Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Tel. 030-2589111 http://www.provincie-utrecht.nl
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
30 maart 2010 2010INT257045 Voorschriften
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
Milieubeheer F.H. de Vries 030-258 2776 030-258 3981 Wet milieubeheer; beschikking herstelbesluit Pothuizen B.V. te Mijdrecht
Beslissing
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009–2012 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door Pothuizen B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1, onder a en c van de Wet milieubeheer juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit (oprichten en in werking hebben van de inrichting) voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bij dit besluit behorende bijlage zijn opgenomen; • hoofdstuk 6 van de voorschriften behorende bij deze Wm-vergunning gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; • deze beschikking bekend te maken op 7 april 2010.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 26 november 2007 hebben wij een aanvraag van Pothuizen B.V. (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (artikel 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1, onder a en c van de Wm juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit). Op deze aanvraag hebben wij op 12 augustus 2008 aan aanvrager vergunning verleend. Deze vergunning is echter op 2 september 2009 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) vernietigd vanwege strijd met art. 3:46 van de Awb, omdat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De bedrijfswoning aan de Constructieweg 14 was niet meegenomen in het akoestisch rapport, er was onvoldoende onderbouwd dat er van een gevelisolatie van 30 dB(A) kan worden uitgegaan en daardoor ook onvoldoende gemotiveerd dat met hoge geluidgrenswaarde voor
Het provinciehuis is per openbaar vervoer vanaf Utrecht CS te bereiken via GVU-lijn 11 (richting De Uithof). Heeft u klachten'? Provinciale klachtencommissie, 030 – 2582449.
het piekgeluid een toereikend beschermingsniveau aan de werknemers van appellanten Memid B.V. en Midreth B.V. wordt geboden. Na vernietiging van een besluit dient opnieuw op de aanvraag te worden beschikt. De inrichting is gelegen aan Groot Mijdrechtstraat 17 - 27 te Mijdrecht, kadastraal bekend Gemeente Mijdrecht, sectie B, nr. 2627. De vergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar. Pothuizen B.V. is gericht op handel in metalen, metaalfabrikaten, afvalmetalen als secundaire grondstoffen en aanverwante materialen. Binnen de inrichting worden schroot, ferro- en nonferrometalen en kabels voor hergebruik bewerkt en opgeslagen. Accu’s en kunststoffen worden niet bewerkt, maar uitsluitend op- en overgeslagen ten behoeve van hergebruik. De aanvraag voorziet in de volgende activiteiten: Activiteiten met betrekking tot afvalstoffen • Inzameling van ferro- en non-ferrometalen bij bedrijven en particulieren. • Laad- en loswerkzaamheden. • Sorteerwerkzaamheden voor de recyclingbranche. • Op- en overslag van ferro en non-ferro metalen. • Verwerking van deze materialen tot secundaire grondstof voor verschillende verwerkende industrieën door: - knippen; - verschroten; - persen; - sorteren; - strippen van kunststof- en papiergeïsoleerde kabels. • Op- en overslag van afvalstoffen, die niet worden be- of verwerkt, maar afgegeven aan een daartoe bevoegde vergunninghouder: - accu’s; - autowrakken, die geheel overeenkomstig het Besluit beheer autowrakken zijn gestript en geen gevaarlijke afvalstoffen meer bevatten; - door particulieren en verenigingen gebracht oud papier; - kunststoffen. • Uitvoeren van demontage- en sloopwerken van metalen installaties en constructies op locatie bij derden. Voor deze werkzaamheden beschikt aanvrager over diverse faciliteiten zoals weegbruggen, mobiele kranen, schrootscharen, grijpers, magneten, snijbrandapparatuur, transportmiddelen, op- en overslagterrein en opslagloodsen. Voorts beschikt aanvrager over afzet- en opslagcontainers en vloeistofdichte containers ten behoeve van de opslag en transport van draaisels, spanen en andere oliehoudende metalen, zoals oliedrukkabels. Overige activiteiten - opslag van machines en materieel; - herstelwerkzaamheden aan bedrijfswagens, materieel en machines in de werkplaats; - aftanken van mobiele werktuigen; - kantoorwerkzaamheden; - opslag van bij de activiteiten vrijkomende (gevaarlijke) afvalstoffen; - kleine kantine voor koude lunches en was- en kleedgelegenheid; - verwarming van het kantoor.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
2
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Op de inrichting zijn onder meer de categorieën 1.1.a, 5.1, 12.1, 28.1 jo 28.4 en 28.5 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) van toepassing. Op grond van categorie 28.4 en 28.5 van bijlage I van het Ivb zijn wij het bevoegd gezag voor de inrichting. Naast de hiervoor genoemde gegevens bevat de aanvraag enkele bijlagen, die betrekking hebben op de oude locatie te Amstelhoek dan wel geen betrekking hebben op de op te richten inrichting. Wij hebben derhalve in voorschrift 1.1.1 deze bijlagen uitgezonderd als onderdeel uitmakend van deze beschikking. Het betreft de volgende bijlagen: Bijlage 1, Uittreksel Kamer van Koophandel; bij verhuizing moet het bedrijf opnieuw in de Kamer van Koophandel worden ingeschreven met een gewijzigd adres. Bijlage 3, Machtiging; deze betreft uitsluitend de aanvraag en is niet van belang bij de te verlenen vergunning. Bijlage 4, Inzamelvergunning; deze vergunning van VROM betreft de vermelding op de lijst van de inrichting te Amstelhoek. Bijlage 5, Aanvraag bouwvergunning; het betreft een aanvraag om bouwvergunning eerste fase. Bij een reguliere bouwvergunning is het mogelijk om de aanvraag in twee fasen in te dienen. Hiervoor worden ook twee bouwvergunningen verleend. In de eerste fase wordt het bouwplan getoetst aan het bestemmingsplan, welstand, stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening en de monumentenvergunning. In de tweede fase wordt het bouwplan getoetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening en de van belang zijnde milieuhygiënische aspecten. Bouwen is pas toegestaan na verlening van de bouwvergunning fase 2. Bijlage 6, Aanvraag sloopvergunning; de sloopvergunning is niet relevant voor de op te richten inrichting. Bijlage 12, Checklist Boval Service Centrum; deze checklist is een momentopname van de milieuaspecten en acties op de locatie te Amstelhoek in mei 2005; Bijlage 21, Akoestisch rapport LBP, 10 augustus 2007. Vanwege de vernietiging door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is de aanvraag aangevuld met een nieuw rapport “Akoestisch onderzoek locatie Groot Mijdrechtstraat 17/27”, kenmerk R052665adA1.md, d.d. 16 december 2009, dat het oude akoestisch rapport van 10 augustus 2007 vervangt.
II.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De vergunning wordt aangevraagd vanwege de noodzakelijke verplaatsing van de activiteiten van Pothuizen BV. De activiteiten van Pothuizen aan de Ringdijk 1e Bedijking 1 te Amstelhoek worden beëindigd en worden daarna verricht in de inrichting op de nieuwe locatie te Mijdrecht.
II.C
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting wordt opgericht op het industrieterrein Mijdrecht. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van 20 meter aan de Constructieweg 12b te Mijdrecht. De activiteiten van Pothuizen B.V. passen binnen de bestemming van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkenveen, dat op 29 januari 2009 is vastgesteld door de Raad van de gemeente De Ronde Venen. Wij worden in deze conclusie gesteund door de gemeente De Ronde Venen, die de eerste fase bouwvergunning op 28 januari 2010 aan Pothuizen B.V. heeft verleend. Artikel 8.10, lid 3, van de Wet milieubeheer staat vergunningverlening derhalve niet in de weg.
