De mogelijkheden van fysieke gevolgenbeperking in binnendijkse woongebieden Een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar fysieke gevolgenbeperkende maatregelen in binnendijkse woongebieden van Dordrecht en Oud-Beijerland
J.S.H. Coomans
De mogelijkheden van fysieke gevolgenbeperking in binnendijkse woongebieden Een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar fysieke gevolgenbeperkende maatregelen in binnendijkse woongebieden van Dordrecht en Oud-Beijerland
Onderwijsinstelling:
Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Managementwetenschappen
Opleiding:
Planologie
Auteur:
J.S.H. Coomans
[email protected] 0620651138
Studentnummer:
0828874
Begeleiding:
Dr. Ir. L. Carton
Datum:
5 september 2011
-2-
Voorwoord Voor u ligt een thesis die is geschreven in het kader van de Master Planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In deze scriptie worden theoretische concepten en praktische invuloefeningen gecombineerd. Op basis van mijn bachelorscriptie en de deelkwalificatie watermanagement heb ik gekozen voor een onderwerp met betrekking tot waterbeheer. Diverse koerswijzigingen hebben uiteindelijk geleid tot een onderzoek binnen het waterbeheer in Nederland. Opmerkelijk genoeg heb ik mezelf bij de precieze inrichting vooral laten leiden door ontwikkelingen in het buitenland. Alsof het zo moest zijn ben ik in Australië getuige geweest van de ergste overstromingen in honderd jaar. Of het nu een gevolg is van slecht waterbeheer of klimaatverandering, veel Australiërs zijn zich nooit bewust geweest van het potentiële gevaar. Dat dit land is getroffen door een ramp die niet voorzien werd door zijn inwoners wekte mijn interesse om te kijken naar het Nederlandse ‘what if?’ scenario. Waarom zouden we ons in het geval van extreme omstandigheden overleveren aan het water als er eventueel goede alternatieven voorhanden zijn? Ik wil dit voorwoord graag gebruiken om iedereen die direct en indirect heeft bijgedragen aan dit onderzoek te bedanken. In het bijzonder mevrouw Linda Carton voor haar begeleiding en expertise tijdens het uitvoeren van dit onderzoek.
Jaap Coomans 5 september 2011
III -3-
Samenvatting Met de erkenning van de risicobenadering als uitgangspunt voor het waterveiligheidsbeleid in Nederland is een discussie ontstaan over de mate waarin gevolgenbeperking een bijdrage kan leveren aan een adaptieve waterveiligheidstrategie voor de lange termijn. De bestaande binnendijkse woongebieden zijn onder invloed van veranderende omstandigheden kwetsbaar, waardoor de huidige kansreducerende strategie mogelijk niet meer doeltreffend is. Naar aanleiding van deze onduidelijkheid over het nut en de noodzaak van gevolgenreductie in bestaande woongebieden is het doel van dit onderzoek inzicht te bieden in de mogelijkheden van fysieke gevolgenbeperkende maatregelen. De hoofdvraag bij deze onderzoeksdoelstelling luidt: is het effect van fysieke gevolgenbeperkende maatregelen in binnendijkse woongebieden financieel en/of maatschappelijk rendabel om toepassing ervan te legitimeren? Aan de hand van het ‘flood risk management framework’ van de Duitse onderzoeker Jochem Schanze (2006) is een casestudie onderzoek uitgevoerd in een tweetal gebieden. De oorsprong van deze tweedeling is het in kaart brengen van een gevolgenreducerende strategie ten aanzien van schade en een strategie ten aanzien van slachtoffers. Omdat deze twee strategieën enkel kunnen worden toegepast onder verschillende omgevingsomstandigheden is op basis van een extreem scenario (Ergst Denkbare Overstromingsscenario) een gebiedsselectie uitgevoerd. De geselecteerde gebieden zijn modelmatig ingericht met fysieke gevolgenbeperkende maatregelen die in een aantal publicaties als effectief en mogelijk rendabel worden getypeerd. Met behulp van een maatschappelijke kosten-batenanalyse is de efficiëntie van fysieke gevolgenbeperking ter ondersteuning van een evacuatie onderzocht in de casus Dordrecht. De efficiëntie van schadereductie aan woningen is onderzocht in de casus Oud-Beijerland. Op basis van het ‘flood risk management framework’ zijn deze methodieken toegepast om de risicoanalyse en de risicobeoordeling uit te voeren. Deze analyse en beoordeling hebben als doel inzicht te bieden in de locatiespecifieke omstandigheden en de effectiviteit van risicoreductie. Met behulp van de kennis die voortkomt uit dit proces kunnen beleidsbepalers de waterveiligheidstrategie zo effectief en efficiënt mogelijk vorm geven. Daarnaast biedt het onderzoek inzicht in de risico’s die de bestaande woongebieden mogelijk lopen indien extreme omstandigheden zich voordoen. - 4IV-
De resultaten uit het onderzoek laten zien dat een fysieke ondersteuning van de veelal procedurele evacuatiestrategie mogelijkheden biedt voor het verkleinen van de slachtofferrisico’s. Mocht een extreme overstroming zich voordoen dan behaalt het inrichtingsalternatief een positieve baten kosten ratio. Dit betekent dat het een serieuze aanvulling kan bieden op de huidige strategie van kansreductie. De casus Oud-Beijerland laat zien dat een aantal schadereducerende maatregelen op wijken perceelsniveau rendabel kunnen zijn indien de geschetste extreme omstandigheden zich binnen de levensduur van de maatregelen voordoen. De conclusie die naar voren komt uit dit onderzoek is tweeledig. Ten eerste kan bepleit worden dat bepaalde fysieke gevolgenbeperkende maatregelen in risicovolle gebieden rendabel ofwel efficiënt kunnen zijn. De veronderstelling dat fysieke gevolgenbeperking in bestaande woongebieden per definitie niet rendabel is kan op basis van de resultaten sterk in twijfel worden getrokken. Door inhoudelijk onderzoek naar gevolgenreductie ontstaat een beter beeld van de mogelijkheden en onmogelijkheden. Het tweede deel van de conclusie is gebaseerd op de methodiek van onderzoek. Deze laat zien dat invulling van het ‘flood risk management framework’, door middel van een extreem scenario en de maatschappelijke kosten-batenanalyse, de onderzoeker in staat stelt vorm te geven aan onzekere omstandigheden. Zonder het gebruik van een extreem scenario is het onmogelijk de efficiëntie van fysieke gevolgenreductie te bepalen. Het zijn tenslotte maatregelen die op lange termijn het restrisico voor rekening moeten nemen en hun waarde pas kunnen bewijzen indien een extreem scenario bewaarheid wordt. Wanneer fysieke gevolgenbeperking wordt vergeleken met kansreductie, zonder een extreem scenario als reële optie te beschouwen, zal gevolgenreductie inefficiënt lijken. Er ligt op basis van de resultaten en de methodiek van onderzoek een aanbeveling om dieper in te gaan op de rol van fysieke gevolgenbeperking als onderdeel van een complete waterveiligheidstrategie. Door naast fysieke gevolgenbeperking ook de optimalisering van kansreductie en procedurele gevolgenbeperking te betrekken in een locatiespecifiek onderzoek ontstaat een goed beeld van een lange termijn strategie die rekening houdt met incidentele extreme omstandigheden. Daarin is het gebruik van de in dit onderzoek toegepaste methodieken een mogelijkheid.
-V5 -
Inhoudsopgave Voorwoord
III
Samenvatting
IV
Hoofdstuk 1 Inleiding
8
1.1
Aanleiding ………………………………………………………………………………………..... 8
1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen……………………………………..……………….. 10
1.3
Begripsdefinities………………………………………………………………………………….. 11
1.4
Wetenschappelijke relevantie………………………………………..……………..……. 12
1.5
Maatschappelijke relevantie………………………………………………………………… 12
1.6
Leeswijzer………………………………………………………………………………………...... 13
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader
14
2.1
Waterveiligheid in de afgelopen decennia…………………………………..………
2.2
Van de kansbenadering naar overstromingsrisico’s.……………………………. 15
2.3
Overstromingsrisico management in de theorie.………….………………….….. 16
2.4
Centrale elementen in overstromingsrisico management…………..………. 18
2.5
Keuze voor theoretische concepten……………….……………………………………. 21
Hoofdstuk 3 Onderzoeksopzet
14
26
3.1
Methode van onderzoek………………………………………………………………….…... 26
3.2
Onderzoeksgrenzen………………………………………………………………………..…… 27
3.3
Conceptueel model……………………………………………………………………………… 28
3.4
Operationalisering....…………………………………………….…………..………………..
3.5
Toelichting maatschappelijke kosten-batenanalyse……….…………….……… 32
Hoofdstuk 4 Ergst Denkbare Overstromingsscenario
29
36
4.1
Algemeen…………………………………………………………………………………………….. 36
4.2
Meteorologische omstandigheden…………………………………….………………… 37
4.3
Toepasbaarheid in het onderzoek…………………………………………………………. 38
Hoofdstuk 5 Dordrecht
40
5.1
Korte Inleiding……………..……………………………………………………………………… 40
5.2
Gevolgen EDO……………………………………………………………………………………… 41 - 6 VI -
5.3
Nulalternatief………………………………………………………………………………………
44
5.4
Inrichtingsalternatief………………………………………………………….……………….
45
5.5
Projecteffecten…………………………………………………………………………….……..
49
Hoofdstuk 6 Oud-Beijerland
51
6.1
Korte Inleiding……………………………………………………………….…………………..… 51
6.2
Gevolgen EDO………………………………………………………………………………………. 52
6.3
Nulalternatief………………………………………………………………………..…………….. 55
6.4
Inrichtingsalternatieven…………………………………………………………………….… 55
6.5
Projecteffecten………………………………………………………………………………….…. 57
Hoofdstuk 7 Resultaten
59
7.1
Uitgangspunten bij berekeningen………………………………….……………………. 59
7.2
MKBA Dordrecht…………………………………….…………………………………………… 60
7.3
Resultaten Dordrecht…………………………………………………………………….……. 64
7.4
MKBA Oud-Beijerland…………………………………………….……………………………. 65
7.5
Resultaten Oud-Beijerland…………………………..………………………………………. 69
7.6
Interpretatie van resultaten………………………….…………………………………….. 69
7.7
Gevoeligheidsanalyse………………………………………………………………………….. 72
Hoofdstuk 8 Conclusies
76
8.1
Casestudies……………….………………………………………………………………………… 76
8.2
Methode…………………………………………………………………………………………..…
8.3
Bijdrage aan wetenschappelijke kennis………………………………………………… 79
Hoofdstuk 9 Aanbevelingen en Reflectie
77
82
9.1
Aanbevelingen……………………………………………………………………………………… 82
9.2
Reflectie……………………………………….………………………..…………………………….. 83
Referentielijst
87
Bijlagen
93
Bijlage 1: Berekeningen Casus Dordrecht……………………………………….………………… 93 Bijlage 2: Berekeningen Casus Oud-Beijerland………………………………….………….….. 97 Bijlage 3: Berekeningen bij resultaten………………….……………………………..…………… 106
-VII 7-
1.
Inleiding
In dit eerste hoofdstuk wordt de aanleiding uiteengezet. Vervolgens komen het onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen aan bod en worden een aantal begripsdefinities uiteengezet. Tot slot wordt de relevantie van dit onderzoek toegelicht en geeft de leeswijzer een overzicht van de structuur in dit rapport.
1.1 Aanleiding Dat Nederland in tegenstelling tot veel andere landen goed is beschermd tegen hoogwater kan zonder enige twijfel worden uitgesproken (Warner, Meijerink & Needham, 2007, p.3; Pieterse, Knoop, Nabielek, Pols & Tennekes, 2009, p.11; Bannink & Ten Brinke, 2004, p.11). Desondanks is er genoeg aanleiding om de huidige waterveiligheidstrategie kritisch te blijven benaderen. Vanwege de stijging van de zeespiegel, klimaatverandering en een toename van sociale en economische welvaart worden de overstromingsrisico’s steeds groter. In ‘Nederland in bedijkte termen’ (Bannink & Brinke, 2004) wordt uiteengezet hoe Nederland zich sinds de jaren zestig primair heeft gericht op het handhaven van de veiligheidsnormen. Deze veiligheidsnormen zijn echter geijkt op een sociaal en economisch kapitaal dat de werkelijkheid niet meer weerspiegelt. De conclusie van dit kritische onderzoek zegt dan ook dat het huidige veiligheidsbeleid niet meer leidt tot het veilige en bewoonbare Nederland zoals dat in de jaren zestig is voorzien (2004, p.11). Ondanks de herziene veiligheidsnormen wordt er onvoldoende rekening gehouden met veranderingen in kapitaal en bevolking. In ‘waterveiligheid 21ste eeuw’ (Zanting & Noordam, 2008) wordt uiteengezet dat het veiligheidsbeleid zal worden gericht op het beperken van de kans op een overstroming en het beperken van de gevolgen van een overstroming. Beleid zal meer toegespitst moeten worden op het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting wat voornamelijk betekent dat het beperken van slachtoffers en het beperken van economische schade een rol gaat spelen in het waterveiligheidsbeleid. Met de aanname van deze risicobenadering wordt onderkend dat het reduceren van een risico tot nul niet mogelijk is (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2008). Extreme omstandigheden kunnen zich tenslotte altijd voordoen. Dat de nadruk volgens experts zal blijven liggen op kansreductie is vrij duidelijk maar daarbij kunnen aanvullende maatregelen ten behoeve van gevolgenbeperking worden genomen (Warner et al., 2007, p.3; Zanting et al., 2008, p.7).
-8-
Als reactie op deze ‘omslag’ richting de risicobenadering wordt in tal van onderzoeken ingegaan op de toepasbaarheid van een koppeling tussen overstromingskans en de gevolgen en schadebeperking naar aanleiding van overstromingen. Zo wordt in ‘overstromingsrisico als ruimtelijke opgaaf’ (Pols, Kronberger, Pieterse & Tennekes, 2007, 89) een aantal ruimtelijke strategieën uiteengezet om een diversiteit aan gebieden binnen en buiten een dijkring te typeren wat betreft overstromingsrisico’s. Deze typering met de daaraan gekoppelde maatregelen en instrumenten kunnen mogelijk leiden tot een adequate ruimtelijke inrichting van kwetsbare gebieden in de toekomst. Hetzelfde gebeurt in het rapport ‘overstromingsrisico zonering in Nederland’ (Pieterse et al., 2009, p.14). In beide rapportages worden ruimtelijke ontwikkelingen gekoppeld aan overstromingsrisico’s. Op basis van de overstromingsrisico’s kunnen specifieke inrichtingsmaatregelen worden toegepast. Op die manier draagt de risicobenadering bij aan een robuuste ruimtelijke planning voor de toekomst. In figuur één staan de mogelijke risicogebaseerde beleidsvarianten opgesomd.
Figuur 1: beleidsvarianten voor een risico gebaseerd waterveiligheidsbeleid (Uit: Jonkergouw, B., Jongejan, R., Maaskant, B. & Roos, A., 2009, p.28)
De oorsprong en de argumenten voor het gebruik van de risicobenadering zijn helder. De invulling ervan is dat allerminst. Er bestaat veel diversiteit aan mogelijke invullingen op basis van bestuurlijke maatregelen, risicocommunicatie en fysieke maatregelen (Pieterse et al.,
-9-
2009, p.82). Daarbij wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheden om beschikbare instrumenten in te zetten om kwetsbare gebieden aan te passen of juist te ontzien. De nadruk ligt vooral op gebieden die nog in ontwikkeling moeten worden genomen. Op die manier kan een koppeling worden gemaakt tussen de fysieke omstandigheden, de te ontwikkelen functies en een doeltreffende toepassing van gevolgenbeperkende maatregelen als ophoging of verhoogd bouwen. Ondanks de erkenning van het principe dat potentiële gevolgen binnen bestaande dijkringen moeten worden gereduceerd bestaat er veel onduidelijkheid over de toepasbaarheid van fysieke maatregelen in bestaande kwetsbare woongebieden. Omdat Nederland zich al decennia lang concentreert op kansreductie lijkt fysieke gevolgenbeperking in bestaande gebieden niet efficiënt omdat het ingrepen vereist in het bestaand stedelijk weefsel. Toch wordt in de publicatie ‘overstromingsrisico als ruimtelijk opgaaf’ benoemd dat lokale maatregelen die recht doen aan het risicoprofiel in overweging moeten worden genomen (Pols et al., 2007, p. 49). Dit wordt verder toegespitst aan de hand van een aantal strategieën (2007, p.89). Fysieke gevolgenbeperkende maatregelen kunnen daarin een belangrijke rol spelen (Klijn et al., 2007, p.3). Volgens Warner et al. (2007, p18) is het dilemma tussen kansen gevolgreductie vooral een kwestie van het zo efficiënt mogelijk verdelen van tijd, geld en energie. Deze middelen kunnen slechts één keer worden ingezet. Het is daarmee zowel een technisch vraagstuk over de mogelijke fysieke maatregelen als ook een politiekmaatschappelijk vraagstuk over het belang dat wordt gehecht aan het creëren van een balans tussen kansreductie en gevolgenbeperking.
1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen Ondanks de overvloed aan informatie wordt de vraag gewekt in hoeverre fysieke gevolgenbeperking een efficiënte bijdrage kan leveren aan een verbreding van de waterveiligheidstrategie in de toekomst. Onduidelijkheid over de toepassing van gevolgenbeperkende maatregelen binnen bestaande kwetsbare dijkringen wekt de interesse hier verder op in te gaan.
Doel van dit onderzoek is het bevestigen of ontkrachten van de hypothese dat fysieke gevolgenperkende maatregelen in binnendijkse woongebieden een financieel en/of maatschappelijk rendabele aanvulling kunnen bieden op de huidige waterveiligheidstrategie. - 10 -
Naast de kansreductie die wordt ingezet om gebieden te beschermen zijn er ook allerlei fysieke gevolgenbeperkende maatregelen om bewoners en onroerend goed binnen een dijkring te beschermen. De hoofdvraag voor dit onderzoek luidt dan ook als volgt:
Is het effect van fysieke gevolgenbeperkende maatregelen in binnendijkse woongebieden financieel en/of maatschappelijk rendabel om toepassing ervan te legitimeren?
Om het onderzoek goed ten uitvoer te brengen is een fasering aangebracht. Ten eerste wordt de ontwikkelingstendens in overstromingsmanagement beschreven en ingekaderd aan de hand van de theorie. Vervolgens zal op basis van het Ergst Denkbare Overstromingsscenario (HKV, 2008a/b) voor het benedenrivierengebied worden onderzocht wat de gevolgen zijn van extreme omstandigheden. Daarna wordt uiteengezet welke gebiedsspecifieke inrichtingsalternatieven er zijn. Ten slotte wordt in kaart gebracht welke financiële en maatschappelijke kosten en baten daaraan verbonden zijn en in hoeverre dit perspectief biedt voor de toekomst. Deze fasering is aangehouden in de onderstaande deelvragen:
•
Hoe heeft het Nederlandse waterveiligheidsbeleid zich ontwikkeld?
•
Wat zijn de gevolgen van een extreme overstroming in de onderzoeksgebieden?
•
Welke gebiedsspecifieke fysieke gevolgenbeperkende maatregelen zijn voorhanden en toepasbaar om de gevolgen van een extreme overstroming te beperken?
•
Welke financiële en/of maatschappelijke kosten en baten zijn te verbinden aan de inrichtingsalternatieven en welke waardering hoort daarbij?
1.3 Begripsdefinities Binnen de doel- en vraagstelling staan een aantal begrippen centraal. De belangrijkste zijn hieronder toegelicht. Fysieke gevolgenbeperking/gevolgenreductie: fysieke preventieve ingrepen in het stedelijke weefsel of op perceelsniveau die er toe dienen de gevolgen van een overstroming te verkleinen. Dit kan zowel ondersteunend zijn bij een evacuatiestrategie in de vorm van
- 11 -
vluchtwegen en vluchthavens als fysieke ingrepen om huizen waterbestendig te maken ten tijden van inundatie. Effect: maatschappelijk en/of financiële kosten en baten ten gevolgen van een fysiek maatregelenpakket. Kansreductie: alle maatregelen die preventief worden ingezet om de kans op een overstroming te verkleinen. Waterveiligheidsbeleid: de invulling en daarmee strategische keuze ten aanzien van waterveiligheid in Nederland. Daarin spelen componenten als kans- en gevolgenreductie een rol. Inrichtingsalternatief: een bundeling van maatregelen die moeten zorgen voor een fysieke ondersteuning van de gevolgenbeperkende strategie in een onderzoeksgebied.
1.4 Wetenschappelijke relevantie De invulling van de waterveiligheidstrategie zal discussie blijven oproepen in de komende decennia. Om deze discussie te staven is kennis essentieel. In ‘de staat en de toekomst van de delta’ wordt de relevantie van het ontwikkelen van kennis ten aanzien van alternatieven inrichtingsmaatregelen duidelijk verwoord, namelijk: “Wat is een zinvolle combinatie van maatregelen die kansen, blootstelling en gevolgen beperken? In de maatschappelijke discussie zullen wetenschappelijke argumenten, maatschappelijke afwegingen en publieke emoties dwars door elkaar lopen en besluitvorming lastig maken. Het is de taak van de kenniswereld om deze discussies te voeden met de uitkomsten van onderzoek. Daarmee krijgen de betrokkenen meer inzicht in de consequenties van voorgestelde maatregelen op korte termijn en in de verdere toekomst” (Deltares, 2009, p.26). De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is de kennis die wordt gegenereerd door op locatiespecifiek niveau te kijken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van één van de onderdelen van overstromingsmanagement, namelijk fysieke gevolgenbeperking. Door een weloverwogen schakeling van diverse beoordelingsmethodieken wordt naast de inhoudelijke kennis ook bijgedragen aan de toepasbaarheid van deze methodieken in dit type onderzoek. Het kan dus relevant zijn voor onderzoekers die zich bezighouden met de beoordeling en inrichting van een waterveiligheidstrategie op de lange termijn.
- 12 -
1.5 Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek ligt in de wetenschap dat waterveiligheid in Nederland van groot belang is maar relatief weinig aandacht geniet. Vanwege de valse veiligheid waarin een deel van de Nederlandse burgers verkeert, is het belangrijk dat onderzoek wordt gedaan naar mogelijke alternatieven voor een verbreding van de waterveiligheidstrategie. Omdat veel burgers en bestuurders in laaggelegen en relatief gevaarlijke gebieden zich niet realiseren wat de mogelijke gevolgen van een extreme overstroming zijn is het belangrijk dat door middel van onderzoek aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden van gevolgenbeperking. Ondanks dat dit onderzoek niet met die intentie is uitgevoerd zouden door de casus gerelateerde actoren als de gemeente Dordrecht en de gemeente Oud-Beijerland kennis kunnen nemen van de resultaten zodat er inzicht ontstaat over de mogelijke gevolgen en mogelijkheden voor hun gemeente.
1.6 Leeswijzer De opbouw van het rapport komt overeen met de chronologie van uitvoering. In het tweede hoofdstuk wordt het theoretisch kader met daarin de belangrijkste elementen voor het onderzoek uiteengezet. In een aantal stappen wordt vanuit de Nederlandse waterveiligheidstrategie in de afgelopen decennia toegespitst op de theorie die als kader dient voor dit onderzoek. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie vorm gegeven aan de uitvoerbaarheid. Hierin komen de afbakening van het onderzoeksonderwerp en de methoden van onderzoek aan bod. Na deze uiteenzettingen van theorie en methoden wordt in hoofdstuk vier het omgevingsscenario toegelicht waarop de casestudies zijn gebaseerd. De invulling van de casestudies is toegelicht in hoofdstuk vijf en zes. De resultaten worden in hoofdstuk zeven geanalyseerd en vormen de basis voor de conclusies in hoofdstuk acht. Ten slotte worden in hoofdstuk negen aanbevelingen gepresenteerd voor eventueel vervolgonderzoek met daarop volgend een kritische reflectie op de keuze voor theorie en methoden. In de bijlage van dit rapport zijn alle berekeningen en bijbehorende bronnen opgenomen.
- 13 -
2.
Theoretisch Kader
In dit hoofdstuk wordt de relevante literatuur met betrekking tot overstromingsrisico management uiteengezet. In de eerste paragraven wordt de waterveiligheid in Nederland gepositioneerd. Vervolgens worden een aantal relevante stromingen in de wetenschappelijke literatuur benoemd. Ten slotte wordt de keuze voor het centrale concept en de inhoud daarvan toegelicht.
