Besprekingsartikel
Kees Kraaijeveld en Suzanne Weusten (2010). Helder denken. De routeplanner voor je brein. Utrecht / Antwerpen: Kosmos / De Argumentenfabriek. ISBN 9789021547541 (157 pp.) In het boek Helder Denken. De Routeplanner voor je Brein presenteren de auteurs een methode om systematisch een eigen oordeel te ontwikkelen over complexe vraagstukken. De auteurs zijn verbonden aan De Argumentenfabriek, het bedrijf dat de argumentenkaarten heeft gemaakt voor De Volkskrant. Het boek gaat met name over beroepsmatige beslissingen, en is geschreven voor bijvoorbeeld artsen, advocaten en bestuurders, maar ook voor docenten die hun studenten vertrouwd willen maken met methoden om een beslissing te nemen. De centrale notie in het boek, “helder denken,” heeft betrekking op de procedure die gevolgd moet worden om tot een beargumenteerd oordeel te komen. De procedure bestaat eruit de “vier O’s” uit te voeren – observeren, ordenen, oordelen en overdenken – (besproken in hoofdstuk 2), daarbij denkfouten te vermijden (hoofdstuk 3), mede door alert te zijn op enkele besproken psychische oorzaken van denkfouten (hoofdstuk 4), en gaandeweg de deugden – aangeduid als “vurig”, “waar”, “helder” en “vrij” – van een heldere denker te ontwikkelen (hoofdstuk 5).Voorafgaand aan de procedure leggen de auteurs uit wat je hebt aan helder denken (hoofdstuk 1). Ten slotte is er een apart hoofdstuk 104
met oefeningen (hoofdstuk 6), in aanvulling op oefeningen die verspreid door het boek staan, en een hoofdstuk met alle uitwerkingen (hoofdstuk 7). Voorafgaand aan ieder hoofdstuk wordt uiteengezet wat de doelen zijn van het hoofdstuk, bijvoorbeeld “Na het lezen van dit hoofdstuk … [w]eet je dat het brein een fantastische maar feilbare verhalengenerator is” (p. 16). Na het geven van een samenvatting, zal ik enkele beoordelende opmerkingen maken. Hoofdstuk 1 begint met een argumentenkaart waarin de argumenten voor en tegen het lezen van het onderhavige boek zijn gecategoriseerd. Daarna gaan de auteurs van start met een betoog voor helder denken. Zo voeren ze onder meer aan dat helder denken behulpzaam is bij het ordenen van de beschikbare informatie en dat we met helder denken kritisch de correctheid van verhalen (standpunten) kunnen toetsen. Hoofdstuk 2 vormt het hart van het boek, aangezien daar het observeren, ordenen, oordelen en overdenken worden behandeld, die gezamenlijk het helder denken bepalen. Het “observeren” werken de auteurs uit door zes typen vaag taalgebruik te bespreken. Immers, zo stellen ze, taal is een voertuig voor informatieverwerking. De besproken vormen van vaagheid betreffen meestal formuleringen die minder informatief zijn dan nodig is in een bepaalde context, bijvoorbeeld doordat een vergelijking niet afgemaakt wordt, zoals in “Nederlanders leven gezonder.”
