‘Binden en Verbinden’ Een onderzoek naar ‘good practices’ van gebruikersparticipatie bij het Centrum voor Jeugd en Gezin
Weja Kuin 17 juni 2013
‘Binden en Verbinden’ Een onderzoek naar ‘good practices’ van gebruikersparticipatie bij het Centrum voor Jeugd en Gezin
Afstudeerscriptie ter afronding van de Hoger Beroepsopleiding Pedagogiek Algemene Beroepen Variant (ABV)
Opleiding:
Hogeschool van Amsterdam Domein Onderwijs & Opvoeding
Auteur: Studentnummer Email:
Weja Kuin 500612379
[email protected]
Begeleider
Dr. Carine T.G.M.Ex
Beoordelaar
Dr. Sanne K. Huijbregts
Opdrachtgever:
De JeugdZaak, drs. Bert Prinsen
Datum:
17 juni 2013
2
3
Samenvatting Door de huidige maatschappelijke en economische ontwikkelingen, en met name de op handen zijnde decentralisatie jeugdzorg, buigen veel Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) zich over de vraag hoe zij gebruikers actiever kunnen betrekken bij het CJG. Het uitgangspunt van de decentralisatie jeugdzorg is dat jeugdigen en ouders meer betrokken worden bij het (jeugd)beleid en dat de eigen kracht van ouders gestimuleerd wordt. Professionals zijn zich vaak terdege bewust van de voordelen van gebruikersparticipatie, maar welke ‘good practices’ zijn er bekend en wat zijn de succesfactoren? Met dit verkennend onderzoek wordt gezocht naar succesfactoren van gebruikersparticipatie bij CJG’s. Het doel van dit onderzoek is te komen tot een aantal goede voorbeelden van gebruikersparticipatie op de hogere niveaus van de participatieladder, die ter inspiratie kunnen dienen voor gemeenten. De volgende
onderzoeksvraag
staat
centraal:
‘Welke
bestaande
vormen
van
gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin kunnen getypeerd worden als ‘good practices’?’ Literatuuronderzoek verduidelijkt de centrale begrippen ‘gebruikersparticipatie’ en ‘good practices’. Kwalitatief onderzoek in de vorm van interviews is uitgevoerd onder acht onderzoekseenheden
(CJG
Barneveld,
CJG
Bunschoten,
CJG
Emmen,
CJG
Haarlemmermeer, CJG Naarden-Bussum, CJG Nijmegen-Noord, CJG Wageningen en CJG Zwolle). De volgende deelvraag wordt beantwoord: Welke factoren blijken in de praktijk van belang om gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’? De resultaten tonen aan dat de factoren ‘beleid’, ‘inbedding in het aanbod’, ‘doel(groep)’, ‘samenwerking & communicatie’ en ‘effecten’ ieder op een geheel eigen wijze, en in meerdere of mindere mate, blijken bij te dragen aan een ‘good practice’ van gebruikersparticipatie.
Enige
kanttekeningen
worden
hierbij
geplaatst.
De
factor
‘samenwerking en communicatie’ komt naar voren als belangrijkste factor voor het succes van gebruikersparticipatie. Aanbevelingen bevinden zich dan ook op dit vlak. Mede in het kader van de decentralisatie jeugdzorg zullen professionals zich intensief moeten voorbereiden op de cultuuromslag die nodig is om ‘doelgroepgericht te denken en te doen’. Dit kan middels trainingen. Ook zouden toekomstige professionals zich specifieke vaardigheden moeten eigen maken om een effectieve samenwerking te kunnen bewerkstelligen met samenwerkingspartners en gebruikers, waarbij laatstgenoemden volledig in hun eigen kracht gezet kunnen worden. Hier kunnen opleidingen gericht aan bijdragen. Omdat de netwerkfunctie van het CJG steeds belangrijker lijkt te worden en professionals goed in staat moeten zijn om te ‘binden en verbinden’, dient bij de werving van professionals gekeken te worden naar netwerkkwaliteiten. Alle acht hier genoemde vormen van gebruikersparticipatie kunnen getypeerd worden als ’good practices’.
4
Voorwoord In
deze
scriptie
wordt
verslag
gedaan
van
mijn
afstudeeronderzoek
naar
gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Inmiddels bestaan de CJG’s alweer enige jaren in Nederland. In beleidsplannen valt vaak te lezen dat het CJG er is ‘vóór ouders en dóór ouders’. Ook vraaggericht werken wordt veelvuldig genoemd. Maar in hoeverre worden ouders daadwerkelijk betrokken bij het CJG? Als aankomend pedagoog met een bijzondere belangstelling voor opvoedingsondersteuning én als lid van de klankbordgroep van het CJG Naarden-Bussum was voor mij al snel duidelijk dat dit het onderwerp van mijn scriptie zou moeten worden. Met dit onderzoek geef ik een aantal praktijkvoorbeelden van gebruikersparticipatie bij CJG’s. Mijn missie is geslaagd wanneer deze voorbeelden ter inspiratie kunnen dienen voor andere gemeenten.
Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik mijn opdrachtgever Bert Prinsen, een van de partners van De JeugdZaak, bedanken voor zijn prettige begeleiding, zijn inspirerende opmerkingen en vooral zijn enthousiasme. Ook bedank ik graag Carine Ex, mijn scriptiebegeleider van het Domein Onderwijs & Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam voor het meedenken en het delen van haar kennis. Uiteraard was het doen van dit onderzoek niet mogelijk geweest zonder de enthousiaste medewerking van de betrokken experts, coördinatoren en andere professionals van de CJG’s die tijd hebben vrijgemaakt voor gesprekken en interviews. Dank daarvoor. Ook mijn man en kinderen hebben mijn dank verdiend. Zij hebben mij de afgelopen jaren tijdens de opleiding en vooral het laatste half jaar tijdens het schrijven van mijn scriptie gesteund als het kon en getolereerd als het moest…
Het werken aan deze scriptie was een uiterst intensief project. Het was een leerzaam groeiproces. Ik heb het zeer interessant gevonden om me in dit onderwerp te verdiepen. Onderzoek naar gebruikersparticipatie bij CJG’s staat nog in de kinderschoenen, dat maakte het des te meer een spannend en uitdagend project.
Weja Kuin Bussum, juni 2013
5
Inhoud 1
Inleiding ........................................................................................................ 8 1.1
Aanleiding ............................................................................................................... 8
1.2
Probleemstelling ...................................................................................................... 8
1.3
Doelstelling ............................................................................................................. 9
1.4
Maatschappelijke en pedagogische relevantie ........................................................ 9
1.5
Hoofdvraag ............................................................................................................. 9
1.6
Deelvragen .............................................................................................................10
1.7
Methode van onderzoek .........................................................................................10
1.8
Begripsafbakening..................................................................................................11
1.9
Leeswijzer ..............................................................................................................11
2
Literatuuronderzoek .....................................................................................12 2.1
Gebruikersparticipatie ............................................................................................12
2.2
Groeiende belangstelling voor participatie ..............................................................13
2.2.1
Van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij ........................................14
2.2.2
Van individualistische maatschappij naar pedagogische civil society ..............14
2.2.3
Decentralisatie jeugdzorg ................................................................................15
2.3
Effecten van participatie voor het CJG ...................................................................16
2.3.1
Vraaggericht werken .......................................................................................16
2.3.2
Kwaliteitsverbetering .......................................................................................17
2.4
Theoretische modellen over participatie bij het CJG ...............................................17
2.4.1
Participatieladder van Edelenbos ....................................................................17
2.4.2
Bestuursstijlen van Pröpper.............................................................................19
2.5
Typering van een ‘good practice’ van participatie bij het CJG .................................20
2.5.1
Beleid ..............................................................................................................21
2.5.2
Inbedding in het aanbod ..................................................................................21
2.5.3
Doel(groep) .....................................................................................................22
2.5.4
Samenwerking & communicatie ......................................................................22
2.5.5
Effecten ...........................................................................................................22
2.6
3
Samenvatting literatuuronderzoek ..........................................................................23
Methode ......................................................................................................25 3.1
Populatie en steekproef ..........................................................................................25
3.2
Meetinstrumenten ..................................................................................................25 6
3.3
Procedure ..............................................................................................................27
3.4
Analyse ..................................................................................................................28
4
Resultaten ...................................................................................................29 4.1
5
Resultaten veldonderzoek ......................................................................................34
Conclusie en discussie ................................................................................41 5.1
Deelvraag ...............................................................................................................41
5.2
Hoofdvraag ............................................................................................................46
5.3
Aanbevelingen voor de praktijk...............................................................................46
5.4
Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ............................................................47
5.5
Methodische evaluatie ............................................................................................47
Literatuur……… ...................................................................................................................49
Bijlage 1
Interviewvragen ............................................................................................52
Bijlage 2
Kwalitatieve analyse – Analyseschema interviews .......................................55
Bijlage 3
Beoordeling opdrachtgever ..........................................................................66
7
“De beste manier om mensen aan zich te binden is hen diensten te vragen” Humorist Josh Billings (1815-1885)
1
Inleiding
Deze scriptie omvat een kwalitatief verkennend onderzoek naar gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van De JeugdZaak, meer in het bijzonder een van haar partners de heer drs. Bert Prinsen. 1.1 Aanleiding Prinsen, expert op het gebied van opvoedingsondersteuning, was tot voor kort werkzaam bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) als ‘senior medewerker Jeugdzorg & Opvoedhulp’. Momenteel zet hij, als zelfstandig ondernemer van de OpvoedZaak, zijn expertise in op het gebied van opvoedingsondersteuning,
CJG-vorming
en jeugdbeleid.
Een van de
speerpunten in zijn werk is de (door)ontwikkeling van het CJG. Daarnaast is hij een van de partners van De JeugdZaak, een multidisciplinair collectief van zelfstandig adviseurs. Momenteel werken de professionals van De JeugdZaak aan een boek over co-creatie van preventie en zorg voor jeugd en gezin. Co-creatie wordt ook wel coproductie genoemd en wordt gezien als een niveau van gebruikersparticipatie waarbij professionals en gebruikers gelijkwaardig samenwerken. Kenmerkend voor co-creatie is dat gebruikers de ruimte krijgen om invloed uit te oefenen op het werkproces (Jansen, 2012). 1.2 Probleemstelling Om ouders te betrekken bij het CJG en invloed te laten uitoefenen is het volgens Prinsen noodzakelijk om vraaggericht te werken. Dat dit een belangrijk aandachtspunt is, blijkt ook uit het rapport van Prinsen en Beckers (2011), waarin ‘vraaggericht werken en het stimuleren van de eigen kracht’ als belangrijk aandachtspunt wordt genoemd voor verdere professionalisering van het CJG (p.8). Ook wordt vraaggericht werken vaak in beleidsdocumenten vermeld als een van de belangrijkste uitgangspunten van het CJG. Desondanks blijkt dat er in de praktijk weinig gebruik gemaakt wordt van de inzet, expertise en actieve betrokkenheid van ouders. Vraaggericht werken is echter alleen mogelijk in nauwe samenspraak met de gebruiker, benadrukt ook Burggraaff-Huiskes (2008). Momenteel bedenken professionals te vaak allerlei activiteiten voor de doelgroep, maar wel zonder die doelgroep. “Als je de mensen voor wie je werkt serieus neemt, zul je de stap van het betrekken van ouders bij het opzetten van de activiteit of interventie niet vergeten” (p.148). Gebruikersparticipatie bij CJG’s staat momenteel nog in de kinderschoenen (Van der Gaag, Gilsing & Mak, 2013), evenals het onderzoek ernaar.
8
1.3 Doelstelling Het doel van dit onderzoek is om middels literatuur- en veldonderzoek te komen tot een aantal inspirerende voorbeelden van gebruikersparticipatie bij CJG’s, die als ‘good practices’ verwerkt kunnen worden in het boek van Prinsen over co-creatie. Daarnaast kunnen deze ‘good practices’ wellicht als voorbeeld dienen voor gemeenten om gebruikersparticipatie bij CJG’s naar een hoger niveau te tillen. 1.4 Maatschappelijke en pedagogische relevantie Vanuit een maatschappelijk perspectief kan gesteld worden dat participatie op velerlei terreinen hoog op de politieke agenda staat. ‘Iedereen moet meedoen’, is het adagium van de overheid. Dit streven wordt door De Gier (2007) aangeduid als “de overgang van een verzorgingsstaat, gericht op bescherming van burgers, naar een participatiemaatschappij waarin burgers geactiveerd worden en hun participatie ondersteund wordt” (in RMO, 2008 p.7). In het licht van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen zoals individualisering, vergrijzing, mondialisering en het pluriformer worden van de maatschappij, vindt ook de Sociaal Economische Raad [SER] (2006) dat in de zorg, het onderwijs en de civil society investeringen van burgers onmisbaar zijn (in RMO, 2008). Een van de gevolgen van de individualisering is het feit dat veel burgers geen genoegen meer nemen met collectief gegarandeerde arrangementen die steeds minder aansluiten bij hun wensen en behoeften, maar dat zij zelf willen kiezen en het leven op hun eigen manier willen vormgeven (Van Houten & Winsemius, 2010). Dit kan bereikt worden met behulp van actieve inzet van betrokkenen, ofwel gebruikersparticipatie. Gebruikersparticipatie levert signalen op over wensen, behoeften en verwachtingen van gebruikers. Hierdoor kan het CJG beter aansluiten op de vraag en problemen signaleren voordat zij uit de hand lopen (Van der Gaag et al., 2013). Gebruikersparticipatie heeft daarom een preventief karakter. Op deze manier kan gebruikersparticipatie bij het CJG een bijdrage leveren aan het bevorderen van een optimale opvoeding, het voorkomen van opvoedproblemen en het vroegtijdig effectieve steun of hulp bieden bij beginnende opvoedproblemen; drie belangrijke doelstellingen van het CJG (Prinsen & Beckers, 2011). Dit kan gezien worden als de pedagogische relevantie van dit onderzoek. Dekker en Van den Bergh (2002) benadrukken in dit opzicht nog dat betrokkenheid van ouders, ofwel gebruikersparticipatie,
tevens
een
belangrijke
bijdrage
kan
leveren
aan
de
kwaliteitsontwikkeling ten gunste van het cliëntenbeleid in de jeugdhulpverlening. Ook dit komt ten goede aan het pedagogisch klimaat en het welzijn van ouders en kinderen. 1.5 Hoofdvraag Om de doelstelling van dit onderzoek te kunnen realiseren is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: 9
‘Welke bestaande vormen van gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin kunnen getypeerd worden als ‘good practices’?’ 1.6 Deelvragen Onderstaande deelvragen zullen bijdragen aan het vinden van een antwoord op de onderzoeksvraag. Deze deelvragen zijn onder te verdelen in literatuur- en veldvragen. De volgende deelvragen worden beantwoord middels literatuuronderzoek: 1. Wat is gebruikersparticipatie? 2. Waarom is er een groeiende belangstelling voor gebruikersparticipatie? 3. Wat is het effect van gebruikersparticipatie? 4. Welke theoretische modellen kunnen gebruikt worden bij het bestuderen van gebruikersparticipatie? 5. Wanneer kan gebruikersparticipatie getypeerd worden als een ‘good practice’?
De volgende deelvraag wordt beantwoord middels veldonderzoek: 1. Welke factoren blijken in de praktijk van belang om gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’? 1.7 Methode van onderzoek Voor de literatuurstudie is gebruik gemaakt van relevante, wetenschappelijke bronnen en vakliteratuur. Digitale bronnen zijn geraadpleegd via databanken uit het besloten netwerk van de Hogeschool van Amsterdam [HvA]. Daarnaast zijn websites van onder andere de Rijksoverheid, NJi, Expertisecentrum voor Jeugd en Samenleving [JSO] en Movisie veelvuldig
gebruikt.
Het
onlangs
door
het
Verweij-Jonker
Instituut
gepubliceerde
onderzoeksrapport ‘Participatie in Zicht, gemeenten, jeugdigen, ouders en jeugdzorgcliënten in de transitie jeugdzorg’ (Van der Gaag et al., 2013) bevatte veel bruikbare informatie en is uitvoerig voor dit onderzoek bestudeerd. Ook het door JSO uitgegeven rapport ‘Van Inspiratie tot Participatie, op weg naar actieve deelname in het CJG’ (Van der Gun & Möhle, 2009) is veelvuldig geraadpleegd. De volgende Nederlandse trefwoorden zijn onder andere gebruikt tijdens het literatuuronderzoek: participatie, participatie CJG, ouderparticipatie, cliëntenparticipatie, pedagogische civil society, doel participatie, participatieladder, effecten participatie CJG, transitie jeugdzorg participatie en decentralisatie jeugdzorg participatie, Tevens zijn de volgende Engelse termen gebruikt: participation, user participation, client participation, effects parental/ client participation.
Ter voorbereiding op het veldonderzoek is er contact geweest met een senior researcher van Pharos, een lid van het kernteam Oudernetwerk Jeugdzorg Gelderland en een adviseur van JSO. Zij houden zich alle drie bezig met participatietrajecten bij CJG’s. Deze experts hebben 10
in totaal tien onderzoekseenheden (CJG’s) voorgedragen die gebruikersparticipatie hoog in het vaandel hebben staan. Omdat deze onderzoekseenheden niet op toevalbasis zijn geselecteerd, maar op basis van verkregen informatie is hier sprake van een doelgerichte selecte steekproef (Baarda & De Goede, 2007). Er zijn half-gestructureerde interviews gehouden met in totaal acht respondenten. 1.8 Begripsafbakening Onder gebruikersparticipatie wordt in dit onderzoek verstaan; actieve deelname van gebruikers bij het CJG. Er wordt gebruikers van het CJG de mogelijkheid geboden invloed uit te oefenen op datgene wat ontwikkeld wordt (Van der Gun & Möhle, 2009). In dit onderzoek wordt onder ‘good practices’ verstaan; “goede effectieve bestaande voorbeelden om gebruikersparticipatie vorm te geven” (Van der Gaag et al., 2013, p.22). De focus ligt op goede voorbeelden van de hogere niveaus van gebruikersparticipatie bij CJG’s waarbij de gebruiker daadwerkelijk invloed uitoefent en er sprake is van samenwerking tussen het CJG en haar gebruikers. 1.9 Leeswijzer Het hiernavolgende hoofdstuk omvat het theoretisch kader van dit onderzoek. Met behulp van literatuuronderzoek wordt ingegaan op het begrip gebruikersparticipatie. Tevens zal gebruikersparticipatie bekeken worden vanuit een maatschappelijke context. Ook zullen de effecten van gebruikersparticipatie voor het CJG worden toegelicht. Vervolgens zullen twee theoretische modellen worden beschreven aan de hand waarvan gebruikersparticipatie bestudeerd kan worden. Tenslotte zal uiteen
worden gezet
aan welke criteria
gebruikersparticipatie dient te voldoen wil het getypeerd kunnen worden als een good practice’. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de methode van onderzoek. De resultaten van het veldonderzoek worden beschreven in hoofdstuk vier, gevolgd door de conclusie, discussie en aanbevelingen in hoofdstuk vijf. De literatuurlijst en bijlagen maken dit onderzoeksverslag compleet.
11
“Men hoort slechts die vragen, waarop men in staat is antwoord te geven” Filosoof Friedrich Nietzsche (1844 – 1900)
2
Literatuuronderzoek
In dit hoofdstuk wordt met behulp van literatuur op onderbouwde wijze antwoord gegeven op de literatuurdeelvragen van dit onderzoek. De laatste paragraaf bevat een samenvatting, waarbij duidelijk wordt gemaakt welk belang dit literatuuronderzoek heeft voor het veldonderzoek. 2.1 Gebruikersparticipatie Het woord participatie is afgeleid van de Latijnse woorden pars en cipere, die letterlijk deel en nemen betekenen (Van Houten & Winsemius, 2010). Er worden in de literatuur verschillende indelingen van participatie gemaakt. Het Sociaal Cultureel Planbureau [SCP] onderscheidt een indeling in economische-, sociaal-culturele- en maatschappelijke participatie. In dit onderzoek staat gebruikersparticipatie bij het CJG centraal, wat gezien kan worden als een vorm van sociaal-culturele participatie. Het betreft hier namelijk participatie met betrekking tot deelname aan voorzieningen voor vorming en welzijn (Van Houten & Winsemius, 2010). Ook kan participatie zowel breed als smal worden opgevat. Bij een brede opvatting gaat het om het meedoen aan het maatschappelijke verkeer in al zijn facetten en bij een smalle opvatting draait het om deelname aan een bepaalde, specifieke activiteit (RMO, 2008). Ook Van Houten en Winsemius (2010) stellen dat participatie af te bakenen of onder te verdelen is op basis van een activiteit in een bepaald maatschappelijk domein. In dit onderzoek wordt het begrip participatie afgebakend door te kijken naar het smalle, specifieke domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een derde indeling die in de literatuur gemaakt wordt is die in passieve en actieve participatie. De inzet van de gebruiker is voor deze indeling leidend1. Wanneer iemand lid is van een organisatie participeert hij op passieve wijze. Neemt hij zitting in het bestuur dan is sprake van actieve participatie. In dit onderzoek wordt uitgegaan van deze laatstgenoemde vorm van participatie. Het betreft hier dus actieve participatie als een vorm van sociaal-culturele participatie, specifiek gericht op het smalle domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin.