II.D
Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
3
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 26 november 2007 ontvangen en is inclusief de aanvraag om een Wvovergunning door ons ter informatie op 20 december 2007 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen; b. de Regionaal inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. Waternet, sector Watersysteem, afdeling emissies te Amsterdam als uitvoerende dienst van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. III.A.2 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 16 januari 2008 in de gelegenheid gesteld om tot 13 februari 2008 de aanvraag aan te vullen. Op 25 januari 2008 hebben wij een brief met aanvullende gegevens ontvangen. Voorts is op 5 februari 2008 medegedeeld dat waar in de aanvraag verwezen wordt naar VCA-procedures, hiermee bedoeld wordt de beschrijving van procedures als gegeven in bijlage 11 “Activiteiten, processen en werkwijze inrichting”, of in bijlage 15 “Procedure Pothuizen B.V. Verzamelen, opslaan en afvoeren van afvalstoffen” dan wel in bijlage 16 “Algemene inkoopvoorwaarden en acceptatieprocedure Pothuizen B.V.”. In verband met het ontbreken van gegevens met betrekking tot de bodembescherming van de aan te leggen vloer hebben wij de aanvrager op 28 maart 2008 in de gelegenheid gesteld om tot 25 april 2008 de aanvraag aan te vullen. Telefonisch is verzocht de aanvullende gegevens in te dienen na instemming met de per e-mail toegezonden conceptteksten. Op 9 mei 2008 hebben wij een brief met de aanvullende gegevens ontvangen. Tot slot dient te worden vermeld, dat naar aanleiding van de vernietiging van het besluit van 12 augustus 2008 door de ABRvS deze aanvraag is aangevuld met een nieuw rapport “Akoestisch onderzoek locatie Groot Mijdrechtstraat 17/27”, kenmerk R052665adA1.md, d.d. 16 december 2009, dat het oude akoestisch rapport vervangt.
III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten worden een loods, een kantoor-, kantine-, was- en kleedruimte gebouwd en keerwanden geplaatst. Voor deze bouwwerken is een bouwvergunning noodzakelijk. De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning, die vereist is voor dit initiatief, niet is verleend (art. 20.8 van de Wm).
III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wvo-vergunning De aangevraagde activiteiten waren in 2007 tevens op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) vergunningplichtig. Aanvrager heeft bij ons op 26 november 2007 een aanvraag om een Wm-vergunning ingediend. Op 4 december 2007 heeft de aanvrager bij ons een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend. Deze laatste aanvraag hebben wij op 4 december 2007 verzonden aan Waternet. Wij hebben de datum van ontvangst van de aanvragen vastgesteld op de datum waarop de laatste aanvraag is ingediend, namelijk op 4 december 2007. Deze datum is tevens de startdatum van beide procedures geweest. Beide aanvragen zijn in eerste instantie gecoördineerd behandeld. Wij hebben bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden. Deze inhoudelijke afstemming is van invloed geweest op de inhoud van deze Wm-vergunning. Vervolgens bleek de Wvo-vergunningaanvraag strijdig met de sinds 1 januari 2008 gewijzigde wet- en regelgeving en wel in het bijzonder door:
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
4
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
- wijziging Wet milieubeheer, waaronder artikel 10.29a Wm (voorkeursvolgorde behandeling afvalwater); - Activiteitenbesluit, onder andere artikel 2.2 lid 3, artikel 3.3 en artikel 4.11. Lozing op de riolering, zoals dat was aangevraagd, is op grond van deze gewijzigde regelgeving niet toegestaan. Het afvalwater afkomstig van de schrootopslag (ijzerterrein) moet, na zuivering aan de bron, worden geloosd op oppervlaktewater. Voor deze lozing is geen Wvo-vergunning noodzakelijk. Ook niet wanneer een bodembeschermende voorziening is vereist met het oog op artikel 2.9 van het Activiteitenbesluit. Deze lozing kan op grond van artikel 4.11 van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift worden toegestaan. Daarom is de vergunningaanvraag van 23 november 2007 ingetrokken en is in plaats daarvan een verzoek voor een maatwerkvoorschrift ingediend voor de lozing van het hemelwater, afkomstig van de schrootopslag (ijzer- en non-ferro-terrein). Hierbij is een gewijzigde rioleringstekening van de aanvraag van 23 november 2007 ingediend, die ook dient ter vervanging van de bij de Wm-aanvraag ingediende tekening (bijlage 18 van de vergunningaanvraag). Tevens zijn daarbij zowel voor de Wm-beschikking als voor het maatwerkvoorschrift gegevens verstrekt ten aanzien van: • de afvalstoffen (euralcodes) die op het ijzerterrein en/of op het non-ferro-terrein kunnen worden opgeslagen (complementaire stoffen worden in de non-ferrohal opgeslagen totdat duidelijk is dat er geen sprake is van een gevaarlijke afvalstof); • de bewerkingen die op het buitenterrein kunnen worden uitgevoerd; • de stoffen die eventueel kunnen uitlogen; • dimensionering van het bedrijfsriool, de bufferkelder en zuiveringtechnische voorzieningen. De overige aangevraagde lozingen vallen onder hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit en behoeven slechts te worden gemeld. In deze melding is aangegeven dat op het buitenterrein uitsluitend niet uitlogende materialen en stoffen zullen worden opgeslagen. Voor de non ferro-opslag is aangegeven dat het hier gaat om niet uitlogende vaste (afval)stoffen, uitsluitend bestaande uit aluminium en roestvast staal (rvs). Bij besluit van 28 mei 2008 (kenmerk 2008.009919) heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op grond van artikel 2.2, derde lid, van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften gesteld aan de lozing van aanvrager op het oppervlaktewater. Dit besluit is niet vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
III.D Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is aan de ter plaatse verschijnende huis aan huisbladen (“De Ronde Vener” en “de Nieuwe Meerbode”) gezonden voor publicatie op 30 december 2009. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen, namelijk van 31 december 2009 tot en met 10 februari 2010 bij: • het provinciehuis (gebouw Bloeyendaal), Archimedeslaan 21 te Utrecht; • bij de gemeente De Ronde Venen, Croonstadtlaan 111 te Mijdrecht. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, zienswijzen naar voren gebracht, die worden behandeld in hoofdstuk V van deze beschikking.
IV
Toetsingskaders
IV.A Groene wetten IV.A.1 Habitatrichtlijn (HR) De HR heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatgebieden en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de HR).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
5
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregime: • gebiedsbescherming; • soortenbescherming. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als HR-gebied: ° Botshol, nabij Abcoude; ° Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; ° Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; ° Groot Zandbrink, nabij Leusden. De inrichting is niet gelegen in of nabij een HR-gebied. De inrichting is gelegen tussen Botshol en de Nieuwkoopse Plassen; beide liggen op een afstand hemelsbreed van ruim 5 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op de HR-gebieden te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de HR is niet noodzakelijk. IV.A.2 Natuurbeschermingswet 1998 De Vogelrichtlijn is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Aangezien sprake is van een oprichting, dient een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. In de provincie Utrecht zijn een stuk van de Neder-Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen, de Oostelijke Vechtplassen nabij Maarssen en het Eemmeer nabij Blaricum aangewezen als Vogelrichtlijngebieden. In de provincie Zuid-Holland zijn de Nieuwkoopse Plassen aangewezen. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Een verdere beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van onderhavige milieuvergunning niet noodzakelijk. IV.A.3 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Floraen faunawet aangevraagd moet worden bij het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. Het is voorts mogelijk dat er een aanvullende beoordeling plaatsvindt in het kader van vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. Bekeken dient te worden of er voor de in de wet beschreven soorten flora en fauna zich in zodanige mate nadelige gevolgen voordoen dat daarom nadere voorschriften zouden moeten worden verbonden aan de Wet milieubeheervergunning. Hoewel er bij de aanvraag geen inventarisatie van eventuele beschermde flora en fauna is ingediend, achten wij de kans te verwaarlozen dat er binnen het bedrijventerrein Mijdrecht en specifiek binnen de locatiegrenzen van het terrein van Pothuizen beschermde soorten aanwezig zijn. Al vóór de jaren 60 van de vorige eeuw en de inwerkingtreding van de Wvo was hier sprake van bedrijfsmatige activiteiten. Deze activiteiten hebben geleid tot een aanzienlijke verontreiniging van de bodem van Pothuizen B.V. en omringende sloten, waardoor de kans op beschermde flora of fauna verwaarloosbaar geacht dient te worden. Wij zien dan ook geen reden om vanwege het bovenstaande nadere voorschriften aan deze vergunning te verbinden. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
6
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
IV.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.B.2 IPPC-richtlijn/beste beschikbare technieken (BBT) Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de activiteiten opgenomen in bijlage I van de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden niet in de bijlage van de IPPC-richtlijn genoemd. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste bestaande technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a
Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het uitsluitend fysisch bewerken van afvalstoffen. Er worden reeds bestaande afvalstoffen voor materiaalhergebruik dan wel nuttige toepassing geschikt gemaakt. Hierbij worden de afvalmetalen ontdaan van bijgemengde afvalstoffen en/of aanhangende afvalstoffen. Het gaat in deze dus niet om inzet van technieken die weinig afvalstoffen zouden veroorzaken. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij die niet reeds als afvalstoffen zijn aangemerkt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
7
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ad b
Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces geen gevaarlijke stoffen als grondstof toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen van derden (accu’s) opgeslagen. Bij het strippen van papiergeïsoleerde grondkabels komt met olie verontreinigd papier vrij, dat met het Kga wordt afgevoerd.
