Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
Rotterdam, 15 september 2007 DE GESCHIEDENIS VAN DE PARTIJ VAN DE ARBEID De Partij van de Arbeid begint weer belangstelling te krijgen voor haar eigen geschiedenis Dat blijkt bijvoorbeeld uit verzoeken die Kamerleden van afdelingen krijgen om een spreekbeurt te houden; verzoeken waarbij opvallend vaak het woord ‘traditie’ valt. Het blijkt ook uit de drukbezochte cursus geschiedenis die Ruud Koole (toen hij nog full-time voorzitter was) voor medewerkers van het partijbureau gaf. Het blijkt uit een waarschuwing van mijn oud-collega bij de WBS, René Cuperus. Veel partijgenoten, schreef hij een paar maanden geleden, denken dat Troelstra een soort hoestdrank is. En het bleek op het tweedaagse beraad van de Tweede Kamer-fractie eind augustus in Doorn - waar de Amsterdamse historicus Piet de Rooy een uitgebreide inleiding hield over, jawel, de geschiedenis van de sociaal-democratie. Het onderwerp dat ik hier ga bespreken past dus in een trend; in een ontwikkeling die, denk ik, alleen maar kan worden toegejuicht. Maar waar komt die belangstelling voor de eigen geschiedenis vandaan? Iedere politieke stroming vindt een zeker houvast in het verleden. In elke partij wordt vooruitgeblikt, maar ook herinnerd en herdacht. Nieuwe leden worden vertrouwd gemaakt met waar we vandaan komen; met wat ons bond en bindt. En als dat eens even wegzakt, is het logisch dat er een tegenbeweging op gang komt. Maar er is natuurlijk meer aan de hand De toenemende belangstelling voor de eigen geschiedenis heeft ook te maken met de situatie waarin we ons bevinden; met het besef dat er voor de PvdA veel op het spel staat. In 2002 en in 2006 (en eerder al in 1994) hebben we zware verkiezingsnederlagen geleden. Die kunnen, zoals het rapport-Vreeman nog eens heeft vastgesteld, niet meer als ongelukkige incidenten worden afgedaan. Voor somberheid is geen reden. Maar we moeten onszelf wel een aantal existentiële vragen stellen. Gaat het lukken om weer het vertrouwen te winnen van al degenen die in de PvdA teleurgesteld zijn geraakt? Zullen we in de concurrentiestrijd met de SP aan het langste eind trekken? Wat is het bredere, aansprekende verhaal dat we te vertellen hebben? Dat we daarbij naar onze ‘roots’ op zoek gaan, ligt voor de hand Met andere woorden: de noodzakelijke worsteling met onze identiteit verklaart voor een aanzienlijk deel de aandacht voor het eigen verleden. Maar ze roept ook nieuwe vragen op. Is de oplossing van onze huidige problemen werkelijk in onze geschiedenis, in onze traditie te vinden? En zo ja, hoe valt die traditie dan te omschrijven? Als Troelstra geen hoestdrank is, is het dan misschien een anti-depressivum – (met mogelijk potentieverhogende bijwerking)? Laat ik (ook voor mezelf) maar meteen de koude douche aanzetten en het antwoord aanhalen dat Piet de Rooy ons in Doorn gaf. Dat antwoord luidde: nee. Politieke partijen hebben, aldus De Rooy, helemaal geen vaste, duurzame identiteit. Wie naar het ‘wezen’ van die partijen zoekt, bedrijft een abstract soort ideeëngeschiedenis. Men speurt naar de wortels, en vergeet (ik citeer) wat we op school uit de Flora van Heimans en Thijsse al leerden, namelijk ‘dat bij het determineren niet zozeer de wortels van belang waren, als wel wat boven de grond zichtbaar was’. Men speurt naar de theorie en wat daarin constant bleef, en vergeet alle veranderingen – en de praktijk. Ik denk dat De Rooy voor een deel gelijk heeft. Inderdaad, politieke partijen hebben geen vaste, onveranderlijke kern. En wie zich op ‘de’ traditie van, bijvoorbeeld, de sociaal-
1
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