Tijdschrift voor Taalbeheersing - 34 (2012), nr. 1, 104-110
Besprekingsartikel
Onder “ordenen” worden besproken: het categoriseren, het maken van een argumentatieladder, en het maken van een argumentenkaart. Een argumentatieladder is, net als in bijvoorbeeld de pragma-dialectische argumentatietheorie, een omgekeerde boomdiagram met bovenaan een standpunt en daaronder een (zich eventueel vertakkende) argumentatie ten gunste van dat standpunt, waarbij je van onder naar boven klimmend (steeds) de vraag “dus?” beantwoord krijgt, en van boven naar beneden (steeds) de vraag “hoezo?” Anders dan volgens argumentatietheoretische conventies, wordt een verticale verbinding tussen een (sub)standpunt en een argument niet weergegeven door een enkele lijn, maar door een lijn in de vorm van een ladder. (Uit de metafoor van de ladder moet niet de conclusie getrokken worden dat één opgaand pad van een premisse naar de conclusie volstaat: immers, in veel gevallen zijn meerdere, nevengeschikte argumenten nodig om het standpunt te bereiken.) Een argumentenkaart vormt een overzicht van de argumenten voor en tegen een bepaalde stelling, waarbij de argumenten zijn gesorteerd naar onderwerp. Als voorbeeld geven de auteurs een argumentenkaart naar aanleiding van de vraag “Wat zijn de argumenten voor en tegen het opbreken van mijn huwelijk?” De argumenten zijn ondergebracht in categorieën als “mijn gevoel,” “mijn kinderen” en “mijn geld” (pp. 66-67). Onder “oordelen” verstaan de auteurs het uiteindelijke wegen van de argumenten, zoals ze gevonden en gerangschikt zijn tijdens het ordenen, en het vervolgens vellen van een eindoordeel. Onder “overdenken” verstaan de auteurs het kritisch toetsen van de tussentijdse resultaten van het observeren, ordenen en oordelen. Het overdenken is dus niet zozeer het sluitstuk van de procedure, maar vindt ook plaats gedurende de eerdere fasen.
In hoofdstuk 3 bespreken de auteurs zes soorten denkfouten die betrekking hebben op het ordenen: geen bewijs (de ad ignorantiamdrogreden); de cirkelredenering; de verkeerde vergelijking; de overhaaste generalisatie; erna, dus erdoor (de post hoc ergo propter hoc drogreden); en het hellend vlak. In hoofdstuk 4 behandelen de auteurs zeven psychische oorzaken van denkfouten. Bij de attributiefout schrijf je, bijvoorbeeld, je successen toe aan jezelf, en je mislukkingen aan de omstandigheden of aan anderen. Bij zelfoverschatting wijzen de auteurs erop dat dit kan leiden tot denkfouten, bijvoorbeeld als een leidinggevende onvoldoende aandacht heeft voor de kritische overwegingen die een ondergeschikte te berde brengt. Andere psychische oorzaken van denkfouten die aan de orde komen zijn: het beschikbaarheidseffect (bijvoorbeeld een lot kopen na over een loterij gelezen te hebben), het halo- en het horneffect (zoals denken dat iemand slim of dom is, al naar gelang zijn stijl van kleden), groepsdenken (zoals tunnelvisie) en gehoorzaamheid (zoals immorele bevelen volgen). Hoofdstuk 5 gaat over de houding die je nodig hebt om een kritische denker te worden. Een kritische denker is “vurig”, d.w.z. sterk gemotiveerd om kritisch te denken; een kritisch denker is gericht op hetgeen “waar” is; een kritische denker probeert tot ware oordelen te komen op een wijze die “helder” is; en een kritische denker is “vrij”, dat wil zeggen zelfdenkend, en mentaal lenig. Deze begrippen worden verbonden aan enkele namen en ideeën uit de geschiedenis van de filosofie: Russell over het belang van scepsis; Ockham over eenvoud; Dawkins over meme (helder denken zou een succesvolle meme kunnen zijn); Kant over Verlichting. Ik wil vier kritische opmerkingen maken. (1) Anders dan de centrale term uit het boek suggereert, gaat het boek niet alleen over helder denken, maar vrijwel ook steeds 105
Besprekingsartikel