Ad c
Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting vinden geen processen plaats waarbij stoffen worden uitgestoten en/of gebruikt. Er worden uitsluitend (afval)stoffen afkomstig van derden geaccepteerd, die zijn bestemd voor hergebruik en/of nuttige toepassing. Met betrekking tot de inzet voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Het ontwikkelen van technieken voor terugwinning van uitgestoten (afval)stoffen is bij de onderhavige inrichting niet aan de orde.
Ad d
Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Voor zover bekend zijn er geen andere processen of wijzen van bedrijfsvoering die met een betere bescherming van het milieu zouden kunnen worden toegepast, dan die thans worden gebezigd. Wel zal er in de toekomst bij aanschaf van nieuwe apparatuur worden gelet op het energieverbruik en de geluidproductie.
Ad e
Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt gewaarborgd door het lidmaatschap van de branchevereniging. Door de Metaal Recycling Federatie worden nieuwe ontwikkelingen en technieken aan de leden doorgegeven. De bedrijfsleider houdt bedrijfsmatig de kennis over afvalstoffen bij en volgt de ontwikkelingen met betrekking tot de recycling van afvalstoffen.
Ad f
Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies alsmede overige gevolgen voor het milieu zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen IV.C tot en met IV.S.
Ad g
Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties worden in gebruik genomen bij de inbedrijfstelling van de inrichting, nadat de vergunning in werking is getreden.
Ad h
De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen De thans voorziene technieken voldoen aan de beste beschikbare technieken. Betere technieken zijn thans niet aan de orde.
Ad i
Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen, anders dan de in de aanvraag aangegeven hulpstoffen (brandstoffen, gassen om te lassen, vetten en oliën, reinigings- en adsorptiemiddelen). Er wordt geen watervragend proces toegepast. De energie-efficiëntie zal worden onderzocht in een energiebesparingsonderzoek nadat de inrichting volledig in bedrijf is genomen.
Ad j
Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu, maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen wij hierop terug.
Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen in de paragrafen Bodem en Externe Veiligheid. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
8
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: Circulaire energie in de milieuvergunning; Handreiking en Werkboek Wegen naar preventie bij bedrijven; Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; PGS 28 Ondergrondse opslag aardolieproducten, met name met betrekking tot het afleverpunt van de dieselbrandstof; PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties. De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. IV.B.3 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44) In artikel 8.1, tweede lid van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen kunnen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor tevens gedeeltelijk de algemene regels van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een milieuvergunning worden verleend. In artikel 8.1, eerste lid, Wet milieubeheer is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door de vergunningplichtige inrichting moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is vastgesteld dat op de volgende activiteiten, die binnen de inrichting plaatsvinden, algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn: • lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; • lozen van huishoudelijk afvalwater; • wassen van motorvoertuigen. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. De bovengenoemde activiteiten zijn in de aanvraag vermeld. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteiten een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. Deze melding hebben wij gepubliceerd in De Ronde Vener van 11 juni 2008. Voor de lozing op het oppervlaktewater heeft het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
9
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
grond van artikel 2.2, derde lid, van het Activiteitenbesluit bij besluit van 28 mei 2008 (kenmerk 2008.009919) maatwerkvoorschriften gesteld. IV.B.4 Overige algemene maatregelen van bestuur Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een andere AMvB ingevolge artikel 8.40 van de Wm, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. De aangevraagde activiteiten zijn niet strijdig met deze AMvB of een van de andere AMvB’s. In het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan het gestelde in dit besluit. Bij de acceptatie, opslag en afvoer van gestripte autowrakken is het Besluit beheer autowrakken 2007 van toepassing. Overeenkomstig de instructiebepalingen zijn de van toepassing zijnde voorschriften in de vergunning (§ 4.3 van de vergunningvoorschriften) opgenomen.
IV.C Lucht IV.C.1 Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer en daarop gebaseerde besluiten en regelingen zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij een vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens is in deze bijlage een richtwaarde voor ozon gegeven en verder zijn er richtwaarden gedefinieerd voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen voor het totale gehalte in de PM10 fractie. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 3% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten per saldo leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies met de beste beschikbare technieken zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF’s. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbij behorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van september 2005. De NeR is in de Regeling aanwijzing BBT-documenten aangewezen als BBT-document. IV.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting een zeer beperkte emissie naar de lucht optreedt. Er worden binnen de inrichting geen stuifgevoelige stoffen opgeslagen. Eventuele emissies van fijn stof (PM10) en/of stikstofoxiden worden veroorzaakt door: Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
10
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
een c.v.-ketel van het kantoor- en kantinegebouw met een capaciteit van maximaal 30 kW; de uitstoot van de draaiende motoren van voertuigen op de inrichting; het rijden met voertuigen over stoffige wegen en terreindelen; incidenteel gebruik van lasapparatuur; verkeer van en naar de inrichting. Voor diffuse emissies van stof is het uitgangspunt dat op twee meter afstand van de bron geen visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als uitgangspunt wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter (overeenkomstig artikel 4.10 van het Activiteitenbesluit) om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij stofverspreiding die nog op twee meter vanaf de bron visueel waarneembaar is, moet voor hinder buiten de inrichting worden gevreesd en zal – voor zover noodzakelijk – worden gehandhaafd. IV.C.3 De te verwachten ontwikkelingen Naast de te ontwikkelen bedrijfsvoering op de nieuwe locatie van aanvrager zijn er binnen de inrichting van Pothuizen geen verdere ontwikkelingen te verwachten. Wel zijn planologische ontwikkelingen te verwachten. Zo is thans een gewijzigd bestemmingsplan vastgesteld. Hierin is een streven vastgesteld om enkele in meerdere mate vervuilende bedrijven van de rand naar de kern van het bedrijventerrein te verplaatsen. IV.C.4 In de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht Periodiek worden mobiele kranen, heftrucks, schrootscharen en containerwagens gecontroleerd en afgesteld om emissies van luchtverontreinigende stoffen te beperken. In perioden van droogte kan stof opwaaien bij het rijden van wagens over het terrein, of bij het oppakken van afvalstoffen voor verdere bewerking. Overigens zij opgemerkt, dat binnen de inrichting geen stuifgevoelige afvalstoffen worden op- en/of overgeslagen. Om in uitzonderlijke droge perioden stofemissie te beperken, bevinden zich op de noordelijke keerwand een aantal sproeiers, waarmee zo nodig water over het nog te knippen schroot gesproeid wordt. Tevens is op het terrein een sproeiwagen aanwezig voor het, indien noodzakelijk, besproeien van het terrein. Daarnaast is op het terrein een snelheidsbeperking van 5 km/uur ingesteld, hetgeen ook bijdraagt aan een beperking van stofemissie. IV.C.5 Toetsing aan de luchtkwaliteitseisen De grenswaarden voor de luchtkwaliteit als vastgelegd in Bijlage 2 bij de Wet milieubeheer worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mag worden overschreden. Indien de inrichting stoffen uitstoot die zijn genoemd in Bijlage 2 Wm, moet worden onderzocht of met de uitstoot de grenswaarden met betrekking tot de luchtkwaliteitseisen worden overschreden. Ten aanzien van de stoffen waarvan te verwachten is dat de grenswaarden nu, of in de toekomst, zullen worden overschreden en die door de inrichting in hoge concentraties worden uitgestoten moet onderzoek worden verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit van het in werking zijn van de inrichting. Wij hebben uit publicaties van onder meer het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de opgebouwde kennis over de luchtkwaliteit in de afgelopen jaren en de Memorie van Toelichting op de Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (TK 2006-2007, 30 489, nr.3) afgeleid dat van de in Bijlage 2 Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen de grenswaarden van zwaveldioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en de richtwaarden van ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen in Nederland niet worden overschreden. Aangezien deze stoffen - gelet op de activiteiten binnen de inrichting (bewerken, op- en overslag van metalen, oud papier en kunststoffen) -
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
11
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