De grove indeling hierboven maakt duidelijk wat er in dit onderzoek verstaan wordt onder het begrip participatie. De specifiekere term gebruikersparticipatie is een vorm van participatie waarbij gebruikers daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen op datgene wat ontwikkeld wordt (Van der Gun & Möhle, 2009). Deze term wordt in de literatuur echter nauwelijks gebruikt. 1
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu [RIVM] (2012). Ontleend op 18 februari 2013 aan http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/participatie/wat-is-participatie/.
12
Wel worden de termen cliëntenparticipatie, buurtparticipatie, ouderbetrokkenheid of ouderparticipatie, jongerenparticipatie en burgerparticipatie veelvuldig genoemd. Dit zijn verschillende soorten gebruikersparticipatie. Ondanks dat de hierboven genoemde begrippen vele raakvlakken vertonen met gebruikersparticipatie, dekken zij niet volledig de lading van wat er in dit onderzoek onder deze term wordt verstaan. Burggraaf-Huiskes geeft een veelomvattende definitie van gebruikersparticipatie: “participatie is deelname van alle betrokkenen, met de bedoeling te komen tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een sluitend aanbod” (in Gerris, Veerman & Tellings, 2010, p.330). In dit onderzoek staat echter de definitie van Van der Gun en Möhle (2009) centraal: gebruikersparticipatie betreft actieve deelname van gebruikers bij het CJG. Er wordt gebruikers van het CJG de mogelijkheid geboden invloed uit te oefenen op datgene wat ontwikkeld wordt (Van der Gun & Möhle, 2009). Tenslotte verfijnt Prinsen (2013) het begrip gebruikersparticipatie nog verder. Hij maakt onderscheid tussen gebruikersparticipatie op het gebied van: •
beleid: gebruikers denken mee over integraal jeugdbeleid door bijvoorbeeld zitting te nemen in een klankbordgroep of ouderpanel;
•
organisatie: gebruikers zijn actief betrokken bij voorzieningen en activiteiten ten behoeve van het CJG door bijvoorbeeld mee te helpen met de organisatie van een koffie-ochtend voor alleenstaande ouders;
•
uitvoering: ouders denken actief met een hulpverlener mee over de vormgeving van hun eigen of andermans hulpverleningsproces.
Voor de leesbaarheid van dit verslag zal in veel gevallen de term participatie worden gebruikt, wanneer gebruikersparticipatie wordt bedoeld. 2.2 Groeiende belangstelling voor participatie Aandacht voor participatie is altijd terug te voeren op politieke bewegingen en/ of maatschappelijke ontwikkelingen. Denk aan de jaren ‘60 van de vorige eeuw, toen er een democratiseringsproces op gang kwam in de samenleving en burgers in verzet kwamen op het gebied van onder andere politiek, onderwijs en gezondheidszorg (Dekker & Van den Bergh,
2002).
In
die
tijd
zijn
onder
andere
de
medezeggenschapsraden
en
ondernemingsraden ontstaan. In de jaren ’80, tijdens de economische crisis, trok de overheid zich steeds verder terug. Zij decentraliseerde taken en bevoegdheden naar lokaal niveau en het
maatschappelijke middenveld.
Het
stimuleren van
zelfredzaamheid en eigen
verantwoordelijkheid werden meer en meer leidend voor het beleid. Opvallend is dat dit ook kenmerkend is voor de huidige periode, waarin ons land wederom in een economische crisis verkeert en er groeiende aandacht bestaat voor participatie. Maar welke belangrijkste
13
maatschappelijke ontwikkelingen zorgen momenteel voor een toenemende aandacht voor participatie? 2.2.1 Van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij De huidige overgang van de verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij is zo’n maatschappelijke ontwikkeling (RMO, 2008). De overheid wil op (jeugd)zorgkosten bezuinigen. Dit verwacht zij onder andere te kunnen doen door het stimuleren van participatie. Uit onderzoek blijkt namelijk dat participatie de sociale binding tussen groepen in de samenleving kan vergroten (Steketee, Mak, Van der Graaf & Huygen, 2005). Hierdoor ontstaat sociale cohesie. Een grotere sociale samenhang of - cohesie leidt weer tot het bevorderen van onderlinge hulp en zorg (Van Houten & Winsemius, 2010). Dit is noodzakelijk om de toenemende vraag naar (jeugd)zorg betaalbaar te houden. De overgang naar een participatiemaatschappij is echter niet eenvoudig omdat het een breuk betekent met de inrichting van de Nederlandse samenleving als verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat wilde mensen beschermen en remde hun participatie vaak bewust af (RMO, 2008). Het voormalige Ministerie voor Jeugd en Gezin gaf in 2006-2007 een belangrijke wending aan het denken van de overheid op het gebied van beleid voor jeugd en gezin. ‘Geen vrijblijvendheid maar betrokkenheid’, was het motto (Band, 2007). Hiermee werd niet alleen de serieuze betrokkenheid van de overheid bedoeld bij het optimaal opgroeien van alle kinderen, maar ook de versterking van de eigen kracht van gezinnen, door het vergroten van hun betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij het opvoedingsproces (Gerris, Veerman & Tellings, 2010). Dit proces van versterking, waarbij ouders verantwoordelijkheid kunnen dragen, de regie kunnen nemen en het gevoel ervaren controle te hebben over de situatie, wordt empowerment genoemd (Ajoulat, Luminet & Decacche, 2007). Dit proces kan gestimuleerd worden door participatie (Van Regenmortel, 2002). 2.2.2 Van individualistische maatschappij naar pedagogische civil society De huidige maatschappij kenmerkt zich door een verregaande vorm van individualisering. Een toenemend egoïsme, een afname van solidariteit en een vermindering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef zijn hier kenmerken van (Hendrix, 2006). In een individualistische maatschappij wordt dan ook weinig gebruik gemaakt van participatie. Ook het opvoeden wordt in deze tijd van individualisme gezien als een individueel proces. De algemene opvatting is dat opvoeding een privé aangelegenheid is en plaatsvindt tussen de muren van het kerngezin (RMO & RVZ, 2009). Uit vele onderzoeken blijkt echter dat een sociale omgeving en interactie met anderen van grote waarde is voor het opvoeden en opgroeien van kinderen. Of zoals de Utrechtse pedagoog Perquin al schreef in de jaren ‘60: ‘de pedagogiek is individueel én sociaal gericht of zij is geen pedagogiek’ (De Winter, 2000 p.6). Dat is ook de achterliggende reden waarom er momenteel veel aandacht bestaat voor 14
de pedagogische civil society. Hiervan is sprake wanneer burgers bereid zijn om in de sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen (Gemmeke, 2011). De pedagogische civil society appelleert aan waarden en normen die ook in de jaren ’60 van de vorige eeuw gangbaar waren (Weijenberg, 2011). De Nederlandse maatschappij had een socialer gezicht en was meer kindgericht ingesteld. Familiehulp, burenhulp en saamhorigheid in combinatie met christelijke waarden en normen waren een vanzelfsprekende zaak. Alhoewel het CJG in aanleg bedoeld is om laagdrempelige hulp te bieden kan het, door haar centrale positie in het lokale jeugdbeleid, een belangrijke rol vervullen in het versterken van een pedagogische civil society. Deze netwerkfunctie wordt gezien als een nieuwe dimensie van het CJG (Gemmeke, 2011). In veel beleidsdocumenten wordt de pedagogische civil society
een
belangrijke factor bij de opbouw van het nieuwe jeugdzorgstelsel genoemd. Door ‘outreachend’ te werken en mogelijkheden voor ontmoetingen te creëren kan het CJG hier een positieve bijdrage aan leveren. Dit is nodig voor het creëren van een rijke, en sterke sociale omgeving waarin kinderen de meeste kans krijgen zich optimaal te ontwikkelen (De Winter, 2000). Het actief betrekken van ouders, ofwel participatie kan hieraan bijdragen. 2.2.3 Decentralisatie jeugdzorg Ook de decentralisatie jeugdzorg kan beschouwd worden als een ontwikkeling waardoor er momenteel veel aandacht is voor participatie. Deze stelselwijziging betreft een verandering in structuur (transitie) en een zorginhoudelijke vernieuwing (transformatie). De huidige taken en functies van het CJG zijn gericht op preventie, maar daar komt vanaf januari 2015 verandering in; gemeenten worden bestuurlijk én financieel verantwoordelijk voor álle zorg rondom kinderen en ouders. Dit grotere pakket jeugdvoorzieningen omvat dan naast preventieve zorg ook curatieve zorg zoals onder andere gespecialiseerde jeugdzorg, pleegzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Een belangrijke gedachte achter deze stelselwijziging is dat gemeenten dichter bij ouders en jongeren staan dan de provincie, waardoor zij beter in staat worden geacht te kunnen achterhalen aan welke hulp ouders en kinderen behoefte hebben. Uitgangspunt hierbij is dat jeugdigen en ouders meer betrokken worden bij het beleid en dat de eigen kracht van deze groepen gestimuleerd wordt (Rijksoverheid, 2012, Van der Gaag et al., 2013). Kwaliteitsverbetering van de jeugdzorg wordt niet mogelijk geacht zonder de betrokkenheid van jeugd, ouders en jeugdzorgcliënten. In deze tijd van individualisering verwachten ouders maatwerk bij de aanpak van hun problemen en dat is alleen mogelijk in samenspraak met de gebruiker (Dekker & Van den Bergh, 2002). De decentralisatie moet dan ook leiden tot een betere samenwerking tussen het CJG en haar gebruikers. Een cultuuromslag bij professionals is hiervoor noodzakelijk; de werkwijze, verhoudingen en communicatie tussen burgers, professionals, instellingen en
15
gemeenten moeten veranderen. Een meer klantgerichte aanpak is vereist. Jeugdigen en gezinnen moeten een duidelijke stem krijgen (Van der Gaag et al., 2013). Vandaar dat de decentralisatie jeugdzorg gezien kan worden als een belangrijke ontwikkeling, met als gevolg een groeiende belangstelling voor participatie bij het CJG. 2.3 Effecten van participatie voor het CJG Over het algemeen geldt dat wetenschappers en beleidsmakers positieve effecten verwachten van participatie, zowel voor de maatschappij als voor de participant zelf. Deze effecten zijn sterker naarmate de participatie actiever is, zo blijkt uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau [SCP] (2010). Met betrekking tot participatie bij het CJG geldt dat het voor een optimaal functionerend CJG van groot belang is dat ouders en kinderen, in al hun diversiteit meedoen, meedenken en meehelpen (Van der Gun & Möhle, 2009). Waarom is dit zo belangrijk? Er zijn vier effecten van participatie bij het CJG te onderscheiden (Mije, 2009): 1.
Het levert signalen op over wensen, behoeften en verwachtingen van gebruikers;
2.
Het maakt vraaggericht werken mogelijk;
3.
Het geeft inzicht in de effecten van beleid;
4.
Het verbetert de kwaliteit van zorg en beleid.
Wanneer kritisch naar bovengenoemde effecten gekeken wordt, kan overwogen worden om ze deels samen te voegen. De punten twee en vier kunnen gezien worden als mogelijke gevolgen
van
respectievelijk
de
punten
een
en
drie.
Daarom
worden
in
dit
onderzoeksverslag twee essentiële effecten genoemd. Dit kan ook afgeleid worden uit de definitie die JSO hanteert voor het begrip gebruikersparticipatie “[gebruikersparticipatie] draagt bij aan een waarborging van de dienstverlening aan ouders en jongeren en het afstemmen van vraag en aanbod” (Van der Gun & Möhle, 2009, p.7). 2.3.1 Vraaggericht werken Participatie bij het CJG maakt actieve afstemming van het aanbod op de vraag mogelijk, omdat het signalen oplevert over de wensen, behoeften en verwachtingen van gebruikers. Het wordt dan ook gezien als een essentiële factor in het welslagen van activiteiten of diensten (Van Houten & Winsemius, 2010). Als er uitgegaan wordt van de behoefte van de gebruikers (doelgroep) en deze ook gevraagd worden om zelf mee te organiseren is het bereiken van andere leden van de doelgroep vaak geen enkel probleem (Burggraaf-Huiskes, 2008). Wanneer vraag en aanbod dus goed op elkaar afgestemd zijn en je daarnaast de juiste mensen weet te activeren is de kans erg groot dat je de doelgroep bereikt, met daarbij een grotere kans op positieve effecten. Met betrekking tot participatie op uitvoerend niveau kan gesteld worden dat ouders, gezinnen en kinderen er baat bij hebben wanneer er uitgegaan wordt van hun behoefte aan hulp en ondersteuning en er geen sprake is van 16
opgelegde hulp. Wanneer het aanbod van de hulp afgestemd wordt op de behoefte en de vraag van ouders, zullen zij meer invloed kunnen uitoefenen op het hulpverleningsproces en worden zij weerbaarder en ‘eigenmachtiger’. Dit is het proces van empowerment, waarbij uitgegaan wordt van de eigen kracht van ouders en zij de regie in eigen hand houden (Van Haaster, 2001). Dat vraaggericht werken een belangrijke doelstelling is, met participatie als mogelijk middel daartoe, blijkt ook uit het adviesrapport van Prinsen en Beckers (2011). Hierin
staat
dat
een
klantgerichte
benadering
het
hart
vormt
van
alle
professionaliseringsactiviteiten bij het CJG. Een klantgerichte benadering is mogelijk middels participatie van diezelfde klant of gebruiker. Actieve betrokkenheid staat hierin centraal. Dit vergroot tevens de legitimiteit en het draagvlak, aldus beleidsmakers (Van Houten & Winsemius, 2010 p.86). Volgens de samenstellers van het rapport is het beoogde doel dat CJG’s vraaggericht werken en hierbij uitgaan van de eigen kracht van ouders en kinderen. 2.3.2 Kwaliteitsverbetering Hierboven werd al benadrukt dat door vraaggericht te werken er een grotere kans bestaat dat het aanbod beter aansluit op de behoeften van de gebruiker, met als gevolg een grotere effectiviteit. De begrippen effectiviteit en kwaliteit zijn nauw met elkaar verweven. Kwaliteit heeft betrekking op samenhang, bereik en behaalde resultaten (Van Yperen & Woudenberg, 2011). Regelmatige evaluaties met de gebruiker van het CJG kunnen aantonen of activiteiten en interventies die uitgevoerd worden, wel naar de wens zijn van de groepen waarvoor zij zijn bedoeld. Participatie bij het CJG kan dan ook gezien worden als een goede stap op weg
naar kwaliteitsverbetering (Van der Gaag et al., 2013). Participatie als
kwaliteitsinstrument. Of zoals Van Haaster (2001) samenvat: participatie leidt tot belangrijke positieve effecten op de kwaliteit van de hulpverlening omdat het mogelijkheden creëert voor vraaggerichte hulpverlening. En uiteindelijk draait het om het continue verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning, hulp en zorg aan ouders, gezinnen en jeugdigen. 2.4
Theoretische modellen over participatie bij het CJG
2.4.1 Participatieladder van Edelenbos Er zijn diverse modellen voor participatie in omloop. Een in de literatuur veel voorkomende theorie met betrekking tot participatie is de theorie van Sherry Arnstein (1969). Zij onderscheidt
met
haar
participatieladder
verschillende
manieren
waarop
mensen
geactiveerd kunnen worden om mee te doen in de maatschappij. In haar artikel ‘A ladder of Citizen Participation’ (Arnstein, 1969) behandelt zij acht treden van participatie. De participatieladder van Arnstein wordt beschouwd als de oorspronkelijke participatieladder en wordt veelvuldig gebruikt als basis of uitgangspunt voor nieuwe theorieën met betrekking tot participatie. Inmiddels zijn er diverse varianten in omloop. Zo hebben Edelenbos e.a. (1998) een participatieladder ontwikkeld om praktijkvoorbeelden van participatie te ordenen op zes 17
in plaats van acht niveaus. Zij onderscheiden de niveaus van: informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren, meebeslissen en zelfbeheer, waarbij de invloed van de gebruiker toeneemt naarmate het niveau hoger wordt (Movisie, 2012).
Bron: Van der Gun & Möhle (2009)
De participatieladder van Edelenbos kan gebruikt worden om verschillende niveaus van participatie bij het CJG te onderscheiden. Tevens wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen de rol van de participant per niveau van participatie (Edelenbos & Monnikhof 2001). Informeren; Het CJG informeert ouders over activiteiten via (nieuws)brieven, folders, informatieavond of een website. Ouders hebben geen invloed.
De rol van de ouder of
participant is die van toehoorder. Raadplegen; Het CJG raadpleegt ouders over activiteiten. Het CJG bepaalt hiervoor de agenda en ziet ouders als gesprekspartners. Ouders worden geconsulteerd maar het advies van de ouder is niet bindend (bijvoorbeeld: inspraakavonden, hoorzittingen, digitale peilingen, enquêtes, prijsvragen, debatten en groepsgesprekken). De rol van de ouder of participant is adviseur. Adviseren; Het CJG vraagt ouders om advies. Het CJG bepaalt de agenda maar ouders kunnen problemen en oplossingen aandragen. Ouders adviseren gevraagd en ongevraagd. Het advies van de ouders wordt meegenomen in besluitvoering, maar is niet bindend (bijvoorbeeld: adviesraden, expertmeetings, klankbordgroepen en rondetafelgesprekken). De rol van de ouder of participant is adviseur. Coproduceren; Ouders en het CJG zijn samenwerkingspartners. Gezamenlijk bepalen zij de agenda. Ouders worden in een vroeg stadium betrokken en geven mede vorm aan het proces (bijvoorbeeld: overleggroepen, convenanten en projectgroepen). De rol van de ouder of participant is hierbij samenwerkingspartner. 18
Steeds vaker wordt in de literatuur melding gemaakt van de term 'co-creatie' in plaats van
'coproductie'.
Coproductie wordt als begrip ook gehanteerd in commerciële
contexten (Prahalad & Ramaswamy, 2004). Verondersteld wordt dat co-creatie leidt tot organisaties die betere producten en diensten leveren, die meer aansluiten bij de behoeften van gebruikers (Van Leeuwen, 2012). Meebeslissen; Ouders krijgen de vrijheid om beslissingen te nemen. Het CJG heeft hierin slechts een adviserende rol (bijvoorbeeld: stuurgroep, medezeggenschapsraad, (bindend) referendum). De rol van de ouder of participant is die van beslisser. Zelfbeheer; Ouders nemen zelf het initiatief om in eigen beheer voorzieningen tot stand te brengen en te onderhouden. Het CJG speelt hierbij slechts een faciliterende rol (bijvoorbeeld: het project Marokkaanse buurtvaders in Amsterdam Noord). De rol van de ouder of participant is hierbij initiator en regiehouder. De schaarse rapporten die recent verschenen zijn over participatie bij CJG’s laten zien dat ouders met name betrokken worden op de niveaus van informeren en raadplegen. De meeste CJG’s informeren ouders over beleid en activiteiten. Daarnaast worden ouders geraadpleegd middels bijvoorbeeld een inspraakavond of een enquête, zonder dat zij daadwerkelijk invloed hebben. Gebruikers worden op deze niveaus vooral passief betrokken en er kan in die gevallen dan ook nauwelijks gesproken worden van participatie (Veenman, 2000). Opvallend is dat er in de literatuur en de praktijk weinig voorbeelden te vinden zijn van de hogere niveaus van participatie bij CJG’s. Gebruikers écht invloed geven blijkt moeilijk. Bij gemeenten ontbreekt het niet aan goede wil om ouders te betrekken. Wel blijken kennis, vaardigheden, goede voorbeelden en praktische ondersteuning met betrekking tot participatie bij CJG’s niet toereikend te zijn (Van der Gaag et al., 2013 p. 39). Er is behoefte aan goede voorbeelden van participatie op de hogere niveaus. Hierop ligt dan ook de nadruk van dit onderzoek. Bovendien hebben ‘good practices’ op het niveau van ‘adviseren’, ‘coproduceren’, ‘meebeslissen’ en ‘zelfbeheer’
tevens een grotere meerwaarde voor de
opdrachtgever, omdat zij meer raakvlakken hebben met co-creatie dan de niveaus ‘informeren’ en ‘raadplegen’. Co-creatie wordt immers gezien als een niveau van participatie waarbij professionals en gebruikers projectmatig samenwerken, waarbij ruimte geboden wordt om invloed uit te oefenen op het werkproces (Jansen, 2012). 2.4.2 Bestuursstijlen van Pröpper In paragraaf 2.2.3 werd toegelicht dat er een cultuuromslag bij professionals van het CJG noodzakelijk is om een betere samenwerking tussen het CJG en haar gebruikers te verwezenlijken. Ook Van der Gaag et al. (2013) stellen dat de werkwijze, verhoudingen en communicatie tussen burgers, professionals, instellingen en gemeenten moeten veranderen. 19
Communicatie speelt hierbij een belangrijke rol. Bij de toelichting van de verschillende niveaus van de participatieladder in paragraaf 2.4.1 werd al duidelijk gemaakt dat, des te hoger het niveau van participatie, des te meer ruimte de gebruiker moet krijgen om mee te denken en mee te kunnen beslissen. De werkwijze, houding en communicatie van professionals is hierbij van groot belang. Dit wordt door Pröpper ook wel bestuursstijl genoemd (2006). Hij onderscheidt verschillende bestuursstijlen en benadrukt hun belang voor het participatieproces. De volgende bestuursstijlen worden onderscheiden: open autoritair, consulterend, participerend, samenwerkend, delegerend en faciliterend (Pröpper, 2009). De relatie tussen het niveau van participatie, de rol van de participant en de bestuursstijl van de professional ziet er schematisch als volgt uit: Niveau van participatie
Rol participant
Bestuursstijl
Informeren
Toehoorder
Open autoritair
Raadplegen
Geconsulteerde
Consulterend
Adviseren
Adviseur
Participerend
Coproduceren
Samenwerkingspartner
Samenwerkend
Meebeslissen
Beslisser
Delegerend
Zelfbeheer
Initiator/ regiehouder
Faciliterend
Het niveau van participatie, de rol van de participant en de bestuursstijl van de professional kunnen beschouwd worden als een interactief proces, waaruit geconcludeerd kan worden dat het belangrijk is dat professionals bij het CJG hun werkwijze, houding en communicatie (bestuursstijl) aanpassen aan het niveau van participatie en de rol van de participant. 2.5 Typering van een ‘good practice’ van participatie bij het CJG De aandacht voor participatie bij CJG’s is relatief nieuw. Door de huidige maatschappelijke en economische ontwikkelingen en met name de op handen zijnde decentralisatie jeugdzorg buigen veel CJG’s zich over de vraag hoe zij gebruikers actiever kunnen betrekken bij het CJG. Professionals zijn zich vaak terdege bewust van de voordelen van participatie, maar hoe wordt het in de praktijk toegepast, welke ‘good practices’ zijn er bekend en wat zijn de succesfactoren? Onder ‘good practices’ wordt in dit onderzoek verstaan: “goede, effectieve bestaande voorbeelden om participatie vorm te geven” (Van der Gaag et al., 2013, p. 22). Het goed organiseren van participatie vraagt energie, menskracht en voldoende tijd en geld.
20
Beleidsmakers willen daarom graag weten wat goed werkt en wat aanwijsbare positieve resultaten heeft opgeleverd. Kortom, er is een grote behoefte om successen te delen. Maar participatie gaat niet vanzelf en gaat niet vanzelf goed (Pröpper, 2006). Welke factoren maken participatie bij CJG’s tot een succes en wanneer is er dus sprake van een ‘good practice’? Hier is nauwelijks onderzoek naar gedaan. In slechts een zeer beperkt aantal rapporten wordt hier melding van gemaakt. Zo geven Van der Gaag et al. (2013) aan dat CJG’s participatie kunnen verwerken in het beleid en dat het belangrijk is dat participatie ingebed wordt in het aanbod en op structurele wijze vorm krijgt. Voor het succesvol doorlopen van een participatietraject is het volgens Spectrum CMO Gelderland (2013) belangrijk om vooraf stil te staan bij het doel en de doelgroep. In het rapport ‘Wanneer werkt participatie?’ (Propper, 2006) wordt ook een aantal cruciale randvoorwaarden en succesfactoren van participatie genoemd. Zo moeten gebruikers voldoende ruimte krijgen voor eigen inbreng en discussie. Een open houding van professionals helpt hierbij. Ook is het versterken van een duurzame relatie met gebruikers én samenwerkingspartners volgens Pröpper van groot belang voor het verankeren van participatie (2006). Tenslotte moet participatie leiden tot een verbetering van de kwaliteit (Van der Gaag et al., 2013). Hieronder worden de genoemde factoren kritisch onder de loep genomen: 2.5.1 Beleid Gemeenten kunnen betrokkenheid van gebruikers in het (jeugd)beleid verwerken, als speerpunt formuleren of het budgettair vastleggen (Van der Gaag et al., 2013). Tegelijkertijd hoeft het opnemen van participatie bij het CJG in het (jeugd)beleid niet te betekenen dat dit ook in de praktijk gebracht wordt. Andersom kunnen gemeenten participatie bij het CJG formeel in het (jeugd)beleid opnemen en er in de praktijk ook daadwerkelijk aan werken. Daarnaast is het ook nog mogelijk dat wanneer participatie niet opgenomen is in beleid, het ook niet in de praktijk gebracht wordt. Kortom, interessant om na te gaan of deze factor van invloed is op het succes van gebruikersparticipatie. 2.5.2 Inbedding in het aanbod Participatie dient niet eenmalig te zijn, maar structureel vormgegeven te worden. Inbedding in het geheel helpt en er dient altijd gezorgd te worden voor opvolging of terugkoppeling (Van der Gaag et al., 2013, p.21). Is die structurele inbedding in het aanbod nodig om te spreken van een ‘good practice’? Of is het wellicht mogelijk dat een eenmalig initiatief ook kan uitmonden in een mooi voorbeeld van gebruikersparticipatie? Van Leeuwen (2012) benadrukt in dit geval dat het bij participatie belangrijk is aan te sluiten bij de persoonlijke motivatie en inspiratie van gebruikers en dat zeker niet geprobeerd moet worden dit vast te leggen via inspraakprocedures en institutionalisering, zoals dat met de Wmo-raden bij de Wet maatschappelijke ondersteuning [Wmo] is gedaan. 21
2.5.3 Doel(groep) Voor een succesvol participatietraject is het belangrijk dat er vooraf bepaald wordt welk doel er nagestreefd wordt en welke doelgroep er getracht bereikt te worden middels een vorm van participatie. Ook hoe de betreffende doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden is belangrijk om te achterhalen (Spectrum CMO Gelderland, 2013). Het bepalen van de doelgroep is voor professionals van het CJG belangrijk en een voorwaarde om flexibel te kunnen inspelen op de vragen en behoeften van de verschillende doelgroepen, benadrukt ook Blokland (2009). Dit helpt bij het vaststellen van het aanbod. Soms blijkt het echter nodig om tijdens het participatieproces accenten te verschuiven en daarmee ook het doel enigszins aan te passen (Dorscheidt & Heida, 2010). 2.5.4 Samenwerking & communicatie Communicatie is in het participatieproces belangrijk. Met betrekking tot de verschillende niveaus van participatie kan gesteld worden dat de invloed van de gebruiker en inhoudelijke openheid van de professional groter wordt naarmate er sprake is van een hoger niveau van participatie (Pröpper, 2009). Dit vergt goed ontwikkelde communicatieve vaardigheden van de professional. Communicatie en positieve interactie spelen tevens een belangrijke rol in een vruchtbare samenwerking met ketenpartners als bijvoorbeeld scholen (Muller, Pieper, Rutjes & Clarijs, 2011). Voor participatie op uitvoerend niveau is communicatie van belang omdat professionals de behoeften, vragen en wensen van jeugdigen en ouders moeten verhelderen en inzichtelijk maken om samen het hulpverleningstraject te kunnen bepalen. Hierbij is het belangrijk om mensen te motiveren om mee te denken naar het zoeken van mogelijke oplossingen, waarbij zoveel mogelijk de sociale omgeving van het gezin ingeschakeld wordt. Goede communicatieve vaardigheden zijn hierbij essentieel (Van de Haterd, Hens, Prinsen & Zwikker, 2012). Tenslotte kan nog gesteld worden dat door positieve interactie tijdens het participatieproces de onderlinge betrokkenheid wordt vergroot en gezamenlijke doelstellingen en oplossingen een breder maatschappelijk draagvlak krijgen (Veenman, 2000, p.21). 2.5.5 Effecten Participatie leidt onder andere tot vraaggericht werken. In paragraaf 2.3.1 werd al gesteld dat participatie bij het CJG actieve afstemming van het aanbod op de vraag mogelijk maakt, omdat het signalen oplevert over de wensen, behoeften en verwachtingen van gebruikers. Dit is een belangrijk effect. Participatie wordt dan ook gezien als een essentiële factor in het welslagen van activiteiten of diensten (Van Houten & Winsemius, 2010). Ook vergroot actieve betrokkenheid van gebruikers tevens de legitimiteit en het draagvlak (Van Houten & Winsemius, 2010 p.86). Participatie is dus geen doel op zich, het is een kwaliteitsinstrument (Van der Gun & Möhle, 2009). Wanneer gebruikers actief betrokken worden bij het CJG op
22
het gebied van beleid of organisatie dient dit uiteindelijk te leiden tot een verbetering van de effectiviteit of kwaliteit van de dienstverlening. Hierdoor draagt het CJG bij aan een verbetering van het pedagogisch klimaat en uiteindelijk aan het welbevinden van ouders, kinderen en gezinnen. Op het gebied van uitvoering dient gebruikersparticipatie te leiden tot een gevoel van empowerment bij de cliënt (Van der Gun & Möhle, 2009). Ook dit draagt bij aan het welbevinden van de jeugdige en/ of zijn ouders. Hiermee draagt het CJG bij aan het welslagen van haar belangrijkste missie: jeugdigen gezond en veilig laten opgroeien (Van Yperen & Van Woudenberg, 2011). Om een praktijkvoorbeeld te kunnen definiëren als ‘good practice’ dient de vorm van gebruikersparticipatie dan ook te leiden tot kwaliteitsverbetering. In paragraaf 2.3.2 werd kwaliteitsverbetering van de dienstverlening reeds een van de effecten van participatie bij het CJG genoemd. In het veldonderzoek zullen praktijkvoorbeelden van participatie bij CJG’s op de hogere niveaus bekeken worden aan de hand van de hierboven genoemde factoren. Bepalen deze factoren uiteindelijk of een voorbeeld van participatie getypeerd kan worden als ‘good practice’? In dat opzicht is hier sprake van verkennend onderzoek. 2.6 Samenvatting literatuuronderzoek De belangrijkste bevindingen van het literatuuronderzoek worden hieronder samengevat. Tevens worden hiermee de literatuurdeelvragen beantwoord en wordt duidelijk gemaakt wat het belang is van deze literatuurstudie voor het veldonderzoek. In dit onderzoek staat het begrip gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) centraal. Gebruikersparticipatie wordt hier beschouwd als een vorm van sociaal-culturele participatie, waarbij gekeken wordt naar het smalle, specifieke domein van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het betreft hier actieve betrokkenheid van gebruikers van het CJG bij beleid, organisatie of uitvoering. De definitie van Van der Gun en Möhle (2009) is leidend in dit onderzoek: gebruikersparticipatie betreft actieve deelname van gebruikers bij het CJG. Er wordt gebruikers van het CJG de mogelijkheid geboden invloed uit te oefenen op datgene wat ontwikkeld wordt. Zoals uit de literatuur blijkt, bestaat er op velerlei fronten en terreinen een toenemende belangstelling voor participatie. Dit heeft te maken met economische en maatschappelijke ontwikkelingen zoals de huidige overgang van de verzorgingsmaatschappij naar een participatiemaatschappij
en
het
sterke
individualistische
karakter
van
de
huidige
samenleving. Ook de decentralisatie jeugdzorg zorgt ervoor dat de belangstelling voor participatie bij CJG’s groeit. CJG’s dienen in dat kader immers steeds meer een samenwerkingsstructuur te creëren die ruimte biedt voor een integrale aanpak en die
23
aansluit op de lokale behoeften en mogelijkheden van ouders en jeugdigen (Van der Gaag et al., 2013) Vraaggericht werken is een ‘must’ en de actieve betrokkenheid van gebruikers is beslist noodzakelijk. Participatie bij het CJG kan op verschillende niveaus plaatsvinden. Aan de hand van de participatieladder van Edelenbos e.a. (1998) zijn zes niveaus van gebruikersparticipatie te onderscheiden; informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren, meebeslissen en zelfbestuur (Movisie, 2012). De invloed van de gebruiker neemt hierbij verhoudingsgewijs toe. Ook de bestuursstijl van professionals is belangrijk bij het participatieproces. Deze dient goed aan te sluiten bij het niveau van participatie en de rol van de participant (Pröpper, 2009). Een van de effecten van gebruikersparticipatie is dat het leidt tot meer vraaggericht werken. De gebruiker wordt in staat gesteld om mee te doen, mee te denken en mee te beslissen. De behoefte van de gebruiker staat hierin centraal. Hierdoor wordt de effectiviteit van het CJG vergroot. Wanneer de gebruiker ook ingezet wordt bij het evaluatieproces wordt de kwaliteit van de dienstverlening van het CJG verbeterd en kan participatie worden gezien als een kwaliteitsinstrument (Van der Gun & Möhle, 2009). Het effect van gebruikersparticipatie op uitvoerend niveau is een gevoel van empowerment dat ontstaat bij de cliënt. De genoemde factoren van ‘good practices’ zijn vastgesteld aan de hand van de weinige beschikbare onderzoeksresultaten met betrekking tot gebruikersparticipatie bij CJG’s. Wat maakt gebruikersparticipatie bij CJG’s tot een succes? De factoren: ‘beleid’, ‘inbedding in het aanbod’, ‘doel(groep)’, ‘samenwerking & communicatie’ en ‘effecten’ worden hiervoor in dit onderzoek gebruikt. In het veldonderzoek zal gekeken worden of de hier genoemde factoren volgens de respondenten uit dit onderzoek ook daadwerkelijk van belang zijn om een praktijkvoorbeeld van gebruikersparticipatie te kunnen typeren als ‘good practice’. De factoren zullen leidend zijn tijdens de interviews met de respondenten van dit onderzoek.
24
“You are what you share” Brits auteur en voormalig adviseur van Tony Blair (2009)
3
Methode
Dit onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en een veldonderzoek. Voor beide onderdelen zijn verschillende deelvragen geformuleerd, die tezamen een antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag: ‘Welke bestaande vormen van gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin kunnen getypeerd worden als ‘good practices’?
De volgende deelvraag vormt de leidraad voor het veldonderzoek: ‘Welke factoren blijken in de praktijk van belang om gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’? 3.1 Populatie en steekproef In de voorbereidende fase van het veldonderzoek zijn verkennende gesprekken gevoerd met een drietal experts op het gebied van participatie bij CJG’s. Er is informatie ingewonnen bij een senior researcher van Pharos, een lid van het kernteam Oudernetwerk Jeugdzorg Gelderland en een adviseur van JSO. Deze experts hebben CJG’s voorgedragen voor het veldonderzoek, waarvan naar aanleiding van eerdere onderzoeken en ervaringen bekend is dat zij participatie hoog in het vaandel hebben staan en zich actief bezighouden met het betrekken van ouders op de hogere niveaus van de participatieladder. Hier is sprake van een doelgerichte selecte steekproef. Van de voorgedragen CJG’s is uiteindelijk contact tot stand gekomen met acht CJG’s, verspreid over heel Nederland. Deze acht CJG’s zijn de onderzoekseenheden van dit onderzoek. De gehele onderzoekspopulatie bestaat uit 410 CJG’s die Nederland rijk is (Rijksoverheid, 2012). De onderzoekseenheden zijn het CJG Barneveld, CJG Bunschoten, CJG Emmen, CJG Haarlemmermeer, CJG Naarden-Bussum, CJG Nijmegen-Noord, CJG Wageningen en CJG Zwolle. Hierna respondenten genoemd. Interessant
is dat JSO momenteel ook onderzoek doet naar participatie bij CJG’s.
Afgesproken is dat de onderzoekseenheden doorgegeven zullen worden aan JSO, zodat zij andere eenheden kunnen opnemen in hun onderzoek en dat de onderzoeksresultaten wederzijds gedeeld zullen worden. 3.2 Meetinstrumenten De twee begrippen die centraal staan in dit onderzoek zijn ‘gebruikersparticipatie’ en ‘good practices’. Met gebruikersparticipatie wordt in dit onderzoek bedoeld: actieve deelname van gebruikers bij het CJG. Er wordt gebruikers de mogelijkheid geboden invloed uit te oefenen op datgene wat ontwikkeld wordt (Van der Gun & Möhle, 2009). Onder ‘good practices’ wordt hier verstaan: “goede, effectieve, bestaande voorbeelden om gebruikersparticipatie vorm te 25
geven” (Van der Gaag et al., 2013, p.22). Door beide begrippen te operationaliseren zijn ze op concrete wijze naar meetbare termen vertaald (Baarda, 2009). Dit wordt duidelijk bij bestudering van onderstaande operationaliseringstabellen. Het begrip gebruikersparticipatie is geoperationaliseerd, mede aan de hand van het
rapport
‘Feiten en cijfers
cliëntenparticipatie’ (Movisie, 2013). Jongerenparticipatie blijft in dit onderzoek buiten beschouwing. De niveaus informeren en raadplegen zijn niet meegenomen in de operationalisering omdat zij niet relevant zijn voor dit onderzoek:
Begrip
Soorten
Gebieden
Niveaus
Gebruikersparticipatie
Ouderparticipatie
Beleid
Adviseren
Jongerenparticipatie
Organisatie
Indicatoren
CJG bepaalt agenda
Ouders dragen
Uitvoering
problemen
en oplossingen aan
Ouders adviseren gevraagd en ongevraagd
CJG neemt het advies mee, maar mag ervan afwijken
Coproduceren
CJG en ouders
bepalen
gezamenlijk de agenda
Ouders worden in een vroeg stadium betrokken en geven in
samenwerking
professionals
met
mede
vorm
aan het proces Meebeslissen
Ouders denken en praten actief
mee
en
hebben
medebeslissingsrecht
CJG
heeft
slechts
een
adviserende rol Zelfbeheer
Ouders nemen zelf initiatief om
in
eigen
beheer
voorzieningen tot stand te brengen en te onderhouden.
CJG
heeft
slechts
een
faciliterende rol
Het begrip ‘good practices’ is geoperationaliseerd, mede aan de hand van het onderzoeksrapport van het Verweij-Jonker Instituut (Van der Gaag et al., 2013) en rapporten van Pröpper (2009) en Spectrum CMO Gelderland (2013):
26
Begrip
Factoren
‘good practices’
Beleid
Indicatoren
Participatie is opgenomen in beleid
De vorm van participatie sluit aan bij beleidsdoelstellingen
Inbedding in het aanbod
Participatie maakt structureel onderdeel uit van het aanbod
Doel(groep)
Participatie is niet eenmalig
Het doel van participatie is duidelijk
De doelgroep is duidelijk
Het is duidelijk hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden
Samenwerking & communicatie
Er wordt gewerkt aan het versterken van een duurzame relatie met gebruikers en samenwerkingspartners
Professionals staan open om ouders actief te betrekken (er is ruimte voor initiatief)
Er is sprake van regelmatig contact tussen ouders en professionals
De communicatie en bestuursstijl van professionals sluit goed aan bij het niveau van
participatie
en
de
rol
van
de
participant. Effecten
Er wordt vraaggericht gewerkt
De vorm
van participatie is effectief
gebleken met positieve resultaten
Er wordt gezamenlijk geëvalueerd
3.3 Procedure In dit onderzoek is gezocht naar goede praktische voorbeelden van participatie bij CJG’s op de hogere niveaus van de participatieladder. De kennis, meningen en ervaringen van de respondenten van dit onderzoek zijn van belang voor het beantwoorden van de deelvraag van dit veldonderzoek. In dat kader is een interview de aangewezen methode (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009). Aan de hand van de indicatoren van het begrip ‘good practices’ is een vragenlijst voor de interviews opgesteld. Voorafgaand aan de interviews heeft een proefinterview plaatsgevonden met de coördinator van het CJG Naarden-Bussum. Dit om vast te stellen of de vragen duidelijk waren en of de volgorde van de vragen logisch was (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009). Na dit eerste interview is een aantal interviewvragen aangepast. Vervolgens is de aangepaste vragenlijst voorgelegd aan de directeur van Stichting Alexander, omdat dit instituut zich bezighoudt met (jeugd)participatie en participatief (jongeren)onderzoek. Daarna is de definitieve vragenlijst vastgesteld (zie bijlage 1).
27
De afspraken met de respondenten zijn per telefoon en email gemaakt. De interviews vonden plaats van week 15 tot week 23 in 2013 en zijn, met uitzondering van één interview, allemaal ter plaatse afgenomen. Het interview met de respondent van het CJG Emmen is telefonisch afgenomen. De duur van de interviews betrof ongeveer een uur. Door het houden van half-gestructureerde interviews, waarbij de onderwerpen vastlagen maar de exacte vragen niet, zijn de onderzoeksgegevens verzameld (Baarda & De Goede, 2007). De interviews verliepen volgens een vast patroon. Na een korte inleiding en uitleg van het doel van het interview werd allereerst, aan de hand van de indicatoren van gebruikersparticipatie, gezamenlijk bepaald welk niveau van de participatieladder van toepassing was op de vorm van participatie bij het betreffende CJG. Vervolgens werden vragen gesteld met betrekking tot de geoperationaliseerde begrippen van ‘good practices’. Zogenaamde ‘door’-vragen werden gesteld afhankelijk van de antwoorden van de respondent (Baarda & De Goede, 2007). Het betrof verkennend onderzoek, waarbij het ontdekken en leren tijdens de interviews centraal stond (Baarda, 2009). Voor het vastleggen van de data is, na toestemming van de respondenten, gebruik gemaakt van opname apparatuur in de vorm van een digitale camcorder en een iPad. Er is uitgelegd dat, in verband met het doel van het onderzoek, de gegevens niet anoniem verwerkt zullen worden. Alle respondenten gingen daarmee akkoord. Dit maakt het onderzoek ethisch verantwoord. 3.4 Analyse Het doel van dit kwalitatief onderzoek is het verzamelen van een aantal ‘good practices’ van gebruikersparticipatie bij CJG’s. Met behulp van opname apparatuur zijn alle interviews letterlijk uitgewerkt in Word. Voor de analyse van de interviews is gebruik gemaakt van ordening van gespreksfragmenten op relevantie; reductie door labeling (Baarda, 2009). De reductie is gedaan aan de hand van de factoren ‘beleid’, ‘doel(groep)’, ‘inbedding in het aanbod’, ‘samenwerking & ‘communicatie’ en ‘effecten’. Relevante gespreksfragmenten met betrekking tot een bepaalde factor zijn gecodeerd door ze van een eigen kleur te voorzien. Alle gecodeerde gespreksfragmenten zijn vervolgens schematisch weergegeven in een tabel (zie bijlage 2 Kwalitatieve analyse – Analyseschema interviews). Ook relevante citaten zijn hierin opgenomen. Op deze manier werd duidelijk welke factoren volgens de respondenten van belang zijn om een voorbeeld van gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’. Het stappenplan van Baarda (2009) is geraadpleegd voor het analyseren en verwerken van de onderzoeksgegevens. Bij de analyse heeft de hoofdvraag van dit onderzoek voortdurend centraal gestaan (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009).