over het systematisch spreken en schrijven in de zoektocht naar een goed beargumenteerd oordeel. De bespreking van observeren aan de hand van soorten vaag taalgebruik is illustratief. Als de auteurs aan het communicatieve karakter van argumentatie explicieter aandacht hadden geschonken, dan was de rol van het publiek dat door een argumentatie moet worden aangesproken duidelijker voor het voetlicht gebracht. Immers, argumentatie kan vanuit een dialogisch perspectief begrepen worden als een talige poging om een (potentieel) kritische lezer of luisteraar te overtuigen op zakelijke gronden. Daartoe behoort de argumenterende spreker of schrijver te redeneren vanuit de uitgangspunten van de geadresseerde criticus (de door hem of haar aanvaarde premissen) en uit te komen bij het eigen standpunt (de conclusie). Een gemankeerde argumentatie vormt in dat licht eerder een discussiefout dan een denkfout. Ook had vanuit een communicatie-perspectief meer systematisch aandacht geschonken kunnen worden aan de cruciale rol die kritische vragen en opmerkingen hebben in argumentatieve opinievorming. Zo blijft bij het bespreken van de denkfase van het oordelen de vraag onbeantwoord hoe je, volgens de auteurs, op een adequate wijze tot een oordeel komt: is het daarvoor nodig dat je alle contra-argumenten zoals je die in de argumentenkaart tegenkomt weerlegt? Meer systematische aandacht voor het geadresseerde publiek van een argumentatie was ook behulpzaam geweest bij het behandelen van de argumentenkaart. Om de terminologie van Arne Naess te gebruiken, kan bij dergelijke overzichten een onderscheid behulpzaam zijn tussen een pro et contraoverzicht en een pro aut contra-overzicht. Het pro et contra-overzicht is een overzicht van de belangrijkste argumenten die binnen een bepaalde kwestie zijn aangevoerd of zouden kunnen worden aangevoerd, waarbij argumenten uit geheel verschillende, en zelfs 106
tegenstrijdige perspectieven kunnen worden opgenomen. Een pro et contra-overzicht geeft een beeld van het debat. De auteurs lijken soms zo’n pro et contra-overzicht op het oog te hebben met de argumentenkaart, aangezien in een en dezelfde argumentenkaart strijdige soorten argumenten worden opgenomen. Zo zijn in de argumenten voor het huwelijk zowel het argument “Met deze partner wil (of kan) ik geen kinderen krijgen” als het argument “Mijn kinderen dreigen er het slachtoffer van te worden dat onze relatie zo slecht is” te vinden (pp. 6667). Anderzijds lijken de auteurs ervan uit te gaan dat een argumentenkaart een pro aut contra-overzicht vormt, wat wil zeggen in de terminologie van Naess: een overzicht van de argumenten voor en tegen volgens één persoon (of partij). Immers, de argumentenkaart wordt gepresenteerd als het resultaat van de ordeningsfase, op basis waarvan je het eindoordeel velt. De meest plausibele lezing lijkt te zijn dat je als weifelende beslisser begint met het opstellen van een pro et contra-overzicht. Het overdenken ervan brengt je ertoe de argumenten te schrappen waarvan je meent dat ze op onjuistheden gebaseerd zijn, of die bij nader inzien toch niet echt ter zake zijn, wat jou betreft. Het resultaat is dan je eigen pro aut contra-overzicht, waarmee je ten slotte vaststelt of pro dan wel contra het zwaarst weegt. (2) Het boek benadrukt terecht dat kritisch denken geoefend kan worden, en dat de vaardigheid in het argumenteren verbeterd kan worden. Maar de auteurs gaan wellicht verder dan nodig is, door op enkele plekken de indruk te wekken dat de vaardigheid betrekkelijk eenvoudig is. Illustratief is het bespreken van de drogredenen (denkfouten). Vier van de zes drogredenen worden gepresenteerd als denkfouten die makkelijk te herkennen zijn. Ten onrechte, aangezien er in discussies naar aanleiding van interessante, complexe kwesties vrijwel altijd serieuze kritiek geleverd kan worden
Besprekingsartikel
op iemand die meent dat er een denkfout gemaakt, of een drogreden begaan is. Stel dat iemand die argumenteert van “Er is niet bewezen dat CO2-opslag ongevaarlijk is” naar “CO2-opslag is gevaarlijk,” vervolgens beticht wordt van het begaan van een ad ignorantiam (p. 78). Zo iemand kan zich vaak op aannemelijk wijze verweren door aan te voeren dat de uiting “CO2- opslag is gevaarlijk,” gezien de context van de discussie, begrepen moet worden als een beknopte manier om uit te drukken dat het verstandig is om er vooralsnog vanuit te gaan dat CO2- opslag gevaarlijk is. Immers, ook buiten de rechtszaal spelen presumpties (zoals: “onschuldig totdat het tegendeel bewezen is”) een belangrijke rol. Om een kritisch houding aan te leren is het goed om cursisten erop te blijven wijzen dat een oordeel met betrekking tot de drogredelijkheid van een discussiebijdrage zelf feilbaar is. (3) Niet alle voorbeelden en niet alle uitwerkingen van de oefeningen zijn overtuigend. Zo wordt de post hoc ergo propter hoc-drogreden geïllustreerd met de redenering waarin het argument “Sinds marktwerking is ingevoerd is de kwaliteit gedaald” het standpunt “Door marktwerking daalt de kwaliteit” ondersteunt. Als impliciet gelaten argument (“verborgen argument” genoemd) wordt daaraan toegevoegd: “Marktwerking heeft de kwaliteitsdaling veroorzaakt” (p. 84). Deze laatste propositie is eerder een herformulering van het standpunt. Als het eigenlijke impliciet gelaten argument zou beter het volgende kunnen worden begrepen: “Als in deze situatie een daling van de kwaliteit volgt op de invoering van marktwerking, kunnen we aannemen dat de kwaliteitsdaling het gevolg is van de invoering van marktwerking.” Een ander voorbeeld vormt een oefening in het maken van een argumentenladder op basis van een kort artikel (pp. 120, 141). In het artikel wordt beredeneerd dat de meeste mensen zich wel eens slimmer of beter
voordoen dan ze zijn. In mijn lezing wordt in de eerste alinea een argument gegeven om deze stelling aanvaard te krijgen: mensen zeggen wel een interessante roman te hebben gelezen of in een BMW te rijden, maar niet dat ze een wurglening hebben afgesloten. Maar deze argumentatie is niet opgenomen in de argumentatieladder. Het verder niet betwiste gegeven – dat mensen zich wel eens beter voordoen – wordt in het artikel vervolgens verklaard en uitgelegd met allerlei redeneringen. Dat wil zeggen: in de rest van het artikel wordt het antwoord gegeven op de vraag “Waarom eigenlijk? Wat schiet je ermee op [om je beter voor te doen]?” (p. 120). Een van de verklaringen is bijvoorbeeld dat mensen ongelukkig zijn als ze niet worden opgemerkt, en dat ze daarom de behoefte hebben om gewaardeerd te worden, en zich daarom beter voordoen dan ze zijn. Deze redeneringen, die als uitleg of verklaring functioneren, worden wel in de argumentatieladder opgenomen. Het is jammer dat het onderscheid tussen enerzijds argumenteren en anderzijds verklaren of uitleggen in dit boek niet expliciet aan de orde komt. (4) Het boek gaat niet op een inzichtelijke wijze uit van een bepaalde filosofische benadering (zoals een logische, dialectische, retorische of epistemische). Mede daardoor blijft de bespreking van de denkfouten, of de bespreking van het analyseren van argumentatie, onvolledig. Voor een wat uitgebreidere cursus in de argumentatie of in het kritisch denken, bijvoorbeeld in het HBO of het WO, biedt het boek mijns inziens daardoor net te weinig. Ook bevat het boek daarvoor te weinig verwijzingen naar andere literatuur, en problematiseren de auteurs de verschillende onderdelen van hun methode niet genoeg, zodat het niet uitdagend genoeg is voor een uitgebreide cursus. Daarentegen verwacht ik dat het boek uiterst geschikt is om mensen in een korte training of workshop te introduceren in het 107
Besprekingsartikel
argumenteren en helder denken, met name door de beknoptheid,de heldere wijze van presenteren, en de vele interessante voorbeelden. Inhoudelijk sterk is dat de auteurs aandacht schenken aan de psychische oorzaken van denkfouten, en zo de normatieve argumentatieleer en de psychologische benaderingen van het redeneren gezamenlijk aan de lezers voorleggen. (Het is wel jammer dat ze niet hebben geprobeerd om de relaties tussen denkfouten en de psychische oorzaken ervan uit te werken.) Een ander sterk punt is dat de argumenten in de argumentenkaarten gesorteerd worden. Dit maakt de argumentenkaarten tot een heel handzaam instrument bij de opinievorming, maar ook bij het beargumenteren of bekritiseren van een standpunt tegenover een bepaald publiek. Ten slotte is het boek helder opgezet, mooi vormgegeven, en met name de twee argumentenkaarten zien er prachtig uit. Jan Albert van Laar
108
Hilde van Belle, Anne Reynders en Veerle Vanderstraeten (2011). Functioneel en strategisch schrijven. Adviezen en oefeningen op tekstniveau. 2e, herziene druk. Leuven/ Den Haag: Acco. ISBN: 978 90 334 8584 8 (240 pp.) Functioneel en strategisch schrijven wil vooral een oefenboek zijn, met realistische opdrachten voor studenten uit taal- en communicatieopleidingen en voor ‘iedereen die teksten wil schrijven die werken’, zo blijkt uit het ‘Woord vooraf ’ en de achterflap. Het boek bestaat uit drie delen: Deel 1 (80 pagina’s) heet ‘adviezen’. Het bevat een korte inleiding over de vraag wat een goede tekst is: correct alleen is niet voldoende, het gaat ook om functionaliteit, structuur, inhoud en stijl. Dan volgen een hoofdstuk over het schrijfproces en drie hoofdstukken met elk één van de drie belangrijkste stappen van dat proces: voorbereiding, structuur en stijl. Het hoofdstuk over de voorbereiding gaat vooral over het maken van het bouwplan; onder ‘structuur’ verstaat dit boek de alinea-opbouw en het zichtbaar maken van de structuur. De hoofdstukken over voorbereiding en stijl hebben elk een paragraaf met ‘strategische overwegingen’ waarin de vertaalslag van algemene adviezen naar publieksgerichtheid wordt gemaakt: hoe selecteer je voor een bepaalde tekstsoort en publiek de juiste informatie, hoe creëer je gemeenschappelijkheid met je publiek (human interest, actualiteit e.d.). Voor de structuur- en stijladviezen leunt dit boek sterk op Leren Communiceren, waarvan de auteurs ook blijkens de inleiding fan zijn.We vinden hier bijvoorbeeld de welbekende vaste structuren en de stijldimensies. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een opsommend overzicht van de adviezen en enkele korte, vooral analytische opdrachten. Deel 2 (100 pagina’s) bevat in totaal 17 teksten, rond vijf thema’s: huilbaby’s, wie-
Besprekingsartikel
gendood, opvoedingsstijlen, werkend ouderschap en kinderen en rouw. Genres zijn folders, krantenberichten en vak- en wetenschappelijke artikelen. De teksten zijn zo echt mogelijk afgedrukt, dus met behoud van de oorspronkelijke lay-out. Deel 3 (50 pagina’s) zijn cases: grotere opdrachten gebaseerd op de teksten uit deel 2. Analyse- en herschrijfopdrachten zijn sterker vertegenwoordigd dan schrijfopdrachten. Die laatste komen neer op het schrijven van een tekst van een bepaald genre (voorlichtingsbrochure, nieuwsbericht of artikel voor een breed publiek) op basis van één of meerdere voorbeeldteksten uit deel 2, meestal uit een ander genre (bijvoorbeeld een wetenschappelijk artikel). Aan het eind van het boek staat een overzicht van alle adviezen, met codes. Ik denk dat die codes bedoeld zijn om snel feedback te kunnen geven op een tekst: de docent gebruikt alleen de code; de student kan die achterin opzoeken en in het boek meer uitleg vinden. Dat lijkt me handig, maar het is mijn interpretatie: een toelichting ontbreekt helaas, net zoals een docentenhandleiding. Dat is een gemis, want het maken van (voorbeeld-)uitwerkingen bij de opgaven is nog een hele klus. Misschien een website aan wijden? Het sterke punt van dit boek is de grote hoeveelheid echte teksten. Dat is inderdaad zeldzaam, en broodnodig. Samen met de cases is hierdoor voor de studenten veel oefenen mogelijk, en voor de docent maken de codes het makkelijker om feedback te geven. Zo leer je inderdaad schrijven: door het te doen, en er feedback op te krijgen. Dat de afdrukkwaliteit van de voorbeeldteksten soms wat te wensen overlaat, neem ik graag voor lief. Ernstiger vind ik de eenzijdigheid van de themakeuze: alle teksten in deel 2 gaan over iets wat met kinderen, opvoeding en ouderschap te maken
hebben. Dat is voor veel studenten een vervan-hun-bed-show. Of wordt dit boek alleen bij pedagogiek gebruikt? Mij is sowieso niet duidelijk voor wat voor soort studenten en schrijvers het boek bedoeld is. Is het voor (aanstaande) schrijvende professionals (mensen met een ander vak waarin ze veel moeten schrijven) of voor professionele schrijvers (van wie schrijven het vak is)? De genrekeuze voor de oefeningen in deel 3 doet denken aan journalisten en tekstschrijvers – professionele schrijvers dus. Maar daarvoor is dit boek te summier, de oefenstof en de theorie te droog (in de zin van: te zakelijk en te weinig creatief), en ontbreken in de theorie de basisprincipes van journalistiek schrijven. De technisch-analytische aanpak in deel 1 doet, net zoals de titel van het boek, meer aan het zakelijke werk van schrijvende professionals denken. Zo bevat het hoofdstuk over structuur een pleidooi voor opsommingen en een nadrukkelijke alinea-structuur (p. 53), en dat is meer iets voor zakelijk dan voor journalistiek schrijven. Maar dan zijn dus in deel 3 de verkeerde oefengenres gekozen, en ontbreken belangrijke zakelijke tekstsoorten als het rapport en de brief of e-mail. Ik kan deze kritiek ook zo formuleren: de oefeningen in deel 3 sluiten niet aan op de theorie in deel 1. Voor een nieuwsbericht heb je niet de vaste structuren nodig, maar de 5 W’s. Die worden weliswaar heel even genoemd als inleiding op de opdracht (p. 186), maar heb je je daarvoor eerst door de theorie over de vaste structuren heen geworsteld? Bovendien betwijfel ik of de grote hoeveelheid ‘moetens’ en ‘mag-niets’ van de adviezen bij minder ervaren schrijvers tot iets anders leidt dan een heftig writer’s block. Alleen al de adviezen voor een voorlichtingsbrochure (p. 210) beslaan maar liefst 20 bullets! Vanwege het gebruik van de stijldimensies spreken de adviezen elkaar ook 109
tegen: vlak onder ‘Formuleer je tekst niet te eenvoudig’ staat ook ‘Formuleer je tekst niet te moeilijk’ (p. 236). Ik snap dat wel, maar ik kan me voorstellen dat een onervaren schrijver zo geen letter meer op papier krijgt, zeker ook omdat de formulering met niet niet duidelijk maakt hoe het dan wél moet. Wat jammer dat dit boek voor de voorbeeldteksten niet wat meer thematische variatie heeft gekozen, en wat jammer dat het voor hoofdstuk 1 Leren Communiceren heeft overgeschreven. Dat deden in de afgelopen dik dertig jaar die verstreken sinds het verschijnen van de eerste druk van dat boek al zo veel schrijfhandboeken. Waarbij ik me altijd afvraag: waarom dan niet het originele boek gebruikt? Wel zo netjes tegenover de auteurs. Leren Communiceren is bovendien grondiger dan Functioneel en strategisch schrijven. Voor dit boek geldt dan ook nog dat het instrumentarium uit Leren Communiceren niet geëigend is voor de behandelde genres. Ik weet dus niet wie hiervan beter leert schrijven. Een enkele opvoedingsdeskundige wellicht? Literatuur Steehouder, M. e.a. (2006). Leren Communiceren. Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie. 5e druk (1e druk 1979). Groningen: Noordhoff.
Louise Cornelis
110