niet worden geëmitteerd, gaat onze aandacht uit naar de luchtkwaliteitseisen ten aanzien van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Ten behoeve van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkeveen, dat op 29 januari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld, is in opdracht van de gemeente De Ronde Venen door Royal Haskoning een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd met als titel Luchtkwaliteitonderzoek bedrijventerreinen Mijdrecht en Voorbancken gemeente de Ronde Venen, Toetsing aan de Wet luchtkwaliteit (4 december 2008, Referentie 9S8654.A0/R0003/Nijm). Uit dit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit op het bedrijventerrein goed is en de luchtverontreinigende stoffen – ook met de ontwikkelingen in het kader van de revitalisering van het bedrijventerrein, waarbij enkele in meerdere mate vervuilende bedrijven van de rand naar de kern van het bedrijventerrein worden verplaatst – ruimschoots onder de in de Wm genoemde grenswaarden blijven. Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij (met behulp van het CAR-rekenmodel, versie 8.1) de achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide bepaald (zie tabel 1). De inrichting ligt op een afstand van ca. 100 m van de Industrieweg (aan en afvoerweg) en ca. 200 m van de Rondweg te Mijdrecht. Op deze afstanden zijn de bijdragen van deze wegen aan de achtergrondconcentraties ter plaatse van de inrichting zo klein, dat zij mogen worden verwaarloosd. Ook de bijdrage van de N201 op de achtergrondwaarden ter plaatse van de inrichting van Pothuizen is te verwaarlozen. Het is mogelijk dat ten gevolge van de emissies van de inrichting zelf de omgevingsconcentraties verhoogd worden. Om te bezien of één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden moet de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht worden bepaald. TABEL 1. Achtergrondconcentraties PM10 en NO2 Locatie: middelpunt terrein inrichting (X=119800 en Y=469000) 1) Bepaald met CAR II versie 8.1. Stof
Norm
Grenswaarde
Omgevingsconcentratie 2) of aantal dagen 2008
Omgevingsconcentratie 2) of aantal dagen 2010
Jaargemiddelde 19,5 Tg/m3 19,1 Tg/m3 40 Tg/m3 concentratie Aantal overschrijdingen per PM10 35 dagen 9 dagen 8 dagen jaar van 50 Tg/ m3 als 24-uursgemiddelde waarde Jaargemiddelde NO2 23,1 Tg/m3 21,4 Tg/m3 40 µg/ m3 concentratie 1 ) Conform de Rijksdriehoekscoördinaten. 2 ) Omgevingsconcentratie is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaald door het RIVM) en lokale invloeden van wegen, inclusief zeezoutcorrectie voor PM10 conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. PM10
Emissiebepaling en verspreidingsberekeningen Voor de bepaling van de emissie van fijn stof en stikstofdioxide heeft de aanvrager geen onderzoeksrapport overgelegd. Voor de bepaling van de bijdragen aan de concentraties van stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving hebben wij gebruik gemaakt van kentallen en ervaringscijfers en toegepast met een worst case-benadering. Emissiebepaling Fijn stof Binnen de inrichting wordt gebruik gemaakt van kranen, een laadschop en heftrucks. In de literatuur (TNO e.a.) wordt voor mobiele werktuigen (niet werkverkeer) een emissiefactor van 2 tot 4 g/kg brandstof aangehouden. Het jaarlijks brandstofverbruik van vier heftrucks en drie kranen is Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
12
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
ca. 126.000 liter, overeenkomend met 115 ton/jaar. De fijn stofemissie van de inrichting ten gevolge van het gebruik van kranen en heftrucks bedraagt derhalve circa 230 tot 460 kg/jaar, of circa 25 tot 50 gram/uur. Voor bewerking en de op- en overslag van metalen kan de emissie van fijn stof worden verwaarloosd. De emissie valt weg ten opzichte van de fijn stofemissie ten gevolge van het gebruik van mobiele werktuigen. Voor de emissiebepaling en verspreidingsberekening van fijn stof wordt, met een grote overschatting, uitgegaan van een emissie van maximaal 50 gram/uur. Stikstofdioxide Voor mobiele werktuigen (niet werkverkeer) wordt in de literatuur (TNO e.a.) voor stikstofdioxide een emissiefactor van 4 g/kg brandstof aangehouden; het CBS geeft een emissiefactor van 0,026 g/kg. Hoewel op basis van de CBS-emissiefactor de stikstofdioxide-emissie van de inrichting ten gevolge van het gebruik van kranen en heftrucks circa 3 kg/jaar zou zijn, wordt op basis van de hoogst gevonden factor de emissie van stikstofdioxide op circa 460 kg/jaar gesteld. De stikstofdioxide-emissie van de inrichting ten gevolge van het gebruik van kranen en heftrucks wordt derhalve voor de immissieberekening eveneens op maximaal 50 gram/uur gesteld. Verspreidingsberekening Met behulp van de tabellen van de IPO luchtkwaliteitstoets (InfoMil, versie 9 juni 2008) op basis van een continue emissie (365 dagen, 24 uren per dag) is een schatting gemaakt van de immissie op verschillende afstanden van het middenpunt van de inrichting. Aangenomen wordt, dat de emissie plaatsvindt over het gehele terrein (104 * 138 meter) en dat het zwaartepunt van de emissies in het centrum van de inrichting plaatsvindt. Deze aanname is gerechtvaardigd, omdat tegen de keerwanden op de grens van de inrichting opslag plaatsvindt. Daarnaast zijn enkele gebouwen aan de buitenzijde van de inrichting geprojecteerd. Voor NO2 en PM10 is uitgegaan van een sterk overschatte emissie van 50 g/uur. Dit levert voor beide stoffen dezelfde immissies op. Deze bedraagt op 50 meter (de grens van de inrichting) 9,1 Tg/m3. Op 75 meter van het centrum van de inrichting (een contour die loopt van 25 tot 6 meter buiten de inrichting) bedraagt de bijdrage aan fijn stof nog maximaal 3,9 Tg/m3. De toename van de concentratie NO2 en PM10 in de buitenlucht op de worst place (grens van de inrichting, zonder rekening te houden met gebouwen en de keerwanden) is op zijn hoogst 9 µg/m3. Fijn stof Door verkeersaantrekkende werking van de inrichting met ca. 70 vrachtwagens per dag kan op de grens van de inrichting een toename van maximaal 0,05 µg/m3 fijn stof in de buitenlucht worden verwacht door het transport naar en van de inrichting. Deze extra bijdrage is te verwaarlozen ten opzichte van de (overschatte) bijdrage van de activiteiten binnen de inrichting. De berekende bijdrage aan de concentratie in de buitenlucht bedraagt maximaal 9 µg/m3 stikstofdioxide en PM10. Dat deze geschatte bijdrage op basis van eerder genoemde kentallen te hoog is moge blijken uit bijvoorbeeld de berekening met behulp van het CAR-rekenmodel van het aantal voertuigbewegingen van vrachtwagens dat eenzelfde bijdrage aan de immissie zou veroorzaken: voor een bijdrage van 9 µg/m3 PM10 op de grens van de inrichting zijn volgens het CAR-rekenmodel bijna 14.000 vrachtwagenbewegingen vereist. Het is niet waarschijnlijk dat zeven mobiele werktuigen, die goed moeten worden onderhouden en waarvan de motoren goed moeten zijn afgesteld, een zelfde immissie als 14.000 vrachtwagenbewegingen bewerkstelligen. Ook de StAB-adviseur komt de berekende waarde als veel te hoog voor. Wanneer wij desondanks uitgaan van de hiervoor aangenomen overschatting van de bijdrage door de mobiele werktuigen, dan blijft de totale fijn stofconcentratie in de buitenlucht op de grens van de inrichting (de “worst place”) onder 28,5 µg/m3 in 2008 en onder 28,1 µg/m3 in 2010. Dit betekent dat op basis van de door TNO vastgestelde statistische relatie tussen de berekende jaargemiddelde concentratie en het aantal dagen overschrijding van de daggemiddelde concentratie (31,6 µg/m3) ook onder de in bijlage 2 van de Wm genoemde dagennorm blijft van 35 overschrijdingen per jaar van 50 Tg/m3 als 24-uursgemiddelde waarde. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
13
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Naast de grote overschatting van de geraamde immissieconcentratie is de concentratie op de grens van de inrichting nogmaals een overschatting, omdat om het overgrote deel van het terrein van aanvrager een keerwand van 6 meter hoogte staat en tevens gebouwen zijn geprojecteerd, waardoor de concentratie van fijn stof in de buitenlucht op de grens van de inrichting lager is. Zoals hierboven is aangegeven neemt de concentratie van fijn stof sterk af bij een toenemende afstand tot de grens van de inrichting. Stikstofdioxide Door verkeersaantrekkende werking van de inrichting met ca. 70 vrachtwagens per dag kan op de grens van de inrichting nog een toename van maximaal 0,5 µg/m3 stikstofdioxide in de buitenlucht worden verwacht door het transport naar en van de inrichting. Gesommeerd met de berekende maximum bijdrage aan de concentratie in de buitenlucht betekent dit een toename van de concentratie in de buitenlucht van 9,5 µg/m3 stikstofdioxide. Met de bijdrage door de aangevraagde activiteiten aan de stikstofdioxideconcentratie in de buitenlucht is de concentratie op de grens van de inrichting (de “worst place”) circa 32,6 µg/m3 in 2008 en circa 30,9 µg/m3 in 2010. En ook hier is deze immissieconcentratie te hoog geraamd vanwege de positieve invloed van de keerwand op de verspreiding rondom het terrein van aanvrager. Deze concentratie is dus ook met de te vergunnen situatie ruim onder de in bijlage 2 van de Wm gestelde grenswaarden. IV.C.6 Conclusie overwegingen aangaande de emissies naar de lucht Door het toepassen van beste beschikbare technieken zoals in de NeR beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. Met behulp van praktijkgegevens en kentallen is ingevolge artikel 5.16, aanhef en eerste lid onder a van de Wm aannemelijk gemaakt, dat met de emissies ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting geen van de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden worden overschreden. De luchtkwaliteitseisen staan derhalve vergunningverlening niet in de weg. In het verslag ex artikel 8:47 van de Awb van de StAB-adviseur van 6 november 2008 (kenmerk 200807145/1/M1) is in § 5.3 en 5.4 is aangegeven dat de daadwerkelijke emissie van fijn stof aanzienlijk lager zal zijn dan de door ons in de berekening veronderstelde hoeveelheid fijn stof. De StAB concludeert: Het geheel overziende is het verschil tussen het achtergrondniveau en de wettelijke grenswaarden zo groot, dat de bijdrage van de inrichting dit verschil bij lange na niet zal opvullen.
