Garde. Maar deze keer gingen er ook twee rekruten naar het 2e Regiment Carabiniers, tweeëndertig naar het 14e Treinenbataljon, een naar de 18e Compagnie artillerie werklieden, vierenzestig naar de militaire werklieden in Antwerpen en ten slotte honderdentwaalf naar het 33e Regiment Lichte Infanterie.280 De depots van de regimenten bevonden zich op verschillende plaatsen in Frankrijk of de Zuidelijke Nederlanden. De vier nieuwe Hollandse regimenten Infanterie van Linie met de nummers 123 tot en met 126 hadden hun thuisbasis in respectievelijk Saint Omer, Abbeville, Amiens en Luik. Het 33e Regiment Lichte Infanterie zat aanvankelijk in Groningen maar verhuisde naar Givet en de huzaren van het 11e Regiment kregen Arras toegewezen als garnizoensplaats waar zich ook het depot bevond. De rekruten legden de reis naar hun garnizoensplaats te voet af in dagmarsen van 20 à 30 kilometer. Dat gold ook voor de Hollandse huzaren die bij gebrek aan paarden met hun uitrusting op de rug naar Noord-Frankrijk marcheerden, een vernederende ervaring voor een huzarenregiment.281 Soms werd de trekschuit genomen waar de rekruten dan zelf voor moesten betalen. Hun soldij bedroeg 164,25 frank per jaar. Ter vergelijking, een officier met de rang van kolonel
279
Répartition des contingens de 1808 et de 1810 de La Toscane, de Rome et de la Hollande, in: Nl-HaNA, Prins Stedehouder, inv. nr. 43. 280 Répartition de 2400 conscrits de la classe 1809, Départemens Hollandais, Arrondissement de Breda, Bouches-du-Rhin et Bouches-de-l’Escaut, in: Nl-HaNA, Prins Stedehouder, inv. nr. 43. 281 A. Rens, Huzaren van Boreel, 1813-2003 en de voorgeschiedenis 1695-1813 (Amersfoort 2003) 50.
- 64 -
ontving een jaarsalaris van 5000 frank, exclusief representatiekosten en een toelage voor de fouragering.282 In de Hollandse eenheden van de Grande Armée dienden conscrits uit alle delen van het voormalige Koninkrijk Holland. Het 33e Regiment Lichte Infanterie ontving in april 1811 (toen de infanteristen nog in Groningen waren gelegerd) 203 rekruten van de jaarklasse 1808 uit de noordelijke departementen Friesland, Ooster- en Wester Eems. In augustus, toen het regiment zijn depot in Givet had betrokken, waren de 721 nieuwe instromers afkomstig uit niet minder dan zeven verschillende departementen.283 Ook andere regimenten zoals het 123e Regiment Infanterie van Linie en het 11e Regiment Huzaren werden gevuld met rekruten uit alle delen van het vroegere Koninkrijk Holland. Hun samenstelling, waarin Groningers en Friezen hun legerplaats deelden met Zeeuwen en Brabanders, vormde een afspiegeling van de bevolking van het vroegere koninkrijk. Maar dat gold ook weer niet voor alle Hollandse regimenten. In het 125e en het 126e Regiment Infanterie van Linie dienden bijvoorbeeld merendeels rekruten uit de departementen Zuyderzee en Monden van de Maas.284 Een uitzondering vormden de Limburgers. Aangezien hun gewest reeds in 1795 bij Frankrijk was gevoegd, dienden zij niet in de Hollandse maar in de Franse regimenten.
3. De Hollandse conscrits tijdens de veldtocht naar Rusland Nadat de Hollandse regimenten en compagnieën aldus met verse dienstplichtigen op sterkte waren gebracht, vertrokken ze in de loop van 1812 naar het oosten om deel te nemen aan Napoleons Russische veldtocht. De Hollandse eenheden bestonden uit de drie cavalerieregimenten (het 11e Regiment Huzaren, het 14e Regiment Kurassiers en het 2e Regiment Chevau-légers Lanciers), het 3e Regiment Grenadiers van de Oude Garde, het 33e Regiment Lichte Infanterie, het 123e tot en met 126e Regiment Infanterie van Linie en het 1e bataljon pontonniers.285 De Hollandse artilleristen waren over verschillende legerkorpsen
282
De beloning was gelijk aan die van de Garde Soldée. Bron: Composition de la Garde Soldée d’Amsterdam avec un aperçu des dépenses qui coûtera annuellement l’entretien de ce corps, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 601. 283 De rekruten waren afkomstig uit de departementen Monden van de Maas (111), Wester-Eems (131), Ooster-Eems (102), Zuyderzee (112), Monden van de Rijn (163) en Monden van de Schelde (47) alsmede uit het Arrondissement Breda (55). Bron: Répartition de 2400 conscrits de la classe 1809. 284 Ibidem. 285 J.L. Uijterschout, Beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis van 1568 tot heden (z.p. 1938) 221.
- 65 -
verdeeld.286 In het Regiment pupillen van de Keizerlijke Garde dienden de wees- en armjongens. La Grande Armée, waarmee Napoleon in juni 1812 Rusland binnentrok, telde 550.000 à 600.000 man. Het leger bestond behalve uit Fransen uit Duitsers, Belgen, Hollanders, Polen, Zwitsers, Spanjaarden, Portugezen, Italianen, Illyriërs en Oostenrijkers. Het Franse aandeel bedroeg minder dan de helft.287 Bosscha schat het aantal Nederlanders dat de opmars van het leger meemaakte op 15.000.288 Dat was naar verhouding minder dan bijvoorbeeld de 18.000 mannen uit die Illyrische provincies met anderhalf miljoen inwoners leverden.289 Het aantal van Bosscha is later door de meeste historici overgenomen.290 De Hollandse eenheden bestonden uit dienstplichtigen, vrijwilligers en beroepsmilitairen, welke laatsten doorgaans tot het officierscorps behoorden. De eerste categorie was afkomstig van de lichtingen van de jaarklassen 1808 tot en met 1810 en de wees- en armjongens die bij het Regiment pupillen van de Keizerlijke Garde waren ingedeeld. Het is niet waarschijnlijk, dat de rekruten van de jaarklasse 1811 nog actief aan de campagne hebben deelgenomen. Volgens Naber werden zij ingezet ter bescherming van de grens van de Rijnprovincies.291 Zij werden in september 1812 tijdens de veldtocht opgeroepen en vertrokken pas in november naar de depots van hun eenheden. Elke lichting leverde 2000 conscrits voor het leger, samen met de 493 pupillen waren dat in totaal dus ongeveer 6500 man. Het feitelijke aantal dienstplichtigen uit de Hollandse Departementen dat aan de veldtocht heeft meegedaan was echter groter. Zoals eerder vermeld, werden er later rekruten opgeroepen om verliezen als gevolg van opkeuren, ziekte, sterven of desertie te compenseren. Wanneer we het percentage van 10% dat Joor daarvoor noemt,292 overnemen bestond dus bijna de helft van het Nederlandse aandeel in de Grande Armée uit dienstplichtigen uit de Hollandse Departementen.
286
J. Bosscha, Neerlands heldendaden te land. Van de vroegste tijd af tot op onze dagen, deel III (Leeuwarden 1873) 270. 287 Adam Zamoyski, 1812. Napoleons fatale veldtocht naar Moskou (Amsterdam 2004) 95-96 en 465. 288 Bosscha, Neerlands heldendaden te land, 269. 289 Pigeard, La conscription, 76. 290 Wanneer we uitgaan van de organieke sterkte van de Hollandse eenheden is dit een aannemelijk aantal. Er deden echter ook ‘buitenlandse’ soldaten dienst in deze eenheden. Daar staat echter weer tegenover, dat er ook Hollanders waren die in Franse eenheden dienden. Geerts, die zich onder meer baseert op de door de regimentcommandanten gerapporteerde sterfte- en verliescijfers en ‘de puinhoop’ van de oorlogsadministratie van de buitenlandse eenheden, acht het waarschijnlijk dat het werkelijke aantal een veelvoud daarvan betrof. (Gerard A. Geerts, Samenwerking en confrontatie. De Frans-Nederlandse militaire betrekkingen, voornamelijk in de Franse tijd (Amsterdam 2002)185). Maar dit is niet waarschijnlijk (PDH). 291 Naber, Overheersching en vrijwording, 150. 292 Joor, De Adelaar en het lam, 341-342.
- 66 -
Het was de wens van Napoleon om de soldaten en onderofficieren van de Hollandse regimenten zoveel mogelijk uit Hollanders te laten bestaan. In december 1811 werden daarom bijna 400 Duitse soldaten uit het 124e Regiment Infanterie van linie overgeplaatst naar andere eenheden. Sabron, die dit beschrijft, is daar niet rouwig om, omdat het regiment daardoor ‘een zuiver nationaal karakter kreeg’ en de daden uitsluitend op het conto van de Hollanders geschreven konden worden.293 Dat de Hollanders daar behoefte aan hadden, blijkt wel uit de uitlatingen van luitenant d’Auzon de Boisminart, commandant van de artillerie van het 124e infanterieregiment. Nadat de Hollanders tijdens de slag bij Polotsk op 18 augustus ten koste van zware verliezen de Russen hadden teruggeslagen, constateerde hij: ‘Het nationaal eergevoel werd er door opgewekt en met innerlijke voldoening kan men diegenen onder de Franschen aanzien, die, waar zij konden de Hollanders tot nog toe met minachting behandelden.’294 Tegenover het feit dat de manschappen uit Hollanders bestonden stond echter, dat het Franse opperbevel veel Hollandse officieren overplaatste naar Franse eenheden en hen verving door Fransen in wie het meer vertrouwen stelde.295 De Hollandse eenheden behoorden bijna allemaal tot het hoofdleger, dat in juni de Niemen overtrok aan het hoofd van de Grande Armée.296 Zij hadden een actief aandeel in de gevechten tijdens de opmars van het leger naar Moskou. De Hollanders werden ingezet tijdens gevechten zoals die bij Orsha, Krasnoye en Polotsk en bij de bloedige verovering van Smolensk. De slag bij Borodino, die de Grande Armée 30.000 man kostte, eiste ook zijn tol van verschillende Hollandse regimenten.297 Ondertussen ging de opleiding van de conscrits in de depots van hun eenheden gewoon door. Rekruten die hun training hadden voltooid, werden door hun regiment vanuit Rusland opgehaald om daar de uitgedunde gelederen aan te vullen. Het 124e Regiment Infanterie van linie bracht in augustus uit het depot in Abbeville 200 man ‘voortreffelijke knappe jonge lieden uit Vriesland’ naar het Russische Polotsk, ‘die tijdens de mars geen enkele achterblijver hadden en met de besten wil bezield waren’. De ontberingen onderweg bleken echter hun krachten zo zeer te hebben aangetast, dat 10% van hen anderhalve maand later als gevolg van ziekte was bezweken.298 Het 33e Regiment Lichte Infanterie zond op 14 oktober vanuit Moskou het kader van het 4e 293
F.H. Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment, 16. Ibidem 54-55. 295 Bosscha, Neerlands heldendaden te land, 280. 296 Geerts, Samenwerking en confrontatie, 148. 297 Ibidem, 148-162. 298 Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment, 57 en 59. (Uijterschout stelt in Beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis, 223, dat alle 200 Friezen bezweken.) 294
- 67 -
bataljon naar Givet ‘pour y prendre conscrits’.299 En het 2e Regiment Chevau-légers Lanciers werd op de terugweg in Smolensk nog aangevuld met 200 Hollanders huzaren, die de Spaanse oorlog vaarwel hadden gezegd om zich in de sneeuw bij de Hollandse lansiers te voegen.300 Op 14 september trok Napoleon met zijn troepen het verlaten Moskou binnen. Het duurde niet lang of er braken branden uit in de stad, die een groot deel daarvan in de as legden. Nadat de keizer tevergeefs op een bericht van de tsaar had gewacht, aanvaardde hij op 19 oktober met 108.000 man de terugtocht.301 Die verliep niet zonder problemen. Regelmatig kwam het tot een treffen met de Russen waarbij ook de Hollanders, en vooral de infanterieregimenten van linie, het zwaar te verduren kregen. Eind oktober sloeg het weer om en vanaf 7 november vroren de soldaten bij honderden tegelijk dood. Ook de Hollandse regimenten, die door de gevechten flink waren uitgedund, leden vreselijk. Tijdens de slag bij Krasnoe op 17 november werden het 11e Regiment Huzaren, het 33e Regiment Lichte Infanterie en het 3e Regiment Grenadiers, dat door Napoleon wel eens ‘la gloire de la Hollande’ was genoemd, vrijwel volledig vernietigd. Slechts een enkeling zoals kapitein-luitenant-majoor T.C.C. Veeren van het 33e Regiment wist op wonderbaarlijke wijze aan de slachtpartij bij Krasnoye te ontkomen.302 Dankzij de twee bruggen die de 400 merendeels Hollandse pontonniers onder leiding van de kapiteins Benthien en Bush over de Berezina sloegen, konden de restanten van de Grande Armée alsnog aan de vernietiging door de Russische legers ontsnappen. Hun inzet in het ijskoude water kostte de meesten van hen het leven.303 Behalve Benthien keerden alleen een onderofficier en zes pontonniers terug in het vaderland.304 Het 125e en 126e Regiment Infanterie van linie, waar veel soldaten uit het departement Zuyderzee dienden, maakten deel uit van de divisie Partouneaux, die de achterhoede van het leger vormde en de overgang van de Berezina moest dekken. De divisie was gedwongen zich
299
F.H. Sabron, Geschiedenis van het 33ste regiment lichte infanterie onder keizer Napoleon I (Breda 1910) 113. 300 Uijterschout, Beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis, 223; Bosscha, Neerlands heldendaden te land, 296. 301 Paul Britten Austin, 1812. Napoleon’s invasion of Russia, deel 2, 1812 Napoleon in Moscow, (Londen 1993) 243, noot 3. 302 Sabron, Geschiedenis van het 33ste Regiment, 110. De auteur kan niet nalaten deze Nederlandse officier te vermelden die een rechtstreekse voorouder is van zijn vrouw Maxy Veeren. De gebeurtenissen bij Krasnoye zijn daardoor indirect van invloed geweest op zijn leven. 303 J. Eysten, ‘Doorlopend verhaal van de dienstverrichtingen der Nederlandsche pontonniers onder den majoor G.D. Benthien 1797-1825’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, 32 (1911) 100-177, aldaar 149-158. 304 Zamoyski, 1812, 465-467.
- 68 -
over te geven en de Hollanders die niet waren gesneuveld gingen in krijgsgevangenschap. Slechts enkelen overleefden daar de koude, honger en andere ontberingen.305 Zamoyski schat dat tussen het moment dat het leger in juni 1812 de Niemen overstak en eind februari 1813 zo’n vierhonderdduizend soldaten uit de Grande Armée zijn omgekomen. De omvang van de verliezen varieerde sterk van eenheid tot eenheid. Het beste kwamen de Oostenrijkers en Pruisen ervan af, die de strijd zo veel mogelijk hadden ontlopen. Van de Polen keerde slechts 25% terug, maar de Beieren en de Italianen waren er met een overlevingspercentage van respectievelijk 12 en 3% nog veel slechter aan toe. Van de Fransen, die bijna de helft van het leger hadden uitgemaakt, keerden er waarschijnlijk maar 35.000 terug.306 Bosscha waagt zich niet aan een schatting van het aantal Hollanders dat de tocht heeft overleefd.307 Maar wanneer we afgaan op de beschrijvingen van de verschillende regimenten zullen dat er 500 à 1000 zijn geweest, voor een belangrijk deel afkomstig uit de bataljons van het 123e en 124e Regiment, die in de vestiging Stettin waren achtergebleven.308
4. De Hollandse conscrits tijdens de Saksische veldtocht Zoals reeds vermeld, haastte Napoleon zich na terugkomst in Parijs zijn gehavende leger weer op sterkte te brengen. In de Hollandse Departementen werd in januari 1813 de Eerste Ban van de Nationale Garde ingelijfd, in februari volgde de lichting van de jaarklasse 1812. Van deze laatste lichting was weer tweederde deel voor het actieve leger bestemd. Bovendien werd het leger aangevuld met de ruiters en paarden die de departementen, steden en anderen ‘vrijwillig’ beschikbaar stelden. Van de Hollandse eenheden die deelnamen aan de Russische veldtocht was na afloop van de campagne weinig meer over. Napoleon besloot daarom een aantal regimenten zoals het 125e en het 126e Regiment Infanterie van Linie op te heffen en de andere weer op sterkte te brengen. De motivatie van de nieuwe rekruten liet echter nogal te wensen over. Het merendeel van de twee bataljons van het 33e Regiment Lichte Infanterie die in Hamburg werden gestationeerd werd
305
Geerts, Samenwerking en confrontatie, 177. Zamoyski, 1812, 466. 307 Bosscha, Neerlands heldendaden te land, 311. 308 Sabron, Geschiedenis van het 33ste Regiment, 111-112; Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment, 95; C.D.H. Schneider, Het 126ste Regiment Hollandse infanterie in Rusland 1912 (Amsterdam 1898) 47; De Lassus, Historique du 11e Régiment de Hussards (Valence, 1890) 184; M. van der Hoeven, ‘‘Allons, grenadiers, abordez ces batârds’. Het derde regiment grenadiers van de keizerlijke garde’, Armentaria 3 (1995) 5. 306
- 69 -
gevormd uit 800 conscrits réfractaires uit de depots van de strafbataljons in Wesel en Vlissingen.309 De verse Hollandse conscrits kwamen voor een belangrijk deel terecht bij de Hollandse eenheden die de Russische veldtocht hadden overleefd en zo weer op sterkte werden gebracht. De nationale gardisten werden ingelijfd bij drie nieuwe regimenten, het 146e tot en met 148e Regiment Infanterie van Linie.310 Maar ook andere regimenten kregen nu een groot bestanddeel Hollanders toegewezen. 269 jonge mannen uit het departement Zuyderzee gingen dienen in het nieuwe 131e Regiment Infanterie van Linie in Brugge en in totaal 629 Hollanders vonden hun bestemming in het 72e Regiment Infanterie van Linie in Brussel. Zij deelden hun garnizoen met rekruten uit andere streken zoals Fransen, Brabanders en Duitsers. De overige Hollandse conscrits kwamen terecht bij een groot scala aan andere onderdelen van het Franse leger.311 De Celles en politiechef Devilliers hadden het liefst gezien dat alle Hollanders over de Franse regimenten waren verdeeld. Zij hadden geen vertrouwen in de puur Hollandse regimenten. ‘Die hadden noch toewijding aan Frankrijk, noch esprit militaire. Ze legden op het slagveld geen gewicht in de schaal en staken zich gemakkelijk in de nesten. Daarom was het beter deze mannen op te nemen in de Franse regimenten, zodat ze hopelijk moedige en trouwe soldaten zouden worden.’312 Geerts wijst in zijn beschrijving van de Frans-Nederlandse militaire betrekkingen in de Franse tijd op de goede verstandhouding die er steeds bestond tussen de Fransen en Hollanders.313 En ook Van Dedem van den Gelder, de Hollandse generaal die zowel de Russische als de Saksische campagne meemaakte, is van mening dat de Franse soldaat ‘est bon camarade’. Dit in tegenstelling tot de generaals, die naar zijn mening op een enkele na besmet waren met de trots die de Romeinen ook al hadden. ‘Zij beschouwen elke buitenlander als inferieur en ondergeschikt aan hun [Franse]wil’.314
309
Sabron, Geschiedenis van het 33ste Regiment, 114. De mannen van de Eerste Ban van het 3e en 88e cohort van de Nationale Garde uit Amsterdam vonden samen met de Brabanders van het 76e cohort hun bestemming in het 146e Regiment Infanterie van Linie. De nationale gardisten van het Groningse 87e cohort en de Zeeuwen van het 71e werden ondergebracht in het 147e Regiment Infanterie van Linie. De mannen uit het arrondissement Breda, die dienst deden in het 75e cohort, kwamen terecht in het 148e Regiment Infanterie van Linie. 311 Levée, ordonnée par le décret du 20 janvier 1813, sur la classe 1814. Répartation entre les corps, in: NlHaNA, Prins Stedehouder, inv. nr. 43. 312 Devilliers aan Savary, 1 februari 1813 en De Celles aan Réal, 18 februari 1813, Colenbrander, Gedenkstukken VI (826 resp. 835) 599 resp. 607. 313 Geerts, Samenwerking en confrontatie, 185. 314 Antoine Baudoin Gisbert de Dedem de Gelder, Un général Hollandais sous le premier Empire. Mémoires du général baron De Dedem de Gelder, 1774-1825 (Parijs 1900) 339. 310
- 70 -
Napoleon trok op 30 april 1813 met een leger van 120.000 man waaronder enkele Hollandse regimenten over de Saale naar Saksen. Daarmee begon de zogenaamde Saksische campagne, die zou leiden tot zijn ondergang. Napoleons doel was de opmars van de Russische troepen, waarbij nu ook de Pruisen zich hadden aangesloten, tegen te gaan.315 Aan de slagen bij Lutzen (2 mei) en Bautzen (22 mei), waar de keizer overwinningen wist te behalen, namen ook Hollandse huzaren, grenadiers en infanteristen deel. De grenadiers leden daarbij ernstige verliezen.316 Tijdens de wapenstilstand van 4 juni tot 10 augustus slaagde Napoleon erin zijn leger tot 422.000 man, merendeels echter jonge, onervaren rekruten, uit te breiden. Bovendien had hij de beschikking over 77.000 soldaten die in de vestigingen aan de Elbe, Oder, Weichsel en Rijn waren gelegerd.317 Daartoe behoorden ook veel Hollandse troepen.318 Nogal wat manschappen bestonden in deze laatste fase van de strijd uit deserteurs en dienstweigeraars, die afkomstig waren uit strafbataljons.319 Het 124e Regiment kreeg behalve personeel van een dergelijk bataljon ook Walen, Duitsers en Italianen. ‘Dat werkte minder goed op de geest en de samenhang van het korps.’320 Wanneer we uitgaan van de aantallen dienstplichtigen in de Hollandse Departementen die bestemd waren voor het landleger en behoorden tot de jaarklasse 1811 en 1812 (circa. 4000), de gardisten van de Eerste Ban van de Nationale Garde (2764), de ‘vrijwillige’ ruiters (1200) en de Garde d’Honneur (435) en rekening houden met aanvullingen wegens uitval komen we op ruim 8000 conscrits. Het is niet waarschijnlijk, dat de lichting van de jaarklasse 1813, die pas begin oktober afmarcheerde, aan de campagne heeft meegedaan. De Hollandse grenadiers, cavaleristen en infanteristen vochten mee in de slagen zoals die bij de Bober, Leignitz, de Katzbach, Kulm, Dresden en uiteindelijk Leipzig.321 In deze laatste slag stonden ook de zonen van de Hollandse elite opgesteld die dienst deden in de Garde d’Honneur. Zij participeerden echter niet actief in de strijd. Hun commandant had de opdracht ze zo te manoeuvreren, dat ze duidelijk zichtbaar zouden zijn voor de vijand,
315
Michael V. Leggiere, The fall of Napoleon, Volume I. The allied invasion of France, 1813-1814 (Cambridge 2007) 7. 316 Bosscha, Neerlands heldendaden te land, 315. 317 Leggiere, The fall of Napoleon, 9. 318 Het 123e en het 124e regiment leverden bataljons voor de bezetting van Stettin, Wittenberg en Wesel, een bataljon van het vroegere 125e regiment hielp mee bij de verdediging van Maagdenburg, een bataljon van het 33e bevond zich in Hamburg en een detachement van het 147e regiment verdedigde Torgau. Bronnen: Digby Smith, Napoleon’s regiments: battle histories of the regiments of the French army, 1792-1815 (Londen 2000) 75, 169-175; Digby Smith, The Greenhill Napoleonic wars data book (Londen 1998) 461-471. 319 Geerts, Samenwerking en confrontatie, 181. 320 Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment, 104. 321 Smith, Napoleon’s regiments, 75, 169-175; Smith, The Greenhill Napoleonic wars data book, 461-471.
- 71 -
maar hen niet bloot te stellen. Afgezien van een lichtgewonde vielen er dan ook geen slachtoffers onder de gardisten.322 Tijdens deze slag, de Volkerenslag, van 16 tot 18 oktober 1813, werd Napoleon door de gezamenlijke Russische, Oostenrijkse, Pruisische en Zweedse legers verslagen. Het restant van zijn armee, niet meer dan 60.000 man, trok zich terug op Mainz. De gedemoraliseerde mannen verzamelden zich daar onder slechte hygiënische omstandigheden, dicht opeen gepakt en zonder voldoende voedsel. In november brak een besmettelijke ziekte uit, de vlektyfus, waaraan tienduizenden soldaten in Mainz en andere vestingsteden bezweken.323 Napoleon deed afstand en op 31 maart 1814 maakte tsaar Alexander luid toegejuicht door de Parijse bevolking zijn intrede in de Franse hoofdstad. De Duitse vestigingen, die onder meer door Hollanders werden verdedigd, gaven zich de een na de ander over. De Napoleontische regimenten werden ontbonden en de Hollandse rekruten, althans het restant dat de oorlog had overleefd, keerden terug naar het vaderland. Helaas is er onvoldoende onderzoeksmateriaal over hun aandeel in de Saksische campagne aanwezig om vast te stellen hoeveel jonge mannen dat geluk was beschoren. Maar wanneer we afgaan op de publicaties over de lotgevallen van individuele soldaten ontstaat de indruk dat het aantal soldaten dat de veldtocht en de daarop volgende tyfusepidemie niet heeft overleefd, aanzienlijk moet zijn geweest.324
5. Het Franse oordeel over de Hollanders Zoals de meeste dienstplichtigen in de wereld gingen ook de Hollandse jongemannen niet voor hun plezier naar het front. Om met de woorden van d’Auzon de Boisminart, de commandant van de artillerie van het 124e Regiment Infanterie van linie, te spreken: ‘Niemand zal beweren dat de Hollanders met geestdrift te velde trokken.’ ‘Maar,’ laat hij daarop volgen, ‘ook nu kwam aan het licht, dat de Hollander, eenmaal zijnen hem ingeschapen weêrzin tegen den krijgsdienst vrijwillig of met dwang te bovengekomen, hij zich tot den beste militair vormt.’325 Het nationaal gevoel was in de Hollandse Departementen nog te weinig ontwikkeld om de dienst in het Franse leger als verraad te 322
W.F. Lichtenauer, De Nederlanders in Napoleons Garde d’Honneur (Rotterdam en Den Haag 1971) 226-227. 323 Joost Welten, ‘Naamloze doden. Een tyfusepidemie onder soldaten van Napoleon’, Rampspoed & tegenslag. Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 2010 (64). 324 Onder meer: M. Lerk, Jan Leenderts Lerk. Een Fries in het leger van Napoleon (Delft z.j.); Annabelle Meddens-van Borselen, ‘Vermiste militairen uit Bennebroek en Heemstede in de Franse tijd’, Heerlijkheden, Vereniging Oud Heemstede Bennebroek [VOHB] (1999) 236-246; Joost Welten, ‘Jan Zuijdmeer soldaat van Napoleon’, Historisch Nieuwsblad 8 (2008) 28-34, Joost Welten, ‘Naamloze doden’, 51-70. 325 Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment, 16.
- 72 -
beschouwen. In tegendeel, de bewondering voor Napoleon was groot, zodat niet weinig soldaten het als een eer zullen hebben beschouwd om deel uit te maken van de Grande Armée. De houding van de arrogante Franse officieren, die graag hun superioriteit ten opzichte van de buitenlandse eenheden toonden, maakte dat echter niet altijd even gemakkelijk. De Hollanders voelden dat zij daarom extra hun best moesten doen. Zo sprak ritmeester Geisweit van der Netten zijn mannen tijdens de slag bij Borodino moed in door hen eraan te herinneren, dat zij behoorden tot het regiment dat uit Hollanders was samengesteld en dat in het gezicht van de Fransen meer dan ooit de eer van de Hollandse wapens moest trachten op te houden.326 Wanneer wij de beschrijvingen van Sabron en Schneider van de ervaringen van de Hollandse infanterieregimenten lezen, krijgen we de indruk dat het Franse opperbevel tevreden was over de krijgsverrichtingen van de Hollanders. Sabron citeert aan het einde van zijn geschiedenis van het 124e Regiment Infanterie van Linie uit de mémoires van maarschalk St. Cyr, de commandant van het 2e Legerkorps, waartoe dit regiment tijdens de Russische veldtocht behoorde: ‘On doit rendre justice au courage et à la bravoure avec lesquels les militaires de ces différentes nations (Espagnols, Portugais, Romains, Florentins, Napolitains, Hollandais, Illyriëns, Croates et Suisses) ont combattu dans nos rangs et partagé nos privations.’327 En aan het slot van zijn geschiedenis van het 33e Regiment lichte infanterie haalt Sabron Davout aan, die na de overgave van Hamburg op 1 april 1814 verklaart: ‘Les soldats s’étaient aguerris comme les plus vieilles troupes; la discipline la plus parfaite existait à tel point, que, pendant tout le blocus, pas un officier ou un soldat n’avait été puni pour une faute grave,’328 Sabron constateert dat deze lofprijzingen zeker ook betrekking hadden op de door hem beschreven Hollandse eenheden. Van Sypestein ten slotte memoreert in zijn geschiedenis van het 11e Regiment Huzaren, dat de dapperheid waarmee dit regiment tijdens de slag bij Borodino in zijn stelling stand hield, niet onopgemerkt bleef.329
6. De Hollandse conscrits bij de Franse marine Napoleon koesterde hoge verwachtingen op maritiem gebied van de inlijving van de Hollandse Departementen. Enerzijds wilde hij daarmee zijn vloot met een groot aantal 326
J.W. van Sypesteijn, Geschiedenis van het Regiment Hollandsche Hussaren. Vroeger Regiment Hussaren van Van Heeckeren vervolgens Regiment Bataafsche Hussaren en daarna 2e en 11e Regiment Hussaren (Den Haag en Amsterdam 1849) 156. 327 Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment, 105. 328 Sabron, Geschiedenis van het 33e Regiment, 114. 329 Van Sypesteijn, Geschiedenis van het Regiment Hollandsche Hussaren, 162.
- 73 -
nieuwe schepen uitbreiden. Anderzijds schatte hij de kwaliteiten van de Hollandse matrozen hoog in. Dit in tegenstelling tot die van de soldaten van het landleger, die zoals hij het typeerde: ‘n’ont que de l’eau dans les jambes’.330 Niet voor niets bepaalde hij aanvankelijk dat de helft van de Hollandse rekruten bij de zeedienst moest worden ingedeeld.331 Later werd dit aandeel echter teruggebracht tot een derde. Zowel wat betreft de schepen als de manschappen maakte de keizer echter een misrekening. Artikel 9 van het decreet van 18 oktober 1810 regelde de organisation maritime. Het verklaarde heel Holland tot een maritiem arrondissement met een préfet maritime, vanaf maart 1811 de Franse vice-admiraal L.J.F. Truguet, aan het hoofd. Napoleon verordonneerde dat er in Amsterdam en Rotterdam vijf linieschepen en vier fregatten op stapel moesten worden gezet. Maar bij gebrek aan materialen kwam daar weinig van terecht. In 1810 bestond de Hollandse vloot uit negen linieschepen waarvan vijf in Den Helder, twee in Amsterdam en twee in Hellevoetsluis. Daarnaast telde de marine een aantal kleinere oorlogsbodems waaronder tien fregatten en 180 kanonneerbodems. Napoleon plaatste Franse officieren op de Texelse vloot en zond omgekeerd Hollandse officieren naar Antwerpen en Toulon. De bemanning bleef echter bestaan uit Hollanders. Admiraal J.W. de Winter voerde het bevel over de vloot maar veel aandacht schonk hij, wellicht als gevolg van zijn slechte gezondheid, niet aan de discipline. Met de machtige Engelse vloot voor de kust moest de Hollandse marine werkeloos in de haven blijven. Daardoor verslapte de dienst en wemelde het van de misstanden. Twee dagen voor het bezoek van Napoleon in oktober 1811 aan Den Helder moesten de autoriteiten meer dan driehonderd prostituees van de vloot verwijderen. Maar enkele dagen na zijn vertrek waren die al weer aan het werk. Nadat De Winter zijn vloot vaarwel had gezegd, nam C. H. Ver Huell het commando over. Hij trok de touwtjes weer aan en herstelde de discipline. Wanneer het weer het maar enigszins toeliet, ging de admiraal met zijn eskader voor de rede van Texel voor zeil, hield oefeningen, organiseerde spiegelgevechten en schietoefeningen. Aangezien de machtige Engelse vloot de zee volkomen beheerste, was er echter aan werkelijk uitvaren geen denken. 332 Napoleon vergiste zich schromelijk in zijn beeld van de Hollanders, die hij in de eerste plaats zag als zeelieden. De Hollandse conscrits mochten hun voorkeur uitspreken
330
De keizer aan Decrès, 22 juli 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (451), 286. Keizerlijk decreet van 18 oktober 1810. 332 C.N. Fehrmann, Onze vloot in de Franse tijd. De admiraals De Winter – VerHuell (Den Haag 1969) 113117. 331
- 74 -
voor de dienst in het leger of bij de marine.333 Maar de belangstelling voor de zeedienst was gering. Op de duizend lotelingen in het departement Zuyderzee waren er nog geen vijftien die zich vrijwillig voor de zeedienst meldden. En dat terwijl er voor het leger wel vierhonderd vrijwilligers waren.334 Behalve met een gebrek aan belangstelling van de matrozen kampte de marine met een tekort aan artsen. Op 9 maart 1812 moest schout bij nacht G. Verdooren daarom een beroep doen op de prefecten om hem te helpen bij de werving. De marineofficier had daarbij vooral het oog op oudgediende chirurgijns en studenten aan de universiteit in Leiden, die ten minste achttien maanden studie achter de rug hadden.335 Hultman, de prefect van Monden van de IJssel, weet het grote aantal dienstweigeraars in zijn departement aan de afkeer voor de zeedienst. Hij stelde dan ook voor het contingent voor het actieve leger te verhogen ten koste van dat voor de marine.336 Ook de Limburgse landrotten waren als de dood om dienst te moeten doen op de Franse oorlogsschepen.337 Lebrun had geen hoge pet op van de Hollandse matrozen, ‘die aan hun vrouw en kinderen zaten te denken en weinig lust hadden om te vechten’. De Hollandse zeeman had in zijn ogen alleen nog maar belangstelling voor ‘la pêche et le commerce’.338 De lotelingen moesten dienst doen op de schepen van de Franse marine of werden als werklieden ingezet bij de bouwactiviteiten aan de versterkingen in Den Helder. Napoleon wilde van die plek het Gibraltar van het Noorden maken. De Hollanders waren in gezelschap van een paar duizend Spaanse krijgsgevangenen, die daar onder slechte omstandigheden zware arbeid verrichtten. Bij elke lichting van de jaarklassen 1808 tot en met 1813, die in de periode 1810-1813 plaatsvond, werd een derde van de lotelingen toegewezen aan de marine. Zij vertrokken naar schepen zoals de Maria van Reigersberg, Hollandia of Chatham van de Texelse vloot maar vooral ook naar Franse oorlogshavens zoals Antwerpen, Brest, Cherbourg, Rochefort, Lorient en Toulon. In die laatste havens monsterden zij samen met matrozen uit andere departementen van het keizerrijk aan op schepen met namen zoals de Friedland, Dugueslin, Hortense, Elbe, Gloire en Conquérant.339 333
Zie bijvoorbeeld het keizerlijk decreet van 3 februari 1811. De Celles aan Montalivet, 19 november 1812 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (609), 437-438. 335 Circulaire van de heer zee-prefekt, aan de heeren prefekten van de Hollandsche departementen, Staatkundig Dagblad van de Zuiderzee, 15 maart 1812, 1-2. 336 Hultman aan Montalivet, 20 juni 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (719), 513. 337 Welten, In dienst voor Napoleons Europese droom, 351. 338 Lebrun aan den keizer, 1 februari 1813 in Colenbrander, Gedenkstukken VI (352), 240. 339 Étrait de la répartition des conscrits de la classe de 1809 entre les corps, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 554; Direction Générale des Revues et de la Conscription Militaire au Préfet du département Zuyderzee 17 februari 1812, in: NHA, Bestuur Zuiderzee, inv. nr. 554; Levée, ordonnée par le décret du 20 janvier 1813, sur la classe 1814, Répartation entre les corps, in: Nl-HaNA, Prins Stedehouder, inv. nr. 43. 334
- 75 -
De Franse autoriteiten in Holland hadden hun twijfels over de betrouwbaarheid van de matrozen. Net als ten aanzien van de soldaten voor het leger vond Devilliers dat de Hollanders niet op de schepen in Den Helder ingedeeld moesten worden maar verspreid over de hele Franse vloot. Hij sprak over ‘un esprit détestable’. Wanneer deze zeelieden daartoe de kans kregen, zouden ze ongetwijfeld hun officieren in de boeien slaan en hun schepen aan de vijand overleveren.340 De Franse vrees voor onlusten op de vloot was niet terecht. Het bleef namelijk gedurende de hele periode van de Inlijving rustig op de vloot. Dat was niet in de laatste plaats te danken aan het grote gezag dat Ver Huell onder zijn manschappen genoot. Bovendien vonden de familieleden van de schepelingen het wel zo’n rustig idee dat hun verwanten zich aan boord van de oorlogsschepen bevonden. De kans dat zij tegen de Engelse vloot in actie moesten komen was gering en inlijving bij het leger was veel gevaarlijker.341 Een inventarisatie van het aantal jongemannen uit het departement Zuyderzee dat tijdens de Inlijving dienst deed bij de Franse Marine levert het volgende beeld. Als gevolg van de maritieme inscriptie werden in 1811 en 1812 bij elkaar 454 jonge mannen naar de vloot gezonden. In het kader van de conscriptie kwamen in de periode 1811-1813 1877 jongemannen bij de marine terecht.342 Wanneer we net als bij het leger rekening houden met een percentage van 10% voor de vervanging van de matrozen die alsnog werden afgekeurd, ziek werden, stierven of er door desertie vandoor gingen, komen we bij elkaar op bijna 2500 conscrits uit Zuyderzee die hetzij op de vloot hetzij aan de wal het uniform droegen van de Franse marine. Voor de Hollandse Departementen ging het om circa 10.000 matrozen.343 Naar hun lotgevallen is onvoldoende onderzoek gedaan om met zekerheid te zeggen hoe het hun is vergaan. Maar gezien de aard van de zeedienst kan worden aangenomen dat een belangrijk deel van hen zijn dienst heeft overleefd.
340
Devilliers aan Savary, 1 februari 1813 in: Colenbrander, Gedenkstukken VI (826) 599. De politiecommissaris kreeg in 1813 zijn zin, want bij de lichtingen van dat jaar werd geen van de dienstplichtigen ingedeeld bij de Hollandse schepen. 341 Fehrmann, Onze vloot in de Franse tijd, 121. 342 Van de jaarklassen 1808, 1809, 1810, 1812 en 1813 waren dat er steeds 300, van de jaarklasse 1811: 377. 343 Op grond van de Maritieme inscriptie waren dat er 3200, als gevolg van de lichtingen van de jaarklassen 1808 tot en met 1813 doorgaans 1000 per jaarklasse.
- 76 -
CONCLUSIE
De inlijving van de Hollandse Departementen bij het Franse keizerrijk betekende dat ook daar de conscriptie werd ingevoerd. Van 1811 tot 1813 kregen circa 40.000 Hollandse jongemannen met de dienstplicht te maken. Wanneer we een ruwe schatting maken van de aantallen Zeeuwse, Brabantse en Limburgse rekruten waren dat in totaal bijna 50.000 conscrits uit het huidige Nederlandse grondgebied.344 Op de in totaal 2,2 miljoen Fransen345 die tijdens het Eerste Keizerrijk (1804-1814) onder de wapenen werden geroepen lijkt dat een gering aantal. Maar op de Hollanders, voor wie de conscriptie een nieuw fenomeen was, maakte dat grote indruk. In het departement Zuyderzee met een bevolking van 507.000 inwoners vielen zo’n 12.500 mannen onder de conscriptie. Van hen kwam ongeveer de helft terecht bij het leger. Zij namen deel aan de campagne van Napoleon naar Rusland in 1812 en die naar Saksen in het daarop volgende jaar. De meesten overleefden hun diensttijd niet als gevolg van de ontberingen en oorlogshandelingen. Van de overigen rekruten werd iets meer dan een vijfde ingedeeld bij de Franse vloot. Zij vervulden hun dienst hetzij op de vroegere Hollandse schepen, hetzij op die van het ‘oude’ Frankrijk. Gezien de machtige positie van de Britse vloot bleven de schepen doorgaans binnengaats. Zij liepen dan ook weinig risico als gevolg van oorlogshandelingen om het leven te komen. Ruim een vijfde van de rekruten deed ook dienst als kustkanonniers of in het thuisleger, dat bestond uit het Regiment van Texel van de Nationale Garde, de Departementale Garde en de Garde Soldée in Amsterdam en Rotterdam. De overige rekruten werden als arbeider aan de vestingwerken van De Helder te werk gesteld. De constatering van Homan, dat de meesten van de Hollandse rekruten naar de slagvelden van Europa werden gestuurd346, behoeft dan ook enige nuance. Het contingent dat elke jaarklasse in het departement Zuyderzee voor de actieve dienst moest leveren was lager dan dat van vergelijkbare departementen in het ‘oude’ Frankrijk. Wanneer het ging om de last van de militaire inspanningen vergde Napoleon meer van de ‘oude’ Fransen dan van de bewoners van de ingelijfde gebieden. Volgens Clarke, de minister van Oorlog, was het voldoende dat de omvang van het Hollandse contingent drievijfde bedroeg van wat het werkelijk zou moeten zijn, namelijk 3000 in 344
De Limburgse conscrits die in de periode vóór de Inlijving dienden, zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. 345 Alain Pigeard, ‘La conscription sous le Premier Empire’, Revue du souvenir Napoléonien 420 (1998) 3-20, aldaar 13. 346 Zie Inleiding, pag. 6.
- 77 -
plaats van 5038. Napoleon had een nog optimistischer beeld van de Hollandse militaire inspanning. Hij vond dat de Hollanders er in 1811 met 3000 conscrits op twee miljoen inwoners genadig vanaf kwamen. Voor het ‘oude’ Frankrijk hanteerde hij het dubbele, namelijk 3000 per miljoen inwoners. Zijn voorstelling van zaken was echter niet juist, aangezien er in dat jaar twee lichtingen van elk 3000 rekruten voor de actieve dienst plaats vonden, namelijk die van de jaarklassen 1808 en 1809. Ook het jaar daarop werden twee jaarklassen gelicht. Alleen in 1813 werden de Hollanders in vergelijking met de departementen in het ‘oude’ Frankrijk ontzien. Het aantal Hollandse rekruten dat deelnam aan de Saksische campagne bedroeg in sommige gevallen maar 65 à 75% van dat van Franse departementen met een vergelijkbaar aantal inwoners. Wat de Hollanders echter zwaar belastte, was dat zij vanwege hun ligging aan zee tot een maritiem arrondissement behoorden en voorts verantwoordelijk waren voor de kustverdediging. In het kader van de maritieme inscriptie moesten de schippers dienst doen op de Franse vloot. Bovendien moesten de steden en dorpen die aan zee lagen mannen beschikbaar stellen voor de dienst als kustkanonnier. Niet alle Hollandse jongemannen hoefden in dienst. In het departement Zuyderzee werd volgens de officiële cijfers in de periode 1811-1812 20% van de dienstplichtigen op lichamelijke of medische gronden afgekeurd. Dat percentage was lager dan dat van de meeste Franse departementen. De Hollandse rekruten hadden minder mogelijkheden dan de Franse jongemannen om wegens een gehuwde status aan de dienst te ontkomen. In Holland bleef de datum waarop het huwelijk moest zijn gesloten (12 februari 1811) gedurende de hele periode van de conscriptie ongewijzigd. Dit in tegenstelling tot het ‘oude’ Frankrijk, waar deze datum steeds werd bepaald in het desbetreffende conscriptiedecreet. Dat bood de ‘oude’ Fransen de mogelijkheid om door middel van een mariage anticonscriptionnel aan de dienstplicht te ontkomen. Ook het aantal dienstweigeraars en deserteurs lag, in tegenstelling tot wat Schama constateert,347 beneden dat in het ‘oude’ Frankrijk. Dat gold vooral voor de bergachtige delen van Frankrijk waar de dienstweigeraars zich gemakkelijker konden verbergen dan in het vlakke Hollandse landschap. De remplacering zorgden ervoor dat welgestelde jongemannen de dienst ontliepen. In Zuyderzee ontkwam zo ongeveer 20% van de jongemannen aan de conscriptie. De bedragen die daarvoor werden betaald varieerden sterk maar bedroegen al gauw een jaarsalaris. De remplacering was in strijd met de gedachte van de égalité van de Franse
347
Zie Inleiding, pag. 7.
- 78 -
Revolutie. Maar aan de andere kant bood het de remplaçanten en vooral hun families een welkome bron van inkomsten in een tijd die werd gekenmerkt door economische achteruitgang en werkloosheid. Voor de Franse autoriteiten was vooral belangrijk, dat door de plaatsvervanging de weerstand tegen de conscriptie verminderde. Ook de joodse bevolking van de Hollandse departementen kon van de mogelijkheid tot remplacering gebruik maken. Dit in tegenstelling tot grote delen van Frankrijk waar Napoleon de joden dit recht had ontzegd. Als gevolg van afkeuring, wettelijke uitzonderingen of remplacering bleef er maar een beperkt aantal rekruten over dat door de Raden van Rekrutering werd goedgekeurd voor de actieve dienst. Het aandeel goedgekeurde conscrits varieerde in het departement Zuyderzee tussen de 26 en 41%. Door het grote aantal lichtingen in vooral de begintijd van de conscriptie raakte het depot van de jaarklassen 1808 tot 1810 uitgeput. Alle goedgekeurde jongemannen van die jaarklassen in het departement, ook zij die een hoog nummer hadden getrokken bij de loting, moesten in dienst. Het percentage van de jongens die hun dienstplicht moesten vervullen week niet substantieel af van dat in de twintigste eeuw. Toen schommelde dit (met uitzondering van de periode 1952-1960) tussen de 30 en 40%.348 Dat percentage komt overeen met dat in Zuyderzee tijdens de Inlijving. Jan en Annie Romein hebben dan ook geen gelijk, wanneer zij de norm van de Franse autoriteiten minimaal noemen in vergelijking met die in hun tijd.349 Toen de Hollanders met de conscriptie te maken kregen, had de Franse machine conscriptionnelle al vele jaren ervaring achter de rug. De organisatie van de lichtingen in het ‘oude’ Frankrijk liep doorgaans gesmeerd en de Franse gezinnen waren eraan gewend dat een of meer van hun zonen in krijgsdienst gingen. Het verzet tegen de conscriptie was dan ook in de loop der jaren afgenomen. De Franse autoriteiten die belast waren met de uitvoering van de conscriptie in de Hollandse Departementen profiteerden van deze ervaringen. Het ambtelijk apparaat dat verantwoordelijk was voor de uitvoering van de conscriptie werd versterkt met Franse ambtenaren en geprofessionaliseerd. In Amsterdam werd binnen de gemeentesecretarie een nieuw bureau Militaire Zaken gevormd en de handgeschreven formulieren werden op den duur vervangen door voorgedrukte exemplaren. Verliep de eerste lichting in het departement Zuyderzee, namelijk die van de kustkanonniers in de kuststreek, nog wat rommelig, de latere lichtingen onder Frans gezag
348 349
Naar dienstplicht nieuwe stijl. Advies commissie dienstplicht (Den Haag 1992) 31. Zie Inleiding, pag. 5. De lage landen bij de zee werd uitgegeven in 1979.
- 79 -
werden, om in de woorden van De Celles te spreken, uitgevoerd ‘comme dans les anciens départemens de la France’.350 Het merendeel van de Hollanders in het actieve leger diende bij de Hollandse regimenten in het Franse leger. Door het beleid van de Direction générale des revues et de la conscription militaire waren die eenheden samengesteld uit rekruten uit alle delen van het vroegere Koninkrijk Holland. In de Hollandse regimenten deelden Friezen, Hollanders, Zeeuwen of Brabanders met elkaar de ervaringen van het soldatenleven. Alleen de Limburgers, die al in 1795 bij Frankrijk waren ingelijfd, dienden in de Franse eenheden. De samenstelling van de Hollandse regimenten versterkte het nog prille nationale eergevoel. De arrogante houding van de Franse officieren, die zich op militair gebied superieur voelden aan de Hollanders, droeg daar aan bij. De Hollandse regimenten voelden, dat zij tegenover hen de eer van de Hollandse wapens hoog moesten houden. De rekruten en beroepsmilitairen deden hun plicht als militair. Het feit dat zij voor Napoleon, een vreemde krijgsheer, streden vormde daarvoor geen belemmering. De Franse opperofficieren waardeerden dat. Wanneer zij zich gunstig uitspraken over de prestaties van hun manschappen, betrof dat ook de Hollanders. Ook Napoleon kon tevreden zijn. Als gevolg van de conscriptie, die hij dankzij de Inlijving kon uitvoeren, vulde hij zijn Grande Armée voor zijn Russische campagne aan met 15.000 Hollandse militairen. Ongeveer de helft van hen bestond uit rekruten. De Hollanders maakten slechts 2,5% uit van zijn legermacht. Maar dankzij de inzet van de pontonniers van Benthien was hij in staat het restant van zijn troepen over de Berezina terug te trekken, zoals hij het zelf uitdrukte ‘sous la barbe de l‘ennemi’. Ook tijdens de daarop volgende Saksische campagne maakten de Hollandse militairen deel uit van het Napoleontische leger. Onder hen waren naar schatting zo’n 10.000 rekruten. De Hollandse verliezen tijdens de Russische veldtocht waren hoger dan die van de meeste nationaliteiten. Aangenomen kan worden dat ook slechts een klein deel van de Hollandse soldaten de Saksische campagne heeft overleefd. Volgens een voorzichtige raming vonden als gevolg van beide veldtochten tussen de 20.000 en 25.000 jongemannen op een bevolking van ruim twee miljoen de dood. De Napoleontische oorlogen van 1812 en 1813 betekenden daarmee de grootste militaire catastrofe in de Nederlandse geschiedenis. Ter vergelijking: tijdens de Tweede Wereldoorlog lieten 8000 Nederlandse militairen (op en
350
De Celles, ‘Aperçu’, Colenbrander, Gedenkstukken VI (1579), 1222.
- 80 -
bevolking van negen miljoen) het leven.351 Het sterftecijfer onder de conscrits die dienst deden bij de vloot of het thuisleger is niet bekend. Maar aangenomen kan worden dat dit maar een fractie betrof van dat van de rekruten die het ongeluk hadden in het landleger te dienen. In tegenstelling tot de positieve waardering van de hoge Franse militairen voor de prestaties van de Hollanders stond het oordeel van de Franse functionarissen in Holland. De Franse autoriteiten lieten in hun correspondentie niet na af te geven op de kwaliteit en het gebrek aan betrouwbaarheid van de Hollandse conscrits. Wat betreft de soldaten in het actieve leger sloegen zij de plank mis. Maar met hun inschatting ten aanzien van de betrouwbaarheid van de gardisten van het thuisleger hadden zij het bij het rechte eind. Want toen in november 1813 de Kozakken het land binnenkwamen en het Franse bestuur in paniek raakte, kon het op geen enkele wijze rekenen op de steun van dit onderdeel van het thuisleger. Dat neemt niet weg, dat de Franse autoriteiten tevreden konden zijn over de wijze waarop de conscriptie in de Hollandse Departementen verliep. Dat gold zeker voor De Celles, de prefect van het departement Zuyderzee. De aantallen conscrits die hij vanuit Parijs voorgeschreven kreeg, kwamen tijdig bij elkaar om vervolgens af te marcheren naar hun bestemming. Weliswaar gaven de lichtingen bij tijd en wijle aanleiding tot weerspannigheid, maar die bleef beperkt, zeker in vergelijking met het ‘oude’ Frankrijk in de begintijd van de conscriptie. Uitzonderingen daarop vormden in het departement Zuyderzee de onrust in Amsterdam in april 1811 bij het vertrek van de eerste rekruten, alsmede het oproer in de Zaanstad in april 1813 bij de oproep van de Tweede Ban van de Nationale Garde. Die betrof niet de gebruikelijke twintigjarigen maar de mannen van zesentwintig jaar en ouder. De oproep van deze lieden, van wie velen een gezin hadden te onderhouden, vormde ook in de rest van de Hollandse Departementen de belangrijkste reden tot verzet. Zowel in Amsterdam als in de Zaanstad moesten degenen die schuldig werden bevonden aan de ongeregeldheden hun daden met de dood bekopen. Met het vertrek van de Fransen in november 1813 kwam ook een einde aan de toepassing van de Wet Jourdan in Holland. Ondanks de aversie van de Hollanders tegen de dienstplicht bleef deze in het nieuwe Koninkrijk der Verenigde Nederlanden in stand en werd in de Grondwet van 1814 vastgelegd. Daarmee zouden de Hollandse jongemannen 351
De Erelijst van Gevallenen 1940-1945, die in de hal ligt van het gebouw van de Tweede Kamer, telt 18.000 namen. Wanneer we van dit aantal de 7000 gevallen bemanningsleden van de Nederlandse koopvaardijschepen en de 3000 omgekomen verzetsmensen aftrekken, resteren 8000 gesneuvelde militairen van de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Marine en het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.
- 81 -
nog bijna twee eeuwen lang worden geconfronteerd met dit instituut uit de tijd van Napoleon. Dat duurde totdat de dienstplicht als gevolg van de ontwikkelingen in de krijgsmacht ‘in de mottenballen ging’.
- 82 -
OPDRACHT
Op 10 mei 1972, kort nadat ik mijn rechtenstudie had voltooid, ontving ik een brief van de burgemeester van Rotterdam. Het was mijn ‘oproeping in militaire dienst voor eerste oefening’. Burgemeester Thomassen verzocht mij me op 17 mei te melden in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne te Appingedam bij het dienstvak der intendance. Mocht ik zonder geldige reden niet aan dit verzoek voldoen, dan stelde ik mij - zo werd mij medegedeeld - bloot aan strafvervolging. Het was dan ook niet meer dan vanzelfsprekend, dat ik op de aangegeven dag de trein naar Appingedam nam. Daar werd ik opgewacht door de instructeurs van de verkorte officiersopleiding die mij in de daarop volgende weken routineus inwijdden in de geheimen van de krijgskunst. Het was de tijd van de Koude Oorlog en het zou anderhalf jaar duren voordat de minister van Defensie mij ‘in het genot van groot verlof’ stelde. Met de val van de Berlijnse muur in 1989 kwam er een einde aan de oorlog waarop ik mij in mijn diensttijd had voorbereid. De behoefte aan een leger verflauwde en als onderdeel van het vredesdividend werden er in de praktijk vanaf 1996 geen dienstplichtigen meer opgeroepen. De opkomstplicht werd het jaar daarop formeel opgeschort en op de exercitieplaats van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne werden luxe appartementen gebouwd. Daarmee kwam na twee eeuwen - althans voorlopig - een einde aan de dienstplicht. Ik draag mijn masterscriptie graag op aan al die generaties Nederlandse mannen die in de afgelopen tweehonderd jaar als dienstplichtige de wapenrok hebben gedragen gedurende een periode in hun leven die velen van hen als een last maar anderen (waaronder ikzelf) juist als een prettige en leerzame tijd hebben ervaren.
Pieter Hoogenraad
- 83 -
BRONNEN
Archieven Nationaal Archief te Den Haag (Nl-HaNA) o Archieven van de Prins Stedehouder, 1810-1813 (nummer toegang 2.01.01.08) o Archief van de Prefect Monden van de Maas, 1811-1813 (1814) (nummer toegang 3.02.09)
Noord-Hollands Archief te Haarlem (NHA) o 14. Archief Departementaal Bestuur van de Zuiderzee te Amsterdam, 1811-1814 o 15. Arrondissementsbesturen van Amsterdam, Haarlem, Hoorn en Alkmaar
Stadsarchief van Amsterdam (GAA) o 5182: Archief van de secretarie-afdeling Militaire Zaken en voorgangers o 363: Archief van de Garde Soldée
Kranten o Courrier d’Amsterdam=Courier van Amsterdam (1810-1811) o Feuille politique du département du Zuiderzee = Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee (1811-1813)
- 84 -
LITERATUURLIJST
Altena, A. van, De Hollander onder de Fransche cohorten of mijne lotgevallen als conscrit (Dordrecht 1827). Amersfoort, H., Koning en kanton. De Nederlandse staat en het einde van de Zwitserse krijgsdienst hier te lande 1814-1829 (’s-Gravenhage 1988). Amersfoort, H., Dienstplicht, draagvlak en democratie. Visies op de gewapende burgerdienst in Nederland en Europa sinds de achttiende eeuw (Den Haag 1996). Anchel, Robert, Napoléon et les Juifs (Parijs 1928). Austin, Paul Britten, 1812. Napoleon’s invasion of Russia (Londen 1993). d’Auzon de Boisminart, W.P., Herinneringen uit den veldtogt van Rusland, in den jare 1812 (Amsterdam 1824). Een tweede uitgave hiervan verscheen o.d.t.: Gedenkschriften van den majoor W.P. d’Auzon de Boisminart: tijdvak van den veldtogt in Rusland (Den Haag 1840). Blok, P.J., Geschiedenis van het Nederlandsche volk, zevende deel (Leiden 1907). Bonaparte, Louis, Documents historiques et réflexions sur le gouvernement de la Hollande, 3 dln. (Gent, Brugge, Amsterdam 1820). Bosscha, J., Neerlands heldendaden te land. Van de vroegste tijd af tot op onze dagen, deel III (Leeuwarden 1873). Bruijn, Jaap R. en Cees B. Wels (red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 1550-2000 (Amsterdam 2003). Chambon, Pascal, La Loire et l’aigle. Les Foréziens face à l’état Napoléonien (SaintÉtienne 2005). Colenbrander, H.T. ed., Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840 (Den Haag 1905-1922). Colenbrander, H.T., Inlijving en opstand (Amsterdam 1913). Commissie dienstplicht, Naar dienstplicht nieuwe stijl. Advies commissie dienstplicht (Den Haag 1992). Crépin, Annie, Histoire de la conscription (Parijs 2009). Crépin, Annie, La conscription en debat ou le triple apprentissage de la nation, de la citoyenneté, de la République (1798-1889) (Arras 1998). Dedem de Gelder, Antoine Baudoin Gisbert de, Un général Hollandais sous le premier Empire. Mémoires du général baron De Dedem de Gelder, 1774-1825 (Parijs 1900).
- 85 -
Erckmann-Chatrian, Histoire d’un conscrit de 1813 (Parijs z.j.). Everts, Hendricus Petrus, ‘Campagne et captivité en Russie, extraits des mémoires inédits du general-major H.P. Everts, traduits par M.E. Jordens’, Carnet de la sabretache (1901) 620-638 en 686-702. Eysten, J., ‘Doorlopend verhaal van de dienstverrichtingen der Nederlandsche pontonniers onder den majoor G.D. Benthien 1797-1825’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, 32 (1911) 100-177. Fehrmann, C.N., Onze vloot in de Franse tijd. De admiraals De Winter – Ver Huell (Den Haag 1969). Forrest, Alan, Conscripts and deserters. The army and French society during the Revolution and Empire (New York en Oxford 1989). Geerts, Gerard A., Samenwerking en confrontatie. De Frans-Nederlandse militaire betrekkingen, voornamelijk in de Franse tijd (Amsterdam 2002). Gijsberti Hodenpijl, C.F., ‘Mededelingen over het 2e regiment Hollandsche lansiers der Keizerlijke Garde in 1812’, in: Verzameling van oorspronkelijke Bijdragen door Nederlandsche letterkundigen 1 (1899). Gijsberti Hodenpijl, C.F., ‘De Fransche overheersing. Onlusten bij de conscriptie’, http://www.elseviermaandschrift.nl/EGM/1913/07/19130701/EGM-191307010282/story.pdf., 134-143. Haak, J., ‘Van Inlijving tot bevrijding. Het Noorden van 1810-‘14’, in: Algemene geschiedenis der Nederlanden, Deel IX (Zeist 1956) 129-160. Hardenberg, H., Overzigt van de voornaamste bepalingen betreffende de sterkte, zamenstelling, betaling, verzorging en verpleging van het Nederlandsche leger, sedert den Vrede van Utrecht in 1713 tot den tegenwoordige tijd (Den Haag 1858). Haremaker Jzn, P., Mijne lotgevallen in Fransche dienst gedurende de jaren 1813-14 (Zaandijk 1852). Hattem, Mark van, Mariska Pool en Mathieu Willemsen, Voor Napoleon. Hollanders in oorlogstijd 1792-1815 (Bussum 2005). Hoeven, M. van der, ‘‘Allons, grenadiers, abordez ces batârds’. Het derde regiment grenadiers van de keizerlijke garde’, Armentaria 3 (1995). Hoffenaar, Jan, Joep van Hoof en Jaap de Moor met medewerking van Crist Klep, Vuur in beweging. 325 jaar veldartillerie 1677-2002 (Amsterdam 2002). Hogendorp, Dirk van, Mémoires du Général Dirk van Hogendorp. Publiés par son petit-fils D.C.A. van Hogendorp (Den Haag 1887).
- 86 -
Homan, Gerlof D., Nederland in de Napoleontische tijd 1795-1815 (Haarlem 1978). Hoof, J.P.C.M. van, ‘George Diederick Benthien: een bruggenbouwer pur sang’, Armamentaria/Stichting Het Nederlands Leger- en Wapenmuseum “Generaal Hoefer” 33 (1998). Horne, Alistair, How far from Austerlitz? Napoleon 1805-1815 (Londen 1996). Howard, Michael, War in European history (Oxford 1975). Joor, Johannes, De adelaar en het lam. Onrust, opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk (1806-1813) (Amsterdam 2000). Jorissen, Theod., ‘De Fransche tijd’ in: Theod. Jorissen ed., Historische bladen (3e druk; Haarlem 1892) 167-273. Kors, Arjan, ‘t Is de plicht dat ied’re jongen. Geschiedenis van de dienstplicht in Nederland (Utrecht 1996). Kossmann, E.M., The low countries 1780-1940 (Oxford 1978). Lassus, De, Historique du 11e Régiment de Hussards (Valence, 1890). Leggiere, Michael V., The fall of Napoleon, Volume I. The allied invasion of France, 18131814 (Cambridge 2007). Lerk, M., Jan Leenderts Lerk. Een Fries in het leger van Napoleon (Delft z.j.). Lichtenauer, W.F., De Nederlanders in Napoleons Garde d’Honneur (Rotterdam en Den Haag 1971). Lieven, Dominic, Rusland tegen Napoleon. De strijd tegen Napoleon. De strijd om Europa (1807-1814) (Houten, 2009). Lok, Matthijs, Windvanen: Napoleontische bestuurders in de Nederlandse en Franse Restauratie (1813-1820) (Amsterdam 2009). Meddens-van Borselen, Annabelle, ‘Vermiste militairen uit Bennebroek en Heemstede in de Franse tijd’, Heerlijkheden, Vereniging Oud Heemstede Bennebroek [VOHB] (1999) 236-246. Moor, J.A. de, en H. Ph Vogel, Duizend miljoen maal vervloekt land. De Hollandse Brigade in Spanje 1808-1813 (Amsterdam 1991). Naber, Johanna W.A., Overheersching en Vrijwording, Geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk, juli 1810 - november 1813 (Haarlem 1909). Overbeek, H.M.C. van, De cavalerie op het slagveld (Amersfoort z.j.).
- 87 -
Palluel-Guillard, André, L’Aigle et la croix. Genève et la Savoie 1798-1815 (Yens sur Morges en Saint-Gingolph 1999). Pawly, Ronald, The Red Lancers (Wiltshire 1998). Pigeard, Alain, La conscription au temps de Napoléon, 1798-1814 (2003). Pigeard, Alain, ‘La conscription sous le Premier Empire’, Revue du souvenir Napoléonien 420 (1998) 3-20. Pool, Mariska en Mark van Hattem, ‘Via Archangelsk naar Delft. H.T. Verhoef (17901865) en zijn uniformrok’, Armamentaria/Stichting Het Nederlands Leger- en Wapenmuseum “Generaal Hoefer” 39 (2004/2005) . Presser, J., Napoleon, historie en legende (Amsterdam en Brussel 1978). Raa, F.J.G. ten, De uniformen van de Nederlandsche zee- en landmacht, hier te lande en in de koloniën / naar aquarellen of teekeningen van J. Hoynck van Papendrecht, W.C. Staring en J.P. de Veer ; met tekst van F.J.G. ten Raa (Den Haag 1900). Rens A., Huzaren van Boreel, 1813-2003 en de voorgeschiedenis 1695-1813 (Amersfoort 2003). Romein, Jan en Annie, De lage landen bij de zee. Een geschiedenis van het Nederlandse volk (Amsterdam 1979). Rijpma, E., herzien door J.H. Rijpma en J.J. Boer, De ontwikkelingsgang der historie IIIa. Het tijdperk van 1789 tot heden (Groningen 1963). Sabron, F.H., Geschiedenis van het 124ste Regiment Infanterie van Linie onder keizer Napoleon I (Breda 1910). Sabron, F.H., Geschiedenis van het 33ste regiment lichte infanterie onder keizer Napoleon I (Breda 1910). Schama, S., Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813 (New York 1977). Scheidler List, C.L., Herinneringen van den luitenant-generaal Frederic Carel List (Den Haag 1889). Schneider, C.D.H., Het 126ste regiment Hollandse infanterie in Rusland 1912 (Amsterdam 1898). Schoenmaker, B en J.P.C.M. van Hoof, 200 jaar rijdende artillerie 1793-1993 (Den Haag 1993). Smith, Digby George, Napoleon’s regiments: battle histories of the regiments of the French army, 1792-1815 (Londen 2000).
- 88 -
Smith, Digby George, The Greenhill Napoleonic wars data book (Londen 1998). Swart, Erik, ‘‘Subjecten en sujetten’. Willem I en de creatie van een nieuw officierscorps’, Armentaria 35 (2000) 89-111. Sypesteijn, J.W. van, Geschiedenis van het Regiment Hollandsche Hussaren. Vroeger Regiment Hussaren van Van Heeckeren vervolgens Regiment Bataafsche Hussaren en daarna 2e en 11e Regiment Hussaren (Den Haag en Amsterdam 1849). Turksma, L., Admiraal van Napoleon. Het leven van Carel Hendrik graaf Ver Huell 17641845 (Arnhem 1991). Turksma, L., Wisselend lot in een woelige tijd. Van Hogendorp, Krayenhoff, Chassé en Janssens, generaals in Bataafs-Franse dienst (Westervoort 2005). Uijterschout, J.L., Beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis van 1568 tot heden (z.p. 1938). Veeren, W.Ph., ‘Brieven van een Nederlandse officier uit de jaren 1812-1813’, De Navorscher 88 (1939). Vallée, Gustave, La conscription dans le département de la Charente (1798-1807) (Parijs 1937). Vermaas, J.C. en P. Hoogenraad, Geschiedenis van Scheveningen. Het tijdperk 1795 tot en met 1813 (Scheveningen 1909). Vlijmen, B.R.F. van, Vers la Bérésina (1812): d’après des documents nouveaux (Parijs 1908). Vries e.a., C. de, Gedenkstuk der verlossing en herstelling van Nederland in den jare 1813. Uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (Amsterdam, Leiden, Deventer, Groningen, 1817). Wagevier, C.J., Aantekeningen, gehouden gedurende mijnen marsch naar, gevangenschap in, en terugreize uit Rusland in den jaren 1812, 1813 en 1814 (Amsterdam 1820). Welten, Joost, In dienst voor Napoleons Europese droom. De verstoring van de plattelandssamenleving in Weert (Leuven 2007). Welten, Joost, ‘Jan Zuijdmeer soldaat van Napoleon’, Historisch Nieuwsblad 8 (2008) 2834. Welten, Joost, ‘Naamloze doden. Een tyfusepidemie onder soldaten van Napoleon’, Rampspoed & tegenslag. Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 2010 (5170). Zamoyski, Adam, 1812. Napoleons fatale veldtocht naar Moskou (Amsterdam 2004).
- 89 -
Zwitzer, H.L., ‘De militie van den staat’. Het leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Amsterdam, 1991).
- 90 -