28
4
Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Eerst wordt per CJG kort toegelicht welke vorm van participatie centraal stond tijdens het interview.
CJG Barneveld – Oudernetwerkgroep ‘Maatjeswerk Autisme’ (niveau meebeslissen/ zelfbeheer) Het CJG Barneveld heeft een oudernetwerkgroep die op initiatief van ouders van kinderen met Autisme en ADHD is opgericht. De oudernetwerkgroep ‘Maatjeswerk Autisme’ heeft inmiddels 50 leden en wordt geleid door vier actieve moeders. Als ervaringsdeskundigen ondersteunen zij andere ouders van kinderen met Autisme en ADHD. Het CJG faciliteert de oudernetwerkgroep op het gebied van ruimte, communicatie en kennis. De groep kan voor vergaderingen of bijeenkomsten gebruik maken van de ruimtes bij het CJG. Uitnodigingen voor activiteiten worden door het CJG gedrukt. Ook verzorgt het CJG persberichten of andere communicatie over de oudernetwerkgroep richting de plaatselijke en regionale pers. De groep voorziet duidelijk in een behoefte bij ouders. Deze vorm van gebruikersparticipatie past goed binnen de netwerkfunctie die het CJG Barneveld nastreeft en de beleidsdoelstelling ‘zelf-samen-gemeente’. Voor een
groep ouders van kinderen met
Autisme en ADHD blijkt het moeilijk om opvoedvragen alleen op te lossen. Met behulp van de oudernetwerkgroep lossen zij de vragen en problemen nu samen op, indien mogelijk. Door regelmatig bij elkaar te komen, informatie uit te wisselen en ervaringen te delen draagt de oudernetwerkgroep volgens het CJG Barneveld bij aan een gevoel van relativering en normalisering met betrekking tot opvoed- en opgroeiproblemen. Het CJG Bunschoten –Homeparty’s (niveau coproductie) Het CJG Bunschoten biedt ouders de mogelijkheid om een homeparty te organiseren in geval van opvoedvragen of –problemen. Ouders kunnen een thema aandragen en nodigen vervolgens vrienden, kennissen of familie met vergelijkbare opvoedvragen uit. Het initiatief ligt hier volledig bij de ouders. De organisatie is in handen van de gastouder. Wel is er tijdens de voorbereiding een aantal keren contact met de gastouder, zodat de professional de avond goed kan voorbereiden. Er is sprake van samenwerking tussen het CJG en de gastouder. Tijdens de homeparty is een professional van het CJG de gespreksleider. De uitwisseling van informatie staat hierbij centraal. De homeparty’s hebben vooral als doel om ouders ervaringen met elkaar te laten delen en van elkaar te laten leren. Juist de praktische tips die ouders elkaar kunnen geven blijken steun te bieden, zowel voor de gever als voor de ontvanger. Volgens het CJG Bunschoten werken de party’s relativerend. Mede door het
29
persoonlijke contact op zo’n avond raken ouders beter bekend met het CJG. Dit werkt drempelverlagend. Ook dragen homeparty’s bij aan een positiever imago van het CJG. Het maakt de beeldvorming positiever en realistischer en haalt het CJG uit de probleemhoek. Mond-tot mond-reclame is erg belangrijk in dit geval. CJG Emmen – vormgeving integraal sociaal beleid en implementatie ‘Positive behavior’ programma op onderwijslocaties (niveau meebeslissen/ zelfbeheer) In Emmen wordt momenteel gewerkt aan de vormgeving van een integraal sociaal beleid. Dit met het oog op de komende transitie jeugdzorg, maar ook in het kader van de andere transities (AWBZ naar Wmo, Participatiewet, Passend Onderwijs). Het CJG Emmen ziet participatie als het actief betrekken van ouders, maar ook als het verbinden van organisaties en samenwerking met organisaties. Een mooi voorbeeld van participatie bij het CJG Emmen ligt
op het gebied van
samenwerking
met
scholen.
Een
aantal
basisscholen,
peuterspeelzalen en kinderdagverblijven uit een bepaalde wijk in Emmen kwam met het plan bij het CJG om te investeren in een verbeterd veilig en positief pedagogisch klimaat. Het CJG heeft daarin gefaciliteerd en een bijdrage geleverd aan het vertalen van een verbeterd
pedagogisch
klimaat
naar
het
gedragsniveau
op
de
verschillende
onderwijslocaties. Dit is gedaan met behulp van het Amerikaanse evidence-based programma ‘Positive behavior’, een schoolbrede aanpak gericht op het bevorderen van positief gedrag binnen de school. Inmiddels doen 35 basisscholen in Emmen hieraan mee. Het CJG Emmen beschouwt participatie als een essentiële vorm van preventie. CJG Haarlemmermeer - CJG als participatiemethodiek op het gebied van uitvoering (niveau meebeslissen/ zelfbeheer) Het CJG Haarlemmermeer is duidelijk anders georganiseerd en gefinancierd dan andere gemeenten. Dit CJG heeft geen inloopfunctie, maar is ingericht als kennis- en expertisecentrum voor CJG professionals. Het netwerk van professionals is drastisch gereorganiseerd en geprofessionaliseerd. In 2010 hebben in totaal 36 partners een gezamenlijke visie en missie voor het CJG ontwikkeld. De intensieve samenwerking tussen partners uit het jeugd- én volwassenendomein zorgt voor een gezinsgerichte benadering. De inzet van sociale media binnen het CJG maakt dat CJG-professionals snel en eenvoudig informatie en kennis met elkaar kunnen delen en gebiedsgericht kunnen werken. In de praktijk
komt het erop neer dat het CJG werkt met een front office dat bestaat uit de acht grootste kernpartners. Hier komt de hulpvraag binnen. Middels een ‘keukentafelgesprek’ bij mensen thuis wordt het probleem en de behoefte helder gemaakt en tijdens een ‘arrangementgesprek’ waarbij verschillende samenwerkingspartners worden uitgenodigd,
30
wordt gekeken wie er daadwerkelijk in staat is om effectieve hulp te bieden. De ouder neemt een besluit over zijn eigen hulpverleningsproces en doet dit in overleg met de hulpverlener. Het is niet belangrijk dat de hulpvragen direct worden opgelost, maar cliënten moeten verder geholpen worden en moeten krijgen wat zij zelf denken nodig te hebben, ongeacht met welke samenwerkingspartner zij in gesprek zijn. Dit vindt men in Haarlemmermeer een belangrijk winstpunt als het gaat om het in de eigen kracht zetten van cliënten. Eenheid van taal is volgens het CJG Haarlemmermeer erg belangrijk; alle samenwerkingspartners moeten hetzelfde doel nastreven. Omdat bij het CJG Haarlemmermeer de financieringsstromen anders georganiseerd en deels geflexibiliseerd zijn, kunnen cliënten vanuit een collectief oogpunt worden benaderd. Instellingen worden hier niet, zoals gebruikelijk, afzonderlijk aan het eind van een hulpverleningstraject afgerekend op het aanbod dat ze hebben ‘verkocht’. De beschikbare financiële middelen zijn naar voren gehaald in het werkproces en worden dus eerder uitgekeerd door de gemeente. Dit stelt de samenwerkingspartners in staat om als collectief zorg te verlenen en daarbij eigen financiële belangen uit te schakelen. Hierdoor verdwijnt de onderlinge concurrentie. Instellingen zijn niet meer afzonderlijk bezig met overleven, maar kunnen zich richten op de inhoud van het hulpverleningstraject. Het CJG Haarlemmermeer is geen ontmoetingsplek waar geprobeerd wordt om ouders actief bij te betrekken. Het is een methodiek waarbij alles draait om participatie van de gebruiker en effectieve samenwerking met professionals. Het hulpverleningsproces geschiedt volgens de oplossingsgerichte gesprekstechnieken die centraal staan in het boek ‘De trein van Boos naar Middel’ (Van den Berg & Bouweriks, 2012). Inmiddels werken 60 basisscholen en een groot aantal peuterspeelzalen volgens deze theorie. Vanwege de innovatieve werkwijze trekt het CJG Haarlemmermeer landelijk veel belangstelling van o.a. ministeries en andere gemeenten
CJG Naarden-Bussum - Klankbordgroep (niveau adviseren/ coproduceren) Het CJG Naarden-Bussum heeft in 2010 een klankbordgroep opgericht die op actieve wijze meedenkt met het beleid en de te organiseren activiteiten bij het CJG. Deze klankbordgroep bestaat uit een groep van zeven ouders die zich tijdens een terugspeeltheateravond hebben aangemeld. Deze theateravond was georganiseerd om te inventariseren welke weg inwoners van Naarden-Bussum bewandelen bij opvoedingsvragen en/ of – problemen en wat hun wensen en ervaringen hiermee zijn. De klankborgroep heeft inmiddels een belangrijke adviserende rol. Het advies van de klankbordgroep maakt deel uit van het definitieve voorstel aan de gemeenteraden. De raadsleden in Naarden-Bussum hechten veel belang aan een breed draagvlak in de samenleving. In eerste instantie heeft de klankbordgroep meegedacht over het op te richten CJG en specifieker over de locatie en de
31
inrichting ervan. Na de opening is de groep betrokken bij de verdere ontwikkeling van het CJG. Ook wordt zij betrokken bij het nemen van beslissingen over de toegankelijkheid, de bereikbaarheid, de zichtbaarheid en het aanbod van het CJG. Met de klankbordgroep hoopt het CJG Naarden-Bussum vorm te geven aan haar belangrijkste beleidsdoelstelling; ‘het CJG is er vóór ouders, dóór ouders’. Door gebruik te maken van het netwerk van de leden hoopt zij tevens de bekendheid van het CJG te vergroten. De diversiteit van de samenstelling van de klankbordgroep kan hier volgens hen een bijdrage aan leveren. CJG Nijmegen-Noord – implementatie Sociale Wijkteams en oudernetwerkgroep ‘Gewoon Anders’ (niveau meebeslissen/ zelfbeheer) Het CJG Nijmegen-Noord heeft altijd een netwerkfunctie gehad waarbij ouderparticipatie belangrijk was. De inloopfunctie was minimaal. Nu is Nijmegen bezig met de doorontwikkeling van het CJG. De naam CJG gaat hier verdwijnen en de functie van het CJG zal veranderen in die van sociale wijkteams. Ontschotting van organisaties, doelgroepen en leeftijdscategorieën wordt toegepast en participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De focus wordt 0 tot 100 jaar. Een maatschappelijk werker, een wijkverpleegkundige, een Wmo-consulent en een opbouwwerker maken vast deel uit van een sociaal wijkteam. Afhankelijk van het wijkprofiel is er ook een lid van de ouderenzorg of MEE. Het streven is om zaken collectief te organiseren en daarbij bewoners te betrekken. Het sociale wijkteam coördineert en faciliteert, maar iedereen in de wijk draagt bij aan het proces. Tevens wordt er in de hulpverlening gewerkt vanuit sociale netwerkstrategieën, waarbij in eerste instantie geprobeerd wordt om het hulpverleningsproces op gang te brengen met behulp van het eigen sociale netwerk. De oudernetwerkgroep ‘Gewoon Anders’ is een voorbeeld van gebruikersparticipatie bij het CJG op het niveau van meebeslissen/ zelfbeheer. Een groep ouders van kinderen met een beperking heeft zich verenigd en organiseert zelf inloopcafés en themabijeenkomsten. Ook heeft de groep een eigen website en Facebook pagina. Het CJG is alleen op de achtergrond aanwezig en faciliteert. Er is altijd iemand van het CJG aanwezig bij de georganiseerde inloopcafés, om ook nieuwe ouders van informatie te voorzien, of voor het geval ouders een afspraak willen maken met een professional. ‘De dialoog aangaan’, ‘binden en verbinden’ zijn sleutelwoorden voor het CJG Nijmegen-Noord. CJG Wageningen – Home-Start koffieochtenden (niveau coproductie/ meebeslissen) Het CJG Wageningen organiseert wekelijks een koffieochtend voor ouders. Recent is daar een vorm van samenwerking met Home-Start aan toegevoegd. Een moeder die ondersteuning had ontvangen van een vrijwilliger van Home-Start voelde zich hierdoor zo
32
gesterkt, dat ze haar ervaringen graag wilde delen met andere moeders. Zij kwam met het idee om een koffie-ochtend bij het CJG te organiseren. Op die manier zouden ook andere moeders met elkaar in contact kunnen komen en ervaringen kunnen delen. In overleg en samenwerking met de coördinator van Home-Start wordt dit nu eens in de maand georganiseerd. Hiervoor worden zowel Home-Start moeders als ook niet-Home-Start moeders
uitgenodigd.
De
organiserende
Home-Start
moeder
stuurt
persoonlijk
uitnodigingen naar ouders. Ook heeft zij hiervoor zelf een flyer ontworpen. De Home-Start moeders raken via de koffie-ochtenden bekend met het CJG. Ook zijn er moeders aanwezig die het bestaan van Home-Start niet kennen, maar wellicht wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Tijdens de koffie-ochtenden vangt het CJG signalen op, wat weer bij kan dragen aan vraaggericht werken. De Home-Start moeder initieert en organiseert de koffieochtenden en vervult hierin een trekkersrol. Dit voorbeeld van participatie past binnen het streven van het CJG Wageningen om een laagdrempelige plek te zijn, waar ouders gemakkelijk binnenlopen. Ook het doel om te werken vanuit de eigen kracht en het sociaal netwerk van ouders in te zetten wordt middels de koffie-ochtend vormgegeven. Het CJG Zwolle – pilot ‘klassenouders’ in het kader van Netwerk Jeugd en Gezin (niveau coproductie/ meebeslissen) Het CJG Zwolle zit middenin een omslag van ‘Centrum voor Jeugd en Gezin’ naar ‘Netwerk Jeugd en Gezin’. Alle bij het CJG betrokken organisaties hebben als doel om een visie en uitgangspunten te delen. Middels een aantal pilots wordt er momenteel geëxperimenteerd met verschillende manieren van (samen)werken. Meer en intensiever samenwerken, de cliënt niet verwijzen, maar juist hulp erbij halen is het doel. Bij een van de pilots, die uitgevoerd wordt in een achterstandswijk in Zwolle, staat de samenwerking met de school en de buurt centraal. Daarvoor zijn klassenouders ingeschakeld, die een centrale rol vervullen binnen de school, maar ook in contact met het CJG en de buurt. Zij zijn zogenaamde sleutelfiguren; zichtbaar en bekend in de buurt. In het geval er bijvoorbeeld sprake is van overlast in de wijk, wordt eerst een klassenouder ingezet om het probleem op te lossen, alvorens de wijkagent wordt ingeschakeld. Deze klassenouders komen bij elkaar indien nodig en zijn goed op de hoogte van wat er speelt en leeft in de school en de buurt. Zij vangen signalen op en koppelen deze terug naar het CJG. Deze informatie wordt vervolgens gebruikt voor bijvoorbeeld de organisatie van thema-avonden, die daardoor steeds beter bezocht worden. Deze vorm van participatie heeft een sterk preventief karakter, zo is gebleken. Met de klassenouders worden vragen omgezet in doelstellingen en hierbij krijgen zij alle benodigde ruimte. Zichtbaar en beschikbaar zijn vindt men in Zwolle van groot belang om participatie verder vorm te geven.
33
4.1 Resultaten veldonderzoek Bovenstaande vormen van participatie stonden centraal in de interviews. Dit betekent overigens niet dat dit de enige vormen van participatie zijn bij de betreffende CJG’s. Nu volgen de resultaten afgeleid uit bovenstaande voorbeelden. Deze zijn uitgewerkt volgens de eerder in dit onderzoek genoemde factoren van ‘good practices’. De deelvraag die beantwoord dient te worden aan de hand van het veldonderzoek is ‘Welke factoren blijken in de praktijk van belang om gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’?
Allereerst wordt naar de factor beleid gekeken. Het operationaliseren van dit begrip in hoofdstuk drie van dit verslag resulteerde in twee indicatoren, te weten; ‘participatie is opgenomen in beleid’ en ‘de vorm van participatie sluit aan bij de beleidsdoelstellingen’. Bij de overgrote meerderheid (N=7) is participatie niet vastgelegd in het beleidsplan van het CJG. Dit achten de respondenten ook niet nodig. “Laat initiatieven maar gewoon opkomen, en als er voldoende belangstelling is; prima!” en “Als participatie in het beleidsplan staat en je gelooft er niet in, dan gaat het niet werken”. Het CJG Zwolle noemt de niet te verwaarlozen verschillen tussen wijken als reden waarom participatie niet moet worden opgenomen in het CJG-beleid. Participatie zal in de verschillende wijken op een andere manier vorm moeten krijgen wil het effectief zijn, volgens de respondent. Alleen het CJG Haarlemmermeer heeft een convenant opgesteld, waarin samenwerkingspartners met elkaar een visie en een missie hebben gedeeld en afspraken hebben gemaakt over een verregaande vorm van samenwerking. Gezamenlijk gezinsgericht werken staat in dit convenant centraal. Dit is een formeel vastgelegde overeenkomst, net als een beleidsplan. De vormen van participatie die gebruikt worden dienen volgens alle respondenten (N=8) te passen binnen de beleidsdoelstellingen van het CJG. Zo past de klankborgroep van het CJG Naarden-Bussum binnen de beleidsdoelstelling ‘het CJG is er vóór ouders en dóór ouders’. De dialoog aangaan met de gebruikers vindt dit CJG belangrijk. Dit geldt ook voor de oudernetwerkgroep van het CJG Barneveld, waar ‘zelf-samen-gemeente’ een belangrijke beleidsdoelstelling is. Dit CJG stelt ook dat, wanneer de oudernetwerkgroep besluiten neemt waar het CJG niet achter kan staan, de groep zal worden losgekoppeld van het CJG. Het CJG Wageningen benadrukt de netwerkfunctie. Hier past de HomeStart koffie-ochtend goed in. ‘Het versterken van een pedagogische civil society’, ‘vraaggericht werken’, ‘één-gezinéén-plan’, ‘een bekend gezicht’ en ‘uitgaan van de eigen kracht’ worden door de respondenten genoemd als beleidsdoelstellingen.
De tweede factor die onderscheiden wordt is inbedding in het aanbod. Dit begrip wordt aan de hand van de volgende indicatoren geoperationaliseerd: ‘de vorm van participatie 34
maakt structureel onderdeel uit van het aanbod’ en ‘de gebruikte vorm van participatie is niet eenmalig’. Opvallend is dat alle respondenten (N= 8) aangeven dat participatie een kwestie is van op natuurlijke wijze ingaan op initiatieven en kansen benutten. Structureel vormgeven is niet nodig. Er moet zeker niet geprobeerd worden om participatie ‘in een jasje te gieten’ of het op een bepaalde manier vast te leggen. “Institutionalisering is niet de oplossing. De juiste werkwijze, de juiste attitude en het beschikken over bepaalde competenties; daar gaat het om”, aldus het CJG Nijmegen-Noord. Ook het CJG Zwolle ziet gebruikersparticipatie vooral als ‘inhaken op….’ Toch is een aantal genoemde voorbeelden wel ingebed in het aanbod. Bijvoorbeeld de homeparty in Bunschoten. Op de CJG-website wordt de homeparty vermeld en er bestaat een homeparty-flyer. Ook de oudernetwerkgroep ‘Maatjeswerk Autisme’ in Barneveld heeft een eigen flyer, een website en organiseert eens per zes weken een oudernetwerkavond. De HomeStart koffie-ochtend in Wageningen vindt eens per maand plaats en heeft ook een eigen flyer. Het CJG Naarden-Bussum komt een aantal keren per jaar bij elkaar en is op structurele wijze vormgegeven omdat “dit nodig is om mensen voor langere tijd structureel aan het CJG te binden”. Ouders willen best benaderd worden als er incidentele hulp nodig is, maar structureel zijn ze vaak niet bereid zich te committeren”. Dit wordt bevestigd door alle respondenten (N=8). In onder andere Zwolle en Nijmegen-Noord is bij de oprichting gestart met een ouderkerngroep, maar deze is na verloop van tijd weer opgeheven, bij gebrek aan ouders. “Het allerbelangrijkste is dat ouders openstaan om mee te doen en mee te denken. Het moet uit henzelf opkomen”. “Wanneer participatie opgelegd wordt of het heeft een verplichtend karakter, dan werkt het niet”. Het CJG Wageningen geeft aan dat wanneer er zich een mogelijkheid voor doet om ouders bij het CJG te betrekken, je daar dankbaar gebruik van moet maken. “Ook al is dit eenmalig en niet structureel”. Het CJG Haarlemmermeer beschouwt participatie als een structurele manier van werken. “Om wat voor vraag of probleem het ook gaat en wie hem ook stelt, de ‘hulpvrager’ wordt altijd betrokken bij het zoeken naar een oplossing”. De meest belangrijke indicatoren van de factor doel(groep) zijn: ‘het doel van gebruikersparticipatie is duidelijk’, ‘de doelgroep is duidelijk’ en ‘het is duidelijk hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden’. Een aantal respondenten (N=4) geeft aan dat het in het interview genoemde voorbeeld van participatie is ontstaan nadat betrokken ouders of samenwerkingspartners met een idee of initiatief kwamen. Hiermee werd tegelijk een behoefte duidelijk of een vraag gesignaleerd. “De HomeStart moeder bepaalde zelf het doel toen zij aangaf de koffie-ochtenden te willen organiseren”. Ook de ouders van de oudernetwerkgroep ‘Maatjesproject Autisme’ voorzien in een behoefte, volgens de respondent uit Barneveld. “Daarmee bepalen ze ook zelf het doel”. 35
Het CJG Bunschoten, Barneveld, Wageningen en Nijmegen-Noord geven aan dat de initiërende ouders het delen van ervaringen en het met elkaar in contact brengen van ouders zien als het belangrijkste doel. In Naarden-Bussum is het doel van de klankbordgroep om ouders te betrekken bij het CJG en gezamenlijk het aanbod af te stemmen op de vraag en gezamenlijk te werken aan het vergroten van de bekendheid van het CJG. Dit doel is bepaald door het CJG. Er wordt aangegeven dat de klankbordgroep niet nadrukkelijk op de hoogte is gebracht van de beleidsdoelstellingen van het CJG. Dit is iets waar aandacht aan geschonken kan worden. In Bunschoten is het doel van de homeparty om samen met ouders in een ontspannen sfeer te praten over opvoeden en opgroeien. De doelgroep hangt af van de opvoedvraag. Dit varieert per homeparty. In Barneveld zijn de ouders van kinderen met ADHD en Autisme de doelgroep. In Wageningen richt men zich preventief op moeders en Nijmegen-Noord rekent ouders van kinderen met een beperking tot haar doelgroep. Bij het CJG Emmen is het doel in het genoemde voorbeeld het nastreven van een verbeterd pedagogisch klimaat op de onderwijslocaties. Dit doel was duidelijk toen het initiatief werd genomen. De doelgroep bestond uit kinderen van verschillende onderwijslocaties in een bepaalde achterstandswijk. Het CJG Zwolle probeert middels klassenmoeders signalen op te vangen en bepaalde problemen in de wijk aan te pakken. Zij worden daadwerkelijk betrokken bij het omzetten van vragen naar doelstellingen, benadrukt de respondent uit Zwolle. Het CJG Haarlemmermeer ziet gezinsgericht werken als het brede doel en ook het gezamenlijk uitvoering geven aan het aanbod van hulp en ondersteuning binnen het CJG. Dit geldt in zijn algemeenheid ook voor Emmen, Nijmegen-Noord en Zwolle. Zij noemen participatie een belangrijk doel van een nieuw sociaal integraal beleid. Op de vraag hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden geven alle respondenten (N=8) aan dat vindplaatsen (met name scholen) hiervoor belangrijk zijn en dat ook het gebruik maken van sleutelfiguren en bestaande netwerken en structuren in de praktijk helpt om de doelgroep te bereiken en betrekken. In Zwolle zijn via scholen, mensen uit de doelgroep benaderd, die tevens in de wijk wonen. “Wanneer je mensen uit de doelgroep weet te benaderen is de kans groot dat zij een brugfunctie kunnen vervullen naar andere leden van de doelgroep”. Het CJG NijmegenNoord legt uit dat wanneer je gebruik maakt van bestaande netwerken en structuren “daar al actieve ouders zijn. Zij enthousiasmeren elkaar vaak en kunnen tevens andere ouders werven”. Dat is het meest effectief, zo meent het CJG Wageningen. De belangrijkste indicatoren van samenwerking & communicatie zijn: ‘er wordt gewerkt aan het versterken van een duurzame relatie met gebruikers en samenwerkingspartners’, ‘de professionals staan open om ouders op actieve wijze te betrekken’ en ‘de communicatie en bestuursstijl van professionals sluit goed aan bij het niveau van participatie’.
36
Alle respondenten (N=8) benadrukken in de interviews het grote belang van samenwerking en interactie. Niet alleen met gebruikers, maar zeker ook met vindplaatsen, zoals scholen, waar ouders toch al komen. Hierdoor kunnen signalen worden opgevangen en onderwerpen worden aangereikt voor bijvoorbeeld themabijeenkomsten, zo meldt het CJG NijmegenNoord. Een goede samenwerking en relatie met scholen, én hun medezeggenschapsraden, heeft in Emmen geleid tot de implementatie van een schoolbrede methodische aanpak voor het bevorderen van positief gedrag (Positive Behavior) bij 35 basisscholen. Nu het CJG Nijmegen-Noord overgaat in sociale wijkteams wordt samenwerking met buurtbewoners en met informele en formele netwerken nog belangrijker; of het nu gaat om een hulpvraag of om het vormgeven van ideeën uit de wijk, het draait volgens de respondent uit Nijmegen-Noord bij participatie om binden en verbinden. “Eerst mensen aan jou binden en dan aan elkaar verbinden. Wanneer je een relatie onderhoudt met mensen weten ze je altijd weer te vinden”. Zichtbaarheid, geduld en enthousiasme wordt door een aantal CJG’s (N=4) genoemd als belangrijke factoren van een goede samenwerking. In de samenwerking met gebruikers deelt het CJG Barneveld nog de ervaring dat “als ouders zelf een idee hebben en dat ten uitvoer willen brengen, het belangrijk is om daarop in te gaan. Dit komt vaak veel sneller van de grond, dan wanneer je als CJG een bestaande activiteit wilt uitbouwen”. Samenwerking met ketenpartners wordt met name door Nijmegen-Noord, Zwolle, Haarlemmermeer en Emmen benadrukt als een belangrijk aspect van participatie. Sinds de omslag van Centrum voor Jeugd en Gezin naar Netwerk Jeugd en Gezin bestaat er in Zwolle groeiende aandacht voor samenwerking. Hulp en ondersteuning worden naar de cliënt toegehaald in plaats van dat deze wordt doorverwezen. “Een goede relatie met andere instanties is dan ook bevorderlijk voor het hulpverleningstraject”. Het CJG Haarlemmermeer noemt als enige een goede samenwerking met gemeenten van groot belang. Dit omdat de gemeente het zorgbudget financiert, en “wie betaalt, bepaalt”. Door een intensieve dialoog met de gemeente over de financieringsstromen zijn de werkprocessen veranderd, wat bijdraagt aan het in de eigen kracht zetten van de cliënt. Hierdoor spelen eigen belangen van instellingen en concurrentie niet meer mee in de hulpverlening en is het mogelijk om echt samen te werken en problemen en hulpvragen op collectieve wijze aan te pakken. Alle respondenten (N=8) zijn van mening dat er in de samenwerking met gebruikers, cliënten en samenwerkingspartners een cultuuromslag moet komen bij professionals. Het aannemen van een meer faciliterende rol in plaats van een probleemoplossende rol is noodzakelijk, aldus de respondenten. Een aantal CJG’s (N=5) meldt dat er momenteel trainingen gevolgd worden op het gebied van het zogenaamde ‘nieuwe werken’. Het CJG Emmen noemt de hoge werkdruk bij professionals een mogelijke belemmerende factor bij de totstandkoming van een cultuuromslag.
37
Wat betreft de factor communicatie benadrukken alle respondenten (N=8) het belang hiervan in relatie met de gebruikers. Het CJG Nijmegen-Noord vindt het belangrijk om continue de dialoog aan te gaan met gebruikers. Hierdoor kunnen signalen opgevangen worden en kan er vraaggericht, of liever dialooggericht, gewerkt worden. “Open en uitnodigend communiceren helpt om gebruikers in actie te krijgen. Gewoon vragen waar behoefte aan is”. In de samenwerking met de oudernetwerkgroep ‘Gewoon Anders’ hanteren professionals een faciliterende bestuursstijl; de participerende ouders worden eigenaar van het participatieproject. “Door ruimte te bieden en enigszins los te laten bied je ouders de mogelijkheid om initiatieven te ontplooien of een participatieproject verder vorm en inhoud te geven”. Dit gebeurt ook in Barneveld met de oudernetwerkgroep ‘Maatjesproject Autisme’. In Wageningen wordt samengewerkt met de HomeStart moeder, maar “ruimte geven is voor veel professionals nog een grote uitdaging. En niet iedereen durft te experimenteren”. De meeste CJG’s (N=7) beamen dat professionals vaak nog teveel een adviserende rol op zich nemen in plaats van een faciliterende. Zwolle noemt in dat kader dat er nog teveel aanbodgericht gewerkt wordt. “Daar moeten we vanaf. Er wordt nog teveel gestuurd in de communicatie met anderen”. Het “jezelf in de omgang en communicatie minder belangrijk maken dan je bent” wordt meerdere malen (N=4) genoemd met betrekking tot communicatie met cliënten. “Professionals moeten zich juist realiseren dat ze maar een passant zijn in het leven van de cliënt. Hun rol is slechts tijdelijke ondersteuning te bieden” aldus het CJG Bunschoten. Het CJG Emmen benadrukt dit door aan te geven dat gedurende het hulpverleningstraject de ouder centraal moet staan tijdens het communicatieproces en niet de professional. Ouders dienen de ruimte te krijgen om te doen wat ze willen doen. Waar hebben zij behoefte aan?, is de vraag die het CJG Emmen zichzelf stelt. Het belang van eenheid van taal wordt benadrukt door met name het CJG Zwolle en Haarlemmermeer. “Iedereen moet hetzelfde doel nastreven. Dit is noodzakelijk om goed samen te kunnen werken”. De frequentie van de contactmomenten met de gebruiker vinden de meeste respondenten (N=6) niet van belang. Op het juiste moment contact hebben, dáár gaat het om. Zichtbaarheid van professionals verlaagt over het algemeen de drempel in het contact met ouders, benadrukken het CJG Barneveld en CJG Zwolle. Vaste contactmomenten werken niet voor het CJG Zwolle. Alleen wanneer er een concrete aanleiding voor is, komt de groep klassenouders bij elkaar. Is die er niet, dan wordt er op de langere termijn een afspraak gemaakt om het participatieproces toch te kunnen blijven volgen. Als laatste wordt het begrip effecten geoperationaliseerd: ‘er wordt vraaggericht gewerkt’ en de vorm van participatie is effectief gebleken met positieve resultaten’. Vraaggericht werken blijkt voor alle respondenten een logisch en natuurlijk effect van participatie. “Er wordt immers uitgegaan van de behoefte van de gebruiker”. Het CJG 38
Nijmegen-Noord geeft aan dat een goede samenwerking het effect moet zijn van gebruikersparticipatie. De verwachtingen moeten reëel zijn en niet te hoog. Voor het CJG Zwolle is het effect een heikel punt. “Resultaat heb je bereikt wanneer je samen met gebruikers vragen kunt omzetten in doelstellingen”. Vroege signalering en preventie worden door Zwolle belangrijke effecten genoemd van gebruikersparticipatie. Maar, legt de respondent uit Zwolle uit: “Vaak is het effect niet te meten omdat er geen nulmeting is”. Daarom maakt het CJG Zwolle soms een zogenaamde startfoto. Aan de hand van statistieken wordt dan vervolgens na afronding van een participatieproject in kaart gebracht of gebruikersparticipatie effect heeft gehad. Bij het CJG Haarlemmermeer werkt het als volgt: de gemeente faciliteert het CJG, het CJG faciliteert de professionals en de professionals faciliteren de ouders. Als dat proces goed verloopt, is dat volgens de respondent een positief effect. Het CJG Bunschoten legt uit dat door het bijwonen van een homeparty de aanwezige ouders hun vragen of problemen kunnen relativeren. “Bij ouders ontstaat dan het gevoel dat ze niet de enige zijn die opvoeden soms moeilijk vinden. Kortom, het draagt bij aan normalisering”. Benadrukt wordt nog dat de zichtbaarheid en herkenbaarheid van professionals belangrijk is. “Dit werkt drempelverlagend om contact te zoeken op een later tijdstip. Veel mensen hebben nog steeds geen positieve beeldvorming over het CJG en associëren het CJG met jeugdzorg. Dan is het goed dat door de homeparty’s de beeldvorming positiever wordt”. Ook het CJG Barneveld geeft daarvan een mooi voorbeeld; zij heeft de oudernetwerkgroep geholpen met de organisatie van een theateravond met de uitvoering ‘De Autist’. Dit bracht het CJG op positieve wijze in het nieuws. “Dit draagt ook bij aan het verstevigen van het netwerk van gezinnen en hiermee wordt de pedagogische civil society misschien een stukje dichterbij gehaald”. Ook het CJG Wageningen geeft aan dat effecten niet altijd meetbaar zijn. “Maar wanneer professionals in staat zijn om los te laten daar waar het kan, kunnen er mooie dingen ontstaan”. Ouders maken bijvoorbeeld voor het baby-café in Wageningen zelf het themaprogramma. Aan de hand daarvan is een jaarkalender opgesteld en is een folder gemaakt. Die folder wordt nu meegegeven bij alle geboorte aangiftes in Wageningen. De brainstormsessies met de klankbordgroep van het CJG Naarden-Bussum leveren vaak veel op. Een aantal voorbeelden: haak in op de straatspeeldag, wees zichtbaar als CJG op schoolvoetbaltoernooien en dergelijke, en benader ouderraden van scholen in plaats van de directie. “Dit blijkt veel beter te werken”. Bij het CJG Haarlemmermeer hebben ouders in het hulpverleningsproces een belangrijke stem. Gezamenlijk wordt een ‘arrangement’ vastgesteld. Als ouders het gevoel hebben dat ze hun eigen oplossing hebben bedacht kan dat beschouwd worden als een positief effect. Het CJG Nijmegen geeft aan dat het effect van gebruikersparticipatie positief is wanneer de gebruiker tevreden is. “Hij moet zich in ieder geval gehoord voelen”. De meeste respondenten (N=6)
39
geven aan dat gezamenlijke evaluaties niet nodig zijn, omdat er in de samenwerking sprake is van een open sfeer, waarbij genoeg ruimte bestaat voor spontane evaluatiemomenten.
40
“Wil je snel gaan, ga dan alleen. Wil je ver komen, ga samen met anderen”. Keniaans spreekwoord
5
Conclusie en discussie
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de resultaten de deelvraag van dit onderzoek beantwoord. De resultaten worden zoveel mogelijk gekoppeld aan de bevindingen uit het literatuuronderzoek. Daarna zal de hoofdvraag van dit onderzoek worden beantwoord. Er wordt gekeken of de factoren ‘beleid’, ‘inbedding in het aanbod’, ‘doel(groep)’, ‘samenwerking & communicatie’ en ‘effecten’ van belang zijn om een vorm van gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’. 5.1 Deelvraag Welke factoren blijken in de praktijk van belang om gebruikersparticipatie bij het CJG te kunnen typeren als een ‘good practice’? De resultaten van het veldonderzoek laten zien dat het opnemen van participatie in beleid van het CJG niet lijkt bij te dragen aan het succes van participatie. Dit geldt met name voor de vormen van participatie waarbij gebruikers betrokken worden bij het bepalen van beleid of bij de organisatie van activiteiten van het CJG. De respondenten geven duidelijk aan dat opgelegde, institutioneel verankerde participatie niet werkt. En wanneer participatie vastgelegd wordt in beleidsplannen is dit gevaar aanwezig. Dit sluit ook aan bij hetgeen Van Leeuwen (2012) stelt dat participatie zeker niet altijd vastgelegd moet worden via inspraakprocedures en institutionalisering, maar dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de persoonlijke motivatie en inspiratie van gebruikers. Want participatie heeft immers de grootste kans om effectief te zijn wanneer het van onderaf ontstaat. Opgelegde participatie werkt niet, zo bleek ook eerder in dit onderzoek. Alleen bij het CJG Haarlemmermeer is sprake van formeel vastgelegde participatie op het gebied
van
uitvoering.
Het
CJG
Haarlemmermeer
heeft
namelijk
een
samenwerkingsconvenant opgesteld voor samenwerkingspartners. Dit is vergelijkbaar met het opnemen van participatie in beleidsplannen. Uit het veldonderzoek blijkt dat dit convenant wel lijkt bij te dragen aan het feit dat participatie is uitgegroeid tot een succesvolle methodiek. De randvoorwaarden zijn vastgelegd in het convenant, zodat de actieve betrokkenheid van gebruikers bij hun eigen of andermans hulpverleningsproces, centraal kan staan. Op basis van de resultaten van dit veldonderzoek kan dan ook geconcludeerd worden dat de factor beleid wel een succesfactor kan zijn voor participatie op het gebied van uitvoering.
41
De resultaten van ‘inbedding in het aanbod’ laten zien dat deze factor op twee manieren kan worden geïnterpreteerd. Nadere bestudering van het rapport van Van der Gaag et al. (2013) zorgt niet voor verduidelijking. Zij stellen dat participatie niet eenmalig dient te zijn, maar structureel vormgegeven moet worden en inbedding in het geheel helpt (Van der Gaag et al., 2013). Welk geheel? Wanneer naar deze factor gekeken wordt als ‘inbedding in het aanbod van activiteiten’ is de conclusie dat dit bij de helft (N=4) van de ondervraagde CJG’s het geval is. De in het veldonderzoek genoemde vorm van participatie maakt bij deze CJG’s een vast onderdeel uit van het aanbod van activiteiten. Dit kan nodig zijn om ouders structureel bij het CJG te betrekken, maar daarbij bestaat wel het mogelijke gevaar van opgelegde participatie. En participatie is het meest effectief als het van onderaf ontstaat, ook al betreft het een eenmalig initiatief en is er niets structureel vastgelegd, zo blijkt uit het veldonderzoek. Tevens kan naar deze factor gekeken worden als ‘inbedding in het aanbod van de dienstverlening’. Daarvan is bij alle CJG’s sprake. Er wordt structureel gewerkt aan het betrekken van gebruikers. Hoe hieraan gewerkt wordt verschilt per CJG. In hoofdstuk twee werd de decentralisatie jeugdzorg al genoemd als reden voor de groeiende aandacht voor participatie bij CJG’s. Als uitgangspunt werd hierbij genoemd dat jeugdigen en ouders meer betrokken moeten worden bij het beleid en dat de eigen kracht van deze groepen gestimuleerd wordt (Rijksoverheid, 2012, Van der Gaag et al., 2013). Ieder CJG probeert dit op een geheel eigen wijze structureel vorm te geven. Hierin is een tweedeling te constateren. Enerzijds de CJG’s die zich bezighouden met participatie op micro- en mesoniveau; zij proberen gebruikers en instellingen met name bij het CJG te betrekken middels activiteiten. Anderzijds de CJG’s die zich bezighouden met participatie op macroniveau. Zij proberen de vier aankomende decentralisaties te integreren en beschouwen participatie, als een intensieve vorm van samenwerking met gebruikers, ketenpartners en instellingen. Zij betrekken hierbij ook andere sociale domeinen. Om participatie daadwerkelijk naar een hoger niveau te tillen is het belangrijk dat er constant aandacht voor is en dat het structureel ingebed wordt in het aanbod van de dienstverlening. Vraaggericht werken is hierbij belangrijk. Dit wordt gezien als een belangrijk uitgangspunt, maar ook effect van participatie en is alleen mogelijk in nauwe samenspraak met de gebruiker (Burggraaff-Huiskes, 2008). Deze manier van werken moet dan ook structureel toegepast worden. Op basis van de resultaten van dit veldonderzoek kan geconcludeerd worden dat de factor inbedding in het aanbod een mogelijke succesfactor kan zijn voor participatie. En dan betreft het met name inbedding in het aanbod van de dienstverlening.
42
Resultaten van de factor ‘doel(groep)’ laten zien dat een vorm van participatie altijd een doel heeft en dat dit doel goed aansluit bij beleidsdoelstellingen van het CJG. Het doel en de doelgroep zijn nauw met elkaar verbonden. Het blijkt in de praktijk niet altijd nodig om het doel van participatie vooraf duidelijk te maken. Dit in tegenstelling tot hetgeen Spectrum CMO Gelderland (2013) stelt. Uit de resultaten blijkt dat er ook ruimte moet zijn om te experimenteren zonder dat er teveel wordt vastgelegd. Een flexibele houding van professionals is daarbij vereist. Soms blijkt het nodig om tijdens het participatieproces accenten te verschuiven en daarmee ook het doel enigszins aan te passen (Dorscheidt & Heida, 2010). De HomeStart koffie-ochtend in Wageningen borduurt bijvoorbeeld voort op de reguliere koffie-ochtend. Hiervoor is de doelgroep tijdens het participatieproces aangepast. Hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden, wordt duidelijk als het doel is bepaald. Sleutelfiguren, vindplaatsen, bestaande netwerken en structuren die in relatie staan tot het doel kunnen van belang zijn om de doelgroep te bereiken. Participatie lijkt het meest effectief te zijn wanneer het van onderaf ontstaat, dus wanneer het initiatief bij ouders ligt. Maar participatie kan ook geïnitieerd worden vanuit het CJG. Wanneer het CJG een probleem signaleert kan de oplossing van dat probleem tot doel gesteld worden. Een voorbeeld hiervan is de pilot met de klassenmoeders in Zwolle. In dat geval staat het doel duidelijk vast: het aanpakken van de problemen in de wijk. Wel kan het ook in zo’n situatie soms nodig zijn om het doel enigszins bij te stellen.
De eerder genoemde tweedeling lijkt ook van invloed te zijn op het bepalen van het doel van participatie. De CJG’s die op macroniveau naar participatie kijken hanteren bredere doelen. Bijvoorbeeld gezinsgericht werken en gezamenlijk uitvoering geven aan het aanbod van hulp en ondersteuning binnen het CJG. Deze CJG’s noemen participatie een belangrijk doel van een nieuw sociaal integraal beleid. Maar dient een doel niet altijd ergens toe te leiden? Participatie is toch een middel en geen doel? De factor ‘samenwerking & communicatie’ blijkt in de praktijk van groot belang om een vorm van participatie te kunnen typeren als een ‘good practice’. Een goede samenwerking wordt
gezien
als
een
belangrijke
voorwaarde
voor,
maar
ook
effect
van
gebruikersparticipatie. Het maakt vraaggericht werken mogelijk en helpt bij het opvangen van signalen. Het belang van een goede samenwerking met vindplaatsen, zoals scholen wordt benadrukt. Ook eenheid van taal, ofwel hetzelfde doel nastreven wordt in de samenwerking met samenwerkingspartners essentieel genoemd. Waar het bij participatie om gaat is ouders aan het CJG te binden en vervolgens aan elkaar te verbinden. Op die manier kan participatie ook de sociale binding tussen burgers in een wijk vergroten. Dit blijkt ook uit onderzoek van Steketee et al. (2005), die stellen dat participatie kan bijdragen aan sociale cohesie. En dit 43
bevordert dan weer onderlinge hulp en zorg (Van Houten & Winsemius, 2010), wat noodzakelijk is om de toenemende vraag naar (jeugd)zorg betaalbaar te houden.
Ook bij de factor samenwerking is de eerdergenoemde tweedeling zichtbaar. Een aantal CJG’s werkt nadrukkelijk aan het versterken van een duurzame relatie met gebruikers op micro- en mesoniveau. Zij richten zich op de directe leefwereld van ouders, gezinnen en kinderen (micro) en de relaties tussen die leefwerelden (meso). Andere CJG’s richten zich op het versterken van een duurzame relatie met gebruikers op macroniveau. Zij reorganiseren professionele netwerken en betrekken hierbij andere sociale domeinen. Zij zien participatie als een verregaande vorm van samenwerking die met name dient ter voorbereiding op de vier aankomende transities. Een opvallend gegeven bij de resultaten is dat ook de samenwerking met de gemeente belangrijk genoemd wordt, omdat zij het jeugdzorgbeleid en dus ook de geldstromen bepaalt. En financiële middelen kunnen van invloed zijn op de samenwerking tussen kernpartners. Want, wordt er wel altijd samengewerkt in het belang van de cliënt of spelen ook eigen belangen mee?
Dat een open en uitnodigende houding belangrijk is voor het stimuleren van participatie blijkt duidelijk uit de resultaten. Dat er een cultuuromslag bij professionals moet komen is voor iedereen duidelijk. Hier ligt een grote uitdaging. Dit kwam ook naar voren uit het literatuuronderzoek. Van der Gaag et al.(2013) noemen het veranderen van de werkwijze, verhoudingen en communicatie tussen professionals, gebruikers, instellingen en gemeenten noodzakelijk. Er moet beter samengewerkt worden, waarbij een klantgerichte aanpak vereist is. Uit het veldonderzoek blijkt dat de respondenten zich hier allemaal van bewust zijn. Om ruimte te kunnen bieden voor initiatieven realiseren zij zich dat professionals een faciliterende rol aan moeten nemen en geen probleemoplossende rol. Zij moeten leren loslaten, want zoals ook Van der Gaag et al. (2013) stellen, jeugdigen en gezinnen moeten een duidelijke stem krijgen. Dit zal bijdragen aan vraaggericht of liever nog, dialooggericht werken. In het nieuwe werken staat de behoefte van de gebruiker centraal. Die bepaalt het aanbod. Maar is dat altijd te realiseren? Benadrukt wordt ook dat de professional immers wel de expert is, dus de invloed van de gebruiker blijft begrensd. Het succes van de praktijkvoorbeelden zit volgens de professionals in de ruimte die zij hebben geboden voor initiatieven. Zij hebben daarbij een open houding aangenomen en de juiste bestuursstijl ingezet en aangepast aan het niveau van gebruikersparticipatie, zoals eerder weergegeven in het schema van Pröpper (2009). De respondenten zijn zich bewust van
de
belangrijke
rol
die
samenwerking
en
communicatie
spelen
tijdens
het
participatieproces en zien dat hier een grote uitdaging ligt. Immers interactie en participatie 44
zijn nauw met elkaar verweven (Veenman, 2000). De allerbelangrijkste succesfactor is dat er bij de professionals een sterk innerlijk geloof moet zijn in participatie. Alleen dan werkt het. Uit de resultaten blijkt dat alle vormen van gebruikersparticipatie positieve effecten hebben. Met name vraaggericht werken is een belangrijk effect. Wanneer je gebruikers betrekt, maakt dit een klantgerichte benadering mogelijk (Prinsen en Beckers, 2011). Volgens de theoretische onderbouwing dient gebruikersparticipatie te leiden tot kwaliteitsverbetering. Maar wanneer is er sprake van een kwaliteitsverbetering? Is dit altijd aan te tonen of te meten? De effecten in het veldonderzoek zijn niet altijd meetbaar, onder andere omdat er geen nulmeting is. Of wat te denken van een effect zoals een verbeterde samenwerking met gebruikers, professionals of instellingen? Of de preventieve werking van participatie? Of het gevoel van participanten dat ze eindelijk gehoord worden? Dit zijn geen meetbare of duidelijk aanwijsbare effecten, maar wel positieve effecten. Is er dan sprake van een kwaliteitsverbetering? Nu de netwerkfunctie van het CJG steeds belangrijker wordt en zij haar nieuwe dimensie, het versterken van de pedagogische civil society, verder zal vormgeven en mogelijkheden voor ontmoetingen zal creëren, zal dit uiteindelijk leiden tot een verbeterd sociaal klimaat voor gezinnen en jeugdigen (Gemmeke, 2011). Maar aanwijsbare effecten zullen waarschijnlijk nog jaren op zich laten wachten. Kortom, het effect van participatie heeft tijd nodig. Dat past ook bij een cultuuromslag. Het is daarom niet van belang dat de positieve effecten van gebruikersparticipatie aanwijsbaar of meetbaar zijn. Maar er moet wel sprake zijn van kwaliteitsverbetering. En dat is in dit onderzoek bij alle voorbeelden het geval. Een belangrijke kanttekening dient geplaatst te worden. Om in aanmerking te komen voor financiële uitkeringen, zal het CJG moeten kunnen aantonen dat bepaalde inspanningen op het gebied van participatie positief effect hebben gehad. Dus wat dat betreft is het wel nodig dat positieve effecten duidelijk aan te tonen zijn. Het antwoord op de deelvraag is: Alle factoren blijken ieder op hun geheel eigen wijze, en in meerdere of mindere mate, bij te dragen aan een ‘good practice’ van gebruikersparticipatie. De factor ‘beleid’ speelt met name een rol wanneer er sprake is van participatie op het gebied van uitvoering. De factor ‘inbedding in het aanbod’ blijkt van belang wanneer dit beschouwd wordt als ‘inbedding in het aanbod van de dienstverlening’. Ook de factor ‘doel(groep)’ blijkt belangrijk te zijn. Het doel dient duidelijk te zijn, maar hoeft van te voren niet bepaald te worden en hoeft gedurende het participatieproces niet vast te staan. Flexibiliteit is hierbij belangrijk. Er dient ruimte te zijn voor aanpassing van het doel. De factor ‘samenwerking & communicatie’ blijkt van noodzakelijk belang. Wat betreft de factor ‘effecten’ kan tenslotte gesteld worden dat positieve effecten van belang zijn voor een ‘good practice’, maar dat het echter niet altijd haalbaar is dat deze aanwijsbaar of meetbaar zijn. 45
5.2 Hoofdvraag ‘Welke bestaande vormen van gebruikersparticipatie bij Centra voor Jeugd en Gezin kunnen getypeerd worden als ‘good practices’?’ Uit literatuuronderzoek komen de factoren ‘beleid’, ‘inbedding in het aanbod’, ‘doel(groep)’, ‘samenwerking & communicatie’ en ‘effecten’ naar voren als mogelijke succesfactoren van een ‘good practice’ van gebruikersparticipatie bij CJG’s. Uit het veldonderzoek blijkt dat alle genoemde factoren ieder op hun geheel eigen wijze, in meerdere of mindere mate, bijdragen aan een ‘good practice’ van gebruikersparticipatie. Hierbij worden enkele kanttekeningen geplaatst. Wanneer hiermee rekening gehouden wordt is het antwoord op de hoofdvraag als volgt: alle bestaande vormen van gebruikersparticipatie die in dit onderzoek centraal staan kunnen getypeerd worden als ‘good practices’. Dat geldt dus voor de oudernetwerkgroepen in Barneveld en Nijmegen-Noord, de klankbordgroep in Naarden-Bussum, de pilot van de klassenmoeders in Zwolle, de HomeStart koffie-ochtend in Wageningen, de homeparty in Bunschoten, de participatiemethodiek in Haarlemmermeer en de implementatie van het ‘Postive Behavior’ programma op verschillende onderwijslocaties in Emmen.
Ondanks dat de in dit onderzoek genoemde vormen van gebruikersparticipatie getypeerd kunnen worden als ‘good practices’, is het belangrijk te benadrukken dat de vormen bestudeerd zijn in hun eigen context. Bij de toepassing van de vormen spelen onder andere de volgende factoren mee: buurtfactoren, competenties van ouders, samenstelling van de wijk, houding van professionals, etcetera. Hierdoor zijn de vormen dan ook niet direct overdraagbaar naar andere gemeenten met een geheel andere context. 5.3 Aanbevelingen voor de praktijk In de praktijk blijkt met name de factor ‘samenwerking & communicatie’ een belangrijk aspect van gebruikersparticipatie bij het CJG. Mede vanwege de decentralisatie jeugdzorg en het toenemende belang van vraaggericht werken, is er een cultuuromslag nodig die moet leiden tot een nog betere samenwerking tussen het CJG en haar gebruikers. Professionals hebben jarenlang aanbodgericht gewerkt en hebben zichzelf een probleemoplossende rol toebedeeld. Dat zal moeten veranderen. Hieronder volgt een aantal aanbevelingen hiervoor: Om een meer klantgerichte aanpak te bewerkstelligen en te kunnen werken vanuit een faciliterende invalshoek zullen professionals hun werkwijze moeten aanpassen. Hierbij ligt de nadruk op het verbeteren van vaardigheden op het gebied van motiverende gesprekstechnieken, kennis over het creëren van een ‘empowerende omgeving’ en het verbeteren van sociale-, communicatieve- en netwerkvaardigheden. Dit kan bereikt worden middels het aanbieden van relevante trainingen. Een aantal respondenten gaf overigens aan al een training te hebben gevolgd op het gebied van
46
het ‘nieuwe werken’. Dit is noodzakelijk om effectief vorm te kunnen geven aan participatie bij het CJG en dit uiteindelijk naar een hoger niveau te tillen. Ook zouden opleidingen gericht aandacht kunnen besteden aan de faciliterende rol die een professional dient in te nemen in de jeugdhulpverlening. In ons streven naar een participatiemaatschappij wordt ook van gebruikers een grote mate van betrokkenheid verwacht. ‘Iedereen moet meedoen’. Door het aanleren van de juiste (communicatieve)
vaardigheden
waaronder
met
name
effectieve
gesprekstechnieken, kunnen aankomende professionals voorbereid worden op het actief betrekken van cliënten bij hun eigen hulpverleningsproces en gebruik maken van de expertise en inzet van gebruikers. Het CJG Naarden-Bussum gaf in het interview aan dat er ook bij de werving van professionals goed gekeken dient te worden naar de netwerkkwaliteiten van de professional. Immers, professionals dienen goed in staat te zijn om te ‘binden en te verbinden’ (Ariaans, persoonlijke communicatie, 2 mei 2013). CJG’s moeten hun gebruikers veel centraler gaan stellen en actiever participatie van gebruikers stimuleren, zowel in het beleid, de organisatie als de uitvoering. Nu laten te veel CJG’s de kansen op dit gebied onbenut. De acht voorbeelden hebben duidelijk gemaakt dat participatie op de niveaus van adviseren, coproductie, meebeslissen en zelfbeheer in de CJG-context goed realiseerbaar zijn. 5.4 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Het aanpassen van de werkwijze, verhoudingen en communicatie tussen burgers, professionals, instellingen en gemeenten is van groot belang voor het bevorderen van het participatieproces (Van der Gaag et al., 2013). Daarom zou toekomstig onderzoek naar participatie bij CJG’s toegespitst kunnen worden op de factor ‘samenwerking & communicatie’. Inzoomen op de cultuuromslag die noodzakelijk geacht wordt bij professionals en ‘het nieuwe werken’ dat daarop van toepassing is, kan interessant zijn en bruikbare informatie opleveren. Naar aanleiding van het in dit onderzoek genoemde voorbeeld
van het CJG
Haarlemmermeer zou het tevens interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre flexibilisering of verandering van geldstromen van invloed zou kunnen zijn op de manier van samenwerken met verschillende ketenpartners als ook het samenwerken van professionals met gebruikers. 5.5 Methodische evaluatie In de evaluatie van het onderzoeksproces kan een aantal punten vastgesteld worden: CJG’s verschillen behoorlijk in ambitie, functie, organisatie en aanbod. Het ene CJG heeft een inloopfunctie en hecht waarde aan laagdrempeligheid voor gebruikers. Andere CJG’s 47
zien zichzelf als netwerkorganisatie en richten zich juist op de samenwerking met ketenpartners. Daarnaast zijn het roerige tijden voor de CJG’s. Ieder CJG bereidt zich, op een geheel eigen manier, voor op de decentralisatie jeugdzorg. Samenwerking op micro-, meso- en/ of macroniveau vindt plaats en dit lijkt van invloed op de manier waarop de CJG’s betekenis geven aan participatie. Dit maakte het lastig om de resultaten te analyseren. Het begrip gebruikersparticipatie had dan ook specifieker afgebakend kunnen worden. Vanwege het minimale onderzoek dat er tot op heden is gedaan naar gebruikersparticipatie bij CJG’s bleek het lastig om het begrip ‘good practice’ te operationaliseren. In het contact met de experts, in de beginfase van het onderzoek, had dieper ingegaan kunnen worden op mogelijke succesfactoren van gebruikersparticipatie. Dan waren er wellicht nog andere factoren aan het licht gekomen, die de moeite waard waren geweest om te onderzoeken. Omdat de factor ‘samenwerking & communicatie’ uitgebreid in dit onderzoeksverslag onderbouwd is met behulp van de theorie van Pröpper (2009), lag voor de hand dat dit een bepalende factor zou zijn. Met betrekking tot de overige factoren kan vastgesteld worden dat deze uit literatuuronderzoek naar boven kwamen, maar kwalitatief niet vergelijkbaar onderbouwd konden worden als ‘samenwerking en communicatie’. In dat opzicht is hier dan ook sprake van verkennend onderzoek. Met betrekking tot de methode van dataverzameling kan tenslotte nog gesteld worden dat interviews informatie kunnen opleveren die minder betrouwbaar is. Mensen hebben vaak een selectief geheugen; ze noemen alleen de voorbeelden die ze zich willen herinneren en laten de voorbeelden weg waaruit iets anders blijkt (Baarda & De Goede, 2007).
48
Literatuur Ajoulat, I., Luminet, O. & Decacche, A. (2007). The perspective of patients on their experience of powerlessness. Quarterly Health Research, Vol. 17, No. 6, 772-785. Arnstein, S. R. (1969). A Ladder of Citizen Participation. Journal of the American Planning Association, Vol. 35, No. 4, July 1969, 216-224. Baarda, D.B. (2009). Dit is onderzoek!: Richtlijnen voor het opzetten, uitvoeren en evalueren van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. Baarda, D.B. & Goede, M.P.M. de (2007). Basisboek interviewen: handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews. Groningen / Houten: Noordhoff Uitgevers. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2009). Basisboek Kwalitatief Onderzoek: handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen / Houten: Noordhoff Uitgevers. Berg, van den F. & Bouweriks, E. (2012). De trein van boos naar middel: een nieuw transportmiddel in oplossingsgerichte gesprekken. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Burggraaff-Huiskes, M. (2008). Opvoedingsondersteuning als bijzondere vorm van preventie. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Dekker, M.T.M. & Bergh, van den P.M. (2002). Ouderparticipatie in de jeugdhulpverlening. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Edelenbos, J. & Monnikhof, R.A.H. (2001). Lokale interactieve beleidsvorming: een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve beleidsvorming voor het functioneren van de lokale democratie. Utrecht: Lemma. Gerris J.R.M., Veerman, J.W. en Tellings A. (2010) Jeugd- en gezinsbeleid vanuit pedagogisch perspectief. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant Uitgevers. Haaster, van H.P.M. (2001). Cliëntenparticipatie. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Hendrix, H. (2006). Werkboek Sociologie. Soest: Uitgeverij Nelissen. Houten, van M. en Winsemius, A. (2010). Participatie ontward: vormen van participatie uitgelicht. Utrecht: Movisie, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. Prahalat, C.K. & Ramaswamy, V. (2004). The Future of Competition: co-creating unique value with customers. Boston: Harvard Business School Press. Pröpper, I. (2009). De aanpak van Interactief beleid: elke situatie is anders. Bussum: Coutinho. Regenmortel van, T. (2002). Empowerment en Maatzorg: een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Leuven: Uitgeverij Acco. Spectrum CMO Gelderland (2013). CJG-bericht. Nieuws over het CJG uit de Gelderse gemeenten. Velp: Spectrum CMO Gelderland. Veenman (2000). Interactie & Participatie: de praktijk van communicatief handelen. 49
Deventer: Samsom/ Kluwer. Weijenberg, J. (2011). Professionele ouderbegeleiding: een systematische wegwijzer voor hulpverleners. Assen: Van Gorcum. Winter, de M. (2000). Beter maatschappelijk opvoeden: hoofdlijnen van een eigentijdse participatiepedagogiek. Assen: Van Gorcum.
Elektronische bronnen Band (2007). Toespraak. Op 14 april 2013 ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/toespraken/2007/11/22/geenvrijblijvendheid-maar-betrokkenheid.html. Dorscheidt, E. & Heida, F. (2010). Participatieladder: meedoen gemeten. Op 12 juni 2013 ontleend aan http://www.rwi.nl/nlNL/Datasources/Signalen/2694/Participatieladder_meedoen_gemeten_. Gaag, R. van der, Gilsing, R. &, Mak, J. (2013). Participatie in Zicht: gemeenten, jeugdigen, ouders en jeugdzorgcliënten in de transitie jeugdzorg. Op 23 maart 2013 ontleend aan http://www.verwey-jonker.nl/jeugd/publicaties/jeugdzorg/participatie_in_zicht. Gemmeke, M. (2011). Handreiking: de rol van de Centra voor Jeugd en Gezin bij versterking van de pedagogische civil society. Op 14 april 2013 ontleend aan http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=132299. Gun, van der T. & Möhle, M. (2009). Van inspiratie tot participatie. Op weg naar actieve deelname in het CJG. Op 14 april 2013 ontleend aan http://www.jso.nl/1/Publicaties/Brochures/Van-inspiratie-tot-participatie,-op-wegnaar-actieve-deelname-in-het-CJG.html. Haterd, J. van de, Hens H., Prinsen, B., Zwikker, N. (2012). Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Samenwerken in het belang van jeugdigen en opvoeders. Op 23 maart 2013 ontleend aan http://www.zonmw.nl/nl/themas/thema-detail/jeugd/informatie-voor-centravoor-jeugd-en-gezin/. Jansen, A. (2012). Co-creatie geeft burgers en bedrijven de ruimte. Ontleend op 6 mei 2013 aan http://www.denieuweoverheid.nl/co-creatie-geeft-burgers-en-bedrijven-deruime/#more-159 Leeuwen, M, van (2012) Verbetering als product van co-creatie. Op 21 februari 2013 ontleend aan http://www.samenmetoudersenjeugd.nl/. Movisie (2012). Participatieladder ordent praktijkvoorbeelden cliëntenparticipatie. Op 21 februari 2013 ontleend aan 50
http://www.movisie.nl/artikel/participatieladder-ordent-praktijkvoorbeeldencli%C3%ABntenparticipatie. Movisie (2013). Feiten en cijfers cliëntenparticipatie. Op 21 februari 2013 ontleend aan http://www.movisie.nl/feiten-en-cijfers/feiten-cijfers-cli%C3%ABntenparticipatie. Muller L., Pieper I., Rutjes L. & Carijs R. (2011). Handreiking CJG-ontwikkeling voor jongeren van 12 tot 23 jaar. Op 20 april 2013 ontleend aan http://www.stichtingalexander.nl/index.php?option=com_ abook&view=book&catid=8%3Aspeciale-uitgaven&id=363%3Ahandreiking-cjgontwikkeling-voor-jongeren-van-12-tot-23-jaar&Itemid=193. Mije, J. van (2009). Het belang van cliëntenparticipatie bij het Centrum Jeugd en Gezin Zorgbelang Noord-Holland. Op 18 april 2013 ontleend aan http://www.zorgbelangnoordholland.nl/publicaties/het_belang_van_clientenparticipatie_ bij_het_centrum_jeugd_en_gezin/111. Prinsen, B. (2013) Theoretische achtergronden. Ontleend op 23 mei 2013 aan http://www.samenmetoudersenjeugd.nl/. Prinsen, B. & Beckers, M. (2011). Samenwerken aan kwaliteit van het centrum voor Jeugd en Gezin. Advies over toekomstige professionalisering van het CJG. Op 16 december 2012 ontleend aan http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=128844. Pröpper, I. (2006) Wanneer werkt participatie? Ontleend op 15 april 2013 aan http://www.partnersenpropper.com/artikel/0/194/nicis_institute__wanneer_werkt_ participatie_.html. Raad voor Maatschappelijke Ondersteuning [RMO] (2008). Verkenning participatie; arbeid, vrijwillige inzet en mantelzorg in perspectief. Op 15 april 2013 ontleend aan http://www.adviesorgaan- rmo.nl/Publicaties/Onderzoeken/Verkenning_ participatie_november_2008. Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling [RMO] & Raad voor de Volksgezondheid en Zorg [RVZ] (2009). Investeren rondom kinderen. Ontleend op 10 mei 2013 aan http://www.adviesorgaanrmo.nl/Publicaties/Adviezen/Investeren_rondom_kinderen_september_2009. Rijksoverheid (2012). Invoering Centrum voor Jeugd en Gezin. Op 15 mei 2013 ontleend aan http://www.zorgatlas.nl/thema-s/jeugd/centrum-jeugd-en-gezin/. Steketee, Mak, Van der Graaf & Huygen, 2005. Toolkit Jeugdparticipatie. Op 17 mei 2013 ontleend aan http://www.toolkit-jeugdparticipatie.nl/. Yperen, T. van & Woudenberg, A. van (2011) Werk in uitvoering, bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Op 16 mei 2013 ontleend aan http://www.toolkit-jeugdparticipatie.nl/.
51
Bijlage 1
Interviewvragen ‘Good practices’ van gebruikersparticipatie bij het CJG
Factoren
Indicatoren
(Inleiding)
Beleid
Inbedding in het aanbod
Interviewvragen 1. Wat is het hoogste niveau van gebruikersparticipatie bij dit CJG wanneer we kijken naar de participatieladder? 2. Aan welk voorbeeld denkt u in dit geval? 3. Kunt u daar iets over vertellen? 4. Algemeen: zijn er cijfers bekend met betrekking tot de participatiegraad? ( ……% is betrokken bij het CJG, …..% denkt actief mee met het CJG, ……% is vrijwilliger bij het CJG, …….% doet actief mee met het CJG?)
Participatie is opgenomen in beleid
5. Is participatie opgenomen in het beleid van het CJG? 6. Zo ja, welke specifieke vormen van participatie zijn opgenomen in het beleid van het CJG? 7. Waarom vindt u het wel of niet belangrijk dat participatie is opgenomen in beleid?
De vorm van participatie sluit aan bij de beleidsdoelstellingen
8. Sluit het door u genoemde voorbeeld van participatie aan bij de beleidsdoelstellingen van het CJG? Zo ja, hoe?
Er is sprake van een vaststaande structuur (niet eenmalig)
9. In hoeverre wordt er structureel samengewerkt met gebruikers van het CJG? 10. Zo ja, is die structuur vastgelegd?
11. Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet? 12. Is het door u genoemde voorbeeld van participatie gedocumenteerd? (vraag kopie) 13. Wat zijn de voordelen van deze documentatie? 14. Ligt er een theoretische basis ten grondslag aan het door u genoemden voorbeeld van participatie? Zo ja, is die vastgelegd, en hoe? 15. Waarom vindt u het wel of niet belangrijk dat participatie structureel is ingebed in het aanbod?
Doel(groep)
Samenwerking & communicatie
Het doel van participatie is duidelijk
16. Waarom vindt u het belangrijk om ouders actief te betrekken bij het CJG? (het achterliggende doel) 17. Wat is het doel van het door u genoemde voorbeeld van participatie? 18. Wie heeft dit doel bepaald? 19. Worden ouders betrokken bij het stellen van doelen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De doelgroep is duidelijk
20. Waarom vindt u het wel of niet belangrijk dat het doel of de doelgroep van te voren duidelijk bepaald wordt 21. Was de doelgroep direct aan het begin al duidelijk?
Het is duidelijk hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden
22. Welke manieren zijn volgens u het meest effectief om de doelgroep te bereiken en te betrekken?
Professionals staan open om ouders actief te betrekken (er is ruimte voor initiatief)
23. Werft u op actieve wijze ouders of jongeren om op een of andere manier betrokken te zijn bij het CJG? Zo ja, op welke manier? 24. Hoe gaat u om met kritiek van de gebruikers van het CJG? 25. Zijn de professionals bij het CJG overtuigd van het belang van gebruikersparticipatie? Waaraan merkt u dat? In hoeverre speelt u daar een rol in? 53
Effecten
Er wordt gewerkt aan het versterken van een duurzame relatie met gebruikers en samenwerkingspartners
26. Hoe belangrijk vindt u de samenwerking met gebruikers en samenwerkingspartners, zoals scholen en dergelijken? 27. Hoe werkt u samen met gebruikers en samenwerkingspartners?
Er is sprake van regelmatig contact tussen ouders en professionals
28. Hoe verloopt de informatieverstrekking naar participerende ouders? 29. Wat is de frequentie van de contactmomenten? 30. Hoe verloopt de besluitvorming? Gaat deze in overleg met de gebruikers?
De communicatie en bestuursstijl van professionals sluit goed aan bij het niveau van participatie
31. Kunt u de manier waarop er in het CJG samengewerkt wordt met ouders uitleggen? Met name in de communicatie naar ouders toe. 32. Hoeveel ruimte durven professionals participanten te geven in de samenwerking? Kunt u daar een voorbeeld van geven? 33. Hoe houden professionals ouders gemotiveerd om te participeren? 34. Kunt u uitleggen waarom u van mening bent dat u op effectieve wijze vormgeeft aan participatie? 35. Wat is uw definitie van een open houding met betrekking tot participatie?
Er wordt vraaggericht gewerkt De vorm van participatie is effectief gebleken met positieve resultaten Er wordt gezamenlijk geëvalueerd
36. Hoe worden signalen, vragen, behoeften omgezet in acties? 37. Welke positieve effecten van participatie heeft u ervaren? 38. Wat is in uw ogen het geheim achter het positieve effect? 39. Hoe evalueert u de samenwerking met de gebruikers? 40. Wat is de frequentie van de evaluatiemomenten?
54
Bijlage 2
Kwalitatieve analyse – Analyseschema interviews CJG Naarden-Bussum
CJG Barneveld
CJG Wageningen
CJG Zwolle
CJG Bunschoten
Vorm:
Klankbordgroep
HomeStart koffie-ochtend
Adviseren/ Coproductie
Pilot ‘klassenouder’ in het kader van Netwerk Jeugd en Gezin Coproductie/ Meebeslissen
Homeparty
Niveau:
Oudernetwerkgroep ‘Maatjeswerk Autisme’ Meebeslissen/ Zelfbeheer
Participatie is opgenomen in beleid
Nee
Nee
Nee
Nee, Wijken in Zwolle verschillen dusdanig dat gemeenschappelijk participatiebeleid niet zal gaan werken.
Nee
De vorm van participatie sluit aan bij de beleidsdoelstellingen
Ja. CJG: vóór ouders door ouders Ouders bij het CJG betrekken om te kijken naar behoeften. CJG moet vormgegeven worden door ouders. Pedagogische civil society. Waarde hechten aan dialoog om aanbod af te stemmen op vraag. Klankbordgroep past hierin
Ja, CJG: netwerkfunctie Pedagogische civil society Vraaggericht werken Beleidsdoelstelling gemeente: ‘zelf-samengemeente’. Oudernetwerkgroep Maatjeswerk Autisme sluit hierop aan.
Ja, Pedagogische civil society Vraaggericht werken Een gezin, een plan In dialoog gaan. CJG: Laagdrempelige plek Informatie en advies functie. Vanuit Kortdurend Oplossingsgerichte Therapie (KOT) werken en uitgaan van eigen kracht; wat kunnen ouders zelf. Sociaal netwerk is belangrijk Werken vanuit eigen kracht ligt ten grondslag aan de koffie-ochtend.
Uitgangspunt: ouders zoveel mogelijk bij het CJG betrekken CJG; een bekend gezicht. De klassenouders sluiten hier goed bij aan. Zij fietsen door de wijk en staan op het schoolplein en zijn zichtbaar en aanspreekbaar. Soort ambassadeurs.
Uitgaan van eigen kracht. Homeparty sluit hier goed bij aan
Klankbordgroep is enige
Wekelijks contact over te
Koffie-ochtend vindt
Soms ontstaan er prachtige initiatieven
Homeparty is structureel ingebed
Coproductie/ Meebeslissen
Coproductie
Factoren
Beleid
Inbedding in het aanbod Er is sprake van een
55
bepaalde structuur (niet eenmalig)
groep die op structurele wijze betrokken is bij CJG. Lastig om ouders structureel te betrekken bij het CJG.
organiseren activiteiten (een per 6 á 8 weken). Structureel kan de oudernetwerkgroep een beroep doen op het CJG. Structureel mensen aan het CJG binden is lastig. Mensen willen zich niet voor langere tijd binden. CJG is niet aanwezig bij de activiteiten. Er is een Maatjeswerk Autismefolder en de groep heeft een eigen website .
wekelijks plaats en wordt nu een keer in de maand georganiseerd door HomeStart moeder. Het is ingebed in de al bestaande koffie-ochtenden.
vanuit mensen. Uitgangspunt: laat maar opkomen en als er voldoende belangstelling voor is: Prima!! Faciliteer het en maak het mogelijk. Structureer niet teveel. Het is moeilijk om mensen te vinden die zich structureel willen binden aan het CJG. Incidenteel willen ouders zich best inzetten. Het allerbelangrijkste is; inhaken op…. Eerdere poging tot oprichting klankbordgroep is mislukt.
in het aanbod van activiteiten. Homeparty folder. Vermelding op website. Folder wordt meegegeven door CB, ligt bij scholen en verwijzers.
Doel: De dialoog aangaan om vraaggericht te kunnen werken. CJG heeft dit doel bepaald.
Doel: Bij elkaar brengen van ouders van kinderen met autisme en/of ADHD om ervaringen uit te wisselen, van elkaar te leren en te brainstormen over wat de kinderen én ouders nodig hebben. De oudernetwerkgroep is tevens een platform om de gemeente duidelijk te maken wat er voor de doelgroep ( kinderen met autisme en/of ADHD) nodig is op gebied van onderwijs, vrijetijdsbesteding en ondersteuning in wonen en werken.
Doel: Ouders ervaringen laten delen, met elkaar in contact laten brengen en het verstevigen van het sociale netwerk. Signalen opvangen vanuit de doelgroep.
Algemeen doel: Vormgeven aan de beleidsdoelstelling: een gezin, een plan.
Doel: Delen van ervaringen en leren van elkaar. Normaliseren ven bepaalde opvoedproblemen.
De leden van de klankbordgroep zijn niet op de hoogte van beleidsdoelen.
De leden van de oudernetwerkgroep bepalen zelf het doel.
De HomeStart moeder is geholpen door de ondersteuning van HomeStart
Het doel is door het CJG bepaald: het terugdringen van problemen in de wijk. Dat lag vast. En daarvoor wordt nu gewerkt met
Heel lastig om mensen structureel bij het CJG te betrekken
Doel(groep) Het doel van participatie is duidelijk
Er is sprake van gezamenlijke doelbepaling
Specifiek doel van de pilot: door als CJG zichtbaar te zijn in de wijk middels o.a. klassenouders, wordt ingezet op preventie. Signalen kunnen vroegtijdig worden opgevangen. Middels de goede samenwerking met scholen en hun grote betrokkenheid bij de problemen in de buurt zijn nu ouders gevonden die zich willen inzetten voor de buurt.
Het doel van de homeparty’s is het uitwisselen van ervaringen en inhoudelijk praten over een
56
Wel is bij de leden bekend dat het creëren van meer bekendheid bij de gebruikers en een groter draagvlak het doel van de te organiseren activiteiten is.
Vrijetijdsbesteding is momenteel een belangrijk doel. Uiteraard moeten de doelen passen binnen de beleidsdoelstellingen van het CJG.
en wil zelf nu andere moeders helpen. Ook wil zij graag andere ouders met elkaar in contact brengen. En ouders ervaringen laten uitwisselen. Als ervaringsdeskundige heeft zij dan ook het doel bepaald. En dit doel past binnen de beleidsdoelstellingen. Dus dan is het goed.
de klassenouders. Maar daarbinnen hebben de klassenouders alle ruimte. Er ligt niets vast.
opvoedthema. Welk thema is aan de ouders. Ouders zijn ervaringsdeskundigen. In gesprek gaan met anderen over bepaalde opvoedproblemen draagt tevens bij aan het normaliseren ervan. Ouders delen praktische tips.
De doelgroep is duidelijk
Doelgroep: De diversiteit van de klankbordgroep kwam in het begin niet goed overeen met de diversiteit van de burgers. Daarom is een aantal leden toegevoegd. Deze leden vangen weer signalen op van een heel andere groep ouders. Nu worden ook specifieke doelgroepen bereikt.
Doelgroep: Ouders van kinderen met ADHD en Autisme.
Doelgroep: HomeStart ouders en niet-HomeStart ouders die behoefte hebben aan sociaal contact en het delen van ervaringen.
Doelgroep: Ouders uit de probleemwijk.
Doelgroep: ouders die in een ontspannen sfeer willen praten over opvoeden en opgroeien. Vaak bestaat er ehoefte aan kennis en praktische tips.
Het is duidelijk hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden
Doelgroep bereiken: naar vindplaatsen gaan
Doelgroep bereiken: Deze groep kan het beste bereikt worden middels de ervaringsdeskundigen of ouders
Met name om de HomeStart ouders te bereiken werkt het goed om iemand met HomeStart ervaringen daarvoor in te zetten. Als een soort van ‘ervaringsdeskundige’.
Deze doelgroep kan het beste bereikt worden door mensen uit die wijk een brugfunctie te laten vervullen.
In geval van de Homeparty nodigt de gastouder andere ouders uit die vergelijkbare opvoedvragen hebben. De organiserende ouder vervult een brugfunctie.
De professionals willen graag inhoud geven aan participatie, maar weten niet altijd hoe dat moet. Het vergt een cultuuromslag en een
Een cultuuromslag is nodig. Dat is een punt van aandacht. Neem ouders altijd serieus en kijk wat je met opmerkingen kunt doen. Nodig ze uit om mee te denken. Straal
Die cultuuromslag is erg belangrijk. Professionals zijn erg gewend geraakt aan het feit dat ze alles van te voren bedenken, met protocollen werken , ze willen weten hoe het moet, etc. Ze benaderen een casus nog steeds erg vanuit het aanbod. Zo van;
De cultuuromslag voor wat betreft de communicatie naar ouders toe is erg belangrijk. Leer een stapje terug te doen en eerst te kijken naar wat de ouder zelf kan doen aan het oplossen van
Samenwerking en communicatie De professionals van het CJG staan open voor gebruikersparticipatie
Ja, alle professionals doen erg hun best om ouders te betrekken bij het CJG. Dit is ook een belangrijk aspect bij de werving van professionals. Inzet en inbreng van ouders
57
moet gestimuleerd worden en niet afgeremd omdat er steeds aanbodgericht gewerkt blijft worden.
andere manier van denken om echt uit te durven gaan van de behoefte van ouders. “Je moet mensen zien mee te krijgen in je enthousiasme”.
enthousiasme uit. Het is voor professionals lastig om niet voor de eigen organisatie te gaan zitten. Professionals moeten afstappen van hun adviserende rol en meer een faciliterende rol aannemen.
daar hebben we iets voor….Professionals durven nog niet goed los te laten. Vraag; waar zou jij nou mee geholpen zijn?
zijn probleem. De eigen kracht. Bepaalde aangeleerde methodieken zijn niet zo makkelijk af te leren. Uitgaan van empowerment van ouders. Handvatten aanreiken om het zelf te doen. Professionals moeten zichzelf niet belangrijker maken dan ze zijn.
Ouders wordt ruimte geboden om initiatieven te ontplooien
Ja, die ruimte is er. Graag zelfs! Maar de klankbordgroep heeft ook slechts beperkt tijd om in het CJG te investeren.
Ja, ouders krijgen die ruimte zeker. Uiteindelijk is het streven dat ouders het aanbod bepalen. Nu wordt er door de ouders hard gewerkt aan de ontwikkeling van de vrijetijdsbesteding van kinderen met ADHD en Autisme.
Ja, ouders worden uitgenodigd om mee te denken en mee te doen, wanneer ze dat willen. De HomeStart moeder is daar een voorbeeld van. Dán ontstaat er draagvlak. Als sleutelfiguur kan zij een bruggetje bouwen naar andere HomeStart moeders. Sleutelfiguren of ambassadeurs zijn belangrijk voor het CJG. Ouders moeten elkaar gaan werven; dat werkt!
De klassenouders vervullen een brugfunctie met de doelgroep. Als zij een initiatief hebben, is daar ruimte voor. Je moet naar vindplaatsen toegaan om ouders te werven en aan je te binden. Een advertentie in het plaatselijk krantje werkt niet.
Het hele initiatief ligt bij de ouders. Ouders geven aan wat ze graag willen bespreken op die avond en hebben daarvoor een aantal keren contact met een professionals van het CJG Het CJG zou dit nog meer en vaker onder de aandacht kunnen brengen. Het aanbod van de homeparty moet wel zichtbaar zijn.
Er wordt gewerkt aan het versterken van een duurzame relatie met gebruikers en samenwerkingspartners
Er wordt hard gewerkt aan het opbouwen en onderhouden van een relatie met samenwerkingspartners zoals scholen, peuterspeelzalen, en het maatschappelijk werk.
Met andere organisaties visie en uitgangspunten delen. Samenwerken waar het kan. Niet verwijzen, maar erbij halen
Samenwerking met andere organisaties is heel belangrijk. Er is dan ook veel contact met vooral scholen. Relaties zijn erg belangrijk. Een relatie is gebaseerd op vertrouwen. Dat moet eerst ontstaan. De klassenouders hebben deze rol. Zichtbaar en herkenbaar. Zij zijn de contactpersonen voor de professionals van het CJG.
Door zichtbaar te zijn in de wijk, op scholen en in de buurt wordt de bekendheid van het CJG vergroot en ook de mogelijkheid tot het organiseren van een homeparty. Hier kan het CJG meer aandacht aan besteden.
Er is sprake van regelmatig contact tussen ouders en professionals
Indien nodig is er contact. Er zijn vast vergadermomenten. Zo’n drie tot vier keer per jaar.
Initiatief voor contact ligt bij de organiserende moeder. Dit mede om haar gevoel van zelfvertrouwen te vergroten. Zij verzorgt ook weer het contact met de doelgroep.
Eenheid van taal tussen professionals onderling. Er is contact indien nodig. Niet structureel en op vaste momenten.
In de voorbereidende fase is er ongeveer drie tot vier keer contact met de organiserende ouder.
Contact verloopt via email. Dit gebeurt regelmatig en op natuurlijke wijze. De groep is opgericht in oktober 2012 en erg gemotiveerd om nog meer
Met de klassenouders wordt overlegd wanneer er een concrete aanleiding voor is.
58
Daarnaast assisteren klankbordleden ook bij de jaarlijkse netwerkbijeenkomst.
vorm en inhoud te geven aan de oudernetwerkgroep. Het CJG draagt hieraan bij door te faciliteren op verzoek. Zij zorgt o.a. voor contact met kernpartners.
Wel moet het CJG het proces kunnen blijven volgen. Je moet voorzichtig zijn om er niets opgelegds van te maken. Want dan werkt het weer niet. Het moet van onderaf ontstaan.
De communicatie en bestuursstijl van professionals sluit goed aan bij het niveau van participatie
Belangrijk is om te luisteren naar de inbreng van de leden en open te staan voor ideeën. Bestuursstijl ligt ergens tussen participeren en samenwerken.
Er ontstaat een verregaande manier van vraaggericht werken omdat professionals veel initiatieven bij ouders laten. Zij heeft duidelijk een faciliterende rol.
Dit is een verregaande vorm van participatie. Loslaten is belangrijk en ook initiatieven durven laten ontstaan en durven experimenteren met initiatieven. Het CJG neemt hier duidelijk een faciliterende rol aan, maar werkt nauw samen met de HomeStart moeder.
Ruimte geven aan ouders, niet teveel willen sturen, niet teveel aanbodgericht denken. Dat is het streven, Dat is de cultuuromslag die gemaakt moet worden. De bestuursstijl moet veranderd worden richting samenwerken en faciliteren. Daar wordt hard aan gewerkt.
Ja de professionals zijn goed in staat om het initiatief bij de ouder te laten en beslissingen te delegeren.
Ouders worden in een vroeg stadium betrokken
De klankbordgroep wordt in een vroeg stadium op de hoogte gebracht van ideeën en initiatieven. Dat is nodig om mee te kunnen denken. Beleidsdoestellingen worden niet met de klankbordgroep besproken. Dit zou misschien wel moeten.
Ouders kwamen zelf met het idee om een oudernetwerkgroep op te starten. De ervaring leert dat het opzetten op deze manier veel sneller en gemakkelijker gaat dan bijvoorbeeld het uitbouwen van een bestaande activiteit. “Er is een lange aanlooptijd nodig om ouders in de actiestand te krijgen”.
Deze HomeStart moeder kwam zelf met het idee om een koffie-ochtend te organiseren. Ze zou graag meerdere HomeStart moeders bij elkaar hebben, gewoon voor de gezelligheid.
De klassenouders zijn in een vroeg stadium betrokken bij de nieuwe aanpak en hebben daar erg goed op gereageerd.” Er gaat iets ontstaan en we hebben daadwerkelijk een stem en kunnen aangeven wat wij belangrijk vinden”.
Ouders nemen het initiatief tot een homeparty en dragen hiervoor ook het thema aan. Zij nemen als eerste contact op met het CJG. Het CJG zou meer aandacht kunnen besteden om de homeparty’s onder de aandacht van de mensen te brengen. Ouders attent maken op de homeparty’s helpt.
Er is sprake van gezamenlijke besluitvorming
De klankbordgroep wordt wel geraadpleegd, maar heeft geen doorslaggevende stem. Er wordt goed geluisterd naar de inbreng, die is waardevol. Er is soms sprake van gezamenlijke besluitvorming.
De oudernetwerkgroep neemt zelf besluiten, en informeert het CJG hierover. Het bestuur van de oudernetwerkgroep denkt na over een ondernemingsplan. Hier staat het CJG twijfelachtig
Er worden gezamenlijk dingen besloten. In overleg met de coördinator van HomeStart, waarvoor een goede relatie met HomeStart ook belangrijk is.
Met de klassenouders worden vragen omgezet in doelstellingen en te bereiken effecten. Ouders beslissen hier mee over het hele proces en de inhoud en de vorm ervan.
De ouder besluit welk thema besproken wordt tijdens de avond.
59
tegenover. Wanneer de oudernetwerkgroep besluiten neemt waar het CJG niet achter kan staan, zal de groep worden losgekoppeld van het CJG. Dat neemt niet weg dat het prachtige initiatieven betreft.
Effecten De vorm van participatie is effectief gebleken met positieve resultaten Er wordt gezamenlijk geëvalueerd
De brainstormsessie met de klankbordgroep leveren veel op. Uitdagingen en problemen worden vanuit een andere invalshoek bekeken en dat kan heel zinvol en nuttig zijn. Zo kwam de groep met het idee om in te haken op de straatspeeldag en gebruik te maken van evenementen als schoolvoetbaltoernooien ed om de bekendheid van het CJG te vergroten. Ook hebben we nu contact met ouderrraden van scholen ipv met de directie. Een idee van de klankbordgroep. Dit blijkt veel beter te werken! Gezamenlijke evaluaties zijn niet nodig. Er heers een open sfeer waarbij alle aandacht is voor regelmatige evaluaties op spontane momenten.
De ouders die de bijeenkomsten van de netwerkgroep bezoeken weten het CJG beter te vinden. Door de oudernetwerkgroep kunnen burgers zien dat het CJG zich ook bezighoudt met positieve dingen en niet alleen met opvoedproblemen. De theateruitvoering ‘de autist’ is hier een mooi voorbeeld van. Ter afsluiting van het jaar is dit gezamenlijk (CJG + oudernetwerkgroep) georganiseerd voor de leden van de groep en andere geïnteresseerden. Dit bracht het CJG op positieve wijze in het nieuws. Ook de veelzijdigheid werd hierdoor benadrukt. Er heerst een open sfeer, met voldoende ruimte voor
Je weet als professional gewoon dat het goed is om ouders te betrekken bij het bepalen van het aanbod. Dat speelt natuurlijk mee. Je gaat ervan uit dat het effect van participatie dan ook positief is. Maar wat is effect? Je weet nog niet of het effect heeft, maar je probeert het gewoon. “Soms moet je experimenteren”. Van andere vormen van participatie hebben we wel degelijk positieve effecten. Wanneer je het aanbod kunt laten afhangen van de behoefte en de vragen van ouders, is dat al een heel mooi positief effect. Er heerst een open sfeer, waarin ruimte is voor evaluaties of discussie.
Het werken met de klassenouders werkt preventief. Er worden signalen opgevangen die gebruikt kunnen worden voor het vaststellen van het aanbod. Dit onderwerp hield veel mensen bezig. Zo is er een themabijeenkomst geweest met als onderwerp ‘social media en opvoeding’. Dit werd heel goed bezocht. Ook draagt het bij aan normalisering van opvoeding. Vroege signalering wordt gezien als een belangrijk effect van participatie. Maar meetbaar is het niet, want er is niet altijd een nulmeting. Alhoewel er soms een startfoto gemaakt wordt, als een soort van nulmeting. Dit om effecten van een interventie wel te kunnen meten. In een later stadium zal gekeken worden in hoeverre de doelstellingen zijn bereikt.
Een homeparty werkt relativerend. Het gevoel dat jij niet de enige bent die opvoeden soms moeilijk vindt, werkt helend. Het draagt bij aan normalisering van bepaalde opvoedproblemen. Zichtbaarheid van professionals draagt bij aan de bekendheid van het CJG. Het is niet duidelijk of ouders na een homeparty vaker een CJG bezoeken. De beeldvorming van het CJG wordt door de homeparty’s iets positiever, blijkt uit ervaring. Mondeling wordt de homeparty geëvalueerd aan het einde van de avond.
60
inbreng wanneer iemand het ergens niet mee eens is. Evaluaties vinden niet plaats op een vast moment.
CJG Haarlemmermeer
CJG Nijmegen-noord
CJG Emmen
Vorm
‘Participatie als methodiek’
Oudernetwerkgroep ‘Gewoon Anders’
Niveau
Meebeslissen/ zelfbeheer
Meebeslissen/ Zelfbeheer
Implementatie ‘Positive Bahavior’ op basisscholen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen Meebeslissen/ Zelfbeheer
Participatie is opgenomen in beleid
Er is in 2010 een convenant opgesteld, dat getekend is door 30 samenwerkingspartners van het CJG. Zij hebben met elkaar een visie en een missie ontwikkeld. Gezamenlijk gezinsgericht werken staat hierin centraal.
Nee, dat is ook niet nodig. “Als het in het beleidsdocument staat en je gelooft er als professional niet in, gaat het niet werken”.
Nee
De vorm van participatie sluit aan bij de beleidsdoelstellingen
CJG: netwerkorganisatie. Het CJG is voor professionals. Andere organisatie dan andere gemeenten. Samenwerking tussen partners uit het jeugd- en volwassenendomein staat centraal. Dit moet leiden tot een gezinsgerichte benadering (één gezin, een plan). Belangrijke doelstelling is het verder versterken van de samenwerking binnen het CJG.
CJG: netwerkorganisatie. Beleidsdoelstelling: werken vanuit sociale netwerkstrategieën, Samenwerken met cliënt, gezin en het systeem erom heen. Gebruik maken van het netwerk. Oudernetwerkgroep ‘Gewoon Anders’ sluit hier goed op aan. Ouders bouwen een netwerk op, door lid te worden van zo’n netwerkgroep. “Participatie is gewoon kansen benutten”.
CJG: netwerkorganisatie met een belangrijke preventieve functie. Een gezin een plan. Aanbod van hulp wordt beter op elkaar afgestemd. Het opbouwen en uitbouwen van een keten van samenwerking staat centraal .
Participatie is een manier van
Bij de oprichting van het CJG gestart met een
Het participatievoorbeeld, geïnitieerd vanuit scholen
Factoren
Beleid
Inbedding in het aanbod Er is sprake van een bepaalde structuur (niet
61
eenmalig)
(samen)werken en is uitgegroeid tot een methodiek. Dus een manier van werken die structureel ingebed is in het aanbod. De werkprocessen en financieringsstromen zijn veranderd. “De ‘hulpvrager’, om wat voor probleem het dan ook gaat, of wie het dan ook is, wordt altijd betrokken bij het zoeken naar een oplossing”.
ouderkerngroep. Gevraagd: “Wat zou je willen in de wijk qua opvoeden en opgroeien?” Veel bijeenkomsten gehad, maar mensen wilden zich niet structureel binden. De ideeën zijn geïnventariseerd en vormgegeven en de groep is opgeheven.
was een project. Dat is eindig. Vaak zijn het initiatieven van mensen of ouders die verder uitgebouwd worden. Het blijkt erg lastig om ouders structureel bij het CJG te betrekken. Ouders hebben het erg druk met het opvoeden van hun kinderen. Structurele samenwerking met kernpartners is belangrijk.
Het doel van participatie is duidelijk
Doel: Gezinsgericht werken en gezamenlijk uitvoering geven aan het aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning binnen het CJG. Door goede communicatie en samenwerking het aanbod kunnen afstemmen op de vraag. Op die manier moet het CJG knelpunten in de zorg rondom gezinnen oplossen. Participatie is een verregaande vorm van samenwerken.
Doel: Delen van ervaringen en leren van elkaar. Normaliseren van bepaalde opvoedproblemen.
Doel: brede visie. Samenwerken en eigen verantwoordelijkheid nemen. Richting burgerparticipatie. Bij het voorbeeld van participatie vanuit scholen, was het doel preventie. Het creëren van een positief pedagogisch klimaat in de wijk, om te beginnen op de scholen in de wijk.
Er is sprake van gezamenlijke doelbepaling
Ja, de initiatiefnemers bepalen altijd het doel. Participatie ontstaan van onderaf. Dus dan is direct het doel bepaald.
De ouders hebben het doel bepaald. Belangrijk is dat er reële verwachtingen zijn en niet te hoge.
Door met het initiatief te komen was ook direct het doel bepaald.
De doelgroep is duidelijk Het is duidelijk hoe de doelgroep het beste bereikt en betrokken kan worden
Gezinnen, ouders, kinderen, maar ook professionals en instellingen die hulp of ondersteuning nodig hebben worden bereikt en betrokken.
Alle ouders en opvoeders behoren eigenlijk tot de doelgroep, maar in dit specifieke geval zijn dat ouders van kinderen met een beperking.
De kinderen op de scholen waren in het voorbeeld de doelgroep. De leerkrachten vervulden een brugfunctie om de kinderen te bereiken.
Ja, die zijn allemaal erg gemotiveerd om de burger in zijn eigen kracht te zetten. Veranderde werkprocessen en aangepast financieringsstromen zorgen voor goede randvoorwaarden. Professionals hebben een positieve grondhouding en pakken opvoed-
Het draait om binden en verbinden en werken en samenwerken. Dat is vanzelfsprekend in Nijmegen-Noord. Het gaat er ook om dat je mensen vertrouwen geeft. Ter ondersteuning moet je soms aanwezig zijn bij de bijeenkomsten van de
Professionals zullen anders moeten kijken naar problemen. Een gezin, een plan. Breed kijken naar mensen en hun situaties. Mensen willen wel, maar de werkdruk is hoog. Het wordt ook gezien als een uitdaging. Emmen loopt vooruit. Preventie betekent ook faciliteren van professionals.
Doelgroep
Samenwerking en communicatie De professionals van het CJG staan open voor gebruikersparticipatie
62
en opgroeiproblemen collectief aan. Motiverende werkomgeving waarin intensief gebruik gemaakt wordt van sociale media en iPads. Vooruitstrevend.
groep. Je moet daadwerkelijk geloven in participatie. En geloven in de eigen kracht van mensen. Het moet een overtuiging zijn. Participatie is gewoon samenwerken….. Mensen meekrijgen in je enthousiasme en heel veel geduld hebben (want het duurt vaak langer wanneer een ouder iets doet).Professionals moeten zich realiseren dat ze maar een passant zijn in het leven van een cliënt. Participatie is een attitude, een werkwijze een competentie. Er moet niet vraaggericht, maar dialooggericht gewerkt worden. We blijven wel professionals.
Werkprocessen en afspraken worden efficiënter dan ze nu zijn. Veel meer integraal vanuit een team werken. Professionals moeten leren om in het geval van een opvoedprobleem niet te denken; wij lossen het voor jou op, maar hoe kunnen wij jou daarin ondersteunen? Eigen verantwoordelijkheid van mensen wordt steeds belangrijker en ook de eigen kracht.
Ouders wordt ruimte geboden om initiatieven te ontplooien
Ja, initiatieven van ouders, professionals worden serieus genomen en zij krijgen de ruimte om deze initiatieven te ontplooien. Het CJG faciliteert slechts.
Ja, ouders worden in staat gesteld om zelf bijeenkomsten te organiseren. Het CJG biedt hulp door gebruik te maken van haar netwerk om bijvoorbeeld sprekers uit te nodigen. Het CJG heeft de twee initiatiefnemers in het beginstadium gecoacht. Zij organiseren inloopcafés. Het CJG is hierbij wel aanwezig om zichtbaar te zijn voor nieuwe ouders. Gewoon mensen vragen naar wat ze willen, vragen of ze mee willen denken..
Ja, door samen te werken met vindplaatsen als scholen, peuterspeelzalen en consultatiebureaus worden er signalen opgevangen en worden mensen in staat gesteld om initiatieven te ontplooien Ouders van de medezeggenschapsraad van een aantal basisscholen zijn hier mee gekomen. Daar hebben we naar geluisterd.
Er wordt gewerkt aan het versterken van een duurzame relatie met gebruikers en samenwerkingspartners
Het is een manier van werken bij het CJG. Problemen worden collectief aangepakt. Er wordt niet meer gedacht vanuit eigen belangen, maar vanuit collectieve belangen.
Het CJG is heel erg bezig met netwerken en relaties opbouwen. Contact met vindplaatsen als scholen en kinderdagverblijven is essentieel. Daar komen signalen en thema’s vandaan Samenwerking is essentieel, of het nou een hulpvraag betreft of het vormgeven van ideeën. Je moet als CJG ouders een podium bieden om ervaringen te delen. Dan zet je ouders al in hun kracht. Maar ook door gewoon met ouders te praten in de wijk en te weten wat er speelt. Zichtbaarheid en toegankelijkheid.
Er is sprake van regelmatig contact tussen ouders en
De inzet van sociale media binnen het CJG
Telefonisch en per email is er regelmatig
Samenwerking met andere kernpartners staat centraal. Integraal werken is een must. De decentralisaties worden dan ook niet los gezien van elkaar. Participatie is gewoon een manier van samenwerken en signalen opvangen en mensen de ruimte geven. Dat kun je bij ouders doen, maar ook bij professionals of andere kernpartners. We moeten participatie steeds breder gaan bekijken.
Er is veelvuldig contact geweest.
63
professionals
maakt dat CJG-professionals snel en eenvoudig informatie en kennis met elkaar kunnen delen en gebiedsgericht kunnen werken.
contact. Er moet een continue dialoog zijn. De frequentie maakt niet veel uit. Er moet echt contact zijn.
De communicatie en bestuursstijl van professionals sluit goed aan bij het niveau van participatie
Er wordt constant gestreefd naar het nemen van eigen verantwoordelijkheden, zowel van ouders, als van professionals als van instellingen. Samenwerken en faciliteren is daarbij belangrijk en dat sluit goed aan.
Ja, maar voor sommige professionals is het moeilijk om tijdens bijvoorbeeld themabijeenkomsten niet direct tips en adviezen te geven, maar meer de rol van gespreksleider op je neemt. Laat ouders onderling eerst maar eens proberen om oplossingen te vinden. We gaan richting maatschappelijk opdrachtgeverschap
In het voorbeeld was er sprake van een effectieve samenwerking.
Ouders worden in een vroeg stadium betrokken
Ja, niet alleen ouders, maar ook professionals en samenwerkingspartners worden direct vanaf het begin, bij een vraag betrokken. Er wordt gewerkt aan de hand van de theorie uit het boek ‘Van boos naar middel’ (Bouweriks en Van den Bergh,). Deze theorie is gefundeerd op oplossingsgericht werken.
De ouders van ‘Gewoon Anders’ zijn zelf met het idee gekomen om een groep op te richten voor ouders van kinderen met een beperking. Zij waren aanwezig op een themabijeenkomst over peuters en kleuters en in gesprek met de coördinator, na afloop, ontstond het idee voor een oudernetwerkgroep.
De leerkrachten kwamen zelf met het idee en daar heeft het CJG in gefaciliteerd. Met name financieel.
Er is sprake van gezamenlijke besluitvorming
Er wordt samengewerkt aan de besluitvorming. Middels ‘keukentafelgesprekken’ bij mensen thuis wordt een probleem en de behoefte helder gemaakt en tijdens een ‘arrangementgesprek’ waarbij verschillende samenwerkingspartners worden uitgenodigd, wordt gekeken wie kan hier nou hulp bieden? De ouder neemt een besluit over zijn eigen hulpverleningsproces en doet dit in overleg met de hulpverlener.
Ja, de initiatiefnemers nemen besluiten, in overleg met het CJG.
Ja, de scholen hebben bepaalde besluiten genomen betreffende implementatie van het programma. Uiteraard wel in overleg met het CJG.
Verbeterde samenwerking tussen
Op het moment dat de ouder, gebruiker of
Inmiddels hebben 35 basisscholen in Drenthe het
Effecten De vorm van participatie is effectief gebleken met
64
positieve resultaten Er wordt gezamenlijk geëvalueerd
verschillende CJG-partners. Ook is een samenwerking met onderwijs, welzijn en volwassenzorg tot stand gekomen. Dit leidt tot verbeterde integrale zorg.
bewoner tevreden is en zich gehoord voelt, is het goed. Evalueren moet ingebed zijn in je dagelijkse werk. Ook dat is een houding, of werkwijze.
programma geïmplementeerd. De eerste resultaten worden nu langzaam bekend. Die zijn positief. Kinderen stromen door naar een hoger niveau van middelbaar onderwijs, minder verzuim bij leerkrachten, minder gedragsproblemen.
65
Bijlage 3
Beoordeling opdrachtgever
Feedbackformulier eindopdracht Opleiding Pedagogiek Naam student: Weja Kuin Studentnummer: 500612379 Datum: 13 juni 2013 -----------------------------------------------------------------------------------------------Naam Opdrachtgever: Drs Bert Prinsen Functie en organisatie: zelfstandig adviseur bij de Opvoedzaak en partner bij De JeugdZaak E-mail:
[email protected] Telefoon: 0630340293 Helemaal Niet niet mee mee eens eens
Wel/niet mee eens
Wel mee Helemaal eens mee eens
Inhoud en relevantie De student heeft de opdracht goed omgezet in de hoofdvraag en subvragen. Het uiteindelijke werkstuk sluit aan bij het doel van de opdracht. Het werkstuk kan gebruikt worden in de organisatie De kwaliteit van het werkstuk is goed
x x x x
Toelichting: wat vindt u sterke en zwakke punten in het werkstuk? Op welke manier kan het werkstuk gebruikt worden in de instelling? De Jeugdzaak gaat deze scriptie omwerken tot een publikatie in het kader van de beweging www.samenmetoudersenjeugdigen.nl , waarin goede voorbeelden, publicaties en theorie over co-creatie in de zorg voor jeugd worden gedeeld. Het resultaat zal in elk geval op de website worden geplaatst en mogelijk ook schriftelijk worden uitgegeven. Communicatie De student heeft zelfstandig aan de opdracht gewerkt De samenwerking met de student was prima De student heeft regelmatig contact gezocht (overleg aangevraagd, tussenproducten voorgelegd) Eventuele feedback is door de student goed opgepakt
x x x
x
Toelichting: Wat vindt u sterke en zwakke punten in de aanpak van de student? Zeer open en flexibele werkhouding. Goede luisteraar, verwerkt feedback op zelfstandige wijze. Samenwerking was prettig, zeer constructief, zelfkritisch en heeft goed resultaat opgeleverd. Als ik een cijfermatige beoordeling moet geven dan is dat een 8½.
66