IV.D Geur Het in de NeR omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken, waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
14
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud, verwaarlozing van een afvalstoffenopslag of iets dergelijks hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt.
IV.E Geluid IV.E.1 Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door in werking zijnde ijzerkranen en knipscharen. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in het rapport Akoestisch onderzoek locatie Groot Mijdrechtstraat 17/27, kenmerk R052665adA1.md, van 16 december 2009. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Bij de beoordeling hiervan is de toepassing van BBT-maatregelen betrokken. IV.E.2 Beste Beschikbare Technieken (BBT) Geen van de voor de aanvrager van toepassing zijnde informatiedocumenten als genoemd in de Regeling aanwijzing BBT-documenten hebben betrekking op geluidhinder. BBT met betrekking tot geluidreductie komt in de Nederlandse BBT-documenten niet voor. Ook de BREF Op- en overslag bulkgoederen (Emissions from storage) geeft geen BBT voor geluid. In de BREF Afvalverwerking is één paragraaf gewijd aan geluidhinder (Waste Treatments Industries, p. 348 § 4.1.8). Hierin is vermeld dat het hebben van een geluidbeheersplan BBT is. Het hiervoor genoemde akoestisch rapport bevat de informatie als bedoeld in § 4.1.8 van de BREF Afvalverwerking. In dit rapport zijn tevens de beste beschikbare technieken ten aanzien van de beperking van geluidemissies onderzocht. De dagelijkse geluidsuitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door: - overslag schroot door middel van kranen; - het storten van ijzer uit containers; - het slijpen van metaal. De volgende maatregelen zijn genomen ter bescherming van omwonenden tegen geluidhinder: - keerwanden en geluidschermen van 6 en 5 meter hoogte; - enigszins lagere geluidemissie kranen door aanschaf geluidarmere kraan; - trillingsarme opstelling weegbruggen; - relatief stille mobiele knipschaar; - volledig betonnen loods voor non-ferro-activiteiten; - het onderhoud en reparatie van materieel en voertuigen vindt inpandig plaats in de werkplaats. Hiervan is uitgezonderd groot materieel dat niet in de werkplaats past; dit zal buiten onderhouden en gerepareerd moeten worden; - het plaatsen van volle containers vindt op minimaal 15 m afstand plaats van de gevels van de omliggende kantoren en bedrijven. - positionering nog te bouwen loods voor non-ferro-activiteiten zodanig dat het ijzerterrein richting de dichtstbijzijnde bedrijfswoning en woonwijk wordt afgeschermd. Bij de beoordeling van BBT-maatregelen is rekening gehouden met het te bereiken niveau in geluidreductie en de kosten van de maatregelen. De geluidsuitstraling van de inrichting wordt gedomineerd door overslag van schroot en het storten van ijzer uit containers. Hiervoor zijn geen andere geluidbeperkende maatregelen mogelijk dan afscherming. Verdergaande geluidseisen aan de Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
15
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
gebruikte machines dan die in de hierboven beschreven maatregelen en voorzieningen zijn daarom niet zinvol. Meer afscherming dan de basisvariant zoals berekend in het akoestisch rapport heeft te weinig effect in verhouding met de te maken kosten. Voor een te realiseren afscherming van de bovenverdieping van de kantoorruimte aan de Groot Mijdrechtstraat 13, alwaar in de aangevraagde situatie weliswaar het hoogste geluidniveau op de gevel wordt geconstateerd, doch waar geen sprake is van een ontoelaatbare geluidhinder ten opzichte van de personen die zich in dit gebouw bevinden, zouden geluidschermen nodig zijn met een hoogte van 12 meter. De kosten van zo’n hoog scherm zijn dermate hoog, dat wij deze geluidsafscherming gelet op de verwachte reductie van de geluidimmissie niet als BBT kunnen beschouwen. Ook de in de aanvraag beschreven maatregelvarianten met betrekking tot geluidsafscherming leveren te weinig geluidsreductie op in verhouding tot de benodigde investeringen om als beste beschikbare techniek te worden aangemerkt volgens de definitie in de Wet milieubeheer. Gelet op de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen wordt de inrichting gedreven met de beste beschikbare technieken. IV.E.3 Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, niet gezoneerd industrieterrein Beoordelingskader In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruikgemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". In de aanvraag zijn activiteiten aangevraagd voor de dag- en avondperiode. Het betreft hier een nieuwe situatie. De inrichting van aanvrager ligt in de gemeente De Ronde Venen. Gemeente De Ronde Venen heeft het beleid voor industrielawaai vastgelegd in de Geluidnota en verordening voor het bedrijventerrein Mijdrecht d.d. 27 september 2009. Deze nota is aan te merken als gemeentelijke beleidsnota industrielawaai in de zin van hoofdstuk 2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De geluidnota betreft alleen het grondgebied van het industrieterrein zelf. Voor geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen op het industrieterrein is in deze geluidnota een grenswaarde van 65 dB(A) in de dagperiode en 55 dB(A) in de avondperiode vastgesteld voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau mits het binnenniveau van de geluidsgevoelige bestemming niet hoger is dan 35 dB(A) ten gevolge van industrielawaai. Voor woningen buiten het industrieterrein is geen apart beleid vastgesteld. Hierbij hebben wij hoofdstuk 4 van de bovengenoemde handreiking als beoordelingskader genomen. De woningen in het dorp Mijdrecht nabij het industrieterrein zijn te karakteriseren als rustige woonwijk met weinig verkeer. Hiervoor geldt een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. In de huidige milieuwet- en regelgeving is geen grenswaarde voor geluidbelasting op de gevel van een kantoor- of bedrijfsgebouw vastgelegd. Ook zijn geen grenswaarden voor het binnenniveau bepaald. In het Activiteitenbesluit zijn alleen grenswaarden voor woningen opgenomen. Beoordeling Woningen De geluidsbelasting van Pothuizen B.V. is aan de hiervoor genoemde geluidnota getoetst voor wat betreft geluiduitstraling op de woningen op het industrieterrein. Volgens het akoestisch rapport wordt aan de grenswaarde voor woningen uit deze geluidnota voldaan. Het hoogste optredende geluidsniveau bij woningen is 50 dB(A), waarbij ook het binnenniveau in de woningen aan de grenswaarde voldoet. In de praktijk blijkt bij goed onderhouden woningen de geluidwering minimaal 20 dB(A) te bedragen. Hierdoor wordt aan het binnenniveau van 35 dB(A) ruim voldaan. De woningen buiten het industrieterrein voldoen aan de richtwaarde van 45 dB(A).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
16
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Kantoor- en bedrijfsgebouwen Naast deze woningen zijn ook kantoren en bedrijven gelegen op het industrieterrein. Kantoren en bedrijven zijn echter geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Doch personen die zich in die bedrijfsruimten bevinden, dienen in het kader van de Wm beschermd te worden tegen onacceptabele geluidhinder. In het kader van de Wm wordt dus niet de gevelbelasting op zich beoordeeld, maar moet voor de bescherming van de zich in die bedrijfsruimten bevindende personen de binnenniveaus worden beoordeeld. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State met zaaknummer 200807145/1/M1 van 2 september 2009, met betrekking tot de vernietigde vergunning van Pothuizen B.V., zijn ook de ruimten waar gedurende langere tijd mensen verblijven, meegenomen in de afweging voor de toelaatbaarheid van de geluidhinder van Pothuizen B.V. In de huidige milieuwet- en regelgeving is geen grenswaarde voor geluidbelasting op de gevel van een kantoor- of bedrijfsgebouw vastgelegd. Daarnaast is er geen acceptabele binnenwaarde in een dergelijk gebouw in geldende milieuwet- en regelgeving vastgelegd, behalve in het Bouwbesluit. Wij hebben in onze beoordeling daarom in ieder geval aansluiting gezocht bij de bovengenoemde geluidnota van de gemeente De Ronde Venen. Voor kantoren en bedrijven achten wij echter een lagere beschermingsgraad dan voor woningen acceptabel, omdat in kantoren en bedrijven niet wordt gerust zoals in woningen. In de voornoemde uitspraak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat deze aanname redelijk is. In de dag- en avondperiode achten wij een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 70 dB(A) op de gevel van kantoren en bedrijven toelaatbaar. Dit is 5 dB meer dan de geluidnota van de gemeente De Ronde Venen voor woningen hanteert in de dagperiode. Wij maken geen onderscheid in de dag- en avondperiode bij de beoordeling, omdat kantoren en bedrijven ruimten zijn waar gewerkt wordt en niet gerust. Werken in de avond is hierbij niet anders dan overdag. Hiermee voldoet Pothuizen B.V. aan wat wij toelaatbaar achten. Daarnaast wijzen metingen van de geluidwering van de gevels van de meest nabij gelegen en niet door keerwanden afgeschermde kantoorgebouwen aan de Groot Mijdrechtstraat 13, 15 en 34 uit dat het binnenniveau vanwege Pothuizen B.V. maximaal 36 dB(A) bij deze kantoren bedraagt. Dit voldoet ruim aan de norm van 40 dB(A) uit artikel 3.2 lid 3 van het Bouwbesluit. Bij bepaling van de gevelwering is volgens norm NEN 5077 gemeten met dichte ramen. We hebben bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de geluidsbelasting geen rekening gehouden met de mogelijkheid van te openen geveldelen, zoals ramen en deuren. Dit gebeurt ook niet bij nieuw te bouwen woningen, waarbij de woning moet voldoen aan het Bouwbesluit. De gevelwering van de omliggende kantoren is opgenomen in het rapport van Ramakers Raadgevende Ingenieurs met kenmerk 52.116-12 van 18 december 2009. Voor de overige bedrijven rondom de inrichting is uitgegaan van een acceptabel binnenniveau van 70 dB(A) vanwege Pothuizen BV. Dit is 10 dB(A) minder dan de wettelijk voorgeschreven geluidsnorm van 80 dB(A) vanuit de Arbowetgeving. Aangezien de geluidsbelasting nergens bij de omliggende bedrijven boven de 70 dB(A) op de gevel uitkomt, is de geluidsbelasting binnen deze bedrijven zelfs bij een geluidwering van 0 dB(A) van de gevel nog acceptabel vanuit de Arbowetgeving. In dit rapport en bij onze beoordeling van de toelaatbaarheid van geluidhinder is overigens uitgegaan van de huidige situatie ter plaatse van het kantoorgebouw aan de Groot Mijdrechtstraat 15. Hierbij bevindt zich aan de achterzijde van het gebouw, de zijde richting Pothuizen B.V., een gesloten gevel. Voor dit gebouw is op 16 december 2008 door de gemeente De Ronde Venen een bouwvergunning verleend om onder andere ramen in de achterzijde van dit gebouw aan te brengen. Hierdoor zou de gevelwering van dit pand mogelijk minder kunnen worden. Wij hebben hiermee bij onze beoordeling echter geen rekening gehouden om de volgende redenen: • tegen de bouwvergunning is beroep ingesteld door Pothuizen B.V. De bouwvergunning is daarom nog niet onherroepelijk; • Er is een voorlopige voorziening aangevraagd door Pothuizen B.V. Deze is ingetrokken naar aanleiding van de toezegging van de eigenaar van het pand aan de rechtbank dat er voorlopig geen gebruik zal worden gemaakt van de bouwvergunning; • Het pand staat op dit moment te koop en te huur. Hierdoor is onzeker of er ooit gebruik gemaakt kan worden van de bouwvergunning, zoals het door de eigenaar is aangevraagd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
17
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
• In de bouwvergunning en de daarbij behorende aanvraag is geen informatie opgenomen over de gevelwering na de verbouwing. Bij de beoordeling van de gevelwering zijn we derhalve uitgegaan van de huidige feitelijke situatie. De geluidsbelasting bij kantoor- en bedrijfsgebouwen buiten het industrieterrein is vergelijkbaar met die van de woningen buiten het industrieterrein. Voor deze gebouwen is geen beoordelingskader aanwezig in de milieuwet- en regelgeving. Aan de eerdere genoemde richtwaarde voor woningen wordt ook voor deze bedrijven voldaan. Impulsachtig geluid Voor nabij gelegen woningen, kantoren en bedrijven is volgens het akoestisch onderzoek mogelijk sprake van impulsachtig geluid. Impulsachtig geluid is geluid waarin geluidstoten voorkomen die minder dan één seconde duren en die een zekere repetitie kennen. Bij de werkzaamheden van Pothuizen komen geregeld geluidpieken voor. De pieken met de grote bronvermogens - zoals het leegstorten op het ijzerterrein - duren echter langer dan een seconde. Bovendien kennen deze pieken geen herkenbare repetitie. Bij de beoordeling van de geluidemissie op de locatie Amstelhoek is wel een te hoog geluidsniveau gemeten, maar van impulsgeluid was geen sprake. Wij hebben derhalve voor de inrichting te Mijdrecht ook geen toeslag voor impulsachtig karakter van het geluid toegepast. Het StAB-advies aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de beroepsprocedure tegen de eerder door ons verleende vergunning aan Pothuizen heeft onze zienswijze bevestigd. IV.E.4 Conclusie langtijdgemiddelde beoordelingsniveau Voor wat betreft de woningen op het industrieterrein voldoet Pothuizen B.V. aan de grenswaarden die in de gemeentelijke geluidnota zijn vastgelegd. Ten aanzien van de kantoor- en bedrijfsgebouwen in de nabijheid van Pothuizen B.V. concluderen wij dat een gedeelte van het terrein van Pothuizen B.V. wordt afgeschermd met 6 meter hoge keerwanden en een 12 meter hoge loods. Van de kantoorgebouwen die niet worden afgeschermd door deze maatregelen, hebben wij de gevelwering gemeten. Daarnaast geldt dat er voor kantoorgebouwen een lager beschermingsniveau dan voor woningen mag worden aangenomen. Al met al achten wij het aannemelijk dat vanwege de geluidbelasting van Pothuizen B.V. er een acceptabele binnenwaarde in de nabijgelegen kantoor- en bedrijfsgebouwen is te verwachten. Voor wat betreft de woningen, kantoor- en bedrijfsgebouwen buiten het industrieterrein kan aan de richtwaarde uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening worden voldaan. Wij hebben voorts aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte. IV.E.5 Maximaal geluidsniveau (LAmax) Beoordelingskader Ook voor de maximale geluidsniveaus heeft de gemeente De Ronde Venen in bovengenoemde geluidnota beleid vastgesteld voor woningen op het industrieterrein Mijdrecht. Voor woningen op dit industrieterrein worden tussen 05:00 en 20:00 uur piekniveaus toegestaan van 70 dB(A). Van 20:00 tot 05:00 uur worden piekniveaus toegestaan van 65 dB(A). Bij de berekening van deze piekniveaus wordt geluid door laden en lossen en door transportbewegingen niet meegerekend. Voor de woningen buiten het industrieterrein is de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van toepassing. Volgens deze handreiking moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
18
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ook ten aanzien van het maximaal geluidniveau is in de huidige milieuwet- en regelgeving geen grenswaarde voor kantoor- en bedrijfsgebouwen vastgelegd. Beoordeling Woningen Voor de woningen op het industrieterrein worden de streefwaarden overschreden. Wel wordt voldaan aan de hiervoor genoemde grenswaarden. Dit vinden wij acceptabel aangezien Pothuizen B.V. de beste beschikbare technieken in zijn bedrijfsvoering toepast. Bij beoordelingspunten buiten het industrieterrein worden de streefwaarden overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter voldaan. Dit vinden wij acceptabel aangezien Pothuizen B.V. de beste beschikbare technieken in zijn bedrijfsvoering toepast. Kantoor- en bedrijfsgebouwen Voor de nabijgelegen kantoor- en bedrijfsgebouwen op het industrieterrein is geen beoordelingskader beschikbaar in de milieuwet- en regelgeving. We hebben in onze beoordeling daarom aansluiting gezocht bij de eerder genoemde geluidnota van de gemeente De Ronde Venen. Op grond van deze geluidnota hebben wij gemotiveerd waarom een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 70 dB(A) voor de dag- en avondperiode op de gevel van de kantoor- en bedrijfsgebouwen toelaatbaar is. Een maximaal geluidniveau van 10 dB boven het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij deze kantoren en bedrijven is