Bijlage 1: Voorschriften Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Anton van Dijk Recycling BV te Woerden, d.d. 12 juni 2007 met nr. 2007WEM002358i.
Inhoudsopgave BIJLAGE 1: 1
2
3
4
5 6
VOORSCHRIFTEN ...........................................................................1
Algemene voorschriften ............................................................................................2 1.1 Algemeen ........................................................................................................2 1.2 Werktijden.......................................................................................................2 1.3 Terreinen en wegen .........................................................................................2 1.4 Gedragsvoorschriften/instructies.....................................................................3 Milieuaspecten en -componenten ..............................................................................3 2.1 (Externe) veiligheid.........................................................................................3 2.2 Geluidhinder....................................................................................................4 2.3 Luchtverontreiniging.......................................................................................4 2.4 Verspreiding van afvalstoffen en stof .............................................................4 2.5 Geurhinder.......................................................................................................6 2.6 Bodembescherming.........................................................................................6 2.7 Preventie; energie, water, grond- en afvalstoffen............................................8 2.8 Afvalwater.......................................................................................................8 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten.................................................................9 3.1 Elektrische installatie ......................................................................................9 3.2 Stookinstallatie (gas) .......................................................................................9 3.3 Opslag gevaarlijke en/of bodembelastende stoffen.........................................9 3.4 Werkplaats.....................................................................................................11 3.5 Wasplaats ......................................................................................................11 3.6 Tanken eigen voertuigen ...............................................................................11 Afvalstoffen; acceptatie, registratie, opslag en sorteren..........................................11 4.1 Afvalstoffen (algemeen)................................................................................11 4.2 Acceptatie......................................................................................................13 4.3 Sorteren .........................................................................................................14 4.4 Asbest............................................................................................................15 4.5 Bedrijfsvoering..............................................................................................16 Registratie algemeen................................................................................................16 5.1 Milieulogboek ...............................................................................................16 Beëindiging van de inrichting..................................................................................16 6.1 Algemeen ......................................................................................................16 6.2 Bodem ...........................................................................................................16 6.3 Grond, hulp- en afvalstoffen .........................................................................17
BIJLAGE 2: GELUIDIMMISSIEPUNTEN BEHORENDE BIJ VOORSCHRIFT 2.2.1 .............................................................................18 BIJLAGE 3: STRATEGIE BODEMBESCHERMING ............................................19 BIJLAGE 4: SCHEMATISCHE TEKENINGEN OPSLAGHOOGTE ONDER OVERKAPPING BEHORENDE BIJ VOORSCHRIFT 4.1.5 ..............23 BIJLAGE 5: BEGRIPSBEPALINGEN......................................................................25 Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
1
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
1
Algemene voorschriften
1.1
Algemeen
1.1.1
De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven.
1.1.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.2
Werktijden
1.2.1
De inrichting mag alleen in werking zijn op maandag tot en met vrijdag van 06.00 tot 24.00 uur, op zaterdag van 06.00 tot 19.00 uur.
1.2.2
In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn.
1.2.3
Ten behoeve van vertrekkende of arriverende vrachtauto’s mag de inrichting zijn geopend op maandag tot en met vrijdag van 05.00 tot 24.00 uur, op zaterdag van 05.00 tot 19.00 uur. Voor het overige moeten deze werkzaamheden overeenkomstig het gestelde in deze vergunning uitgevoerd worden.
1.2.4
In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon moet in het logboek vermeld zijn.
1.3
Terreinen en wegen
1.3.1
Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is.
1.3.2
Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen; gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining.
1.3.3
Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding volstaan worden.
1.3.4
De geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.3.5
Nabij de toegang moet een bord zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a naam van de inrichting; b telefoonnummer van de inrichting; c openingstijden; d verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden;
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
2
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
e telefoonnummer(s) in geval van brand en calamiteiten; f maximale snelheid waarmee gereden mag worden; g globale acceptatievoorwaarden; 1.3.6
De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.4
Gedragsvoorschriften/instructies
1.4.1
De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is.
1.4.2
Personen die betrokken zijn bij de opslag, het verladen of de verwerking van binnen de inrichting aanwezige (gevaarlijke) stoffen dienen zodanig te zijn geïnstrueerd dat zij op de hoogte zijn van: a het gevaar, de schade of de hinder welke deze stoffen buiten de inrichting kunnen veroorzaken; b de werkwijze die in acht genomen moet worden teneinde gevaar, schade of hinder in de omgeving te voorkomen; c de maatregelen die bij ongewone voorvallen genomen dienen te worden teneinde gevaar, schade of hinder in de omgeving te beperken;
1.4.3
De wijze van instructie alsmede de tijdstippen en de deelnemers aan de instructie moeten in het milieulogboek zijn vastgelegd.
2
Milieuaspecten en -componenten
2.1
(Externe) veiligheid Algemeen
2.1.1
Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht.
2.1.2
Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn.
2.1.3
Het geactualiseerd bedrijfsnoodplan – opgenomen als bijlage 4 van het A&V-beleid en de AO/IC (bijlage 9 bij de vergunningaanvraag) – dient binnen drie maanden na inwerkingtreding van de vergunning ter goedkeuring te worden overgelegd aan de brandweer. Brandblusmiddelen
2.1.4
Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. Binnen zes maanden na inwerkingtreding van de vergunning moet een door de brandweer goedgekeurde tekening aan het bevoegd gezag worden overgelegd. Brandblusmiddelen die zijn aangegeven op deze tekening moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
3
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
2.2
Geluidhinder Normstelling
2.2.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door in de inrichting aanwezige toestellen, installaties en de binnen de inrichting verrichte werkzaamheden mag op de aangegeven immissiepunten en in de aangegeven perioden niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde waarden.
Punt
Omschrijving
V Dijk VP4 V Dijk VPb ZIP2 ZIP4 ZIP8 ZIP14 ZIP22
Vergunningspunt Woning Zone immissiepunt Zone immissiepunt Zone immissiepunt Zone immissiepunt Zone immissiepunt
Geluidniveaus in dB(A) Dag Avond Nacht LAmax LAr, LT LAmax LAr, LT LAmax LAr, LT 55 72 51 72 44 72 40 59 33 59 27 59 42 53 39 53 32 53 44 60 35 60 28 60 30 42 24 42 15 42 43 40 33 37 53 32 53 25 53
Geluidsgrenswaarden: dagperiode: van 07.00 tot 19.00 uur, avondperiode: van 19.00 tot 23.00 uur en nachtperiode: van 23.00 tot 07.00 uur. Alle immissiepunten liggen op een hoogte van 5 meter boven maaiveld. De plaats waar de immissiepunten zijn gelegen zijn vastgelegd in bijlage 2 bij deze vergunning. Het meten, berekenen en beoordelen van geluidsniveaus moet plaatsvinden op basis van de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” (uitgave 1999, Ministerie van VROM). Maatregelen 2.2.2
Om te kunnen voldoen aan de normstelling van voorschrift 2.2.1 dient het geluidscherm (tribune-overkapping), zoals beschreven in paragraaf 2.2 van het bij de aanvraag gevoegde akoestische rapport van 16 mei 2006, te worden uitgevoerd binnen een half jaar na inwerkingtreding van deze vergunning.
2.3
Luchtverontreiniging
2.3.1
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting.
2.3.2
Stofafzuigingen die het stof naar buiten afzuigen moeten zijn voorzien van een filter en mogen maximaal 5mg/ mo3 stof uitstoten.
2.4
Verspreiding van afvalstoffen en stof
2.4.1
Indien buiten de inrichting verspreiding van afvalstoffen, stof, zand, ander fijnkorrelig materiaal of zwerfvuil optreedt, afkomstig van binnen de inrichting aanwezige (afval)stoffen dan wel afkomstig van afvaltransporten die voor de inrichting bestemd zijn, dienen zo snel mogelijk maatregelen te worden getroffen om die verspreiding tegen te
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
4
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
gaan (bijvoorbeeld afdekken of nat houden van stoffen, vegen van wegen). Indien de verspreiding onvoldoende wordt tegengegaan door de getroffen maatregelen, dienen de werkzaamheden die aanleiding geven tot de verspreiding van genoemde stoffen te worden gestaakt. 2.4.2
Alle handelingen en bewerkingen van stuifgevoelige stoffen moeten zodanig plaatsvinden dat er op twee meter van de bron en buiten de inrichting geen visueel waarneembaar stof in de buitenlucht aanwezig is.
2.4.3
Afvalstoffen mogen worden gelost of geladen met een valhoogte van maximaal 1 meter.
2.4.4
Bij het lossen van groenafval mag de grijper die hiertoe wordt gebruikt eerst worden geopend, indien deze onder de rand van de keerwand is gezakt.
2.4.5
Vrachten met stuifgevoelig materiaal moeten worden gelost onder de in werking zijnde sproei- of vernevelingsinstallatie. Indien afvalstoffen niet in onder de sproei- of vernevelingsinstallatie worden gelost, moet het stuifgevoelig materiaal voor het lossen nat worden gemaakt met behulp van een sproei-installatie of sproeiwagen.
2.4.6
Vrachten waarvan verwacht wordt dat ze bij het laden stofverspreiding kunnen geven, worden voor en/of tijdens het laden zodanig bevochtigd dat op twee meter van de activiteit geen visueel waarneembare stofverspreiding plaatsvindt.
2.4.7
Boven een windsnelheid van 20 meter per seconde (windkracht 8) moet het laden en lossen van stoffen in de stuifklasse S4 (zoals de steenachtige fractie van bouw- en sloopafval e.d.) worden gestaakt.
2.4.8
Binnen de inrichting dient een goed functionerende en geijkte windsnelheidsmeter aanwezig te zijn.
2.4.9
Het verharde gedeelte van het terrein dient zo vaak als nodig is om verspreiding van zand, stof en ander fijnkorrelig materiaal tot buiten de inrichting te voorkomen, doch op werkdagen ten minste eenmaal per dag, te worden geveegd of gezogen.
2.4.10
De buitenopslag van gebroken en ongebroken puin, zeefzand en bouw- en sloopafval moet door besproeiing vochtig worden gehouden teneinde stofverspreiding te voorkomen.
2.4.11
Op het terrein van de inrichting moet een (mobiele) sproei-installatie van voldoende capaciteit aanwezig zijn, waarmee de locatie van de mobiele puinbreker, de aan- en afvoerroutes van het terrein en de opslaglocaties van zowel gebroken als ongebroken bouw- en sloopafval kunnen worden bereikt.
2.4.12
Bij transportbanden en overstortpunten moeten maatregelen, bijvoorbeeld besproeiing of winddichte afscherming, zijn getroffen om verspreiding van stof naar de omgeving te voorkomen.
2.4.13
Tijdens het breekproces dient het puin vochtig te worden gehouden.
2.4.14
Voertuigen die de inrichting verlaten dienen dusdanig geladen en afgedekt te zijn, dat geen lading kan worden verloren.
2.4.15
Alle voorzieningen die in de aanvraag zijn genoemd om de verspreiding van stof te voorkomen danwel te beperken, zoals de vernevelingsinstallatie in de sorteerhal, windschermen, sproei- en veeginstallatie voor het schoonhouden van terreindelen waarop transport plaatsvindt en voor opslag van zandige materialen, sproeiinstallatie voor het breken van puin enzovoorts, moeten steeds voor onmiddellijk gebruik geschikt zijn.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
5
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
2.5
Geurhinder
2.5.1
Geurhinder buiten de inrichting moet worden voorkomen.
2.5.2
Om aan voorschrift 2.5.1 te voldoen dient de afvoer van snoeihout, plantsoenafval, kwekerij- en groenafval in ieder geval plaats te vinden binnen 3 maal 24 uur na ontvangst op de inrichting.
2.5.3
(Afval)stoffen waarvan een onaangename geur op de grens van de inrichting waarneembaar is die hinder veroorzaakt, moeten zo spoedig mogelijk of ten minste de volgende werkdag van de inrichting worden afgevoerd.
2.6
Bodembescherming Algemeen
2.6.1
De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
2.6.2
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen. Om hieraan te voldoen moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen.
2.6.3
Met uitzondering van gecertificeerd puin en onder BRL 2506 gebroken puin mogen afvalstoffen niet losgestort op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden.