2.1 Waterveiligheid in de afgelopen decennia Een deel van Nederland ligt onder de zeespiegel en wordt door middel van duinen en dijken beschermd tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren. Door deze ligging is waterveiligheid een belangrijk onderwerp van discussie. Al eeuwen lang bouwen Nederlanders dijken rond relatief kleine polders. Langzaam zijn steeds meer van deze korte dijktrajecten aaneengesloten waardoor de grote rivieren op dit moment geheel zijn ingesloten (Commissie Rivierdijken, 1977). Het omgaan met overstromingen heeft zich geconcentreerd op de constructie van dijken en het kanaliseren van riviertrajecten. Het doel van deze strategie was de kans op een overstroming te verkleinen. Het beperken van de mogelijke gevolgen was nog niet aan de orde (Vis et al., 2003). Ondanks deze historische focus op kansreductie werd het belang van gevolgenbeperking al vanaf de jaren negentig bepleit. Zo bediscussieert Tobin (1995) dat het systeem van dijken niet toereikend is voor de bescherming van laaggelegen gebieden en haalt daarbij aan dat de haat liefde verhouding met dijken in de toekomst voor problemen kan zorgen. Wanneer een dijk eenmaal opgeworpen is zorgt deze voor een vals gevoel van veiligheid waardoor ontwikkeling achter de dijken wordt gestimuleerd en de eventuele gevolgen van een overstroming alleen maar toenemen. De omslag die in afgelopen decennia heeft plaatsgevonden van bescherming tegen overstromingen naar overstromingsmanagement is volgens Hall et al. (2003) en Sayers et al. (2002) zichtbaar op een aantal fronten. Zo is de uitgangspositie veranderd van een ontworpen overstromingsnorm naar de erkenning van onzekerheid in de voorspellingen. Waar vanuit historisch oogpunt werd uitgegaan van een technische normstelling houdt overstromingsmanagement rekening met allerlei mogelijke omstandigheden. Daarnaast wordt uitgegaan van het overstromingsrisico en de eventuele kosten van maatregelen om
- 14 -
dit risico te verkleinen. Risicodifferentiatie moet zorgen voor een effectieve en efficiënte inzet van middelen. Ook is overstromingsmanagement een systeembenadering waarin allerlei actoren op verschillende niveaus bijdragen aan het reduceren van de overstromingsrisico’s. Niet de aanleg van dijken maar het zo optimaal reduceren van de plaatsgebonden risico’s is het verbindend element bij het omgaan met overstromingen. Dat kansreductie daar een grote rol in speelt is vanzelfsprekend. Tevens worden de maatregelen en strategieën om de risico’s te reduceren zoveel mogelijk betrokken op andere functies van water (Middelkoop et al., 2004).
2.2 Van de kansbenadering naar overstromingsrisico’s Door structurele ingrepen is het Nederlandse waterveiligheidsbeleid vanuit het verleden toegespitst op kansreductie. Door het gebruik van overstromingsnormen is een valse veiligheid gecreëerd die berust op de kracht van dijken. De lange en succesvolle traditie die Nederland heeft in deze technische strijd tegen het water heeft veel goeds met zich meegebracht. Zo wordt de Nederlandse delta gezien als de veiligste ter wereld en wordt de expertise die is opgebouwd geëxporteerd over de hele wereld. Toch heeft de eenzijdige strategie van kansreductie ook geleid tot een aantal nadelige effecten. Door de stijging van de zeespiegel, klimaatverandering en een toename van sociale en economische welvaart worden de risico’s steeds groter. De huidige veiligheidsnormen staan dan ook niet meer in verhouding tot het kapitaal binnen de dijkringen (Bannink & Brinke, 2004; Zanting & Noordam, 2008). Als tekortkomingen van de kansreductie strategie benoemen De Bruijn en Klijn (2001) onder andere het gebrek aan risicodifferentiatie, de focus op het voorkomen van overstromingen en het buiten beschouwing laten van gevolgen. Daarnaast kent deze strategie enkel droge of zeer ernstig overstroomde gebieden en is er weinig duidelijkheid en besef over de plaatsgebonden risico’s achter het systeem van dijken (Tobin, 1995). Deze effecten maken het volgens hen de moeite waard om onderzoek te doen naar mogelijke alternatieve strategieën als het gaat om waterveiligheid. Niet alleen deze wetenschappers publiceerden over de tekortkomingen. Ook Wesselink (2007) en Ten Brinke, Saeijs, Helsloot en Van Alphen (2008) beschrijven dat de kansreductie strategie verbreed zou kunnen worden door aanvullende maatregelen te nemen. Als reactie op deze discussie heeft het huidige kabinet de risicobenadering benoemd als uitgangspunt voor het waterveiligheidsbeleid van de toekomst. De strategie zal naast - 15 -
kansreductie ook worden toegespitst op het beperken van de gevolgen. Dit is noodzakelijk om het toegenomen economisch en maatschappelijk kapitaal binnen de dijkringen te beschermen. De introductie van de risicobenadering in het waterveiligheidsbeleid heeft gezorgd voor een bredere benadering van overstromingsmanagement. Naast de aanwezigheid van overstromingskansen wordt in de risicobenadering ook rekening gehouden met de mogelijke consequenties van overstromingen. Hoewel de erkenning van de risicobenadering in het huidige beleidsakkoord een feit is, rijst de vraag in hoeverre instrumenten en fysieke maatregelen geschikt zijn om overstromingsrisico management vorm te geven (Van Buuren & Warner, 2010, p.27). Ondanks dat de discussie over de invulling van overstromingsrisico management nog in de beginfase verkeert lijkt het erop dat daarmee deels afstand wordt gedaan van de maakbare samenleving. Gevolgenreductie krijgt door de strategieverschuiving van een technisch georiënteerde kansbenadering naar een adaptieve risicobenadering (Messner and Meyer, 2005; Schanze, 2002; Wiering and Driessen, 2001) langzaam meer waarde in de discussie over een duurzame lange termijn strategie (Sanderson, 2000).
2.3 Overstromingsrisico management in de theorie Overstromingsrisico management is volop in ontwikkeling. Het omvat alle activiteiten die beleidsbepalers in staat moet stellen zo goed mogelijk om te gaan met overstromingen in een bepaald gebied (De Bruijn, 2004; Parker, 2000; Smith, 2001). Absolute bescherming is niet te bereiken waardoor onderzoek naar alternatieven om de waterveiligheidstrategie duurzaam vorm te geven wordt gerechtvaardigd. De toegepaste waterveiligheidstrategie kan per gebied verschillen en is afhankelijk van de lokale context (Blaikie et al., 1994). Een combinatie van fysieke en niet fysieke maatregelen gebaseerd op zowel kans- als gevolgenreductie geniet de voorkeur (Kundzewicz, 2002). Vele publicaties bepleitten dat de waterveiligheidstrategie voor de lange termijn minder afhankelijk zou moeten zijn van kansreductie (De Bruijn, 2005; Blackmore and Plant, 2008; Klijn and Marchant, 2000; Remmelzwaal & Vroon, 2000; Roggema, 2008; Vis et al., 2001) Op basis van die filosofie krijgt overstromingsrisico management steeds meer aandacht en wordt het concept uitgewerkt door bijdragen vanuit de wetenschap (Schanze, 2006; Plate, 1999/2002; Hooijer et al., 2004). Vanwege de groeiende aandacht en de diverse onderzoeksprogramma’s worden meerdere definities van het begrip gebruikt en is de - 16 -
invulling van het concept onderhevig aan verschillen. Zo wordt overstromingsrisico management in de literatuur op ten minste twee manieren uitgewerkt. Het eerste theoretische concept is gebaseerd op de betrouwbaarheid van technische maatregelen als dijken, dammen en overloopgebieden. Risicomanagement wordt daarin gezien als het pakket aan beslissingen en acties om het restrisico dat aanwezig is bij de bestaande veiligheidsnormen te verkleinen. Deze benadering gaat uit van de technische normstelling zoals deze sinds decennia geldt. Het restrisico kan door middel van kans- en gevolgenreducerende maatregelen worden verkleind. De besluitvorming rond, en de implementatie van, deze maatregelen wordt binnen dit concept gezien als overstromingsrisico management (Hooijer et al., 2004; Marsalek, 2000). In het tweede theoretisch concept wordt overstromingsrisico management gezien als een combinatie van acties en beslissingen voor het analyseren, beoordelen en zo goed mogelijk reduceren van overstromingsrisico’s. Het omgaan met overstromingsrisico’s omvat dan niet alleen het reduceren van het restrisico door gevolgbeperking, zoals in het eerste theoretisch concept, maar ook het analyseren en beoordelen van alternatieve strategieën (Plate, 1999; Baan & Klijn, 2004; De Bruijn & Klijn, 2001; Schanze, 2006). Wanneer de theoretische concepten worden vergeleken komt een duidelijk verschil in uitgangspositie naar voren. Het eerste concept ziet overstromingsrisico management als een proces om het restrisico te analyseren en te verkleinen door kans- en gevolgreductie toe te passen. Het tweede concept gaat uit van een proces waarin een continue herhaling van analyse, beoordeling en uitvoering van maatregelen vorm moet geven aan overstromingsrisico management. Waar het eerste concept zich dus richt op de mogelijkheden van kans- en gevolgenreducerende maatregelen als aanvulling op de kansreductie omvat het tweede concept het totale management proces van analyse tot implementatie. Dit betekent in de praktijk dat het tweede theoretische concept ook invulling zou kunnen geven aan een lange termijn strategie waarin kansreductie een andere rol krijgt toebedeeld dan dat het nu vervult. Door alle mogelijke alternatieven te blijven beoordelen is de inrichting van het waterveiligheidsbeleid van de toekomst zo flexibel als mogelijk (Rosenhead, 1989). Het gebruik van de term management voor beide concepten doet vermoeden dat het meest complete concept in ieder geval betrekking moet hebben op het zo efficiënt mogelijk beheren van alle activiteiten die beslissingen en acties rond overstromingsrisico’s - 17 -
beïnvloeden (Weihrich and Koontz, 1995). Op basis van de aanname dat enkel kansreductie niet toereikend is op de lange termijn, dat risicomanagement moet zorgen voor een effectieve en efficiënte waterstrategie (Hall et al., 2003) en dat het flexibel meegroeien met de onzekere trends van de toekomst noodzakelijk is (Rosenhead, 1989), biedt het tweede concept van overstromingsrisico management een goede basis voor onderzoek en ontwikkeling.
2.4 Centrale elementen in overstromingsrisico management Omdat overstromingsrisico management volgens de bundeling van concepten uit de vorige paragraaf een continu proces is, speelt de dynamiek van verandering een grote rol. Dit betekent in de praktijk dat veel verschillende actoren uit diverse disciplines deelnemen aan de ontwikkeling van een waterveiligheidstrategie. Het grote aantal actoren kent naast de verschillen in discipline ook een variatie in niveau waarop wordt deelgenomen aan het proces van overstromingsrisico management. Om deze verschillende niveaus van procesvorming en de bijbehorende methodieken te onderscheiden is de ‘flood management’ theorie van Merz et al. (2010) van waarde. Hierin worden de vijf niveaus van ontwikkeling in overstromingsrisico management (zie figuur twee) onderscheiden. Deze benadering berust in de kern op het omgaan met onzekere omstandigheden. De vijf niveaus werken ieder afzonderlijk richting de totstandkoming van institutionele arrangementen. Dit concept biedt duidelijkheid over de verschillende niveaus die van invloed zijn op het proces van overstromingsrisico management en de vraagstukken die per niveau van belang zijn.
Figuur 2: Niveaus in Flood Risk Management (Uit: Merz et al., 2010, p. 516)
- 18 -
Naast het onderscheid in niveaus, wat vooral laat zien waar en in welke vorm ontwikkelingen plaatsvinden, zijn er een aantal fasen te onderscheiden in risicoreducerende activiteiten. Alle activiteiten binnen het managementproces (Plate, 1999; Baan & Klijn, 2004; De Bruijn & Klijn, 2001; Schanze, 2006) zijn te verdelen in de ‘pre-flood mode’, de ‘event management mode’ en de ‘post-flood mode’ (Rosenthal & Hart, 1998). Deze driedeling is geïntroduceerd om risicoreducerende activiteiten systematisch te typeren naar de fase waarin ze plaatsvinden. Plate (2002) gebruikt de terminologie van ontwerp, operationeel en proces om deze fasering in overstromingsrisico management te onderscheiden. De ‘pre-flood mode’ gaat in op activiteiten die bedoeld zijn om lange termijn ontwikkelingen te stimuleren. De belangrijkste factoren zijn tijd en de beschikbaarheid van geld en kennis. Met die middelen is het mogelijk alternatieve maatregelen te bediscussiëren en te toetsen (Schanze, 2006). De fase is belangrijk in de ontwikkeling van een duurzame lange termijn strategie omdat het inzicht biedt in de mogelijkheden voor de toekomst. De ‘event management mode’ omvat de omstandigheden die worden veroorzaakt door de aard van de overstroming. Om effectief met deze omstandigheden om te gaan is het belangrijk dat procedures geformaliseerd zijn en in hoog tempo kunnen worden uitgevoerd indien een overstroming zich voor doet. Deze fase omvat instrumenten als evacuatieplanning en voorlichting. De ‘post-flood mode’ is toegespitst op het herstel van overstroomde gebieden en het voorkomen van negatieve toekomstige consequenties. In deze dynamische en snelle fase is het belangrijk dat problemen snel worden opgelost en lering wordt getrokken om bij te dragen aan de ontwikkeling op lange termijn. Het vertegenwoordigt een belangrijke rol voor ontwikkeling in de ‘pre-flood mode’ omdat gebeurtenissen uit het verleden altijd invloed hebben op toekomstige acties (Schanze, 2006). Op basis van deze indeling is duidelijk te typeren in welke fase de diverse activiteiten van overstromingsrisico management zich bevinden. Daarbij maakt de indeling het mogelijk dat actoren op verschillende schaalniveaus en met verschillende belangen gemakkelijker dezelfde taal spreken bij de afstemming en ontwikkeling van activiteiten. Zoals beschreven in de vorige paragraaf kent overstromingsrisico management in de theorie een tweedeling in concepten. Omdat aangenomen wordt dat flexibiliteit van belang is voor een efficiënte waterveiligheidstrategie zullen zowel risicoanalyse en -beoordeling als risicoreductie tot uiting moeten komen in de theoretische invulling van overstromingsrisico - 19 -
management. In figuur drie staan de componenten van risicomanagement volgens Plate (2002) weergegeven. In deze systematiek wordt een onderscheid gemaakt in risicoanalyse, risicoreductie door technische en niet technische maatregelen, het vergroten van de weerbaarheid en het omgaan met rampen. Deze vierdeling, die afkomstig is van Eikenberg (1998), fragmenteert de activiteiten waarbij de nadruk ligt op de ‘event management mode’. Daardoor is de keuze voor procedurele gevolgenbeperking al vastgelegd in de theorie en wordt dit type maatregelen bij voorbaat als efficiënt en effectief beschouwd. Deze indeling beoogt dus in zekere mate een adaptieve procesgang, maar biedt daarbij niet het raamwerk waarin alle mogelijk maatregelen beoordeeld kunnen worden.
Figuur 3: Componenten overstromingsrisico management (Uit: Plate, 2002, p. 4)
In figuur vier staan de componenten zoals Schanze (2006) deze typeert in overstromingsrisico management. Er is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen analyse, beoordeling en reductie. In dit kader wordt ‘flood risk management’ dus niet specifiek gezien als het zo goed mogelijk treffen van procedurele voorbereiden op een overstroming maar meer als de ontwikkeling van een systeem waardoor de waterveiligheidstrategie zo adaptief mogelijk wordt ingericht. Maatregelen en instrumenten kunnen actief zijn in zowel de ‘preflood mode’ als de ‘event management mode’. Op die manier is de keuze voor een specifieke strategie afhankelijk van de informatie die beschikbaar is uit risicoanalyse en risicobeoordeling. Die strategie kan worden vormgegeven door toepassing van kans- en gevolgreducerende maatregelen en instrumenten die op basis van analyse en beoordeling als meest effectief en efficiënt worden beschouwd.
Figuur 4: Componenten overstromingsrisico management (Uit: Schanze, 2006, p. 6)
- 20 -
2.5 Keuze voor theoretische concepten Met de keuze voor het meest complete concept wordt in dit onderzoek het ‘flood risk management framework’ van Schanze (2006) centraal gesteld omdat het zowel op theoretisch als operationeel niveau invulling geeft aan de belangrijke componenten van overstromingsrisico management. In figuur vijf tot en met zeven worden de drie componenten van overstromingsrisico management volgens Schanze (2006) achtereenvolgens beschreven.
Figuur 5: Risicoanalyse in overstromingsrisico management (Uit: Schanze, 2006, p.6)
Risicoanalyse (zie figuur vijf) is belangrijk in het omgaan met overstromingsrisico’s omdat het informatie verschaft over historische, recente en toekomstige omstandigheden. Dit vormt de basis waarop de inrichting van de waterveiligheidstrategie berust. Omdat toekomstige omstandigheden de meeste waarde hebben voor een doeltreffende keuze van maatregelen en instrumenten is het belangrijk dat er methoden worden toegepast waarmee trends kunnen worden voorspeld. Daarbij moet voldoende rekening worden gehouden met onzekerheid (Hall, 2003; Apel, Thieken, Merz & Blöschl, 2004). Zo kunnen bepaalde kwantitatieve inschattingen variëren over tijd, ruimte en objecten. Daarnaast zorgt onwetendheid van de elementen en ontwikkeling van overstromingsrisico’s voor onzekerheid. Onzekerheden ten aanzien van de toekomst zorgen ervoor dat een totaal systeem van overstromingsrisico management noodzakelijk is om risicoreductie efficiënt in te zetten (Eertwegh et al., 2009). Een adaptief en holistisch waterveiligheidsbeleid maakt het tenslotte mogelijk in te spelen op toekomstige trends (Schanze, 2006; Plate, 2002).
- 21 -
Figuur 6: Risicobeoordeling in overstromingsrisico management (Uit: Schanze, 2006, p.6)
De uitkomsten van de risicobeoordeling (zie figuur zes) zijn afhankelijk van de individuele en de collectieve perceptie van overstromingsrisico’s en de waarde die daaraan gehecht wordt. De risicoperceptie kan beïnvloed worden door tal van factoren als cultuur, ervaringen, informatievoorziening, politiek, economie, enzovoorts. Door deze component specifiek te benoemen wordt duidelijk gemaakt dat de eisen die individuen en het collectief stellen aan waterveiligheid kunnen verschillen. Door de risico’s af te wegen tegen de individuele en collectieve perceptie kunnen maatregelen beoordeeld worden. Daarbij is de invloed van niveau vier en niveau vijf (figuur twee) erg groot omdat daarin bepaald moet worden welke risico’s acceptabel zijn en welke middelen ter beschikking moeten worden gesteld om deze risico’s te beperken.
Figuur 7: Risicoreductie in overstromingsrisico management (Uit: Schanze, 2006, p.6)
Risicoreductie (zie figuur zeven) heeft een aandeel in alle fasen van overstromingsrisico management omdat het effectief en efficiënt reduceren van de risico’s het doel is van het proces. De belangrijkste fase is de ‘pre-flood mode’ omdat dit de fase is waarin maatregelen kunnen worden getroffen om kansen en gevolgen van een overstroming te verkleinen. De ‘event management mode’ en de ‘post-flood mode’ zijn van invloed op ontwikkeling in de ‘pre-flood mode’. Wanneer risico’s naar aanleiding van de risicobeoordeling worden getypeerd als onacceptabel kunnen maatregelen en instrumenten worden ingezet ten
- 22 -
behoeve van risicoreductie. Maatregelen worden gedefinieerd als fysieke interventies terwijl instrumenten juist gebaseerd zijn op bestuurlijke mechanismen (Olfert & Schanze, 2005). Fysieke interventies kunnen worden omschreven als permanent of tijdelijk. Permanent betekent dat het een duurzame bijdrage levert aan de fysieke omstandigheden in een risicovol gebied. Het omvat fysieke ingrepen ten verbetering van de weerstand (kansreductie) en veerkracht van gebouwen en infrastructuur (gevolgenreductie). Tijdelijke interventies moeten bijdrage aan het beperken van gevolgen tijdens een overstroming (Olfert & Schanze, 2005) en zorgen onder andere voor het beschermen van gebouwen en de mogelijkheid tot evacuatie voor bewoners. De kwaliteit van het theoretische concept van Schanze (2006) komt tot uiting in de wijze waarop zichtbaar wordt gemaakt dat de operationalisering van overstromingsrisico management te allen tijde beïnvloed wordt door processen en actoren op verschillende niveaus. Waar Plate (2002) kiest voor een scheiding van het proceskader en het operationele kader integreert Schanze deze twee elementen. In de drie blauwe kaders in figuur acht worden de activiteiten ten behoeve van informatievoorziening en kennisontwikkeling weergegeven. Het oranje kader daarboven symboliseert de interactie tussen actoren in het ontwikkelingsproces van de waterveiligheidstrategie.
Figuur 8: Basic framework of flood risk management (Uit: Schanze, 2006, p.13)
De componenten analyse, beoordeling en reductie bieden volgens Schanze (2006) een kader om kennis te ontwikkelen over risicoreducerende maatregelen. Het ‘flood risk management framework’, met daarin deze drie belangrijke componenten (zie figuur acht) dient als basis
- 23 -
voor dit onderzoek. In figuur negen is de invulling van de componenten voor dit onderzoek schematisch uiteengezet. De risicoanalyse krijgt vorm door het gebruik van een extreem overstromingsscenario. Dit scenario verschaft informatie over de kwetsbaarheid en het overstromingsgevaar op locatiespecifiek niveau. Op basis van een modelmatig inrichtingsalternatief, bestaande uit fysieke gevolgenbeperkende maatregelen, wordt de risicobeoordeling uitgevoerd. Door het modeleren van alternatieven is het mogelijk de efficiëntie van een maatregelenpakket te beoordelen. Met die beoordeling kan een oordeel worden geveld over de mogelijke toepasbaarheid van fysieke gevolgenbeperking in bestaande binnendijkse woongebieden.
Figuur 9: Schematische weergave onderzoek
Kennis en informatie uit de componenten analyse, beoordeling en reductie kan worden gebruikt om de ontwikkeling van een waterveiligheidstrategie te ondersteunen. De betrokken actoren creëren randvoorwaarden die invloed uitoefenen op de beoordeling van informatie afkomstig uit onderzoek. De wederzijdse informatievoorziening tussen beleidsmakers, politici en onderzoekers moet zorgen voor een adaptieve inrichting van de waterveiligheid. Ondanks het belang van de wisselwerking in overstromingsrisico
- 24 -
management moet onderzoek naar onderdelen van het systeem goed afgebakend worden. In figuur tien is visueel weergegeven in welke niveaus dit onderzoek zich beweegt.
Figuur 10: Niveaus in overstromingsrisico management onderzoek (Merz et al., 2010)
Merz et al. (2010) bepleitten dat overstromingsrisico management de juiste manier is om invulling te geven aan onzekerheid en verandering ten aanzien van waterveiligheid. Die onzekerheid is de rede waarom een adaptief waterbeheer noodzakelijk wordt geacht. Om zo goed mogelijk vorm te geven aan de waterveiligheidstrategie op de lange termijn staat het modelleren van onzekerheden centraal in het proces. Door optimalisering van technische kennis wordt het steeds beter mogelijk om vraagstukken over waterveiligheid op maatschappelijk niveau en op institutioneel niveau te bediscussiëren (2010, p.515). Hoewel de discussie over de mate van veiligheid, risicodifferentiatie en verantwoordelijkheid op institutioneel niveau in dit onderzoek niet wordt gevoerd maakt het concept van Merz et al. (2010) de waarde van technische informatie helder.
- 25 -
3.