in de lijn met de Handreiking. De berekende maximale geluidniveaus bij bepaalde omliggende kantoor- en bedrijfsgebouwen zijn echter hoger. In het vervolg van de afweging hebben wij daarom de gevelweerstanden van de omliggende kantoren onderzocht om de binnenniveaus van het maximale geluidniveau in deze kantoorruimten te kunnen bepalen. Voor de beoordeling hiervan hebben wij eveneens aansluiting gezocht bij de normering voor woningen in het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit wordt in in- en aanpandige woningen een binnenwaarde van het maximale geluidniveau van 55 dB(A) in de dagperiode als toelaatbaar aangemerkt (artikel 2.17 lid 3 van het Activiteitenbesluit). Voor kantoor- en bedrijfsgebouwen waar langdurig personen verblijven gaan wij uit van een 5 dB lager beschermingsniveau – overeenkomend met een 5 dB hogere binnenwaarde – naar analogie van het Bouwbesluit voor woonfuncties enerzijds en kantoorfuncties anderzijds. Indien de beste beschikbare technieken zijn toegepast achten wij voor dergelijke ruimten een binnenwaarde van het maximale geluidniveau van 60 dB(A) toelaatbaar. Het betreft hier immers ruimtes waar gewerkt wordt en niet gerust, zoals bij woningen het geval is. Om te beoordelen of aan dit geluidniveau van 60 dB(A) voldaan kan worden hebben we de geluidwering van de gevels van de meest nabij gelegen kantoren aan de Groot Mijdrechtstraat 13, 15 en 34 laten meten en vastleggen in eerder genoemd rapport. Hieruit volgt dat het maximale geluidniveau binnen deze kantoorgebouwen vanwege Pothuizen B.V. ongeveer 53 dB(A) bedraagt. Dit geluidniveau voldoet ruim aan het maximale geluidniveau van 60 dB(A) dat wij acceptabel achten. In de overige omliggende bedrijfsgebouwen op het industrieterrein zijn de maximale geluidniveaus vanwege Pothuizen lager dan bij de naastgelegen kantoorgebouwen. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat hier geen bovenmatige geluidhinder vanwege Pothuizen B.V. zal optreden. Voor kantoor- en bedrijfsgebouwen buiten het industrieterrein zijn de maximale geluidniveaus vergelijkbaar met die van woningen buiten het industrieterrein. Wij achten daarom ook voor de kantoor- en bedrijfsgebouwen de maximale geluidniveaus acceptabel. IV.E.6 Conclusie maximaal geluidniveau Voor wat betreft de woningen op en buiten het industrieterrein voldoet Pothuizen B.V. aan de grenswaarden die in de gemeentelijke geluidnota zijn vastgelegd. Ten aanzien van de kantoor- en bedrijfsgebouwen in de nabijheid van Pothuizen B.V. concluderen wij dat een gedeelte van het terrein van Pothuizen B.V. wordt afgeschermd met 5 en 6 meter hoge keerwanden en een 12 meter hoge loods. Van de kantoorgebouwen die niet worden afgeschermd door
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
19
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
deze maatregelen, hebben wij de gevelwering gemeten. Daarnaast geldt dat er voor kantoorgebouwen een lager beschermingsniveau dan voor woningen mag worden aangenomen. We hebben hierbij tevens aangesloten bij het Activiteitenbesluit. Al met al achten wij de te verwachten binnenwaarde in de nabijgelegen kantoor- en bedrijfsgebouwen acceptabel. Voor wat betreft de woningen en kantooren bedrijfsgebouwen buiten het industrieterrein kan aan de grenswaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden voldaan. Wij hebben voorts aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden voor de maximale geluidniveaus zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avonden nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte. IV.E.7 Indirecte hinder Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A) en de grenswaarde 65 dB(A). Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet zo mogelijk worden voorkomen door het treffen van maatregelen. De voorkeursgrenswaarde mag alleen worden overschreden als in de geluidsgevoelige ruimten van woningen een geluidsbelasting van 35 dB(A) etmaalwaarde gewaarborgd is. Het verkeer van en naar de inrichting is ter hoogte van 150 m vanaf de in- en uitrit van de inrichting opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting bij de woningen langs dit traject niet meer bedraagt dan 26 dB(A). Aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Wij zien dan ook geen aanleiding voor het stellen van (middel)voorschriften. IV.E.8 Conclusies Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden, kantoren en bedrijven. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Gelet op het feit dat de inrichting alleen in de dag- en avondperiode in werking is, vergunnen wij alleen in deze periode(n) geluidruimte. Na 20.00 uur wordt er geen ijzer meer verwerkt en zijn de kranen niet meer in bedrijf.
IV.F Trillingen IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de in 2002 verschenen Richtlijn van de Stichting bouwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn" In deze Richtlijn wordt gesproken van streefwaarden. Deze streefwaarden zijn erop gericht om hinder door trillingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de beoordeling van de trillingen zijn we uitgegaan van streefwaarden in tabel 2 van deze handreiking vermenigvuldigd met de factor 1,8. De factor 1,8 wordt volgens de Richtlijn toegepast voor gebouwen op industrieterreinen, waarvoor Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
20
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
de gemeente bijvoorbeeld in een geluidnota heeft aangegeven dat voor dit gebied een lagere beschermingsgraad geldt. Overigens speelt het toepassen van de beste beschikbare technieken daarbij een belangrijke rol. In dit geval heeft de gemeente De Ronde Venen voor het bedrijventerrein Mijdrecht de "Geluidnota en verordening voor het Bedrijventerrein Mijdrecht" vastgesteld op 27 september 2007. Hierin wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de woonkwaliteit op een bedrijventerrein minder hoog kan zijn dan in een regulier woongebied. Daarnaast wordt het uitgangspunt gehanteerd dat er ruimte moet zijn voor middelzware bedrijven. Van een lagere beschermingsgraad zoals boven genoemd is in dit geval dan ook sprake. Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten heeft LBP een rapport “Akoestisch onderzoek locatie Groot Mijdrechtstraat 17/27”, kenmerk R052665adA1.md, d.d. 16 december 2009, opgesteld met een hoofdstuk over trillingen. Dit rapport maakt deel uit van de aanvraag. IV.F.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten met betrekking tot trillingen Mogelijke trillingshinder treedt op door: - het plaatsen van volle zware containers op de bodem door vrachtwagens; - het leegstorten van containers met zware objecten; - het laten vallen van zware objecten door kraan; - het rijden van zware vrachtwagens. Hierdoor kan hinder op korte afstand van bovengenoemde activiteiten voelbaar zijn bij naastgelegen bedrijven en dichtbijgelegen woningen op het industrieterrein. Maatregelen Pothuizen B.V. heeft maatregelen genomen om de trillingshinder zoveel mogelijk te beperken. De ingang van de inrichting is drempelloos uitgevoerd. De weegbruggen worden op een veersysteem geplaatst en de vrachtwagens rijden over een op- en afrit met een flauwe helling ter voorkoming van trillingsemissie. Daarnaast worden volle containers op minimaal 15 meter afstand van de gevels van de rondom liggende katoren en bedrijven geplaatst. Voor het overige zijn de activiteiten inherent aan de uitgevoerde werkzaamheden en niet anders te voorkomen dan door een zorgvuldige en voorzichtige manier van werken. Wij zijn van oordeel dat hiermee invulling wordt gegeven aan het BBT-beginsel, namelijk het bieden via de vergunningvoorschriften van de grootst mogelijke bescherming voor het milieu, tenzij dit redelijkerwijs - kosten en baten in aanmerking genomen - niet gevergd kan worden. IV.F.3 Conclusie Uit het hoofdstuk over trillingen in het akoestisch rapport blijkt dat de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals opgenomen in de SBR-richtlijn voor woningen en kantoren op industrieterreinen. Ter voorkoming van trillingshinder worden de beste beschikbare technieken toegepast. De grenswaarden voor trillingshinder hebben wij opgenomen in voorschrift 2.5.2.