democratie beroept, gaat onvermijdelijk subjectief te werk; selecteert en interpreteert. Maar dat wil niet zeggen dat er geen constanten in de geschiedenis van de PvdA zijn aan te wijzen. Die zijn er weldegelijk, zoals onze partij ook bepaalde historische ervaringen heeft opgedaan, waarvan we nog altijd kunnen leren. Tegen die achtergrond maak ik eerst een aantal opmerkingen over de ontwikkeling die de sociaal-democratie in Nederland heeft doorgemaakt; en vervolgens over de actualiteit van de sociaal-democratische traditie. Zoals gezegd: onvermijdelijk gekleurd, en als bijdrage aan het politieke debat dat we in de PvdA dringend moeten voeren. De ontwikkeling van de sociaal-democratie in Nederland In tien minuten de ontwikkeling van de sociaal-democratie in Nederland doornemen, is niet eenvoudig. Ik schets alleen een paar hoofdlijnen. Maar het begint, heel concreet, met de oprichting in Zwolle op 26 augustus 1894 van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland (SDAP). Een groep arbeiders, onderwijzers, vakbondsmensen en intellectuelen scheidde zich af van de anarchistische Sociaal-Democratische Bond van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, en stichtten een organisatie die die SDB geheel zou gaan overvleugelen. Tien jaar later, in 1904, schreef Pieter Jelles Troelstra, één van de oprichters en de grote voorman van de Nederlandse sociaal-democratie in het eerste deel van de 20e eeuw: ‘De wording der SDAP is de overgang van het strijdend deel van het Nederlandse proletariaat van utopisme tot klassenstrijd, van individualisme tot organisatie, van anarchisme tot sociaaldemocratie (), van gevoelssocialisme naar sociaal-democratisch inwerken op de maatschappelijke verhoudingen.’ Zo overzichtelijk als Troelstra het voorstelde was het echter niet: - de grens tussen sociaal-democraten en anarchisten was vloeiender dan die later zou worden; - en: hoe Nederlands ook, de SDAP leunde zeer sterk op de machtige Duitse SPD, en nam zelfs een deel van haar eerste programma integraal van de Duitsers over; - en tenslotte: de SDAP-ers van het eerste uur waren hervormers en kozen voor de parlementaire weg, maar dat wil niet zeggen dat revolutionaire sentimenten ontbraken. Integendeel, ook Troelstra zelf kon ze niet onderdrukken. In 1918 bracht hij de zg burgerlijke partijen tot grote woede en zijn mede-bestuurders tot ontzetting, toen hij, onder invloed van betogingen en opstanden elders in Europa, tot revolutie in Nederland opriep. Het leidde tot niks. Troelstra bekende dat hij zich in de machtsverhoudingen vergist had, maar bleef intussen uiterst populair bij zijn achterban. Op het congres van 1919 werden de rijen gesloten. De historicus Jos Perry schrijft in de geschiedenis van de Nederlandse sociaal-democratie die de WBS in 1994 uitbracht: ‘Het is een merkwaardig beeld: terwijl socialisten elders in Europa regeringsverantwoordelijkheid uitoefenden (zoals in Berlijn, in Brussel), radenrepublieken stichtten (zoals in München, in Boedapest), of door de Tjeka werden opgepakt (zoals in Rusland), waren zij in Amsterdam en omstreken verwikkeld in een onderlinge discussie.’ Daarmee is overigens een belangrijk aspect van de ontwikkeling van de sociaaldemocratie aangesneden: de (ook in vergelijking met andere landen) zeer lange periode dat zij van regeringsdeelname uitgesloten bleef. Op betrokkenheid bij een in 1939 gevormde coalitie na, is de SDAP nooit in een kabinet vertegenwoordigd geweest. Invloed had zij natuurlijk wel. Zo werden de hervormingen die na de Eerste Wereldoorlog in ons land tot stand kwamen (o.a op het gebied van het kiesrecht en het arbeidsrecht), mede onder haar druk doorgevoerd.. Maar tot echt regeren kwam het pas na de Tweede Wereldoorlog.
2
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
In die omstandigheden ging het zg. wethouders-socialisme in belangrijke mate het gezicht van de Nederlandse sociaal-democratie bepalen. Daar zijn bekende namen aan verbonden, zoals die van de Amsterdamse SDAP-wethouders Wibaut, De Miranda en later Boekman, maar ook elders liet de sociaal-democratie lokaal haar bestuurskracht gelden. Sociale en infrastructurele voorzieningen werden opgebouwd, de sociale woningbouw kwam van de grond. Ook de cultuurspreiding werd ter hand genomen, mede geïnspireerd door de culturele aspiraties die in de rode ‘zuil’ (inclusief de sociaal-democratische vakbeweging) leefden. Op landelijk niveau bleef de SDAP ook in de jaren dertig in een bestuurlijk isolement verkeren. De opstelling van de confessionele partijen speelde daarbij een rol, maar ook de electorale stagnatie van de eigen partij. Mede onder druk van internationale ontwikkelingen (de economische crisis, de opkomst van het fascisme) werd, onder leiding van fractievoorzitter Albarda, een programmatische vernieuwing ingezet, die de aantrekkingskracht en de politieke slagvaardigheid van de sociaal-democratie moesten vergroten. Een belangrijk document in dat verband was het nieuwe beginselprogramma van 1937, geschreven door intellectuelen als Van der Goes van Naters en Wiardi Beckman. Het markeert de overgang van klasse- naar volkpartij en de definitieve omarming van de parlementaire democratie en van de nationale staat (inclusief leger en koningshuis). Parallel hieraan liep de beweging voor het Plan van de Arbeid, gericht op praktische economische en sociale hervormingen binnen het kapitalistische stelsel. Grote inspiratoren in Nederland waren Jan Tinbergen (na de oorlog de eerste directeur van het Centraal Planbureau) en Hein Vos. Achteraf gezien kunnen dergelijke activiteiten als voorbereiding worden gezien van wat na door oorlog door de PvdA werd uitgevoerd en gerealiseerd. Dat geldt ook voor de toenadering die de nieuwe, in 1946, opgerichte PvdA, in het verlengde van het gematigde programma van de SDAP van 1937, tot christelijke arbeiders en intellectuelen zocht. Electoraal succesvol was deze ‘Doorbraak’-beweging, mede bedoeld om het confessionele bolwerk te ondergraven, bepaald niet. Maar ze heeft wel nieuwe bestuurders en politici opgeleverd – en overigens de samenwerking van confessionelen en sociaal-democratie in de rooms-rode coalitie niet in de weg gezeten. Een radicale omvorming van het kapitalisme, waarop velen in Europa – ook binnen de sociaal-democratie – na de oorlog hoopten, vond niet plaats. Met Drees als premier (terwijl de PvdA nota bene de ena-grootste partij was), werden essentiële sociale voorzieningen ingevoerd, en werd, mede op basis van een in Europa uniek loon- en prijsbeleid, een sobere en solide verzorgingsstaat opgebouwd, die pas later, met de toename van de welvaart, sterk in omvang zou gaan groeien. Belangrijke delen van het sociaal-democratisch programma werden op deze wijze gerealiseerd. De naam van Drees blijft tot ver over de eigen partijgrenzen heen met deze opbouw-periode verbonden. Het programma van Joop den Uyl, die aan het eind van de jaren zestig lijsttrekker van de PvdA wordt, probeert deze ontwikkeling politiek te verwerken.. Hij wil vormgeven aan een ‘’socialisme in een tijdperk van overvloed’. Dat gebeurt onder meer in het rapport ‘Om de kwaliteit van het bestaan’, dat de kloof tussen private rijkdom en publieke armoedewil dichten en onderwijs- en welzijnsvoorzieningen binnen het bereik van alle burgers wil brengen. In combinatie met het streven naar democratisering en naar inkomensnivellering leidt dat tot een programma, waarmee de nogal bestuurlijk ingestelde Den Uyl aansluiting weet te vinden bij een radicaliserende vakbeweging en bij jongeren in en rond Nieuw Links in de PvdA. Het kabinet-Den Uyl (1973-1977) is de bekroning van dat streven, zorgt voortdurend voor politiek vuurwerk, maar levert niet op wat er van verwacht werd.. De harde polarisatie jegens de confessionele partijen zal de PvdA later gaan opbreken; de opbrengst aan hervormingen blijft uieindelijk, behalve op sociaal gebied, beperkt; en het kabinet-Den Uyl
3
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
krijgt niet het beoogde en door velen verwachte vervolg. In 1977 gebeurt precies het omgekeerde van wat de PvdA in 1994 en in 2006/2007 overkwam: Ondanks een grote verkiezingsoverwinning (tien zetel winst) blijft de PvdA buiten de regering en vormt het CDA een coalitie met de VVD. De PvdA komt deze slag voorlopig niet te boven en zoekt tot diep in de jaren tachtig naar een adequaat antwoord op het bezuinigings- en privatiseringsbeleid van de centrumrechtse kabinetten Lubbers. In de tweede helft van de jaren tachtig eindigt het tijdperk-Den Uyl. Hij draagt in 1986 het partijleiderschap over en overlijdt eind 1987 (binnenkort 20 jaar geleden). Op de daaropvolgende periode heeft Wim Kok een sterk stempel gezet. Ik ga daar niet nader op in, omdat dat tijdvak relatief dichtbij ligt en omdat mijn spreektijd opraakt. Maar het blijft een fascinerend stuk sociaal-democratische geschiedenis: een partijleider die de broodnodige zakelijkheid in het PvdA-programma terugbrengt, maar daarin doorschiet en uiteindelijk de rode haan zijn veren uittrekt (‘afschudden’ zei hij in 1995 letterlijk, maar iedereen – ook hijzelf – begreep het als ‘uittrekken’). Een zeer competente bestuurder die een WAO-crisis in zijn partij en een desastreuze verkiezingsuitslag overleeft; in acht jaar tot een uiterst succesvol en geacht premier uitgroeit, om dat alles vervolgens in enkele maanden (onder invloed van Fortuyn en Srebrenica) weer te verliezen – met een nog grotere nederlaag voor de PvdA als gevolg. Ik ga dus niets over die periode zeggen, maar betrek ‘m wel in twee algemene observaties over de geschiedenis van de Nederlandse sociaal-democratie. Allereerst: twee sociaal-democratische partijleiders hebben langdurig regeringsverantwoordelijk gedragen. Willem Drees na de oorlog (een kleine 15 jaar) en Wim Kok in de periode 1989-2002 (eveneens een kleine 15 jaar). Willem en Wim, Drees en Kok: beiden waren succesvolle bestuurders van het praktische, nuchtere soort. Populair in hun eigen partij, maar – en daar gaat het me hier om – niet populairder (en misschien wel minder) dan twee andere partijleiders, waarvan de één nooit geregeerd heeft en de ander nooit meer dan 4 jaar achtereen. Die beiden in dat opzicht minder succesvol waren dan Drees en Kok, maar wel aanzienlijk bevlogener. Ik heb het natuurlijk over Troelstra en Den Uyl. Wat die grotere populariteit over de Nederlandse sociaal-democratie zegt, geef ik u ter overdenking mee. Misschien is het een voorbeeld van de ongemakkelijke omgang met de macht, die de Rotterdamse socioloog Jacques van Doorn als een belangrijk kenmerk van SDAP en PvdA beschouwt. Tweede observatie: er zit kennelijk systeem in de regeringsdeelname van de Nederlandse sociaal-democratie. Voor de oorlog nooit geregeerd. Dan, vanaf de oprichting van de PvdA in 1946, direct een kleine 15 jaar achtereen (tot 1959). Vervolgens maar liefst dertig jaar lang alleen sporadisch aan de macht: een jaartje Cals-Vondeling in 1965, een kleine 4 jaar (de periode werd niet afgemaakt) Den Uyl en een jaarje Van Agt-Den Uyl in 1981. En dan vanaf 1989 opnieuw een kleine vijftien jaar achter elkaar. Wat betekent dat, als we die lijn doortrekken, voor de komende periode? Hier spreekt, zo begrijpt, meer de wetenschapper die ik was dan de politicus die ik sinds 30 november ben. Hoe ziet de toekomst er uit? Heel simpel: eerst dertig jaar lang af en toe regeren, te beginnen met een jaartje Balkeneinde IV. En dan, vanaf 2032, weer 15 jaar achter elkaar. Niet een echt zonnig vooruitzicht, zult u zeggen. Maar houd de moed er in: - ten eerste: het kan ook anders lopen; - ten tweede: in perioden waarin de PvdA slechts af en toe regeerde, ging het electoraal vaak heel goed;
4
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
-
- en ten derde: vanaf de jaren dertig van deze eeuw zijn we op landelijk niveau maar liefst vijftien jaar lang achter elkaar aan de macht. Ik denk met de PvdA als grootste regeringspartij, en met als premier, zonder twijfel, Jan Pronk.
De sociaal-democratische traditie Het tweede deel van mijn verhaal gaat over de ideologische traditie van de sociaaldemocratie. Of liever gezegd: over de historische ervaringen die ze heeft opgedaan – en wat ze daarvan in haar maatschappij-opvatting en in haar programma heeft verwerkt. Essentieel daarbij (het woord mag weer gebruikt worden): de omgang met het kapitalisme. De sociaal-democratie heeft, zo moeten we om te beginnen vaststellen, in de loop van de 20ste eeuw de markteconomie leren accepteren. Het streven naar een gesocialiseerde productiewijze verdween naar de achtergrond; de nadruk kwam, eerst in de praktijk en later ook in de theorie, op de hervorming van die markteconomie te liggen. Het ging niet meer om kapitalisme of socialisme, maar om de vraag welk type kapitalisme de voorkeur verdient. Door liberalen is daaruit geconcludeerd dat de sociaal-democraten eindelijk bij zinnen zijn gekomen, en zich nu alleen nog maar de rest van de liberale boodschap eigen hoeven te maken. Maar dan vergeten ze de andere helft van het verhaal. De sociaal-democratie mag zich dan aan de markteconomie aangepast hebben, omgekeerd heeft die markt-economie zich ook verregaand aan de sociaal-democratie aangepast. Van een wild, ontwrichtend kapitalisme werd in de na-oorlogse periode, althans in West-Europa en een deel van de Angelsaksische wereld, een kapitalisme met een menselijk gezicht gemaakt – onder druk van de arbeidersbeweging, maar ook met hulp van andere politieke stromingen, zoals de christendemocratie en later ook van de liberalen zelf. Zeker niet het gehele sociaal-democratische programma werd in die tijd uitgevoerd. Economische machtsconcentraties bleven bestaan; de inkomens- en (vooral) vermogensverschillen bleven groot. Maar het was voor de sociaal-democratie wel een succesvolle periode; een periode, waarin de markteconomie daadwerkelijk als een sociale markteconomie functioneerde. Geleidelijk werden overigens ook de nadelen van dit bestel zichtbaar, zoals inefficiënt opererende staatsindustrieën, een al te rigide loon- en prijsbeleid, en meer van dat alles. Bovendien kwam, naarmate de internationalisering van de economie doorzette, het sturend vermogen van de nationale overheden onder druk te staan. Het Keynesiaanse instrumentarium verloor aan betekenis. De sociaal-democratie is zich van deze gebreken en problemen pas laat bewust geworden, zoals ze af en toe (in de jaren zeventig) ook oud-socialistische reflexen niet heeft kunnen onderdrukken. Maar dat doet niets af aan de waarde van het in de naoologse periode verworven inzicht dat een vrije, aan zichzelf overgelaten markteconomie een even gevaarlijke utopie is als haar tegendeel, afschaffing van het privé-bezit. Om het kapitalisme menselijk en ecologisch draaglijk te houden is een georiënteerde markteconomie nodig, een compromis tussen efficiency, rechtvaardigheid en duurzaamheid. Overigens spelen daarbij niet alleen sociale, economische en ecologische overwegingen een rol. Ook de democratie zelf komt bij gebrek aan grip op de economie onder druk te staan. Een markteconomie (inclusief de rechten en vrijheden die daarmee verbonden zijn) is een voorwaarde voor democratie. Maar het is geen voldoende voorwaarde. Een democratisch systeem dat niet in staat is om de economie effectief te beïnvloeden verliest, wanneer die economie in een crisis raakt of de samenleving anderszins ontregelt, snel aan legitimiteit. Hoe actueel is deze problematiek. Ik denk: erg actueel. Steekwoord-gewijs:
5
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
-
-
we worden geconfronteerd met een ongeremd globaliseringsproces, waarvan sommige landen sterk profiteren, maar die de sociale ongelijkheid binnen landen doet toenemen – ook in de Westerse wereld; verder heeft de economie de trekken aangenomen van een aandeelhouders-economie, waarin de winst per aandeel op korte termijn centraal is komen te staan, de managementsalarissen exorbitant stijgen en het geduldige kapitaal naar de marge wordt gedrongen; en niet in de laatste plaats: is er in de V.S. en in veel Europese landen sprake van een overheidsbeleid, dat zich aan het nieuwe kapitalisme aanpast, in plaats van het in onderlinge samenwerking te beteugelen; dat de arbeidsmarkt flexibiliseert en de sociale zekerheid beperkt; en dat delen van de publieke sector en van het bestuurlijk apparaat aan de logica van de bedrijfseconomie onderwerpt.
Wat is de positie van de sociaal-democratie ten opzichte van deze ontwikkelingen – van globalisering tot het management-denken bij de overheid? Waar moet het heen? Ik zal die vraag in de vorm van een drietal korte stellingen, beantwoorden. In de eerste plaats moet de sociaal-democratie zich realiseren dat ze de problematiek van globalisering en economische orde de afgelopen periode danig verwaarloosd heeft. Waar waren, vroeg een Nederlandse topondernemer onlangs, de natuurlijke verdedigers van het ‘Rijnlandse’ model, de vakbeweging en de Partij van de Arbeid, toen dat model jaren geleden voor het eerst onder vuur kwam te liggen? Hij heeft gelijk. Die verdediging van dat Rijnlandse model hoeft overigens geen puur defensieve aangelegenheid te zijn. Er bestaat een intrigerende tegenstelling tussen de huidige nadruk op snelle, haastige shareholder value, en de steeds belangrijker plaats die arbeid, sociaal kapitaal, in de kenniseconomie zal gaan innemen. De sociaal-democratie kan daar vorm aan geven met nieuwe opvattingen over een coöperatief kapitalisme, waarin vertrouwen een belangrijke productiefactor is; de onderneming vooral een samenwerkingsverband; en waarin werknemers veel sterker bij de organisatie van het werk zijn betrokken. Daarnaast zou de vormgeving van zo’n nieuw Rijnlands model niet een puur nationale aangelegenheid moeten zijn. Als de vormgeving en het beleid van de Europese Unie een te liberaal karakter hebben gekregen, dan zal daar ook op Europees niveau tegenspel aan moeten worden gegeven. Niet minder Europa, maar anders. In de tweede plaats: de grote kracht van de sociaal-democratie (ook van de Partij van de Arbeid) schuilt in de omslag die ze gemaakt heeft naar een activerende verzorgingsstaat; naar een betere afstemming van sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid. Stimulering van het eigen initiatief van uitkeringsgerechtigden, inclusief intensieve (en dus kostbare) begeleiding. staat daarbij voorop. ‘Werk boven inkomen’ vormt een ander uitgangspunt, met alle plichten van dien, maar ook met oprekking van het arbeidbegrip als dat nodig is, en met garanties voor een behoorlijk niveau van bestaan en een ontwikkelde ‘rechtsorde van de arbeid’ (zoals Vreeman dat in navolging van PvdA-oprichter Willem Banning noemt).. Dat programma is nog lang niet voltooid – en vraagt om grote beleidsinspanningen, ook vanwege de integratie-problematiek. Laten we de verleiding weerstaan om in een plaats daarvan weer een nieuw programma te omhelzen, dat onder het motto: ‘van nazorg naar voorzorg, van genezen naar voorkomen’, de traditionele verzorgingsstaat wil kortwieken, net nu die weer zo hard nodig wordt. De sociaal-democratie PvdA zou zich krachtiger moeten keren tegen deze beleidstrend, waarin een liberale opvatting over de arbeidsmarkt samengaat met een overmatige belasting van de eigen verantwoordelijkheid van burgers. En in de derde plaats: de grootste zwakte van de sociaal-democratie (ook van de PvdA) schuilt misschien wel in het verloren gaan van cultuurpolitieke noties en gevoeligheden. Dat komt ook niet zo maar terug, maar de traditie kan helpen. Om de Britse,
6
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
vooroorlogse cultuursocialist Richard Tawney te citeren : het komt niet alleen op de productie en verdeling van rijkdom aan, maar ook op het gebruik dat van die rijkdom wordt gemaakt. Daarbij gaat het lang niet alleen om kunst- en cultuurbeleid, hoe belangrijk ook. Het kan de sociaal-democratie ook helpen om in de publieke sector aan de fixatie op marktwerking en ‘governance’ te ontkomen; om de nieuwe populariteit van de professional te gebruiken om weer inhoudelijke vragen te gaan stellen. Wat is goed onderwijs? Wat betekent zorg in een sterk vergrijzende samenleving? Verder zouden we de kwaliteit van de arbeid, en niet alleen de numerieke groei van de werkgelegenheid weer sterker moeten gaan waarderen. Onder welke voorwaarden draagt betaald werk bij aan de emancipatie van mensen? Hoe de arbeidsparticipatie niet zodanig op te jagen dat er voor vrijwilligerswerk geen plaats meer is? Het is een breed programma dat ik hier even staccato neerzet. Dat doe ik welbewust. Mijn standpunt is dat de sociaal-democratie op haar best is, en ook het meeste invloed uitoefent, als haar economische, haar sociale en haar culturele programma even sterk ontwikkeld zijn. Op landelijk niveau, maar ook in de grote steden. Het is de aangewezen manier om uiteenlopende groepen (middenklassen en laagbetaalden, materialisten en cultuurgevoeligen ) aan zich te binden – en aldus uit de ‘spagaat’ te komen waarover de afgelopen tijd zoveel gesproken is. Met een eenzijdige nadruk op sociaal beleid lopen we bovendien het risico dat we, met onze neus alleen maar op vaak ernstige sociale problemen, overmatig gaan moraliseren; de nieuwe flinkheid gaan propageren. ‘Hard en sociaal’ heet dat dan. Dat lijkt me geen goeie leuze. Dat wetsovertreders moeten worden aangepakt, spreekt vanzelf. En dat de Nederlandse gedoogcultuur hier en daar is doorgeschoten, is ook juist. Maar harder straffen lost het probleem van gebrekkige sociale samenhang niet op – en is vaak erger dan de kwaal. Ook dat besef behoort tot de sociaal-democratische traditie. Tot slot Ik kom tot een afronding van mijn verhaal. Wat zijn de praktische beleidsimplicaties, zal men vragen. Die moeten voor een deel worden uitgewerkt, maar liggen voor een ander deel voor de hand. Een actief veiligheidsbeleid voeren en daarbij duidelijke grenzen durven trekken – maar zonder de law and order kaart te spelen. En actief uitdragen dat de toppositie die Nederland is gaan innemen op de lijst van het aantal gedetineerden per 1000 inwoners, geen overwinning is, maar een nederlaag. Of, om een heel ander en heel willekeurig voorbeeld te noemen, het ontslagrecht. De vorm die dat ontslagrecht in Nederland heeft gekregen, is niet heilig Maar het voorstel dat nu op tafel ligt, waarbij een werkgever mensen de laan uit kan sturen door alleen wat extra geld op tafel te leggen, zonder enige toetsing van de gronden van dat ontslag, is in strijd met de ‘rechtsorde van de arbeid’ die we in Nederland hebben opgebouwd, en verdient daarom geen steun. Die zal de Tweede Kamer-fractie van de PvdA dan ook niet geven. Maar het beleid dat we als PvdA verdedigen en uitvoeren, is maar een deel van het verhaal. Sociaal-democratische politiek is de afgelopen periode te veel een kwestie van dossiers geweest; van beleidsterreinen waarop beleidsinitiatieven worden genomen. Daar is op zichzelf niets mis mee: politiek moet een praktische vertaling krijgen om ter zake te zijn. Maar het is lang niet genoeg. Wat in de PvdA en in veel zusterpartijen ontbrak was het bredere kader; het grotere verhaal, dat samenhang geeft aan het eigen programma en waarmee een partij met andere politieke stromingen strijd voert om de interpretatie van het algemeen belang. Zo’n bredere visie op mens en maatschappij, op wat ons drijft en beweegt, is essentieel om het politiek initiatief te heroveren. Politiek commentator David Brooks schreef een paar
7
Bijdrage Paul Kalma - Stadsconferentie PvdA Rotterdam - 15 september 2007
jaar geleden over de Amerikaanse Democraten: ‘Nobody joins a movement because of admiration for its entitlement reform plan. People join up because they think that movement’s views about human nature and society are true.’ Mensen sluiten zich aan omdat die beweging relevante, overtuigende opvattingen heeft over mens en maatschappij. Dat kan ook de PvdA zich aantrekken. Niet bij beleid alleen.
8