Onderzoeksopzet
Dit hoofdstuk geeft invulling aan de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Op basis van de doelstellingen en het theoretische kader worden de onderzoeksgrenzen toegelicht en de onderzoeksmethoden beschreven. 3.1 Methode van onderzoek Op basis van de doelstelling en onderzoeksvragen is de methode voor dit onderzoek getypeerd als verkennend. Het is een waardevolle methode om inzicht te verschaffen en verschijnselen in een nieuw licht te beoordelen (Robson, 2002). In het kader van dit verkennend kwalitatief onderzoek is gekozen voor een inhoudelijk beleidsanalyse onderzoek met veldstudie, omdat het op die manier mogelijk is op systematische wijze ontwerpalternatieven te beoordelen. De keuze voor het uitvoeren van een veldstudie is gebaseerd op het gebrek aan kennis over de toepasbaarheid van fysieke gevolgenbeperking. Op basis van de in hoofdstuk één vernoemde publicaties is onduidelijkheid ontstaan over de efficiëntie van gevolgenbeperking naast kansreductie. Deze methode van onderzoek maakt het, met behulp van het theoretisch concept van Schanze (2006), mogelijk onderzoek te doen naar gevolgenbeperking in bestaande woongebieden. Een combinatie van beschikbare theoretische kennis en de veldstudie is waardevol voor een efficiëntiebeoordeling. Die vertaalslag van overstromingsrisico management naar de praktijk draagt bij aan het verkennen van de mogelijkheden van gevolgenbeperking en de toepasbaarheid van analysemethodieken daarin. Om het onderzoek verder vorm te geven is het kiezen van een onderzoeksontwerp (Bryman, 2008), ook wel een onderzoeksstrategie (Robson, 2002), van groot belang. Deze strategie maakt duidelijk op welke wijze gegevens worden verzameld en geanalyseerd. Er is grofweg een vijftal typen te onderscheiden namelijk; survey, longitudinaal, vergelijkend, experimenteel en casestudie onderzoek. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de casestudie welke wordt gezien als een strategie die gebruik maakt van empirisch onderzoek om een bepaald hedendaags verschijnsel binnen de actuele context te verklaren (Robson 2002, p.178). Een tweetal onderzoeksgebieden wordt op basis van een literatuurstudie modelmatig ingericht met verschillende gevolgenbeperkende maatregelen. Door toepassing van een extreem overstromingsscenario wordt bepaald welke effecten fysieke - 26 -
gevolgenbeperking heeft op het reduceren van schade en slachtoffers in de onderzoeksgebieden. Daarin staat de kwalitatieve analyse centraal. Ondanks dat er cijfermateriaal wordt gebruikt in het onderzoek zullen er geen kwantificeerbare resultaten uit voortkomen. De keuze voor een beleidsanalyse onderzoek met veldstudie is weloverwogen gemaakt. Het stelt de onderzoeker in staat op basis van alle gepubliceerde expertkennis en de fysieke vormen van het stedelijk weefsel, modelmatig invulling te geven aan gevolgenbeperking in woonwijken. Door deze modelmatige aanpak kunnen maatregelen worden beoordeeld op efficiëntie. Daarnaast biedt het de mogelijkheid invulling te geven aan een schakeling van analysemethodieken ter beoordeling van de inrichtingsalternatieven. Omdat dit onderzoek zijn waarde vooral moet bewijzen door de modelmatige aanpak en de schakeling van beoordelingsmethodieken, is geen gebruik gemaakt van expertkennis uit (diepte)interviews. Alle bestaande expertkennis over gevolgenbeperking is op basis van publicaties in dit onderzoek betrokken. Een diepere analyse door middel van interviews zal leiden tot gedetailleerde informatie over de effectiviteit van maatregelen maar geeft zonder de modelmatige aanpak niet direct meer informatie over de efficiëntie daarvan naast kansreductie. Het is gezien de doelstelling noodzakelijk om in dit onderzoek een vertaalslag te maken naar een locatiespecifieke toepassing ter toetsing van de huidige assumpties. Expertkennis kan in een later stadium eventueel een bijdrage leveren aan het detailleren van de inrichtingsalternatieven en analyses maar is met deze onderzoeksdoelstelling nog niet relevant.
3.2 Onderzoeksgrenzen Dit onderzoek is toegespitst op het verkennen van de mogelijkheden van fysieke gevolgenbeperking als aanvulling op de bestaande kansreducerende maatregelen. Daarbij wordt bekeken of fysieke gevolgenreductie als aanvulling mogelijk efficiënter is dan het simpelweg accepteren van de gevolgen indien een extreme situatie zich voordoet (zie figuur 11). De nadruk ligt op het begrip fysiek omdat er geen aandacht wordt besteed aan instrumenten als voorlichting in de ‘pre-flood mode’, crisismanagement in de ‘event management mode’ en noodhuisvesting in de ‘post-flood mode’.
- 27 -
Figuur 11: Onderzoeksafbakening
Het is niet van belang dat fysieke maatregelen zowel preventief als curatief werken omdat er altijd een bepaalde overlap en aanvulling is tussen deze twee (Klijn, 2007, p.2). Gevolgenbeperking wordt gedefinieerd als preventieve maatregelen om de gevolgen van een overstroming te beperken indien deze plaats vindt. Het gaat dus per definitie om maatregelen in de ‘pre-flood mode’ die werkzaam zijn tijdens een overstroming om de gevolgen die tot uiting komen in de ‘event management mode’ en ‘post-flood mode’ te verkleinen.
3.3 Conceptueel model In figuur twaalf is het conceptueel model voor dit onderzoek afgebeeld. De onafhankelijke variabele bestaat uit de locatiespecifieke kenmerken van de casusgebieden en het ergst denkbare overstromingsscenario. De kenmerken van het stedelijk weefsel en de waterstanden en inundatiesnelheid uit het EDO zijn een gegeven en beïnvloeden de afhankelijke variabele. De afhankelijke variabele in dit onderzoek is het resultaat uit de maatschappelijke kosten-batenanalyses. De invloed van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele wordt bijgesteld op basis van de modererende variabele. Binnen deze modererende variabele is onderscheid gemaakt tussen de afwezigheid van fysieke gevolgenbeperking (nulalternatief) en de aanwezigheid van fysieke gevolgenbeperking ter minimalisatie van schade en slachtoffers (inrichtingsalternatief). Het ontworpen onderscheid binnen deze variabele heeft invloed op de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele. De modererende variabele is in feite een tweede onafhankelijke variabele waarvan een significante bijdrage wordt - 28 -
verondersteld maar waarbij niet duidelijk is in hoeverre deze de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt.
Figuur 12: Conceptueel model
3.4 Operationalisering In de onderstaande alinea’s is per deelvraag omschreven op welke wijze de informatie voor het onderzoek wordt verkregen.
Deelvraag 1: Hoe heeft het Nederlandse waterveiligheidsbeleid zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Deze eerste deelvraag is van belang om de theorie over overstromingsrisico management te positioneren. Voor het vormgeven van de context is een literatuurstudie verricht waarin de relevante literatuur ten aanzien van overstromingsrisico management in Nederland en de invulling van gevolgenbeperking uiteen wordt gezet.
Deelvraag 2: Wat zijn de gevolgen van een extreme overstroming op het onderzoeksgebied? Deze tweede deelvraag vertegenwoordigt de component van risicoanalyse in het beoordelen van alternatieve inrichtingsmaatregelen (zie figuur acht en negen). Door middel van deze risicoanalyse worden de overstromingsrisico´s van een gebied inzichtelijk gemaakt. Dit brengt volgens Schanze (2006, p.6) de uitdaging met zich mee dat informatie over onder andere de meteorologische, hydrologische en economische omstandigheden in kaart moeten worden gebracht om iets te kunnen zeggen over het plaatsgebonden risico. Veelal wordt dergelijke informatie verkregen door statistische analyse van hydrologische gegevens
- 29 -
waarmee de meest waarschijnlijke omstandigheden voor de toekomst kunnen worden geprojecteerd (Merz et al., 2008). Onzekerheid over toekomstige omstandigheden is een niet te onderschatten factor in de keuze van een analysemethodiek. Waar statische analyse meestal geen extreme situatie aan het licht brengt is dit juist wel het geval in een ‘worst case scenario’. De mate waarin onzekerheid een rol speelt binnen het probleemdomein bepaalt vaak hoe de informatie wordt ontvangen (Merz et al., 2010). Waneer actoren door middel van een scenario geconfontreerd worden met extreem nadelige effecten van een overstroming zullen deze eerder geneigd zijn maatregelen te nemen. Ondanks de kleine kans op een overstroming en misschien een negatieve kosten/baten ratio is de implementatie van ‘pre-flood’ maatregelen waarschijnlijk. Waneer historische gegevens statistisch geanalyseerd worden zullen de veranderingen en daarmee de gevolgen minder groot zijn waardoor actoren vaak afzien van het nemen van voorzorgsmaatregelen (Merz. et al., 2008). Wanneer een scenario echter te extreem wordt geacht door actoren, gebeurt het tegenovergestelde en worden de resultaten van onderzoek doorgaans niet serieus genomen. Merz et al. (2010), Schanze (2006) en Clarke (2005) bepleitten ondanks dit nadeel, dat het onderzoeken van gevolgenbeperkende maatregelen met behulp van een extreem scenario een praktische methode is om een onzekerheidsbestendige strategie voor de lange termijn te ontwikkelen. Het negeren van mogelijke extreme situaties zorgt voor verrassingen op de lange termijn (Clark, 2005) en maakt de waterveiligheid inflexibel (De Bruijn, 2005). Discussies over de waarde van extreme scenario’s geven een extra dimensie aan het omgaan met onzekerheid in overstromingsrisico management. In dit onderzoek, zie figuur negen voor een schematische weergave, wordt het extreme maar realistisch geachte ergst denkbare overstromingsscenario (HKV, 2008a/b) gebruikt voor het analyseren van de risico’s. Deze keuze past bij het idee dat een extreem scenario inzicht kan geven in de benodigde maatregelen voor een flexibele waterveiligheidstrategie in de toekomst. Naast het feit dat dit extreme scenario dient ter beoordeling van de risico’s is het tevens de bron van casusselectie in de eerste fase van het onderzoek. Alle informatie betreffende het onderzoeksgebied is afkomstig uit het kaartmateriaal en de begeleidende informatie.
- 30 -
Deelvraag 3: Welke gebiedsspecifieke maatregelen zijn toepasbaar op het onderzoeksgebied om de gevolgen van een overstroming te reduceren? Door het analyseren van de risico’s in meerdere onderzoeksgebieden is het mogelijk om op basis van waterdiepten en overstromingssnelheid (EDO) verschillende gebieden met een variërende optimale inrichtingsstrategie te onderscheiden. Het beoordelen van de meest optimale gebiedsspecifieke inrichtingsstrategie is afhankelijk van de mate waarin risico’s worden getolereerd en welke gevolgen die tolerantie ten aanzien van overstromingen met zich mee kan brengen. Een groot deel van de Nederlanders gaat uit van absolute veiligheid omdat de overheid de verantwoordelijkheid voor waterveiligheid draagt. Ondanks dat deze absolute veiligheid niet bestaat bepaalt dit wel de collectieve perceptie. Die perceptie vormt de uitgangspositie in dit onderzoek. Daarom wordt bij de casusselectie toegespitst op gebieden waarbij de optimale inrichtingsstrategie het doel heeft dodelijke slachtoffers te reduceren en materiële schade te beperken. De risicoanalyse in deelvraag twee voorziet in het karakteriseren van mogelijke onderzoeksgebieden waarna op basis van de risicoperceptie (slachtoffer- en schadereductie) onderzoeksgebieden worden geselecteerd. De ethische discussie over het rechtvaardigen van kosten ten opzichte van het risico en de te beperken gevolgen wordt in dit onderzoek niet gevoerd. Deze speelt zich af in het probleemdomein en op het institutionele niveau en wordt beïnvloed door allerlei vraagstukken waarin dit onderzoek niet voorziet. Op basis van de inrichtingsstrategie, die ten grondslag ligt aan de casuskeuze, en een gebiedsverkenning wordt een literatuurstudie verricht naar de mogelijke fysieke maatregelen per casus (Bowker, 2007; Klijn, 2007; Pieterse et al., 2009; Pols et al., 2007; Terpstra et al., 2007 & Warner et al., 2007). Daaruit komen inrichtingsalternatieven naar voren die vervolgens zullen worden beoordeeld.
Deelvraag 4: Welke financiële en/of maatschappelijke kosten en baten zijn te verbinden aan de inrichtingsalternatieven en welke waardering hoort daarbij? Voor het beoordelen van inrichtingsalternatieven kunnen zowel monetaire (kostenbatenanalyse) als niet-monetaire methoden (bijvoorbeeld de ‘planning balance sheet’ en de ‘goals achievement matrix’) worden gebruikt (De Roo & Voogd, 2007). De inrichtingsalternatieven in dit onderzoek zullen worden beoordeeld door middel van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Deze methode maakt het mogelijk de - 31 -
efficiëntie van een publieke investering in kaart te brengen. De kracht van een MKBA zit in het inzichtelijke maken van alle monetariseerbare en niet monetariseerbare effecten die een investering heeft op de maatschappij. Daarom wordt deze methodiek veelvuldig toegepast in onderzoek naar stedelijke vernieuwing, infrastructuur, leefbaarheid in woonwijken, enzovoorts. Het stelt de onderzoeker in staat een gebiedsspecifiek alternatief te beoordelen op basis van effecten die welzijn of welvaart zouden kunnen verbeteren. Daardoor is het mogelijk kennis te genereren voor de discussie over gevolgenbeperking in de toekomst. Het weergeven van belangrijke niet te monetariseren effecten naast de economische effecten is een belangrijk argument om gebruik te maken van een MKBA. De invulling daarvan is uitgewerkt in paragraaf 3.4 op basis van de Leidraad OEI (Eijgenraam et al., 2000a/b; Elhorst et al., 2004). In dit onderzoek is geen gebruik gemaakt van niet-monetaire methoden omdat het vergelijken van twee totaal verschillende cases niet zinvol is. Een niet-monetaire methode zou in dit geval een puur beschrijvende beoordeling opleveren wat het doel van dit onderzoek niet dient.
3.5 Toelichting maatschappelijke kosten-batenanalyse In dit onderzoek wordt een gebiedsspecifieke MKBA uitgevoerd voor een fysiek gevolgenreducerend maatregelenpakket. Aan de hand van deze methode wordt onderzocht of fysieke gevolgenbeperking een effectieve aanvulling kan bieden op de huidige strategie van kansreductie. Het feit dat in dit onderzoek niet alleen wordt gekeken naar het vermijden van economische schade betekent dat de kosten-batenanalyse (MKBA) maatschappelijk van aard is. Zowel geprijsde als niet geprijsde effecten van de inrichtingsalternatieven worden in kaart gebracht. Daarbij moet wel worden aangemerkt dat het niet mogelijk is een volledige integrale MKBA uit te voeren omdat doorwerking op externe markten in dit onderzoek onmogelijk in kaart is te brengen. Richtinggevend in de uitvoer van de analyse is de Leidraad OEI (Eijgenraam et al., 2000a). Deze Leidraad Overzicht Effecten Infrastructuur geeft aanbevelingen voor het analyseren van grote infrastructuur projecten. In dit onderzoek dient het als uitgangspunt voor de methodiek die wordt toegepast. Te onderzoeken effecten Een belangrijke aanbeveling die uit de leidraad naar voren komt is dat bij grote projecten een brede welvaartseconomische invalshoek moet worden gehanteerd (Eijgenraam et al., - 32 -
2000a, p. 2). Dit wil zeggen dat een MKBA dient te worden gebruikt om overheidsinvesteringen in kaart te brengen. Op basis van de leidraad kunnen de effecten van een investering systematisch in kaart worden gebracht en kan een maatschappelijkeconomische waardering worden afgeleid. Daarnaast geeft het ook inzicht in de de diverse alternatieven en de onzekerheden waarmee rekening moet worden gehouden. De informatie die een analyse oplevert is nuttig in ieder beleidstraject omdat het inzicht biedt in de projectalternatieven. Hoewel het voor de volledigheid van een analyse bevorderend is dat er veel informatie bekend is over de invulling van een projectalternatief wordt de MKBA in dit onderzoek gebruikt als een verkenningsmethode. Dit komt de nauwkeurigheid van de analyse niet ten goede maar verschaft wel een goed inzicht in de potentie die inrichtingsalternatieven bieden. In de leidraad wordt een onderscheid gemaakt tussen de integrale en de partiële KBA. Het verschil tussen beide is dat men in de integrale KBA uitdrukkelijk alle indirecte welvaartseffecten in aanmerking neemt, terwijl bij een partiële KBA volstaan wordt met de directe effecten. Ondanks dat een integrale KBA verdere doorwerking laat zien in de economie wil dit niet zeggen dat een partiële KBA per definitie onderschatting van de effecten betekent. Omdat de doorwerking binnen de economie vaak leidt tot een herverdeling van welvaart over bevolkingsgroepen en sectoren behoort een netto welvaartstoename niet per definitie tot de verwachting (Eijgenraam et al., 2000a, p.49). Omdat in dit onderzoek geen inrichtingsalternatieven aan bod zullen komen die een grote impact hebben op de regionale en landelijke bereikbaarheid en/of werkgelegenheid in het gebied, zijn vooral de directe effecten gewaardeerd (Elhorst et al., 2004, p.10). Er wordt gestreefd naar een zo compleet mogelijk beeld van de kosten en baten die de verschillende inrichtingsalternatieven met zich meebrengen ten opzichte van het nulalternatief. Daarom zijn ook een aantal belangrijke niet geprijsde effecten als positieve of negatieve PM post vernoemd. Uitwerking van de evaluatie Het is van belang dat de fundering van de evaluatie solide en volledig verifieerbaar is. Dit betekent dat een helder omgevingsscenario en duidelijk beschreven inrichtingsalternatieven aan de basis staan van een goede analyse. Wanneer de inhoud van een projectalternatief niet duidelijk beschreven is, wordt een extra bron van onzekerheid en onduidelijkheid - 33 -
gecreëerd. Het omgevingsscenario zal echter altijd een zekere mate van onzekerheid blijven behouden. In de eerste fase wordt ingegaan op het omgevingsscenario. Dit vormt de basis van het onderzoek. Onder invloed van het EDO wordt afgeleid wat de gevolgen zijn voor het gebied in het nulscenario en na implementatie van het inrichtingsalternatief. De tweede fase in de gehele evaluatie is het beschrijven van de projecteffecten. Projecteffecten worden in de richtlijn gedefinieerd als de verschillen tussen een ontwikkeling met project (inrichtingsalternatief) en zonder project (nulalternatief) (Eijgenraam et al., 2000a, p. 6). Omdat de gehele analyse draait om het verschil dat een alternatief teweeg brengt is het nulalternatief minstens zo belangrijk als het projectalternatief. Een beschrijving van het nulalternatief betekent echter niet dat er niets hoeft te gebeuren. Het nulalternatief gaat in op het beste andere alternatief indien het inrichtingsalternatief achterwege blijft. In dit onderzoek heeft het echter geen zichtbare gevolgen in de uiteindelijke analyse omdat de maatregelen die horen bij het nulalternatief veelal liggen op bestuurlijk en organisatorisch vlak. Denk daarbij aan verbeterde risicocommunicatie en rampenplannen in de ‘event management mode’. Dit zijn aspecten die in dit onderzoek niet worden meegenomen omdat wordt toegespitst op fysieke gevolgenreductie in de ‘pre-flood mode’. Na het definiëren van het inrichtings- en nulalternatief worden de directe effecten beschreven. Onder directe effecten wordt de schade die tot stand komt door toepassing van het omgevingsscenario verstaan. Daarnaast ook de investeringskosten die gedaan worden ten behoeve van het te behalen projectdoel. Wanneer de effecten beschreven zijn worden deze geraamd of gewaardeerd. Vervolgens worden de kosten voor de uitvoer van het project in kaart gebracht. Deze kosten vormen de basis van de analyse. Naast de geprijsde effecten kunnen ook de niet geprijsde effecten een zekere vorm van waardering meekrijgen. Deze PM posten krijgen een negatieve of positieve status. De kosten die een ruimtelijke investering met zich meebrengt is onderverdeeld in voorbereidingskosten, investeringskosten en eventuele exploitatiekosten (Eijgenraam et al., 2000b, p. 7). De volgende stap is het vervaardigen van de kosten-batenanalyse. Hierin worden zoveel mogelijk geprijsde en niet geprijsde effecten weergegeven zodat een duidelijk overzicht ontstaat van de projecteffecten. Om de inrichtingsalternatieven (Casus Dordrecht en Casus Oud-Beijerland) duidelijk uiteen te zetten zijn de te nemen stappen uitgewerkt in een aantal hoofdstukken. In hoofdstuk vier wordt het ergst denkbare overstromingsscenario toegelicht. Dit vormt samen met de - 34 -
verkenning van het stedelijk weefsel in de onderzoeksgebieden de basis voor de zo optimaal mogelijk gemodelleerde inrichtingsalternatieven. De totstandkoming en onderbouwing van deze alternatieven is beschreven in hoofdstuk vijf (Dordrecht) en hoofdstuk zes (OudBeijerland). De resultaten van beide casestudies komen aan bod in hoofdstuk zeven. Naast een toelichting op de maatschappelijke kosten-batenanalyses worden de resultaten omgerekend naar een prijs per hectare. Die handeling maakt het mogelijk de resultaten te positioneren ten aanzien van investeringen in de huidige waterveiligheidstrategie. De onderdelen in hoofdstuk vier tot en met zeven vertegenwoordigen de stappen die op basis van de eerder beschreven Leidraad OEI (Eigenraam et al., 200a/b) gezet worden.
- 35 -
4.
Ergst Denkbare Overstromingsscenario
In dit hoofdstuk is de opbouw en inhoud van het ergst denkbare overstromingsscenario (EDO) uiteengezet. Zo wordt verhelderd onder welke omstandigheden dit scenario kan optreden en op welke wijze het van belang is voor dit onderzoek.
4.1 Algemeen Ondanks dat Nederland goed is beschermd, zijn overstromingen niet uit te sluiten. Het is dan echter de vraag welke impact een overstroming heeft en welke gebieden het meest kwetsbaar zijn. Daarnaast is een scenario behulpzaam om inzicht te verkrijgen in het aantal potentiële slachtoffers en de tijd die men heeft om een getroffen gebied te evacueren. Al deze onzekerheden zijn van groot belang bij het opstellen van rampenplannen en het inspelen op een mogelijke overstroming. Als hulpmiddel voor hulpverleners en beleidsmakers heeft Rijkswaterstaat in samenwerking met de Taskforce Management Overstroming een aantal extreme maar realistische overstromingsscenario’s uitgegeven. Het zogenaamde ‘worst credible flood’ of ergst denkbare overstromingsscenario is gebruikt als uitgangspunt voor het handelingsperspectief benedenrivierengebied zoals afgebeeld in figuur dertien (HKV Lijn in water, 2008b).
Figuur 13: Brochure handelingsperspectief EDO benedenrivierengebied (Uit: HKV lijn in water, 2008b, p.2)
- 36 -
Het handelingsperspectief benedenrivierengebied geeft de ergst denkbare overstroming weer die door experts nog enigszins reëel wordt geacht. Daarmee wordt het aantal getroffen individuen, het aantal potentiële dodelijke slachtoffers en de omvang van het getroffen gebied in kaart gebracht (HKV Lijn in water, 2008b, p.1). In het handelingsperspectief staat de onderbouwing van het scenario als volgt verwoord; “uitgangspunt is de erkenning dat er weinig informatie beschikbaar is over extreme overstromingen. De nadruk ligt op het bereiken van consensus tussen experts over realistische extreme omstandigheden. Daarbij gebruiken de experts natuurlijk wel de bestaande kennis, ervaringen en lessen uit historische gebeurtenissen. Er is rekening gehouden met waterstandstatistieken, toestand van de waterkeringen, gebiedskenmerken, de maximale aanvoer van rivierwater uit het buitenland dat Nederland kan bereiken en de mechanismen die leiden tot het bezwijken van een waterkering”. In de volgende paragraaf zijn de meteorologische omstandigheden geschetst die er voor zorgen dat een dergelijk scenario in Nederland kan optreden. Het EDO kan werkelijkheid worden als gevolg van een combinatie tussen hoge afvoeren op de Rijn en de Maas en een zware storm op zee. De storm is echter niet dusdanig zwaar dat de nieuwe waterweg en het haringvliet worden afgesloten met de beweegbare keringen. Onder invloed van de hoge afvoeren en het zware weer zijn dijkdoorbraken een reële mogelijkheid. 4.2 Meteorologische omstandigheden “Tien dagen voor de overstroming trekken continu depressies over het Rijnstroomgebied en volgen perioden van hevige neerslag elkaar op. Zeven dagen voordat de overstroming optreedt, stijgen de waterstanden in Rijn en Maas gestaag. In de daarop volgende dagen zet de stijging door. De neerslagintensiteit blijft hoog en in Duitsland treden overstromingen op. Naar alle waarschijnlijkheid treedt ook in België en Frankrijk wateroverlast op. De weersverwachtingen geven aanhoudend neerslag. De trend, in opeenvolgende hoogwaterverwachtingen, duidt op extreem hoogwater op de rivier. De weersverwachtingen van het KNMI geven indicaties voor storm langs de Nederlandse kust. Drie dagen voor de overstroming geeft de hoogwatergroep hoogwaterverwachtingen met een onzekerheid van vijfentwintig centimeter. De weersmodellen geven een toenemende kans op storm langs de kust, waar en hoe zwaar de storm zal zijn is nog niet duidelijk. Twee dagen voor de overstroming wordt duidelijk in welk dagdeel de storm op zijn hevigst zal zijn. De - 37 -
waterstanden op de grote rivieren zijn extreem hoog en er wordt een verdere stijging verwacht. De dag voor de overstroming is duidelijk dat het een noordwester storm betreft en dat deze samenvalt met de top van de hoogwatergolf op de rivier. De locaties van de dijkdoorbraken blijven tot op het laatste moment onzeker. Die zijn sterk afhankelijk van lokale weerseffecten en de actuele sterkte van de dijken. Pas als daadwerkelijk dijkdoorbraken optreden, wordt het mogelijk de omvang van de overstroming in te schatten. De rampenbestrijding zal met deze onzekerheid om moeten gaan” (HKV Lijn in water, 2008b, p.3). 4.3 Toepasbaarheid in het onderzoek Het kaartmateriaal in figuur veertien geeft inzicht in de kwetsbare zones in een deel van het benedenrivierengebied.
Fase 1; scenario t=4 uur
Fase 2; scenario t=12 uur
Fase 3; scenario t=24 uur
Fase 4; scenario t=168 uur
Fase 5; maximale veiligheidszones
Legenda
Figuur 14: risicozonering benedenrivierengebied (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.1-4)
- 38 -
Op basis van deze indeling zijn hulpverleners en beleidsbepalers in staat een inschatting te maken welke strategische mogelijkheden van toepassing zijn op het gebied. Zo wordt onderscheid gemaakt tussen een hoge en lage stijgsnelheid wat van invloed is op de zelfredzaamheid en evacuatietijd van inwoners. Daarnaast is af te leiden of er een geringe of extreme waterdiepte optreedt. Dat gegeven is van belang voor het bepalen van de noodzaak tot evacuatie of de mogelijkheid tot het nemen van andere maatregelen. Op basis van dit kaartmateriaal, in combinatie met gedetailleerde kaarten waarop de verwachte waterdiepte inzichtelijk is gemaakt, kan bepaald worden welke ruimtelijke maatregelen nuttig kunnen zijn om de gevolgen tijdens een overstroming te minimaliseren. Dit inzicht, ten behoeve van strategiedifferentiatie, maakt het mogelijk twee verschillende casusgebieden te selecteren. Zo hebben de inwoners van natte gebieden met een hoge stijgsnelheid vooral fysieke ondersteuning nodig bij een evacuatie terwijl gevolgbeperking aan huizen bij een waterstand van minimaal vier meter niet effectief lijkt. Gebieden met een lage stijgsnelheid en geringe waterdiepte zouden juist gebaat kunnen zijn bij bescherming tegen materiële schade. Met die strategiedifferentiatie, op basis van literatuur over gevolgenbeperking (Pols, 2007; Pieterse et al., 2009), zijn de casusgebieden Dordrecht en Oud-Beijerland geselecteerd. Er is gekeken naar de toepasbaarheid van fysieke gevolgenbeperkende maatregelen ten opzicht van de overstromingsdiepte en stijgsnelheid. Het maatregelenpakket is afgestemd op de omstandigheden zoals deze zich volgens het EDO voordoen. Zowel op dijkring niveau in de eerste casus als op wijk- en perceelsniveau in de tweede.
- 39 -
5.
Dordrecht
In dit hoofdstuk wordt alle relevante informatie met betrekking tot de casus Dordrecht beschreven. Van algemene informatie tot de invloed van het EDO op het onderzoeksgebied, de inrichtingsalternatieven en de projecteffecten.
5.1 Inleiding Dordrecht is met ongeveer 120.000 inwoners de derde stad van de provincie Zuid-Holland. Op de gemeentegrens van Dordrecht komen de Merwede, de Noord en de Oude Maas samen. Het drie rivierenpunt in Dordrecht is het meest druk bevaren binnenwater in Europa. De stad heeft een lange historie met het water. Zo wordt de stad ingesloten door de Beneden-Merwede, de Oude Maas, de Nieuwe Merwede, het Hollands Diep en de Dortsche Kil.
Figuur 15: Eiland van Dordrecht (Uit: Gemeente Dordrecht, 2009)
Het gebied te midden van deze wateren, grondgebied van de gemeente Dordrecht, wordt ook wel het eiland van Dordrecht genoemd. Het noorden van het eiland is vrijwel compleet verstedelijkt. Sinds de afsluiting van het Haringvliet in 1970 zijn er geen getijden meer in de - 40 -
wateren rond Dordrecht. Daardoor werden er steeds meer plannen gemaakt om buitendijks te bouwen. Momenteel werkt de stad aan de ontwikkeling en toepassing van duurzaam stedelijk hoogwaterbeheer; ‘Urban Flood Management’. In het project bundelen publieke en private partijen de krachten om onderzoek en innovatie mogelijk te maken. De focus ligt op duurzame stedelijke ontwikkeling van waterrijke gebieden. Met de geplande ontwikkelingen van het buitendijkse Stadswerven profileert Dordrecht zich als internationaal koploper in duurzaam stedelijk hoogwaterbeheer (Verbeek, Gersonius, Zevenbergen, Puyan, & Fransen 2008, p.22). De manier waarop Dordrecht zich profileert in Nederland en Europa, evenals de kwetsbare ligging die naar voren komt uit het handelingsperspectief voor een ergst denkbare overstroming geven aanleiding deze dijkring aan te wijzen als onderzoeksgebied voor deze studie.
5.2 Gevolgen EDO Het scenario geeft een duidelijk beeld van de omstandigheden die een extreme overstroming kan veroorzaken. Het gebied binnen de dijkring is aangewezen als natte zone met hoge stijgsnelheid en natte zone met hoge waterdiepte. Dit betekent dat het binnendijkse gebied een hoog schadepotentieel kent indien er een dijkdoorbraak plaatsvindt. Onder invloed van hevige neerslag en storm op zee zullen dijkdoorbraken plaatsvinden. Wanneer de eerste doorbraak heeft plaatsgevonden volgen er over het algemeen snel meer. De kans dat een dergelijk situatie voorkomt wordt geschat op 1/125.000 per jaar. Dit is echter niet zeer nauwkeurig omdat de diverse doorbraken binnen meerdere dijkringen op elkaar kunnen inwerken en de invloed van dit fenomeen nog niet is doorgerekend. Het gebied zal binnen aanzienlijke tijd te maken krijgen met een maximale waterdiepte van drie tot vijf meter en zal volledig onderlopen (Klijn et al., 2007, p. A7). In figuur veertien staat het rood gemarkeerde gebied voor een snelle waterstijging en een grote waterdiepte. Die grote waterdiepte geldt ook voor de andere gebieden met die aantekening dat het water hier minder snel stijgt. In de afbeeldingenreeks hieronder staat overstroomd gebied en waterdiepte afgebeeld na vier uur, twaalf uur, één dag en zeven dagen. De rode stippen staan symbool voor de plaatsen waar een dijkdoorbraak valt te verwachten. Het kaartmateriaal laat zien dat Dordrecht in zijn geheel een risicolocatie is. De witte delen in het kaartmateriaal zijn buitendijkse gebieden en zullen dus direct onder invloed staan van de oplopende waterstanden. - 41 -
Figuur 16: fase 1 - overstromingsdiepte t=4 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.5)
Vier uur na de dijkdoorbraak bij Kop van ’t Land stromen de polders ten oosten van Dordrecht in een rap tempo vol. De donderblauwe gebieden in fase één zijn voor het overgrote deel niet bebouwde polders. Het water bereikt echter vrij snel nieuwbouwwijk de Hoven. Door de aanwezigheid van een aantal lage secundaire dijken zal deze wijk niet direct na vier uur onder water staan maar ligt het wel aan de frontlinie van de overstromingen. Ook de oostelijke delen van Dubbeldam en Sterrenburg krijgen in een vroeg stadium te maken met wateroverlast. In deze gebieden is het van belang dat mensen zichzelf snel in veiligheid kunnen brengen.
Figuur 17: fase 2 - overstromingsdiepte t=12 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.6)
- 42 -
Tijdens fase twee, twaalf uur na het doorbreken van de dijken, heeft het water vrijwel alle laaggelegen delen van de binnendijkse stad bereikt. Vooral de wijken in het noorden en oosten, met uitzondering van de hoger gelegen binnenstad, krijgen snel te maken met hoge waterstanden.
Figuur 18: fase 3 - overstromingsdiepte na t=24 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.7)
Eén dag na het voltrekken van de ramp is de gehele dijkring volgelopen met water. Zowel bebouwde als onbebouwde gebieden staan minimaal anderhalve meter onder water. Het water is nu vierentwintig uur aanwezig in het gebied. Een groot aantal inwoners heeft het gebied verlaten, al dan niet op eigen kracht of met assistentie van hulpverleners. Alle overige inwoners zouden in deze fase een veilig heenkomen moeten hebben gevonden waarvandaan ze met hulp kunnen worden geëvacueerd naar gebieden buiten de dijkring.
Figuur 19: fase 4 - overstromingsdiepte na t=168 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.8)
- 43 -
Na een week van wateroverlast staat de dijkring nog steeds onder water. De breslocaties zijn gedicht en er zal mede door het rustige weer en de dalende waterstanden niet veel water meer het gebied binnenstromen. In een aantal gebieden is het water zelfs al weer wat gedaald. Door de afwezigheid van nieuwe wateraanvoer en de versnelde afvoer van water zullen de waterstanden langzaam dalen.
Figuur 20: maximale waterstanden (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.9)
In bovenstaande afbeelding zijn de maximale waterstanden weergegeven. Dit geeft aan wat de bovengrens van een dergelijke overstroming is. Deze maximale waterstanden kunnen vanaf vierentwintig uur na de eerste dijkdoorbraak optreden.
5.3 Nulalternatief Het kaartmateriaal met daarop de waterstanden en de overstromingsgevoelige gebieden geeft inzicht in de kwetsbaarheid van de binnendijkse stadsdelen. Het nulscenario heeft in dit geval weinig invloed op het onderzoek omdat het vooral niet ruimtelijke maatregelen of ruimtelijke maatregelen in nieuwbouwgebieden zal inhouden. In paragraaf 3.2 is al toegelicht dat in dit onderzoek enkel wordt ingegaan op fysieke maatregelen in bestaand stedelijk weefsel en dat niet fysieke maatregelen zoals evacuatieplanning buiten beschouwing worden gelaten. Dordrecht geeft in het gemeentelijke waterplan 2009 – 2015 (2009, p.21) aan in de toekomst meer te willen inzetten op anders omgaan met water. Men benoemt hierin dat er veilige hoogwaterplaatsen en evacuatieroutes moeten komen. Vooral de derde peiler in het waterplan maakt duidelijk waar de focus van de gemeente Dordrecht - 44 -
ligt. Heldere risicocommunicatie, goede vluchtroutes en een calamiteitenplan (Gemeente Dordrecht, 2009, p. 50). Dit betekent voor de binnendijks gebieden vooral dat inwoners zich bewust moeten zijn van de risico’s, dat men moet weten wat te doen in het geval van een overstroming en dat hulpverleners en bestuurders optimaal zijn voorbereid op een calamiteit.
5.4 Inrichtingsalternatief In de figuur eenentwintig staat een model afgebeeld waarin, op basis van een ruimtelijke verkenning, is gevisualiseerd waar zich in de huidige situatie mogelijke shelters, vluchtplaatsen en vluchtrouten bevinden. De rode vlakken wijzen de gebieden aan waar geen verhoogde elementen aanwezig zijn om het gebied in geval van nood te verlaten. De omlijnde rode en zwarte stippen staan symbool voor de locaties die in aanmerking komen als schuilplaats.
Figuur 21: Gebiedsmodel op basis van ruimtelijke verkenning (Bron ondergrond: Google Maps. Inrichtingsmaatregelen: eigen ontwerp)
- 45 -
In figuur tweeëntwintig staat een model (naar eigen ontwerp) afgebeeld waarin is gevisualiseerd waar fysieke gevolgenbeperkende maatregelen van dienst zouden kunnen zijn. In dit model is alle ruimtelijke informatie over bestaande en nieuwe voorzieningen, en de locatiekeuze daarvan gevisualiseerd.
Figuur 22: Model inrichtingsmaatregelen Dordrecht (Bron ondergrond: Google Maps. Inrichtingsmaatregelen: eigen ontwerp)
Toelichting Model Vluchtplaatsen kunnen zowel in de buitenruimte als in een gebouw worden ingepast. Beide deelmaatregelen stellen andere eisen aan de stedelijke structuur. Inpassing in de huidige stedelijke structuur is een belangrijk aspect in de toepasbaarheid van fysieke gevolgenreducerende maatregelen. Daarnaast is ook de locatie van de vluchtplaatsen van essentieel belang voor de zelfredzaamheid van inwoners. Gemiddeld duurt het zes uur voordat inwoners van een getroffen gebied vluchten naar veilige grond (Pieterse et al.,2009, p.30). Er is een gemiddelde besluitvormingstijd van twee uur, een waarschuwingstijd van twee tot drie uur en een responstijd van gemiddeld één tot twee uur. Uitgaande van de verwachting dat het tijdens een overstroming regenachtig en koud is en dat zich onder de - 46 -
vluchtende mensen kinderen en ouderen bevinden is de maximale afstand die men kan overbruggen gering. De locatie en het aantal vluchtplaatsen moet worden bepaald op basis van het tijdspad van de overstroming. In snel overstromende gebieden zal een hoge dichtheid aan schuilplaatsen moeten worden gerealiseerd. Alle schuilplaatsen moeten te voet bereikbaar zijn. Van daaruit kan op een later tijdstip tot evacuatie worden overgegaan. Een terp of dijk kan dienst doen als veilig toevluchtsoord wanneer waterstanden een hoog niveau bereiken. Het is een kunstmatige ophoging die ten minste hoger is dan het te verwachten waterpeil. Een nadeel is dat een terp of dijk slechts kan dienen als een tijdelijke verzamellocatie of vluchtroute indien deze is aangesloten op andere hooggelegen gebieden. Regen en lage temperaturen die aannemelijk zijn bij dergelijk overstromingen maken het onmogelijk voor langere tijd op deze locatie te verblijven. Deze deelmaatregel kan in beschouwing worden genomen in combinatie met afdoende doorvoermogelijkheden. Particuliere of openbare hoogbouw kan dienen als schuilplaats tijdens overstromingen. Voorwaarden voor een dergelijke schuilplaats is dat er voedsel en water aanwezig is, dat hulpdiensten het gebied moeten kunnen bereiken tijdens overstromingen en dat het bescherming biedt tegen weersinvloeden. (Pieterse et al., 2009, p.49). Deze eigenschappen zijn niet op alle hoogbouw van toepassing. Robuuste, grote openbare gebouwen zijn het meest geschikt als shelters. Omdat deze echter niet voldoende voorhanden zijn kunnen ook woontorens, kantoren en winkelcentra voorzien in de belangrijkste behoefte aan bescherming tijdens de eerste uren na inundatie. Vanuit deze shelters kunnen inwoners geëvacueerd worden en naar veiligere gebieden buiten de dijkring vervoerd worden. Bij toepassing van deze maatregel is het belangrijk dat er een ruime beschikbaarheid is aan schuilplaatsen. Een te lage bezetting per gebied kan leiden tot grote onrust en chaos. Daarbij is het wenselijk dat randvoorwaarden als elektriciteit, watervoorziening en riolering in bedrijf zijn zodat de schuilplaatsen voor langere tijd in gebruik kunnen blijven. Desondanks kunnen ook niet functionele schuilplaatsen in het geval van een ergst denkbare overstroming voorzien in de eerste behoefte van inwoners (uitgangspunt in dit onderzoek). Door voldoende schuilplaatsen of vluchtplaatsen in woongebieden wordt de zelfredzaamheid van inwoners sterk vergroot. Vluchtwegen hebben in samenhang met vlucht- en schuilplaatsen een grote invloed op de evacuatiecapaciteit in een gebied. In veel gevallen is het door de besluitvormingstijd, waarschuwingstijd en responstijd niet meer mogelijk mensen georganiseerd te evacueren. - 47 -
Het is daarom noodzakelijk dat er een zekere vorm van zelfredzaamheid is. Dit betekent dat inwoners in staat moeten worden gesteld om zichzelf in veiligheid te brengen. Vluchtwegen vormen een belangrijke schakel. Inwoners moeten door middel van verhoogde elementen in het stedelijke weefsel in staat worden gesteld tot in de beginfase van inundatie het woongebied te verlaten of een nabijgelegen shelter te bereiken. De basis van een goede ontsluiting in een overstroomd gebied is de regionale infrastructuur. Snelwegen, provinciale wegen en rondwegen zijn uitermate geschikt als hoofdroute in een evacuatienetwerk. Het is zowel van belang voor de zelfredzaamheid van bewoners als voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Het netwerk aan hoofdwegen is de uitgangsbasis van een goede ontsluiting van het gebied. Op basis van dit netwerk kunnen locale vluchtwegen worden aangewezen en kan de bereikbaarheid van schuilplaatsen bepaald worden. Locale vluchtroutes moeten er voor zorgen dat inwoners net voor de overstroming, of zelfs tijdens de eerste fase van de overstroming, een veilig heenkomen kunnen vinden. Deze locale vluchtroutes moet inwoners in staat stellen in een korte tijd zonder extreme fysieke inspanning een openbare, veilige schuilplaats te bereiken. De toegepaste norm van vierhonderd meter tot een schuilplaats of vluchtroute is een schatting van de afstand die hulpbehoevende met hulp van omstanders in een korte tijd te voet kunnen bereiken (Pieterse et al., 2009, p.48). Een gecalculeerde vluchtsnelheid van twee kilometer per uur zou betekenen dat alle inwoners volgens de vierhonderd meter grens gemakkelijk binnen een half uur veilig gebied kunnen bereiken (Pieterse et al.,2009, p.30). Wanneer een ergst denbare overstroming plaatsvindt, is het van belang dat vitale objecten in het stedelijke weefsel in bedrijf kunnen blijven. In dit model is uitgegaan van het idee dat ziekenhuizen spoedeisende hulp moeten kunnen blijven verlenen. Tijdens de eerste fase van een overstroming kunnen zoveel mogelijk mensen worden overgeplaatst naar andere regio’s. Afhankelijk van de evacuatiecapaciteit zal een deel achterblijven en zullen de diensten in stand moeten worden gehouden. Zowel inundatiebestendigheid als bereikbaarheid speelt daarin een rol. Uiteraard is het ook van belang dat nutsvoorzieningen zoveel mogelijk in bedrijf blijven (Terpstra et al., 2007, p.42).
- 48 -
5.5 Projecteffecten Figuur drieëntwintig geeft een overzicht van de effecten in het nulscenario en de projecteffecten van het inrichtingsalternatief. Een projecteffect is het verschil dat optreedt tussen de situatie zoals beschreven in het nulalternatief en het projectalternatief. Door het verschil tussen de alternatieven in kaart te brengen wordt duidelijk wat de daadwerkelijke waarde is van een investering in een projectalternatief. In de Leidraad OEI (Eijgenraam et al., 2000a) worden directe effecten gedefinieerd als kosten en baten van een project die toevallen aan de eigenaar of exploitant en de gebruikers van de nieuwe voorzieningen.
Nulscenario Directe effecten 1.
Materiële schade
2.
Dodelijke slachtoffers
3.
Economische schade: bedrijfsuitval
4.
Doorsnijden infrastructuur /doorsnijden vluchtroutes (PM)
5.
Imagoschade veiligheid overheid (PM)
6.
Uitval ziekenhuizen (PM)
7.
Schade aan landschap, natuur en cultuurhistorie (PM)
Inrichtingsalternatief BATEN 2.
Geen dodelijke slachtoffers (direct effect)
KOSTEN -
Investeringskosten; nieuwe shelters, wegverhoging, bescherming ziekenhuis, vluchtwegen, park (direct effect)
-
Exploitatiekosten; nieuwe shelters (direct effect)
-
Beheerkosten; nieuwe shelters, bescherming ziekenhuis (direct effect)
PM 4.
Bereikbaarheid infrastructuur/ aanwezigheid vluchtroutes (direct effect)
5.
Verbeterd imago voor overheid door toename veiligheid (direct effect)
6.
Instandhouding voorzieningen; ziekenhuis (direct effect)
−
Minder kosten hulpverlening (direct effect)
−
Toegevoegde recreatieve waarden door nieuwe vluchtwegen fiets/wandelpaden (direct effect)
−
Uitbreiding voorzieningen op wijkniveau door nieuwe openbare shelters (direct effect)
Figuur 23: Overzicht nulalternatief en projecteffecten inrichtingsalternatief
De effecten die optreden in het nulscenario worden veroorzaakt door de ergst denkbare overstroming. Daarin zijn alle monetariseerbare en niet monetariseerbare directe effecten weergegeven. Het inrichtingsalternatief is toegespitst op het voorkomen van dodelijke
- 49 -
slachtoffers waardoor dit de belangrijkste monetariseerbare baat is voor het inrichtingsalternatief. De gevolgenbeperkende maatregelen hebben in dit scenario geen invloed op de materiële schade of de bedrijfsuitval waardoor deze effecten niet terugkomen in de MKBA voor het inrichtingsalternatief. De overige PM posten zijn benoemd in de analyse maar vertegenwoordigen geen geldelijke waarde. Desondanks zijn deze effecten belangrijk in de uiteindelijke beoordeling van het inrichtingsalternatief. In de eerste drie paragraven van hoofdstuk zeven zijn de uitgangspunten bij de berekeningen, de MKBA Dordrecht en de resultaten uiteengezet. Daarin staat de totstandkoming van de MKBA centraal en worden keuzes die bepalend zijn voor de uitkomsten toegelicht. In paragraaf zes en zeven worden de resultaten geïnterpreteerd en wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om de invloed van bepaalde keuzes te duiden. Alle gegevens die voor deze MKBA zijn gebruikt zijn terug te vinden in bijlage één.
- 50 -
6.
Oud-Beijerland
In dit hoofdstuk wordt alle relevante informatie met betrekking tot de casus Oud-Beijerland beschreven. Van algemene informatie tot de invloed van het EDO op het onderzoeksgebied, de inrichtingsalternatieven en de projecteffecten.
6.1 Korte inleiding Het tweede casusgebied in dit onderzoek is het dorp Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard. Oud-Beijerland is de grootste gemeente in het noordwesten van de Hoeksche waard en heeft een inwonersaantal van ongeveer 23.000. Het dorp wordt door dijkring eenentwintig gescheiden van het Spui en de Oude Maas.
Figuur 24: onderzoeksgebied Oud-Beijerland (Bron: Google Maps)
Het projectgebied is gebruikt in dit onderzoek omdat er volgens het EDO slechts een geringe waterdiepte optreedt. Dit wordt ondersteund door de gebiedsperspectieven kaart waarin het dorpsdeel ten zuiden van de Oostdijk en ten westen van de Zinkweg wordt aangeduid als gebied dat slechts in beperkte mate wordt bedreigd door het water. Het totale - 51 -
onderzoeksgebied bestaat uit de Croonenburghwijk, Centrum-Zuid, Zeeheldenwijk en de Zuidwijk. In totaal telt dit gebied ongeveer tienduizend inwoners en bedraagt de grondoppervlakte ruim tweehonderd hectaren.
6.2 Gevolgen EDO Het scenario geeft een duidelijk beeld van de omstandigheden die een extreme overstroming kan veroorzaken. Het gebied binnen de dijkring is aangewezen als natte zone met geringe waterdiepte. Inwoners van het gebied zullen voldoende tijd hebben om voorbereidingen te treffen tegen het hoge water. Men krijgt te maken met een maximale waterdiepte van één meter (Klijn et al., 2007, p. A7). In figuur veertien staat het geel gemarkeerde gebied voor een natte zone met geringe waterdiepte. In de afbeeldingenreeks hieronder staat overstroomd gebied en waterdiepte afgebeeld na vier uur, twaalf uur, één dag en zeven dagen. De rode stippen staan symbool voor de plaatsen waar een dijkdoorbraak valt te verwachten bij dergelijk omstandigheden.
Figuur 25: Fase 1 - overstromingsdiepte t=4 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.5)
Vier uur na de dijkdoorbraak rond Oud-Beijerland is er in de Hoeksche Waard nog geen sprake van een rampsituatie. Deze zou zich wel voor kunnen doen als de locatie van de dijkdoorbraak meer noordelijk ligt. Hiermee is echter geen rekening gehouden in dit onderzoek.
- 52 -
Figuur 26: Fase 2 - overstromingsdiepte t=12 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.6)
Tijdens fase twee, twaalf uur na het doorbreken van de eerste dijken worden de gebieden binnen dijkring eenentwintig nog niet bedreigd. Waar in andere gebieden de eerste dijkdoorbraken een feit zijn is het water nog niet toegetreden in de Hoeksche Waard. Het laaggelegen onderzoeksgebied is door middel van een aantal hooggelegen delen en dijken nog beschermd tegen het eerste naderende gevaar.
Figuur 27: Fase 3 - overstromingsdiepte na t=24 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.7)
Eén dag na de eerste dijkdoorbraken in het benedenrivierengebied stromen ook delen van de Hoeksche Waard vol water. Zowel bebouwde als onbebouwde gebieden krijgen te maken met waterstanden tot ongeveer drie meter. Het onderzoeksgebied in deze casus wordt door de Zinkweg en de Oostdijk beschermd tegen het water vanuit oostelijk Oud-Beijerland. Door
- 53 -
het stijgende waterpeil en de toename van overstroomde gebieden dringt het water langzaam door tot het onderzoeksgebied.
Figuur 28: Fase 4 - overstromingsdiepte na t=168 uur (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.8)
Na een week van wateroverlast staan grote delen van de dijkring onder water. Er is een grote variatie aan waterdiepte. Het water is ondertussen ook doorgedrongen tot het onderzoeksgebied. De maximale waterstand in het gebied is één meter. Dit scenarioverloop toont aan dat het onderzoeksgebied geschikt is om een strategie toe te passen die uitgaat van schadereductie op perceels- en wijkniveau.
Figuur 29: Maximale waterstanden (Uit: HKV lijn in water, 2008a, p.9)
- 54 -
In figuur negenentwintig zijn de maximale waterstanden weergegeven. Dit geeft aan wat de bovengrens van een dergelijke overstroming is. Deze maximale waterstanden kunnen vanaf vierentwintig uur na de dijkdoorbraken optreden.
6.3 Nulalternatief Het kaartmateriaal met daarop de overstromingsdiepte (paragraaf 6.2) en de overstromingsgevoelige gebieden (paragraaf 4.3) geeft inzicht in de mogelijke strategieën voor het projectgebied. Het nulscenario voor Oud-Beijerland rust op de bestaande beschermingsmaatregelen. Het grondgebied wordt beschermd door rivierdijken welke onder normale omstandigheden voldoende bescherming bieden. Indien het gebied getroffen wordt door een EDO is de gemeente in bepaalde delen zeer kwetsbaar. Voor het onderzoeksgebied betekent het vooral dat er schade zal ontstaan aan woningen, openbare gebouwen en overige inrichtingselementen. Omdat dit onderzoek alleen ingaat op fysieke preventieve maatregelen zijn rampenplannen niet aan de orde. De maatregelen die door Oud-Beijerland zouden kunnen worden getroffen in de toekomst worden dan ook niet nader beschreven.
6.4 Inrichtingsalternatieven Er zijn tal van maatregelen die door locale autoriteiten, woningbouwcoöperaties en particulieren kunnen worden genomen om de schade van een overstroming te reduceren (Gersonius, Zevenbergen, Puyan & Billah, 2008, p. 66). Strategieën zijn gebaseerd op de principes van verhoging, drijven, waterbestendig of waterkerend. Gezien de inhoud van deze strategieën zijn de eerste twee opties niet interessant voor dit onderzoek. Het waterbestendig of waterkerend maken van bestaande bebouwing is mogelijk wel interessant voor bestaande woningen. Hoewel dergelijke maatregelen nu al vaak worden toegepast voor een cluster van woningen in bijvoorbeeld een dichte binnenstad (denk aan vloedschotten) wordt in dit onderzoek bekeken hoe het op wijk- en perceelsniveau nuttig zou kunnen zijn in een deel van het dorp Oud-Beijerland. Omdat de economische efficiëntie van dergelijk maatregelen nog zeer onduidelijk is (Gersonius et al., 2008, p.66) kan dit onderzoek mogelijk meer inzicht bieden.
- 55 -
Collectief waterkerend In het eerste inrichtingsalternatief voor Oud-Beijerland wordt uitgegaan van een tijdelijke barrière van 1.25 meter hoog. Deze barrière kan worden opgezet indien er hoge waterstanden worden verwacht. De collectieve maatregel zorgt ervoor dat het onderzoeksgebied na een aantal dagen weer volledig in gebruik kan worden genomen. Huizen ondervinden vrijwel geen schade en eventuele bedrijven ondervinden minimale effecten omdat er slechts een tijdelijke verstoring plaatsvindt in de openbare ruimte. Noodzakelijk voor het gebruik van deze maatregel is voldoende responstijd en de aanwezigheid van personeel en opslagruimte. In figuur dertig is een mogelijk traject aangegeven. Het gaat in totaal om ongeveer acht kilometer aan tijdelijke waterkering zoals afgebeeld in figuur eenendertig. De keuze voor dit traject is gebaseerd op de afbakening van het casusgebied en maakt het mogelijk de resultaten te vergelijken met de overige drie alternatieven voor Oud-Beijerland.
Figuur 30: traject tijdelijke waterkering (Bron: Google maps)
Figuur 31: voorbeeld tijdelijke waterkering (Uit: Bowker, 2007, p.33)
Tijdelijk waterkerend De waterkerende maatregelen zijn bedoeld om het water vanuit de rivieren buiten woningen te houden wanneer er sprake is van een ondiepe overstroming (Gersonius et al., 2008, p.66). Maatregelen voor het waterkerend maken van individuele woningen zijn deurschoten, afsluiting voor de luchtinlaat naar spouwmuren en het gebruik van terugslagkleppen voor riolering en waterleidingen. Deze maatregelen zorgen slechts voor een tijdelijke bescherming van bestaande woningen. De openingen die water kunnen
- 56 -
doorlaten zijn dan wel afgedicht maar er blijven een aantal poreuze delen over waardoor alsnog water kan binnendringen wanneer er sprake is van een lange inundatietijd. Permanent waterkerend Wanneer woningen een langere periode onder water staan is het belangrijk dat naast de ramen, deuren, luchtinlaten en terugslagkleppen ook de overige poreuze delen als muren en fundering waterdicht gemaakt worden. In dat geval zijn naast de tijdelijk waterkerende maatregelen ook een waterwerende laag rondom het huis, waterafvoer en overstromingsbestendige deuren noodzakelijk. Alle materialen tot een hoogte van ongeveer één meter moeten waterbestendig en niet doorlatend zijn (Bowker, 2007, p.28).
Figuur 32: waterkerende maatregelen op perceelsniveau (Uit: Bowker, 2007, p.28, 36, 38)
Waterbestendig Waar de waterkerende maatregelen vooral bedoeld zijn om het water permanent buiten de deur te houden kan het ook van belang zijn woningen waterbestendig in te richten. Eventuele waterkerende maatregelen kunnen tijd winnen om waardevolle eigendommen naar veilige hoogte te verplaatsen. Maatregelen die de waterbestendigheid verbeteren zorgen ervoor dat de schade aan eigendom wordt gereduceerd (Bowker, 2007, p.3). Een aantal maatregelen die kunnen worden genomen zijn het aanleggen van een solide betonnen vloer, vloermateriaal van plastic, ingesloten (niet voor het water bereikbare) isolatie, opdeelbare binnenwanden, waterbestendige keuken, deuren en kozijnen, terugslagkleppen en waterpompen om het waterniveau beperkt te houden.
6.5 Projecteffecten Figuur drieëndertig geeft een overzicht van de effecten in het nulscenario en de projecteffecten van de vier inrichtingsalternatieven voor Oud-Beijerland. In tegenstelling tot de evacuatiestrategie voor Dordrecht zijn deze alternatieven gebaseerd op een - 57 -
schadereducerende strategie. De noodzaak om inwoners te evacueren is afwezig waardoor het beschermen van eigendommen prioriteit zal hebben. De directe effecten van een ergst denkbare overstroming in Oud-Beijerland zijn niet zo extreem als in Dordrecht. Er zal vooral materiële schade ontstaan aan woningen en bedrijven. Daarnaast zal een inundatie van het gebied imagoschade opleveren voor de overheid omdat deze niet in staat is gebleken het gebied te beschermen. Ondanks dat er verstoring optreedt, zullen de essentiële voorzieningen in het gebied in bedrijf kunnen blijven. Daarom richten deze alternatieven zich op de potentiële waarde die gevolgenreductie voor woningen in het gebied kan hebben. Nulscenario Directe effecten 1.
Materiële schade aan woningen
2.
Economische schade: bedrijfsuitval
3.
Imagoschade veiligheid overheid (PM)
4.
Verstoring (PM)
Inrichtingsalternatieven BATEN 1.
Schadereductie aan woningen
KOSTEN -
Investeringskosten: aanpassen bestaande bebouwing, toevoegen bouwkundige elementen, aanpassingen interieur
-
Beheer- en onderhoudskosten: opslag en beheer tijdelijk maatregelen, kleine toename reguliere onderhoudskosten
PM 3.
Verbeterd imago voor overheid door verminderde schade
4.
Geen of beperkte verstoring t.o.v. nulscenario
-
Verstoring tijdens uitvoering/aanleg fysieke maatregelen
Figuur 33: Overzicht nulalternatief en effecten inrichtingsalternatieven
De monetariseerbare baat die voor deze alternatieven centraal is gesteld is het voorkomen van materiële schade aan woningen binnen het projectgebied. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen collectieve maatregelen op wijkniveau en individuele maatregelen op perceelsniveau. De mate waarin directe effecten optreden verschilt per alternatief. Dit komt tot uiting in de gereduceerde schade aan woningen. Daarnaast kent ieder alternatief onder andere een variatie in de mate van verstoring tijdens een overstroming. De projecteffecten zijn benoemd in de toelichting bij de MKBA’s (paragraaf 7.3 en bijlage 2). In paragraaf vijf en zes van het volgende hoofdstuk worden de resultaten geïnterpreteerd.
- 58 -
7.
Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek uiteen gezet. In deze uitwerking staat de analyse van die informatie centraal. In de laatste paragraaf is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd.
7.1 Uitgangspunten bij de berekeningen In de maatschappelijke kosten-batenanalyses worden de benoemde projecteffecten zoveel mogelijk op dezelfde wijze benoemd. Het is de bedoeling dat de effecten zoveel mogelijk worden gekwantificeerd en in geld worden uitgedrukt.
Netto contante waarde (NCW) en discontovoet Een belangrijk aandachtspunt bij het vergelijken van kosten en baten is het bepalen van de periode waarin de diverse effecten tot uiting komen. Zo kunnen maatregelen worden doorgevoerd in een zeker jaar en de effecten pas vijftig jaar later tijdens een hoogwater tot uiting komen. Het is dus belangrijk dat een bepaalde tijdshorizon wordt gekozen. De bedragen die zijn verbonden aan diverse effecten dienen wat betreft het prijspeil overeen te komen. Daarom wordt gebruik gemaakt van de netto contante waarde (NCW). Hiermee kunnen bedragen op een willekeurig tijdstip inzichtelijk worden gemaakt zodat ze vergelijkbaar zijn. Om te komen tot een NCW wordt een rente- ofwel discontovoet gehanteerd. Deze discontovoet is bepaald op de wettelijke vier procent (Elhorst et al., 2004, p.33). Daarbij is geen risico-opslag meegenomen.
Tijdshorizon en Prijspeil Omdat de eenmalige kosten van een investering moeten worden vergeleken met de jaarlijks terugkerende exploitatiebaten of onderhoudskosten van een project wordt een termijn gekozen waarover de NCW van een project wordt bepaald. In dit geval wordt voor het alternatief Dordrecht gerekend met een tijdshorizon van tachtig jaar omdat er een aantal omvangrijke maatregelen worden beschreven. De tijdshorizon loopt van 2020 tot 2100. Voor de alternatieven in Oud-Beijerland wordt een tijdshorizon van vijftig jaar gehanteerd in verband met de levensduur van de aanpassingen aan inboedel en opstal. Deze tijdshorizon loopt dus van 2020 tot 2070. De bedragen zijn contant gemaakt naar 2010. In de Leidraad
- 59 -
OEI (Eijgenraam et al., 2000b, p. 67) wordt uiteengezet dat vooral de eerste twintig tot dertig jaar van belang zijn bij het bepalen van de NCW. Het is namelijk zo dat verlenging van de tijdshorizon relatief veel gewicht geeft aan de geprijsde baten en daardoor een gemakkelijk een vertekend toekomstbeeld schetst. Omdat het in deze analyse enkel gaat om kosten en er geen exploitatie baten bij betrokken zijn is de tijdshorizon niet van grote invloed op het eindresultaat van de analyse. In het overzicht zijn de totale investeringskosten, de beheeren onderhoudskosten en de exploitatiekosten over tachtig jaar (Dordrecht) en vijftig jaar (Oud-Beijerland) weergegeven.
7.2 MKBA Dordrecht In figuur vierendertig tot en met zesendertig zijn de kosten-batenanalyses weergegeven voor het inrichtingsalternatief. Berekeningen, uitvoeringsinformatie en bijbehorende bronvermeldingen zijn opgenomen in bijlage één. MKBA Laag T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 831
Baten Minder dodelijk slachtoffers
831
Totaal Kosten Investering
150
B&O (80 jaar)
32
Exploitatie (80 jaar)
32
Totaal
214
Saldo
617 3,9
B/K verhouding PM-posten Voorzieningen niveau
PM+
Imagoverbetering
PM+
Instandhouding ziekenhuis
PM+
Recreatieve waarden
PM+
Bereikbaarheid
PM+
Overlast tijdens aanleg
PM-
Figuur 34: MKBA Dordrecht (inschatting laag)
- 60 -
MKBA gemiddeld T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 831
Baten Minder dodelijk slachtoffers
831
Totaal Kosten Investering
558
B&O (80 jaar)
44
Exploitatie (80 jaar)
64
Totaal
666
Saldo
166 1,2
B/K verhouding PM-posten Voorzieningen niveau
PM+
Imagoverbetering
PM+
Instandhouding ziekenhuis
PM+
Recreatieve waarden
PM+
Bereikbaarheid
PM+
Overlast tijdens aanleg
PM -
Figuur 35: MKBA Dordrecht (inschatting gemiddeld)
MKBA Hoog T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 831
Baten Minder dodelijk slachtoffers
831
Totaal Kosten Investering
965
B&O (80 jaar)
56
Exploitatie (80 jaar)
96
Totaal
1.117
Saldo
-286 0,7
B/K verhouding PM-posten Voorzieningen niveau
PM+
Imagoverbetering
PM+
Instandhouding ziekenhuis
PM+
Recreatieve waarden
PM+
Bereikbaarheid
PM+
Overlast tijdens aanleg
PM-
Figuur 36: MKBA Dordrecht (inschatting hoog)
- 61 -
Afname dodelijke slachtoffers Baten die worden toegerekend aan dit inrichtingsalternatief zijn gebaseerd op de doelstelling van het inrichtingsalternatief. De zelfredzaamheid moet sterk vergroot worden waardoor de inwoners van dijkring tweeëntwintig zichzelf binnen vierhonderd meter en in maximaal een half uur in veiligheid kunnen brengen. Door die doelstelling zal het slachtofferpotentieel van 0,32 procent in het nulscenario (HKV, 2008b, p.3) hypothetisch afnemen tot nul procent. Dit betekent dat er in plaats van 378 doden geen doden meer zullen vallen. Het aantal slachtoffers berust op een milde inschatting. Wanneer wordt uitgegaan van de huidige situatie waarin vrijwel geen evacuatiemogelijkheden beschikbaar zijn wordt het slachtofferaantal twee maal zo hoog geschat. In dit onderzoek wordt gerekend met een gemiddeld mortaliteitspercentage van 0,32 procent terwijl in het handelingsperspectief benedenrivierengebied ook een schatting van 0,64 procent staat weergegeven. De invloed die de keuze voor dit getal heeft voor de resultaten komt in de gevoeligheidsanalyse aan bod. Op basis van HIS-SSM (Huizinga, Dijkman, Barendregt & Waterman, 2004) wordt het aantal slachtoffers uitgedrukt in miljoenen euro’s. Deze slachtofferpost bestaat grotendeels uit immateriële elementen als het verlies van leefgenot en het leed van de nabestaanden. In de schade- en slachtoffermodule is een dodelijk slachtoffer tegen 2,2 miljoen euro gewaardeerd (Rijkswaterstaat, 2008, p.46). Dit betekent dat wanneer wordt uitgegaan van slachtofferreductie van 378 naar nul een baat ontstaat van ongeveer 831 miljoen euro.
Exploitatiebaten nieuwe shelters In het inrichtingsalternatief zijn een aantal nieuwe shelter locaties ingetekend. De locatiekeuze van die shelters is bepaald op basis van de dekkingsgraad van omliggende bestaande shelters en verhoogde vluchtelementen. Ongeacht het aantal nieuwe vluchtplaatsen zullen er weinig tot geen exploitatieopbrengsten op te voeren zijn, of omdat de nieuwe shelters worden gebouwd door private partijen die investeren en dus ook het rendement zullen nemen, of omdat de shelters invulling krijgen als gemeenschapshuis of multicultureel centrum en volgens die invulling vooral exploitatiekosten zullen ontstaan. Als PM post kunnen de nieuwe shelters worden aangewezen als verbetering van het voorzieningsniveau.
- 62 -
Investeringskosten De investeringskosten voor nieuwe shelters zijn onder te verdelen in twee categorieën. Ten eerste zijn er de nieuwe shelters als onderdeel van herstructureringsprojecten. In dat geval zullen ze invulling krijgen als woontorens of kantoorgebouwen. Deze functies kunnen in het geval van extreem hoogwater dienen als toevluchtsoord. Wanneer het gaat om nieuwe shelters als onderdeel van een totale herstructurering kan worden uitgegaan van een kostenneutraal project. De tweede categorie bestaat uit nieuwe shelters in de vorm van openbare gebouwen zoals een multicultureel centrum of buurthuis. Een voorwaarde daarbij is dat de shelters minimaal drie verdiepingen hoog zijn. Er wordt uitgegaan van een bruto vloer oppervlak van ongeveer vijftienhonderd vierkante meter. De kosten per shelter zullen in dit geval liggen rond twee miljoen euro. Over het algemeen kiest de gemeente Dordrecht voor realisatie door derden. De gemeente zal stichtingskosten moeten betalen ter waarde van ongeveer tien procent van de totale investering (Gemeente Dordrecht, 2010, p.3). In dit geval betekent dat tweehonderdduizend euro per project. Omdat deze kosten sterk variëren per project wordt als hoge inschatting twintig procent aangehouden. De investeringskosten voor het verbeteren van de hoofdinfrastructuur is verdeeld in twee posten. Ten eerste het begaanbaar houden van de A16. Gezien de hoogteligging van het traject dient er ongeveer vier kilometer te worden opgehoogd. Wanneer gekozen wordt voor een nieuw snelwegtracé op betonnen palen ontstaat een kostenpost van ongeveer tweehonderdveertig miljoen euro. Wanneer gekozen wordt voor een maaiveldverhoging van vier meter met daarop een nieuwe snelweg komen de kosten uit op ongeveer drieëntwintig miljoen euro. Het tweede tracé dat moet worden opgehoogd is de N3. In overeenstemming met de A16 kan de tracéverhoging van ongeveer negen kilometer voor respectievelijk vijfhonderdveertig en tweeëndertig miljoen euro worden uitgevoerd. De twee ziekhuizen zullen worden beschermd door aanleg van een ringdijk rondom het terrein. De totale kosten van de aanleg van ongeveer vijf kilometer ringdijk zullen uitkomen nabij de acht miljoen euro. Het gebied binnen die dijkring rond het ziekenhuis zal ontsloten worden via een fly-over bij ieder ziekenhuis. Op die manier zijn de voorzieningen ook tijdens hoogwater bereikbaar via de N3 en de A16. De totale kosten van deze maatregel ligt tussen de tien en veertien miljoen euro. De kosten van een verhoogde vluchtroute vanuit de noordelijk gelegen stadsdelen langs de spoorlijn richting het noorden van de dijkring zijn geraamd tussen de twee en zeven miljoen - 63 -
euro. Het prijsverschil wordt veroorzaakt door de verschillende uitvoeringsopties. Zo kan een nieuwe dijk met daarop fiets en wandelpad zorgen voor ontsluiting. Ook een fiets- en wandelpad op de bestaande spoordijk zou kunnen voldoen aan de eisen. De kosten voor een verhoogde vluchtweg vanuit het hart van Mildenburg/Sterrenburg worden geraamd op ongeveer twee miljoen euro.
Exploitatiekosten De exploitatiekosten zijn van toepassing op de shelters die gaan dienen als openbare voorziening. De exploitatiekosten worden geraamd door gebruik te maken van voorbeeld projecten. In deze analyse wordt op basis van een aantal voorbeelden uitgegaan van de constructie dat de gemeenten Dordrecht het vastgoed en de grond niet in eigen bezit heeft. Men betaalt stichtingskosten die zullen worden geraamd op tien procent van de totale investeringskosten. De jaarlijkse exploitatiekosten voor energie, onderhoud en vervanging worden in het voorbeeldproject geraamd op honderdzeventigduizend euro. Het totale project bevat een kostenpost van ongeveer vier miljoen euro. Op die basis wordt uitgegaan van een exploitatielast van vijf procent van de aanschafwaarde van het project. Dat betekent in het geval van de nieuwe shelters een exploitatiepost van ongeveer honderdduizend euro per jaar (Gemeente Dordrecht, 2010, p.3). Als hoge inschatting is dit aangepast tot een percentage van vijftien procent.
Beheer- en onderhoudskosten Beheer- en onderhoudskosten (B&O kosten) worden, wanneer geen exacte bedragen beschikbaar zijn, geraamd op één procent (Hoefsloot, De Pater, Pertijs, & Van den Brie, 2010, p. 16). De jaarlijkse B&O kosten voor dit alternatief komen daarmee uit op één procent van de totale investeringen in infrastructuur.
7.3 Resultaten Dordrecht De baten zijn tot stand gekomen door het reduceren van het aantal dodelijke slachtoffers door middel van een fysieke ondersteuning van evacuatie. Deze strategie is gekozen op basis van het handelingsperspectief rampenbeheersing EDO. Aanleg van ‘pre-flood’ maatregelen zoals een verhoogde infrastructuur, shelters en het beschermen van ziekenhuizen brengt hoge kosten met zich mee. De kosten en baten voor dit inrichtingsalternatief laten zien dat, - 64 -
wanneer dodelijke slachtoffers te allen tijde vermeden moeten worden en daarbij wordt uitgegaan van een geldelijke waarde van dodelijke slachtoffers, er een positieve baten kosten ratio ontstaat. Kosten baten technisch zou dit maatregelenpakket dus als efficiënt kunnen worden beschouwd. De vijf tot tien miljard euro aan directe en indirecte materiële schade is in dit gebied en op basis van dit inrichtingsalternatief niet te voorkomen. Ten eerste omdat het alternatief gericht is op het voorkomen van slachtoffers in plaats van materiële schade en ten tweede omdat er onder invloed van een EDO in vrijwel het gehele gebied vier meter water staat. In het kader van dit onderzoek naar het nut van gevolgenbeperking in binnendijkse woongebieden laat dit alternatief een positief resultaat zien met betrekking tot een evacuatiestrategie gebaseerd op fysieke ruimtelijke maatregelen. Daar komt bij dat de maatregelen die zijn onderzocht voor dit gebied deels kunnen worden gerealiseerd in combinatie met reguliere vervanging en aanleg. Op die manier kunnen de investeringskosten verbonden worden aan de reguliere vervangingskosten waardoor een verlaging van de investeringskosten reëel lijkt te zijn.
7.4 MKBA Oud-Beijerland In figuur zevenendertig tot en met veertig zijn de gemiddelde kosten-batenanalyses weergegeven voor de diverse alternatieven. Hoge en lage inschattingen, berekeningen, uitvoeringsinformatie en bijbehorende bronvermeldingen zijn opgenomen in bijlage twee. Collectief waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 294
Baten Schadereductie woningen
294
totaal Kosten Investering (eenmalig)
5,7
B&O (50 jaar)
28,5
totaal
34
Saldo
259
B/K verhouding
10,3
PM-posten Imagoverbetering
PM+
Instandhouding voorzieningen
PM+
Zeer korte hersteltijd
PM+
Veel mankracht nodig tijdens calamiteit
PM-
Lange responstijd
PM-
Figuur 37: MKBA Collectief waterkerend
- 65 -
Tijdelijk waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
14,0
B&O (50 jaar)
7,0
totaal
21
Saldo
138
B/K verhouding
7,6
PM-posten Korte responstijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassingen
PM-
Enkel geschikt bij korte inundatietijd (max 1 dag)
PM-
Figuur 38: MKBA Tijdelijk waterkerend
Permanent waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
37,5
B&O (50 jaar)
14,9
totaal
52
Saldo
107
B/K verhouding
3,0
PM-posten Geen verstoring
PM+
Geschikt bij Langere inundatietijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassing
PM-
Figuur 39: MKBA Permanent waterkerend
- 66 -
Waterbestendig T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 143
Baten Schadereductie woningen
143
Totaal Kosten
326,6
Investering (eenmalig) B&O (50 jaar)
0,0
Totaal
327
Saldo
-183 0,4
B/K verhouding PM-posten Hevige verstoring
PM-
Herstel noodzakelijk
PM-
Figuur 40: MKBA Waterbestendig
Afnamen materiële schade Uitgangspunt bij het inrichten van de alternatieven is gevolgenbeperking door het reduceren van materiële schade. Het schaalniveau is bepaald door het type maatregelen dat beschikbaar en doorgerekend is. De eerste optie, collectief waterkerend, zal bij een goede werking ook materiële schade aan de openbare ruimte en voorzieningen voorkomen. In de analyse zijn alleen de vermeden schadeposten aan huizen meegenomen. Het beschermen en in stand houden van de openbare voorzieningen binnen de waterkering is opgenomen als PM post. Achtereenvolgens wordt voor het berekenen van de kosten en baten in de vier alternatieven een schadereductie van honderd, negenenzestig, negenenzestig en eenenvijftig procent behaald. Deze verschillen komen tot stand door de differentiatie in strategie. Waar in het alternatief collectief waterkerend zowel de opstal als inboedel beschermd blijft, wordt in de alternatieven tijdelijk en permanent waterkerend slechts de inboedel beschermd en zal een beperkte schade ontstaan aan de opstal. In alternatief vier, het waterbestendig inrichten van woningen, wordt zowel inboedel als opstal aangepast aan het water en treedt dus een relatief lage schadereductie op omdat meer herstelwerkzaamheden zullen moeten plaatsvinden.
Investeringskosten De investeringen die worden doorberekend in de alternatieven zijn bepaald op basis van de huidige waarde die de woningen vertegenwoordigen in de diverse wijken, de kengetallen - 67 -
per maatregel en de schadepercentages aan inboedel en opstal. De investeringskosten zijn in verhouding tot de potentiële schadereductie vrij beperkt gebleven. Enkel het vierde alternatief, waterbestendig, wijkt in die zin af. De investeringskosten zijn ruim twee maal zo hoog als de potentiële schadereductie. Dit komt omdat de kosten vooral gemaakt worden door inboedel te vervangen door waterbestendige materialen en maatregelen door te voeren aan de opstal zodat het water minder schade zal toebrengen aan de constructie. Een waterbestendig alternatief zal wellicht positiever naar voren komen wanneer het gaat om nieuwbouw. In deze omstandigheden zijn de aanlegkosten gemiddeld vijfendertig procent hoger dan de normale vervangingswaarde na een overstroming (Bowker, 2008, p. 5).
Beheer- en Onderhoudskosten Omdat de beheer- en onderhoudskosten van een alternatief altijd worden berekend ten aanzien van het nulalternatief zijn er voor het waterbestendig inrichten geen kosten opgenomen. Dit komt omdat de waterbestendige maatregelen geen extra beheer- en onderhoudskosten opleveren ten opzichte van een niet waterbestendige inrichting. Die marginale verschillen zijn in deze verkenning niet van belang en zijn buiten beschouwing gelaten. In de alternatieven tijdelijk en permanent waterkerend is een standaardpercentage van één procent aangehouden (Hoefsloot et. al, 2010, p.16). Deze kosten die worden gerekend per jaar zijn vervolgens vermenigvuldigd met de looptijd van het project. Voor het alternatief collectief waterkerend is een geschat percentage van tien procent gebruikt omdat deze maatregel wordt getypeerd als zeer onderhoudsintensief en omdat de tijdelijke waterkering moet worden opgeslagen wanneer deze niet gebruikt wordt (Bowker, 2007, p. 32). De kosten voor het in stelling brengen van de waterkering worden in deze MKBA niet meegenomen. De inzet van mankracht tijdens overstromingen is onderdeel van crisismanagement in de ‘event-management mode’. Daarbij is het aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de werkzaamheden voor rekening zal komen van burgers die directe baten hebben bij het functioneren van de collectieve waterkering.
- 68 -
7.5 Resultaten Oud-Beijerland Op basis van het EDO is het gebied getypeerd als een langzaam overstromend gebied met minimale waterstanden. Met die informatie is op vier verschillende manieren invulling gegeven aan gevolgenbeperking. De inrichtingsmaatregelen volgens collectief waterkerend, tijdelijk en permanent waterkerend en waterbestendig zijn terug te lezen in hoofdstuk zes. Waar het in Dordrecht vooral van belang is mensen snel en veilig uit het gebied te krijgen is deze casus vooral gericht op het voorkomen en/of minimaliseren van materiële schade aan vastgoed. De kosten baten ratio van de verschillende alternatieven laat weinig aan de verbeelding over. Vooral het alternatief collectief waterkerend lijkt in dit geval uiterst efficiënt met een ratio van 10.3. Ook de alternatieven tijdelijk en permanent waterkerend leveren een sterk positief resultaat op van respectievelijk 7.6 en 3.0. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat er een zekere mate van onduidelijkheid bestaat over de effectiviteit van de maatregelen onder invloed van het overstromingsscenario. De fysieke maatregelen die percelen waterbestendig moeten maken zijn niet honderd procent doeltreffend wat betekent dat de vermeden schade kan afnemen. Het laatste alternatief, het waterbestendig maken van huizen, lijkt in dit geval niet aantrekkelijk omdat het hoge investeringskosten met zich meebrengt ten aanzien van de te vermijden schade. De ratio van dit alternatief ligt dan ook onder de één wat betekent dat het onder deze omstandigheden geen efficiënte oplossing is.
7.6 Interpretatie van resultaten In deze paragraaf worden de resultaten van de twee casestudies naast elkaar gezet. Daarbij gaat het vooral om de kosten en mogelijke baten van de verschillende inrichtingsalternatieven zoals deze in de voorgaande paragraven zijn beschreven en toegelicht. Figuur eenenveertig visualiseert de totale bandbreedte van de mogelijke investeringskosten (de zwarte lijn), de verwachte baten (de grijze stip) wanneer een ergst denkbare overstroming plaatsvindt en de kosten baten ratio.
- 69 -
Figuur 41: Geschatte kosten en baten inrichtingsalternatieven Dordrecht en Oud-Beijerland
Omdat de resultaten slechts een indicatie geven van de kosten in de twee gebieden gaat het vooral om het beeld dat kan worden gedestilleerd uit deze casestudies. De getallen zoals deze hier worden genoemd zijn dan ook niet bedoeld als exacte uitkomsten maar als verkenning van de mogelijkheden die de geselecteerde ‘pre-flood’ maatregelen bieden. Om een globale vergelijking te kunnen maken zijn de getallen omgerekend naar euro’s per hectare over de gehele levensduur van de maatregelen. Als basis voor deze berekeningen is een grondoppervlak van 4.1 miljoen hectare voor Nederland (CBS, 2011) als totaal genomen. Voor Dordrecht en Oud-Beijerland wordt respectievelijk een oppervlakte van negenduizend en tweehonderd hectare aangehouden. De totale kosten van het maatregelenpakket in Dordrecht zijn verdeeld over tachtig jaar terwijl voor Oud-Beijerland een periode van vijftig jaar is gehanteerd. Dit heeft te maken met het type maatregelen en de levensduur daarvan. Figuur tweeënveertig laat zien dat er grote verschillen zijn tussen het aantal te investeren euro’s per hectare. De maatregelen op perceels- en wijkniveau staan niet in verhouding tot die op het niveau van een gehele dijkring. Dit komt omdat deze alternatieven gebaseerd zijn op verschillende strategieën. De in verhouding hoge investeringskosten in Oud-Beijerland zorgen voor een reductie van materiële schade terwijl in Dordrecht enkel gekeken wordt
- 70 -
naar het slachtofferpotentieel. Het is dus niet zozeer interessant en relevant om deze twee casusgebieden met elkaar te vergelijken. Wel kunnen de gegevens worden gebruikt om de investering per hectare in een bepaalde strategie af te zetten tegen de aanbevolen investeringen van onder andere de nieuwe Deltacommissie. De één tot twee miljard euro, die vanaf 2020 per jaar moet worden vrijgemaakt voor het op peil houden van de
Figuur 42: Geschatte kosten per hectare over de gehele levensduur van het geschetste alternatief
waterveiligheid in Nederland, vormt een meetlat waaraan kan worden afgelezen hoeveel de politiek en indirect de maatschappij mogelijk bereid is te investeren in waterveiligheid. Het geeft een orde van grootte waarbinnen toekomstige investeringen reëel kunnen worden geacht. Eerder al deed een groep van experts in ‘financiering primaire waterkering’ (Adviescommissie Financiering primaire waterkering, 2006) de aanbeveling vanaf 2020 tussen de vijfhonderdvijftig en achthonderdvijftig miljoen euro per jaar te investeren om mee te groeien met het klimaat. De afwegingen die gemaakt moeten worden over de te investeren bedragen ten aanzien van de potentiële risico’s is echter aan politiek en maatschappij. Deze keuzes worden gemaakt in het probleemdomein en op institutioneel niveau (Merz et al., 2010). Een onderzoek als dit
- 71 -
met daarbij een overzicht van de kosten en baten per alternatief kunnen dienen als input voor visievorming op die niveaus.
7.7 Gevoeligheidsanalyse Het ramen van projecteffecten en bijbehorende kosten en baten is gebaseerd op veronderstellingen. Omdat die veronderstellingen een grote invloed kunnen uitoefenen op de diverse variabelen is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor het inrichtingsalternatief Dordrecht omdat de bandbreedte en de aard van de getallen hier aanleiding toe geeft. Omdat de alternatieven voor Oud-Beijerland enkel en alleen zijn gebaseerd op materiële schade en het voorkomen daarvan, geven de al gemaakte minimale en maximale inschattingen zoals in de kosten-batenanalyse is weergegeven een zo goed mogelijk en representatief beeld over de mogelijke onzekerheden. Daarom is enkel voor Dordrecht een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd op een drietal variabelen. De projecteffecten waarmee gevarieerd wordt in figuur drieënveertig tot en met zesenveertig zijn het slachtofferaantal, de geldelijke waarde per slachtoffer en de investeringskosten van het alternatief.
Slachtoffers In de kosten-batenanalyse is gebruik gemaakt van het mortaliteitscijfer zoals in het EDO wordt gehanteerd. In de gevoeligheidsanalyse in figuur tweeënveertig is het percentage verdubbeld omdat de auteurs van het handelingsperspectief (HKV Lijn in water, 2008a/b) deze verdubbeling als realistisch beschouwen wanneer evacuatie door hulpdiensten niet mogelijk is. De halvering is toegevoegd met die veronderstelling dat de extreme omstandigheden ook kunnen afzwakken. Op basis van deze cijfers wordt duidelijk dat het aantal slachtoffers van groot belang is voor de effectiviteit (baten kosten ratio) van het inrichtingsalternatief.
- 72 -
Halvering
EDO
Verdubbeling
0,16%
0,32%
0,64%
416
831
1662
Investering, exploitatie en B&O (Gemiddeld)
666
666
666
Saldo
-250
165
996
0.6
1.2
2.5
Percentage dodelijke slachtoffers Baten Slachtoffers in Miljoenen (€) Kosten
Baten/Kosten verhouding
Figuur 43: Gevoeligheidsanalyse voor het mortaliteitspercentage casus Dordrecht
Als vanzelfsprekend heeft een negatieve bijstelling van het aantal verwachte dodelijke slachtoffers een negatief effect op de baten kosten verhouding. Dit laat zien dat het aantal potentiële slachtoffers van groot belang is bij het bepalen van financiële effectiviteit van dergelijke maatregelen.
Waarde per slachtoffer Naast het aantal slachtoffers kan ook gevarieerd worden met de geldelijke waarde die gesteld wordt voor iedere dodelijk slachtoffer. De 2,2 miljoen euro is met gelijke factor negatief en positief bijgesteld in figuur vierenveertig. Deze bijstelling is gebaseerd op een oude slachtofferwaardering van 1,5 miljoen euro. Het waardeverschil tussen de oude en nieuwe slachtofferwaardering (Huizinga, 2004) is ook in de positieve bijstelling aangehouden. Wederom is de baten kosten verhouding sterk afhankelijk van de waarde die wordt toegekend aan een individu.
Negatieve bijstelling Waarde per slachtoffer in Miljoenen (€)
Slachtoffermodule Positieve bijstelling
1,5
2,2
2,9
567
831
1096
Investering, exploitatie en B&O (Gemiddeld)
666
666
666
Saldo
-99
165
996
Baten/Kosten verhouding
0.9
1.2
1.6
Baten Slachtoffers in Miljoenen (€) Kosten
Figuur 44: Gevoeligheidsanalyse waarde per slachtoffer casus Dordrecht
- 73 -
Kosten Door de kosten achtereenvolgens positief en negatief bij te stellen met vijfentwintig procent ontstaat een overzicht van gevolgen wanneer de bandbreedte, zoals deze in de kostenbatenanalyses zijn weergegeven, nog verder worden verruimd. In figuur vijfenveertig en zesenveertig zijn de resultaten van deze bandbreedteverruiming weergegeven.
Kosten inrichtingsalternatief (+25%)
MKBA
MKBA
MKBA
Laag
Gemiddeld
Hoog
Baten Slachtoffers in Miljoenen (€)
831
831
831
Investering, exploitatie en B&O
268
833
1396
Saldo
563
-2
-565
Baten/Kosten verhouding
3.1
1.0
0.6
Kosten
Figuur 45: Gevoeligheidsanalyse positieve kosten inrichtingsalternatief casus Dordrecht
MKBA
MKBA
MKBA
Laag
Gemiddeld
Hoog
831
831
831
Investering, exploitatie en B&O
161
500
838
Saldo
670
331
-7
Baten/Kosten verhouding
5.2
1.7
1
Kosten inrichtingsalternatief (-25%) Baten Slachtoffers in Miljoenen (€) Kosten
Figuur 46: Gevoeligheidsanalyse negatieve kosten bijstelling inrichtingsalternatief casus Dordrecht
Voorgaande gegevens laten zien dat wanneer de kosten worden verhoogd er nog steeds een positieve baten kosten verhouding ontstaat voor de ‘MKBA laag’ en de ‘MKBA gemiddeld’. De ‘MKBA hoog’ blijkt bij een kostenverhoging van vijfentwintig procent niet meer baten kosten efficiënt. Dit komt omdat de kosten voor infrastructuur in de ‘MKBA hoog’ procentueel een groot aandeel hebben in de totale kosten vergeleken met de ander MKBA’s. Door het grote verschil tussen de hoge en lage inschatting van de kostenpost infrastructuur lijken de andere maatregelen in het alternatief (bij een verhoging van de kosten met vijfentwintig procent) niet meer rendabel. Het verminderen van de infrastructurele maatregelen aan hoofdwegen zou er voor kunnen zorgen dat ook de ‘MKBA hoog’ in dit - 74 -
geval baten kosten positief uitkomt. Daarmee wordt aangegeven dat de verhoudingen, in investeringskosten per maatregel, dusdanig kunnen verschillen dat een vertekend beeld ontstaat. Met die kennis kan verondersteld worden dat op basis van alle mogelijke kosten en baten in diverse invullingen een positieve baten kosten verhouding behaald kan worden. En daarmee in diverse invullingen een bijdrage kan leveren aan de fysieke ondersteuning van een evacuatiestrategie.
- 75 -
8.
Conclusies
De conclusies die naar aanleiding van dit onderzoek kunnen worden getrokken richten zich ten eerste op de inhoudelijke resultaten van de casestudies. Vervolgens worden conclusies getrokken over de bruikbaarheid van methodieken voor risicoanalyse en risicobeoordeling zoals deze worden toegepast in het systeem van overstromingsrisico management volgens Schanze (2006).
8.1 Casestudies In dit onderzoek is op praktische wijze invulling gegeven aan de vraag of fysieke gevolgenreductie rendabel kan zijn in binnendijkse woongebieden. De hoofdvraag luidde als volgt: is het effect van fysieke gevolgenbeperkende maatregelen in binnendijkse woongebieden financieel en/of maatschappelijk rendabel om toepassing ervan te legitimeren? De inhoudelijke conclusie naar aanleiding van de doel- en vraagstelling is tweeledig. Ten eerste laten de maatschappelijke kosten-batenanalyses zien dat er mogelijkheden zijn voor gevolgenbeperking in de vorm van schadereductie op wijk- en perceelsniveau. De resultaten van het onderzoek naar de ‘pre-flood’ maatregelen in Oud-Beijerland bevestigen dat gebieden waarin een relatief lage waterstand optreedt, gebaat zouden zijn bij een selectie van de beschreven maatregelen. Daarbij moet echter duidelijk zijn dat in dit onderzoek is uitgegaan van een ergst denkbare overstroming binnen de levensduur van de maatregelen. Met die wetenschap dringt zich de vraag op of het überhaupt rendabel is bij deze onzekerheid in te zetten op materiële gevolgenbeperking in dergelijk gebieden. De kans op een extreme situatie is namelijk zo klein dat de levensduur van de maatregelen meerdere malen kan verstrijken voor deze door een extreme overstroming getest zullen worden. De te investeren bedragen, de kleine kans op een extreme overstroming en de afwezigheid van slachtofferpotentieel maken fysieke gevolgenbeperkende maatregelen op deze locatie en onder deze omstandigheden niet interessant. Wanneer de fysieke gevolgenbeperking echter wordt toegepast in gebieden waar frequenter inundatie plaatsvindt, zijn de maatregelen wel degelijk gepast. In die gebieden, waar bijvoorbeeld eens in de vijfentwintig jaar een overstroming plaatsvindt, zouden fysieke gevolgenbeperkende maatregelen uiterst efficiënt kunnen zijn. Deze conclusie bevestigt de aannamen die onder andere Klijn et al. (2007) en
- 76 -
Warner et al. (2007) hebben gedaan over de mogelijke efficiëntie van gevolgenbeperking in bestaande gebieden. De casestudie Dordrecht laat zien dat het wellicht rendabel is fysieke gevolgenbeperking ter reductie van slachtoffers in te zetten in bestaande binnendijkse woongebieden. In dit inrichtingsalternatief is uitgegaan van het functioneren van de primaire infrastructuur, het in bedrijf houden en beschermen van belangrijke objecten als ziekenhuizen en het vergroten van de zelfredzaamheid van inwoners. In tegenstelling tot de schadereductie strategie in Oud-Beijerland is deze strategie gericht op het voorkomen van dodelijke slachtoffers. De kosten voor het implementeren van de maatregelen is afgewogen tegen de waarde die wordt toegekend aan een dodelijk slachtoffer. Deze uitkomsten laten zien dat een evacuatiestrategie, die veelal van procedurele aard is, mogelijk rendabel kan worden ondersteund door middel van investeringen in fysieke ‘pre-flood’ maatregelen. Een fysieke ondersteuning van de evacuatiestrategie zou op basis van dit onderzoek een efficiënte aanvulling kunnen zijn op de huidige procedurele gevolgenbeperking in de ‘event management mode’. Diverse maatregelen en combinaties daartussen kunnen op basis van de resultaten uit dit onderzoek bijdragen aan het vergroten van de veiligheid.
Deze tweeledige conclusie bepleit dat fysieke gevolgenbeperking rendabel zou kunnen zijn in bestaande binnendijkse woongebieden. Het is belangrijk dat onderzoek naar alternatieve vormen van risicoreductie wordt uitgevoerd zodat een goed beeld ontstaat over de mogelijkheden en onmogelijkheden van maatregelen en instrumenten. De veronderstelling dat gevolgenbeperking in bestaande woongebieden niet rendabel zou kunnen zijn kan naar aanleiding van de onderzoeksresultaten sterk in twijfel worden getrokken. Deze twijfel typeert het belang van verder onderzoek naar mogelijke alternatieven.
8.2 Methode Hoewel dit onderzoek geen analyse geeft van overstromingsrisico management op institutioneel niveau kunnen, naast de inhoudelijke conclusies over fysieke gevolgenbeperking, ook conclusies worden getrokken over de betekenis van onderzoeksmethodieken voor risicoanalyse en risicobeoordeling in gebieden die tot op heden geen prioriteit krijgen in het vraagstuk rond de waterveiligheid op lange termijn.
- 77 -
Bij het onderzoeken van alternatieven voor de lange termijn is de invloed van onzekerheid, die voort komt uit veranderende omstandigheden, van essentieel belang. Informatie over de efficiëntie en effectiviteit van instrumenten en maatregelen moet leiden tot de samenstelling van een flexibel pakket aan maatregelen waardoor de waterveiligheid ook op de lange termijn voldoet aan de veiligheidseisen. Flexibiliteit staat voor het vermogen om gebruik te maken van strategiedifferentiatie op basis van locatiespecifieke omstandigheden en daarmee een gecombineerd gebruik van verschillende kans- en gevolgenreducerende maatregelen (Schanze, 2006). Door overstromingsrisico’s te analyseren en beoordelen volgens het kader van Schanze (2006) zou het in theorie mogelijk moeten zijn maatregelen te selecteren op basis van efficiëntie. De componenten risicoanalyse en risicobeoordeling zijn in dit onderzoek uitgewerkt voor een vergelijking tussen de gevolgen van een extreme overstroming bij de huidige kansreducerende waterveiligheidstrategie tegenover een strategie die berust op een combinatie van kans- en gevolgenbeperking. De risicoanalyse verschaft informatie over hydrologische, meteorologische, sociale, economische en maatschappelijke omstandigheden op de lange termijn. Op basis van deze informatie kan de veiligheidsstrategie worden bepaald. Het gebruik van een ‘worst case scenario’ (EDO) laat in dit onderzoek zien dat het de onderzoeker in staat stelt om die onzekere omstandigheden op de lange termijn in kaart te brengen. Wanneer onzekerheid wordt gezien als een belemmering om mogelijke gevolgen in kaart te brengen is onderzoek naar de efficiëntie van lange termijn alternatieven per definitie niet haalbaar. Op basis van de potentiële gevolgen die het scenario in de casestudies laat zien lijkt het raadzaam om onzekerheden op lange termijn vrij extreem in te schatten in plaats van deze weg te cijferen door gebrek aan bevestiging. De potentiële schade aan materiaal en slachtoffers binnen de dijkring van Dordrecht is ten opzicht van de geïnvesteerde bedragen in de waterveiligheid voor dat gebied enorm. Het gebruik van een extreem scenario voor het analyseren van locatiespecifieke risico’s geeft een ander beeld dan het analyseren van de risico’s aan de hand van statistische analyse. Wanneer een extreem scenario buiten beschouwing wordt gelaten bij de beoordeling van alternatieven zal gevolgbeperking het wat betreft efficiëntie altijd afleggen tegen de waterveiligheidstrategie zoals we deze nu kennen. De resultaten die op basis van een extreem scenario worden verkregen kunnen als informatie dienen voor de discussie over de mate waarin risico’s getolereerd worden en in welke mate hier financiële middelen voor beschikbaar worden gesteld. Dit zijn essentiële - 78 -
vraagstukken die gevoed worden door informatie uit risicoanalyse maar die zich afspelen op de hogere niveaus zoals door Merz et al. (2010) beschreven. Door het ergst denkbare overstromingsscenario toe te passen op de casusgebieden is het voor de onderzoeker mogelijk een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te voeren voor een alternatief waarin de risico’s verkleind worden. Deze methode voor risicobeoordeling lijkt voor alsnog toereikend om alle informatie over efficiëntie van ‘pre-flood’ maatregelen uit te drukken. Beslissingen op de hogere niveaus zullen namelijk altijd worden gemaakt op basis van een balans tussen mogelijkheden en middelen. Wanneer absolute veiligheid het collectieve doel zou zijn is een prijs voor waterveiligheid niet belangrijk. Dan zou enkel en alleen de effectiviteit van maatregelen van belang zijn en niet de efficiëntie. Omdat er een afweging gemaakt moet worden tussen de beschikbare middelen en de mogelijke gevolgen is de maatschappelijke kosten-batenanalyse een geschikte methode om inzicht te verschaffen in mogelijke alternatieven.
Het gebruik van een EDO in combinatie met een maatschappelijke kosten-batenanalyse heeft in dit onderzoek aangetoond dat het mogelijk is de effecten van een onzekere situatie in de toekomst inzichtelijk te maken. Zonder deze methodieken is het niet mogelijk een extreme situatie in de toekomst in beeld te brengen. Uiteraard komt het de kosten-batenanalyse ten goede wanneer meer middelen worden aangewend om deze uit te voeren. Toch laat het gebruik van deze methodieken in de casestudies zien dat overstromingsrisico management als inrichtingsfilosofie (theoretisch: spreiding van type maatregelen, een brede adaptieve strategie) en als onderzoeksprocedure (risicoanalyse en risicobeoordeling ten behoeve van alternatieven) waardevol is voor de kennisontwikkeling over risicoreducerende maatregelen.
8.3 Bijdrage aan wetenschappelijke kennis De bijdrage van dit onderzoek zit ten eerste in de inhoudelijke kennis die wordt gegenereerd over fysieke gevolgenreductie in de casusgebieden. De uitkomsten laten zien dat deze component van risicoreductie in sommige situaties perspectief biedt. Dit draagt bij aan de kennis over overstromingsrisico management. Vanwege de modelmatige inrichting van het onderzoek kunnen er kanttekeningen worden geplaatst bij de waarde van de resultaten. Daar staat echter wel tegenover dat deze praktische toepassing van methodieken meer inzicht kan verschaffen in de manier waarop een kwantitatief onderzoek naar de effecten - 79 -
van fysieke maatregelen kan worden vormgegeven. Het gebruik van extreme scenario’s om de risicoanalyse in overstromingsrisico management vorm te geven kan interessante informatie opleveren over de mogelijkheden van de waterveiligheid strategieën in de toekomst. Het is duidelijk dat een sterkere focus op bijvoorbeeld één reductiemaatregel meer betrouwbare informatie had opgeleverd. De kracht van dit onderzoek, en daarmee de bijdrage aan de wetenschappelijke kennis, is echter het praktiseren van een theoretisch kader zoals Schanze (2006) dat schetst voor overstromingsrisico management. Door de operationalisering is het analyseren en beoordelen van gevolgenreducerende maatregelen mogelijk gebleken. Op basis van dit onderzoek is het mogelijk een stappenplan samen te stellen zodat de methode ook kan worden toegepast op andere locaties. Deze stappen vertegenwoordigen een fasering van de belangrijke elementen die volgens het ‘flood risk management framework’ (Schanze, 2006) doorlopen moeten worden om een efficiënte invulling van risicoreductie te onderzoeken. De rangschikking van handelingen is toegespitst op het verkennen van de efficiëntie van fysieke gevolgenreductie als aanvulling op kansreductie. Het stappenplan in figuur zevenenveertig geeft overzichtelijk weer welke fasen moeten worden doorlopen om tot een efficiëntiebeoordeling te komen. Uiteraard is de mate van detail in de uitvoering van belang voor de betrouwbaarheid van de resultaten. De vertaling van het ‘flood risk management framework’ naar de toegepaste werkwijze laat zien dat het mogelijk is om een op onzekerheid gebaseerd onderzoek uit te voeren. Een belangrijk element in het concept van overstromingsrisico management (Schanze, 2006) is de interactie tussen verschillende niveaus (Merz et al., 2008). Omdat het bij het analyseren en beoordelen van de risico’s van groot belang is welke uitgangspunten worden gebruikt is aandacht voor de totstandkoming van deze uitgangspunten belangrijk. In dit onderzoek is bijvoorbeeld het element van risicoperceptie beredeneerd. Het is echter ook mogelijk een dimensie aan deze beoordelingmethode toe te voegen door de discussie aan te gaan welke risico’s de betrokkenen bereid zijn te nemen. Dit zijn elementen die in dit onderzoek gestandaardiseerd zijn wegens de omvang maar die bij toepassing van een dergelijk methode in uitgebreide vorm van toegevoegde waarde kan zijn. Uiteraard begeeft de beoordeling zich dan wel deels in de hogere niveaus zoals Merz et al. dit beschrijven (hoofdstuk 2). - 80 -
Stappenplan Stap 1: Ergst Denbare Overstromingsscenario (EDO) als bundeling voor het analyseren van de risico’s. Stap 2: Bepalen van de gevolgen voor een specifieke locatie op basis van de risicoanalyse. Stap 3: De risicoanalyse vormt de basis voor het benoemen van een locatiespecifieke gevolgenbeperkende strategie. De plaatsgebonden risico’s bepalen de inrichtingsstrategie. Stap 4: Ontwerp van een modelmatig plan voor gevolgenbeperking op basis van geografische informatie en veldinventarisatie. Stap 5: Maatschappelijke kosten-batenanalyse op basis van modelmatig plan volgens de systematiek zoals beschreven in de Leidraad OEI. -
Voor een modelmatige verkenning: monetaire en niet-monetaire directe effecten.
-
Een gedetailleerde verkenning: monetaire en niet-monetaire directe, indirecte, externe en verdelingseffecten.
Stap 6: Resultaten uitdrukken in prijs per hectare om de onderzochte maatregelen in vergelijking te kunnen stellen met gedane of voorgenomen investeringen in waterveiligheid.
Figuur 47: samenvattend stappenplan beoordelingsmethode (Bron: eigen ontwerp)
Dit onderzoek naar fysieke gevolgenbeperking in Dordrecht en Oud-Beijerland heeft door de modelmatige manier van onderzoek een wetenschappelijke bijdrage geleverd. Door het operationaliseren van de theorie van Schanze (2006) is naast de waarde van de inhoudelijke conclusies aangetoond dat het mogelijk is alternatieve risicoreducerende maatregelen aan een efficiëntiebeoordeling te onderwerpen. Het stappenplan laat in samenvatting zien hoe overstromingsrisico management kan worden ingezet om op verschillende locaties onderzoek te verrichten naar het nut en de noodzaak van fysieke gevolgenbeperking naast kansreductie.
- 81 -
9.
Aanbevelingen en Reflectie
In dit hoofdstuk worden een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van een eventueel vervolgonderzoek. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf een kritische reflectie gegeven op de toegepaste theorie en methoden.
9.1 Aanbevelingen De aanbevelingen die naar aanleiding van dit onderzoek naar voren komen zijn vooral gericht op de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd. Omdat de uitvoering is gericht op het beoordelen van de efficiëntie van gevolgenbeperking in bestaande binnendijkse woongebieden is het niet mogelijk geweest een integrale analyse te geven het totale waterveiligheidssysteem. Omdat in dit onderzoek de te implementeren fysieke gevolgenbeperking is afgezet tegen de fysieke maatregelen in de nulsituatie zijn een aantal aspecten van deze waterveiligheidstrategie buiten beschouwing gelaten. Hieruit komt de aanbeveling naar voren om een uitgebreide analyse uit te voeren naar de rol van fysieke gevolgenbeperking in combinatie met maatregelen van procedurele aard. Door te kijken naar gevolgenreductie in zowel de ‘pre-flood mode’ (afbakening in dit onderzoek) als de ‘event management mode’ ontstaat mogelijk een gedetailleerder beeld van de resultaten die een fysieke ondersteuning van de evacuatiestrategie kan leveren indien een overstroming plaatsvindt. Daarbij zullen aspecten als het vergroten van de zelfredzaamheid, de reductie van hulpverlening in deze bedreigde gebieden en het minimaliseren van overstroming interessante onderwerpen van onderzoek zijn. Omdat dit onderzoek is gebaseerd op de filosofie dat zowel kans als gevolgenreductie zo efficiënt mogelijk moet worden ingezet op locatiespecifiek niveau (Schanze, 2006) is het belangrijk dat in een eventueel vervolgonderzoek alle aspecten van risicoreductie objectief beoordeeld worden in relatie tot elkaar. Daardoor is het mogelijk te beoordelen of het implementeren van bijvoorbeeld gevolgenreducerende maatregelen ook van positieve invloed kan zijn op de efficiëntie van kansreductie. Een ander voorbeeld is de vraag of maatregelen van procedurele aard de effectiviteit van een fysieke evacuatiestrategie kunnen vergroten? Deze vraagstukken kunnen relevant zijn voor een uitgebreider onderzoek naar gevolgenbeperking in bestaande gebieden. Of men nu al overtuigd is van het idee dat enkel kansreductie niet toereikend is, of dat men denkt aan de aanleg van superdijken, een
- 82 -
diepgaand onderzoek naar gevolgbeperking in een bestaand gebied levert inzicht in de situatie waarin deze gebieden verkeren. Een tweede aanbeveling naar aanleiding van dit onderzoek is het betrekken van risicoanalyse en risicobeoordeling op de hogere niveaus. Het is voor onderzoekers zeer interessant te vernemen op welke wijze wordt omgaan met onderzoeksresultaten die gebaseerd zijn op extreme scenario’s. Uiteraard is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de gevolgen van extreme projecties op besluitvorming maar het zou interessant zijn hoe de betrokken partijen hier in staan wanneer het gaat over waterveiligheid op een specifieke locatie. Wat betekenen de resultaten die naar voren komen uit bijvoorbeeld een EDO voor de acties die betrokken actoren ondernemen. Is het inderdaad zo dat extreme projecties niet serieus worden genomen of bestaat daar een bepaalde nuance in? Dit soort vraagstukken zou het onderzoek naar het nut en de noodzaak van gevolgenreductie kunnen uitbreiden tot het probleemdomein en het institutionele niveau. Uiteraard is dit een heel ander onderwerp van onderzoek maar het biedt wel mogelijkheden om de methodieken zoals deze in dit onderzoek zijn toegepast toe te spitsen op het uiteindelijke doel, namelijk inzicht verschaffen voor beleidsbepalers.
9.2 Reflectie Door zonder belemmeringen ontwerpend te werk te gaan aan de hand van een bestaand scenario ontstaat in dit onderzoek een beeld van mogelijke toekomstalternatieven. Deze werkwijze heeft er toe geleid dat er een aantal interessante resultaten naar voren zijn gekomen. Door deze werkwijze zijn naast een aantal goed aspecten ook minder goede aspecten te benoemen.
Reflectie op theorie De centrale theorie, ‘flood risk management’ van Jochem Schanze (2006), heeft in de beginfase van het onderzoek gezorgd voor een toespitsing op gevolgenbeperking. Omdat deze theorie duidelijk stelt dat continue analyse en beoordeling van maatregelen moet zorgen voor een zo efficiënt mogelijke strategie is gekeken naar de mogelijkheid van gevolgenreductie als toevoeging op kansreductie. Tijdens de uitwerking van deze theorie is duidelijk naar voren gekomen dat niet zozeer de precieze samenstelling van maatregelen maar de keuze voor een maatregelenpakket op basis van de lokale omstandigheden van - 83 -
belang is. In het ‘framework’ geeft Schanze aan dat het analyseren en beoordelen van risico’s aan de basis staat van een goed systeem. Omdat dit een vraagstuk is waarin perceptie een rol speelt, is het kader van Merz et al. gebruikt om het onderscheid tussen analyse en beoordeling in technische zin (in dit onderzoek) en analyse en beoordeling op institutioneel niveau te onderscheiden. Het gevolg van dit onderscheid is dat in dit onderzoek aannamen zijn gedaan die normaal gesproken gedaan worden op institutioneel niveau. Bijvoorbeeld de doelstelling om het slachtofferaantal tot nul te reduceren berust op de perceptie dat dodelijke slachtoffers koste wat het kost vermeden moeten worden. Dit is in werkelijkheid natuurlijk niet realistisch omdat er altijd een zekere mate van restrisico getolereerd wordt in de risicobenadering. Het gebruik van dergelijk aannamen is noodzakelijk om alle elementen van risicoanalyse en risicobeoordeling op praktische wijze invulling te geven. In een uitgebreider onderzoek zouden deze aannamen door middel van onderzoek scherper gemotiveerd kunnen worden. De theorie van Schanze heeft op twee manier bijgedragen aan de totstandkoming van dit onderzoek. Enerzijds is de filosofie over overstromingsrisico management aangenomen als een toereikende manier om het waterveiligheidsbeleid van nu en in de toekomst vorm te geven omdat in dit systeem alle mogelijke alternatieven in overweging worden genomen waardoor flexibiliteit in de strategie ontstaat. Anderzijds als operationeel kader voor het uitvoeren van de risicoanalyse en risicobeoordeling ter waardering van een aantal maatregelen. Mogelijk wordt in de uitwerking van dit onderzoek het idee gewekt dat fysieke gevolgenreductie de kern moet zijn van een waterveiligheidstrategie. Dit onderzoek heeft slechts getracht de potentie van gevolgenbeperking als aanvulling op kansreductie en andere gevolgenperkende maatregelen uiteen te zetten. Er wordt veelvuldig gepubliceerd over de invulling van overstromingsrisico management in Nederland. Daarbij wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen operationele en procesmatige kaders. Het feit dat gekozen is voor de theorie van Schanze die deze kaders integreert in één ‘basic framework’ komt dit onderzoek ten goede. Door deze integratie van besluitvorming en kennisontwikkeling is duidelijk hoe deze processen door elkaar lopen en op welke manier informatie kan dienen als basis voor visie- en besluitvorming. Door de theorie van Merz et al. is de onderzoeker in staat gesteld dit onderscheid te duiden en aan te geven welke elementen van overstromingsrisico management in dit onderzoek behandeld zijn. - 84 -
Reflectie op methoden Het gebruik van een extreem scenario brengt problemen met zich mee wanneer de informatie moet dienen als basis voor besluitvorming. In dit onderzoek is het toegepast om de mogelijke gevolgen van een dergelijk situatie te schetsen. Zonder het gebruik van een extreem scenario is het niet mogelijk de beschreven alternatieven te beoordelen. Naar aanleiding van dit onderzoek is een positief beeld ontstaan over het gebruik van een dergelijk scenario. Wanneer fysieke gevolgenbeperking als individuele maatregelen worden geanalyseerd is het vrijwel onmogelijk om de waarde ervan in te schatten. Pas als de mogelijke gevolgen, en dus de werking van de maatregelen in een bestaand gebied, gevisualiseerd zijn kunnen de effecten van deze maatregelen worden geschat. Uiteraard zijn de twijfels met betrekking tot betrouwbaarheid van groot belang op de invloed van een scenario binnen de hogere niveaus. Dat vormt voor dit onderzoek echter geen belemmering waardoor deze methodiek als zeer behulpzaam wordt beschouwd in deze onderzoeksinvulling. De inrichtingsalternatieven zijn geschetst op basis van het EDO, publicaties over gevolgenbeperkende maatregelen en een gebiedsverkenning. Desondanks zijn de inrichtingsalternatieven modelmatige van aard en dus vereenvoudigd ten opzichte van de werkelijkheid. Deze vereenvoudiging zorgt ervoor dat het onderzoek uitvoerbaar is maar kan tevens het nadeel met zich meebrengen dat de geschetste situatie niet meer representatief is. Ondanks dat dit een kanttekening is bij deze aanpak is het geen reden om een dergelijke verkennende methodiek niet uit te voeren. Men moet zich er van bewust zijn dat een studie als deze in het gehanteerde tijdsbestek niet zo gedetailleerd kan worden uitgevoerd. Deze kanttekening is opgenomen als aanbeveling om meer detail in de inrichtingsalternatieven en analyses aan te brengen. Daarbij is bij de selectie van maatregelen zoveel mogelijk rekening gehouden met de complexiteit en ruimtelijke inpassing. De beoordeling van de inrichtingsalternatieven om te bekijken of deze rendabel ofwel efficiënt zijn is gebaseerd op MKBA methodiek. Uitgangspositie daarbij was dat niet alleen financiële maar ook maatschappelijke belangen van grote invloed zouden kunnen zijn op de efficiëntie van de maatregelen. De Leidraad OEI is daarin de basis voor de typering van effecten en de randvoorwaarden bij berekeningen. Het gebruik van de MKBA heeft ervoor gezorgd dat de kosten en baten van de alternatieven inzichtelijk zijn gemaakt over de levensduur van de maatregelen. Daarbij zijn echter een aantal kanttekeningen te plaatsen. - 85 -
Vanwege het tijdsbestek zijn slechts de belangrijkste directe effecten van de alternatieven in kaart gebracht. Dit is binnen het onderzoek te verantwoorden omdat het juist die effecten beschrijft waarin een verandering optreedt tussen de nulsituatie en het projectalternatief. Desondanks zou bij integratie van expertise en verlenging van het tijdspad meer recht worden gedaan aan het concept van de MKBA. Ook zou gepleit kunnen worden voor een niet-monetaire vorm van projectwaardering. Hiervoor is echter niet gekozen omdat het de informatievoorziening over fysieke gevolgenbeperking naar hogere niveaus niet ten goede komt. Het zijn namelijk juist die beschrijvingen van fysieke gevolgenbeperkende maatregelen die twijfel over de efficiëntie veroorzaken. De schakeling van methoden volgens het stappenplan in figuur zevenenveertig heeft het mogelijk gemaakt op locatiespecifiek niveau onderzoek te doen naar fysieke gevolgenbeperking. Zoals beschreven in hoofdstuk acht heeft dit als voordeel dat daadwerkelijk uitspraken kunnen worden gedaan over de efficiëntie van gevolgenbeperking in een bestaand woongebied. Deze aanpak kan echter ook weerstand oproepen. Zo kan beargumenteerd worden dat het onderzoeken van locatiespecifieke maatregelen niet relevant is omdat waterveiligheid een collectief goed is waardoor geen onderscheid gemaakt mag worden tussen twee locaties. Daarnaast kan de efficiëntie zoals deze in dit onderzoek naar voren komt aangevochten worden omdat de effectiviteit van maatregelen te positief is ingeschat. Ondanks deze kanttekeningen biedt het onderzoek aanknopingspunten verder in te gaan op de mogelijkheden van fysieke gevolgenbeperking in bestaande woongebieden. Door meer middelen in te zetten kunnen eerder genoemde kanttekeningen worden ondervangen en kan kennis worden gegenereerd over het nut en de noodzaak van fysieke gevolgenbeperking.
- 86 -
Referentielijst •
Adviescommissie Financiering primaire waterkering (2006). Tussenspring naar 2015: Advies over de financiering van de primaire waterkeringen voor de bescherming van Nederland tegen overstroming. Amsterdam: Klimaatcentrum Vrije Universiteit.
•
Apel H., Thieken A., Merz, B. & Blöschl, G. (2004). Flood risk assessment and associated uncertainty. Natural Hazards and Earth System Sciences, Vol. 4, 295-308.
•
Archidat (2011). Bouwkosten-Online. Vinddatum 25 maart 2010, op http://bouwkosten-online.nl/bouwkosten-online/civiele-techniek.
•
Avenue Advies (2010). Folder kostenraming. Vinddatum 20 maart 2011, op http://www.avenue-advies.nl/Avenue-advies%20folder%20kostenraming%201.pdf.
•
Baan, P. & Klijn, F. (2004). Flood risk perception and implications for flood risk management in the Netherlands. International journal river basin management, Vol. 2, nr. 2, 113-122.
•
Bannink, B. & Brinke, W. (2004). Risico’s in bedijkte termen; een thematische evaluatie van het Nederlandse veiligheidsbeleid tegen overstromingen. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
•
Blackmore, J. & Plant, A. (2008). Risk and Resilience to Enhance Sustainability with Application to Urban Water Systems. Journal of water resources planning and management, Vol. 3, 224-233.
•
Blaikie, P., Cannon, T., Davis, I. & Wisner, B. (1994). At risk: natural hazards, people’s vulnerability, and disasters. London: Routledge.
•
Bouwkostenkompas (2011). Kengetallen bouwkostenkompas. Vinddatum 25 maart 2011, op http://www.bouwkostenkompas.nl/demo/kengetal-util.aspx.
•
Bowker, P. (2007). Flood resistance and resilience solutions: an R&D scoping study. Londen: Department for Environment, Food and Rural Affairs.
•
Bryman, A. (2008). Social research methods. Oxford: Oxford university press.
•
CBS (2011). Ontwikkeling bodemgebruik in Nederland 1990-2000. Vinddatum 10 april 2011, op http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/natuur-milieu/publicaties/ artikelen/ archief/2003/ ontwikkeling-bodemgebruik-in-nederland-1996-2000.htm.
•
CILA (onbekend). Flood resilience and resistance factsheet for insurers and loss adjuster. Londen: Association of Britisch insurers.
- 87 -
•
Clarke, L. (2005). Worst-Case Thinking. An idea whose time has come. Natural Hazards Observer, Vol. 19, nr. 3, 1-3.
•
Commissie Rivierdijken (1977). Rapport commissie rivierdijken. Den Haag.
•
De Bruijn, K. (2005). Resilience and flood risk management. A systems approach applied to lowland rivers. Delft: University Press.
•
De Bruijn, K. (2004). Resilience indicators for flood risk management systems of lowland rivers. International Journal of River Basin Management, Vol. 2, nr. 3, 199210
•
De Bruijn, K. & Klijn, F. (2001). Resilient flood risk management strategies: Proceedings of the IAHR Congress. China: Tsinghua University Press.
•
Deltares (2009). Onze delta, onze toekomst; staat en toekomst van de delta 2009. Delft: Deltares.
•
De Roo, G. & Voogd, H. (2007). Methodologie van planning. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
•
Eertwegh, G., Heijkers, J., Klopstra, D. & Talsma, M. (2009). Onzekere hydrologische modelresultaten: bedreigend of gewenste informatie. H2O, nr. 3, 28-30.
•
Eijgenraam, C., Koopmans, C., Tang, P. & Verster, N. (2000a). Evaluatie van infrastructuurprojecten; leidraad voor kosten-batenanalyse. Deel I: Hoofdrapport. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
•
Eijgenraam, C., Koopmans, C., Tang, P. & Verster, N. (2000b). Evaluatie van infrastructuurprojecten; leidraad voor kosten-batenanalyse. Deel II: Captiva Selecta. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
•
Elhorst, J., Heyma, A., Koopmans, C. & Oosterhaven, J. (2004). Indirecte effecten infrastructuurprojecten, aanvulling op de leidraad OEI. Den Haag: Ministerie van Verkeer en waterstaat.
•
Geerts, R. & Kolen, B. (2006). Als het tóch misgaat: Overstromingsscenario’s voor rampenplannen Betooglijn. Lelystad: Rijkswaterstaat.
•
Gemeente Dordrecht (2005). Integrale Verkenning Waterveiligheid in dijkring 22: Eiland van Dordrecht. Dordrecht: Gemeente Dordrecht.
•
Gemeente Dordrecht (2010). Kredietaanvraag voorzieningen gebruikers Wijkcentrum Wielwijk. Dordrecht: Gemeente Dordrecht.
- 88 -
•
Gemeente Dordrecht (2009). Waterplan gemeenten Dordrecht 2009-2015. Dordrecht: Gemeente Dordrecht.
•
Gemeente Overbetuwe (2011). Beleidsregel berekening bouwkosten gemeente Overbetuwe 2011. Vinddatum 20 maart 2011, op http://decentrale.regelgeving. overheid.nl/ cvdr/XHTMLoutput/ Actueel/ Overbetuwe/83864.html.
•
Gersonius, B., Zevenbergen, C., Puyan, N. & Billah, M. (2008). Efficiency of private flood proofing of new buildings. Adapted redevelopment of a floodplain in the Netherlands. Delft: UNESCO-IHE Institute for Water Education.
•
Hall, J., Meadowcrofy, I., Sayers, P. & Branmley, M. (2003) Integrated flood risk management in England and Wales. Natural hazards revieuw, Vol. 4, nr. 3, 126-135.
•
HKV Lijn in water (2008a). Capaciteitenplanning ergst denkbare overstromingsscenario’s. Delft: Rijkswaterstaat.
•
HKV Lijn in water (2008b). Handelingsperspectief EDO benedenrivierengebied. Delft: Rijkswaterstaat.
•
Hoefsloot, N., De Pater, M., Pertijs, J. & Van den Brie, T. (2010). MKBA Spoorlijn Breda – Utrecht. Amsterdam: Desisco.
•
Hooijer, A., Klijn, F., Pedroli, G. & Van Os, A. (2004) Towards sustainable flood risk management in the Rhine and Meuse river basins. River research and applications, Vol. 20, 343-257.
•
Huizinga, H., Dijkman, M., Barendregt, A. & Waterman, R. (2004). HIS schade en slachtoffermodule; gebruikershandleiding. Delft: Rijkswaterstaat.
•
Jonkergouw, B., Jongejan, R., Maaskant, B. & Roos, A. (2009). Het risico op slachtoffers bij overstromingen. H2O, Vol. 2009, nr. 9, 26-28.
•
Klijn, F. & Marchant, M. (2000). Veerkracht een nieuw doel voor waterbeheer? Landschap, Vol. 17, nr. 1, 31-44
•
Klijn, F., Baan, P., De Bruijn, K. & Kwadijk, J. (2007). Overstromingsrisico’s in Nederland in een veranderend klimaat. Delft: WL Delft Hydraulics.
•
Klijn, F.(2007). Hoogwaterbescherming en/of gevolgbeperking? Een discussienotitie. Delft: WL Delft Hydraulics.
•
Kundzewicz, Z. (2002). Non-structural Flood Protection and Sustainability. International Water Resources Association, Vol. 27, nr. 1, 3-13
- 89 -
•
Marsalek, J. (2000). Overview of flood issues in contempory watermanagement. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.
•
Merz, B., Hall, J., Disse, M. & Schumann, A. (2010). Fluvial flood risk management in a changing world. Natural hazards and earth system sciences, Vol. 10, 509-527.
•
Messner, F. & Meyer, V. (2005). Flood damage, vulnerability and risk perception – challenges for flood damage research.
•
Middelkoop, H., Van Asselt, M., Van 't Klooster, S., Van Deursen, W., Kwadijk, J. & Buiteveld, H. (2004). Perspectives on flood risk management in the Rhine and Meuse rivers. River research application, Vol. 20, 327-342.
•
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008). Beleidsnota waterveiligheid 2009-2015. Den Haag.
•
Molenkamp, L. (2005). Kostenschatting Beersche overlaat: achtergronddocument project Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas. Delft: Rijkswaterstaat.
•
Olfert, A. & Schanze, J. (2005). Identification and ex-post evaluation of existing preflood measures and instruments - A theoretical framework. Dresden: Leibniz Institute of Ecological and Regional Development.
•
Parker, D. (2000). Floods. Routledge: London
•
Pieterse, N., Knoop, J., Nabielek, K., Pols, L. & Tennekes, J. (2009). Overstromingsrisicozonering in Nederland: hoe in de ruimtelijke ordening met overstromingsrisico’s kan worden omgegaan. Den Haag/Bilthoven: Planbureau voor de leefomgeving.
•
Plate E. (1999). Flood risk management: a strategy to cope with floods. Luxemburg: Publications of the European Communities.
•
Plate, E. (2002). Flood risk and flood management. Journal of hydrology, Vol. 267, 211.
•
Pols, L., Kronberger, P., Pieterse, N. & Tennekes, J. (2007). Overstromingsrisico als ruimtelijke opgave. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.
•
Remmelzwaal, A. & Vroon, J. (2000). Veerkracht: aan het werk met een nieuw Beleidsbegrip. Landschap, Vol. 17, 187–191.
•
Rijkswaterstaat (2008). Kengetallen kosten-batenanalyse waterveiligheid 21ste eeuw. Lelystad: Rijkswaterstaat.
- 90 -
•
Rijkswaterstaat (2009). Nationaal waterplan 2009-2015. Lelystad: Rijkswaterstaat.
•
Robbemont, C. (2007). Presentatie; 3D simulatieprogramma. Delft: Waterschap Hollandsche Delta.
•
Robson, C. (2002). Real world research: a resource for social scientists and practitioner- researchers. Oxford: Blackwell publishing.
•
Roggema, R. (2008). Tegenhouden of meebewegen, adaptatie aan klimaatveranderingen de ruimte. Amsterdam: WEKA uitgeverij.
•
Rosenhead, J. (1989). Rational Analysis for a Problematic World: problem structuring methods for complexity, uncertainty and conflict. Chichester: Wiley.
•
Rosenthal U. & Hart P. (1998). Flood Response and Crisis Management in Western Europe. Berlin: Springer.
•
Sanderson, D. (2000). Cities, disasters and livelihoods. Environment and Urbanization Vol. 12, nr. 2, 93-102.
•
Sayers, P., Hall, J., Dawson, R., Rosu, C., Chatterton, J., & Deakin, R. (2002). Risk assessment of flood and coastal defences for strategic planning; a high level methodology. Keele University.
•
Schanze, J. (2006). Flood Risk Management, a basic framework. Dresden: Leibniz Institute of Ecological and Regional Development.
•
Smith, K. (2001). Environmental hazards: assessing risk and reducing disaster. London: Routledge.
•
Staatscommissie voor duurzame kustontwikkeling (2008). Samen werken met water: een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst: bevindingen deltacommissie 2008. Rotterdam: Secretariaat Deltacommissie.
•
Ten Brinke, W., Saeijs, G., Helsloot, I. & Van Alphen, J. (2008). Safety chain approach in flood risk management. Municipal engineer, Vol. 161, 93-102.
•
Terpstra, S., Zbinden, S., Knip, C., & Schunck, R. (2007). Quick scan alternatieve veiligheidsmaatregelen. Amersfoort: Twijnstra Gudde.
•
Tobin, G. (1995). The levee love affair: a stormy relationship. Water resource bulletin, Vol. 31, 359-367.
•
Van Buuren, A. & Warner, J. (2010). Klimaatverandering en waterveiligheid, tussen ernst en enthousiasme. B&M, Vol. 37, nr. 1, 18-28.
- 91 -
•
Verbeek, W., Gersonius, B., Zevenbergen, C., Puyan, N., & Fransen, R. (2008). Urban flood management Dordrecht. Proceedings of workpackage 3: Resilient building and planning. Dordrecht: UFM Dordrecht.
•
Vis, M., Klijn, F., De Bruijn, K. & Van Buuren, M. (2003). Resilience strategies for flood risk management in the Netherlands, International Journal of River Basin Management, Vol. 1, nr. 1, 33-40.
•
Warner, J., Meijerink, S. & Needham, B. (2007). Sturen in de ruimte? Instrumenten ter beperking van gevolgen bij overstromingen. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen, centrum voor water en samenleving.
•
Weihrich, R. & Koontz, H. (1992). Management. New York: McGraw-Hill
•
Wesselink, A. (2007). Flood safety in the Netherlands: The Dutch response to Hurricane Katrina. Technology in Society, Vol. 29, 239-24.
•
Wiering, M. & Driessen, P. (2001). Beyond the art of diking: Interactive policy on river management in the Netherlands. Water Policy, Vol. 3, 283-296.
•
Zanting, H. & Noordam, D. (2008). Waterveiligheid 21e eeuw. Den Haag: Ministerie van Verkeer en waterstaat.
- 92 -
Bijlage 1 Casus Dordrecht 1.1 Basisgegevens De A16 wordt gezien als belangrijke verkeersader in het gebied. Kosten zijn gebaseerd op verhoging van de laaggelegen delen in het traject Hoog 4 kilometer verhoging. Kosten verhoogde snelweg op betonconstructie: €60.000 per meter. 4000 meter * €60.000 = 240 miljoen € (Bouwkostenkompas, 2011) Laag 4 kilometer verhoging. 4000 * €5600 per meter + 3 * €1460 p m dijk. Twee keer tweebaansweg op dijk (4 meter hoog). Verbreding ten opzichte van normale dijk. 3 x bedrag p.m. dijk. Totaal: 43,25 miljoen € (Archidat, 2011 & Molenkamp, 2005, p.3) De N3 wordt gezien als belangrijke verkeersader in het gebied. Kosten zijn gebaseerd op Verhoging N3 verhoging van bestaande laaggelegen delen van het traject Hoog Trajectverhoging op basis van globale hoogteverkenning: 9km Kosten betonconstructie: €60.000 per meter. 9000 meter * €60.000 = 540 miljoen € (Bouwkostenkompas, 2011) Laag Aanleg nieuwe provinciale weg zonder ophoging 9000 meter * €3500 = 31.5 miljoen € (Archidat, 2011) + €1460 per meter dijk (Molenkamp, 2005, p.3). Twee keer tweebaansweg vereist €4380 per meter dijk = 84,4 miljoen € Twee keer een fly-over voor bereikbaarheid van ziekhuis binnen aparte dijkring. Aansluiting Hoog ziekenhuizen €35.000 per meter (Archidat, 2010). 1 x 100 meter + 1 x 300 meter = 400 meter €35.000 * 400 meter = 14 miljoen € Laag €25.000 per meter (Gemeente Overbetuwe, 2011). 1 x 100 meter + 1 x 300 meter = 400 meter * €25.000 = 10 miljoen € Om de ziekenhuizen te beschermen is circa vijf kilometer dijkring nodig. Dijkring rond 4 meter hoge dijk: 1,46 miljoen € per kilometer. 5 kilometer * 1,46 miljoen € = 7.3 miljoen € ziekenhuizen (Molenkamp, 2005, p.3) Op basis van gebiedsverkenning model 1: aanleg extra vluchtplaatsen in vorm van shelter. In Shelters totaal 8 stuks. Optie 1: Kosten neutraal door hoogbouw bij herstructurering. Enkel exploitatiekosten Optie 2: Kosten Buurthuis: Hoogbouw met een BVO 1500m2. 1500 * €1268 = 1,9 miljoen € (Archidat, 2011) Verhoogde voetgangersbrug richting bestaande dijkstructuur van ongeveer 1 kilometer lang Vluchtwegen Hoog Totaalprijs brug 30 meter lengte: €56.079 34 * €56.079 = 1,9 miljoen € voor een lengte van 1 kilometer (Bouwkostenkompas, 2011) Laag 34 * €68.143 = 2,3 miljoen € voor een lengte van 1 kilometer (bouwkostenkompas, 2011) Fietspad als vluchtweg in het noorden van Dordrecht langs spoorlijn Hoog Aanleg dijklichaam (4 meter) + fietspad van 3000 meter 3000 * €1460 + 3000 * €143 (Avenue Advies, 2010) = 4,8 miljoen € Laag Aanleg fietspad op bestaand spoortalud 3000 * €143 = €428.400 Tabel 1: MKBA posten met bronvermelding gegevens
Verhoging A16
- 93 -
1.2 Overzicht In de onderstaande tabel staat een overzicht weergegeven van de kosten die gebruikt zijn in de analyse. In de tweede kolom staat indien van toepassing een hoge en lage inschatting in euro’s In de derde kolom staat extra informatie met betrekking tot de berekening van de kosten.
Tabel 2: MKBA posten met bedragen en toelichting
- 94 -
1.3 Maatschappelijke kosten-batenanalyse MKBA Laag T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 831
Baten Minder dodelijk slachtoffers
831
totaal Kosten Investering
150
B&O (80 jaar)
32
Exploitatie (80 jaar)
32
totaal
214
Saldo
617 3,9
B/K verhouding PM-posten Voorzieningen niveau
PM+
Imagoverbetering
PM+
Instandhouding ziekenhuis
PM+
Recreatieve waarden
PM+
Bereikbaarheid
PM+
Overlast tijdens aanleg
PM-
Tabel 3: MKBA met lage kosteninschatting
MKBA gemiddeld T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 831
Baten Minder dodelijk slachtoffers
831
totaal Kosten Investering
558
B&O (80 jaar)
44
Exploitatie (80 jaar)
64
totaal
666
Saldo
166 1,2
B/K verhouding PM-posten Voorzieningen niveau
PM+
Imagoverbetering
PM+
Instandhouding ziekenhuis
PM+
Recreatieve waarden
PM+
Bereikbaarheid
PM+
Overlast tijdens aanleg
PM -
Tabel 4: MKBA met gemiddelde kosteninschatting
- 95 -
MKBA Hoog T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 831
Baten Minder dodelijk slachtoffers
831
totaal Kosten Investering
965
B&O (80 jaar)
56 96
Exploitatie (80 jaar) totaal
1.117
Saldo
-286 0,7
B/K verhouding PM-posten Voorzieningen niveau
PM+
Imagoverbetering
PM+
Instandhouding ziekenhuis
PM+
Recreatieve waarden
PM+
Bereikbaarheid
PM+
Overlast tijdens aanleg
PM-
Tabel 5: MKBA met hoge kosteninschatting
- 96 -
Bijlage 2 Casus Oud-Beijerland 2.1 Basisgegevens Grondgebied casusgebied
Zuidwijk (0,79km2), Croonenburgh (0.62 km2), Centrum-zuid (0,34 km2), Zeeheldenwijk (0,33 km2) = 2,08 km2 = 208 hectare (Bron: website Funda)
Schadepotentieel casusgebied
69 km dijkring (Robbemont, 2007, p.4) * 100 Milj.€ per km (Ten Brinken, 2004, p.127) = 6,9 miljard €
Materiële schade
Schadefactor voor laagbouwwoningen, twee door het water beïnvloedbare woonlagen, ligt op 0.25. Dit betekend dat de schade aan opstal en inboedel bij een waterdiepte van maximaal één meter ligt op 25% van de WOZ waarden. Het schadebedrag is opgedeeld in opstal en inboedel. Deze verhouding ligt tussen de 22% en 41% voor opstalschade en 59% en 78% voor inboedelschade. - Schadefactor woningen (Barendracht, et.al., 2005, p. 22).
- Schadefactor in combinatie met WOZ waarden (Funda.nl /mei 2011) Stadsdelen in onderzoeks gebied
Inwoners aantal
Croonburgh Centrum-Zuid Zeehelden Zuid Totaal
2920 1520 2010 3440 9890
Aantal huizen
1235 750 855 1320 4160
- 97 -
Gemiddelde WOZ waarden
236.000 217.000 222.000 218.000 223.250
Schade aan opstal + inboedel (factor 0.25) 59.000 67.750 55.500 54.500 55.813
Verhouding totale materiële schade, opstalschade en inboedelschade (Barendracht, et.al., 2005, p. 22)
Collectief waterkerend
Vrijstaande barrière tot een hoogte van 1.25 meter (Bowker, 2007, p.32-33) Per strekkende meter: €560,- * 8 kilometer (edugis.nl) + pompen tot €20.000,- = €4,5 miljoen B&O: normaal 1% (Brie, et. al., 2010, p.12). Vanwege arbeidsintensief onderhoud en opslag (Bowker, 2007, p.32) 10%.
Kosten tijdelijk waterkerend Kosten permanent waterkerend Kosten waterbestendig
Perceelsniveau: €2000 t/m €4000 (Bowker, 2007, p.3) Perceelsniveau: €3000 t/m €10.000 pond (Bowker, 2007, p.3)
Voor het waterbestendig inrichten van een woning liggen de kosten 30-40% hoger dan de schade na een overstroming op de regulieren manier te verhelpen. Globale kostenschatting waterbestendig inrichting: €10.000 tot €30.000 (Bowker, 2007, p.3) De totale schadereductie op basis van waterbestendige inrichting is gebaseerd op kengetallen met en zonder waterbestendige inrichting. Schade regulier inrichting: 15.000 tot 45.000. schade waterbestendige inrichting: 5.000 tot 30.000. Procentueel zal de schadereductie liggen tussen 34% en 67% van het totale schadepotentieel. Berekening: (nieuw - oud)/oud * 100% (CILA, onbekend, p.4)
Tabel 6: MKBA posten met bronvermelding gegevens
- 98 -
2.2 Overzicht In de onderstaande tabel staat een overzicht gegeven van de kosten die gebruikt zijn in de analyses. In de tweede kolom staat indien van toepassing een hoge en lage inschatting in euro’s In de derde kolom staat extra informatie met betrekking tot de berekening van de kosten weergegeven.
Schade aan woningen
Bedrag
Materiële schade
232.180.000
€
(Gemiddelde WOZ * schadefactor) * aantal woningen
(materiële schade – schatting 2)
291.200.000
€
70.000 euro schade per overstroming
(materiële schade – schatting 3)
260.041.600
€
28% WOZ waarde van huis = schade bij 1 meter waterdiepte
Opstal (22% tot 41% van totale schade)
51.079.600
95.193.800
€
22% / 41% van totaal schadebedrag aan woningen
Inboedel (78% tot 59% van totale schade)
181.100.400
136.986.200
€
78% / 59% van totaal schadebedrag aan woningen
€
Totale schade aan woningen en inboedel kan voorkomen worden
Berekening
Te voorkomen schade door maatregelen - Collectief waterkerend
232.180.000
- Tijdelijk/permanent Waterkerend
181.100.400
136.986.200
€
Enkel schade aan buitenzijde woning door water, schade inboedel wordt vermeden
- Waterbestendig
78.941.200
176.456.800
€
Schadereductie ligt tussen 34 en 67% t.o.v. huidige schade
€
560 €/m, totale lengte is 8 kilometer, extra kosten pompinstallaties á €20.000
Investeringskosten - Collectief waterkerend
4.500.000
- Tijdelijk waterkerend
8.320.000
16.640.000
€
Min en Max * aantal woningen
- Permanent waterkerend
12.480.000
41.600.000
€
Min en Max * aantal woningen
- Waterbestendig
301.834.000
€
Kosten liggen 30-40% hoger dan vervangingswaarden. = Schade + 30%
- Collectief waterkerend
450.000
€
10% van de investeringskosten
- Tijdelijk waterkerend
83.200
166.400
€
1% van de investeringskosten
- Permanent waterkerend
124.800
416.000
€
1% van de investeringskosten
- Waterbestendig (0%)
0
€
0% van de investeringskosten
O&B kosten
Tabel 7: MKBA posten met bedragen en berekening
- 99 -
2.3 Maatschappelijke kosten-batenanalyses
MKBA Laag Collectief waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 294
Baten Schadereductie woningen
294
totaal Kosten Investering (eenmalig)
5,7
B&O (50 jaar)
28,5
totaal
34
Saldo
259
B/K verhouding
10,3
PM-posten Imagoverbetering
PM+
Instandhouding voorzieningen
PM+
Zeer korte hersteltijd
PM+
Veel mankracht nodig tijdens calamiteit
PM-
Lange responstijd
PM-
Tijdelijk waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
9,3
B&O (50 jaar)
4,7
totaal
14
Saldo
145
B/K verhouding
11,4
PM-posten Korte responstijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassingen
PM-
Enkel geschikt bij korte inundatietijd (max 1 dag)
PM-
- 100 -
Permanent waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
14,1
B&O (50 jaar)
6,7
totaal
21
Saldo
138
B/K verhouding
7,6
PM-posten Geen verstoring
PM+
Geschikt bij Langere inundatietijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassing
PM-
Waterbestendig T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 143
Baten Schadereductie woningen
143
totaal Kosten
326,6
Investering (eenmalig) B&O (50 jaar)
0,0
totaal
327
Saldo
-183 0,4
B/K verhouding PM-posten Hevige verstoring
PM-
Herstel noodzakelijk
PM-
Tabel 8: MKBA met lage kosteninschatting
- 101 -
MKBA gemiddeld Collectief waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 294
Baten Schadereductie woningen
294
totaal Kosten Investering (eenmalig)
5,7
B&O (50 jaar)
28,5
totaal
34
Saldo
259
B/K verhouding
10,3
PM-posten Imagoverbetering
PM+
Instandhouding voorzieningen
PM+
Zeer korte hersteltijd
PM+
Veel mankracht nodig tijdens calamiteit
PM-
Lange responstijd
PM-
Tijdelijk waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
14,0
B&O (50 jaar)
7,0
totaal
21
Saldo
138
B/K verhouding
7,6
PM-posten Korte responstijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassingen
PM-
Enkel geschikt bij korte inundatietijd (max 1 dag)
PM-
- 102 -
Permanent waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
37,5
B&O (50 jaar)
14,9
totaal
52
Saldo
107
B/K verhouding
3,0
PM-posten Geen verstoring
PM+
Geschikt bij Langere inundatietijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassing
PM-
Waterbestendig T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 143
Baten Schadereductie woningen
143
totaal Kosten
326,6
Investering (eenmalig) B&O (50 jaar)
0,0
totaal
327
Saldo
-183 0,4
B/K verhouding PM-posten Hevige verstoring
PM-
Herstel noodzakelijk
PM-
Tabel 9: MKBA met gemiddelde kosteninschatting
- 103 -
MKBA Hoog Collectief waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 294
Baten Schadereductie woningen
294
totaal Kosten Investering (eenmalig)
5,7
B&O (50 jaar)
28,5
totaal
34
Saldo
259
B/K verhouding
10,3
PM-posten Imagoverbetering
PM+
Instandhouding voorzieningen
PM+
Zeer korte hersteltijd
PM+
Veel mankracht nodig tijdens calamiteit
PM-
Lange responstijd
PM-
Tijdelijk waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
18,7
B&O (50 jaar)
9,3
totaal
28
Saldo
131
B/K verhouding
5,7
PM-posten Korte responstijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassingen
PM-
Enkel geschikt bij korte inundatietijd (max 1 dag)
PM-
- 104 -
Permanent waterkerend T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 159
Baten Schadereductie woningen
159
totaal Kosten Investering (eenmalig)
46,8
B&O (50 jaar)
23,1 70
totaal
Saldo
89
B/K verhouding
2,3
PM-posten Geen verstoring
PM+
Geschikt bij Langere inundatietijd
PM+
Ingrijpende bouwkundige aanpassing
PM-
Waterbestendig T.o.v. Nulalternatief NCW 2010 x Miljoen € 143
Baten Schadereductie woningen
143
totaal Kosten
326,6
Investering (eenmailig) B&O (50 jaar)
0,0
totaal
327
Saldo
-183 0,4
B/K verhouding PM-posten Hevige verstoring
PM-
Herstel noodzakelijk
PM-
Tabel 10: MKBA met hoge kosteninschatting
- 105 -
Bijlage 3 Berekeningen bij resultaten De getallen die hieronder berekend en verantwoord zijn worden afgerond weergegeven in de afbeeldingen die zijn opgenomen in het onderzoeksrapport. Grondgebied Nederland Grondgebied Oud-Beijerland Grondgebied Dordrecht
1.400.000 hectaren (CBS, 2011) 200 hectaren (Funda, 2011) 9.900 hectaren totaal. In de berekening is uitgegaan van 9000 hectare omdat niet het gehele eiland van Dordrecht binnen de dijkring valt (Gemeente Dordrecht, 2005). Kosten per hectare tijdens l 200 miljoen € over 80 jaar / 9000 = €22.000 & 1 miljard € / 9000 = €110.000 gehele levensloop €22.000 & €110.000 per hectare over de gehele periode van 80 jaar Alternatief Dordrecht Kosten per hectare tijdens 35 miljoen € over 50 jaar / 200 = €175.000 per hectare over 50 jaar gehele levensloop (Levensduur). Om de grote afhankelijkheid van onderhoudskosten en het Alternatief Collectief gebrek aan informatie over een lage en hoge inschatting is voor het waterkerend gemiddelde totaalbedrag een bandbreedte van €150.000 tot €200.000 euro aangehouden Kosten per hectare tijdens 14 miljoen € tot 28 miljoen € over 50 jaar / 200 = €70.000 tot €140.000 per gehele levensloop hectare over de gehele levensduur van 50 jaar Alternatief Tijdelijk waterkerend Kosten per hectare tijdens 21 miljoen € tot 70 miljoen € over 50 jaar / 200 = €105.000 tot €350.000 per gehele levensloop hectare over de gehele levensduur van 50 jaar. Alternatief Permanent waterkerend Kosten per hectare tijdens 327 € over 50 jaar / 200 = €1.635.000 per hectare over de gehele levensduur gehele levensloop van 50 jaar. Het gebrek aan informatie over een lage en hoge inschatting te Alternatief waterbestendig compenseren is voor het gemiddelde totaalbedrag een bandbreedte van 1,5 miljoen € tot 1,75 miljoen € aangehouden Aanbeveling commissie Veerman voor oprichten Deltafonds
1 miljard € tot 2 miljard € per jaar tot 2100 (Staatscommissie voor duurzame kustontwikkeling, 2008) / 1,4 miljoen hectare = €714 tot €1429 per hectare per jaar * 80 jaar = €57.000 tot €114.320 per hectare over de periode van 2020 tot 2100
Prognose Financiering primaire waterkering
500 miljoen € tot 800 miljoen € per jaar tot 2100 (Adviescommissie Financiering primaire waterkering, 2006, p.3). Huidige waarde van die getallen is ongeveer 550 tot 850 miljoen € per jaar. Dat betekend 550 & 850 miljoen € / 1,4 miljoen hectaren = €393 en €607 per hectare per jaar * 80 = €31.000& €48.570 over de periode van 2020 tot 2100
Tabel 11: Bronvermelding en berekeningen bij resultaten
- 106 -