IV.G Bodem IV.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
21
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IV.G.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: 1. Op- en overslag van metaalafvalstoffen die verontreinigd zijn met droge (vaste, niet uitloogbare) afvalstoffen; 2. Op- en overslag van metaalafvalstoffen met vloeibare afvalstoffen; 3. Be- en verwerking van metaalafvalstoffen; 4. Opslag van gevaarlijke vloeibare (afval)stoffen; 5. Opslag van machines en materieel; 6. Herstelwerkzaamheden aan bedrijfswagens, materieel en machines in de werkplaats; 7. Aftanken van mobiele werktuigen; 8. Wassen van bedrijfswagens, materieel en machines op de wasplaats; 9. Strippen van kunststof- en papiergeïsoleerde grondkabels; 10. Opslag van kunststoffolie en harde kunststoffen. Bij de aanvraag is een bodemrisicochecklist (hierna: BRCL) gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eind emissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek. Ad 1 en 3. Op- en overslag van metaalafvalstoffen die verontreinigd zijn met droge (vaste, niet uitloogbare) afvalstoffen en het be- en verwerken van dit materiaal In de BRCL (bijlage 17 van de aanvraag) is aangegeven dat voor op- en overslag van schroot en nonferro, die mogelijk verontreinigd zijn met droge vaste afvalstoffen, een eind-emissiescore van l wordt behaald, indien een vloeistofkerende vloer of voorziening wordt aangebracht én visueel toezicht op het schroot en non-ferro wordt gehouden én het incidentenmanagement met faciliteiten en personeel wordt uitgeoefend. Aanvrager kiest voor de in de BRCL aangegeven optie en gaat daarbij impliciet er vanuit, dat het afstromend hemelwater slechts wordt verontreinigd door bezinkbare en zwevende deeltjes. Hierbij zouden geen bestanddelen in het hemelwater oplossen die met het doordringen van hemelwater in de vloeistofkerende vloer of voorziening een belasting van de bodem kan betekenen. Dit wordt bereikt door het strikt uitvoeren van het incidentenmanagement, dat volgens de aanvraag als volgt wordt ingevuld: o ingangscontrole van het te storten materiaal; o bij de controle van het materiaal worden de verschillende afvalstromen naar de plaats gedirigeerd waar het opgeslagen dan wel verwerkt wordt. Het betreffen de volgende stromen: - schroot, aluminium en roestvast staal naar de betreffende delen van het terrein met een vloeistofkerende vloer; - alle mogelijk bodembedreigende vloeistoffen bevattende materialen naar de vloeistofdichte vloer in de non-ferroloods; - containers met kunststoffen naar de betreffende delen van het terrein met een vloeistofkerende vloer ten zuiden van de non-ferroloods; o controle van het materiaal tijdens het inbrengen van het materiaal in de schrootschaar op de vloeistofkerende vloer of verharding; o controle van het bewerkte materiaal tijdens het overslaan naar de locatie met een vloeistofkerende vloer of verharding voor bewerkt schroot en non-ferro; o indien wordt geconstateerd dat er onverhoopt bodembedreigende vloeistoffen in het op de vloeistofkerende vloer of verharding aanwezige materiaal blijkt te zitten, worden deze vloeistoffen direct opgenomen met binnen het bedrijf aanwezig absorberend materiaal, waarna vloeistof en absorberend materiaal worden opgeslagen in de KGA -container, waarvan de inhoud weer periodiek afgevoerd wordt door een erkende verwerker. Eventuele calamiteiten worden vermeld in het milieulogboek.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
22
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ad 2 en 9. Op- en overslag van metaalafvalstoffen met vloeibare afvalstoffen en het bewerken ervan, zoals het strippen van kunststof- en papiergeïsoleerde grondkabels Deze activiteiten vinden plaats op een vloeistofdichte opvangvoorziening die volgens CUR aanbeveling 44 (4e herziene uitgave) is geïnspecteerd en is voorzien van een PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening onder een overkapping in de non-ferroloods. In deze loods wordt speciale aandacht besteed aan diverse specifieke afvalstromen. - Accu’s worden opgeslagen in specifieke voorzieningen, zoals kunststof wisselcontainers die bestand zijn tegen accuzuur. - Draaisels worden op- en overgeslagen in containers. - Grondkabel met aanhangende olieresten worden opgeslagen in vloeistofdichte containers. Ad 4. Opslag van gevaarlijke vloeibare (afval)stoffen De opslag van gevaarlijke vloeibare (afval)stoffen vindt plaats in speciale emballage, in of boven een lekbak, op een vloeistofkerende vloer met visueel toezicht en met uitoefening van het incidentenmanagement met faciliteiten en personeel. Een en ander is/wordt uitgevoerd conform de PGS 15. Ad 5. Opslag van machines en materieel De opslag en stalling van machines en materieel vindt plaats op een vloeistofkerende voorziening met visueel toezicht op eventuele lekkages en met algemene zorg voor het opruimen van lekkages. Ad 6. Reparatiewerkzaamheden aan bedrijfswagens, materieel en machines in de werkplaats De werkzaamheden aan bedrijfswagens, materieel en machines worden inpandig in de werkplaats en bij te grote werktuigen - eventueel buiten uitgevoerd op een vloeistofkerende vloer of verharding. Ten behoeve van reparatiewerkzaamheden benodigde vloeistoffen worden in emballage in of boven lekbakken opgeslagen op een vloeistofkerende vloer of verharding. Er is visueel toezicht op mogelijke lekkages op de vloer of de verharding en in de lekbakken. Bij lekkages wordt het incidentenmanagement uitgevoerd met behulp van de nodige voorzieningen en het dienstdoende personeel. Ad 7. Aftanken van materieel De opslag van motorbrandstoffen en de afleverinstallatie worden uitgevoerd overeenkomstig respectievelijk de PGS 30 en de PGS 28. Hierin wordt een vloeistofdichte verharding van voldoende afmetingen voorgeschreven. Ad 8. Het reinigen van materieel op de wasplaats Het reinigen van bedrijfswagens, materieel en machines geschiedt op de wasplaats, deze wordt uitgevoerd als een vloeistofdichte vloer of verharding en moet voldoen aan artikel 3.24, eerste lid van het Activiteitenbesluit. Bij de werkzaamheden is er visueel toezicht op mogelijke lekkages van vloeistoffen uit het materieel. Bij lekkages wordt het incidentenmanagement uitgevoerd met behulp van de nodige voorzieningen en het dienstdoende personeel. Ad 10. Opslag van kunststof folie en harde kunststoffen Deze schone kunststoffen worden slechts ingenomen, opgeslagen en afgevoerd. Opslag vindt plaats ten zuiden van de nieuw te bouwen non-ferroloods, op een vloeistofkerende vloer of verharding. Deze grondstoffen hebben geen gevolgen voor de kwaliteit van de bodem. Visueel toezicht, algemene zorg, incidenten management Om bij incidenten adequaat te reageren moet personeel worden geïnstrueerd en getraind in de juiste bediening van apparatuur, de daartoe uit te voeren handelingen en de bijbehorende beschermende maatregelen. Hierbij hoort ook de training in het gebruik van noodmaatregelen, het opruimen van vrijgekomen stoffen en het melden van incidenten bij de daartoe aangewezen verantwoordelijke personen. Gericht toezicht op de uitgeoefende activiteiten door het bedienend personeel beperkt het bodemrisico. Indringing van gemorste stoffen in de bodem en/of verdere verspreiding daarvan over het terrein, moet zo snel mogelijk worden voorkomen door stoffen te absorberen en op te ruimen. Daarvoor moeten in de nabijheid van de betreffende activiteiten geschikte en voldoende opruimvoorzieningen aanwezig Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
23
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
zijn. Naast absorptiemiddelen en opruimvaten kan hier ook worden gedacht aan materiaal om lekkages te stoppen. Een en ander is mede zoals hiervoor beschreven en opgenomen in de VCA procedure (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers) en de huisregels van Pothuizen B.V. zoals besproken met en uitgereikt aan het personeel (bijlage 16 van de aanvraag). