Binnendijkse kweek van kreeft Kansen in Zeeland
Binnendijkse kweek van kreeft Kansen in Zeeland
In opdracht van Provincie Zeeland Uitgevoerd door: Familie Bolier, Stichting Zeeschelp, HZ University of Applied Sciences en Onderzoeksbureau MarinX Eindrapport, 28 februari 2014
Marien Onderzoek en Aquacultuur Jacobahaven 1 4493 ML Kamperland Tel: 0113-376296 Fax: 0113-376297
[email protected] www.zeeschelp.nl
Foto voorpagina: een volwassen kreeft gevangen in de inlagen te Scherpenisse
Inhoud Samenvatting................................................................................................................... 3 Inleiding .......................................................................................................................... 7 Methode .......................................................................................................................... 9 Resultaten...................................................................................................................... 13 Haalbaarheid kreeftenkweek ..................................................................................... 25 Discussie ....................................................................................................................... 31 Conclusie en aanbeveling kreeftkweek Scherpenisse ................................................... 35 Mogelijkheden van kreeftkweek in Zeeland ................................................................. 37 Publicatie projectresultaten ........................................................................................... 39 Projectdocumenten met gedetailleerde informatie en literatuurreferenties .................. 41 Bijlage ........................................................................................................................... 43
1
2
Samenvatting De inlagen bij Scherpenisse hebben een oppervlak van 8 hectare en worden als viswater gepacht door familie Bolier. In de inlagen wordt al enige tijd geëxperimenteerd met het uitzetten van juveniele kreeft die enkele jaren later als volgroeide kreeften weer worden terug gevangen. Een spontane vermeerdering van kreeften in de inlagen is tot op heden niet waargenomen. Experimenten met zaaddragende kreeften door familie Bolier hebben laten zien dat een succesvolle voortplanting geen vanzelfsprekende zaak is. Dit project geeft een overzicht van indoor kweektechnieken die ook elders in Zeeland bruikbaar zijn. Als de aanwas van kreeft geborgd is, kan een stabiele populatieopbouw een voortgaande visserij mogelijk maken. Een optie hiervoor is de kweek van kreeftlarven die vervolgens in de inlagen worden uitgezet. Deze kweek is in Nederland nog niet operationeel. De inlagen worden gevoed met zout water uit kwelbuizen, dat via een regelbare schuif het achtergelegen Plan Tureluur van zout water voorziet. Het zoutgehalte is daardoor stabiel en is daarmee een geschikte locatie om onderzoek naar de kweek van kreeft uit te voeren. Het onderzoek is uitgevoerd in de volgende stappen: Verzamelen en verwerken van (literatuur)informatie over het kweken van de Europese kreeft. Het verkrijgen en houden van Oosterscheldekreeft. Het laten reproduceren van deze kreeften (afzetten van eieren en deze laten rijpen). De gehatchte (uitgekomen) en nog zwemmende kreeftlarven opkweken tot aan het bodemstadium, en simultaan de mogelijkheden onderzoeken van opkweken met natuurlijk voedselaanbod uit het water van de inlagen in Scherpenisse. De gekweekte kreeftjes zodanig en zo lang huisvesten tot ze voldoende grootte hebben om in de inlagen uit te zetten. Monitoring groei en ontwikkeling van deze kreeftjes in het binnendijkse water in relatie tot de waterkwaliteit en het voedselaanbod. Draagkracht berekeningen voor het kweken van kreeft in binnendijkse wateren. Beoordelen welke kansen er zijn voor andere locaties in Zeeland op het gebied van kreeftenkweek. Uit literatuuronderzoek en praktijkvoorbeelden is gebleken dat kreeft gekweekt kan worden. In het buitenland wordt kreeft veelal gekweekt voor restocking doeleinden, maar er zijn ook voorbeelden bekend van op gecontroleerde wijze opkweken tot consumptieformaat. Een kreeft doet er onder Nederlandse omstandigheden in buitenwater 5 tot 7 jaar over om consumptieformaat (carapax van 11cm) te bereiken. Onder gecontroleerde omstandigheden kan in 2 tot 2,5 jaar consumptieformaat worden bereikt. 3
Het is mogelijk gebleken om een zaaddragende kreeft in gevangenschap verder te laten rijpen. Met het regelen van de temperatuur kon de ontwikkeling en het moment van uitkomen van de eitjes gestuurd worden. Door het nameten van de oogjes in de embryo’s kon bijna op de dag nauwkeurig worden voorspeld wanneer de eitjes uit zouden komen. De kreeftlarven zijn vanaf het eerste moment kannibalistisch waardoor het belangrijk is dat ze in een kweektank homogeen verspreid zijn en ze van een ruim voedselaanbod te voorzien. Bij hogere dichtheden aan kreeftlarven zijn conische cilinders met stevige beluchting geschikt gebleken (binnen locatie), bij lagere dichtheden is een ronde tank met vlakke bodem geschikt (buitenlocatie). Als voer zijn onder andere natuurlijk zoöplankton, levende copepoden en Artemia gebruikt. Het natuurlijke voedselaanbod in de inlagen van Scherpenisse is van goede kwaliteit en ruim voldoende voor het voeden van kreeftlarven. Na het vrij zwemmende stadium kunnen de kreeftlarven worden uitgezet in de inlagen of verder doorgekweekt tot een formaat van 2-3 cm. Individuele huisvesting gaf een overleving van 70%, de groepshuisvesting liet 20% overleving zien en hier eist kannibalisme zijn tol. Het lijkt daarom verstandig om voor individuele huisvesting te kiezen, hoewel deze wel bewerkelijker is. Het is nog onduidelijk wat de beste optie is voor het formaat van uitzetten: zodra de nog zwemmende kreeftlarve het bodemstadium bereikt of later nadat ze gegroeid zijn tot 2-3 cm. In 2012 zijn kreeftjes gevangen met een carapaxlengte van 6cm. Deze kreeftjes zijn éénjarig en lijken afkomstig van zowel gekweekte als uitgezette kreeftlarven of juvenielen. Een efficiënte kweek van kreeftlarven/juvenielen is belangrijk om zo veel mogelijk uitgangsmateriaal uit te zetten om de draagkracht te kunnen benutten. Uit populatieopbouw berekeningen en draagkrachtschattingen komt naar voren dat er per jaar zo’n 3000 L4 kreeftlarven per hectare nodig zijn om op termijn zo’n 200 consumptiekreeften te kunnen oogsten. Voor de gehele inlaag betekent dit een aantal van 24 duizend L4 kreeftlarven per jaar. De resultaten uit dit project geven aan dat het mogelijk moet zijn om de beoogde 600 consumptiekreeften per jaar te oogsten uit de inlagen De draagkrachtinschatting komt uit op minimaal 1320 oogstbare kreeften per jaar. Als de populatieopbouw van kreeft zich stabiel kan ontwikkelen, wordt deze wijze van kreeft kweken rendabel. Met de ervaringen bij familie Bolier en de uitkomsten van het onderzoek is een verkenning van andere binnendijkse wateren in Zeeland een logische stap. Na onderzoek is gebleken dat met verschillende aanpakken kreeft gekweekt kan worden. Zowel extensief (bijvoorbeeld zoals bij familie Bolier) als intensief (hatchery/nursery) zijn er mogelijkheden denkbaar. De extensieve kweekmethoden lijken geschikt om toe te passen in zoute binnen- en buitenwateren in Zeeland. Mogelijke locaties waar een verdere verkenning voor de binnendijkse kweek van kreeft interessant is, zijn bijvoorbeeld: 4
Hoog- en laagbekken nabij Krammersluizen Inlagen/kreken op Schouwen Duiveland Plan Waterdunen in Zeeuws-Vlaanderen (in combinatie met natuurontwikkeling) Kustlab Burgsluis (tevens onderzoekstation) Binnendijkse vijversystemen zoals pilot Wilhelminapolder of Zeeuwse Tong
De intensieve kweekmethoden zijn overal toepasbaar waar beschikking is over zout water van voldoende kwaliteit. Belangrijk zijn een hoog en stabiel zoutgehalte en zuurstofgehalte. Inmiddels heeft een ondernemer in Bruinisse een project opgestart voor intensieve kreeftkweek (indoor). Men is bereid tot uitwisseling van informatie en verdere samenwerking met de initiatiefnemers van het huidige project.
5
6
Inleiding Voorliggend rapport richt zich op de mogelijkheden voor de kweek van kreeft in binnendijkse zoute wateren rondom de Oosterschelde en in het bijzonder in de inlagen bij Scherpenisse. De inlagen bij Scherpenisse hebben een oppervlak van 8 hectare en worden als viswater gepacht door familie Bolier. In de inlagen wordt al enige tijd geëxperimenteerd met het uitzetten van juveniele kreeft die enkele jaren later als volgroeide kreeften weer worden terug gevangen. Een spontane voortplanting, resulterend in aanwas met jonge kreeften is in de inlagen tot op heden niet waargenomen. Experimenten met zaaddragende kreeften door de familie Bolier hebben laten zien dat een succesvolle voortplanting geen vanzelfsprekende zaak is. De inlagen worden gevoed met zout water uit kwelbuizen, dat via een regelbare schuif het achtergelegen Plan Tureluur van zout water voorziet. Het zoutgehalte van het water in de inlagen is daardoor vrijwel gelijk aan dat van zeewater. Daarnaast beschikt familie Bolier over een hevel vanuit de Oosterschelde waarmee ook zeewater in de inlagen en/of eventuele proefopstellingen kan worden gebracht. Het is daarmee een geschikte locatie om onderzoek naar de kweek van kreeft uit te voeren. Door het wegvallen van de vergunning om met fuiken in de Oosterschelde te vissen valt het aanbod van jonge kreeft, en daarmee met enkele jaren de vangst van consumptie kreeft, weg. Dit vraagt om een andere aanpak om over jonge kreeften te kunnen beschikken, wil deze vorm van aquacultuur door kunnen gaan. Het zelf kweken van nieuwe aanwas is daarin een logisch optie, maar moet ook mogelijk zijn. De familie Bolier, Onderzoeksbureau Marinx, HZ University of Applied Sciences en Stichting Zeeschelp hebben met eigen inbreng en subsidie van de Provincie Zeeland vanaf november 2010 tot februari 2014 onderzoek uitgevoerd naar de kansen voor de binnendijkse kweek van kreeft. Indien uit het project blijkt dat de kweek van kreeft in Zeeland goed mogelijk is, biedt dit kansen voor andere Zeeuwse ondernemers. Daarnaast zal deze nieuwe aquacultuuractiviteit het imago van Zeeland op het gebied van de Zeeuwse Zilte Zaligheden versterken. In deze eindrapportage worden de resultaten besproken van het onderzoek uit afgelopen jaren, waarvan ook afzonderlijke deelrapporten zijn verschenen. In deze deelrapporten staan de onderzoeken in meer detail vermeld en zijn ook de literatuurreferenties opgenomen. Afsluitend worden mogelijkheden genoemd voor Zeeland, die op locatie nader uitgewerkt kunnen worden.
7
8
Methode Voor het onderzoek is een samenwerkingsverband opgesteld met Onderzoeksbureau Marinx voor praktische en inhoudelijke begeleiding en uitvoering van onderzoek door de HZ University of Applied Sciences, Stichting Zeeschelp en familie Bolier. De HZ heeft gebruik gemaakt van de faciliteiten in het Sealab te Vlissingen en Stichting Zeelschelp heeft onderzoek uitgevoerd in het proefstation te Kamperland. De familie Bolier heeft onderzoek naar de kweek van kreeft uitgevoerd in de inlagen in Scherpenisse (foto 1).
Foto 1. Inlagen van Scherpenisse, met links de Boezem (7 ha) en rechts het Botgat (1 ha).
Om de mogelijkheden goed te onderzoeken, resultaten met voortschrijdend inzicht te kunnen verbeteren, de wijze van opschalen te bepalen en familie Bolier zelfstandig kreeft te leren kweken was een onderzoeksperiode van drie jaar voorzien. Puntsgewijs heeft het onderzoek de volgende stappen gekend: Verzamelen en verwerken van (literatuur)informatie over het kweken van de Europese kreeft. Het verkrijgen en in opslag nemen van Oosterscheldekreeft. Het laten reproduceren van deze kreeften (afzetten van eieren en deze laten rijpen). De gehatchte (uitgekomen) en nog zwemmende kreeftlarven opkweken tot aan het bodemstadium, en simultaan de mogelijkheden onderzoeken van opkweken met natuurlijk voedsel uit het water van de inlagen in Scherpenisse. De gekweekte kreeftjes zodanig en zo lang huisvesten tot ze voldoende grootte hebben om in de inlagen uit te zetten.
9
Monitoring groei en ontwikkeling van deze kreeftjes in het binnendijkse water in relatie tot de waterkwaliteit en het voedselaanbod. Draagkracht berekeningen voor het kweken van kreeft in binnendijkse wateren. Beoordelen welke kansen er zijn voor andere locaties in Zeeland op het gebied van kreeftenkweek.
Op 1 november 2010 is het project formeel van start gegaan. In het voorjaar en zomer van 2011, 2012 en 2013 zijn experimenten uitgevoerd met zaaddragende kreeften bij HZ, Stichting Zeeschelp en de inlagen te Scherpenisse. Eind 2013 en begin 2014 zijn de onderzoeksresultaten geëvalueerd en gerapporteerd. Het onderzoek valt onder te verdelen in vier fases waarvan de resultaten in het volgende hoofdstuk worden behandeld. Fase 1 (1 november 2010 – 31 december 2011) Door Stichting Zeeschelp en de HZ is een literatuurstudie uitgevoerd naar beschikbare kennis op het gebied van kreeftenkweek. Literatuurinformatie was bij partijen voor een deel aanwezig, deze is uitgebreid met recente bronnen. Op buitenlandse instituten zijn reeds experimentele kweken met kreeft uitgevoerd voor restocking doeleinden. Deze informatie is vertaald naar de situatie in de inlagen van Scherpenisse. In het voorjaar van 2011 zijn de eerste experimenten uitgevoerd door HZ en Stichting Zeeschelp met als doel om ervaring op te doen met het laten uitkomen van eitjes van een zaaddragende kreeft en het opkweken van de kreeftlarven onder gecontroleerde omstandigheden. De experimenten zijn uitgevoerd in verschillende aquaria en kweektanks. De kwaliteit en temperatuur van het zeewater werd gecontroleerd door middel van verversen en verwarmingselementen. Met de ervaringen die zijn opgedaan is een plan gemaakt voor de kweek bij familie Bolier. Verschillende zaaddragende kreeften zijn in een aparte bak los van de inlagen in gevangenschap gehouden. Voor het huisvesten van de larven is ervoor gekozen om te werken met de middelen die reeds op het erf in Scherpenisse aanwezig waren. In dit geval een ronde tank van 14 m3. Alle gehatchte larven zijn in de tank gebracht voor het verder opkweken. De tank is doorgespoeld met voedselrijk zout water uit de inlagen. Op de bodem van de tank zijn schuilplaatsen aangebracht voor de kreeftlarven als ze aan het bodemstadium beginnen. Stichting Zeeschelp heeft enkele watermonsters genomen van het water in de kweektank waarna de voedseldichtheid is bepaald. Na twee maanden is de tank leeggepompt om zo te kunnen achterhalen hoeveel kreeftlarven de bodemfase hebben behaald. De kreeftlarven zijn uitgezet in de inlagen of in oestermandjes gehouden voor groeimetingen.
10
Fase 2 (1 januari - 31 december 2012) Voortbouwend op de onderzoeksresultaten van 2011 zijn er in 2012 op de HZ experimenten uitgevoerd met het opkweken van larven onder geconditioneerde omstandigheden. Ook zijn er door de HZ habitatinventarisaties en op basis hiervan draagkrachtberekeningen uitgevoerd voor de inlagen van Scherpenisse om te benaderen hoeveel zaadkreeften en hoeveel kreeftlarven er nodig zijn om een rendabele kreeftenkweek te realiseren. Familie Bolier heeft in 2012 opnieuw zaadkreeften apart gehouden voor onderzoek naar het opkweken van kreeftlarven met water uit de inlagen. Aan de hand van de bevindingen uit 2011 zijn enkele aanpassingen aangebracht in de tank om de kreeftlarven met de juiste waterbeweging zo goed als mogelijk te verdelen in de waterkolom. Stichting Zeeschelp heeft net als in 2011 watermonsters genomen van het water in de kweektank waarna de voedseldichtheid is bepaald. In tegenstelling tot de experimenten in 2011 zijn de kreeftlarven uitgezet in de inlagen vlak voor het moment dat ze zich op de bodem willen vestigen. Naast de kweekactiviteiten heeft familie Bolier in 2012 met fuiken in de inlagen gevist. Alle gevangen kreeften zijn doorgemeten op carapaxlengte (rugschild). Aan de hand van de vangsten kon er benaderd worden welke jaarklassen in de inlagen voorkomen en of er de laatste jaren in de inlagen nog voortplanting van kreeft heeft plaatsgevonden. Fase 3 (1 januari - 31 december 2013) De HZ heeft in 2013 een aanvullend verkennend onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van kreeftenkweek in Zeeland. Op basis van literatuuronderzoek is vastgesteld welke kweekmethoden er wereldwijd worden toegepast. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen extensieve en intensieve kweekmethoden. Met behulp van een Multi Criteria Analyse (MCA) zijn de voor- en nadelen van de verschillende kweekmethoden inzichtelijk gemaakt. Ook in dit jaar heeft familie Bolier zaadkreeften apart gehouden voor een nieuwe kweekproef in de beschikbare larventank. Het voedselaanbod in de tank is regelmatig bemonsterd. Qua aanpak waren er geen veranderingen vergeleken met 2012. Fase 4 (1 januari - 28 februari 2014) In 2014 is een evaluatie opgesteld. Met de experimenten bij familie Bolier, HZ, Stichting Zeeschelp en de praktijkvoorbeelden in de literatuur zijn randvoorwaarden opgesteld voor het binnendijks kweken van kreeft. Aanvullend zijn de kansen voor Zeeland geïnventariseerd, waarna de eindrapportage is opgesteld. Bovenstaande onderdelen fase 1 t/m 3 worden besproken in de resultaten en discussie. Fase 4 wordt besproken in de conclusie en aanbevelingen.
11
12
Resultaten Voor aanvang van de kweekexperimenten is in literatuur informatie opgezocht over de kreeft. Uitgebreide literatuurreferentie en informatie over de levenswijze en voortplanting is te vinden in de voor dit project gemaakte achtergronddocumenten die opgevraagd kunnen worden bij de auteurs van dit rapport. De volgende paragrafen zullen zich richten op de resultaten van het onderzoek dat plaats gevonden heeft in 2011, 2012 en 2013. Ter illustratie zijn twee foto’s opgenomen van dezelfde kreeft van een half jaar (foto 2, september 2010) en anderhalf jaar oud (foto 3, 3 september 2011). Het resultaat van een eerder experiment bij Stichting Zeeschelp voordat dit project van start is gegaan. Het betreft individueel gehuisveste kreeftjes die grootgebracht zijn met larven van garnalen en later met stukjes rauwe mossel. Bewerkelijk, maar de groei was goed. Deze ervaringen hebben laten zien dat het goed mogelijk is om in Zeeland binnendijks juveniele kreeft te kweken.
Foto 2 en 3. Kreeft van een half jaar en anderhalf jaar oud grootgebracht in een klein aquarium met rauwe mosselen als voer.
Fase 1 Om de binnendijkse kweek van kreeft in de inlagen van Scherpenisse zo goed mogelijk te onderzoeken is ervoor gekozen om de eerste experimenten in de laboratoria van HZ en Stichting Zeeschelp uit te voeren. Onderzoek bij HZ werd uitgevoerd door student Pim van Meerkerk. Bij Stichting Zeeschelp hebben Marco Dubbeldam en Bernd van Broekhoven werkzaamheden verricht. Op 21 januari 2011 is door familie Bolier een zaadkreeft beschikbaar gesteld. De zaadkreeft is in een klimaatkamer gehuisvest in een aquarium van 70 x 100 x 40 centimeter (foto 4 en 5). Om de eitjes te laten ontwikkelen werd het aquarium op een temperatuur van ca. 15-16º C gehouden met doorstroom van gefiltreerd Oosterscheldewater. Bij een hogere watertemperatuur ontwikkelen de eitjes zich sneller en bij een lage watertemperatuur gaat dat langzamer. 13
Met de formule E=½ (L x B) in microns, kan door middel van het opmeten van de lengte en de breedte van de oogjes in de eitjes (foto 6 en 7) worden bepaald wanneer de eitjes gaan hatchen. In de achtergronddocumenten is een tabel te vinden met de “oog-index” waarin kan worden afgelezen hoe lang de eitjes nog moeten rijpen.
Foto 4 en 5. De conditionering van een zaaddragende kreeft in een aquarium met continue verversing
Foto 6 en 7. Door middel van het opmeten van de oogjes van de embryo’s kan bijna op de dag nauwkeurig worden berekend wanneer de eitjes zullen hatchen.
Door het volgen van de oog-index en het reguleren van de temperatuur in het aquarium is ervoor gezorgd dat de eitjes in de tweede helft van maart uit zijn gekomen. Deze larven zwommen kort na het hatchen hoog in de waterkolom. Door de overstort van het aquarium te koppelen aan een ander aquarium konden de larven worden opgevangen. Dit tweede aquarium had op de overstort een filtergaas van één millimeter. Op deze wijze konden de larven gemakkelijk opgevangen worden en verplaatst worden naar de proefopstellingen bij Stichting Zeeschelp en de HZ. In totaal zijn er circa 2000 larven uit de eitjes van 1 kreeft gekomen. Bij HZ en Stichting Zeeschelp zijn verschillende opstellingen gebruikt voor het huisvesten van pas gehatchte kreeftlarven. Rechthoekige aquaria en cilinders bleken niet geschikt. Kreeftlarven zijn vanaf hun geboorte kannibalistisch. Doordat de larven niet 14
homogeen verspreid waren in de opstellingen ontstonden er mogelijkheden om elkaar te prederen. De uitval was na verloop van tijd in veel gevallen 100%. Individueel huisvesten werkte goed, maar bleek heel bewerkelijk. De kreeftlarven zijn later gehuisvest in conische kweektanks met een stevige beluchting onderin de tank (foto 8 en 9). Op deze manier bleven de kreeftlarven goed verdeeld in de waterkolom waardoor ze elkaar minder gemakkelijk prederen. Het gebeurt wel, maar veel minder dan wanneer niet belucht wordt. Het merendeel van de kreeftlarven was uitgevallen door kannibalisme in de eerdere opstellingen waardoor het totale aantal kreeftlarven relatief laag was.
Foto 8 en 9. Conische kweektanks met een forse beluchting zijn geschikt voor het huisvesten van de eerste larvale stadia van de kreeftlarven
Foto 10 en 11. Close-ups van pas gehatchte kreeftlarven
De kreeftlarven (foto 10 en 11) zijn gevoerd met zoöplankton uit het Veerse Meer. Het idee daarachter was om vergelijkbaar voer beschikbaar te stellen dat ook aanwezig is in de inlagen van Scherpenisse. Aanvullend is er gevoerd met Artemia en droogvoer (voor de kweek van vis). In de volgende figuur zijn de eerste vier stadia weergegeven van de kreeftlarven.
15
Figuur 1: De eerste vier zwemende stadia van de kreeftlarven
Afhankelijk van de temperatuur in de kweektank duurt de periode van L1 larven 4-14 dagen om L2 te bereiken, 9-22 dagen voor L3 en 14-30 dagen voor L4. Vanaf L4 zijn de larven in staat om zich te vestigen op de bodem. Vanaf L4 zijn de larven oud genoeg om in andere tanks gehuisvest te worden. De L4 larven waren in de kweektanks te herkennen doordat ze duidelijk anders zwommen dan de L3 larven (met de scharen recht vooruit), zodat deze dagelijks afgezonderd konden worden. 98% van de gehatchte larven zijn gedurende de eerste experimenten uitgevallen waarvan het grootste deel veroorzaakt is door kannibalisme in de rechthoekige en cilindervormige kweektanks. Uit de conische kweektanks zijn enkele tientallen kreeftlarven verder uitgegroeid. In totaal hebben 44 larven L4 bereikt waarvan 24 individueel (foto 12 en 13) en 20 in een groep zijn gehuisvest. De zwemmende kreeftlarven waren vanaf de vierde vervelling (L5) inmiddels kreeftjes geworden, zoals je van een kreeft gewend bent. Lopend over de bodem met de scharen vooruit. De kreeftjes zijn gevoerd met verschillende soorten droogvoer voor de kweek van vis.
Foto 12 en 13. De L4 kreeftlarven zijn onder andere individueel gehuisvest in doorstroombakjes.
16
17 van de 24 individueel gehuisveste kreeftjes zijn verder uitgegroeid en verplaatst naar de inlagen bij Scherpenisse. De sterfte die in deze fase heeft plaatsgevonden is het gevolg geweest van het niet goed kunnen vervellen. Het proces om te kunnen vervellen is complex en kosten de kreeftjes veel energie. Mogelijk is het voer niet van voldoende kwaliteit geweest of de kreeftjes hebben in de eerdere larvale stadia al een achterstand opgelopen. In de opstelling met groepshuisvesting zijn 5 van de 20 kreeftjes verder uitgegroeid. De uitval die in deze fase heeft plaatsgevonden is waarschijnlijk het gevolg geweest van predatie al is dit niet zichtbaar waargenomen. Bij familie Bolier zijn kreeftlarven gehuisvest in een ronde tank van 14 m3. Hierin zijn 3 zaadkreeften gebracht, waarvan de eitjes zijn uitgekomen. Gedurende de eerste week werden vele (duizenden) kreeftlarven in de waterkolom gezien, waarna de dichtheid afnam. Mogelijk een gevolg dat de oudere larven de jongere larven prederen. Nadat de beluchting in de tank intensiever werd uitgevoerd leek het er op dat de afname van kreeftlarven minder snel ging. De tank werd gevoed met zeewater uit de inlagen en ook met opgevangen plankton uit de overstort van Botgat naar Boezem. In juni 2011 zijn enkele tellingen uitgevoerd naar dichtheden van zoöplankton. Uit de tellingen bleek dat er circa 70 copepoden per liter de tank binnenkomen. De kweek van kreeftlarven leek vrij goed te gaan, waarbij de beluchting in de tank vrij intensief was en de doorstroom enkele malen het volume per dag. Er zijn geen exacte tellingen bijgehouden, maar op basis van geregelde visuele waarnemingen aan het voedselaanbod in de tank werd geschat dat de toestroom van zoöplankton uit het opgepompte water genoeg was voor de aanwezige kreeftlarven. In juni waren de meeste larven stadium IV en begonnen aan het bodemleven. Op dit moment is de kweektank voor het grootste deel geleegd. Naar schatting zijn er zo’n 100 kreeftlarven naar de inlagen getransporteerd. In de kweektank zijn de resterende kreeftlarven verder opgegroeid. Het precieze aantal is onbekend. In augustus zijn hieruit nog zo’n 25 kreeftjes geoogst en losgelaten in de inlaag. Het zoöplankton in de inlagen bestaat voor het grootste deel uit copepoden (roeipootkreeftjes ofwel ‘cyclops’). De copepoden lijken een geschikt voer te zijn voor kreeftlarven. Door in de kweektank een filter van 100-150 micron op de uitstroom te gebruiken, is voorkomen dat de copepoden uit de tank stromen. Filters met deze maaswijdte vragen wel controle in verband met dichtslibben, wat met beluchting onder het filter verminderd kan worden.
17
Fase 2 Eind 2011 waren 15 zaadkreeften in opslag voor de kweek van kreeftlarven. 2 kreeften zijn naar HZ verhuisd voor experimenten. 3 zaadkreeften zijn in de ronde kweektank van 14 m3 gebracht, de resterende zaadkreeften zijn losgelaten in de inlagen van Scherpenisse. De zaadkreeften in de tank lieten de larven los en deze zijn uitsluitend met water uit het Botgat ververst. Het voedselaanbod bestond uitsluitend uit natuurlijk zoöplankton, voornamelijk copepoden. Het verversen met voedselrijk water uit het Botgat gaf voldoende voedselaanbod. De kreeftlarven zwommen actief door de tank en er waren geen aanwijzingen van kannibalisme. De beluchting in de tank was nu heel beheerst. Het bleek dat een intensieve beluchting waarschijnlijk stress geeft aan net vervelde larven, die vlak na vervelling nog teer zijn. Daarom is besloten de beluchting terug te brengen, waarna de kreeftlarven actief in de waterkolom bleven foerageren. Van belang is een ruim voedselaanbod, om kannibalisme tot een minimum te beperken. In drie weken tijd groeien de kreeftlarven met het voedselaanbod uit het Botgat uit tot L4. Na enkele weken zijn uit deze tank naar schatting 3000-5000 kreeftlarven L4 in de Boezem losgelaten. De huisvesting van L4 larven is niet ter hand genomen vanwege de bewerkelijkheid. Gekozen is voor uitzet van de larven zodra ze het bodemstadium bereiken en in de met steen bestorte randen van de inlaag een schuilplaats kunnen vinden. Aquariumexperimenten van familie Bolier gaven inzicht tot dit besluit. Familie Bolier heeft gekweekte kreeftjes ook in aangepaste oestermandjes gehouden, om de groei te kunnen volgen door de seizoenen heen. Onderstaande foto’s geven de grootte van de kreeften weer per jaar van oorsprong. Er is een duidelijk onderscheid mogelijk naar jaarklasse.
18
Foto 14 en 15. Gekweekte kreeft in 2 jaarklassen (0+ en 1+), dezelfde larvale opvoeding, daarna natuurlijk en kunstmatig voedselaanbod: bovenste kreeft uit inlaag, onderste kreeft uit een eerder kweekexperiment bij Stichting Zeeschelp (links) en gekweekte kreeft in 3 jaarklassen (0+, 1+ en 2+) uit de inlagen van Scherpenisse (rechts).
19
Uit deze waarnemingen kan de relatie tussen de lengte van de carapax en de leeftijd van de gekweekte kreeften worden bepaald. In onderstaande tabel zijn de gevonden carapaxlengtes per leeftijd weergegeven. De groei van de gekweekte kreeften komt overeen met ervaringen die zijn opgedaan met wilde kreeft. Het voedselaanbod voor de huidige kreeftenpopulatie lijkt dan ook voldoende. Tabel 1. Carapaxlengte van gekweekte kreeft, opgegroeid in inlagen.
Carapaxlengte (cm) 1,5-2 4-5 7-7,5
Leeftijd (jr) ¼ 1¼ 2-2 ¼
Familie Bolier hield in 2012 een vangstregistratie bij van de fuikenvisserij in het Botgat. Over de periode maart-juli zijn in totaal 117 kreeften gevangen, waarvan 15% zaadkreeften bleken te zijn. Kreeften met en carapaxlengte vanaf 11 cm worden als consumptiekreeften meegenomen. In onderstaande grafiek staan de vangsten over de periode weergegeven en de grootte van de kreeften. De vangsten zijn vrij gelijkmatig over de periode verspreidt, waarbij de grootte van de kreeften ook gelijkmatig is verdeeld. De zaadkreeften zijn gemiddeld wat groter en over de gehele periode gevangen. Kreeftvangst inlagen Scherpenisse 2012 16 14
Carapaxlengte (cm)
12 10 kreeft
8
zaadkreeft 6
4 2 0 9-mrt 23-mrt 6-apr 20-apr 4-mei 18-mei 1-jun 15-jun 29-jun 13-jul 27-jul 10-aug
Figuur 2. Kreeftvangsten in de periode van 18 maart tot en met 23 juli 2012.
20
De lengtefrequentie (figuur 3) van de gevangen kreeften laat zien dat de vangsten vooral bestaan uit kreeften met een carapaxlengte van 10-11 cm. Naar schatting zijn deze kreeften 4-5 jaar oud. Kreeften met een carapaxlengte van 7-9 cm zijn reeds meerderjarig (2-3 jaar). In 2012 zijn 2 kreeftjes gevangen met een carapaxlengte van 6 cm, en zijn waarschijnlijk 1 jaar oud. Mogelijk zijn dit kweekkreeftjes uit 2011. De figuur laat ook zien dat de zaadkreeften relatief groot zijn.
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
zaadkreeft
kreeft
6 6,5 7 7,5 8 8,5 9 9,5 10 10,5 11 11,5 12 12,5 13 13,5 14
Aantal
Lengtefrequentie kreeft
Carapaxlengte (cm)
Figuur 3. Lengtefrequentie van de kreeftvangsten in de periode van 18 maart tot en met 23 juli 2012.
Tijdens een stageonderzoek van Johan de Bat bij HZ is gerekend aan de mogelijke draagkracht van de inlagen Scherpenisse voor een populatie aan kreeft. Hierbij zijn enkele inventarisaties uitgevoerd naar beschikbaar habitat en diverse aannames gedaan voor overleving van de oplopende jaarklassen. Voor het berekenen van de draagkracht is allereerst bepaald welke substraten er in de inlagen van Scherpenisse voorkomen (figuur 4). Dit zijn stortsteen, puinbestorting, veen, klei en slib. Van deze substraten is ook de oppervlakte die zij innemen in de inlagen geschat.
Figuur 4. Aanwezige substraten in de inlagen Scherpenisse.
21
In literatuur is gezocht naar dichtheden kreeft per vierkante meter in wildsituatie voor deze substraten. Alleen voor de substraten stortsteen en slib zijn dichtheden gevonden (resp. 178 en 0 g/m2). Op basis van literatuur is aangenomen dat de draagkracht in biomassa van puin gelijk is aan die van stortsteen en de draagkracht van veen gelijk is aan 100 g/m2, de draagkracht van klei wordt aangenomen op 80 g/m2. Aan de hand van deze oppervlakten en de draagkracht per vierkante meter is berekend dat er in het Botgat 140 tot 280 kg kreeft gehuisvest kan worden. De draagkracht van de Boezem is berekend op 740-1490 kg kreeft. Dit zijn benthische kreeften in de leeftijd van 0 tot 5 jaar. Bij de draagkracht wordt aangenomen dat het aanwezige voedselaanbod niet limiterend is voor de groei en de gehele oppervlakte aan substraat geschikt is als habitat voor kreeft. De jaarlijkse mortaliteit binnen een natuurlijke kreeftenpopulatie wordt in literatuur geschat tussen 2% en 30%, gebaseerd op reeds gesettelde juveniele kreeften. Het percentage zal dichter bij 30 liggen in het geval van jonge kreeften omdat deze kwetsbaarder zijn door hun geringe grote. Als jonge kreeften (L4) op zoek gaan naar een bodemhabitat is een hoge uitval bekend uit literatuur. De totale mortaliteit in het eerste levensjaar wordt aangenomen op 50% als gevolg van predatie/kannibalisme. Qua predators zijn garnalen, krabben, stekelbaarzen, grondels en zeedonderpadden aanwezig in de inlagen. Vanaf een leeftijd van 1 jaar zal de uitval door predatie afnemen. De afname is aangenomen op 20% in het tweede levensjaar, tot 10% in het derde levensjaar en 5% in de jaren erna.
Figuur 5. Aanname van uitval en opbouw van populatie aan kreeft voor de inlagen in Scherpenisse.
Naar aanleiding van literatuurstudie en berekening van de draagkracht blijkt dat de maximale standing stock in de Boezem 19000 kreeften kan bedragen, op basis van beschikbaar substraat en een ongelimiteerd voedselaanbod. Dit aantal is verdeeld over de gehele populatieopbouw, waarbij de meerderheid bestaat uit jonge (ondermaatse) kreeft. Dit aantal is het maximale aantal kreeften dat in deze inlaag zou kunnen leven. Het maximale aantal kreeften dat in het Botgat zou kunnen leven, is 3500 kreeften. Op basis van de berekende draagkracht, de mortaliteit per levensjaar en de groei van kreeften is berekend wat het jaarlijkse aantal kreeften van consumptie formaat in de inlagen kan zijn. 22
In de Boezem kunnen dan 1100 tot 2500 kreeften geoogst worden, in het Botgat is dit aantal ongeveer 220 tot 470. Dit zijn alle oogstbare kreeften vanaf 400 gram in de inlagen. Om de bovenstaande oogsten te behalen zijn er voor de Boezem en het Botgat respectievelijk ± 7700 en 1450 jonge kreeftjes van een enkele cm nodig.
De onderzoeksvraag van Johan de Bat luidde: “Is het mogelijk de binnendijkse kweek van kreeften bij de familie Bolier zo in te richten dat er een jaarlijkse productie van 600 kreeften kan worden gehaald?” Op basis van de draagkrachtberekening en de aanname van uitval, groei, populatieopbouw en een ongelimiteerd voedselaanbod lijkt deze productie realistisch, ook als aangenomen wordt dat niet het gehele areaal aan substraat als habitat te gebruiken is, het voedselaanbod op de substraten niet altijd hoog is en de uitval groter is dan aangenomen. In 2012 zijn 46 kreeften van consumptieformaat (carapax vanaf 11 cm) gevangen uit het Botgat, waarbij de top van de lengtefrequentie bij de 4-5 jarige kreeften ligt. In 2012 zijn 3000-5000 L4 kreeftlarven in de Boezem uitgezet, afkomstig van 3 zaadkreeften. Als globaal wordt aangenomen dat een zaadkreeft 1000 L4 larven opleveren, dan is de aanwas in de Boezem 8000 en in het Botgat 3000 geweest. Bij de bovenstaande schatting aan uitval is uitgegaan van uitzet van juveniele kreeften met carapaxlengte van 3 cm. De uitval vanaf L4 naar juveniel is nog niet benoemd. Als gesteld wordt dat deze 80% bedraagt, dan wordt de uitval tot aan maatse kreeft 93%. Van 3000 L4 larven blijven na verloop van tijd 210 maatse kreeften over. Dit valt in de ordegrootte van het te verwachten aantal te oogsten kreeften uit het Botgat. 15-20 zaadkreeften waarvan de kreeftlarven worden opgekweekt tot L4 om vervolgens te worden losgelaten met bovenstaande aannamen leveren voldoende materiaal voor een zichzelf in standhoudende populatie. In juli 2012 is met een gordijngaas (1 mm maaswijdte) gevist op kreeftlarven in de inlagen, door meerdere keren per week met een bootje te vissen. Er zijn geen kreeftlarven gevangen, de aanwas van kreeftlarven in de inlagen is dan ook nog steeds onzeker. In 2012 zijn verder geen zaadkreeften uit de inlagen gevangen. De reden is niet bekend, hoewel het voorkomt dat in bepaalde jaren in het wild ook nauwelijks zaadkreeften worden gevangen. De verwachting was dat met de voorjaarsvangsten in 2013 wel zaadkreeften beschikbaar zouden komen. Een ander punt dat in de inlagen gespeeld heeft is de waterkwaliteit. In augustusseptember 2012 is enkele weken sprake geweest van zuurstofloosheid in het Botgat. Er is sterfte gezien van garnalen en driedoornige stekelbaars, en ook van grote hoeveelheden zagers, die kennelijk in de veen-, klei- en slibbodem voorkomen. Dit geeft aan dat het voedselaanbod in de inlagen divers en hoog is. Na herstel van het systeem zal dit naar verwachting in 2013 weer op peil zijn. Er zijn kreeften in de oeverzone gevonden en verplaatst, maar aangenomen moet worden dat een groot deel van de kreeftpopulatie in het Botgat is gestorven. Het is niet bekend wat de effecten voor de kreeften in de Boezem zijn geweest. 23
Fase 3 Familie Bolier heeft in het voorjaar van 2013 verschillende zaadkreeften apart gehouden voor nieuwe kweekexperimenten. Half juni zijn de eerste kreeftlarven waargenomen in de kweektank. Vanaf dit moment zijn watermonsters genomen voor analyse van de voedseldichtheid.
Figuur 6. Dichtheid voedseldieren in kweektank familie Bolier.
De kweektank werd met twee verschillende waterstromen gevoed (totaal circa 4 m3/u) afkomstig van het Botgat en de Oosterschelde. Duidelijk zichtbaar is dat in het Botgat water veel meer voedseldieren aanwezig zijn dan in het Oosterscheldewater. Uit metingen uit voorgaande jaren bleek dat het voornamelijk om copepoden gaat. Het Botgat heeft ook meer voedseldieren dan de Boezem. Enkele metingen in mei-juni geven 0-1,1 copepoden per liter voor de Boezem en 0,1-41,8 voedseldieren voor het Botgat. Het water dat door een filter overstort naar de afvoer bevat weinig voedseldieren. Het meeste plankton dat de kweektank instroomt, is dus beschikbaar voor de kreeftlarven als voer. Een maand na het zien van de eerste kreeftlarven is gekeken exemplaren hoeveel het bodemstadium bereikt hebben. Er werden echter geen kreeftjes aangetroffen, wat aangeeft dat alle larven zijn gestorven. Er zijn geen aanwijsbare problemen geweest, waardoor het dus onduidelijk is waarom de uitval zo hoog is. Voorgaande jaren hebben aangetoond dat de opstelling met succes heeft gewerkt. Het voorjaar van 2013 was langdurig (erg) koud, en de hatching van de kreeften erg laat. Mogelijk is de kwaliteit van de larven niet goed geweest waardoor ze zich niet goed hebben kunnen ontwikkelen. Vooral bij vervellen zijn de larven kwetsbaar.
24
De gekweekte kreeftjes in de oestermandjes zijn in 2013 wederom gefotografeerd. Deze kreeftjes hebben uitsluitend voedselaanbod uit het Botgat gekregen, door de mazen heen van de oestermandjes. De carapaxlengte na 3-3¼ jaar bedraagt 8-9 cm en ligt in lijn met de gevonden carapaxlengten in voorgaande jaren (zie tabel 1).
Foto 16. Gekweekte kreeft uit de inlagen Scherpenisse, vanaf 2010 gehouden in oestermandjes.
Haalbaarheid kreeftenkweek Tijdens een stageonderzoek van Wouter Bareman bij HZ is in 2013 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van kreeftenkweek in Zeeland. De geanalyseerde kweekmethoden zijn grotendeels gericht op uitgroei van juveniele kreeft. Aangezien de hatchery fase haalbaar is gebleken (zowel uit literatuur als op basis van praktijkervaring) en relatief kort is, is dit deelonderzoek gericht op uitgroei van kreeft. Het laten opgroeien van kreeft tot consumptieformaat bevat de grootste uitdaging qua kosten. Hieronder volgt een opsomming van kweekmethoden, met onderscheid tussen extensieve- en intensieve kweekmethoden. De extensieve kweekmethoden vergen relatief weinig onderhoud en verzorging. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van oppervlaktewater met natuurlijk voedselaanbod. De intensieve kweekmethoden vinden overdekt plaats, waarbij water wordt gerecirculeerd en de kreeften worden gevoerd. 25
Extensieve kweekmethoden: o Opkweek in inlagen o Uitzetten van juveniele kreeft in buitenwater (restocking) o Opkweek in kooien in buitenwater Intensieve kweekmethoden: o Kreeftenboxen (lobster trays) o Carrousel systeem (carousel / horizontal wheel) o Gestapelde boxen (lobster stacks) o Verticaal roterend systeem (rotator) o Computer gestuurd ‘enkele kooi’ systeem (single cage) o Aquahive (dit systeem is enkel geschikt voor de uitgroei van kreeft tot ca. 2-3 cm)1 Extensieve kweekmethoden Wanneer gebruik gemaakt wordt van een inlaag om zeekreeft op te kweken vraagt deze relatief lage investeringskosten en een lage arbeidsinspanning. De waterkwaliteit in een inlaag kan echter wel problemen geven, in stilstaand water met veel voedingstoffen en algen kan in de zomer een lage zuurstofconcentratie voorkomen. Ook dalen zoutgehalte in een periode met veel neerslag kan een beperking zijn. Bij het uitzetten van zeekreeft in (buitendijks) buitenwater speelt het probleem met de waterkwaliteit niet. Ook met deze opkweek methode zijn lage investeringskosten gemoeid. Het plaatsen en opvissen van de kreeft is echter wat arbeidsintensiever. Het plaatsen dient zeer gericht op de juiste substraten te gebeuren (vaak gedaan door duikers) en het opvissen is gelijk aan de reguliere kreeftenvisserij. Een nadeel van deze methode is dat het moeilijk is om vast te stellen of (en hoeveel) opbrengstvergroting heeft plaatsgevonden als gevolg van het uitzetten van juveniele kreeft. Het opkweken van kreeft in kooien vraagt een grotere investering t.o.v. de voorgaande twee kweekmethoden, tevens is deze methode arbeidsintensiever omdat er meer onderhoud nodig is en omdat de kreeften individueel behandeld worden. Het opvissen van de kreeft is dan echter minder arbeidsintensief. Intensieve kweekmethoden Het voordeel van een gecontroleerde intensieve kweekmethode t.o.v. de extensieve kweekmethoden, is dat de kreeft sneller consumptieformaat bereikt en dat het product gedurende het gehele jaar geleverd kan worden. Bij een watertemperatuur van 20 – 22°C wordt consumptieformaat bereikt in 24 tot 30 maanden t.o.v. 5 tot 7 jaar in buitenwater.
1
Aangezien deze methode niet geschikt is voor uitgroei van kreeft, is geen nadere beschrijving van dit kweeksysteem opgenomen.
26
De investeringskosten en arbeidskosten liggen hoger t.o.v. extensieve kweekmethoden. Bij alle intensieve kweekmethoden vindt zuivering en recirculatie van kweekwater plaats. Het kreeftenboxen kweeksysteem bestaat uit boxen met een geperforeerde bodem die in een brede ronde stroomgoot worden geplaats (zie foto 17). Een voermachine beweegt over de boxen heen. Het voordeel van deze kweekmethode is dat de investeringskosten relatief laag zijn doordat gebruik wordt gemaakt van eenvoudige techniek. Nadelig aan deze methode is dat er veel arbeid nodig is voor schoonmaken van het systeem en dat het relatief veel ruimte in beslag neemt. Een slechte waterkwaliteit kan een probleem zijn wanneer niet voldoende doorstroom door de boxen (die enkel aan de onderkant geperforeerd zijn) plaatsvindt. Het carrousel systeem bestaat uit horizontaal geplaatste cirkelvormige schijven met opstaande wanden waarmee compartimenten worden gevormd (28 compartimenten per schijf in 3 ringen). Verschillende schijven kunnen boven elkaar worden geplaatst in een container die gevuld is met water (zie foto 18). Doorstroming van water vindt plaats van het midden van de schijven naar buiten door geperforeerde wanden. Levend voer voor juveniele kreeft kan eenvoudig met de waterstroming worden meegevoerd om de kreeften te voeren. De grotere kreeften in de buitenste ringen dienen met pellets gevoerd te worden. Voordeel van stapeling is dat er meer kreeften op een klein oppervlak gehouden kunnen worden. Het uitvoeren van inspectie en schoonmaken van de compartimenten is echter arbeidsintensiever.
Foto 17 en 18. Kreeftenboxen kweeksysteem en carrousel kweeksysteem
Het kweeksysteem met gestapelde boxen is vergelijkbaar met het carrousel systeem. Bij dit systeem worden echter vierkante boxen met compartimenten gestapeld in een met water gevulde container. Boxen in dit systeem worden tot 7 lagen gestapeld (zie foto 19). De bodem van de boxen is geperforeerd, er vindt verticale doorstroming plaats. Er kunnen veel kreeften op een klein oppervlak geplaatst worden met dit systeem. Schoonmaken, het uitvoeren van inspectie en voeren van de kreeften is echter arbeidsintensief. De boxen moeten hiervoor uit het water worden opgetild, dat levert een stress aan de kreeften. 27
Het verticaal roterende kweeksysteem bestaat uit een roterende cilinder in een met water gevulde container. De cilinder is ingedeeld in compartimenten, de buitensten wand is geperforeerd (zie foto 20). De cilinder draait continue rond op een langzaam tempo waardoor waterstroming door de compartimenten plaatsvindt. Uitwerpselen en voerresten vallen op het laagste punt uit de compartimenten. Op het hoogste punt wordt automatisch voer in de compartimenten gebracht.
Figuur 19 en 20. Gestapelde boxen kweeksysteem en een verticaal roterend kweeksysteem
Het voordeel van dit systeem is dat schoonmaken minder arbeidsintensief is. Door draaiing van de compartimenten vindt echter verstoring van de kreeft plaats die resulteert in een hogere mortaliteit en beschadiging aan kreeft. In het ‘enkele kooi’ kweeksysteem worden kreeften individueel gehuisvest in een kooi. Deze kooien rouleren door het kweeksysteem waarbij de kooien automatisch worden schoongemaakt met een veegarm en waterzuiger. Tevens worden alle kreeften automatisch eens per dag digitaal gefotografeerd, middels computeranalyse wordt de ontwikkeling (groei en verschaling) van de kreeft gevolgd (zie foto’s 21 en 22, figuur 7 en 8). Ook het voeren van de kreeften is volledig geautomatiseerd. Het voordeel van dit kweeksysteem is dat veel kreeften op een klein oppervlak gehouden kunnen worden. Door de hoge mate van automatisering zijn de arbeidskosten laag. Dit kweeksysteem vergt een hogere investering. Tevens is het de vraag of de ontwikkelaar (Norwegian Lobster Farm) de technologie wilt vrijgeven.
28
Foto 21 en 22 en figuur 7 en 8. Enkele kooi kweeksysteem; links boven roulerende kooien, rechts boven bovenaanzicht van het kweeksysteem, onder, monitoring van ontwikkeling van de kreeft middels digitale foto’s.
Samenvatting kreeftkweek in intensieve systemen Gedurende de praktijkproeven is contact gezocht met ervaren partijen uit Schotland en Noorwegen. Dit contact heeft geresulteerd in een duidelijke aanbeveling voor het opkweken van kreeftlarven in intensieve systemen. Voor de larven van één zaadkreeft zijn twee kweektanks nodig van 80 liter. Gemiddeld doet een kreeft er vier dagen over voor het loslaten van alle larven. Per twee dagen kunnen de larven naar de kweektank verplaatst worden zodat ze niet teveel verschillen van grootte. Vanaf het eerste moment zijn de kreeftlarven kannibalistisch, het scheiden van de leeftijdsklasse beperkt de predatie onderling. De kreeftlarven kunnen opgekweekt worden in tanks met een conische bodem. Het kweekwater moet rond de 20° Celsius zijn, waarbij gewerkt wordt met een doorstroom of recirculatiesysteem. Voordat het water de kweektank in gaat moet het water UV-gesteriliseerd zijn. De uitstroom van de tank moet een filter (200 micron) bevatten zodat de kreeftlarven in kweek niet wegspoelen. Vanaf de bodem van de kweektank wordt stevig belucht zodat de kreeftlarven homogeen verdeeld zijn in de tank. 29
Kannibalisme in de tank is niet uitgesloten, maar deze wijze van kweken is het efficiëntst. De kreeftlarven dienen twee tot drie keer per dag gevoerd te worden met bijvoorbeeld ingevroren copepoden. Indien beschikbaar kan er ook met levende copepoden gevoerd worden. Bij 20° Celsius worden de kreeftlarven gemiddeld 14 dagen in kweek gehouden. Na ongeveer 10 dagen kunnen de eerste kreeftlarven uit de kweek gevist worden omdat ze drie keer verveld zijn en L4 behaald hebben. De kreeftlarven zijn te herkennen doordat ze niet meer op een garnaaltje maar op een volgroeid kreeftje lijken, waarbij de scharen recht vooruit steken. De kreeftlarven kunnen stuk voor stuk met een fijnmazig netje uit de tank worden gevist. Dit gaat het gemakkelijkst door de beluchting kort uit te zetten. De larven kleiner dan L4 zakken naar de bodem, waardoor alleen de L4 duidelijk zichtbaar worden. Let er op dat de beluchting zo snel mogelijk weer wordt aangezet zodat de andere kreeftlarven zo min mogelijk kans krijgen om elkaar te prederen. De L4 larven die uit de tank zijn gevist kunnen individueel gehuisvest worden in een doorstroomsysteem met bakjes of in een carrousel kweeksysteem. Qua voer voor de verdere opkweek van de kreeftlarven in een gecontroleerd systeem kan er het best gekozen worden voor een mix van voer zodat de ontwikkeling van de kreeft zo goed als mogelijk verloopt. De pigmentatie en het verschalen van de kreeft is complex waardoor het gemakkelijk fout gaat als ze voedingsstoffen missen. Voorbeelden van geschikt voer zijn droogvoer, ingevroren krill, mysids, rauwe of gekookte schelpdieren en stukjes vis. Om een goede waterkwaliteit te borgen is het belangrijk dat al het voer wordt opgegeten. Indien dat niet het geval is dient het te worden verwijderd uit de kweek.
30
Discussie De eerste experimenten bij HZ en Stichting Zeeschelp zijn een leerzaam verkennend onderzoek geweest. Gaande de experimenten werd duidelijk dat de rechthoekige aquaria en cilinders niet geschikt waren voor de kannibalistische kreeftlarven. Conische kweektanks met stevige beluchting bleken beter te werken. Nadat het bodemstadium werd bereikt zijn de juveniele kreeftjes individueel en in een groep gehuisvest. Individuele huisvesting gaf een overleving van 70%, de groepshuisvesting 20%. Het lijkt verstandig om een individuele huisvestingtechniek te kiezen, hoewel deze bewerkelijker is. De kreeftlarvenkweek bij familie Bolier is in 2011 en 2012 succesvol geweest. Een kweek van 3000-5000 L4 larven per tank is goed mogelijk gebleken in jaren met een gangbaar voorjaar. De inlagen leveren ruim voldoende voedsel in de vorm van zoöplankton voor de kreeftlarven. In 2013 was het onduidelijk waarom er geen kreeftlarven tot het L4 stadium zijn opgegroeid, ondanks het feit dat er voldoende voedsel in de tank aanwezig is geweest. Hanno Bolier vermoedt dat het lang koude voorjaar hier een rol in speelt en met flinke temperatuurwisselingen de conditie van de kreeftlarven minder wordt. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor een infectie of ziekte die tot uitval heeft geleid. De tank van 14 m3 is omvangrijk en door het algenrijke water kan moeilijk worden ingeschat wat er in de tank gebeurt zodat acute bijsturing lastig is. Uit populatieopbouw berekeningen en draagkrachtschattingen met bepaalde aannames komt naar voren dat er per jaar zo’n 3000 L4 kreeftlarven per hectare nodig zijn om op termijn zo’n 200 consumptiekreeften per hectare te kunnen oogsten. Voor de gehele inlaag betekent dit een aantal van 24 duizend L4 kreeftlarven per jaar. Dit komt overeen met 4 tot 5 kweektanks bij huidige uitvoering. Mogelijk kan het aantal tanks gehalveerd worden bij gebruik van hogere dichtheden aan kreeftlarven en goede monitoring van het voedselaanbod. In 2012-2013 zijn enkele kleine kreeftjes gevangen, die qua grootte afkomstig kunnen zijn van de gekweekte uitgezette kreeftlarven of juveniele exemplaren. Een aanwijzing dat het mogelijk is om aanwas van kreeft in de inlagen te krijgen. Een andere mogelijkheid is om kreeftlarven op te kweken tot L4 of ouder en door te kweken in drijvende kooien in de inlagen. Het voedselaanbod is zelfvoorzienend. Op deze manier kunnen de kreeftlarven tot enkele centimeters carapaxlengte doorgroeien. In het najaar kunnen ze dan worden uitgezet in de inlagen, waarbij de kans op overleving zeer waarschijnlijk hoger is. Aanwas van jonge kreeft in de inlagen zelf is slechts sporadisch waargenomen, wel worden er vrijwel elk jaar zaaddragende kreeften gevangen die in de kweekopstellingen goede kreeftlarven leveren. Het voedselaanbod in de inlagen is hoog en de kreeftlarven
31
ontwikkelen zich goed. Ook individueel gehuisveste kreeftjes in kooitjes in de inlagen ontwikkelen zich goed en de groei is vergelijkbaar met buitenwater. Kennelijk vindt er uitval plaats in de inlagen tijdens de vrij zwemmende fase en/of de daaropvolgende bodemfase. In het eerste levensjaar kruipen de kreeftjes weg in het substraat, en komen ook voor voedselvergaring nauwelijks uit hun beschutting. Eenzelfde strategie gaat op voor de oestermandjes: het voedsel komt uit zichzelf binnen en wordt dan gegeten. Het meten van uitval van uitgezette kreeft is dan ook erg lastig. Het is niet duidelijk geworden waar of wanneer de grootste uitval in het eerste levensjaar plaatsvindt. Dit zal over een enkel jaar blijken bij fuikvangsten van 2-3 jaar oude kreeften. In het verleden is het één keer voorgekomen dat een aparte jaarklasse kreeft in de inlagen is ontstaan, kennelijk na een goede opgroei van kreeftlarven. Deze jaarklasse had een specifieke tekening en was vrijwel even groot van afmeting bij de fuikenvangsten. Het vormt een duidelijke aanwijzing dat er sporadisch voortplanting van kreeft in de inlagen mogelijk is, waarbij de nakomelingen tot wasdom komen. Hiervoor is een periode van enkele jaren met een acceptabele waterkwaliteit nodig. Omdat in deze periode slechts 1 jaarklasse is ontstaan, mag aangenomen worden dat de voornaamste uitval in de larvenfase dan wel in de vroege bodemfase plaatsvindt. Dit maakt het apart opkweken van kreeftlarven nodig om de aanwas van kreeft in de inlagen rendabel te maken. Het lijkt verstandig om voorlopig op 2 sporen te werken: het uitzetten van L4 kreeftlarven in de Boezem en tot 2-3 cm grote juveniele kreeftjes in het Botgat. Het Botgat is overzichtelijk qua grootte en hier zijn minder aantallen nodig. Individuele huisvesting van L4 larven tot aan een enkele cm groot is aan te raden, bijvoorbeeld in drijvende kooien of oestermandjes. Zo kan na verloop van tijd blijken waar de aanwas van jonge kreeft het meest succesvol is en welke strategie het meest efficiënt werkt. De resultaten uit dit project geven aan dat het goed mogelijk moet zijn om de gewenste 600 consumptiekreeften per jaar te oogsten uit de inlagen, de draagkrachtinschatting komt uit op minimaal 1320 oogstbare kreeften per jaar. In afgelopen jaren is de waterkwaliteit in de inlagen van Scherpenisse in de zomer periodiek problematisch geweest, ondanks extra voorzieningen zoals extra grondwaterbronnen en bestorting van steen en puin in de oeverzone. Er is geprobeerd deze periode te overbruggen met beluchting, maar tot nu toe zonder merkbaar resultaat. Hoewel er al enkele jaren aandacht is voor het fenomeen, blijft het onduidelijk wat de achterliggende oorzaak is van de optredende zuurstofarme perioden. In het verleden zijn metingen aan gelaagdheid van het water gedaan, maar daar kwamen geen duidelijke patronen naar voren die het ‘kappen’ van de waterlagen doen vermoeden. Mogelijk ligt er een verband met hoge dichtheden algen die wel eens acuut afsterven. Dit blijft een risicofactor voor de kreeftproductie in de inlagen. 32
Kreeft heeft een mariene omgeving nodig, waarbij het zoutgehalte niet langdurig onder 28 promille mag komen. De gemiddelde zomer- en wintertemperatuur in inlagen (van 11,5 meter diep) blijken acceptabel voor kreeft. Het zuurstofgehalte van het water blijkt het meest sturend voor een stabiele ontwikkeling van de kreeftstand. Het zuurstofgehalte in de inlagen kan wisselen als gevolg van veel fytoplankton (plantaardig plankton, algen), waarbij ’s nachts lage zuurstofgehalten ontstaan. Het zuurstofgehalte zal beheersbaar moeten zijn. Indien de waterkwaliteit in de inlagen van voldoende kwaliteit is en over een lange tijd stabiel blijft is het goed mogelijk dat deze wijze van kreeft kweken rendabel is. In het geval van de inlagen van Scherpenisse is dan wel nader onderzoek nodig om te beoordelen met welke voorzieningen de waterkwaliteit stabiel gehouden kan worden in zuurstofarme perioden. Op basis van praktijkinzichten uit afgelopen jaren kan vermoedelijk verbetering komen door het doorspoeldebiet door de inlagen te verhogen.
33
34
Conclusie en aanbeveling kreeftkweek Scherpenisse Uit het onderzoek en de opgedane ervaringen komt het volgende naar voren: - de aanwas van kreeft in inlagen is te laag voor een zichzelf in standhoudende populatie die bevist kan worden - Uit de inlagen komen zaaddragende kreeften, die gehouden kunnen worden totdat de kreeftlarven vrijkomen. - De kreeftlarven kunnen worden opgekweekt totdat het bodemstadium is bereikt. - het natuurlijke voedsel voor kreeftlarven in de inlagen (zoöplankton) is in voldoende mate aanwezig en geschikt. - Uitzet van gekweekte kreeftjes werkt - Kreeft groeit uit tot wasdom in de inlagen. - De waterkwaliteit is doorslaggevend voor succes op lange termijn. Het verdient aanbeveling om bij het continueren van de binnendijkse kweek van kreeft bij familie Bolier aandacht te besteden aan de waterkwaliteit van de inlagen. Het kleinere Botgat is gevoeliger voor lage zuurstofgehalten vergeleken met de grotere Boezem. Het is wenselijk inzicht te krijgen in welk stadium na uitzetten de meeste uitval optreedt, zodat uitzetten na dit stadium de aanwas van kreeft zo efficiënt mogelijk wordt. Indien de waterkwaliteit in de inlagen van voldoende kwaliteit is en over een lange tijd stabiel blijft, is het goed mogelijk dat deze wijze van kreeft kweken rendabel is.
35
36
Mogelijkheden van kreeftkweek in Zeeland Kreeftkweek in inlagen of vijvers Met de ervaringen en de uitkomsten van het onderzoek is een verkenning van andere binnendijkse wateren in Zeeland een logische stap. Zowel extensief (bijvoorbeeld zoals bij familie Bolier) als intensief (hatchery/nursery) zijn er mogelijkheden denkbaar. De extensieve kweekmethoden lijken geschikt om toe te passen in zoute binnen- en buitenwateren in Zeeland. Zoals uit de proef bij familie Bolier blijkt, kan een inlaag een geschikte leefomgeving bieden mits de waterkwaliteit geen belemmering vormt. Mogelijke locaties waar een verdere verkenning voor de binnendijkse kweek van kreeft interessant is, zijn bijvoorbeeld:
-
Hoog- en laagbekken nabij Krammersluizen Inlagen op Schouwen Duiveland Plan Waterdunen in Zeeuws-Vlaanderen (in combinatie met natuurontwikkeling) Kustlab Burgsluis (tevens onderzoekstation) Binnendijkse vijversystemen zoals pilot Wilhelminapolder, Zeeland Aquacultuur of Zeeuwse Tong
De extensieve en intensieve kweekmethoden zijn overal toepasbaar waar beschikking is over zout water van voldoende kwaliteit (zout- en zuurstofgehalte). Voor Zeeland zijn zoekgebieden voor zoute bedrijventerreinen aangewezen. Er vindt momenteel een project plaats met intensieve kweek van kreeft, in Bruinisse. Kokkelvisser Marijn Klink is bezig met de inrichting van een loods om onder gecontroleerde omgeving kreeftlarven op te kweken tot 4 cm. Dit initiatief lijkt een goede aanvulling voor de verdere ontwikkeling van kreeftkweek in Zeeland. Familie Bolier heeft Klink benaderd voor het mogelijk leveren van jonge kreeftjes. Afhankelijk van de kostprijs kan er dan worden onderzocht of het rendabel is om ze bijvoorbeeld uit te zetten in inlagen, vijversystemen of nieuw buitenwater zoals het Veerse Meer. Klink is overigens geïnteresseerd naar de resultaten van dit project om te gebruiken in zijn bedrijfsvoering. Beide partijen zijn bereid tot uitwisseling van informatie en verdere samenwerking
37
38
Publicatie projectresultaten Het project is ondersteund met subsidie vanuit de provincie Zeeland. Een voorwaarde was dat de projectresultaten openbaar en publiek toegankelijk worden gemaakt. In de loop van het project is dit gebeurd op diverse manieren:
Omroep Zeeland RTL 4 PZC Website, banner en folder Stichting Zeeschelp Website HZ University of Applied Sciences, Onderzoeksgroep Aquacultuur Inauguratie Jeroen Wijsman, HZ University of Applied Sciences Open dag Provincie Zeeland Biologieles lagere school Kapelle Agri en Aqua beurs in Goes, maart 2012 Dag van de Zeeuwse Visserij in Vlissingen, september 2012 Bezoek bestuur waterschap Scheldestromen, voorjaar 2013 Bezoek J. Broodman en W. Tacken Provincie Zeeland, juni 2013
Verschillende persuitingen zijn opgenomen in de bijlage van dit rapport. Daarnaast zijn alle projectresultaten openbaar. De onderliggende rapporten die zijn opgenomen in de lijst op pagina 37 zijn op te vragen bij HZ en Stichting Zeeschelp.
39
40
Projectdocumenten met gedetailleerde informatie en literatuurreferenties
Bareman, W. 01-07-2013, A feasibility analysis of European lobster (Homarus gammarus) cultivation methods, HZ, University of Applied Sciences, Onderzoeksgroep Aquacultuur Bat, J., de, 16-07-2012, Memo: experimenten kreeftenkweek, HZ University of Applied Sciences, Onderzoeksgroep Aquacultuur Bat, J., de, 25-06-2012, Kreeftenkweek in zoute inlagen, HZ University of Applied Sciences, Onderzoeksgroep Aquacultuur Broekhoven, B., van, Meerkerk, P., van, 16-05-2011, Memo: Voortgang binnendijkse kweek Europese Kreeft, Stichting Zeeschelp en HZ, University of Applied Sciences Broekhoven, B., van, Meerkerk, P., van, 25-02-2012, Memo: Voortgang binnendijkse kweek Europese Kreeft, Stichting Zeeschelp en HZ, University of Applied Sciences Dubbeldam, M. 14-10-2010, Projectvoorstel: Proefopzet voor het kweken van Oosterscheldekreeft bij familie Bolier, Stichting Zeeschelp Dubbeldam, M., 11-02-2013, Memo: Voortgang binnendijkse kweek Europese Kreeft, Stichting Zeeschelp en HZ, University of Applied Sciences Meerkerk, P. van, 30-05-2011, Kreeftlarven op Land, HZ University of Applied Sciences, Onderzoeksgroep Aquacultuur
41
42
Bijlage 9 november 2010 PZC Proefproject voor binnendijks kweken kreeft http://www.pzc.nl/regio/proefproject-voor-binnendijks-kweken-kreeft-1.2014723
43
7 april 2011 Omroep Zeeland (Radio, TV, Website) http://www.omroepzeeland.nl/nieuws/proef-met-binnendijks-kweken-vankreeft#.UrAK0dqA3oo
44
8 december 2011 RTL4 Nieuws http://www.rtlxl.nl/#!/132237/3ebd0e46-ab98-4fca-a209-43893ddf1c49
45
http://hz.nl/nl/werkenleren/Kennisdeling%20en%20samenwerking/Applied%20Research %20Center/Pages/Publicaties.aspx
46
47
48