Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Afvalbrengstation Tractieweg te Utrecht, d.d. 19 september 2006 met nr. 2006WEM003841i.
Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave BIJLAGE 1: 1
2
3
4
5 6
VOORSCHRIFTEN ...........................................................................1
Algemene voorschriften ............................................................................................2 1.1 Algemeen ........................................................................................................2 1.2 Werktijden.......................................................................................................2 1.3 Terreinen en wegen .........................................................................................2 1.4 Toegang...........................................................................................................2 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies.....................................................................3 Milieuaspecten en –componenten .............................................................................3 2.1 (Externe) veiligheid.........................................................................................3 2.2 Geluidhinder....................................................................................................4 2.3 Geurhinder.......................................................................................................4 2.4 Bodembescherming.........................................................................................4 2.5 Afvalwater.......................................................................................................6 2.6 Energie- en waterbesparing.............................................................................6 Opslag afvalstoffen....................................................................................................6 3.1 Opslag van klein chemisch afval (kca)............................................................6 3.2 Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal.............................................12 3.3 Opslag (bewaring) van gasflessen.................................................................13 3.4 Opslag koel en vriesapparatuur .....................................................................13 3.5 Opslag grond .................................................................................................13 3.6 Opslag groen-/tuinafval.................................................................................13 Acceptatie en registratie ..........................................................................................14 4.1 Acceptatie/registratie van afvalstoffen..........................................................14 4.2 Sturing van afvalstromen ..............................................................................14 4.3 Milieulogboek ...............................................................................................14 Specifieke bedrijfsonderdelen; installaties ..............................................................15 5.1 Elektrische installatie ....................................................................................15 Beëindiging van de inrichting .................................................................................15
BIJLAGE 2:
LIGGING BEOORDELINGSPUNTEN.........................................17
BIJLAGE 3:
BEGRIPSBEPALINGEN.................................................................20
BIJLAGE 4:
LITERATUUR ..................................................................................26
BIJLAGE 5:
GESCHEIDEN HOUDEN VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN ............................................................................28
BIJLAGE 6:
COMPARTIMENTERING VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN ............................................................................30
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
1
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
1
Algemene voorschriften
1.1
Algemeen
1.1.1
De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende aanvraag, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven.
1.1.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren
1.2
Werktijden
1.2.1
De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur en op zaterdag van 9.00 uur tot 16.00 uur.
1.2.2
In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn.
1.2.3
In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften.
1.3
Terreinen en wegen
1.3.1
Het bedrijfsterrein en het wegenstelsel moet zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat ten behoeve van de hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden elk bedrijfsonderdeel goed bereikbaar is.
1.3.2
Het transport, de opslag, overslag en afvoer van afval op het terrein dient zodanig te geschieden dat zich geen afval binnen en buiten de inrichting kan verspreiden.
1.3.3
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.4
Toegang
1.4.1
Bij de ingangen moeten borden zijn geplaatst waarop duidelijk zijn vermeld: a. naam van de inrichting; b. het telefoonnummer van de inrichting; c. de openingstijden van de inrichting; d. verbod om het terrein buiten openingstijden te betreden; e. telefoonnummer(s) dat bereikbaar is in geval van calamiteiten; f. (globale)acceptatievoorwaarden.
1.4.2
Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen;
1.4.3
De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
2
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
1.5
Gedragsvoorschriften/instructies
1.5.1
De vergunninghoudster moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is.
2
Milieuaspecten en –componenten
2.1
(Externe) veiligheid Algemeen
2.1.1
Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift "ROKEN EN VUUR VERBODEN" zijn aangebracht of een overeenkomstig veiligheidsteken, zoals aangegeven in de norm NEN 3011.
2.1.2
Hoofdafsluiters voor elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Brandblusmiddelen
2.1.3
Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. In elk deel van de inrichting dat is bestemd voor de open overslag van gevaarlijke stoffen, moet voor elke 200 m2 vloeroppervlakte een mobiel brandblusapparaat aanwezig zijn met een blusequivalent van 6 kg poeder. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn.
2.1.4
Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en NEN-EN 671-3. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel.
2.1.5
Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
3
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
2.2
Geluidhinder
2.2.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT van het invallend geluid en maximale geluidsniveau LAmax van het invallend geluid veroorzaakt door geluidbronnen binnen de inrichting in de eerste representatieve bedrijfssituatie mogen op de in bijlage 2 van de aanvraag aangegeven immissiepunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel: nr
Immissiepunt
Dag 7:00u – 19:00u
Avond 19:00u – 23:00u
Nacht 23:00u - 7:00u
Beoordelingshoogte 5,0 m
Beoordelingshoogte 5,0 m
Beoordelingshoogte 5,0m
LAr,LT
LAmax
LAr,LT
LAmax
LAr,LT
LAmax
V01
Controlepunt nabij inrichting
54
75
-
-
-
-
ZG20
Zonebewakingspunt
34
n.v.t.
-
-
-
-
ZS39
Fahrenheitlaan
34
53
-
-
-
-
ZS40
Julianaparklaan/
36
54
-
-
-
-
39
58
-
-
-
-
Celsiuslaan ZS42
Fahrenheitlaan/ Julianaparklaan
2.2.2
Het meten, berekenen en beoordelen van de geluidsniveaus moet gebeuren overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (uitgave 1999, Ministerie van VROM).
2.3
Geurhinder
2.3.1
De inrichting mag geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden veroorzaken. Indien door bevoegd gezag, op basis van geregistreerde klachten, wordt vastgesteld dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten toch geurhinder wordt veroorzaakt, moet door vergunninghoudster een onderzoek (geuronderzoek) ingesteld worden naar de oorzaak van de geurhinder.
2.3.2
Bij een al dan niet door het bevoegd gezag geverifieerde constatering van geuroverlast dient het afval wat de geuroverlast veroorzaakt binnen 24 uur te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Totdat het afval wat geuroverlast veroorzaakt is afgevoerd moeten maatregelen worden getroffen om geuroverlast te voorkomen.
2.4
Bodembescherming Algemeen
2.4.1
De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
2.4.2
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moet direct worden opgenomen. Hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen. Verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
4
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Voorzieningen 2.4.3
Op de volgende locaties binnen de inrichting dient een vloeistofkerende voorziening als bedoeld in de NRB aanwezig te zijn: • opslag van groenafval; • opslag van koel- en vriesapparatuur; • opslag schoon hout (A- en B-hout); • opslag van schone steenachtige fracties; • opslag schone grond; • opslag van niet verontreinigd oud ijzer en metalen.
