Onderwijs ons goed Afnemende leerlingenaantallen in Zeeland
in opdracht van Platform Primair Onderwijs Zeeland
Onderwijs ons goed Afnemende leerlingenaantallen in Zeeland
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten
Colofon © PPOZ/Scoop/RPCZ, 2010 Samenstelling Dick van der Wouw Paulette de Kraker Jolanda van Overbeeke – van Sluijs Han Schellekens Christine Ruppert Jan Ennik Jan van de Velde Lay-‐out | drukwerk RPCZ Drukkerij Meulenberg
In opdracht van het Platform Primair Onderwijs Zeeland
Reactieadres:
[email protected] Scoop Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling Postbus 407 4330 AK Middelburg Telefoon (0118) 682500 ww.scoopzld.nl RPCZ Edisonweg 2 Postbus 351 4380 AJ Vlissingen Telefoon (0118) 480880 www.rpcz.nl
2
Samenvatting De basisscholen in Zeeland zullen de komende jaren fors krimpen. Over tien jaar zijn er in Zeeland zeker 5.000 basisschoolleerlingen minder dan nu. Ook daarna zal het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd nog dalen, maar veel minder sterk dan in het komende decennium. De krimp heeft grote gevolgen voor de organisatie van het basisonderwijs in de provincie. Nu is op 8 kernen na in elke woonplaats in Zeeland ten minste nog één basisschool. Die situatie is door de forse afname van leerlingenaantallen onhoudbaar. Het onderwijsveld staat daarmee voor een enorme uitdaging. Kleinschaligheid is een prominent kenmerk van het Zeeuwse basisonderwijs. Kleinschaligheid wordt door velen gekoesterd. Vooral in kleine leefgemeenschappen met een beroep op de belangrijke betekenis die een school heeft voor de leefbaarheid. Maar ook vanwege heel praktische motieven. De afstand van huis naar school is voor de ouders van aankomende basisschoolleerlingen het belangrijkste motief voor de schoolkeuze. Het resultaat is dat er veel discussie is rond het in stand houden van steeds kleiner wordende scholen. Prognoses moeten dan aantonen of en welk perspectief een te kleine school nog heeft. Gemeentelijke prognoses blijken daarbij systematisch te optimistisch. Onderzoek van de inspectie van het onderwijs wijst uit dat kleine scholen een grotere kans hebben om zeer zwak te worden. Door de afnemende leerlingenaantallen zal de kwaliteit van het onderwijs in toenemende mate onder druk komen te staan. Veel ouders vinden de aansluiting van de school bij het opvoedingsklimaat en de levensbeschouwing thuis belangrijk. De vrijheid van schoolkeuze garandeert al bijna een eeuw grondwettelijk dat ouders de school kunnen kiezen die ‘bij hen past’. Organisatorisch is dit geregeld via denominaties. De maatschappelijke realiteit van nu is dat in de meeste dorpen in Zeeland ouders niets te kiezen hebben. Er is slechts één dorpsschool. Principiële levensbeschouwelijke schoolkeuze vindt dan noodgedwongen op gemeentelijk of zelfs regionaal niveau plaats. Het zijn vooral ouders met een reformatorische levensovertuiging die hier sterk aan hechten. Binnen de andere denominaties wordt steeds vaker samengewerkt. De situatie met in alle gemeenten afnemende leerlingenaantallen zal de denominatieve diversiteit nog verder onder druk zetten. Er zijn daarmee drie probleemvelden voor het basisonderwijs in Zeeland te schetsen: -‐ -‐ -‐
Hoe behouden we de onderwijskundige kwaliteit van het basisonderwijs? Hoe houden we basisscholen bereikbaar? Hoe gaan we om met de denominatieve diversiteit?
De analyses in dit rapport beschrijven de ontwikkelingen in de afgelopen jaren en geven een doorkijk naar de toekomst. Het is een handvat voor alle betrokken partijen in het zoeken naar duurzame oplossingen voor kwalitatief hoogwaardig, bereikbaar en divers basisonderwijs in Zeeland.
3
Inhoud Samenvatting ..........................................................................................................................................3 Hoofdstuk 1 Inleiding..........................................................................................................................6 1.1 Dalende leerlingaantallen..........................................................................................................6 1.2 Kwaliteit en leefbaarheid...........................................................................................................7 1.3 Instandhouding en prognoses ...................................................................................................8 1.4 Onderzoeksvraag .......................................................................................................................8 Hoofdstuk 2 Onderzoeksbeschrijving...............................................................................................10 Hoofdstuk 3 Organisatie van het Zeeuwse basisonderwijs.............................................................11 3.1 Denominaties ..........................................................................................................................11 3.2 Schoolbesturen........................................................................................................................11 3.3 Basisscholen en leerlingen in Zeeland .....................................................................................14 3.4 Schoolkeuze .............................................................................................................................17 3.5 Verdeling van leerlingen over de kernen.................................................................................20 3.6 Afnemende leerlingenaantallen ..............................................................................................28 3.7 Kernen met meer dan één school............................................................................................28 3.8 Conclusies ................................................................................................................................30 Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen ...........................................................................................................32 4.1 Basisgeneratie..........................................................................................................................32 4.2 Prognoses van gemeenten ......................................................................................................32 4.3 Prognoses van schoolbesturen ................................................................................................34 4.4 Prognoses per kern ..................................................................................................................35 4.5 Conclusies ................................................................................................................................46 Hoofdstuk 5 Schoolgrootte en kwaliteit .........................................................................................47 5.1 Kwaliteit van onderwijs, een veelomvattend begrip ...............................................................47 Inleiding.........................................................................................................................................47 Enkele invalshoeken......................................................................................................................47 De politieke kwaliteit van onderwijs .............................................................................................49 De technische kwaliteit van onderwijs..........................................................................................49 5.2. Een meer praktijkgerichte benadering van het begrip onderwijskwaliteit ............................51 Inleiding.........................................................................................................................................51
4
De pedagogische kwaliteit van onderwijs.....................................................................................51 De didactische kwaliteit van onderwijs.........................................................................................53 De organisatorische kwaliteit van het onderwijs ..........................................................................55 De ontwikkeling van de kwaliteit van de medewerkers en de rol van het onderwijskundig leiderschap....................................................................................................................................56 De kwaliteit van onderwijs in relatie tot de maatschappelijke positionering van de school ........58 5.3 De kwaliteit(en) van het onderwijs en de kleine school..........................................................59 5.4 Samenvattend .........................................................................................................................62 5.5 Condities die bijdragen aan het leveren van de gewenste kwaliteit op een kleine school .....63 Hoofdstuk 6 Scenario’s ten aanzien afnemende leerlingenaantallen............................................65 Scenario 1..............................................................................................................................................66 Scenario 2..............................................................................................................................................67 Scenario 3..............................................................................................................................................68 Scenario 4..............................................................................................................................................69 Hoofdstuk 7 Advies...........................................................................................................................70 Bronnen ................................................................................................................................................71 Begeleidingscommissie .........................................................................................................................72
5
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Dalende leerlingaantallen Het aantal basisschoolleerlingen in Zeeland is tussen 2002 en 2009 gedaald met 1.700 leerlingen. De verwachting is dat deze daling het komende decennium versterkt zal doorzetten. Een simpele rekensom waarin we het aantal 0-‐3 jarigen delen op het aantal 8-‐11-‐jarigen in Zeeland in 2009 leert al dat de instroom in het basisonderwijs de komende vier jaar ongeveer 17% lager zal liggen dan de uitstroom. Gerekend met de provinciale bevolkingsprognose 2009 zal in 2020 het aantal basisschoolleerlingen naar verwachting minder dan 30.000 bedragen (figuur 1). Dat is in 10 jaar tijd een afname van ruim 5.000 leerlingen. Het kan niet anders of dit heeft de nodige consequenties voor de organisatie van het onderwijs in Zeeland. Met een gemiddelde schoolgrootte van ongeveer 150 leerlingen zouden theoretisch 30-‐40 scholen in Zeeland moeten sluiten. Ook na 2020 zal het aantal leerlingen op de basisscholen in Zeeland nog enigszins dalen, maar niet meer zo snel als in het komende decennium.
Figuur 1 Aantal leerlingen het basisonderwijs in Zeeland
Niet alleen Zeeland wordt met dalende aantallen geconfronteerd. Ook de provincies Limburg, Groningen en Friesland kampen hiermee. In Limburg is onderzoek verricht naar de gevolgen van de demografische veranderingen voor het onderwijs. In het onderzoeksrapport ‘Demografische
6
voorsprong’ staat een uiteenzetting van de gevolgen (o.a. de introductie van het begrip remanentiekosten: het teruglopen van de inkomsten door afnemende bevolkingsaantallen en het voorlopig nagenoeg gelijk blijven van de uitgaven) en de mogelijke maatregelen. Het position paper ‘Krimp en onderwijs’ (Nationaal netwerk bevolkingsdaling, 2009) wijst er op dat de demografische veranderingen een risico vormen voor de kwaliteit, diversiteit en bereikbaarheid van het onderwijs. Schoolbesturen zullen in de komende jaren als gevolg van de krimp en tegelijkertijd een economische crisis voor zeer lastige opgaven staan om ‘de eindjes aan elkaar te knopen’ en kwalitatief goed onderwijs te blijven garanderen. 1.2 Kwaliteit en leefbaarheid Het Platform Primair Onderwijs Zeeland (PPOZ) beschouwt de afname van het aantal leerlingen als een risico voor het waarborgen van de onderwijskwaliteit. Ook gemeenten in Zeeland zijn begaan met deze problematiek, al lijkt hun invalshoek meer de leefbaarheid van kernen en wijken te zijn (Notitie gemeente Borsele, juni 2009). Een van de belangrijke opgaven die de Provincie Zeeland aangeeft in haar gebiedsagenda is het anticiperen op demografische veranderingen (Gebiedsagenda Zeeland, Provincie Zeeland 2009). Daarbij wordt nadrukkelijk de relatie gelegd tussen leefbaarheid en voorzieningen, waarbij het basisonderwijs als eerste in beeld komt. De focus moet volgens de gebiedsagenda verschuiven van het in stand houden van voorzieningen naar bovenlokaal bundelen met het goed regelen van vervoer, waarbij altijd de onderwijskwaliteit centraal staat. Onduidelijk is wat precies onder onderwijskwaliteit verstaan moet worden en welke kwaliteiten ouders vragen van een school. Uit de Sociale Staat van Zeeland (Scoop, 2009) blijkt dat inwoners van Zeeland de basisschool in hun directe omgeving als zeer positief beoordelen. Daarmee is het behoud van basisscholen voor veel inwoners een belangrijk streven. De school fungeert vaak als ontmoetingsplek en startpunt van activiteiten. “Politiek, dorpsraden en inwoners van de gemeente Borsele hebben bijvoorbeeld altijd geijverd voor het behoud van de scholen als basisvoorziening in een dorp” (Notitie gemeente Borsele, juni 2009). Vrijwel alle gemeentebesturen zijn sterk gericht op instandhouding van het basisonderwijs in hun dorpen en trachten onder andere via woningbouwplanning het draagvlak daarvoor te versterken. Ook wordt sterk gekeken naar mogelijkheden om door fusie of anderszins schoollocaties (tijdelijk) onder instandhoudingnormen te laten voortbestaan. De provinciale prognose beschreven in ‘Onverkende paden’ en de beleidsnotitie ‘Op pad’ laten er echter geen misverstand over bestaan dat dit geen duurzame oplossing kan zijn. Omdat de meerderheid van de Zeeuwse bevolking in dorpen woont, waaronder een groot aantal kleine dorpen, betekenen dalende leerlingenaantallen dat een toenemend aantal basisscholen in de gevarenzone zal komen en een aantal ook niet zonder meer in stand gehouden zal kunnen worden. Uit het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland blijkt overigens ook dat in alle dorpen zonder basisschool de ervaren leefbaarheid hoger is dan het gemiddelde van de kernen in de gemeente. Ten tijde van de afname van de interviews voor de Sociale Staat van Zeeland stond het voortbestaan van de school in Ellewoutsdijk ter discussie. In deze kern werd de leefbaarheid als relatief laag ervaren. De school is inmiddels gesloten.
7
1.3 Instandhouding en prognoses De instandhouding van scholen is aan een ingewikkeld stelsel van normen gebonden. Elke gemeente heeft een eigen opheffingsnorm. Die norm is afhankelijk van de leerlingdichtheid in een gebied (OCW, 1997). Scholen kunnen onder bepaalde condities ook nevenvestigingen hebben, waarbij voor de instandhouding een absolute minimumnorm geldt van 23 leerlingen. Heeft een school of nevenvestiging drie opeenvolgende jaren minder dan 23 leerlingen, dan stopt de bekostiging vanuit de rijksoverheid. Scholen kunnen ook als zelfstandige scholen onder de gemeentelijke opheffingsnorm in stand worden gehouden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden houden verband met de afstand die leerlingen moeten afleggen naar de dichtstbijzijnde school, de geografische spreiding van scholen van verschillende denominaties en schoolbesturen mogen te kleine scholen in stand houden als zij maar een gemiddelde schoolgrootte hebben die ruim boven de gemeentelijke opheffingsnorm(en) ligt. Een effect van de wetgeving rond instandhouding en bekostiging van scholen is dat schoolbesturen en gemeenten zoeken naar de meest gunstige condities en mogelijkheden om scholen en schoollocaties in stand te houden. Hierdoor worden soms leerlingen van een schoollocatie voor de leerlingentelling bij een andere school geteld. Bij instandhouding spelen prognoses een belangrijke rol. Zeker sinds oud-‐staatssecretaris Dijksma heeft aangekondigd dat scholen onder de opheffingsnorm toch in stand gehouden moeten kunnen worden als er op termijn maar een positief perspectief is. Omvangrijke woningbouwplanning en daarop gebaseerde prognoses voor het basisonderwijs kunnen bedreigde scholen dan een tijd ‘virtueel’ in de lucht houden. Het zal de krimp in het aantal basisschoolleerlingen in Zeeland echter niet kunnen keren. Het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd is immers in Zeeland, maar ook elders in Nederland en Europa sterk aan het dalen. Scholen blijken vaak een te optimistisch beeld te hebben van het te verwachten aantal leerlingen in hun gebied en de gevolgen voor hun school. Ze gaan er vaak van uit dat een te verwachten leerlingendaling hen niet zal treffen (De Munck, 2009). Uit de Sociale Staat van Zeeland blijkt overigens dat het verdwijnen van een school in een dorp niet direct ook de ervaren leefbaarheid in gevaar brengt. De Provincie Zeeland pleit er dan ook voor om traditionele reflexen te doorbreken en vooral in te zetten op behoud en versterking van de kwaliteit van het basisonderwijs. 1.4 Onderzoeksvraag In het licht van deze ontwikkelingen heeft het Platform Primair Onderwijs Zeeland (PPOZ) aan Scoop en het Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland (RPCZ) gevraagd de huidige situatie in het primair onderwijs in Zeeland in kaart te brengen en te adviseren over mogelijke oplossingsrichtingen. Het Platform Primair Onderwijs Zeeland (PPOZ) fungeert daarbij als opdrachtgever. Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door de Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten.
8
Er is behoefte aan: 1. Een provinciaal dekkende beschrijving van de organisatie van het Zeeuwse basisonderwijs en inzicht in de huidige stand van zaken van leerlingenaantallen en hun verdeling over de kernen; 2. Inzicht in de ontwikkelingen op lange termijn (globaal niveau tot 2030) en specifieker op korte termijn (tot 2020) ten aanzien van de organisatie van het Zeeuwse onderwijs en de ontwikkeling van leerlingenaantallen (op kern-‐ en wijkniveau); 3. Inzicht in de waarde van gemeentelijke prognoses van leerlingenaantallen (vooral in relatie tot woningbouwplanning) in relatie tot de prognoses van schoolbesturen; 4. Inzicht in de relatie tussen schoolgrootte en kwaliteit van onderwijs; 5. Inzicht in de mogelijke scenario’s ten aanzien van het beleid dat gevoerd kan worden ten opzichte van afnemende leerlingenaantallen op het niveau van schoolbestuur, lokale en provinciale overheid, daarbij ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het onderwijs in relatie tot leefbaarheid van de kernen meenemend; 6. Een advies ten aanzien van het te voeren duurzaam onderwijsbeleid in relatie tot afnemende leerlingenaantallen op het niveau van schoolbestuur, lokale en provinciale overheid.
9
Hoofdstuk 2 Onderzoeksbeschrijving Om te komen tot een goede advisering omtrent de toekomst van het basisonderwijs in Zeeland is de volgende opzet gekozen. Voor de beschrijving van het basisonderwijs in Zeeland is een analysetraject van 2002-‐2009 gebruikt. Uit gegevens van het DUO-‐CFI zijn voor Zeeland per school/schoollocatie, de leerlingenaantallen, hun geslacht, leeftijd en gewichten opgevraagd. Zeeuwse gemeenten zijn gevraagd per kern per leeftijd voor deze periode de demografische gegevens uit het GBA aan te leveren. Daaruit is voor elke kern de ontwikkeling in de basisgeneratie voor het basisonderwijs gedestilleerd. Onder de basisgeneratie voor het basisonderwijs wordt in zijn algemeenheid verstaan de 4-‐11 jarigen + 30% van de 12-‐ jarigen. In deze rapportage gaat het om het reguliere basisonderwijs in Zeeland. Het speciaal primair onderwijs, voor kinderen met specifieke leerproblemen (daarbij gaat het om ongeveer 5% van alle kinderen in de basisschoolleeftijd) wordt buiten beschouwing gelaten. Uit de jeugdmonitorgegevens (Jeugdmonitor Zeeland 2001, 2005, 2009) is geput voor een analyse van schoolkeuzemotieven van ouders. Gegevens van de Sociale Staat van Zeeland zijn gebruikt voor de analyse van leefbaarheid van kernen in relatie tot de ontwikkelingen van leerlingenaantallen per school. Schoolbesturen en gemeentebesturen zijn gevraagd of en zo ja welke prognoses zij gebruiken bij het maken van beleidskeuzes ten aanzien van hun scholen of de scholen in hun gemeente. Voor de voorspelling van het aantal basisschoolleerlingen wordt gebruik gemaakt van de provinciale bevolkingsprognose 2009 ( http://provincie.zeeland.nl/wonen/bevolking/cijfers/ ). Deze prognose is een actualisering van de prognose zoals gepubliceerd in ‘Onverkende paden’.
10
Hoofdstuk 3 Organisatie van het Zeeuwse basisonderwijs 3.1 Denominaties Het basisonderwijs in Nederland is georganiseerd in richtingen of denominaties. Er zijn drie hoofdrichtingen: -‐ -‐ -‐
Openbaar onderwijs Bijzonder onderwijs Samenwerkingsscholen, combinatie van openbaar en bijzonder onderwijs
Binnen het bijzonder onderwijs is onderscheid te maken tussen bijzonder onderwijs op confessionele grondslag (bijvoorbeeld het onderwijs met een Rooms-‐Katholieke identiteit) en overig bijzonder onderwijs (bijvoorbeeld het Montessori-‐onderwijs). Binnen het bijzonder onderwijs zijn het Protestants-‐Christelijk onderwijs en Rooms-‐Katholiek onderwijs de grootste zuilen. Er zijn ook voorbeelden in Zeeland van interconfessionele samenwerkingsbesturen (zowel Rooms-‐Katholiek als Protestants-‐Christelijk). In Zeeuws-‐Vlaanderen is recent een bestuurlijke fusie tussen openbaar onderwijs (OpenBasis) en een bestaand interconfessioneel (RK-‐PC) bestuur (De Linie) tot stand gekomen. In Zeeland is er één voorbeeld van een samenwerking tussen openbaar en bijzonder onderwijs, namelijk De Lonneboot in Nieuw-‐ en Sint Joosland. Dit is een samenwerking tussen een Protestants-‐ Christelijke school en een Openbare school, die bestuurlijk is ondergebracht bij de bestuurskoepel Archipelscholen (openbaar onderwijs). De Protestants-‐Christelijke én Openbare identiteit worden op deze school nadrukkelijk gewaarborgd. 3.2 Schoolbesturen Basisonderwijs wordt gegeven in scholen. Deze scholen kunnen als zelfstandige eenheid functioneren of samen met een of meer andere basisscholen vallen onder één bestuurlijke eenheid. Aan het eind van de vorige eeuw heeft zich als gevolg van veranderde wetgeving rond oprichting en instandhouding van basisscholen een forse bestuurlijke schaalvergroting voltrokken, waardoor het verschijnsel ‘een-‐pitter’ (een schoolbestuur die één school op één locatie bestuurt) veel minder voorkomt. Op 1 januari 2010 zijn er 60 schoolbesturen die regulier primair onderwijs verzorgen in Zeeland. Onder deze schoolbesturen bevinden zich 26 schoolbesturen die meerdere scholen besturen, 23 scholen die vertegenwoordigd zijn in een federatie en 11 een-‐pitters. De volgende schoolbesturen hebben meerdere scholen onder zich1: 1. 2. 3. 4.
Alpha Scholengroep, ver. voor Christelijk Basisonderwijs in Zuid-‐Beveland (pc) Archipel, Openbaar Primair Onderwijs Walcheren (o) Stichting De Linie, st. voor Rooms-‐Katholiek en Protestants Christelijk Onderwijs (pc en rk) St. Samen Onderwijs Maken (SOM) (o)
1
Tussen haakjes zijn de denominatie(s) vermeld: pc= Protestants-‐Christelijk, rk= Rooms-‐Katholiek, ob=overig bijzonder, ref=reformatorisch, o= openbaar
11
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
Octho, St. Openbaar Primair Onderwijs Tholen (o) St. voor Openbaar Primair Onderwijs in de gemeenten Noord-‐Beveland en Goes, NOBEGO (o) Openbaar Onderwijs Borsele (o) Perspectief, vereniging voor Protestants-‐Christelijk en Rooms-‐Katholiek Onderwijs te Vlissingen (pc/rk) Primas-‐scholengroep, vereniging. voor Christelijk BasisOnderwijs in de gemeenten Veere en Noord-‐Beveland (pc) Radar, Vereniging voor Protestants-‐Christelijk Onderwijs Schouwen (pc) Scholengroep ProBaz, Ver. Protestants-‐Christelijk Basisonderwijs Midden Zeeuws-‐Vlaanderen (pc) St. Confessioneel Basisonderwijs West Zeeuws-‐Vlaanderen, SCOBA (pc, rk/pc en rk) St. Openbaar Primair Onderwijs in de gemeente Sluis, St. Escaldascholen (o) St. Katholiek Onderwijs Borsele (SKOB) (rk) St. Facetscholen voor openbaar primair onderwijs te Kapelle (o) St. voor Katholiek Onderwijs in Midden Zeeuws-‐Vlaanderen, Kapriom (rk) St. Katholiek Onderwijs Hulst (rk) St. Openbaar Basisonderwijs Schouwen-‐Duiveland OBASE (o) St. voor Rooms-‐Katholiek en interconfessioneel basisonderwijs in Noord-‐ en Midden-‐ Zeeland, st. Prisma (rk en rk/pc) Ver. Prot. Chr. Onderwijs Tholen (pc) Ver. voor Chr. Onderwijs Middelburg (pc) Open Basis, onderwijsorganisatie voor Openbaar Primair Onderwijs te Midden-‐ en Oost-‐ Zeeuws-‐Vlaanderen (o) St. Kath./Prot. Chr. Ond. Lowys Porquin te Tholen en West Brabant (pc en rk) Landelijk Onderwijs Varende Kleuters (ob/pc/rk/) Ver. Gereformeerd Primair Onderwijs West-‐ Nederland (ref) Ver. De Vrije School (ob)
In Zeeland is op 1 januari 2010 binnen de reformatorische schoolbesturen, die wel nog vaak één enkele school bestuurden, een bestuurlijke samenwerking (federatie) tot stand gebracht, waardoor schaalvergroting verder wordt doorgevoerd. De Federatie Zeeland West en de Federatie Noord-‐ en Oost Zeeland zullen dan als één federatie verder gaan. Het gaat om de volgende schoolbesturen. 1. Ver. tot het verstrekken van Onderwijs op Gereformeerde Grondslag te Middelburg (Herman Faukeliusschool te Middelburg en de Petrus Immenschool te Middelburg ) 2. Ver. tot het verstrekken van basisonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Aagtekerke (Jhr. W. Versluysschool te Aagtekerke) 3. Ver. tot het verstrekken van onderwijs op Gereformeerde Grondslag te Borssele (Ds. G.H. Kerstenschool te Borssele) 4. Ver. voor Christelijk basisonderwijs op reformatorisch grondslag te Goes (Koelmanschool) 5. Ver. tot het verstrekken van basisonderwijs op gereformeerde grondslag te ’s-‐Gravenpolder (Koningin Julianaschool te ’s-‐Gravenpolder) 6. Ver. tot het verstrekken van christelijk basisonderwijs op reformatorische grondslag te Kapelle-‐Biezelinge en omgeving (Juliana van Stolbergschool te Kapelle) 7. Ver. tot het verstrekken van onderwijs op gereformeerde grondslag te Krabbendijke (De Julianaschool te Krabbendijke)
12
8. Ver. tot het verstrekken van basisonderwijs op Reformatorische Grondslag te Kruiningen (Dr. A. Comrieschool te Kruiningen) 9. Ver. tot het verstrekken van basisonderwijs op reformatorische grondslag te Meliskerke (Boazschool te Meliskerke) 10. Ver. School met de Bijbel te Nieuwerkerk (School met de Bijbel te Nieuwerkerk) 11. Ver. tot het verstrekken van basisonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Oostdijk (Christelijke basisschool “De Bornput” te Oostdijk) 12. Ver. tot het verstrekken van basisonderwijs op Reformatorische Grondslag te Oosterland, (Ds. J. Bogermanschool te Oosterland) 13. Ver. voor christelijk basisonderwijs op reformatorische grondslag te Oostkapelle (Eben-‐ Haëzerschool te Oostkapelle) 14. Ver. voor het verstrekken van Reformatorisch onderwijs op Gereformeerde Grondslag te Rilland (Christelijke School “De Zandbaan” te Rilland) 15. Ver. tot verstrekken van onderwijs op Reformatorische Grondslag te Scherpenisse (Groen van Prinstererschool te Scherpenisse) 16. Ver. tot stichting en instandhouding van Scholen met de Bijbel te Sint Annaland (School met de Bijbel te Sint Annaland) 17. Ver. De school met de Bijbel te Sint Maartensdijk (Juliana van Stolbergschool te Sint Maartensdijk) 18. Stichting Basisonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Sint Philipsland (Koningin Julianaschool te Sint Philipsland) 19. Ver. voor basisonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Tholen (Eben-‐Haëzerschool te Tholen) 20. Ver. tot het verstrekken van schoolonderwijs op reformatorische grondslag te Vlissingen (Graaf Jan van Nassauschool te Vlissingen) 21. Ver. tot het verstrekken van onderwijs op Gereformeerde Grondslag te Waarde (Christelijke School “D’n Akker” te Waarde) 22. Ver. voor het verstrekken van basisonderwijs op reformatorische grondslag te Wolphaartsdijk (Johannes Calvijnschool te Wolphaartsdijk) 23. Ver. tot verstrekken van Basisonderwijs op Gereformeerde Grondslag te Yerseke (Ds. G.H. Kerstenschool te Yerseke) In Zeeland zijn de volgende schoolbesturen zogenaamde een-‐pitters, deze besturen één school. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Bestuur Vlissingse Schoolvereniging (school van VSV)(ob) Montessori Vereniging Tholen (De Kraal) (ob) Montessori Vereniging Zeeland (Montessorischool te Goes) (ob) Stichting voor basisonderwijs op algemene grondslag te Middelburg (ABS) (ob) Ver. tot bevord van Chr Sch Ond (Op Dreef te Bruinisse) (pc) St. tot Verstr. Ond. Geref. Grondslag Uitg GG in Ned (Joos van Larenschool te Arnemuiden) (ref) 7. St. tot het verstrekken van Onderwijs op Gereformeerde Grondslag Goes (Dr. C. Steenblokschool) (ref) 8. St. Vrije School Zeeland Middelburg (Vrije School Zeeland) (ob) 9. St. tot Verstr Ond op Gg Uitg Geref Gem in Ned (Rehobothschool te Stavenisse) (ref)
13
10. Ver. tot Verstr van Onderwijs op Gereformeerde Grondslag Terneuzen (Ds D. L. Aangeenbrugschool) (ref) 11. St. Verstr Ond op Geref Grondslag Ger Gem in Ned (Ds Pieter van Dijkeschool te Bruinisse) (ref)
3.3 Basisscholen en leerlingen in Zeeland Op 1 oktober 2009 telde het Cfi in Zeeland 233 basisscholen. Dat zijn basisscholen met een apart BRIN-‐nummer (het door het ministerie van OCW toegekende unieke nummer voor een school, waaraan ook de bekostiging is gekoppeld). Daarmee heeft een gemiddelde basisschool in Zeeland 149 leerlingen. Een gemiddelde basisschool in Nederland heeft 225 leerlingen (Inspectie van het onderwijs, 2010). Het basisonderwijs in Zeeland is kleinschalig. De kleinste school ligt in Zaamslag en telt 19 leerlingen. Deze school verhuist binnenkort, samen met een andere school in Zaamslag, naar Othene, de nieuwste uitbreidingswijk van Terneuzen. Er mag verwacht worden dat de leerlingenaantallen op deze scholen daardoor zullen toenemen. In de kern Zaamslag blijft dan nog een school gevestigd. De grootste school staat in Middelburg en heeft 549 leerlingen. Scholen kunnen ook nevenvestigingen hebben. Deze nevenvestigingen worden lokaal ook veelal gewoon als aparte scholen gezien, maar zijn het feitelijk niet (bekostigingssystematiek). In vijf gemeenten zijn scholen met nevenvestigingen (Borsele, Middelburg, Reimerswaal, Schouwen-‐ Duiveland, Vlissingen). In Borsele heeft één school zelfs drie nevenvestigingen. De kleinste nevenvestiging (de schoollocatie in Ellewoutsdijk) heeft inmiddels al drie jaar achter elkaar minder dan 23 leerlingen. Deze schoollocatie heeft dan ook ondanks alle protesten en acties vanuit de kern en de gemeente haar deuren moeten sluiten. De kleinste nevenvestiging staat nu in 's-‐Heer Abtskerke met 36 leerlingen. Niet alle schoollocaties in Zeeland zijn bekend bij het Cfi. Zo zijn in de gemeente Middelburg en Vlissingen en in de kern Schore locaties waar basisonderwijs wordt gegeven, maar die niet als scholen of nevenvestigingen staan geregistreerd en dus ook niet als zodanig worden bekostigd door het rijk. We noemen verder in dit rapport locaties waar basisonderwijs wordt gegeven gewoon scholen. Dit geldt voor de bij het CFI bekende nevenvestigingen én de schoollocatie in Schore. Op 1 oktober 2009 zijn er 35 scholen met minder dan 50 leerlingen en 78 scholen met minder dan 80 leerlingen. schoolgrootte
minder dan 23 ll regio
23-‐50 ll
80-‐100 ll
100 of meer ll
Totaal
Oosterschelderegio
2
16
19
13
68
118
Walcheren
0
4
5
5
40
54
Zeeuws-‐Vlaanderen
1
12
19
6
34
72
Totaal
3
32
43
24
142
244
Tabel 1 Aantal scholen naar leerlingenaantal per regio 1 oktober 2009
50-‐80 ll
14
In 2002 waren er nog 252 basisschoollocaties. In de periode 2002-‐2009 zijn twee scholen opgeheven; een Protestants-‐Christelijke school in Colijnsplaat en een openbare basisschool in Noordgouwe. Deze laatste was ook de enige basisschool in Noordgouwe. In zes kernen zijn steeds twee scholen tot één nieuwe school gefuseerd (Arnemuiden, Breskens, Meliskerke, Sas van Gent, Schoondijke, Vlissingen). Op 1 oktober 2009 zijn er 39 scholen in Zeeland met minder leerlingen dan de gemeentelijke opheffingsnorm die geldt voor basisscholen. Alleen in de gemeenten Sluis en Noord-‐Beveland hebben alle scholen nog steeds meer leerlingen dan de gemeentelijke opheffingsnorm. Basisschoolleerlingen BORSELE GOES HULST KAPELLE MIDDELBURG NOORD-‐BEVELAND REIMERSWAAL SCHOUWEN-‐ DUIVELAND SLUIS TERNEUZEN THOLEN VEERE VLISSINGEN ZEELAND
2002 2413 3550 2375 1235 4472 557 2373
2003 2430 3551 2370 1248 4518 551 2380
2004 2441 3544 2400 1212 4530 565 2425
2005 2462 3575 2394 1211 4554 571 2421
2006 2423 3573 2401 1284 4569 570 2392
2007 2389 3508 2412 1277 4585 579 2410
2008 2371 3496 2385 1298 4557 565 2395
2009 2342 3439 2277 1332 4576 558 2368
3229 2085 5112 2851 2296 3905 36453
3225 2063 4996 2891 2291 3842 36356
3255 2004 4965 2885 2296 3737 36259
3227 1955 4895 2908 2263 3714 36150
3164 1928 4810 2948 2249 3629 35940
3172 1851 4769 2919 2239 3608 35718
3126 1816 4702 2829 2183 3558 35281
3090 1766 4594 2813 2101 3498 34754
Tabel 2 Totaal aantal basisschoolleerlingen per gemeente, 2002-‐ 2009
Het leerlingenaantal is tussen 2002 en 2009 gedaald met 1.699 leerlingen. Het sterkst daalden de leerlingenaantallen in de gemeenten Sluis, Terneuzen en Vlissingen. In Middelburg en Kapelle was nog sprake van een stijging van het aantal basisschoolleerlingen.
15
Figuur 2 Ontwikkeling basisschoolleerlingen per gemeente, 2002-‐ 2009
In Zeeland gaan de meeste leerlingen naar een openbare school, gevolgd door PC-‐scholen. Tussen 2002 en 2009 is het aantal leerlingen op Zeeuwse basisscholen met 5% gedaald. De grootste daling zien we bij het openbaar onderwijs, gevolgd door het RK-‐onderwijs. Het overig bijzonder onderwijs (o.a. Vrije School en Montessori-‐onderwijs) heeft een kleine groei van het leerlingenaantal weten te realiseren.
Figuur 3 Ontwikkeling aantal Zeeuwse basisschoolleerlingen naar richting, 2002-‐ 2009
De bevolkingsopbouw van Zeeland in 2010 laat duidelijk zien dat Zeeland sterk vergrijsd is en ontgroend (zie figuur 4). Elk leeftijdscohort in het basisonderwijs in Zeeland (totaal aantal van een bepaalde leeftijd) was tot voor kort steeds ruim boven de 4.000 leerlingen groot. In de grafiek is goed te zien dat de afname van kinderen in de basisschoolleeftijd in Zeeland zich voltrekt ‘van onder op’, dat wil zeggen startend bij de jongste leeftijdscohorten.
16
Figuur 4 Bevolkingsopbouw Zeeland 2010 (Bron:CBS)
De verhouding tussen het aantal leerlingen op basisscholen en de basisgeneratie (4 t/m 11-‐jarigen en 30% van de 12-‐jarigen) is door de jaren heen stabiel en ligt voor Zeeland op 93%. Er is dus sprake van enige ‘weglek’ uit het regulier basisonderwijs in Zeeland (naar andere provincies, naar België en naar het speciaal onderwijs). Bij de prognoses zullen we hiermee rekening houden. 3.4 Schoolkeuze Ouders zijn vrij in het kiezen van een school voor hun kind. Ouders zijn ook de primair verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kind(eren). Zij hebben dus een belangrijke bepalende invloed op de schoolgrootte. Dit wordt des te belangrijker voor een school die in de gevarenzone zit wat leerlingenaantal betreft. In 1994 is in Zeeuwse steden uitgebreid onderzoek gedaan naar schoolkeuzeprocessen (Van der Wouw, 1994). Daaruit bleek dat ouders aangeven de afstand tot een school als een belangrijk gegeven te beschouwen bij de keuze, dat voor hen vaak denominatie minder belangrijk is en dat zij van de kwaliteit van scholen weinig afweten, maar er graag op zouden willen kiezen. Inmiddels is in de communicatie van scholen rond de kwaliteit van de school veel verbeterd en zijn ouders onder andere via openbare inspectierapporten beter in staat die kwaliteit te volgen.
17
In het onderzoek van de Jeugdmonitor Zeeland wordt om de vier jaar alle ouders in Zeeland van kinderen die de vierjarige leeftijd bereiken in dat jaar gevraagd naar hun schoolkeuzemotieven (hier tellen alle kinderen mee, dus ook de kinderen die naar het speciaal onderwijs gaan). Daarbij kunnen zij aangeven wat voor hen de twee belangrijkste redenen zijn om een basisschool te kiezen voor hun kind en welke de twee minst belangrijke redenen zijn (voor een overzicht van antwoordmogelijkheden zie figuur 6). Dit onderzoek is uitgevoerd in de jaren 2001, 2005 en 2009.
Figuur 5 Redenen voor schoolkeuze
De nabijheid van de school wordt daarbij steeds het meest genoemd als een van de twee belangrijkste schoolkeuzemotieven en het blijkt tussen 2001 en 2009 door een toenemend aantal ouders als zodanig genoemd te worden. Ook de argumenten dat de school dezelfde levensovertuiging als de ouder aanhangt en dat het de beste school in de omgeving is worden door meer ouders belangrijk gevonden. In kernen waar geen school is, wordt het kwaliteitsargument vaker belangrijk genoemd, terwijl levensbeschouwing en afstand voor minder ouders belangrijk lijkt. In de gemeenten Hulst en Noord-‐Beveland vinden we in alle drie de onderzoeksjaren de meeste ouders die afstand belangrijk vinden. De aansluiting bij de eigen manier van opvoeden en dat de school uitgaat van dezelfde levensbeschouwing zijn daarna de twee meest genoemde motieven. In de gemeenten Tholen en Reimerswaal spelen deze motieven een duidelijk belangrijkere rol dan in de andere gemeenten van Zeeland. Dit hangt samen met het relatief grote aantal ouders met een reformatorisch religieuze achtergrond dat in die gemeenten woont.
18
De motieven die het meest worden genoemd als onbelangrijk zijn dat de school veel leerlingen aan HAVO/VWO weet af te leveren en of er weinig buitenlanders op de school zitten. Wanneer we de als belangrijk aangemerkte motieven een positieve score 1 toekennen en de onbelangrijke motieven een negatieve score 1 toekennen en niet genoemde motieven een 0, dan krijgen we zicht op het relatieve belang van de motieven voor ouders. In de volgende figuur zijn de gemiddelde scores voor alle drie de jaren tezamen per motief weergegeven. Ook dan blijkt dat afstand het meest belangrijke motief is. Voor een meerderheid (54%) is het een zeer belangrijk motief, terwijl het voor 12% van de ouders een zeer onbelangrijk motief is.
Figuur 6 Belang van schoolkeuzemotieven
Er zijn grote verschillen tussen woonplaatsen en de mate waarin ouders aangeven de nabijheid van een school het belangrijkst te vinden. In Tholen, Nieuwdorp, Rilland, Noordgouwe en Serooskerke op Schouwen-‐Duiveland geven zelfs meer ouders aan het één van de twee onbelangrijkste motieven te vinden dan het aantal ouders dat het als één van de twee belangrijkste motieven aanmerkt. Daaronder zijn twee kernen (Noordgouwe en Serooskerke) waar geen basisschool meer is. In Oudelande, Kattendijke, Overslag, Schore en Waterlandkerkje daarentegen geeft 100% van de ouders aan dat de nabijheid van de school voor hen één van de twee belangrijkste redenen is voor de schoolkeuze. Daaronder zijn tenminste twee woonplaatsen waar de basisschool in de gevarenzone zit (Schore en Waterlandkerkje).
19
De aan-‐ of afwezigheid van een school lijkt daarmee een duidelijke invloed te hebben op het belang dat ouders hechten aan de nabijheid. Vanwege de kleine aantallen is een definitieve conclusie hier niet mogelijk. 3.5 Verdeling van leerlingen over de kernen In de Sociale Staat van Zeeland (Scoop, 2009) worden 127 kernen in Zeeland onderscheiden. Het inwonertal en ook de basisgeneratie voor het basisonderwijs (4-‐11-‐jarigen plus 30% van de 12-‐ jarigen) varieert sterk over deze kernen. In tweederde van de kernen is de omvang van de basisgeneratie meer dan 100 kinderen. De verwachting is dat dit over tien jaar nog maar in iets meer dan de helft van de kernen het geval zal zijn. In een kwart van de kernen wonen dan minder dan 50 kinderen van de basisschoolleeftijd.
Omvang basisgeneratie
2010
2021 (prognose)
Aantal kernen
%
Aantal kernen
%
minder dan 50
20
16
32
25
50-‐80
16
13
19
15
80-‐100
9
7
8
6
82
65
68
54
meer dan 100
Tabel 3 Kernen in Zeeland naar omvang van de basisgeneratie
In zijn algemeenheid is de basisgeneratie in een kern een heel goede voorspeller van het aantal leerlingen op de school of scholen in die kern. Figuur 7 maakt dit duidelijk. Oppervlakkig gezien kan dus de conclusie zijn dat het basisonderwijs een voorziening voor de kern is. In de kernen die boven de referentielijn liggen, gaan meer leerlingen naar de basissch(o)ol(en) in die kern dan verwacht mag worden op basis van de omvang van de basisgeneratie. De school/scholen in deze kernen, vooral als zij ver boven de lijn uitkomen, trekken leerlingen uit de omgeving aan. Zij hebben daarmee een centrumfunctie voor het basisonderwijs en zijn te bestempelen als dragende kernen voor het basisonderwijs. Kernen die onder de referentelijn liggen ‘verliezen’ juist leerlingen aan andere kernen.
20
Figuur 7 Aantal leerlingen dat in een kern naar de basisschool gaat afgezet tegen de basisgeneratie woonachtig in die kern. De referentielijn geeft de verwachting aan dat 95% van de basisgeneratie naar de basisschool gaat.
Bij de stedelijke kernen valt op dat Goes en Middelburg het sterkst fungeren als dragende kern voor het basisonderwijs. Er zitten immers veel meer kinderen op school dan er wonen. Een of meerdere basisscholen trekken daar dus leerlingen uit de omgeving. Terneuzen heeft die functie ook, maar duidelijk minder, terwijl de stad Vlissingen die functie helemaal niet heeft. Wanneer we verder inzoomen zien we dat de conclusie dat het basisonderwijs een voorziening voor de kern is ook voor de dorpen duidelijk nuance behoeft. In een aantal kernen gaan beduidend meer leerlingen naar school dan op basis van de omvang van de basisgeneratie mag worden verwacht, terwijl in een aantal kernen het omgekeerde het geval is. In het eerste geval trekt een kern dus ook leerlingen (‘trekker’) uit de omgeving, terwijl in het tweede geval leerlingen weglekken (‘lekker’). Dit is overigens niet voor alle kernen altijd een stabiel gegeven. Door de jaren heen varieert die aantrekking en weglek per kern en kan een kern ook van trekker een lekker worden of omgekeerd. In figuur 8 is te zien dat Ellewoutsdijk, Schore en Retranchement kernen zijn die in 2002 nog ‘trekker’ waren, maar in 2009 duidelijk ‘lekker’ zijn geworden. Noordwelle en Dreischor zijn de meest in het oog springen de voorbeelden van kernen die van ‘lekker’ naar ‘trekker’ zijn gegaan.
21
Figuur 8 Mate waarin kern leerlingen trekt/lekt in procenten van de basisgeneratie in 2002 en 2009
De vraag is natuurlijk interessant waarom de ene kern een ‘trekker’ is en de andere kern niet en waarom een kern aantrekkingkracht wint of verliest. Dat is echter niet gemakkelijk te beantwoorden omdat het schoolkeuzeproces zo sterk afhankelijk is van de specifieke context waarin die plaatsvindt (Van der Wouw, 1994). Behalve algemene keuzemotieven en de identiteit en het imago van het onderwijsaanbod ter plaatse, speelt de praktische situatie van ouders bijvoorbeeld wat werk en de mogelijkheden van opvang betreft immers ook een belangrijke rol bij waar ouders hun kinderen uiteindelijk naar school sturen.
22
Figuur 9 Aantal leerlingen dat in een kern naar de basisschool gaat afgezet tegen de basisgeneratie woonachtig in die kern. De referentielijn geeft de verwachting aan dat 95% van de basisgeneratie naar de basisschool gaat. Figuur gericht op kernen met basisgeneratie tussen 400-‐1100 kinderen.
In het provinciale beleid worden de kernen Zierikzee, Tholen, Hulst en Oostburg aangemerkt als zogenaamde dragende kernen. Inwoners van omliggende kernen worden geacht in hun behoefte aan voorzieningen gericht te zijn op deze dragende kern. Voor het basisonderwijs blijkt echter dat van de grotere plattelandskernen Axel nog het meest aanspraak kan maken op de titel dragende kern. Van kernen met een basisgeneratie van meer dan 400 kinderen heeft Axel immers relatief de meeste instroom van elders. Hulst maakt de status als dragende kern voor wat het basisonderwijs betreft het minst waar. Ook Bruinisse, Kapelle en Heinkenszand zijn voor het basisonderwijs dragende kernen. Opmerkelijk is dat in ’s Gravenpolder, een kern die door de gemeente Borsele als dragend wordt gezien, juist sprake is van weglek. En ook de grotere kernen in de gemeente Reimerswaal blijken voor het onderwijs geen dragende kernen te zijn.
23
Figuur 10 Aantal leerlingen dat in een kern naar de basisschool gaat afgezet tegen de basisgeneratie woonachtig in die kern. De referentielijn geeft de verwachting aan dat 95% van de basisgeneratie naar de basisschool gaat. Figuur gericht op kernen met basisgeneratie tussen 200-‐400 kinderen.
In de Zeeuwse kernen met een basisgeneratie tussen de 200 en 400 kinderen zien we ook kernen waar meer kinderen op school zitten dan verwacht op basis van het aantal in de kern wonende kinderen. Breskens, Kloosterzande, Oostkapelle, Aagtekerke en Wolphaartsdijk springen er het meest uit. Er zijn ook kernen waar de weglek relatief omvangrijk is, zoals in Clinge, Koewacht, Zaamslag, Sas van Gent, Hoek en Kloetinge. In kernen met een basisgeneratie tussen 100 en 200 kinderen zien we vooral veel weglek in Sint-‐ Laurens, Biezelinge en Nieuw-‐Namen. Dat zijn kernen die tegen een andere kern aanliggen. In Nieuwdorp, Kortgene en Poortvliet is ook behoorlijke weglek. In Stavenisse en Borssele zien we juist veel kinderen van elders naar school gaan. In deze kernen zijn relatief grote reformatorische scholen gehuisvest.
24
Figuur 11 Aantal leerlingen dat in een kern naar de basisschool gaat afgezet tegen de basisgeneratie woonachtig in die kern. De referentielijn geeft de verwachting aan dat 95% van de basisgeneratie naar de basisschool gaat. Figuur gericht op kernen met basisgeneratie tussen 100-‐200 kinderen.
25
In kernen met 50-‐100 kinderen in de basisschoolleeftijd zien we dat uit Baarland, Hengstdijk, Eede, Nisse, Hoedekenskerke, Hoofdplaat en Scharendijke relatief veel kinderen elders naar school gaan. In Baarland gaat een ruime meerderheid van de kinderen naar een school buiten het dorp. In Renesse, Wilheminadorp, Biggekerke, Kwadendamme en Ouwerkerk gaan juist (iets) meer kinderen naar school dan er wonen in die kernen. In Noordgouwe is geen basisschool meer. De scholen in Brouwershaven en Wissenkerke trekken duidelijk leerlingen uit de omgeving.
Figuur 12 Aantal leerlingen dat in een kern naar de basisschool gaat afgezet tegen de basisgeneratie woonachtig in die kern. De referentielijn geeft de verwachting aan dat 95% van de basisgeneratie naar de basisschool gaat. Figuur gericht op kernen met basisgeneratie tussen 50-‐100 kinderen.
26
Figuur 13 Aantal leerlingen dat in een kern naar de basisschool gaat afgezet tegen de basisgeneratie woonachtig in die kern. De referentielijn geeft de verwachting aan dat 95% van de basisgeneratie naar de basisschool gaat. Figuur gericht op kernen met basisgeneratie tot 50 kinderen.
In de kernen met een basisgeneratie tot 50 kinderen zien we dat 7 kernen inmiddels geen basisschool meer hadden in 2009. Daar is inmiddels ook Ellewoutsdijk bij gekomen. Ellemeet en Noordwelle hebben opvallend veel leerlingen in verhouding tot de basisgeneratie. Bijna de helft van de kinderen in Terhole gaat elders naar school. In het licht van de dalende leerlingenaantallen vinden we in kernen met een basisgeneratie tot 50 kinderen de kernen met een basisschool die in de echte gevarenzone zitten. Hier is de kans het grootst dat zij het vereiste aantal leerlingen in de toekomst niet meer zullen halen.
27
3.6 Afnemende leerlingenaantallen In de periode 2002-‐2009 is de basisgeneratie voor het basisonderwijs en ook het aantal leerlingen op de basisschool in de kern in het merendeel van de Zeeuwse kernen in omvang afgenomen. In 83 kernen daalde ook het aantal leerlingen op de in de kern gevestigde basisschool of –scholen. In 32 kernen is het aantal juist gestegen. De grootste dalers zijn de steden Vlissingen (-‐321), Terneuzen (-‐ 206) en de kern Breskens (-‐117). Grootste stijger is Middelburg (+187), gevolgd door Tholen (+99).
Figuur 14 Ontwikkeling in basisgeneratie en basisschoolleerlingen in de Zeeuwse kernen 2002-‐2009.
Grijpskerke is een van de weinige kernen waar het aantal leerlingen op de basisschool is gestegen terwijl het aantal kinderen in de basisschoolleeftijd is afgenomen. Dit is het gevolg geweest van de sluiting van een school in Meliskerke. Serooskerke op Walcheren, Sas van Gent en Axel zijn voorbeelden van kernen waar juist de basisscholen minder leerlingen kregen, terwijl de basisgeneratie groeide. Voor Axel betekende dit dat de aantrekkingskracht van elders is afgenomen, terwijl bij Serooskerke en Sas van Gent de weglek is versterkt. 3.7 Kernen met meer dan één school In Zeeland is in de meerderheid van de kernen maximaal één school aanwezig (tabel 4). De problematiek van afnemende leerlingenaantallen speelt echter niet alleen in de kleine kernen van Zeeland, waar de school uit het dorp dreigt te verdwijnen. Ook in dorpen en steden waar nog meer dan één school staat, vormen afnemende leerlingenaantallen in toenemende mate een bedreiging voor het voortbestaan van scholen. Ook daar treffen we immers nu al scholen aan met minder leerlingen dan de gemeentelijke opheffingsnorm.
28
Gemiddelde omvang
Aantal scholen in de kern
Aantal kernen
basisgeneratie
0
8
29
1
66
109
2
28
241
3
15
472
4 >
10
1609
127
294
Totaal
Tabel 4 scholen, kernen en basisgeneratie
De problematiek wordt hier wel anders beleefd omdat het niet de laatste school in de kern betreft. Hier speelt vooral de thematiek van denominaties en gaat het bij sluiting van een school om verlies aan diversiteit van onderwijs. Het is moeilijk te voorspellen hoe schoolkeuzeprocessen zullen gaan verlopen wanneer bij fors afnemende leerlingenaantallen scholen in verhevigde concurrentie tot elkaar komen te staan. De reformatorische scholen hebben daarbij nog het meest uitgesproken profiel en gekende achterban. Er zijn nu 10 kernen met 4 of meer scholen in Zeeland. Daar is sprake is van een behoorlijke diversiteit aan keuzemogelijkheden voor ouders. In de vier stedelijke centra Middelburg, Vlissingen, Goes en Terneuzen zijn in alle gevallen meer dan 10 scholen en dus ook meerdere scholen van eenzelfde denominatie. In figuur 15 is te zien hoe de denominatieve diversiteit per kern over de provincie is verspreid. In grote delen van Zeeland is er slechts één denominatie in een kern. Reimerswaal is de gemeente met de grootste denominatieve diversiteit in Zeeland in haar kernen.
29
Figuur 15 Denominatieve diversiteit in het basisonderwijs per kern
Door de afnemende leerlingenaantallen zal in de steden op wijkniveau eenzelfde instandhoudingprobleem ontstaan als in de dorpen. Ook daar kan het gaan om het voortbestaan van de laatste school in de wijk of het verdwijnen van diversiteit aan denominaties. De ingewikkelde regelgeving rond instandhouding maakt het echter moeilijk om goede inschattingen te maken wat er gaat gebeuren. Bovendien zijn wijkgrenzen veel minder hard dan dorpsgrenzen en ligt voor veel ouders in een wijk de meest nabij gelegen school juist in de naburige wijk. Hetzelfde geldt ook voor kernen die tegen elkaar aan liggen zoals Kapelle en Biezelinge of Kloetinge en Goes. 3.8 Conclusies Het Zeeuwse basisonderwijs is bestuurlijk georganiseerd in denominaties die we onder kunnen brengen in een zestal categorieën: Openbaar, PC, RK, Reformatorisch, Overig bijzonder en samenwerking pc/rk. In de afgelopen jaren heeft een aantal bestuurlijke fusies er voor gezorgd dat het aantal besturen die een enkele school bestuurt sterk is verminderd. Daarbij zijn ook fusies tussen verschillende denominaties. Dat betekent nog niet dat de identiteit van afzonderlijke scholen verandert. Op dit moment is er in Zeeland slechts één voorbeeld van een echte samenwerkingsschool. Daar waarborgt de openbare school ook de Protestants-‐Christelijke identiteit. Het bestuurlijk niveau van het basisonderwijs begint wel steeds meer de lokale en gemeentelijke context te overstijgen en zich op regionaal niveau te organiseren. In meer dan de helft van de Zeeuwse kernen staat slechts één school en is feitelijk geen sprake van denominatieve diversiteit. Afstand is voor de meeste ouders de belangrijkste reden om een school te kiezen. Er is daardoor een sterke relatie tussen de omvang van de basisgeneratie en het leerlingenaantal op de scholen in een kern. De Reformatorische gemeenschappen in Zeeland verkiezen nog het meest de denominatieve keuze boven de school in de kern. Dat uit zich onder andere in relatief grote leerlingenaantallen die
30
naar de reformatorische scholen gaan in Borssele en Stavenisse. Er zijn in 2009 in Zeeland 8 kernen zonder basisschool. Deze kernen worden door de inwoners niet als minder leefbaar ervaren dan kernen met een basisschool. Als ouders geen school in hun eigen kern hebben, speelt de kwaliteit van de school een veel belangrijkere rol bij de schoolkeuze. Dit lijkt zelfs belangrijker dan de aansluiting bij de eigen levensbeschouwing. Omdat Zeeland bestaat uit veel (vaak kleine) kernen zijn ook de basisscholen vaak klein. Vanuit de inspectie van het onderwijs worden scholen als klein bestempeld wanneer zij minder dan 100 leerlingen hebben, hetgeen betekent dat 42% van de scholen in Zeeland kleine scholen zijn. Vanuit bekostigingsperspectief worden scholen zelfs al als klein aangemerkt wanneer zij minder dan 145 leerlingen hebben en dan is 60% van de scholen in Zeeland ‘klein’. Dit betekent dat een ruime meerderheid van de basisscholen in Zeeland een kleine scholentoeslag ontvangt. De wetgeving rond de instandhouding van scholen is vrij ingewikkeld, maar er zijn in 2009 in Zeeland 39 scholen met volgens de gemeentelijke opheffingsnorm te weinig leerlingen en drie scholen die zelfs minder dan 23 leerlingen hebben. De bevolkingsopbouw van Zeeland laat zien dat er de komende jaren veel minder leerlingen de basisschool zullen instromen dan dat er de basisschool zullen verlaten. Het basisonderwijs gaat fors krimpen. De sterke relatie tussen de omvang van de basisgeneratie in een kern en het aantal leerlingen in die kern behoeft nuancering. De analyses van de verdeling leerlingenaantallen en basisgeneratie laten zien dat er kernen zijn die duidelijk een centrumfunctie hebben voor de omgeving, terwijl leerlingen uit andere kernen ‘weglekken’. Dit is overigens een dynamisch gegeven en kan door de jaren heen verschuiven. Onder de kleinere kernen treffen we minder van deze dragende kernen aan dan onder de grote.
31
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen 4.1 Basisgeneratie Volgens de provinciale prognose zal het aantal basisschoolleerlingen de komende 10 jaar afnemen met 17%. Ook daarna wordt nog een daling verwacht, maar die is minder omvangrijk dan ons in de eerstkomende jaren te wachten staat. Niet in alle gemeenten zal die daling even sterk zijn. In Noord-‐ Beveland en Sluis zijn de sterkste dalingen te verwachten, terwijl de basisgeneraties in Middelburg en Reimerswaal welhaast stabiel blijven.
Figuur 16 Afname basisgeneratie basisonderwijs, 2009-‐2020 (%) (Bron: Provincie Zeeland)
4.2 Prognoses van gemeenten Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van basisscholen en laten mede daarom ook prognoses opstellen voor leerlingenaantallen per school. Pronexus BV levert voor de meeste gemeenten in Zeeland deze prognoses aan. De gemeenten Noord-‐Beveland en Veere stellen zelf geen prognoses op voor het basisonderwijs. Zij hanteren de prognoses die ze ontvangen van schoolbesturen. Van drie andere gemeenten zijn geen gegevens ontvangen (Middelburg, Terneuzen,
32
Vlissingen). De meeste aangeleverde gemeentelijke prognoses stammen uit 2009 en zijn daarmee redelijk vergelijkbaar met de provinciale prognose. Pronexus maakt voor haar voorspellingen gebruik van een door de VNG goedgekeurd prognosemodel. Daarbij worden herkomstgebieden van scholen gedefinieerd (voedingsgebieden) en wordt de ontwikkeling in de basisgeneraties voor deze voedingsgebieden vooruit berekend. Vervolgens wordt op basis van deelnamepercentages de toestroom naar elke school berekend en gecontroleerd voor de uitstroom naar het speciaal onderwijs (ongeveer 5% van de basisgeneratie). In de prognose wordt ook gekeken naar de ruimte op de woningmarkt. Concreet betekent dit dat het aantal woningen (inclusief de geplande woningbouw) in een gebied wordt meegewogen in de prognose. Belangrijke parameters in het model zijn daarmee enerzijds de historische verandering in de bevolkingsopbouw en met name de geboorten per gebied (mutatiefactor) en anderzijds de te verwachten instroom als gevolg van woningbouwplannen. Gemeenten kunnen door veel woningbouw te plannen derhalve een behoorlijke invloed hebben op de prognoses. Er wordt in de prognoses geen rekening gehouden met het niet doorgaan van woningbouwplannen. Als in werkelijkheid de ontwikkeling in de leerlingenaantallen lager uitkomt dan de prognose, verwijst Pronexus daarbij vaak naar het niet gerealiseerd zijn van geplande woningbouwprojecten. De volgende figuur laat voorspellingen in leerlingenontwikkeling zien die voor een aantal gemeenten zijn gemaakt.
Figuur 17 Gemeentelijke prognoses ontwikkeling leerlingenaantallen 2009-‐2020 (%) (Bron: Pronexus, gemeenten)
Wanneer we de afname in de basisgeneratie per gemeente zoals door de Provinciale prognose 2009 voorspeld, vergelijken met deze gemeentelijke prognoses vinden we een systematisch verschil. De gemeentelijke prognoses zijn allemaal duidelijk optimistischer en voorspellen in Kapelle en Reimerswaal zelfs stijgingen van leerlingenaantallen.
33
4.3 Prognoses van schoolbesturen Tien van de 60 schoolbesturen beschikken over prognoses die zijn uitgevoerd door een extern bureau. Twee schoolbesturen (Archipel en Open Basis) ontvangen prognoses van Buro Planning Verband Groningen. Zij doen dit aan de hand van het PVGpro prognosemodel. Deze prognoseberekening is geheel uitgevoerd volgens de inhoud van het programma van eisen voor leerlingenprognoses van de VNG. Vijf schoolbesturen in Zeeland ontvangen prognoses van de Bond Katholiek Primair Onderwijs, afdeling planning en voorzieningen. De besturenbond berekent de cijfers middels een valide prognosemodel. Daarin zijn ondermeer de demografische gegevens, de woningvoorraad, het wervingsgebied en het deelnamepercentage verwerkt. Het betreft de schoolbesturen Kapriom (Stichting Katholiek Onderwijs in Midden Zeeuws Vlaanderen, prognoses van scholen in de gemeente Terneuzen), Stichting Katholiek Onderwijs Borsele (prognoses van scholen in de gemeente Borsele), Stichting Katholiek Onderwijs Hulst (prognoses van scholen in de gemeente Hulst), stichting Prisma, Katholiek schoolbestuur (prognoses van scholen in de gemeenten Schouwen-‐Duiveland, Borsele, Vlissingen, Middelburg , Goes en Reimerswaal) en Stichting De Linie, Stichting voor P.C. en R.K. onderwijs (prognoses van scholen in de gemeenten Hulst en Terneuzen). De Linie is inmiddels bestuurlijk gefuseerd met Open Basis en heet nu Stichting Leertij. Eén schoolbestuur, de Primas Scholengroep (Protestants-‐Christelijk Onderwijs voor de gemeenten Veere en Noord-‐ Beveland) liet in 2007 een prognose uitvoeren door de Besturenraad Protestants-‐ Christelijk Onderwijs. Eén schoolbestuur, de Algemene Basisschool Middelburg (ABS), laat een prognose uitvoeren door VBS consult. Er was één schoolbestuur (Ver. voor Chr. Onderwijs Middelburg) die aangaf dat ze incidenteel prognoses laat uitvoeren voor nieuwbouw en verbouw van scholen. Deze prognoses vragen ze altijd op bij de Besturenraad PCO in Voorburg (niet beschikbaar). Tenslotte laat één schoolvereniging, de Landelijke Vereniging voor Onderwijs aan Kleuters (LOVK) regelmatig onderzoek uitvoeren naar het integrale onderwijssysteem van de school door het onderzoeksbureau AHA Data. Een onderdeel van dit onderzoek is het laten opstellen van een leerlingenaantalprognose. Hiervoor maakte het onderzoeksbureau gebruik van drie bestanden (1-‐ de reeds ingeschreven baby’s en peuters bij de LOVK, 2-‐ uitkomsten van de enquête gehouden onder toekomstige ouders waarvan de kinderen nog niet ingeschreven zijn bij de LOVK en 3-‐ circa 22 kinderen die in juni 2004 op komst waren en dus in de afgelopen periode zijn geboren). Negenendertig schoolbesturen laten géén prognoses uitvoeren. Zij maken gebruik van gemeentelijke prognoses en/of maken zelf planningen. Deze laatste zijn korte termijn prognoses, variërend van de prognose van komend schooljaar tot 2015. Voor het zelf maken van korte termijn planningen hanteren schoolbesturen eigen berekeningen, bijvoorbeeld op basis van de huidige leerlingenaantallen of op basis van oktobertellingen uit het verleden. Anderen nemen het gemiddelde van de instroom in de afgelopen vier jaar, en dan in een tabel steeds de leerlingen uit de huidige groepen een jaar op te laten schuiven. Een enkele directeur neemt ook de gemiddelde tussentijdse uitstroom mee. Reformatorische scholen baseren hun eigen berekeningen op
34
doopcijfers die ze van de kerken ontvangen. Er is ook een schoolbestuur die op basis van cijfers van peuterspeelzalen en geboortes in de kernen een prognose voor de komende telling opstelt. Sommige schoolbesturen maken gebruik van meerdere prognoses; de prognose die ze op laten stellen door de bond of een extern bureau, de prognose die ze zelf maken en de gemeentelijke prognose. Er is daarmee een heel divers palet aan methoden en tijdshorizons die schoolbesturen gebruiken. Het voert te ver om alle uitkomsten hier te bespreken en te beoordelen. Bovendien zijn alle goed uitgevoerde prognoses ‘waar’ als je in de uitgangspunten ervan gelooft. 4.4 Prognoses per kern Het opstellen van prognoses voor specifieke scholen in een dynamische omgeving waarin het aantal leerlingen sterk daalt en scholen hun deuren moeten sluiten is problematisch. Er ontstaat immers een verdeelprobleem dat sterk afhankelijk is van de veranderende schoolkeuzes van ouders. Het aantal basisschoolleerlingen voorspellen dat over 10 jaar of nog later woont in een kleine kern is eveneens niet gemakkelijk. Een groot deel van die leerlingen is nu nog niet geboren en verhuizingen van enkele aankomende moeders of gezinnen met kinderen in de basisschoolleeftijd kan het aandeel kinderen in een kleine kern sterk beïnvloeden. Toch wagen we hier een poging om een gerichte inschatting van de omvang van de basisgeneratie per kern in Zeeland te maken. Dit levert een beeld op aan de hand waarvan de discussie over de organisatie van het basisonderwijs gevoerd kan worden. We hanteren voor deze prognose de volgende methodiek. We gaan uit van de provinciale bevolkingsprognose die aantallen geeft voor de basisgeneratie per gemeente. We nemen het prognosejaar 2021 als beste voorspeller van het aantal basisschoolleerlingen op 1 oktober 2020. We berekenen de verdeling van de basisgeneratie over de kernen van een gemeente als het gemiddelde tussen de verdeling in 2009 en de verdeling die zou ontstaan als we de trend in de basisgeneratie per kern over de periode 2003 tot en met 2010 doortrekken2.
2
Voor Cadzand is de prognose gebaseerd op de periode 2006 tm 2010 (heeft te maken met invloed van het asielzoekerscentrum). Voor de kernen in Terneuzen is de prognose gebaseerd op de periode 2005 t/m 2010 in verband met het ontbreken van gegevens voor 2004.
35
Figuur 18 Ontwikkeling basisgeneratie 2009-‐2020
Figuur 18 laat zien dat in vrijwel alle Zeeuwse gemeenten kernen zijn waar de leerlingenaantallen meer dan 10% zullen dalen. Alleen in de gemeente Vlissingen is de daling in de drie kernen minder groot. In de volgende figuren is per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020 gegeven met daaronder het aantal basisscholen in die kern.
36
Figuur 19 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Walcheren
Walcheren Afgemeten aan de gemeentelijke opheffingsnormen hebben Gapinge, Nieuw-‐ en Sint-‐Joosland en Ritthem in 2020 niet voldoende kinderen in de kern wonen voor tenminste één basisschool. Aan de gehele westkant van Walcheren is de verwachte leerlingendaling meer dan 10% en bedreigt met name scholen in de kernen met twee of meer scholen. Hier speelt vooral het probleem van de denominatieve diversiteit.
37
Figuur 20 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Bevelanden
38
Bevelanden In Zuid-‐Beveland zullen veel kernen te weinig leerlingen hebben voor een school met meer leerlingen dan de opheffingsnorm. In de gemeente Noord-‐Beveland zullen in Kats en Geersdijk niet voldoende basisschoolleerlingen wonen voor een school. In de gemeente Goes zullen de kernen Eindewege, Oud-‐Sabbinge en Kattendijke volgens de gemeentelijke opheffingsnorm te weinig leerlingen hebben voor een basisschool. In Eindewege en Oud-‐Sabbinge is al geen school meer. In deze regio speelt duidelijk het probleem het bereikbaar houden van basisonderwijs. Daarnaast speelt in de kernen met meerdere scholen het probleem van de denominatieve diversiteit.
39
Figuur 21 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Schouwen-‐Duiveland
Schouwen-‐Duiveland Afgemeten aan de gemeentelijke opheffingsnorm wonen in 2020 naar verwachting in 6 van de 17 kernen te weinig leerlingen voor één basisschool in de kern. Het probleem hier is het bereikbaar houden van basisonderwijs. In Brouwershaven en Kerkwerve zal de denominatieve diversiteit onder druk komen te staan.
40
Figuur 22 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Sluis
Sluis In zeker vier tot vijf kernen zal mede ook gelet op de weglek naar België de basisgeneratie niet voldoende zijn voor een school boven de opheffingsnorm. Het probleem hier is het bereikbaar houden van basisonderwijs. Daarnaast speelt in de kernen met meerdere scholen het probleem van de denominatieve diversiteit.
41
Figuur 23 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Terneuzen
Terneuzen In de kernen Overslag en Zandstraat blijft de omvang van de basisgeneratie onder de gemeentelijke opheffingsnorm. In de kernen met meerdere scholen en de wijken van de stad Terneuzen speelt het probleem van de denominatieve diversiteit.
42
Figuur 24 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Hulst
Hulst In vijf kernen zal het aantal basisschoolleerlingen onder de gemeentelijke opheffingsnorm zijn. In drie van deze kernen is nog een basisschool. Het probleem hier is het bereikbaar houden van basisonderwijs. In de kernen met meerdere basisscholen zal de denominatieve diversiteit gevaar lopen.
43
Figuur 25 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Tholen
Tholen In de gemeente Tholen zullen in alle onderscheiden kernen voldoende basisschoolleerlingen aanwezig zijn voor tenminste één school in de kern. In alle kernen behalve in Tholen stad is tenminste één school die dicht of zelfs onder de gemeentelijke opheffingsnorm zit. Hier speelt vooral het probleem van de denominatieve diversiteit.
44
Figuur 26 Per kern de omvang en verwachte ontwikkeling in de basisgeneratie tussen 2009 en 2020; daaronder het aantal basisscholen in die kern -‐ Reimerswaal en Kapelle
Reimerswaal en Kapelle In Oostdijk en Schore zullen naar verwachting te weinig leerlingen wonen voor een basisschool in de kern. In alle andere kernen in de gemeente Reimerswaal is tenminste één school die dicht of zelfs onder de gemeentelijke opheffingsnorm zit. In de gemeente Kapelle is verder alleen in de kern Kapelle één school die niet ruim boven de gemeentelijke opheffingsnorm zit. Hier speelt vooral het probleem van de denominatieve diversiteit.
45
4.5 Conclusies Bij het kijken naar ontwikkelingen in het basisonderwijs gebruiken partijen uiteenlopende prognoses. De verschillende prognoses geven ook verschillende uitkomsten afhankelijk van de verwachtingen die in het model worden geformuleerd en de tijdshorizon die wordt gekozen. En elke goed berekende prognose is ook ‘waar’ als je in de uitgangspunten ervan gelooft. Lang niet alle schoolbesturen laten leerlingenprognoses voor hun school of scholen opstellen. Vaak wordt gebruik gemaakt van de prognoses die gemeenten laten maken. De VNG heeft een aantal richtlijnen geformuleerd voor prognosemodellen. Toch laat de hardheid van de mogelijke uitgangspunten in die prognose te wensen over. Zo kunnen gemeenten hun (vaak ambitieuze) woningbouwplannen als uitgangpunt in de prognose laten meenemen, terwijl ze weten dat niet alle plannen tot realisatie zullen komen. De vergelijking van de gemeentelijke prognoses met de beleidsarme prognose van de provincie Zeeland levert op dat leerlingenaantallen in de gemeentelijke prognoses systematisch optimistischer worden voorspeld. Bij de aankomende sterke daling van het leerlingenaantal in het basisonderwijs, betekent dit dat gemeenten extra voorzichtig moeten zijn vergaande consequenties te trekken uit deze prognoses. De kans op maatschappelijk desinvesteren is groot. Het basisonderwijs gaat fors krimpen, maar niet in alle gemeenten even sterk. De gemeente Noord-‐ Beveland, Sluis en Schouwen-‐Duiveland zullen de krimpkoplopers zijn. Volgens de voor dit rapport opgestelde prognoses per kern zullen in de kernen Zuidzande in de gemeente Sluis en Serooskerke op Schouwen-‐Duiveland in 2021 in het geheel geen kinderen in de basisschoolleeftijd meer wonen. Het grote probleem voor het basisonderwijs in de komende 10 jaar is het bereikbaar houden van kwalitatief goed en denominatief divers onderwijs. De verwachting is dat de daling over tien jaar voor een belangrijk deel achter de rug zal zijn en dat het aantal basisschoolleerlingen in Zeeland dan rond de 29.000 zal schommelen. Deze omvang kan daarom als stabiel uitgangspunt voor een veranderende organisatie van het basisonderwijs in Zeeland worden genomen.
46
Hoofdstuk 5 Schoolgrootte en kwaliteit
5.1
Kwaliteit van onderwijs, een veelomvattend begrip
Inleiding Het begrip kwaliteit van onderwijs is geen eenvoudig te doorgronden begrip. Toch wordt het begrip in kranten, tijdschriften, op het journaal en in toespraken van politici veelvuldig gebezigd. Zeker de laatste jaren is er veel aandacht voor de ontwikkeling van een kenniseconomie in Nederland om gelijke tred te kunnen houden met hoog ontwikkelde landen. Ook in dit verband wordt de relatie gelegd met kwalitatief hoogwaardig onderwijs. In wetenschappelijke literatuur is er geen sprake van een allesomvattende invulling van het begrip onderwijskwaliteit. Wel zijn er een aantal invalshoeken om onderwijskwaliteit invulling te geven. Deze hangen samen met opvattingen over mens-‐ en maatschappijbeelden.
Enkele invalshoeken VPRO uitzending 'Hoogvliegen in Laagland' Rob Wijnberg deed in dit opzicht een poging onderwijskwaliteit in kaart te brengen in het VPRO-‐ programma 'Tegenlicht' van 23 maart 2009: 'Hoogvliegen in Laagland'. In die uitzending werd een accent gelegd op manieren van onderwijs, die talentontwikkeling meer kansen geven. Daarbij ging hij uit van de centrale vraag: Waar is onderwijs eigenlijk voor bedoeld? Hij komt tot de volgende invalshoeken. Om kinderen: -‐ zo hoog mogelijk te laten presteren (economisch) -‐ zo gelukkig mogelijk te laten worden (persoonlijk) -‐ zoveel mogelijk aan de samenleving te laten bijdragen (burgerschap) Het zal duidelijk zijn, dat deze invalshoeken tot grote verschillen in inrichting van het onderwijs leiden. De antwoorden van deskundigen als Frank Ferudi, Robbert Dijkgraaf en John Moravec op de vraag waar het in het onderwijs over zou moeten gaan, waren even tegenstrijdig als intrigerend. Dit gaat van ‘herstellen’ van het onderwijs gericht op puur vergaren van kennis (Ferudi) tot afschaffen van het onderwijs, want kennis is overal te verkrijgen op het net, waarom zou je dan nog scholen nodig hebben (Moravec). Dijkgraaf geeft onder meer aan dat hij denkt, dat nog veel meer bereikt zou kunnen worden als meer gebruik gemaakt zou worden van de creativiteit van kinderen. Hij voegt er meteen aan toe, dat dit wel heel erg moeilijk te realiseren is binnen de huidige onderwijspraktijk.
47
Kwaliteitsagenda primair onderwijs De vigerende kwaliteitsagenda3 primair onderwijs (eind 2007) samengevat in de notitie: 'Scholen voor morgen' kiest voor een heel sterk accent op het belang van taal en rekenen, "want deze basisvaardigheden zijn onmisbaar voor het succes van kinderen in andere vakken op school, in hun verdere schoolloopbaan en in de maatschappij”. De doelstelling waar het uiteindelijk om gaat vinden we onder het kopje: Wat willen we bereiken? Het antwoord daarop is: “Als we mee willen doen in de mondiale kenniseconomie, dan moet het taal-‐ en rekenniveau omhoog”. Verder in het beleid wordt ook duidelijk gemaakt dat aanwezig talent niet (meer) verloren mag gaan. Er moet uitdrukkelijk geïnvesteerd worden in excellentie. Kwaliteit wordt in dit beleid sterk gekoppeld aan het verwerven van kennis en vaardigheden in de ‘instrumentele vaardigheden’. Productiviteit onderwijs Het rapport 'Productiviteit onderwijs4 uitgebracht in het kader van de brede heroverwegingen als gevolg van de economische crisis in april 2010, benoemt het kwaliteitsbegrip vanuit de functies die een onderwijssoort vervult. De hoofdfunctie van het primair onderwijs is bijvoorbeeld funderend en socialiserend. Het voortgezet onderwijs bouwt hier op voort en voegt daar aan toe een oriënterende en selecterende functie en in een aantal gevallen ook een eindkwalificerende functie. Het vervolgonderwijs (mbo, hbo, wo) is specialiserend en(eind)kwalificerend. Afhankelijk van de functies van een bepaalde onderwijssoort kunnen data verzameld worden om na te gaan of deze functies ook naar behoren vervuld worden. In veel gevallen gaat dat dus verder dan de ‘enge’ invulling van kwaliteit waarin vaak uitgegaan wordt van de mate waarin leerlingen zich vaardigheden in de kernvakken verwerven. Invalshoeken onderwijskwaliteit en kleine scholen In het kader van deze nota hebben we met deze (toekomstige) beleidsuitspraken te maken. Net zo goed als grotere scholen, wordt van kleinere scholen verwacht, dat de gemiddelde leerprestaties op de terreinen van taal en rekenen verbeteren. Ook ligt er de opdracht talent niet verloren te laten gaan. Condities om een en ander te realiseren worden ook in 'Scholen voor morgen' benoemd: - achterstandenbeleid waaronder de VVE-‐maatregelen; - aandacht voor excellentie; - rijke leeromgeving, waaronder techniek; - ouderbetrokkenheid; - leren van en met elkaar om de deskundigheid van de leerkrachten en directeuren te vergroten. Verderop in dit hoofdstuk komen we op een aantal van deze condities terug.
3
Ministerie van OC&W., Scholen voor morgen. Den Haag, november 2007
4
Inspectie der Rijksfinanciën. Productiviteit onderwijs, rapport brede heroverwegingen, Den Haag, april 2010
48
Invalshoeken onderwijskwaliteit en gegevens Om over het voorgaande uitspraken te kunnen doen worden op landelijk/internationaal niveau veelal metingen verricht die gegevens opleveren over de de politieke kwaliteit van onderwijs en de technische kwaliteit van onderwijs. De beide benaderingen worden hierna kort toegelicht. • •
De politieke kwaliteit van onderwijs Politieke kwaliteit van onderwijs gaat over de wijze waardoor onderwijs bijdraagt aan het verhogen van de kennis en vaardigheden van de bevolking, en de manier waarop het meewerkt aan het verkleinen van achterstanden van bepaalde groepen. Politieke kwaliteit van onderwijs richt zich op het doen vervagen van verschillen in afkomst tussen leerlingen, en richt zich op het onderwijssucces dat behaald kan worden bij de best en slechtst presterende leerlingen. Daarbij is een belangrijke indicator of de leerlingen hun opleiding afronden met een basishouding die past bij de maatschappij waar ze instappen. Deze kwaliteit wordt gemeten door het vergelijken van gegevens van verschillende opleidingen, soms aanvullend geordend op provincie, land, werelddeel, bevolkingsgroep of sociaal economische achtergrond. Het geeft een beeld van hoe landen of bevolkingsgroepen zich tot elkaar verhouden als het gaat om het instromen in een opleiding, het behalen van schoolsucces, en het vinden van een passende plek in de samenleving waarbij specifiek ook gekeken wordt naar de mate waarin de achtergrond de uitkomst beïnvloedt. De technische kwaliteit van onderwijs De technische kwaliteit gaat in op de resultaten die behaald zijn door het gegeven onderwijs. Indicatoren zijn de mate waarin leerlingen door een bepaalde opleiding worden toegerust voor hun toekomstige taken. Gegevens leveren een ranglijstnotering gebaseerd op output (jaarlijkse Trouw-‐ publicaties over resultaten van scholen in het voortgezet onderwijs). Hieronder valt ook het onderzoek dat nagaat wat de output is in vergelijking met de kenmerken van de ingestroomde leerlingen. Met name die laatste vergelijking geeft een genuanceerd beeld van het kennissurplus dat een opleiding weet te bewerkstelligen. In Nederland beoordeelt de onderwijsinspectie de kwaliteit van het basisonderwijs. In het kader van dit rapport is de in juni uitgebrachte notitie “Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010” 5 van belang. Een belangrijk contextkenmerk van zeer zwakke scholen is namelijk, dat je deze met name aantreft buiten de grote steden op het platteland vooral in het noorden. Het gaat dan vrijwel altijd om kleine scholen. Bij het onderdeel didactische kwaliteit komen we hier nader op terug. Voor het meten van zowel de technische als de politieke kwaliteit zijn verschillende soorten data nodig. Door middel van administratieve data kunnen met name de interne technische kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie worden vastgesteld van scholen of opleidingen. Denk hierbij bijvoorbeeld
5
Inspectie van het Onderwijs: Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010, Utrecht 2010
49
aan de Cito-‐gegevens en de inspectiegegevens, maar ook aan internationale vergelijkende data zo bijvoorbeeld de PISA6-‐data en de TIMSS7-‐data. Gegevens en beleid Met name de laatste twee onderzoeken worden veel aangehaald bij het legitimeren van beleidsbeslissingen. Naar aanleiding van de Timms onderzoeken, waaruit zou blijken dat rekenonderwijs in Nederland in verhouding tot vergelijkbare landen qua prestaties achteruit zou gaan, werd de Nederlandse Academie van Wetenschappen gevraagd hier nader onderzoek naar te doen8. Zo is het voorstel in de hiervoor genoemde nota 'Productiviteit onderwijs' Nederland weer in de top 5 van best presterende landen te brengen op onderwijsgebied hierop gebaseerd (overigens met een budget dat 20% lager is dan op dit moment). Hierbij gaat het dan wel om onderwijskwaliteit in engere zin. Dit is in lijn met de kwaliteitsagenda primair onderwijs: accent op taal en rekenen om mee te kunnen blijven doen in de mondiale kenniseconomie. Kwaliteit van het Nederlands onderwijs op grond van deze benaderingen Nederland komt gemiddeld steeds uit in de hogere regionen van deze internationale onderzoeken. Wel is er de laatste jaren een neergaande trend te constateren. Zoals gezegd leverde dat met name ten aanzien van het rekenonderwijs de nodige onrust op. De KNAW onderzocht of de kwaliteit van het rekenonderwijs in Nederland daadwerkelijk minder is dan enkele decennia geleden en in welke mate realistisch rekenonderwijs daar een bijdrage aan geleverd zou hebben. De conclusies van dit onderzoek kwamen er op neer, dat het niet veel uitmaakt of je leert rekenen op de realistische of de mechanistische manier. Wat uitmaakt is de man of vrouw voor de klas. De commissie maakt zich zorgen over het volgende: :”Te weinig Nederlandse leerlingen behalen een geavanceerd rekenniveau”. Volgens de commissie ongewenst voor een klein land als Nederland, dat het van zijn innovatieve slagkracht moet hebben. Hoe dan ook met politieke en technische kwaliteit van het onderwijs zijn directeuren en leraren in hun dagelijks werk niet veel bezig. Het dagelijks werk wordt ingevuld met een aantal praktische kwaliteiten om de doelen van het landelijk beleid te realiseren. Het zal blijken, dat schoolgrootte van grote invloed is op de condities waaronder deze kwaliteiten tot hun recht kunnen komen.
6
PISA = Programme for International Student Assessment: Sinds 2000 wordt eens in de drie jaar een representatieve steekproef getrokken uit de 15-‐jarige scholieren die vervolgens uitgebreid getest worden op hun kennis en vaardigheid van (moeder-‐)taal, wiskunde en natuurwetenschappen. 7 TIMSS = Trends in International Mathematics and Science Study: Sinds 1995 wordt wereldwijd elke vier jaar de kennis van leerlingen in de exacte vakken gemeten met een internationale TIMSS-‐toets voor het primair en/of het voortgezet onderwijs. 8 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen: “Rekenonderwijs op de basisschool”, Amsterdam 2009
50
5.2.
Een meer praktijkgerichte benadering van het begrip onderwijskwaliteit
Inleiding In de vorige paragraaf zijn kwaliteitsaspecten belicht, die sturing geven en bepalend zijn voor de inhouden die in het onderwijs aan bod moeten komen. Ze zeggen weinig tot niets over de wijze waarop doelen gerealiseerd moeten worden. Termen als evidence-‐based; research based; resultaatgerichtheid; opbrengstgerichtheid; leren van en met elkaar moeten hun vertaalslag vinden in de dagelijkse praktijk. Hierna hebben we het over de kwaliteitsaspecten die er toe bijdragen of de doelstellingen van de kwaliteitsagenda primair onderwijs en de functies funderend en socialiserend, die toebedacht zijn aan het primair onderwijs gerealiseerd worden. Dat zijn: de pedagogische kwaliteit van onderwijs; de didactische kwaliteit van onderwijs; de organisatorische kwaliteit; de ontwikkeling van de kwaliteit van de medewerkers en de rol van het onderwijskundig leiderschap; • de kwaliteit van onderwijs in relatie tot de maatschappelijke positionering van de school. Deze facetten worden één voor één globaal geschetst. Na elke toelichting wordt aangegeven in welke mate dit kwaliteitsaspect bij het onderwijs in een kleine(re) school gerealiseerd kan worden. • • • •
De pedagogische kwaliteit van onderwijs Toelichting In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staan de aspecten beschreven waarop een school wordt beoordeeld. De Inspectie van het Onderwijs hanteert voor de pedagogische kwaliteit van het onderwijs de volgende criteria9: 1. 2. 3. 4.
De ouders zijn betrokken bij de school door de activiteiten die de school daartoe onderneemt. De leerlingen voelen zich aantoonbaar veilig op school. Het personeel voelt zich aantoonbaar veilig op school. De school heeft inzicht in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel en in de incidenten die zich op het gebied van sociale veiligheid op de school voordoen. 5. De school heeft een veiligheidsbeleid gericht op het voorkomen van incidenten in en om de school. 6. De school heeft een veiligheidsbeleid gericht op de afhandeling van incidenten in en om de school. 7. Het personeel van de school zorgt ervoor dat de leerlingen op een respectvolle manier met elkaar en anderen omgaan. Hierbij speelt het zich veilig voelen van de leerling een grote rol: kinderen die zich letterlijk niet veilig voelen binnen de school omdat ze bvb worden gepest, staan minder open om te leren. Maar ook minder letterlijk: als kinderen zich niet veilig voelen om te kunnen zeggen wat ze willen zeggen, vragen wat ze willen vragen, dan worden kinderen belemmerd in hun leerproces. Om te kunnen leren heeft een kind de veiligheid nodig om fouten te kunnen maken. Dit wordt bevestigd in 9
Inspectie van het Onderwijs, Toezichtkader 2009 primair onderwijs – voortgezet onderwijs. Utrecht, 2009
51
wetenschappelijk onderzoek10. Daarnaast is het van belang de support van ouders en omgeving te hebben voor het proces dat zich in de school afspeelt. Cruciaal voor de pedagogische kwaliteit van onderwijs is de relatie tussen leraar en leerling11. De leraar die gekenmerkt wordt door een gematigde mate van dominantie maar ook door een matige tot hoge mate van coöperatie naar de leerlingen, is in staat de beste relatie met de leerlingen te onderhouden. Dat wil zeggen dat deze docent werkt vanuit krachtig leiderschap aan helder gestelde doelen, maar dat hij echt belangstelling heeft voor de behoeften en meningen van de leerlingen en deze als volwaardige personen benadert. Op groepsniveau heeft het pedagogisch handelen veel te maken met de wijze waarop de klas gemanaged wordt. Het klassenmanagement (heldere procedures en afspraken) bepaalt voor een belangrijk deel de rust en de werksfeer die in de klas aanwezig is. Veiligheid is ook de basis voor het opdoen van positieve ervaringen in de contacten met medeleerlingen en is essentieel voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Het horen bij een groep (peergroup) is in dit verband ook een belangrijk aspect. De mate waarin leerkrachten in staat zijn deze processen te bevorderen (bvb door zorg te dragen voor respectvol met elkaar omgaan) is een wezenlijk onderdeel van de pedagogische kwaliteit van het onderwijs. De pedagogische kwaliteit van onderwijs in de kleine school Voor de leraar verbonden aan een kleine school vormt het leiding geven aan de klas vanuit gematigde dominantie en gematigde medewerking geen probleem. Het handhaven van orde en rust is een vereiste in een klaslokaal waar meerdere jaargroepen tegelijk aan verschillende taken werken, waarbinnen ook nog gedifferentieerd wordt. Bij een goede organisatie biedt de kleine groep leerlingen ruimte aan de leraar om in te gaan op persoonlijke suggesties van kinderen voor lesvorm of –inhoud. De leraar op een kleine school hoeft in veel gevallen tijdens pauze-‐ en andere ontspanningsmomenten zijn aandacht over minder kinderen te verdelen. Hierdoor is de kans dat kinderen zich gezien voelen groter. Ten aanzien van de pedagogische kwaliteit is onze conclusie, dat vanuit de leerkracht bezien er geen wezenlijke verschillen zijn tussen grote en kleine scholen. Bij -‐in de toekomst steeds vaker voorkomende -‐ situaties, waar in een jaargroep een beperkt aantal kinderen zitten (< 5) zijn de mogelijkheden tot het ontwikkelen van groepsprocessen beperkter dan in grotere groepen kinderen. Ook de diversiteit aan ervaringen, die kinderen in dit verband op kunnen doen is beperkter. Juist door variatie in ervaringen wordt “sociaal” leren bevorderd. Op kleine scholen is de kans, dat zich in dit kader beperkingen voordoen groter.
10
Marzano, R.J., Wat werkt op school, research in actie. Middelburg, 2008 Marzano, R.J., Wat werkt in de klas, research in actie. Middelburg, 2008
11
52
De didactische kwaliteit van onderwijs Toelichting Deze kwaliteit is het sterkst te linken aan het adagium van opbrengstgericht werken in de nota 'Scholen voor morgen' en in die zin cruciaal om de doelen van dit beleid te realiseren. In het eerder genoemde rapport “Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010”12 van de onderwijsinspectie wordt dit nog eens benadrukt: ‘… de mate van opbrengstgericht werken is een belangrijke aanwijzing voor de kwaliteit van het onderwijs en tevens een belangrijke sleutel tot kwaliteitsverbetering.” De didactische kwaliteit van het onderwijs wordt door de Inspectie van het Onderwij op basis van de volgende criteria13 beoordeeld, waaronder de didactische basics: • • •
5.1*14 De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof. 5.2* De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer. 5.3* De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten.
Maar ook: •
6.1
•
6.2
•
6.3
•
6.4
De leraren stemmen de aangeboden leerinhouden af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. De leraren stemmen de instructie af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. De leraren stemmen de verwerkingsopdrachten af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. De leraren stemmen de onderwijstijd af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
Met name de criteria onder 6 vragen om afspraken op schoolniveau waarin helder is geformuleerd per vak, per leerjaar welke onderwerpen onderwezen zullen worden, ongeacht welke leraar welk vak geeft aan welke klas. Ook is van groot belang dat de leraren voor het uitvoeren van dit gedegen programma15 kunnen beschikken over voldoende lestijd. Daarnaast is het van belang dat de school kan sturen en evalueren op algemene, schoolbreed geformuleerde doelen en op doelen die op leerlingniveau zijn vastgesteld. Hiermee kan namelijk de mate van efficiëntie van de school worden vastgesteld. De criteria onder 5 gaan over de kern van het vakmanschap van de leraar. In welke mate is hij/zij in staat de leerstof inzichtelijk te maken voor kinderen en de juiste afstemming te vinden tussen ‘voordoen-‐nadoen’, zelfontdekkend leren en ‘leren van en met elkaar’.
12
Inspectie van het onderwijs: Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010” Utrecht juni 2010 Inspectie van het Onderwijs, Toezichtkader 2009 primair onderwijs – voortgezet onderwijs. Utrecht, 2009 14 De asterisk geeft aan dat de Inspectie van het Onderwijs dit criterium als een van de normindicatoren voor kwalitatief goed onderwijs beschouwt 15 Marzano, R.J., Wat werkt op school, research in actie. Middelburg, 2008 13
53
Uit meta-‐analytisch onderzoek zijn negen verschillende didactische strategieën gebleken die – mits door de leraar op de juiste wijze en met regelmaat toegepast – een positief effect hebben op de leerresultaten van leerlingen. De volgende negen didactische strategieën16 moeten dus tot het basisrepertoire van elke leraar behoren: • • • • • • • • •
leerlingen overeenkomsten en verschillen laten identificeren; leerlingen samenvatten en notities laten maken; inspanningen bevestigen en erkenning geven door de leraar; huiswerk geven en mogelijkheid tot oefenen bieden aan de leerlingen; mogelijkheid tot non-‐verbale representatie van de lesstof bieden; de leerlingen coöperatief laten leren; doelen stellen en hierop feedback geven door de leraar; leerlingen laten leren door middel van het formuleren van vragen en hypotheses en deze laten testen; voorkennis van de leerlingen activeren door aanbieden van vragen, aanwijzingen en kapstokken;
Om deze didactische strategieën goed te kunnen toepassen, moet de leraar niet alleen beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden rondom deze aanpakken, maar heeft de leraar ook tijd nodig in zijn of haar werkdag om goed zicht te verkrijgen en te behouden op de individuele leerlijnen en onderwijsbehoeften van leerlingen. Deze vormen de basis voor de planning van onderwijsactiviteiten, waarin bovengenoemde strategieën een plaats krijgen. Daarbij worden afwisselend activiteiten georganiseerd voor de hele groep, kleine groepen kinderen en soms individuele kinderen. In het leerproces van kinderen blijkt interactie van cruciale betekenis. Niet alleen de interactie tussen leerkracht en leerling, maar juist ook die tussen leerlingen onderling mits met een aantal factoren rekening gehouden wordt. Uit wereldwijd onderzoek is gebleken dat coöperatief leren positief bijdraagt aan het leerrendement. Volgens David en Roger Johnson (1999)17 zijn er vijf bepalende factoren voor coöperatief leren, namelijk positieve wederzijdse afhankelijkheid, directe ondersteunende interactie, individuele aanspreekbaarheid en groepsverantwoordelijkheid, intermenselijke en kleine groepsvaardigheden en groepsevaluatie. De groepen waarin coöperatieve werkvormen effectief toegepast kunnen worden, bestaan bij voorkeur uit 3 à 4 leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat wanneer de groepen homogeen qua niveau worden ingedeeld, dit vooral bij de kinderen met een gemiddeld niveau tot een groot positief effect op de leerresultaten leidt. Voor de kinderen met een bovengemiddeld of een minder dan gemiddeld niveau wordt er respectievelijk geen en zelfs een negatief effect op de leerresultaten bewerkstelligd wanneer groepen homogeen worden ingericht. De beste resultaten worden behaald, als de gekozen structuren worden afgestemd op de te bereiken doelen en er gebruik gemaakt wordt van wisselende groepssamenstellingen (homogeen/heterogeen naar ontwikkelingsniveau, sexe, achtergrond). Voor de volledigheid dient opgemerkt te worden, dat de coöperatieve werkvormen bij alle overige 8 didactische strategieën toegepast kunnen worden. 16
Marzano, R.J., Wat werkt in de klas, research in actie. Middelburg, 2008 Marzano, R.J., Wat werkt in de klas, research in actie. Middelburg, 2008
17
54
De didactische kwaliteit van onderwijs in de kleine school Het voorgaande toepassen in een situatie, waarin 3 leerjaren in een lokaal zitten brengt duidelijke beperkingen met zich mee. Waar in een situatie met 1 of 2 groepen voor bij voorbeeld een rekenles respectievelijk 1 uur of ½ uur per leerjaar beschikbaar is, moeten de leerkracht in zo’n situatie in 20 minuten de instructie zo effectief geven, dat kinderen voor een belangrijk deel van de resterende tijd er zelf mee uit de voeten kunnen. Als in zo’n situatie er ook nog sprake is van kinderen met handelingsplannen soms op basis van leerling-‐gebonden financiering dan vraagt het organiseren van het onderwijsleerproces grote creativiteit en flexibiliteit van de leerkracht gebaseerd op deskundigheid van hierboven genoemde zaken. Ontwikkelingen in het kader van passend onderwijs (het concept van 1-‐zorgroute bvb) doen een groter beroep op de didactische kwaliteiten van de leerkrachten. Dit geldt uiteraard voor zowel grote als kleine scholen. Het is evident, dat in de situatie van een kleine school dit beroep zwaarder zal wegen. Met name het toepassen van coöperatieve werkvormen kan een positieve bijdrage leveren aan het doorleven van de lesstof door de kinderen. Zoals hiervoor aangegeven vergroot variatie in soorten structuren en variatie in samenstelling van groepen het effect. Met name met het laatste heeft een situatie met 3 soms relatief kleine jaargroepen grote beperkingen. Ten aanzien van de didactische kwaliteit van het onderwijs is onze conclusie, dat de huidige inzichten over effectieve onderwijsstrategieën in de setting van een kleine school zeer hoge eisen stellen aan de kwaliteiten, die je van leerkrachten kunt verwachten. Zoals eerder gezegd is deze kwaliteit rechtstreeks te linken aan de doelen van landelijk beleid (kwaliteitsagenda, passend onderwijs). De condities ten aanzien van deze kwaliteit zijn voor kleine(re) scholen zwaarder dan in een grotere setting. Een en ander wordt bevestigd door de conclusies uit het rapport “Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010”18 van de onderwijsinspectie. Daarin is een conclusie: “Uit het onderzoek komt naar voren dat de mate van opbrengstgericht werken een belangrijke aanwijzing is voor de kwaliteit en tevens een belangrijke sleutel tot kwaliteitsverbetering. De kwaliteit van het bestuur en het management zijn hierbij een belangrijke factor. Aandacht voor en analyse van de ontwikkeling van de opbrengsten is voor het schoolbestuur en directie noodzakelijk om zicht te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs. De organisatorische kwaliteit van het onderwijs Toelichting Binnen het primair onderwijs wordt steeds meer gebruik gemaakt van specialismen. Met het beleid gericht op afstemming van het onderwijs op de onderwijsbehoeften van kinderen binnen de school zelf om daarmee de uitstroom naar het speciaal onderwijs te beperken, gingen interne begeleiders hun rol spelen binnen het primair onderwijs. Onderdeel daarvan is dat binnen het onderwijs ruimte gecreëerd wordt voor die kinderen, die hoogbegaafd zijn en binnen de ‘normale’ setting onvoldoende aan hun trekken komen en daardoor onder gaan presteren. Op steeds meer scholen wordt gebruik gemaakt van ‘vakgebied’-‐specialismen zoals taal-‐ en rekencoördinatoren. Naast de inhoudelijke specialismen zijn er tal van taken binnen de school te vervullen. Te denken valt aan formele vertegenwoordigingen in mr; organiseren van buitenschoolse activiteiten,
18
Inspectie van het Onderwijs: Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010. Utrecht, juni 2010
55
‘huishoudelijke’ diensten; informele vertegenwoordigingen in de plaatselijke verenigingen en/of instellingen, etc. etc. Het goed invulling kunnen geven aan de hiervoor genoemde taken, zowel organisatorisch als inhoudelijk levert een belangrijke bijdrage aan het kwalitatief goed functioneren van de school. De organisatorische kwaliteit van het onderwijs en de kleine school Het voorgaande schetst de ontwikkeling van specialismen in het primair onderwijs en een takenpakket dat in de afgelopen jaren aanzienlijk is uitgebreid. Ten aanzien van de organisatorische kwaliteit van het onderwijs in de kleine school is onze conclusie, dat het in die situatie zeer lastig is de specialismen, die langzamerhand gemeengoed worden in het onderwijs in huis te hebben. Tevens kan het aantal taken, dat in iedere school uitgevoerd moet worden, over minder hoofden verdeeld worden. Allemaal redenen, waardoor de organisatorische kwaliteit van het onderwijs op de kleine school onder druk staat. Bij kleine scholen is er een ontwikkeling naar ‘meerschoolse’ leiding. Meestal ben je directeur van 2 kleine scholen, wat inhoudt het voeren van twee administraties, het bijwonen van een dubbele portie ouderavonden etc. Eén en ander heeft vaak tot gevolg, dat het takenpakket van de leerkrachten extra wordt belast. In de praktijk blijkt anderzijds ook, dat uitzoekwerk etc. maar één keer moet gebeuren en dat op die manier kleine scholen in die situatie ook makkelijker van elkaar profiteren. Een meerschoolse directeur staat meestal niet zelf meer voor de klas en kan zich dan vooral toespitsen op zijn/haar onderwijskundige taak, mits het administratieve werk voor 2 scholen goed geregeld is. In dit kader dient ook opgemerkt te worden, dat de implementatie van de functiemix op kleine scholen zeer moeilijk is gezien de randvoorwaarden die hieraan gesteld worden,. Deze kwaliteit komt op schoolniveau extra onder druk te staan als leerkrachten/directies disfunctioneren of als er sprake is van (langdurige) ziekte. In het laatste geval is het vaak moeilijk vervangers te krijgen die vlot in kunnen stappen in de complexe onderwijssituaties. De ontwikkeling van de kwaliteit van de medewerkers en de rol van het onderwijskundig leiderschap Toelichting De invloed van de leraar op de leerprestaties van de leerlingen is 2/3 deel van de totale invloed van de school op het leren van de kinderen19. Een belangrijk deel wordt in dit verband bepaald door de pedagogische en didactische kwaliteiten van de leraar (zie hiervoor). Deze ontwikkelen zich vooral in een situatie, waarin op basis van collegialiteit en professionaliteit systematisch aan de eigen en de schoolontwikkeling gewerkt kan worden. Leren van en met elkaar komt dan in veel gevallen tot zijn recht als dit plaatsvindt met leerkrachten in vergelijkbare situaties. (bvb leerkrachten onderbouw, middenbouw en/of bovenbouw). Verder is uit onderzoek gebleken, dat de kwaliteit van de leraar positief beïnvloed wordt door gerichte bij-‐ en nascholing en training, vooral als deze gekoppeld is aan de dagelijkse praktijk. De belangrijke factor om dit proces tot stand te brengen en te houden is de onderwijskundige leiding.
19
Marzano, R.J., Wat werkt op school, research in actie. Middelburg, 2008
56
Uit het hiervoor genoemde rapport 'Productiviteit onderwijs' wordt op bladzijde 167 een Amerikaans onderzoek aangehaald, dat aantoont dat het verschil tussen een gemiddelde en een goede schoolleider het verschil maakt tussen een school met gemiddelde prestaties of een school, die bij de beste 20% scoort. De inspectie van het onderwijs constateert in vrijwel alle gevallen bij zwakke scholen een zwak management (zwakke schoolleiders en een zwak schoolbestuur). Indirecte beïnvloeding van de kwaliteit van het onderwijs door de schoolleider gebeurt door het uitvoeren van een beoordelingscyclus. Directe beïnvloeding vindt plaats door letterlijk het initiatief te nemen bij onderwijskundige ontwikkelingen door het uitdragen van een heldere onderwijskundige visie en te zorgen voor heldere besluiten over veranderingen en er voor te zorgen dat deze ook uitgevoerd worden. Marzano c.s.20 hebben via meta-‐analytisch onderzoek berekend, dat de correlatie tussen het leiderschapsgedrag van de schoolleider en de gemiddelde schoolprestaties van de leerlingen op .25 ligt. Dit onderzoek geeft aan dat verbetering of verslechtering van leiderschapsgedrag rechtstreeks van invloed is op de gemiddelde leerprestaties van de leerlingen op een school. Voorgerekend wordt dat een afwijking van 1 standaarddeviatie op schoolleidergedrag een verschil te zien geeft van 10 percentielpunten op gemiddelde leerling-‐prestaties. In dezelfde publicatie worden 21 taken van leidinggevenden toegelicht waarvan een verband met leerprestaties van kinderen is aangetoond. Gepleit wordt voor het samenstellen van stuurteams bij het invoeren van veranderingen. Dit om er zorg voor te dragen, dat deze 21 taken zo goed mogelijk ingevuld worden en leiding onder medewerkers gespreid wordt. Hoe de verdeling van taken ingevuld wordt is weer afhankelijk van het type verandering (al dan niet paradigma doorbrekend). Een aantal taken ligt altijd bij de formele leiding. Dat zijn: Optimisme, Bevestiging, Idealen en Overtuigingen; Zichtbaarheid, Situationeel bewustzijn, Relaties, Communicatie, Cultuur en Invloed geven. De formele leiding heeft als primaire taak letterlijk het initiatief te nemen bij de ontwikkeling van de school en daarmee ook bij de ontwikkeling van de medewerkers. Essentieel daarbij zijn de taken, die liggen op het terrein van onderlinge relaties en communicatie. Inhoudelijke en veranderkundige taken kunnen verdeeld worden onder de leden van de stuurgroep. De ontwikkeling van de kwaliteit van de medewerkers en de rol van het onderwijskundig leiderschap in de kleine school Kwaliteit van medewerkers wordt in belangrijke mate bepaald door de mate waarin deze zich binnen hun beroep verder willen/kunnen ontwikkelen. Samenwerken met collega’s blijkt in deze een krachtige motor te zijn, zo zelfs dat het expliciet onderdeel uitmaakt van de strategieën die uitgezet zijn in de kwaliteitsagenda voor het primair onderwijs. Het zal duidelijk zijn, dat de groep waar uit geput kan worden in een relatief kleine school beperkt is. Tevens is het niet goed mogelijk ervaringen uit te wisselen met collega’s die les geven in dezelfde bouw van de school. In veel situaties ben je de enige leerkracht in een bouw. Duo-‐baners hebben in dit verband ‘geluk’. Zoals hiervoor aangegeven zijn leidinggevenden cruciaal bij het aansturen van ontwikkelingsprocessen binnen hun school. Van belang is draagvlak binnen de school te creëren en leidinggevende taken onder medewerkers te spreiden. In dit verband doen zich eveneens de beperkingen van een kleine school voor. Ook daar voltrekken zich vaak meerdere veranderingen 20
Marzano, R.J., T. Waters & B.A. McNulty, Wat werkt: Leiderschap op school. Middelburg, 2009
57
tegelijk. Om in zo’n kleinschalige situatie steeds weer andere stuurteams samen te stellen wordt vaak als ‘overdreven’ aangemerkt: “Iedereen is toch overal bij betrokken”. Vaak ontbreekt het ook aan voldoende spreiding aan specialismen binnen een klein team (zie hiervoor). Dit fenomeen draagt wellicht bij aan de constatering van de inspectie, dat op die kleine scholen, die als (zeer) zwak worden aangemerkt, vaak (te) informeel wordt samengewerkt. Ten aanzien van de ontwikkeling van de kwaliteit van de medewerkers en de rol van het onderwijskundig leiderschap binnen de kleine school is onze conclusie, dat deze op beide fronten zijn beperkingen kent. Enerzijds door het gebrek aan collega’s, waarmee samengewerkt/geleerd kan worden vanuit vergelijkbare situaties anderzijds door de neiging veranderingen op meer informele wijze te regelen en daardoor duidelijke leiding ontbreekt. De kwaliteit van onderwijs in relatie tot de maatschappelijke positionering van de school Toelichting Het is onmiskenbaar zo, dat goede relaties tussen school, ouders en gemeenschap een positief effect hebben op de leerprestaties van de leerlingen21. Communicatie, participatie bij alledaagse activiteiten en betrokkenheid bij bestuur van ouders en gemeenschap zijn hierbij sleutelbegrippen. Uit onderzoek blijkt, dat het belang van de betrokkenheid van ouders meer expliciet is en de betrokkenheid van de samenleving meer impliciet. Betrokkenheid van ouders en gemeenschap bij de school heeft voordelen voor de school. Het verenigingsleven kan inhoudelijk input leveren aan vaklessen gym en muziek bijvoorbeeld, ouders kunnen gastlessen verzorgen of ingezet worden in ondersteunende of organiserende taken. Ook kan de school vanuit het netwerk dat uit ouders en gemeenschap bestaat aan financiële of materiële middelen komen om bepaalde speciale projecten te organiseren. De kwaliteit van onderwijs op een kleine school in relatie tot de maatschappelijke positionering van de school “It takes a village to raise a child” is een gezegde dat zijn oorsprong vindt in de Afrikaanse cultuur, waar elk kind letterlijk een kind van de (gesloten) gemeenschap was. Het is maar zeer de vraag of in de huidige maatschappij de positie van een kleine school in de dorpsgemeenschap principieel verschilt van de school in een stadbuurt. Wellicht, dat de lijnen in een kleinschaliger omgeving korter zijn, daarmee hoeven ze kwalitatief nog niet op een hoger niveau te liggen. Goede relaties tussen school, ouders en maatschappij gelden onverkort voor beide situaties. Een school in een stadswijk vervult evenzeer een maatschappelijke functie naast allerlei verenigingen en instellingen. Ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs op een kleine school in relatie tot de maatschappelijke positionering van de school is onze conclusie, dat er geen wezenlijk verschil is tussen grote en kleine scholen.
21
Marzano, R.J., Wat werkt op school, research in actie. Middelburg, 2008
58
5.3 De kwaliteit(en) van het onderwijs en de kleine school In het voorgaande zijn diverse ‘kwaliteiten’ van het onderwijs toegelicht en in relatie gebracht met de kleine school. Deze kwaliteiten grijpen op verschillende niveaus in. De volgende figuur maakt dit duidelijk:
De klas
Didactische kwaliteit
Pedagogi-‐ sche kwaliteit
De school
Organi-‐ satorische kwaliteit
Kwal. mw. en leiding
Bovensch. management
Technische kwaliteit
Technische kwaliteit
Politieke kwaliteit
kwaliteit Vestigings-‐ plaats
Maatschap-‐ pelijke kwaliteit
Gemeente bestuur
Politieke kwaliteit
Maatschap-‐ pelijke kwaliteit
Figuur 27 Kwaliteit(en) van het onderwijs (Bron: RPCZ)
We geven de verschillende kwaliteiten en de consequenties voor de kleine scholen hierna kort weer: Politieke kwaliteit Op het niveau van het landelijk beleid wordt zeer sterk ingestoken op het vergroten van taal-‐ en rekenprestaties en het ruimte creëren voor excellentie. Zoals hierna zal blijken geeft de eis naar hogere taal-‐en rekenprestaties extra druk naar kleine scholen. Ten aanzien van excellente leerlingen is bekend, dat deze sterk behoefte hebben aan contacten met kinderen, die op eenzelfde hoog niveau kunnen denken. De kans dat je een voldoende aantal van deze kinderen op een kleine school aantreft is (zeer) klein, zeker als dat ook nog in dezelfde leeftijdscategorie zou moeten zijn. Met de komst van Leonardo-‐scholen of scholen met een specifiek zorgprofiel in deze richting is het niet denkbeeldig, dat deze leerlingen niet naar de kleine school gaan. Dit heeft niet alleen gevolgen voor het leerlingenaantal, maar ook voor de gemiddelde prestaties van de schoolbevolking.
59
Technische kwaliteit Hiermee raken we aan waar we het onderdeel politieke kwaliteit mee afsloten. Het bepalen van het niveau van gemiddelde prestaties. Voor het basisonderwijs in Nederland wordt in meer dan 80% van de gevallen gebruik gemaakt van het Cito-‐leerlingvolgsysteem en de Cito-‐eindtoets. De inspectie baseert haar oordelen over de opbrengsten van het onderwijs voor een belangrijk deel op deze gegevens. De laatste jaren wordt bekend gemaakt wanneer een school te lang te lage leeropbrengsten heeft. Dat kan resulteren in de beoordeling zwak of zeer zwak. De afgelopen jaren blijkt, dat relatief veel kleine scholen (<100 leerlingen) het stempel zwak (10,9%) of zeer zwak (2,6%) krijgen22. Landelijke normen zijn respectievelijk: 5,9% en 1,3%. De grote vraag in dit verband is nu of dit aan de kinderen of aan het onderwijs ligt. Vanuit het beoordelingskader geredeneerd is er zeker een (negatieve) bijdrage van het onderwijs, die ten grondslag ligt aan deze onderprestatie. Als dit zo is, dan is de aanname gerechtvaardigd dat veel kleine scholen weliswaar niet de waardering zwak of zeer zwak gekregen hebben, maar dat daarmee niet de vraag beantwoord is, of de kinderen op deze scholen presteren op het niveau dat van hen kan worden verwacht. Van der Grift (oud hoofdinspecteur van het onderwijs) laat op grond van uitvoerig onderzoek van inspectierapporten van de afgelopen jaren zien, dat het aantal risicofactoren voor leerlingen stijgt naarmate scholen kleiner worden23. Dat daarmee de leerprestaties onder druk komen te staan lijkt evident. Hiermee wordt ook duidelijk, dat het voor kleine scholen zeer moeilijk zal zijn de fundamentele en streefdoelen, die voortvloeiend uit 'Scholen voor morgen' door de commissie Meijerink zijn geformuleerd, te realiseren. Pedagogische kwaliteit Vanuit de leerkracht bezien zijn er geen wezenlijke verschillen zijn tussen grote en kleine scholen. Bij -‐in de toekomst steeds vaker voorkomende -‐ situaties, waar in een jaargroep een beperkt aantal kinderen zitten (< 5) zijn de mogelijkheden tot het ontwikkelen van groepsprocessen beperkter dan in grotere groepen kinderen. Ook de diversiteit aan ervaringen, die kinderen in dit verband op kunnen doen is beperkter. Juist door variatie in ervaringen wordt 'sociaal' leren bevorderd. Op kleine scholen is de kans dat zich in dit kader beperkingen voordoen groter. Didactische kwaliteit De huidige inzichten over effectieve onderwijsstrategieën in de setting van een kleine school stellen zeer hoge eisen aan de kwaliteiten, die je van leerkrachten kunt verwachten. Zoals eerder gezegd is deze kwaliteit rechtstreeks te linken aan de doelen van landelijk beleid (kwaliteitsagenda, passend onderwijs). De condities ten aanzien van deze kwaliteit zijn voor kleine(re) scholen zwaarder dan in een grotere setting. Een en ander wordt bevestigd door de conclusies uit het rapport “Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010” van de onderwijsinspectie. Daarin is een conclusie: “Uit het onderzoek komt naar voren dat de mate van opbrengstgericht werken een belangrijke aanwijzing is voor de kwaliteit en tevens een belangrijke sleutel tot kwaliteitsverbetering. De kwaliteit van het 22
Inspectie van het Onderwijs, Staat van het onderwijs, onderwijsverslag 2008-‐2009. Utrecht, mei 2010
23
Prof. Dr. W van der Grift: Risico’s voor leerlingen in het basisonderwijs. Utrecht, april 2010
60
bestuur en het management zijn hierbij een belangrijke factor. Aandacht voor en analyse van de ontwikkeling van de opbrengsten is voor het schoolbestuur en directie noodzakelijk om zicht te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs. De organisatorische kwaliteit Het is zeer lastig de specialismen, die langzamerhand gemeengoed worden in het onderwijs in een kleine school in huis te hebben. Tevens kan het aantal taken, dat in iedere school uitgevoerd moet worden, over minder hoofden verdeeld worden. Allemaal redenen, waardoor de organisatorische kwaliteit van het onderwijs op de kleine school onder druk staat. De kleine school is extra kwetsbaar als er sprake is van disfunctionerende leraren of bij (langdurige) ziekte. De ontwikkeling van de kwaliteit van de medewerkers en de rol van het onderwijskundig leiderschap Op beide fronten kent de kleine school zijn beperkingen. Enerzijds door het gebrek aan collega’s, waar mee samengewerkt/geleerd kan worden vanuit vergelijkbare situaties anderzijds door de neiging veranderingen op meer informele wijze te regelen en daardoor duidelijke leiding ontbreekt. De kwaliteit van onderwijs in relatie tot de maatschappelijke positionering van de school In relatie tot de maatschappelijke positionering van de kleine school is onze conclusie, dat er geen wezenlijk verschil is tussen grote en kleine scholen Overige factoren, die van invloed kunnen zijn op het functioneren van kleine scholen Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt laten zien, dat op (middel)lange termijn tekorten aan onderwijzend personeel dreigen te ontstaan. Ook worden op dit moment vraagtekens gezet bij het gemiddelde niveau van de leerkrachten, die de PABO verlaten in relatie tot wat in de praktijk gevraagd wordt24. Het is de vraag of bij een krappe arbeidsmarkt excellente leerkrachten en schoolleiders -‐ als ze de keuze hebben -‐ zullen kiezen voor een baan op kleine scholen.
24
Inspectie der Rijksfinanciën. Productiviteit onderwijs, rapport brede heroverwegingen. Den Haag, april 2010
61
5.4 Samenvattend Uit het voorgaande zou men kunnen concluderen, dat het slecht gesteld is met het onderwijs op kleine scholen. Erger nog, dat het aan de leerkrachten zou liggen, dat daar relatief mindere leerprestaties gerealiseerd worden. Samenstellers van dit stuk weten uit eigen ervaringen, dat -‐ overigens net als op grotere scholen – het overgrote deel van de leerkrachten met grote inzet en vaak met veel liefde voor het vak en de kinderen grote inspanningen leveren om de leerlingen tot optimale leerprestaties te brengen. De conclusies, die wij uit het voorgaande trekken zijn: -
-
-
Onderwijs verzorgen volgens nieuwste inzichten van opbrengstgericht werken op relatief kleine scholen (<100 leerlingen) en zeker in situaties waar er sprake is van 3 leerjaren in een lokaal stelt zeer hoge eisen aan deskundigheid, creativiteit en flexibiliteit van leerkrachten; Een aantal didactisch effectieve werkvormen (o.a. coöperatief leren) kunnen in die situatie niet optimaal toegepast worden; In jaargroepen met minder dan 5 leerlingen worden de kansen van kinderen om gevarieerde sociale ervaringen op te doen beperkt; De doelen geformuleerd in 'Scholen voor morgen' op het gebied van rekenen en taal en excellentie zijn voor kleine scholen aanzienlijk moeilijker te realiseren. Hoogbegaafde kinderen dreigen zelfs te verdwijnen als specifiek onderwijs voor hen in de regio aangeboden wordt. Het realiseren van fundamentele en streefdoelen volgens de commissie Meijerink wordt op kleine scholen een zwaardere opgave dan op grotere scholen; Voor ontwikkeling van deskundigheid van medewerkers moeten extra activiteiten georganiseerd worden om optimaal gebruik te kunnen maken van het principe van en met elkaar leren. Het geringe aantal leerkrachten maakt de onderwijssituatie kwetsbaar bij disfunctioneren van 1 leerkracht of bij langdurige ziekte. Het is zeer de vraag of de excellente leerkrachten en directeuren die noodzakelijk zijn om optimaal onderwijs te verzorgen in een kleine school bij een krappe arbeidsmarkt hiervoor zullen kiezen.
Al met al moet de conclusie zijn dat de condities voor het realiseren van kwalitatief goed onderwijs, afgemeten aan leerprestaties van kinderen, op kleine scholen aanzienlijk zwaarder zijn. Dilemma’s zijn er vooral op didactisch en organisatorisch gebied. De kansen dat kinderen in die situatie onderpresteren worden daarmee vergroot. Een en ander kan nog versterkt worden door ontwikkelingen in de arbeidsmarkt.
62
5.5 Condities die bijdragen aan het leveren van de gewenste kwaliteit op een kleine school Denkend aan voorwaarden die cruciaal zijn om geëiste en gewenste kwaliteit te kunnen leveren op kleine(re) scholen <100) komen wij tot het volgende. Excellente leerkrachten Op een kleine school is het van nog groter belang dat leerkrachten kunnen denken in leerlijnen en cruciale leermomenten. Dit geeft hen de mogelijkheid te focussen op de essenties van de leerstof. Ze zijn daarbij niet afhankelijk van de inhouden van de methoden, maar voeren zelf de regie. Hierdoor wordt het mogelijk de effectieve leertijd te vergroten. Deze leerkrachten zijn didactisch zeer vaardig. Ze hebben kennis van evidence-‐based leerstrategieën en passen die adequaat toe. Ze zijn flexibel en creatief in het organiseren van leerprocessen en worden daarbij niet gehinderd door jaargroepgrenzen. In dit kader moet genoemd worden het aanwezig zijn van scenario’s die in werking treden als leerkrachten (langdurig) ziek zijn. Structurele samenwerking tussen (kleine) scholen Leerkrachten van een aantal kleine scholen werken structureel samen als waren zij een team. Onderdeel van zo’n samenwerking kan een iets grotere school zijn. Door te functioneren als een team gelden de principes van collegialiteit en professionaliteit. Fullan en Hargreaves25 geven daarbij aan, dat collegialiteit niet afgedwongen kan worden door regels en afspraken (zie ‘cosmetica’) Bij collegialiteit gaat het om oprechte interacties, die beroepsmatig van aard zijn. Kenmerken daarvan zijn: - Het open met elkaar delen van mislukkingen en fouten - Het tonen van respect voor elkaar - Het constructief analyseren en bekritiseren van praktijken en procedures. - Het benoemen en vieren van successen. Op basis van het voorgaande, kan professionaliteit zich ontwikkelen: vergroten van ieders deskundigheid en vaardigheid als leerkracht. Alle betrokkenen weten zich verantwoordelijk voor het onderwijs en de resultaten van de deelnemende scholen. Taken waaronder specialismen nemen in zo’n constructie geen onevenredig deel van de beschikbare werktijd in beslag. 25
Marzano, R.J., Wat werkt op school, research in actie. Middelburg, 2008
63
Krachtig management Naast de vaste taken die altijd behoren bij de functie van de formele leiding worden een aantal leidinggevende werkzaamheden verdeeld onder de medewerkers op de scholen. Uitgangspunt daarbij zijn de 21 taken, die Marzano26 relateert aan leerprestaties van kinderen. Spreiding van leidinggevende taken heeft als bijkomend voordeel, dat draagvlak voor veranderingen makkelijker gecreëerd wordt. Het voorgaande vooronderstelt een leidinggevende, die visie heeft op de doelen van het onderwijs op de scholen, waar hij/zij de leiding over heeft en de processen in een wat groter team (zie hiervoor) goed kan (bege)leiden. Het voorgaande wordt steeds belangrijker naarmate het leerlingenaantal kleiner wordt.
26
Marzano, R.J., T. Waters & B.A. McNulty, Wat werkt: Leiderschap op school. Middelburg, 2009
64
Hoofdstuk 6 Scenario’s ten aanzien afnemende leerlingenaantallen In de vorige hoofdstukken zijn de volgende zaken duidelijk geworden: - Leerlingenaantallen zullen in het komende decennium sterk gaan dalen. - De handhaving van de kwaliteit van onderwijs op een steeds groter aantal kleiner wordende scholen zal in toenemende mate problemen opleveren. - De constatering is dat er in de organisatie van het Zeeuwse basisonderwijs als gevolg van deze ontwikkelingen iets moet gebeuren. De vraag is dan: hoe gaan we met deze thematiek in Zeeland om? Als voorzet voor de discussie over hoe verder met het Zeeuwse basisonderwijs worden vier scenario’s gepresenteerd. De vier scenario's zijn tot stand gekomen door met diverse experts en sleutelfiguren van binnen en buiten Zeeland in gesprek te gaan. In onderstaand schema ziet u terug hoe de verschillende invalshoeken uiteindelijk tot vier scenario’s leiden.
Op de volgende pagina's worden de vier scenario's uitgewerkt. Het zijn verhalen, beelden; geen feiten. Bedoeld om een beter idee te krijgen hoe een scenario er in de werkelijkheid uit zou kunnen zien en om het verschil tussen de vier scenario's te duiden.
65
Scenario 1 Veel vernieuwing in het onderwijs, individuele rijkdom Oostkerke is een sfeervol ringdorp op de Bevelanden. In de fraaie monumentale dorpshuizen wonen jonge gezinnen, die vanuit de Randstad naar het groene en gemoedelijke Zeeland zijn verhuisd. Onder hen veel tweeverdieners, die voor hun werk dagelijks richting Rotterdam en omstreken rijden. Het dorp Oostkerke heeft geen volledig zelfstandige basisschool meer. Alleen de onderbouwleerlingen gaan nog in het dorp naar school. Na schooltijd gaan de leerlingen naar een centraal gelegen buitenschoolse opvang, waar jonge kinderen uit verschillende dorpen kunnen spelen, sporten en knutselen. De bovenbouwleerlingen uit Oostkerke worden dagelijks door hun ouders naar een regionale school gebracht. Hiervoor moeten de ouders wat verder reizen, maar dat hebben ze graag over voor een school waar de kwaliteit van het onderwijs bovenaan staat. De school biedt onderdak aan een kleine duizend leerlingen uit de wijde omtrek en is centraal gelegen. Het grote, moderne gebouw beschikt over alle gewenste faciliteiten, waaronder een mediatheek, twee gymzalen, een kantine en vele grote en kleinere onderwijsruimtes. De regioschool biedt precies wat de ouders uit Oostkerke belangrijk vinden. Allereerst is dat kwalitatief hoogstaand onderwijs, het hele jaar door. Behalve tijdens kerst is de school altijd open; de ouders hebben een grote vrijheid om te bepalen wanneer ze met het gezin op vakantie gaan. De overige weken kunnen de leerlingen dagelijks in de school terecht. Tijdens de schooluren wordt veel gebruik gemaakt van de mogelijkheden van ICT. Via een laptop volgen de kinderen een individueel afgestemd lesprogramma. De computer houdt bij of alle lesstof is doorgenomen en op welke onderdelen nog moet worden geoefend voor de leerling door kan naar de volgende opdracht. Voor de belangrijkste vakken huurt de school de beste professionals in, die van school naar school reizen om les te geven in hun specialisatie. De ouders uit Oostkerke zijn erg tevreden over hun regionale school, die naast leerinstituut ook medeopvoeder van hun kinderen is. Leerlingen die problemen hebben, vanwege een leerachterstand, pesten of vanwege de gezinssituatie, kunnen op school terecht bij een maatschappelijk werker. Deze is altijd aanwezig om problemen bij kinderen snel op te sporen en te behandelen. Door hun drukke werk-‐ en privéleven, zijn de ouders uit Oostkerke erg afhankelijk van buitenschoolse opvang voor hun kinderen. Met sportclub, muziekschool en andere organisaties maken de ouders afspraken over de activiteiten na school. Zo regelen de ouders dat hun kind zich tijdens en na schooltijd kan ontwikkelen tot een sportief, creatief en succesvol individu.
66
Scenario 2 Veel vernieuwing, sociale welvaart Kruispolder, Ter Linde, Hoflande en Annadorp zijn gezellige boerendorpen in Zeeuws-‐Vlaanderen, die langzaam maar zeker vergrijzen. De vier dorpen zien de laatste jaren regelmatig jonge gezinnen arriveren, waarvan vader of moeder in het dorp is opgegroeid. Maar de jonge aanwas is niet genoeg: na een jarenlange strijd hebben de basisschooltjes in deze dorpen hun deuren moeten sluiten wegens een structureel te laag aantal leerlingen. De schoolbesturen hebben daarop besloten de handen ineen te slaan. In plaats van krampachtig proberen de eigen school in stand te houden, kozen ze ervoor samen op een centrale locatie een nieuwe school te bouwen, met extra faciliteiten op het gebied van onderwijs en opvang. De ouders uit Kruispolder, Ter Linde, Hoflande en Annadorp zijn erg tevreden met hoe het onderwijs en de opvang nu geregeld zijn. Hun kinderen worden ’s morgens opgehaald en aan het begin van de avond weer thuisgebracht. De hele dag zijn ze bezig met spelen, leren en zich ontwikkelen, zonder dat ze telkens van de ene plek naar de andere moeten worden gebracht. De centrale school ontwikkelt zich tot een integraal kindcentrum, waar kinderen van 0 tot 12 jaar tijdens de ruime openingstijden welkom zijn. De kinderen worden begeleid door professionals met verschillende achtergronden en opleidingsniveaus. De ouders sluiten met het kindcentrum individuele ontwikkelarrangementen af, waarin wordt afgesproken welke voortgang hun kind in een bepaalde periode moet maken. Bevoegde onderwijzers concentreren zich op hun kerntaken, zoals de taal-‐, reken-‐, en leeslessen. Hun iets minder hoog opgeleide collega's verzorgen de allerkleinsten. Ook begeleiden zij de kinderen vanaf de peuterleeftijd bij het buiten spelen, bewegen, speciale projecten en bij het eten. Zowel tijdens als buiten de lestijden krijgen de onderwijzers en begeleiders regelmatig hulp van oudere vrijwilligers uit de omgeving. Actieve gepensioneerden die zich hebben aangesloten bij de vrijwilligersorganisatie ‘Zilveren Kracht’ zijn bijna dagelijks in en rondom het schoolgebouw te vinden, om met de kinderen brood te bakken, te timmeren en schilderen of om samen een boekje te lezen. De ouders uit de vier Zeeuws-‐Vlaamse dorpen vinden het kindcentrum een waardevolle toevoeging aan de ontwikkeling en opvoeding van hun kinderen. Bovendien scheelt het een hoop heen en weer rijden. De leerlingen worden in elk dorp op vaste plekken opgepikt door de schoolbus, die ze daar ’s avonds ook weer afzet. Dat past in het streven van de regionale school naar rust, regelmaat en welzijn voor de kinderen.
67
Scenario 3 Sociale welvaart, weinig vernieuwing Laaglande is een middelgroot dorp op Schouwen-‐Duiveland. Bijna alle dorpen in de omgeving hadden ooit een basisschool, maar de laatste jaren moesten regelmatig scholen sluiten, wegens te weinig leerlingen. Ook voor de openbare basisschool in Laaglande was het even moeilijk om overeind te blijven, maar de bouw van een ecologische wijk trok voldoende jonge gezinnen aan om het leerlingenaantal voorlopig uit de gevarenzone te houden. Inmiddels was het schoolbestuur er wel van overtuigd dat balanceren op het randje van sluiting voor niemand prettig is, dus zijn plannen ontwikkeld voor een bredere basis. OBS De Laaglande is sinds kort verhuisd naar een gloednieuw gebouw in de ecologische wijk en is nu een brede school: een basisschool met extra voorzieningen. De belangrijkste voorziening, in de ogen van veel ouders, is de mogelijkheid van buitenschoolse opvang. De Laaglandse Kinderopvang Bambino heeft een eigen plek gekregen in de brede school. Kinderen tussen 0 en 12 jaar zijn welkom bij Bambino, van ’s morgens vroeg tot begin van de avond. De combinatie van basisschool en buitenschoolse opvangen biedt de scholieren een verlengde schooldag, met sportieve, kunstzinnige of culturele activiteiten en projecten. Zo is de buitenruimte verdeeld in een speelplein voor de kleintjes, een basketbalveld en een trapveldje voor de grotere kinderen. Wie liever met zijn handen bezig is, kan onder begeleiding tuinieren in de schooltuin of knutselen in het handvaardigheidlokaal. Daarnaast biedt de school voorzieningen voor leerlingen die wat extra aandacht nodig hebben. Zo is er de mogelijkheid van taalondersteuning, er is schoolmaatschappelijk werk aanwezig, en opvoedingsondersteuning voor ouders. Ook het consultatiebureau heeft een plekje gekregen in de brede school. ’s Avonds staat het gebouw ter beschikking van het buurtcentrum, dat in de gymzaal bewegen voor ouderen, koersbal en tai chi organiseert. Ook zijn er regelmatig computer-‐ en taalcursussen en boetseer-‐ en fotografieklasjes te volgen. Omdat in de dorpen rondom Laaglande hier en daar een school is gesloten, reizen veel leerlingen met georganiseerd vervoer vanuit de wijde omgeving naar de Brede School. In dorpen waar nog wel een basisschool is, maar geen mogelijkheden voor buitenschoolse opvang, gaan de kinderen na schooltijd met de bus naar Laaglande. Daar kunnen ze sporten, knutselen en spelen. In veel gevallen halen ouders uit hetzelfde dorp bij toerbeurt de kinderen op en brengen ze thuis.
68
Scenario 4 Weinig vernieuwing, veel individuele rijkdom Zuidburg is een pittoresk monumentenstadje, centraal op Walcheren. Het wordt omringd door meerdere dorpen van verschillende omvang. In de bosrijke omgeving liggen her en der grote boerderijen en luxe villa’s. In en rondom Zuidburg wonen relatief veel hoogopgeleide tweeverdieners met een of twee kinderen. Veel Zuidburgers hebben de voordelen van het nieuwe werken ontdekt. Dankzij smartphone, teleconferencing en mobiel internet hoeven ze niet meer naar kantoor, maar kunnen ze werken waar en wanneer het uitkomt. Zoals thuis, in de eigen werkkamer. Of bij mooi weer in de tuin. Dankzij het nieuwe werken zijn de Zuidburgers in staat een goede balans te vinden tussen werk en privéleven. Werken voor de baas doen ze bij voorkeur tijdens school-‐ en sporttijden van de kinderen of ’s avonds als de kinderen in bed liggen. Vanwege de grote mate van vrijheid om hun eigen tijd in te delen, hebben de ouders in Zuidburg weinig behoefte aan buitenschoolse opvang. In de gevallen dat opvang wel nodig is, regelen de ouders dat zelf. Meestal staan ze ’s middags zelf bij het hek om hun kinderen op te halen. Een aantal dagen per week brengen de ouders hun kroost naar de sportclub, muziekschool of het jeugdatelier. Op andere dagen gaan de kinderen gezellig mee naar huis, waar ze in de ruime tuin met vriendjes spelen, op hun kamer huiswerk maken of computeren, en onder begeleiding van vader of moeder zelf eten koken. In en om Zuidburg zijn verschillende scholen, zowel openbare als bijzondere. Omdat de gezinnen klein zijn en ook Zuidburg en omgeving vergrijzen, hebben veel scholen het moeilijk om het vereiste leerlingenaantal te halen. Voor veel Zuidburgers maakt het niet veel uit waar hun kinderen naar school gaan. Ze stappen gemakkelijk even in de auto om hun kinderen een dorp verderop naar school te brengen. Waar ze wel veel waarde aan hechten is de kwaliteit van het onderwijs. Aangezien de ouders zelf hoogopgeleid zijn, willen ze ook voor hun kinderen het beste. Hun basisschool kiezen ze voornamelijk op basis van uitstroomgegevens. De scholen die hoog scoren in de Cito-‐toetsen en die veel kinderen afleveren op havo/vwo-‐niveau, kunnen rekenen op hun warme belangstelling. De schoolbesturen beconcurreren elkaar dan ook op basis van kwaliteit. Voor goed bekend staande scholen ontstaan wachtlijsten en worden kinderen soms al ingeschreven nog voordat ze geboren zijn. Deze scholen zijn in staat de beste onderwijzers aan te trekken, hebben verrijkingsklassen voor hoogbegaafde kinderen en bieden extra begeleiding aan zwakkere leerlingen. Minder goed presterende scholen in de omgeving van Zuidburg krijgen te maken met steeds minder leerlingen en vallen uiteindelijk om.
69
Hoofdstuk 7 Advies Door de dalende leerlingenaantallen zal de kwaliteit en bereikbaarheid van het basisonderwijs in Zeeland onder druk komen te staan. Kleinere scholen hebben grotere problemen om de kwaliteit duurzaam te borgen. Het adagium dat in elke kern een basisschool hoort te zijn als basisvoorziening moet worden losgelaten. Voor het in stand houden van de leefbaarheid van kleine kernen is het ook niet nodig. Gedwongen door de feitelijke ontwikkelingen, maar ook vanuit kwaliteitsoverwegingen is een schaalsprong in het basisonderwijs nodig. Bestuurlijk zien we dat het basisonderwijs al een behoorlijke schaalsprong heeft gemaakt en zich meer en meer op gemeentelijk en regionaal niveau organiseert. Daarbij zien we ook fusies tussen verschillende denominaties ontstaan. Wij adviseren het basisonderwijs die schaalsprong ook op schoolniveau door te zetten. Het is ons inziens niet slim om lijdzaam af te wachten tot de (te) kleine scholen successievelijk omvallen. Het proces is pijnlijk en het resultaat van een dergelijke ‘natuurlijke’ sterfhuisconstructie is waarschijnlijk veel slechter voor de bereikbaarheid van het basisonderwijs in het algemeen in Zeeland. De hoge stichtingsnormen voor een school maakten het al onmogelijk om in dunbevolkte gebieden een compleet palet aan verschillende denominatieve scholen aan te bieden. De huidige resterende denominatieve verscheidenheid in aparte scholen is in veel dorpen niet meer houdbaar. Nieuwe creatieve schoolconcepten zijn nodig. Het maken van samenwerkingsscholen zoals De Lonneboot waar binnen één school de aansluiting met de verschillende levensbeschouwingen van ouders wordt gegarandeerd is perspectiefrijk. Nieuwe wetgeving rond samenwerkingsscholen geeft daar bij dreigende opheffing ook de mogelijkheid toe. Het is een veel beter alternatief dan de komende tijd de strijd om de leerling uit te vechten. De denominatieve diversiteit kan een extra kwaliteit van een school worden. Bij het ontwikkelen van nieuwe schoolconcepten kunnen ook andere voor ouders met jonge kinderen belangrijke voorzieningen als de kinderopvang en voor-‐ en naschoolse opvang worden betrokken. Daarbij zal in de locatiekeuze de regionale bereikbaarheid en het organiseren van goed vervoer van groot belang zijn. Wij adviseren het Platform Primair Onderwijs in Zeeland om samen met alle betrokken partijen een kwaliteit-‐ en bereikbaarheidsplan voor het basisonderwijs op te stellen. De doelstelling zou kunnen worden geformuleerd als het zoeken naar een regionaal optimaal bereikbaar en kwalitatief hoogwaardig basisschoolnetwerk uitgaande van een draagvlak van 29.000 leerlingen, rekening houdend met de voorspelde spreiding over de kernen in Zeeland. De in dit rapport beschreven scenario’s kunnen daarbij behulpzaam zijn, waarbij onze voorkeurvariant (scenario 2) als richtinggever kan fungeren.
70
Bronnen Literatuur: • Gemeente Borsele, Ontwikkelingen van de leerlingenaantallen in het basisonderwijs van de gemeente Borsele. Heinkenszand, 2009. • Inspectie van het Onderwijs, Ontstaan en ontwikkeling zeer zwakke scholen in het basisonderwijs. Utrecht, 2006. • Inspectie van het Onderwijs, Staat van het onderwijs, onderwijsverslag 2007-‐2008. Utrecht, 2009. • Inspectie van het Onderwijs, Staat van het onderwijs, onderwijsverslag 2008-‐2009. Utrecht, mei 2010. • Inspectie van het Onderwijs, Toezichtkader 2009 primair onderwijs – voortgezet onderwijs. Utrecht, 2009. • Inspectie van het basisonderwijs, Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs 2006-‐2010, Utrecht, juni 2010. • Marzano, R.J., Wat werkt in de klas, research in actie. Middelburg, 2008. • Marzano, R.J., Wat werkt op school, research in actie. Middelburg, 2008. • Marzano, R.J., T. Waters & B.A. McNulty, Wat werkt: Leiderschap op school. Middelburg, 2009. • Minnaert, A., H.L. Spelberg & H. Amsing, Het Pedagogisch Quotiënt. Houten, 2009. • Munck, B. de, Het (on)terechte optimisme van scholen. In: Schoolzakelijk, December 2009. • Nationaal Netwerk Bevolkinsgdaling / Themagroep Krimp en Onderwijs, Positionpaper ‘Krimp en onderwijs’. 2009. • Oberon, De kleine scholen problematiek: een oriëntatie, Borsele, 2009. • Provincie Limburg, Demografische voorsprong: Kwaliteitsslag onderwijs. Maastricht: 2008. • Provincie Zeeland, Gebiedsagenda Zeeland. Middelburg, 2009 • Provincie Zeeland, Onverkende paden, Middelburg, 2008. • Provincie Zeeland, Op pad. Middelburg, 2009. • Scoop, Leefbare dorpen – ‘de sociale draagkracht van dorpen in Borsele’. Middelburg, 2008. • Scoop, Sociale Staat van Zeeland, Middelburg, 2009. • Inspectie der Rijksfinanciën. Productiviteit onderwijs, rapport brede heroverwegingen, Den Haag, april 2010 • Ministerie van O, C en W., Scholen voor morgen. Den Haag, november 2007. • Ministerie van O, C en W.,Aanpassing stichtings-‐ en opheffingsnormen basisonderwijs, Den Haag,1997. • Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen: “Rekenonderwijs op de basisschool”, Amsterdam 2009 • Wouw, B.A.J. van der (1994). Schoolkeuze tussen wensen en realiseringen. Een onderzoek naar verklaringen voor veranderingen in schoolkeuzepatronen vanuit het perspectief van (etnische) segregatie. Proefschrift, Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen.
71
Presentaties: • Prof. dr. Jaap Dronkers: Met welke data kunnen wij de kwaliteit van het Nederlands onderwijs meten? (Rotterdam, december 2009) • Prof. Dr. W van der Grift: Risico’s voor leerlingen in het basisonderwijs. (Utrecht, april 2010) Websites: • www.ascd.org • www.kb.nl • www.minocw.nl • www.onderwijsinspectie.nl • www.po-‐raad.nl • www.rpcz.nl • www.scoopzld.nl • www.unimaas.nl • www.universiteittwente.nl • www.uva.nl
Begeleidingscommissie
Leden PPOZ: • Anko van Hoepen • Cor Kuijvenhoven • Ewald de Keijzer • Piet Jan Reijnierse • Henk Verweg • • • •
Jan Ennik (RPCZ) voorzitter Linda Franken (Scoop) Dick van der Wouw (Scoop) Marleen Vermeer (Scoop)
72
Platform Primair Onderwijs Zeeland