2.6.4
Lozing van afvalwater in de bodem is verboden. Binnen zes maanden na inwerkingtreding van de vergunning dient het afvalwater afkomstig van de kantine te worden geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Doelvoorschriften
2.6.5
Het bodemrisico van de in hoofdstuk 4 van de aanvraag beschreven bodembedreigende activiteiten, moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
2.6.6
Voor inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen moet een geldige PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening aanwezig zijn. Op verzoek moet deze verklaring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. Middelvoorschriften Plan van aanpak
2.6.7
Bijlage 5 van de aanvraag maakt geen deel uit van deze vergunning. Binnen drie maanden na het in werking treden van deze vergunning moet ter goedkeuring aan het bevoegd gezag een plan van aanpak worden overgelegd waarin is vastgelegd op welke wijze en met welke bodembeschermende maatregelen en voorzieningen aan voorschrift 2.6.5 wordt voldaan. In dit document moeten de volgende aspecten behandeld worden: a. inventarisatie van de bodembedreigende activiteiten, uitgaande van de verschillende vergunde activiteiten, zoals de opslag van afvalstoffen, de opslag van hulpstoffen, het wassen van voertuigen en materieel in de wasplaats, het onderhoud van voertuigen en materieel in de werkplaats, afleveren van brandstof enz.; b. inventarisatie van de reeds genomen bodembeschermende maatregelen per activiteit; c. emissie- en eindemissiescore per bodembedreigende activiteit.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
6
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Bij het opstellen van het document moet gebruik worden gemaakt van de systematiek van de NRB. De bepaling van bodembedreigende activiteiten, emissiescore en eindemissiescore moet geschieden aan de hand van deel A3 (Bepalen bodembeschermingsstrategie ) van de NRB. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de handreiking uit het Branchedocument sorteerinrichtingen als is opgenomen in bijlage 3 van deze vergunning. Tevens dient in dit plan te worden aangegeven op welke wijze het bedrijfsnoodplan, dat deel uitmaakt van het A&V-beleid (bijlage 4 van bijlage 9 bij de vergunningaanvraag) wordt aangevuld met een hoofdstuk betreffende de bodembescherming om overeenkomstig hetgeen in de considerans is overwogen invulling te gegeven aan visueel toezicht en controle, algemene zorg en incidentenmanagement in noodsituaties. 2.6.8
Om te voldoen aan het gestelde in voorschrift 2.6.5 moeten in ieder geval de hierna genoemde stoffen worden opgeslagen op een vloeistofkerende vloer, waarbij de afvalstoffen afdoende tegen inregenen moeten worden beschermd. Het betreffen de in de aanvraag genoemde afvalstromen met de Euralcodes 17 01 07c, 17 02 04*c, 17 03 01*c, 17 03 02c, 17 03 03*, 17 04 07c, 17 05 04c,17 05 08c,17 08 02c, 17 09 04c, 19 12 09, 19 12 10, 19 12 12c, 20 01 38c, 20 01 99, 20 02 01, 20 02 02, 20 03 01, 20 03 02, 20 03 03, 20 03 07, 20 03 99, zeefzand en uitgesorteerde afvalstoffen in containers in afwachting van afvoer. De bescherming tegen inregenen is niet noodzakelijk voor afvalstoffen (monostromen) die niet uitlogen, zoals mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten uit een (eigen) sorteerinrichting of uit selectieve sloop (die onder Euralcode 17 01 07 worden geaccepteerd) en voor containers die voor overslag klaar staan in afwachting van de afvoer en niet langer dan 5 dagen op het terrein met vloeistofkerende vloer worden opgeslagen.
2.6.9
Voordat wijziging van de maatregelen, voorzieningen of werkwijzen als beschreven in het plan van aanpak bodembescherming als bedoeld in voorschrift 2.6.7 in de bedrijfsvoering worden doorgevoerd, moet een nieuw plan met daarin opgenomen de voorgenomen wijzigingen ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
2.6.10
Er dient te worden gewerkt overeenkomstig het goedgekeurde plan van aanpak bodembescherming als bedoeld in voorschrift 2.6.7, dan wel 2.6.8. Bedrijfsrioleringen
2.6.11
Binnen drie maanden na het in werking treden van deze vergunning en vervolgens elke vier jaar moet het rioolsysteem aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 worden geïnspecteerd op lekdichtheid door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige. Bij afkeur moet binnen zes maanden voldaan worden aan de eis van lekdichtheid als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398. Herkeuring van de lekdichtheid van het bedrijfsriool moet plaatsvinden overeenkomstig de termijn die door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige is vastgesteld op basis van deze normen. Bodembelastingonderzoek Nulsituatieonderzoek
2.6.12
Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet voor het perceel kadastraal bekend Gemeente Woerden, sectie E, nummers 2531, voor de ingebruikname voor opslag van afvalstoffen een bodembelastingsonderzoek naar de nulsituatie zijn uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk twee weken na rapportage van het bodemonderzoek aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Het onderzoek moet betrekking hebben op het perceel waar bodembelasting zou kunnen ontstaan en worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of een andere gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. Bij dit onderzoek moet tevens aandacht worden geschonken aan mogelijke bodemverontreiniging ten gevolge van de bodemlozing via de septic tank bij de kantine.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
7
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd conform NEN 5740. De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan zijn overgelegd aan het bevoegd gezag. Herhalingsonderzoek 2.6.13
Een herhalingsonderzoek ter vaststelling van de bodemkwaliteit van het kadastraal perceel 2532 moet worden uitgevoerd binnen zes maanden na inwerkingtreding van de vergunning. Hierbij dient in eerste instantie uitsluitend het grondwater te worden onderzocht. Indien het elektrisch geleidingsvermogen (EC) 100 µS/cm hoger is dan in het nulsituatieonderzoek, dan dient ook het sulfaatgehalte van het grondwater te worden bepaald. Indien de onderzoeksresultaten van het grondwater daar aanleiding toe geven dient ook de grond te worden onderzocht. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. Monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd conform NEN 5740. De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan zijn overgelegd aan het bevoegd gezag.
2.7
Preventie; energie, water, grond- en afvalstoffen Energiepreventie
2.7.1
Het energieverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. Waterpreventie
2.7.2
Het waterverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd.
2.8
Afvalwater Algemeen
2.8.1
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool.
2.8.2
De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen. Controle
2.8.3
De totale hoeveelheid bedrijfsafvalwater moet, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
8
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
3
Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten
3.1
Elektrische installatie
3.1.1
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. De elektrische installatie en het elektrisch materieel in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en NEN-EN-IEC 60079-17. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden.
3.2
Stookinstallatie (gas)
3.2.1
Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt; binnen een inrichting mogen geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand.
3.2.2
Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste éénmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden.
3.2.3
Nabij de stookruimte moet de plaats van de brandschakelaar en de afsluiter duidelijk zijn aangegeven. Bij de afsluiter moet duidelijk het doel en de wijze van sluiten zijn aangegeven.
3.2.4
Afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en zijn aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas, en zodanig dat zij onder alle omstandigheden te bedienen zijn.
3.2.5
Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd of zodanig zijn aangebracht dat hiervoor niet behoeft te worden gevreesd.
3.3
Opslag gevaarlijke en/of bodembelastende stoffen Brandbare stoffen in tanks
3.3.1
De opslag van brandstoffen en (afgewerkte) olie in tanks, zoals aangegeven op pagina 18 van de aanvraag, moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 4 van de PGS 30. De paragrafen 4.7 en 4.9 zijn niet van toepassing. Voor bovengrondse tanks die geplaatst zijn vóór 1 januari 2000 zijn de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 uit genoemde publicatie eveneens niet van toepassing. (Afval)stoffen vallend onder PGS 15
3.3.2
Verpakte gevaarlijke stoffen moeten, met uitzondering van de noodzakelijke werkvoorraad worden opgeslagen in een daartoe bestemde opslagvoorziening die voldoet aan het gestelde in hoofdstuk 3 uit de PGS 15. De paragraaf 3.2.3 en voorschriften die uitsluitend zijn voorzien van de codering “AI” zijn niet van toepassing.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
9
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Bodembelastende (afval)stoffen, die niet vallen onder PGS 15 3.3.3
Gevaarlijke stoffen (diverse hulpstoffen, zoals enkele spuitbussen, blikken met verf, remmenreiniger, etcetera) moeten, met uitzondering van de noodzakelijke werkvoorraad, worden opgeslagen in een daartoe bestemde kast/kluis. In de kast/kluis mag per (afval)stof maximaal 50 kg/liter opgeslagen worden.
3.3.4
De kast/kluis moet van een deugdelijke constructie zijn, doelmatig zijn ingericht, in goede staat van onderhoud verkeren.
3.3.5
Indien in de kast/kluis (licht) ontvlambare stoffen zijn opgeslagen, moet deze doelmatig zijn geventileerd. De ventilatieopeningen moeten zo ver mogelijk van elkaar (diametraal) zijn aangebracht.
3.3.6
Vloeibare bodembelastende stoffen, zoals koelvloeistof, antivries, ruitensproeiervloeistof, smeerolie, moeten in of op een vloeistofdichte lekbak zijn geplaatst. Deze lekbak moet tenminste een inhoud hebben van 110% van de inhoud van de grootste emballage, doch (als dat meer is) ten minste 10% van de inhoud van de totale emballage. De lekbak moet voldoende bestand zijn tegen de opgeslagen stoffen.
3.3.7
Gevaarlijke stoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten, moeten in aparte lekbakken gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Elke afzonderlijke lekbak moet voldoen aan het in voorschrift 3.3.6 gestelde.
3.3.8
De toegangsdeur van de kast moet buiten werktijd met een deugdelijk slot zodanig zijn afgesloten dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend.
3.3.9
Indien in de kast/kluis (licht) ontvlambare stoffen zijn opgeslagen, mag binnen een afstand van 2 m van de kast niet worden gerookt en geen open vuur aanwezig zijn. In dat geval moet aan de buitenzijde van de kast op daartoe geschikte plaatsen dit verbod met een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht.
3.3.10
Aan de buitenzijde van de kast moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, welke het gevaar van de opgeslagen gevaarlijke stoffen aanduiden. Op daartoe geschikte plaatsen moeten de betreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram "ontvlambare stoffen of hoge temperatuur"; b. voor wat betreft de opslag van bijtende stoffen het pictogram "bijtende stoffen" c. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen het pictogram "giftige stoffen"; voor wat betreft de opslag van oxiderende stoffen het pictogram "oxiderende stoffen". Gasflessen
3.3.11
Gasflessen (ook lege gasflessen) waarvan de gezamenlijke waterinhoud meer bedraagt dan 115 liter moeten, met uitzondering van werkvoorraden, op een laskar geplaatste gasflessen of gasflessen die zijn aangesloten aan een verzamelleiding, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening die voldoet aan het gestelde in hoofdstuk 6 uit de PGS 15 en de in hoofdstuk 6 aangegeven voorschriften van hoofdstuk 3. Voorschriften 6.2.17 is niet van toepassing.
3.3.12
In een opslagvoorziening mogen geen andere goederen aanwezig zijn die voor het beheer van de gasflessen niet functioneel zijn.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
10
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
3.4
Werkplaats
3.4.1
Oliën, vetten of water mogen niet van de vloer van de werkplaats naar buiten worden geveegd of geschrobd. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd.
3.4.2
Bij het proefdraaien of testen van verbrandingsmotoren moeten de uitlaatgassen op een zodanige wijze worden afgevoerd dat hiervan buiten de inrichting geen hinder wordt ondervonden.
3.5
Wasplaats
3.5.1
Het reinigen van machines, motorvoertuigen of onderdelen daarvan en/of andere materialen mag in de inrichting uitsluitend geschieden op een wasplaats die zodanig is ingericht, dat tijdens de reinigingswerkzaamheden geen water, nevel of vuil buiten de wasplaats kan geraken.
3.5.2
De vloeistofdichte vloer van de wasplaats moet afwaterend zijn gelegd naar schrobputjes of naar een verzamelgoot die zijn/is aangesloten op de bedrijfsriolering.
3.5.3
Veegvuil, oliën, vetten, modder, water etc. mogen niet over de rand van de vloer van de wasplaats geraken, worden geveegd of geschrobd.
3.6
Tanken eigen voertuigen
3.6.1
Het afleveren van motorbrandstoffen vindt plaats met behulp van een zuiginstallatie op het mobiele werktuig. De aflevertank is niet voorzien van een pomp.
3.6.2
Aflevering van motorbrandstof mag niet plaatsvinden indien: a. de motor van het voertuig waaraan de brandstof wordt afgeleverd in werking is anders dan voor het opzuigen van de brandstof; b. daarbij gerookt wordt, open vuur of open kunstlicht aanwezig is; c. er geen vloeistofdichte voorziening of lekbak van voldoende omvang onder het afleverpunt aanwezig is om morsingen vanuit de vulslang op te vangen.
3.6.3
Vulpunten van brandstoftanks moeten zijn opgesteld boven een vloeistofdichte lekbak. De vloeistofdichte bak moet zodanig zijn geplaatst of afgedekt dat zich hierin geen (regen)water kan verzamelen.
4
Afvalstoffen; acceptatie, registratie, opslag en sorteren
4.1
Afvalstoffen (algemeen) Afvalscheiding
4.1.1
Vergunninghouder moet in ieder geval te allen tijde de volgende afvalstoffen scheiden, gescheiden houden en gescheiden aanbieden dan wel zelf afvoeren: - de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; - asbest; - papier en karton; - wit- en bruingoed.
4.1.2
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de bijlage bij de ‘Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen’ moeten gescheiden van elkaar en van andere afvalstoffen gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
11
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Opslag van afvalstoffen 4.1.3
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.
4.1.4
De opslaghoogte van ongebroken puin mag niet hoger zijn dan 8 meter en van gebroken puin niet hoger dan 6 meter boven maaiveld. Bij gebruik van een keerwand of betonnen erfafscheiding of een versterkte stalen voorziening om de krachten van opgeslagen en/of afrollende afvalstoffen op te vangen, dient deze tenminste 0,5 meter boven de natuurlijke afrol van de opgeslagen stoffen uit te steken.
4.1.5
Afvalstoffen onder de overkapping mogen niet hoger worden opgeslagen dan de natuurlijke afrol toelaat. Bij natuurlijke afrol moeten de afvalstoffen 0,5 meter onder de rand van de betonnen voorziening of van een versterkte stalen constructie voor de staalconstructie en gevelbeplating blijven (voor tekeningen zie bijlage 4).
4.1.6
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij (onderhouds)werkzaamheden binnen de inrichting, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten verpakkingen die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen.
4.1.7
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen.
4.1.8
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen vertonen.
4.1.9
In de inrichting mogen geen andere gevaarlijke afvalstoffen worden bewaard en in geen grotere hoeveelheden dan vermeld in onderstaande tabel. Euralcode 17 02 04 *c 17 03 01 *c 17 03 03 * 17 09 03 *c 17 06 01* 17 06 05*
4.1.10
Maximale opslag in ton
Gevaarlijke afvalstroom Glas, kunststof en hout die gevaarlijke stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn Bitumineuze mengsels die koolteer bevatten Koolteer en met teer behandelde producten Overig (gemengd) bouw- en sloopafval dat gevaarlijke stoffen bevat Asbesthoudend isolatie- en bouwmateriaal
30 30 120 100 30
Voor afvalstoffen mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. Dit voorschrift is niet van toepassing, indien op grond van andere vergunningsvoorschriften een kortere termijn is voorgeschreven.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
12
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Afvoer van afvalstoffen 4.1.11
Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
4.2
Acceptatie
4.2.1
In de inrichting mogen maximaal 166.676 ton afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 46.141 ton. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel. Gebruikelijke benaming afvalstof
Bouw- en sloopafval, steenachtig Grond en stenen (niet gevaarlijk) Grond en stenen (tuinen plantsoen afval) Bitumineus dakafval Teermastiek Dakgrind Overig bouw- en sloopafval (niet gevaarlijk) (Asbesthoudend) isolatie- en bouwmateriaal Gipshoudend bouwmateriaal Hout, glas en kunststof Hout Glas Kunststoffen Verpakkingsafval (papier, kunststof, hout, metaal, glas, textiel, gemengd) Metalen en legeringen (Cu, Al, Pb, Zn, Sn, Fe, etc.) Afval van mechanische afvalverwerking (papier, metalen, kunststoffen, glas, textiel, RDF,.e.d) Papier en karton Kleding en textiel Metalen Niet elders genoemde fracties Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
Eural-codes
Max. te accepteren (ton/jaar)
Max. opslag (in ton)
Activiteit
17 01 01 t/m 03 17 01 07 c 17 05 04 c en 17 05 08 c 20 02 02
50.000
40.000
6.000
2.000
6.000
2.000
17 03 01* c 17 03 02 c 17 03 03* 17 09 04 c
500 1.000 1.000 50.000
30 60 120 450
17 06 01* 17 06 04 17 06 05* 17 08 02 c
1.000
30
Opslag, verwerken tot granulaat Opslag, verwerken tot granulaat Opslag, verwerken tot granulaat Op- en overslag Op- en overslag Op- en overslag Sorteren, op- en overslag, zo mogelijk verwerken tot granulaat Op- en overslag
2.000
30
Op- en overslag
17 02 01 t/m 03 c 17 02 04 * c 20 01 38 c 20 01 02 20 01 39 15 01 01 t/m 07 15 01 09
2.000
50
1.000 500 500 350
300 20 20 50
Sorteren, op- en overslag Op- en overslag Op- en overslag Op- en overslag Sorteren, op- en overslag
17 04 01 t/m 07 c
1.500
120
Zo nodig sorteren, op- en overslag
19 12 01 t/m 05 19 12 07 c t/m 10 19 12 12 c
20.000
200
Zo nodig sorteren, op- en overslag
125 200 1.000
40 20 60
10.000
80
Op- en overslag Op- en overslag Zo nodig sorteren, op- en overslag Zo nodig sorteren, op- en overslag
20 01 01 20 01 10 en 11 20 01 40 20 01 99
13
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Gebruikelijke benaming afvalstof
Stedelijk-/marktafval, veegvuil, grofvuil, e.d.
Eural-codes
20 03 01 t/m 03 20 03 07 20 03 99 20 02 01
tuin- en plantsoen afval (biologisch afbreekbaar) Afgedankte autobanden 16 01 03 Zeefzand Residu -
Max. te accepteren (ton/jaar)
Max. opslag (in ton)
Activiteit
10.000
80
Zo nodig sorteren, op- en overslag
2.000
300
Op- en overslag
1 -
0,5 20 60
Op- en overslag Op- en overslag Op- en overslag
4.2.2
Het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en/of de AO/IC moet met de volgende onderdelen worden aangepast c.q. aangevuld. Deze moeten binnen drie maanden na inwerking treden van deze vergunning ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn overhandigd. - Ten aanzien van vraag 33 van het A&V-beleid: In combinatie met voorschrift 2.6.5 en 2.6.7 dient de beschrijving van de verwerkingsroutes in relatie tot de beschermingsmaatregelen te worden geactualiseerd. - Ten aanzien van vraag 7 van de AO/IC: Geef een beschrijving van de opleidingen en trainingen van het personeel met betrekking tot acceptatie en handpicking asbesthoudende afvalstoffen (asbestherkenningscursus).
4.2.3
De vergunninghouder moet te allen tijde handelen conform het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en de AO/IC inclusief de daarbij behorende bijlagen (zoals het register aanlevervoorwaarden, definities, organisatieschema, bedrijfsnoodplan, tekeningen en stroomschema’s) en inclusief de goedgekeurde aanvullingen en de ingevolge voorschrift 4.2.2 toegezonden wijzigingen.
4.2.4
Het in voorschrift 4.2.3 bedoelde A&V-beleid, de AO/IC en de op grond van voorschrift 4.2.2 doorgevoerde wijzigingen moeten gedurende de openingstijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage liggen.
4.2.5
Alvorens wijzigingen van de procedure voor acceptatie, registratie of controle, worden toegepast moeten zij (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging moet het volgende aangegeven worden: de reden tot wijziging; de aard van de wijziging; de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil invoeren.
4.2.6
Indien bij de controle van aangevoerde en geaccepteerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement zijn vastgelegd en in het milieulogboek worden geregistreerd.
4.3
Sorteren
4.3.1
Gevaarlijke (afval)stoffen die onverhoopt aanwezig zijn in de geaccepteerde afvalstromen moeten worden verwijderd tijdens het sorteerproces. Na afloop van iedere werkdag moeten deze gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen en verpakt conform de eisen zoals genoemd in paragrafen 4.1 en 3.3.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
14
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
4.3.2
De in voorschrift 4.3.1 bedoelde gevaarlijke afvalstoffen moeten conform het bepaalde in paragraaf 4.1 worden afgevoerd.
4.3.3
De opslag van afvalstoffen ten behoeve van het sorteren of na sortering mag maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
4.4
Asbest Algemeen
4.4.1
Asbest of asbesthoudend afval mag niet worden gebroken, gezaagd en/of anderszins worden be/verwerkt.
4.4.2
Asbest en/of asbesthoudend afval moet zodanig worden opgeslagen en uit de inrichting worden verwijderd dat zich geen asbest(deeltjes) kunnen verspreiden.
4.4.3
De acceptant dient een asbestherkenningscursus gevolgd te hebben. Een bewijs van deelname aan een dergelijke cursus dient binnen de inrichting aanwezig te zijn.
4.4.4
De acceptant moet weten hoe te handelen in geval van calamiteiten. De interne te volgen procedures dienen beschreven te zijn. Deze beschrijvingen moeten binnen de inrichting aanwezig zijn.
4.4.5
Indien direct na binnenkomst bij de inrichting tijdens de acceptatieprocedure in een aangeboden vracht bouw- en sloopafval asbest wordt aangetroffen, moet de vracht geweigerd worden. Acceptatie van asbest als monostroom
4.4.6
Asbest mag uitsluitend geaccepteerd worden indien het verpakt is in afgesloten niet-lucht doorlatend dubbel verpakkingsmateriaal. Onverhoopt aangetroffen asbest
4.4.7
Indien na het lossen van een vracht, asbest wordt aangetroffen, moet de vracht alsnog geweigerd worden. Eventuele restanten van de betreffende geweigerde vracht op de locatie waar gelost is, moeten worden bevochtigd. Het bevochtigde restant moet worden verpakt in afgesloten en niet-lucht doorlatend dubbel verpakkingsmateriaal. De restanten moeten worden opgeslagen in de daarvoor bestemde opslagvoorziening overeenkomstig de voorschiften 4.4.10 en 4.4.11.
4.4.8
Onverhoopt aangetroffen asbest, die bij acceptatie als bedoeld in voorschrift 4.4.5 niet is opgemerkt, dient door de acceptant verpakt te worden in afgesloten niet-lucht doorlatend dubbel verpakkingsmateriaal met het opschrift ‘asbest’.
4.4.9
De opslag van onverhoopt aangetroffen asbest dient overeenkomstig de voorschiften 4.4.10 en 4.4.11 plaats te vinden. Opslag asbest en asbesthoudend afval
4.4.10
Voor de opslag van asbest en asbesthoudend afval dient een speciale opslagvoorziening aanwezig te zijn. De opslagvoorziening dient duidelijk als zodanig herkenbaar te zijn.
4.4.11
De opslagvoorziening voor asbest en asbesthoudend afval mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
15
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
4.5
Bedrijfsvoering
4.5.1
Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen moeten gescheiden worden gehouden.
4.5.2
De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd.
5
Registratie algemeen
5.1
Milieulogboek
5.1.1
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het in werking treden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen; a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. d. de (elektronische ) registratie van afvalstoffen; e. de registratie van het jaarlijks waterverbruik; f. PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening g. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. De registratie genoemd onder d moet ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
6
Beëindiging van de inrichting
6.1
Algemeen
6.1.1
Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
6.2
Bodem
6.2.1
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit en/of de totale activiteiten van de inrichting moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie worden uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, worden overgelegd aan het bevoegd gezag. De resultaten van het onderzoek moeten uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
16
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
6.2.2
Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters moet worden uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het herhalingsonderzoek.
6.2.3
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder bij de aanvraag vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld.
6.2.4
Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaatsvinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
6.3
Grond, hulp- en afvalstoffen
6.3.1
Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
17
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Bijlage 2: Geluidimmissiepunten behorende bij voorschrift 2.2.1
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
18
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Bijlage 3: Tekst:
Strategie bodembescherming
§ 3.3 Bodembescherming uit het Branchedocument sorteerinrichtingen, Tauw, kenmerk Roo1-4447493PGE-agv-V04-NL
Bodembescherming Bodembescherming is aan de orde als er sprake is van bodembelastende stoffen. Het beleid ten aanzien van bodembescherming is neergelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) Het doel van de NRB is te komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico. In paragraaf 1.2 van de NRB staat “De aard en de hoeveelheid van de stoffen is van ondergeschikt belang bij het beoordelen van het bodemrisico. Alleen als onomstotelijk kan worden aangetoond dat vrijkomende stoffen niet in de bodem zullen indringen of dat de hoeveelheid of samenstelling geen merkbare verandering van de bodemkwaliteit kan veroorzaken is het bodemrisico op voorhand verwaarloosbaar.” In geval van de sorteerbedrijven is bodembescherming aan de orde bij stoffen die kunnen uitlogen onder invloed van (hemel)water en bij gevaarlijke vloeistoffen die worden gebruikt en opgeslagen. De overige stoffen hebben een verwaarloosbaar bodemrisico. In geval van sorteerinrichtingen zijn de volgende activiteiten relevant met betrekking tot bodembescherming: Overslag (max 48 uur)
overslag van (on)gesorteerd bouw en sloopafval en diverse monostromen, lossen van tankwagens
Opslag
opslag van (on)gesorteerde fracties bouw en sloopafval en diverse monostromen opslag van brandstof in tanks (ondergronds of bovengronds) opslag vloeibare gevaarlijke (afval)stoffen
Sorteren
sorteren van ongesorteerd bouw en sloopafval
Zeven
zeven van grondstromen
Tankplaats
afleverpunt voor diesel
Dieseltank
onder- of bovengrondse tank
Wasplaats
wassen met of zonder hoge drukreiniger
Garage/Werkplaats werken met bodembelastende vloeistoffen zoals koelvloeistof, oliën en afgewerkte olie Opslag
opslag gevaarlijke vloeistoffen anders dan in tanks
Ongesorteerd bouw- en sloopafval staat in de NRB genoemd als bodembelastende stof. De gesorteerde stromen worden niet met name genoemd. Hier geldt dat deze als stortgoed geclassificeerd zijn en in principe droog. Daarmee vormen zij geen gevaar voor verontreiniging van de bodem. In de gesorteerde fracties kunnen echter stoffen zitten die na contact met (hemel)water kunnen uitlogen en zo bodemverontreiniging veroorzaken. Tijdens het lossen, overslag en/of bij de opslag kan water over het bouw- en sloopafval worden gesproeid om stofvorming tegen te gaan. De hoeveelheid water die hiervoor gebruikt wordt is echter in de meeste gevallen zeer gering aangezien anders het sorteerproces wordt verstoord. Daarnaast wordt alleen water gesproeid in zeer droge (lees stoffige) omstandigheden. Run-off water is in deze gevallen niet aan de orde. Uitloging is Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
19
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
in geval van sorteerinrichtingen alleen aan de orde als uitlogende stoffen in contact kunnen komen met hemelwater en/of als er sprake is van plasvorming onder de uitlogende stoffen. Activiteiten gerelateerd aan sorteren In onderstaande tabel is aangegeven in welke situatie welke bodembeschermende voorzieningen getroffen moeten worden om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen voor handelingen met bouw- en sloopafval. De overige activiteiten met een bodemrisico komen hierna aan bod. Afvalstof
Uitloogbare componenten
Gemengd bouw- en sloopafval Uitgesorteerde puin/steenachtige fractie Puin/steenachtige fractie; gecertificeerd als bouwstof Gips Asbest Hout (A+B kwaliteit) Hout (C- kwaliteit) RDF Papier/karton Dakbedekking/dakgrind/ bitumen Metaalfractie; vet en olievrij Sorteerzeefzand/ brekerszand Restfractie na sorteren (sorteerresidu) Schone grond (gekeurd volgens bouwstoffen-besluit) grond (niet gekeurd volgens bouwstoffen-besluit)
Voorzieningen bij overslag (max. 48 u) Binnen Buiten 2 1* of 2
Ja
Voorzieningen bij sorteren 1) Binnen/buiten 2
Voorzieningen bij opslag Binnen Buiten 2 1 of 3
Ja
2
1* of 2
2
2
1** of 3
Nee
4
4
4
4
4
Ja Nee Nee Ja Ja Nee Ja
2 4 2 2 4 2
1* of 2 4 1* of 2 1* of 2 4 1* of 2
2 4 2 2 4 2
2 2 4 2 2 4 2
1 of 3 4 1 of 3 1 of 3 4 1 of 3
Nee Ja Ja
4 2 2
4 1* of 2 1* of 2
4 2 2
4 2 2
4 1 of 3 1 of 3
Nee
4
4
4
4
4
Ja
2
1* of 2
2
2
1 of 3
Betekenis van de in de tabel aangegeven nummering: 1 = Vloeistofdichte vloer + • Van bewezen kwaliteit (PBV-VVV); • Gekeurd volgens CUR/PBV-44; aanwezigheid van geldig certificaat; • Overkapping of afdekking zodanig dat (hemel)water niet met opgeslagen stoffen in contact kan komen; • Visuele controles van de vloer met de frequentie zoals aangegeven op het CUR/PBV certificaat; • Opruimfaciliteiten aanwezig. 1)
Sorteerinstallaties die zowel uitlogende als niet-uitlogende stoffen verwerken (zie aanvraag) moeten voldoen aan beschermingsniveau 2. Alleen als er sprake is van het alleen sorteren van een niet uitlogende stroom kan worden volstaan met beschermingsniveau 4.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
20
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
1* = Idem als 1 m.u.v. overkapping/afdekking (conform NRB niet nodig) 1** = Idem als 1 m.u.v. overkapping/afdekking (afwijking van NRB). Reden: • Het betreft een uitgesorteerde fractie waarvan aangenomen mag worden dat de bodembelastendheid niet zo groot is maar ook niet geheel uit te sluiten is; • Het betreft vaak grote partijen waarbij afdekking/overkapping praktisch niet uitvoerbaar is. 2 = Aaneengesloten vloeistofkerende vloer + • Visuele inspectie op aanwezigheid van bodembelastende stoffen; • Visuele controle op en opruimen van plassen op de vloer als gevolg van bv. sproeien en/of inrijden van water; • Opruimfaciliteiten aanwezig; • Instructie personeel over hoe te handelen bij plasvorming en omgang met absorptiemateriaal; • Instructie van het personeel in het opruimen en melden van incidenten; 3 = Aaneengesloten vloeistofkerende vloer + • Overkapping of afdekking zodanig dat (hemel)water niet met de opgeslagen stof in aanraking kan komen • Visuele controle op afscherming van (hemel)water • Instructies over hoe te handelen bij contact met (hemel)water • Opruimfaciliteiten aanwezig. • Instructie van het personeel in het opruimen en melden van incidenten; 4 = Uitsluitend fysieke afscheiding tussen aanwezig materiaal en ondergrond Van niet genoemde materialen moet worden aangegeven of ze al dan niet uitlogen. Voor uitlogende materialen wordt in principe beschermingsniveau 1 vereist voor op- en overslag buiten en beschermingsniveau 2 voor op- en overslag binnen. Voor niet uitlogende materialen kan worden volstaan met beschermingsniveau 4. Deze strategie houdt concreet in dat de opslag van uitlogende materialen altijd overdekt moet plaatsvinden. Dat wil zeggen dat het binnen moet of onder een overkapping waarbij er zorggedragen moet worden dat hemelwater niet met het materiaal in contact kan komen en dat plasvorming door bijvoorbeeld sproeien of het inrijden van regenwater wordt voorkomen. Voor bestaande bedrijven met een vloeistofdichte vloer waar uitlogende stoffen worden opgeslagen en die niet is voorzien van een overkapping geldt een overgangsregeling. Deze regeling houdt in dat het niet-overdekt opslaan op een vloeistofdichte vloer alleen is toegestaan als voldaan wordt aan de lozingseisen voor het afvalwater. Er moet dus inzicht zijn in de kwaliteit hiervan middels analyses. De termijn van deze overgangssituatie is afhankelijk van het betreffende bedrijf. Factoren die hierbij een rol spelen zijn de plannen van het bedrijf (aansluiten bij bouwplannen), de toestand van de vloer (niet meer certificeren maar overkappen) en eventueel aanscherpingen van de lozingsnormen. Overige bodembedreigende activiteiten Voor de overige activiteiten binnen sorteerinrichtingen is de NRB eenduidig in de mogelijkheden om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. In het plan van aanpak moet worden aangegeven welke beschermende voorzieningen bij de overige activiteiten aanwezig zijn en/of worden gerealisserd. Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
21
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
De volgende voorzieningen zijn nodig voor het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico: Activiteit Tankplaats en losplaats
Ondergrondse tank Bovengrondse tank
Vulpunt en ontluchtingen
Wasplaats
Garage / werkplaats zonder opslag Garage/ werkplaats met opslag
Op- en overslag emballage
Voorzieningen Vloeistofdichte vloer met certificaat; Lengte slang + 1 meter Gecontroleerde afvoer van hemelwater Visuele controle vloer Vulinstructie Instructie personeel hoe te handelen bij calamiteiten Voldoen aan eisen BOOT
Alternatieve voorzieningen Kerende vloer Dubbele onafhankelijke overvulbeveiliging Vulinstructie Absorptiemateriaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij calamiteiten
Kerende vloer Visueel toezicht lekkages Absorptiemateriaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij calamiteiten
Vloeistofdichte vloer met certificaat Gecontroleerde afvoer van hemelwater Visuele controle vloer Of Dubbelwandige tank met lekdetectie Vloeistofdichte vloer met certificaat Gecontroleerde afvoer van hemelwater Visuele controle vloer Absorptiemateriaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij calamiteiten
Lekbak Gecontroleerde afvoer hemelwater of afgesloten lekbak Visuele controle Absorptiemateriaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij lekkages Vloeistofdichte vloer met certificaat Gecontroleerde afvoer van hemel- en waswater Visuele controle vloer Absorptiemateriaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij calamiteiten Kerende vloer Visuele controle Absorptie materiaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij lekkage Kerende voorzieningen en lekbakken Vloeistofdichte vloer met certificaat Visuele controle Gecontroleerde afvoer hemel en schrobwater Absorptie materiaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij lekkage Lekbakken of kerende voorziening Vloeistofdichte vloer met certificaat Geschikte verpakkingen Gecontroleerde afvoer hemel en schrobwater Visuele controle Absorptiemateriaal aanwezig Instructie personeel hoe te handelen bij lekkages
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
22
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Bijlage 4:
Schematische tekeningen opslaghoogte onder overkapping behorende bij voorschrift 4.1.5
0,5 m
Figuur 1. Zonder versterking van de staalconstructie Zonder versterking van de staalconstructie en gevelbeplating mag de opslaghoogte tegen de betonwand, keerwanden of de betonnen erfafscheiding niet hoger zijn 0,5 meter onder de bovenkant van de betonnen wand of keerwand. Opslaghoogte onder de overkapping is afhankelijk van de natuurlijke afrol en de noodzaak om de afvalstoffen al dan niet tegen inregenen te beschermen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
23
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Figuur 2. Met versterking van de staalconstructie De opslaghoogte tegen de versterkte staalconstructie van de tribune-overkapping of van de staalwand op de betonnen erfafscheiding mag niet hoger zijn dan 0,5 meter onder de bovenkant van de versterking van de staalconstructie. Opslaghoogte onder de overkapping is afhankelijk van de natuurlijke afrol en de noodzaak om de afvalstoffen al dan niet tegen inregenen te beschermen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
24
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Bijlage 5:
Begripsbepalingen
In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: Bedrijfsriolering Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Bodembedreigende stoffen Stoffen, stofgroepen of preparaten die ingevolge de Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten zijn aangeduid als (potentieel) bodembedreigend, waaronder: a. vloeibare en vaste gevaarlijke stoffen en preparaten die volgens de Wet milieugevaarlijke stoffen als zodanig moeten worden gekenmerkt, evenals waterige oplossingen daarvan; b. gevaarlijke afvalstoffen; c. organische vloeistoffen en waterige oplossingen of emulsies van organische stoffen, zoals oplosmiddelen, verven en lakken. Bouwwerk (Modelbouwverordening) Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Toelichting: Hoewel de Woningwet geen definitie geeft van het begrip bouwwerk wordt in de jurisprudentie aangesloten bij de definitie die de Modelbouwverordening geeft. BRL Een door KIWA uitgegeven beoordelingsrichtlijn. Butaan Een product dat hoofdzakelijk bestaat uit butaan, buteen en isobutaan en waarvan de dampspanning bij 343 K (70ºC) ten hoogste 1100 kPa (11 bar) bedraagt (Handelsbutaan). Categorie 1-grond / bouwstof Categorie 1-grond / bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Categorie 2-grond / bouwstof Categorie 2-grond / bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Emballage Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. Eural Europese afvalstoffenlijst. Gas (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk bezit hoger dan 300 kPa (3 bar), of bij 20°C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
25
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Gebouw (Woningwet) Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Geluidsniveau in dB(A) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN 10651. Gevaarlijke stoffen (ADR) Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code. Gevaarlijke stoffen (Wms) Stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Hergebruik Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. IMDG-code International Maritime Dangerous Goods Code. Inpandige opslagvoorziening In een (ander) bouwwerk gesitueerde opslagvoorziening. KIWA Instituut voor certificatie en keuringen, onderzoek en advies voor water, bouw en milieu, KIWA N.V. Kluis Een in het algemeen betreedbare, bouwkundige ruimte in een gebouw, die uitsluitend is bestemd voor de opslag van een beperkte hoeveelheid gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999. Lekbak Een vloeistofdichte vloer die tezamen met aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen. Luchtverontreiniging De aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
26
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Maximale geluidsniveau (LAmax) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van de geluidmeter in de meterstand "fast". Milieulogboek Verzameling mappen en bestanden waarin de voor deze vergunning en voor het milieu relevante informatie wordt verzameld en vastgelegd. NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Zie www.nen.nl NEN-EN Een door het Commité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht, InfoMil. Noodplan Een overzicht van de door een bedrijfsorganisatie genomen maatregelen en voorzieningen om effecten van calamiteiten te minimaliseren en te bestrijden. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. Nuttige toepassing Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. Openbaar riool Gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. PBV Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorziening. PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening Verklaring overeenkomstig het model vastgesteld in bijlage C van CUR/PBVAanbeveling 44. PGS Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van VROM. Propaan Een product dat hoofdzakelijk bestaat uit propaan en propeen met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, en waarvan de dampspanning bij 343 K (70ºC) ten hoogste 3100 kPa (31 bar) bedraagt (Handelspropaan). Reservoir Een vat of een tank waarin een vloeistof wordt bewaard.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
27
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Riolering Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. SBR-richtlijn 2 Meet- en beoordelingsrichtlijn met betrekking tot hinder voor personen in gebouwen door trillingen, uitgegeven in 1993 door Stichting Bouw Research (ISBN 90-5367-080-7). Stookinstallatie De c.v.-ketel(s) eventueel gecombineerd met toestellen voor warmwaterbereiding en/of luchtverwarmer(s) met bijbehorende apparatuur. Stookruimte Een ruimte bestemd voor het opstellen van een stookinstallatie. Verontreinigende stoffen Stoffen, die in de lucht op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met elkaar, hetzij hinder of nadeel voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen. Verpakking (voor gevaarlijke stoffen) Een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, inclusief grote verpakking en IBC. Verwerken Het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen alsmede de handelingen die daartoe leiden. Verwijderen Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIA van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste verwijderingshandelingen zijn verbranden als vorm van verwijderen en storten. Vloeistof (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk heeft van ten hoogste 300 kPa (3 bar), en bij 20°C en een druk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en die a) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20°C of lager, of b) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, of c) volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is. Vloeistofdicht Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet bereikt. Vloeistofdichte vloer of voorziening Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVAanbeveling 44. Vloeistofkerende vloer of voorziening Een verharding die voor een kortere periode in staat is om de vrijgekomen vloeistoffen op te vangen en te voorkomen dat deze in de bodem terechtkomen. Onder 'kortere' is dan te verstaan de periode die ligt tussen het vrijkomen van de stoffen en het moment dat de opruimactiviteiten zijn afgerond.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
28
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007
Toelichting: Om te voorkomen dat vrijgekomen vloeistoffen in de bodem geraken moet de vloeistofkerende vloer in ieder geval bestaan uit een aaneengesloten verharding. Een dergelijke vloer hoeft niet van een verklaring vloeistofdichte voorziening te zijn voorzien. Woning Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt gebruikt en daartoe is bestemd. Zekere maatregelen Maatregel waartoe een bedrijf/vergunninghouder reeds heeft besloten. Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
29
Anton van Dijk Recycling BV Besluitnr. 2007WEM002358i, d.d. 12 juni 2007