2.4.4
Op de onderstaande locaties dient een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte opvangvoorziening aanwezig te zijn: • de buitenopslag van bitumineuze afvalstoffen • de buitenopslag van bouw- en sloopafval (inclusief gips); • de buitenopslag van huishoudelijk afval; • de buitenopslag van geïmpregneerd hout (bielzen); • de opslag van verontreinigd oud ijzer en metalen; • lekkende koel- en vriesapparatuur; • kca-depot.
2.4.5
De opslag van koel-/vriesapparatuur dient plaats te vinden in een overdekte ruimte of container die voorzien is van een aaneengesloten verharding.
2.4.6
Regenwater afkomstig van vloeistofdichte voorzieningen dient zonder dat verspreiding over niet vloeistofdichte terreingedeelten plaatsvindt, afgevoerd te worden naar het vuilwater riool.
2.4.7
Elke vloeistofdichte vloer dient door een door het bevoegd gezag erkende deskundige conform CUR/PBV-aanbeveling 44 te zijn onderzocht op vloeistofdichtheid. De door de deskundige inspecteur bij goedkeuring afgegeven PBV-verklaring “vloeistofdichte voorziening” moet worden bewaard in het milieulogboek overeenkomstig voorschrift 4.3.1.
2.4.8
Indien tijdens een interne controle, zoals bedoeld in de PBV-verklaring “vloeistofdichte voorziening”, gebreken aan de vloeistofdichte constructie worden vastgesteld dient de constructie te worden hersteld op aanwijzing van een onafhankelijke deskundige, die de constructie na herstel conform CUR/PBV-aanbeveling 44 herkeurt. Van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de vloeistofdichte constructie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek.
2.4.9
Vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembelastende (afval)stoffen moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld.
2.4.10
Vloeistofdichte opvangvoorzieningen (bv. lekbakken) moeten zo vaak als de omstandigheden, daartoe aanleiding geven, maar ten minste 4 per jaar visueel worden gecontroleerd op gebreken die afbreuk doen aan de vloeistofdichtheid van de voorziening. De resultaten van deze visuele inspecties moeten worden bewaard in het milieulogboek.
2.4.11
Indien de in voorschrift 2.4.9 bedoelde verpakkingen buiten zijn opgeslagen moeten voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat regenwater in de vloeistofdichte lekbakconstructie kan geraken.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
5
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
2.4.12
Lege emballage, met stoffen als bedoeld in voorschrift 2.4.9, die niet gereinigd is, moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage.
2.4.13
Overgieten van afgewerkte olie vindt plaats boven een lekbakconstructie van voldoende afmeting.
2.5
Afvalwater Algemeen
2.5.1
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur, en b. de verwerking van rioolslib, verwijderd uit het openbaar riool, niet wordt belemmerd.
2.5.2
De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken; stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; grove afvalstoffen, evenals snel bezinkende stoffen met een korreldiameter van meer dan 0,75 millimeter.
2.5.3
De totale hoeveelheid bedrijfsafvalwater dient, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn.
2.6
Energie- en waterbesparing
2.6.1
Het energie- en waterverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. Deze gegevens dienen bewaard te worden in het in voorschrift 4.3.1 genoemde logboek.
3
Opslag afvalstoffen
3.1
Opslag van klein chemisch afval (kca) Algemeen
3.1.1
Gevaarlijke afvalstoffen moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorziening mogen daarnaast uitsluitend aanverwante stoffen worden opgeslagen. Gasflessen moeten, gescheiden van overige gevaarlijke afvalstoffen, worden opgeslagen in een aparte opslagvoorziening die voldoet aan de voorschriften zoals opgenomen in de voorschriften van paragraaf 3.3 van deze vergunning.
3.1.2
In de in voorschrift 3.1.1 genoemde opslagvoorziening mag maximaal 10 ton gevaarlijke afvalstoffen opgeslagen worden. Gevaarlijke afvalstoffen waarvoor geen ADRclassificatie geldt zijn van deze hoeveelheid uitgezonderd.
3.1.3
In een opslagvoorziening mogen, met uitzondering ten behoeve van monstername en ter bestrijding van een lekkage of calamiteit, geen aftap- of overtapwerkzaamheden plaatsvinden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
6
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
3.1.4
In een opslagvoorziening mogen sorteer- of ompakwerkzaamheden slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend. Sorteer- of ompakwerkzaamheden waarbij de primaire verpakking wel wordt geopend dienen plaats te vinden in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte overeenkomstig het gestelde in de voorschriften 3.1.6 tot en met 3.1.10 van deze vergunning.
3.1.5
Lege, ongereinigde verpakkingen moet worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften van dit hoofdstuk. Ontvangst-/sorteerruimte
3.1.6
De ontvangst-/sorteerruimte moet overkapt zijn en voldoende bescherming bieden tegen weersinvloeden.
3.1.7
De wanden, deuren en het dak van de ontvangst-/sorteerruimte moeten een brandwerendheid hebben van minimaal 30 minuten.
3.1.8
Deuren moeten zelfsluitend zijn uitgevoerd en mogen uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit.
3.1.9
Deuren inclusief vluchtdeuren moeten op eenvoudige wijze kunnen worden geopend en naar buiten draaien.
3.1.10
De ontvangst-/sorteeruimte moet doelmatig (natuurlijk en/of mechanisch) op de buitenlucht zijn geventileerd. Bouwkundige eisen aan de opslagvoorziening
3.1.11
De WBDBO van de opslagvoorziening naar een andere ruimte en van een andere ruimte naar de opslagvoorziening moet ten minste 60 minuten bedragen. De wanden, het dak en de daarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moeten een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten. In afwijking hiervan geldt dat: indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dat tot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 5 meter bedraagt, en binnen deze 5 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen of goederen en geen brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, de WBDBO van de opslagvoorziening ten minste 30 minuten moet bedragen. De daarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moet een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten; indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dat tot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 10 meter bedraagt, en binnen deze 10 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen/goederen en geen brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, ten aanzien van de WBDBO van de opslagvoorziening en de brandwerendheid van de noodzakelijke draagconstructie geen eis van toepassing is. Dit voorschrift is niet van toepassing indien in een opslagvoorziening en/of een vak daarvan uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen van klasse 8 en/of gevaarlijke afvalstoffen zonder ADR-classificatie worden opgeslagen.
3.1.12
Het dak van de opslagvoorziening mag niet van brandgevaarlijk materiaal vervaardigd zijn.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
7
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
3.1.13
De WBDBO van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment mag niet lager zijn 60 minuten. Indien meerdere opslagvoorzieningen naast elkaar zijn gelegen moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat een incident zich van de ene naar de andere opslagvoorziening kan verplaatsen, bijvoorbeeld als gevolg uitstromende vloeistoffen.
3.1.14
Indien een constructie brandwerend moet zijn uitgevoerd, mogen toegangsdeuren, vluchtdeuren, ramen, ventilatieopeningen of rookluiken in deze constructie geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid.
3.1.15
Indien voor het behalen van de vereiste WBDBO een constructie met een bepaalde brandwerendheid moet zijn uitgevoerd, moet een in deze constructie aangebrachte deur zelfsluitend zijn uitgevoerd. Een dergelijke deur mag uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit. De vloer van een opslagvoorziening moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Een eventueel noodzakelijke afdekking van de hoofddraagconstructie, alsmede de afdekking aan de binnenzijde van de opslagvoorziening van wanden en en dak moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal, beoordeeld over ten minste de eerste 10 mm van die afdekking. Kwaliteit stellingen
3.1.16
Een stelling voor de opslag gevaarlijke afvalstoffen moet bestand zijn tegen de opgeslagen gevaarlijke afvalstoffen en stabiel zijn. Een stelling mag niet zwaarder worden belast dan waarvoor de stelling ontworpen is. Bij het gebruik van een stelling moet rekening gehouden worden met de risico's van de gevaarlijke afvalstof.
3.1.17
Indien tijdens het gebruik van een stelling een stellingonderdeel blijvend is vervormd, moeten onmiddellijk passende maatregelen worden genomen. Alvorens de stelling opnieuw in gebruik wordt genomen moeten beschadigde onderdelen worden vervangen of gerepareerd.
3.1.18
De stellingconstructie moet ten minste jaarlijks visueel op doelmatigheid, juist gebruik en eventuele beschadigingen worden geïnspecteerd. De resultaten van de inspectie moeten in het milieulogboek overeenkomstig voorschrift 4.3.1 worden geregistreerd.
3.1.19
De regels met betrekking tot gescheiden opslag zijn eveneens van toepassing op de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een stelling. Ventilatie
3.1.20
De opslagvoorziening moet zijn geventileerd. Afvoer van ventilatielucht moet op de buitenlucht plaatsvinden. De ventilatieopeningen moeten zo ver mogelijk van elkaar (diametraal) zijn aangebracht. Indien een ventilatieopening is aangebracht in een bouwkundige constructie waaraan op basis van deze vergunning eisen m.b.t. WBDBO of brandwerendheid zijn gesteld, moeten vlamkerende roosters zijn aangebracht en mag door het aanbrengen van de ventilatie geen afbreuk worden gedaan aan de WBDBO van de opslagvoorziening.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
8
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Productopvang 3.1.21
De opslagvoorziening moet zodanig zijn geconstrueerd dat gelekte of gemorste gevaarlijke vloeistof redelijkerwijs niet uit de voorziening kan stromen. Daartoe moet de opslagvoorziening een opvangcapaciteit hebben van ten minste 110% van de inhoud van de grootste emballage, doch (als dat méér is) ten minste 10% van de inhoud van de totale emballage. De opvangvoorziening moet voldoende bestand zijn tegen de opgeslagen stoffen. In de opvangvoorziening mogen zich geen openingen bevinden die in rechtstreekse verbinding staan met de riolering. Verpakking en etikettering
3.1.22
De verpakking van gevaarlijke afvalstoffen moet te allen tijde aan het volgende voldoen: a. niets van de inhoud uit de verpakking onvoorzien kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door de gevaarlijke afvalstoffen kan worden aangetast; dan wel met die gevaarlijke afvalstoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. de verpakking tegen normale behandeling bestand is; d. van goede kwaliteit zijn; e. sterk genoeg zijn om schokken en belastingen te doorstaan die normaal gesproken tijdens het vervoer, laden, lossen en de behandeling kunnen optreden; f. op zodanige wijze zijn vervaardigd en gesloten dat onder normale omstandigheden elk verlies van de inhoud is uitgesloten; g. zich geen gevaarlijke resten aan de buitenzijde bevinden; h. voldoende ledige ruimte hebben om er zeker van te zijn dat door uitzetting van de vloeistof noch verlies van de inhoud noch blijvende vervorming van de verpakking plaatsvindt. Aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan indien de gevaarlijke afvalstoffen zijn verpakt conform de bepalingen van de Verenigde Naties zoals verwoord in de "Recommandations on the Transport of Dangerous Goods" (Oranje Boek).
3.1.23
De etikettering van de in de opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke afvalstoffen moet zodanig zijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. Onverenigbare combinaties
3.1.24
Gevaarlijke afvalstoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten, moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen.
3.1.25
Het eerste uitgangspunt voor scheiding is een minimale verdeling in drie opslagruimten, waarbij deze opslagruimten altijd bouwkundig moeten worden gescheiden. Deze opslagruimten bevatten respectievelijk brandbare vloeistoffen + spuitbussen, gasflessen en overig materiaal. Binnen elke opslagruimte dient vervolgens overeenkomstig de indeling uit bijlage 6 een verdere verdeling in vakken te worden aangebracht. Tevens blijft het gestelde in voorschrift 3.1.24 van kracht.
3.1.26
Gevaarlijke afvalstoffen waarvoor geen ADR-classificatie geldt mogen als aanverwante stoffen overeenkomstig het gestelde in voorschrift 3.1.1 in de opslagvoorziening opgeslagen worden. Voorschrift 3.1.25 is niet van toepassing op deze gevaarlijke afvalstoffen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
9
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
3.1.27
Vakkenindeling van ruimten voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen die op grond van de voorschriften 3.1.24 en/of 3.1.25 gescheiden moeten worden opgeslagen, moet geschieden door middel van opslag in aparte lekbakken, het aanbrengen van scheidingswanden met een WBDBO van ten minste 30 minuten of door het aanbrengen van een opslagvrije strook van ten minste 2 meter breed. Dit voorschrift is alleen van toepassing op vakken waarin opslag van vloeistoffen plaatsvindt.
3.1.28
Elk vak waarin vloeistoffen worden opgeslagen moet van een afzonderlijke vloeistofdichte lekbak zijn voorzien. Indien kleinverpakkingen in een tweede (om)verpakking worden opgeslagen behoeven er geen aparte opvangvoorzieningen aanwezig te zijn.
3.1.29
De ten behoeve van de vakkenindeling aangebrachte voorzieningen moeten zodanig zijn ingericht dat geen contact mogelijk is tussen gevaarlijke afvalstoffen die gescheiden moeten worden opgeslagen.
3.1.30
Kca behorend tot één van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 5 dient overeenkomstig deze categorie-indeling afgevoerd te worden. Gebruik opslagvoorziening
3.1.31
Indien gevaarlijke afvalstoffen gestapeld worden opgeslagen, moet de verpakking op veilige wijze gestapeld zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de sterkte van de verpakking.
3.1.32
Breekbare (glazen) enkelvoudige verpakking mag niet worden gestapeld.
3.1.33
De opslagvoorziening moet regelmatig worden gecontroleerd op lekkages of beschadiging van de aanwezige emballage. Incidenten met gemorste gevaarlijke stoffen
3.1.34
Gemorste of gelekte gevaarlijke afvalstoffen die in een opslagvoorziening zijn vrijgekomen moeten zo snel mogelijk worden opgeruimd. Daartoe moeten in of nabij de opslagvoorziening materialen aanwezig zijn om deze stoffen te immobiliseren, te neutraliseren of te absorberen. De aard en hoeveelheid van deze materialen moeten zijn afgestemd op de aard en hoeveelheid van de opgeslagen gevaarlijke afvalstoffen, en de grootte van de aanwezige verpakkingen. Indien een verpakking lekt, moet deze lekkage onmiddellijk worden verholpen, bijvoorbeeld door lekkende vaten in overmaatse vaten te plaatsen. Bij lekkage moet ontwikkeling en verspreiding van giftige of explosieve stoffen of stankstoffen tot een minimum worden beperkt door doelmatige ventilatie, beperking van verspreiding van de vloeistof en snelle opname door middel van absorptiemateriaal.
3.1.35
Op een duidelijk zichtbare plaats bij de toegang tot de opslagvoorziening moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebracht over de te nemen maatregelen in het geval van een calamiteit. Deze instructie moet gegevens bevatten van instanties of personen waarmee in het geval van een calamiteit contact moet worden opgenomen. Rook- en vuurverbod, blustoestellen
3.1.36
Binnen de opslagvoorziening en tevens binnen een afstand van 2 m daarbuiten mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de opslagvoorziening moet op daartoe geschikte plaatsen dit verbod met een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
10
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Veiligheidssignalering/naslagwerken 3.1.37
Aan de buitenzijde van de opslagvoorziening, nabij de toegangsdeur(en) moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, welke het gevaar van de opgeslagen gevaarlijke stoffen aanduiden. Op daartoe geschikte plaatsen moeten de betreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram "ontvlambare stoffen of hoge temperatuur"; b. voor wat betreft de opslag van bijtende stoffen het pictogram "bijtende stoffen" c. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen het pictogram "giftige stoffen"; voor wat betreft de opslag van oxiderende stoffen het pictogram "oxiderende stoffen". Bij alle opslagvoorzieningen moet het verbodsbod “vuur, open vlam en roken verboden” zijn aangebracht. In plaats van bovengenoemde symbolen mogen ook de “grote etiketten” behorende bij de klasse 3, 8, 6.1 en 5.1 zoals nader omschreven in ADR hoofdstuk 5.3.1. worden geplaatst.
3.1.38
In de inrichting moet een informatiesysteem of naslagwerken (bv. chemiekaartenboek, handboek gevaarlijke stoffen) aanwezig zijn, die recente informatie verschaffen over: de eigenschappen van gevaarlijke stoffen; het bestrijden van de gevolgen van onregelmatigheden met gevaarlijke stoffen.
3.1.39
In de inrichting moet een overzicht aanwezig zijn waarin vermeld is hoeveel gevaarlijke afvalstoffen in de opslagruimten aanwezig zijn; hierbij kan volstaan worden met vermelding van uitsluitend de bulkhoeveelheden overeenkomstig de indeling uit bijlage 6. Tevens dient binnen de inrichting van elke opslagruimte een overzicht aanwezig te zijn van de hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen die per vak (bepaald op grond van een logistieke analyse) en de maximale hoeveelheid per categorie in een vak worden opgeslagen. Registratie van aanwezige hoeveelheden mag plaatsvinden in eenheden van 50 kilogram. De plaats waar de in dit voorschrift bedoelde overzichten binnen de inrichting bewaard worden dient in overleg met de lokale brandweer bepaald te worden. Vakbekwaamheid
3.1.40
Tijdens het verrichten van werkzaamheden met gevaarlijke afvalstoffen moet een door het bedrijf aangestelde deskundige in de inrichting aanwezig zijn, met voldoende vakbekwaamheid op het gebied van het omgaan met gevaarlijke stoffen en het bestrijden van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Deze deskundige moet hieromtrent geïnstrueerd zijn en in het bezit zijn van een geldig certificaat waaruit blijkt dat met goed resultaat de cursus depothouder is gevolgd. Toegankelijkheid voor onbevoegden
3.1.41
Indien er geen toezicht aanwezig is dienen de opslagruimten afgesloten te zijn en mag de ontvangst-/sorteerruimte niet vrij toegankelijk zijn voor publiek. Toegangsdeuren
3.1.42
Toegangsdeuren tot opslagvoorzieningen moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel kunnen worden geopend.
3.1.43
Toegangsdeuren die tevens dienen als nooduitgang moeten naar buiten opendraaien. Vluchtwegen en nooduitgangen, evenals het buiten de opslagvoorziening gelegen aansluitende terrein, moeten vrij zijn van obstakels.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
11
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
3.2
Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal Algemeen
3.2.1
De opslag van asbest dient minimaal 2 meter van brandbare stoffen te geschieden.
3.2.2
De opslagvoorziening voor asbest mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden.
3.2.3
Asbest en/of asbesthoudend afval dient op zorgvuldige wijze uit de inrichting afgevoerd te worden. Opleidingsniveau acceptant
3.2.4
De acceptant dient een asbestherkenningscursus gevolgd te hebben. Een bewijs van deelname aan een dergelijke cursus dient binnen de inrichting aanwezig te zijn.
3.2.5
De acceptant moet weten hoe te handelen in geval van calamiteiten. De interne te volgen procedures dienen beschreven te zijn. Deze beschrijvingen moeten binnen de inrichting aanwezig zijn. Acceptatie van asbest; monostroom
3.2.6
Asbest mag uitsluitend geaccepteerd worden indien het verpakt is in afgesloten niet-lucht doorlatend dubbel verpakkingsmateriaal.
3.2.7
Asbest of met asbest verontreinigd afval, dat volgens voorschrift 3.2.6 is aangeboden dient onmiddellijk opgeslagen te worden in een daarvoor bestemde afgesloten container of in een afgesloten gebouw of gedeelte van een gebouw. De opslagvoorziening dient duidelijk als zodanig herkenbaar te zijn.
3.2.8
Het deponeren in de opslagvoorziening dient onder toezicht van de acceptant te geschieden.
3.2.9
De opslagvoorziening dient (af)gesloten te zijn op momenten dat er geen asbest in gedeponeerd wordt.
3.2.10
Het is niet toegestaan onverpakt asbest te accepteren.
3.2.11
Asbest en/of asbesthoudend afval mag niet worden gebroken, gezaagd en/of anderszins worden be-/verwerkt. Onverhoopt los aangetroffen asbest(houdend afval)
3.2.12
Onverhoopt los aangetroffen asbest dient direct bevochtigd te worden indien dit bestaat uit kleine stukjes. Vervolgens dient door de acceptant gehandeld te worden conform voorschrift 3.2.13.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
12
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
3.2.13
De acceptant mag los aangetroffen asbest zelf verpakken als: het asbest duidelijk zichtbaar of herkenbaar is; het asbest hechtgebonden is. Indien dit niet het geval is dient het asbest(houdend) afval te worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. De wijze van verpakking dient overeenkomstig voorschrift 3.2.6 plaats te vinden.
3.3
Opslag (bewaring) van gasflessen Algemeen
3.3.1
Gasflessen moeten zodanig zijn opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan.
3.3.2
Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen.
3.3.3
Zichtbaar beschadigde of lekkende gasflessen moeten apart gezet worden op een locatie waar het uitstromende gas zo weinig mogelijk gevaar oplevert. Bewaring en opstelling van gasflessen (meer dan 115 liter)
3.3.4
Gasflessen, waarvan de gezamenlijke waterinhoud meer bedraagt dan 115 liter moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde open opslagvoorziening overeenkomstig het gestelde in de hoofdstukken 3 en 6 van de PGS 15. De paragrafen 3.3, 3.8, 3.9, 3.10, 3.12, 3.13, 3.14 en 3.24 uit hoofdstuk 3 en voorschriften die uitsluitend zijn voorzien van de codering “AI” zijn niet van toepassing.
3.4
Opslag koel en vriesapparatuur
3.4.1
Koel- en vriesapparatuur moet bij het in en uit de opslagruimte plaatsen zo worden behandeld dat het koelsysteem, de warmtewisselaar en de isolatiematerialen niet worden beschadigd.
3.5
Opslag grond
3.5.1
Grond moet zodanig worden opgeslagen dat opwaaiing en/of verstuiving wordt voorkomen. Zodra de weersinvloeden daartoe aanleiding geven moeten voorzieningen en/of maatregelen worden getroffen, zoals het aanbrengen van afdekkingen of het bevochtigen van de opslag, om verstuiving te voorkomen.
3.6
Opslag groen-/tuinafval
3.6.1
Geschredderd/verkleind groenafval en grasachtig materiaal moet binnen drie maal vierentwintig uur na acceptatie uit de inrichting verwijderd worden. Overige groenafvallen moeten in elk geval bij optredende geuroverlast afgevoerd worden.
3.6.2
In de inrichting mogen geen composteringsactiviteiten plaatsvinden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
13
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
4
Acceptatie en registratie
4.1
Acceptatie/registratie van afvalstoffen van particulieren en gemeentelijke uitvoerende diensten
4.1.1
In de inrichting mogen afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens geaccepteerd worden.
4.1.2
Naast de in voorschrift 4.1.1 genoemde afvalstoffen mogen de volgende afvalstoffen ontstaan bij werkzaamheden uitgevoerd door gemeentelijke uitvoerende diensten geaccepteerd worden: - groenafval
4.1.3
Van alle af te voeren (delen van) partijen afvalstoffen moet in een register op een overzichtelijke wijze die gegevens worden geregistreerd die op grond van de Wet milieubeheer/Provinciale milieuverordening verplicht zijn te registreren.
4.1.4
Aan het eind van elk kalenderjaar moet een jaartotaal worden gemaakt van de door particulieren aangeboden hoeveelheden (gevaarlijke) afvalstoffen. De jaartotalen moeten worden bewaard in het in voorschrift 4.3.1 genoemde logboek.
4.2
Sturing van afvalstromen
4.2.1
Afvalstoffen moeten aan daartoe gerechtigde instanties worden afgegeven; voor zover in redelijkheid kan worden verlangd, moet gekozen worden voor afgifte (via een inzamelaar) aan een verwerker die een verwerkingsmethode hanteert met de minst nadelige gevolgen voor het milieu, te weten (in voorkeursvolgorde voor afvalbeheer): nuttig toepassen door producthergebruik; nuttige toepassing door materiaalhergebruik; nuttige toepassing als brandstof; verbranden als vorm van verwijdering; verwijdering: storten.
4.2.2
De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd.
4.2.3
Geaccepteerde afvalstoffen mogen maximaal één jaar binnen de inrichting worden bewaard.
4.3
Milieulogboek
4.3.1
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen; a deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. d. de registratie van afvalstoffen; e de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; f datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
14
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
5
Specifieke bedrijfsonderdelen; installaties
5.1
Elektrische installatie
5.1.1
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010.
5.1.2
De elektrische installatie in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en het elektrisch materieel aan NEN-EN-IEC 60079-7 en de NEN-EN 50.014 tot en met 50.018, 50.020 en 50.028. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden.
6
Beëindiging van de inrichting
6.1.1
Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghoudster schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
6.1.2
Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd alsmede 3 maanden voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstrijkt, moet door of namens vergunninghoud(st)er de bodem inclusief het grondwater worden onderzocht. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd door of onder toezicht van een onafhankelijke deskundige. Het onderzoek moet tot doel hebben om vast te stellen of gedurende het in werking zijn van de inrichting verontreiniging is toegevoegd aan de bodem/grondwater.
6.1.3
Het in voorschrift 6.1.2 bedoelde onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig het protocol voor gecombineerd bodemonderzoek als opgenomen in de publicatie Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB. De analyse van de monsters moet plaatsvinden door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingssysteem hanteert dat gebaseerd is op de Europese Norm NEN.EN 45.001. Van deze normstelling mag worden afgeweken in overleg met en na goedkeuring door het bevoegd gezag.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
15
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
6.1.4
De resultaten van het in voorschrift 6.1.2 bedoelde onderzoek moeten door of namens vergunninghoud(st)er worden overgelegd aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voordat het gebruik van de inrichting wordt beëindigd dan wel ten minste vier weken voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstrijkt.
6.1.5
Indien uit het onderzoek, bedoeld in voorschrift 6.1.2, blijkt dat een verontreiniging is opgetreden, danwel een reeds aanwezige verontreiniging in omvang is toegenomen, moeten terstond maatregelen genomen worden om de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de te nemen maatregel(en).
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
16
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Bijlage 2: Ligging beoordelingspunten
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
17
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
18
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
19
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Bijlage 3: Begripsbepalingen In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: ADR Accord européen relatief aux transport internationaux de marchandises dangereuses par route (Europeese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). BDB Basisdocument Brandbeveiliging. Bouw- en sloopafval Afvalstoffen die vrijkomen bij het bouwen, renoveren en slopen van gebouwen en andere bouwwerken zoals kunstwerken en wegen. Bouwwerk (Modelbouwverordening) Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Toelichting: Hoewel de Woningwet geen definitie geeft van het begrip bouwwerk wordt in de jurisprudentie aangesloten bij de definitie die de Modelbouwverordening geeft. Brandbare stof Stof die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, ook nadat de ontstekingsbron wordt weggenomen. Brandbare vloeistof (ADR) Een vloeistof vallend onder de klasse 3 van het ADR. Brandcompartiment (Bouwbesluit) Brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 (gedeelte van één of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand). Brandwerendheid (van bouwdelen) De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur, luik of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069. Brandwerendheid van deur, luik en raam constructies De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- of raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens NEN 6069. Buitenopslag Een aan ten minste één zijde open opslagplaats, met of zonder dak. Butaan Een product dat hoofdzakelijk bestaat uit butaan, buteen en isobutaan en waarvan de dampspanning bij 343 K (70ºC) ten hoogste 1100 kPa (11 bar) bedraagt (Handelsbutaan). Categorie 2-bouwstof Categorie 2-bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
20
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Categorie 1-grond Categorie 1-grond als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Categorie 2-grond Categorie 2-grond als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Compost Een product dat geheel of grotendeels bestaat uit een of meer organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt. CUR/PBV Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. Emballage Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. Emissie De uitworp van een of meerdere verontreinigende stoffen naar de lucht. Gas (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk bezit hoger dan 300 kPa (3 bar), of bij 20°C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is. Gasfles (gascilinder) Een voor meervoudig gebruik bestemde verplaatsbare cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van één aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter. Toelichting: Een gasfles voor een blusgasinstallatie valt buiten deze definitie. Voor veiligheidsaspecten van blusgasinstallaties wordt verwezen naar het SVI blad ‘blusgasinstallaties, veiligheidsaspecten’, www.syntaxmedia.nl. Gebouw (Woningwet) Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Geluidsniveau in dB(A) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN 10651. Gesloten container Container die aan alle zijden gesloten is. Gevaarlijke stoffen (ADR) Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code. Gevaarlijke stoffen (Wms) Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
21
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Groenafval Een organisch-plantaardig product dat vrijkomt bij de aanleg en het onderhoud van openbaar groen, bos- en natuurterreinen en al het plantaardige afval dat hiermee te vergelijken is, zoals grof tuinafval, afval van hoveniersbedrijven en afval dat vrijkomt bij aanleg en onderhoud van beplantingen van terreinen van instellingen en bedrijven. Groenafval bestaat voornamelijk uit blad, gras, loof en snoeihout. Hergebruik Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. Houder, klein, met gas (gaspatroon) (ADR) Een niet hervulbare houder, die een gas of gasmengsel onder druk bevat. De houder kan zijn voorzien van een afsluitventiel. Houder (ADR) Een omhulsel, bestemd om stoffen of voorwerpen op te nemen en te bevatten met inbegrip van alle sluitingsmiddelen. Reservoirs vallen niet onder deze definitie. IMDG-code International Maritime Dangerous Goods Code. Kleinverpakking Verpakkingen, waarin de probleemafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op het depot worden aangeboden. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999. Lege gasfles Gasfles waarvan de druk dusdanig laag is dat de inhoud niet bruikbaar is. Lekbak Een vloeistofdichte vloer die tezamen met aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen. Materiaalhergebruik Het na een be- of verwerking van een afvalstof wederom gebruiken van de daaruit resulterende materialen in dezelfde toepassing of in een andere toepassing dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
22
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Maximale geluidsniveau (LAmax) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van de geluidmeter in de meterstand "fast". NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Zie www.nen.nl NEN-EN Een door het Commité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. NPR Nederlandse Praktijk Richtlijn. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. Nuttige toepassing Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. Onbrandbaar Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. Ontstekingsbron Een bron waaruit een zodanige hoeveelheid energie vrijkomt, waardoor een ontplofbaar gasmengsel kan worden ontstoken. Open opslagvoorziening Een open opslagvoorziening is een ruimte welke tenminste aan één zijwand geheel open is (al dan niet afgescheiden door een hek- of gaaswerk) zodat deze in vrij contact staat met de buitenlucht en geen gassen zich kunnen ophopen of zich vlak boven de vloer kunnen verzamelen. Openbaar riool Gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Opslag- of opstelplaats Elke plaats die wordt gebruikt voor de bewaring of de opstelling van gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 110 liter, alsmede elke opstelplaats van een gasflessenbatterij of een gasflessenpakket; hiervan zijn uitgezonderd gasflessen die deel uitmaken van een laskar. PBV Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorziening. PGS Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van VROM.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
23
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Producthergebruik Een product, al dan niet na bewerking in het afvalstadium, wederom toepassen in de oorspronkelijke functie. Propaan Een product dat hoofdzakelijk bestaat uit propaan en propeen met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, en waarvan de dampspanning bij 343 K (70ºC) ten hoogste 3100 kPa (31 bar) bedraagt (Handelspropaan). Reservoir Een vat of een tank waarin een vloeistof wordt bewaard. Riolering Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Risico, GroepsCumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Risico, plaatsgebonden (voorheen ook: individueel risico) De kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Risicocontour De geografische lijn die punten met een gelijk plaatsgebonden risico met elkaar verbindt. Spuitbus Een niet-hervulbare houder van metaal, glas of kunststof die een samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas bevat, al dan niet met een vloeibare, pasteuze of poedervormige stof, en voorzien van een aftapinrichting die het mogelijk maakt, dat de inhoud wordt uitgestoten in de vorm van een suspensie van vaste of vloeibare deeltjes in een gas, in de vorm van schuim, pasta of poeder of in vloeibare of gasvormige toestand. Steenachtige fractie Uit bouw- en sloopafval afgescheiden betonpuin, metselwerkpuin, gemengd puin en/of opgebroken asfalthoudend verhardingsmateriaal, waarin maximaal 1% (m/m en v/v) niet-steenachtig materiaal (gips, plastic, rubber, polystyreen, enz.) en 0,1% (m/m) dan wel 2% (v/v) verteerbaar organisch materiaal, zoals hout en plantenresten. Stookinstallatie De c.v.-ketel(s) eventueel gecombineerd met toestellen voor warmwaterbereiding en/of luchtverwarmer(s) met bijbehorende apparatuur. Vak Opslaggedeelte binnen een opslagvoorziening. Verontreinigende stoffen Stoffen, die in de lucht op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met elkaar, hetzij hinder of nadeel voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
24
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Verpakking (voor gevaarlijke stoffen) Een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, inclusief grote verpakking en IBC. Vloeistof (ADR) Een stof die bij 50°C een dampdruk heeft van ten hoogste 300 kPa (3 bar), en bij 20°C en een druk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en die a) bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of beginsmeltpunt heeft van 20°C of lager, of b) die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, of c) volgens de criteria van de in 2.3.4 van het ADR beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van het vloeigedrag (penetrometermethode) niet dikvloeibaar is. Vloeistofdicht Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet bereikt. Vloeistofdichte vloer of voorziening Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 44. Vloeistofkerende vloer of voorziening Een verharding die voor een kortere periode in staat is om de vrijgekomen vloeistoffen op te vangen en te voorkomen dat deze in de bodem terechtkomen. Onder 'kortere' is dan te verstaan de periode die ligt tussen het vrijkomen van de stoffen en het moment dat de opruimactiviteiten zijn afgerond. Toelichting: Om te voorkomen dat vrijgekomen vloeistoffen in de bodem geraken moet de vloeistofkerende vloer in ieder geval bestaan uit een aaneengesloten verharding. Een dergelijke vloer hoeft niet van een verklaring vloeistofdichte voorziening te zijn voorzien. WBDBO (Bouwbesluit) Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag in minuten volgens NEN 6068. Woning Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt gebruikt en daartoe is bestemd. Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
25
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Bijlage 4: Literatuur CUR/PBV-aanbeveling 44
Aanbeveling van de CUR-PBV-voorschriftencommissie VC34 'beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen', tweede herziene uitgave.
NEN 1010
Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties (incl. correctieblad en aanvullingen).
NEN 1014
Bliksembeveiliging.
NEN 1078
Eisen en bepalingsmethoden voor huishoudelijke gasleidingsinstallaties.
NEN 2559
Draagbare blustoestellen, controle en onderhoud.
NEN 3011
Veiligheidskleuren en –tekens.
NEN 5740
Bodem - Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond.
NEN 6068
Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten.
NEN 6069
Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen.
NEN 7089
Olie-afscheiders en slibvangputten; type-indeling, eisen en beproevingsmethoden.
NEN-EN 671-1
Vaste slanghaspels met rubber slang en straalpijp (incl. correctieblad).
NEN-EN 671-3
Vaste brandblusinstallaties; Brandslangsystemen; Deel 3: Onderhoud van brandslanghaspels met vormvaste slang en brandslanginstallaties met plat opgerolde slang.
NEN-EN 858-1
Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitsconstrole.
NEN-EN 858-2
Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud.
NEN-EN 45001
Algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria.
NEN-EN-IEC 60079-10
Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – Deel 10: Indeling van gevaarlijke gebieden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
26
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
r
NEN-EN-IEC 60079-14
Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – Deel 14: Elektrische installaties in gevaarlijke gebieden (anders dan mijnen).
NEN-EN-IEC 60079-17
Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – Deel 17: Inspectie en onderhoud van elektrische installaties in gevaarlijke gebieden (anders dan mijnen).
NEN-EN-ISO 9377-2
Water - Bepaling van de minerale-olie-index- deel 2: methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie.
NEN-ISO 9096
Emissie van stationaire bronnen – Bepaling van de concentratie aan vaste deeltjes.
NPR 3378
Leidraad bij NEN 1078.
PGS 15
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15; Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.
PGS 30
Publucatiereeks Gevaarlijke Stoffen; Vloeibare aardolieproducten, buitenopslag in kleine installaties.
een DIN-, ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-EN-ISO, of NEN-ISO-norm, een NVN of NPR waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum, waarop deze vergunning van kracht is geworden, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm die bij de aanleg en/of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
27
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Bijlage 5: Gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen
Regeling scheiden en gescheiden houden Categorie 1 2 3 4 5 6 7
7a
8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
Gevaarlijke afvalstof oliefilters fotografisch gevaarlijk afval; (bleek-)fixeer fotografisch gevaarlijk afval; zwart-wit ontwikkelaar fotografisch gevaarlijk afval: kleurontwikkelaar fotografisch gevaarlijk afval: overige vloeistoffen fotografisch gevaarlijk afval: vast afval afgewerkte olie van categorie I als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie. afgewerkte olie van categorie II als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie. gebruikte metalen chemicaliën verpakkingen vloeibare halogeenrijke [1] koolwaterstoffen, met uitzondering van koudemiddelen, bestaande uit: * tri (trichlooretheen) * per (tetrachloorethaan) * 1.1.1.-trichloorethaan * tetra (tetrachloormethaan) * methyleenchloride (dichloormethaan) * broomhoudende koolwaterstoffen * chloorhoudende koolwaterstoffen, fluor/broomvrij * overige oplosmiddelen * gechloreerde aromaten * overige organische vloeistoffen vloeibare halogeenrijke koolwaterstoffen bestaande uit koudemiddelen: chloorfluorkoolwaterstoffen vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit methanol en andere vloeibare alcoholen vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit ethylacetaat en andere alifatische acetaten vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit aceton en andere alifatische ketonen vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit petroleum (ether) en alifatische koolwaterstoffen vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit tolueen, xyleen en benzeen vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit dioxaan vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit koelvloeistof en glycolen vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen bestaande uit organische zuren vloeibare halogeenarme koolwaterstoffen, bestaande uit: * siliconenolie * tonervloeistof * warmte-overdrachtvloeistof * tensiden * fenolen * overige oplosmiddelen * overige organische vloeistoffen 28
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
20 21 22
23
24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
36
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
ijzerhoudend beitsbad zinkhoudend beitsbad zure beitsbaden, niet vallende onder cat. 20 of cat. 21, bestaande uit: * zwavelzuurbeitsbad * salpeterzuurbeitsbad * fosforzuurbeitsbad * fluorwaterstofzuurhoudend beitsbad * overige zure beitsbaden basische beitsbaden, niet vallende onder cat. 20 of cat. 21, bestaande uit: * aluminiumbeitsbad * overige basische beitsbaden niet-reinigbaar straalgrit reinigbaar straalgrit loodaccu's batterijen gasontladingslampen kwikhoudende voorwerpen, bestaande uit meetinstrumenten (thermometers, barometers), electrotechnische componenten (relais, schakelaars), e.d. restanten laboratorium-chemicaliën specifiek ziekenhuisafval asbest en asbesthoudende afvalstoffen spuitbussen restanten bestrijdingsmiddelen PCB-houdende vloeistoffen en PCB-houdende transformatoren, warmteoverdrachtsystemen, hydraulische systemen, condensatoren, weerstanden en smoorspoelen Overige gevaarlijke afvalstoffen
29
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Bijlage 6: Compartimentering van gevaarlijke afvalstoffen
Opslagruimte 1: brandbare vloeistoffen (ADR klasse 3), spuitbussen* en aanverwante stoffen Verdere onderverdeling in vakken is niet noodzakelijk (stoffen reageren niet met elkaar). Afvalstof Aceton Afgewerkte olie Afvalolie
ADR klasse 3 3 3
Alcohol Boorolie Brandstofresten Ether Formaline Hexaan Inktresten Koelvloeistof
3 geen 3 3 3 3 3 3
Kwastreiniger Lampenolie Lijmresten
3 3 3
Afvalstof Methanol Oliefilters Oliehoudend garage-afval en poetsdoeken Petroleum Smeerolie Spuitbussen* Terpentine Thinner Tolueen Tonervloeistof Verfresten Latex Verfverdunner Vetten Wasbenzine
ADR klasse 3 geen geen 3 geen 2 3 3 3 3 3 geen 3 geen 3
Maximale hoeveelheid 400 kilogram.
Opslagruimte 2: overige stoffen + aanverwante stoffen Vak 1: Vak 2: Vak 3: Vak 4:
Zure anorganische stoffen in oplossing (zuren; voornamelijk ADR klasse 8) Alkalische anorganische stoffen in oplossing (basen; voornamelijk ADR klasse 8) Organische vloeistoffen (halogeenhoudend; ADR klasse 6.1) Bijzondere afvalstoffen/afvalstoffen met buitengewone risico’s (diverse ADR klassen)
Vakkenindeling noodzakelijk (stoffen kunnen met elkaar reageren) Vak 1: zure anorganische stoffen in oplossing Afvalstof Accu’s Accuzuur Afbijtmiddel (zuur) Azijnzuur Beitsvloeistof Etsoplossingen Fixeer
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
ADR klasse 8 8 8 8 8 8 8
Afvalstof Galvanische zure baden Mierezuur Salpeterzuur IJzerchloride-oplossing Zoutzuur Zwavelzuur
30
ADR klasse 8 8 8 8 8 8
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006
Vak 2: alkalische anorganische stoffen in oplossing Afvalstof Activator-oplossingen Afbijtmiddel (basisch) Ammonia Chloorbleekloog Cyanide-houdende oplossingen Gootsteen ontstopper
ADR klasse 8 8 2.3+8 8 8 8
Afvalstof
ADR klasse 8 8 8 8
Kaliloog Natronloog Kjeldahlvloeistof Ontwikkelaar
Vak 3: Organische vloeistoffen (halogeenhoudend) Afvalstof Chloroform Chlorotheen Freon Methyleenchloride
ADR klasse 6.1 6.1 geen 6.1
Afvalstof
ADR klasse 6.1 6.1 6.1
Perchloorethyleen Tetrachloorkoolstof Trichloorethyleen
Vak 4: Bijzondere afvalstoffen/afvalstoffen met buitengewone risico’s Afvalstof Amalgaan (kwik) Batterijen (droog) Batterijen (knoopcellen) Bestrijdingsmiddelen Cosmetica Filtermateriaal Fotopapier/film Houtverduurzamingsmiddelen
ADR klasse 4.3 geen geen 6.1 geen geen geen 6.1
Injectienaalden
Afvalstof Kwiklampen Kwikrestanten Kwikschakelaars Kwikthermometers Medicijnen PCB houdende condensatoren TL-buizen Verpakkingsmiddelen (chemisch verontreinigd)
ADR klasse 6.1 6.1 6.1 6.1 geen 9 geen geen
6.2
Opslagruimte 3; gasflessen Voor gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud kleiner dan 115 liter is een inpandige opslagruimte toegestaan. In deze ruimte mogen uitsluitend gasflessen opgeslagen worden. Gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud groter dan 115 liter moeten in een uitpandige opslagvoorziening opgeslagen worden. In deze ruimte mogen uitsluitend gasflessen opgeslagen worden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
31
Afvalscheidingsstation Tractieweg te Utrecht beschikking d.d. 19 september 2006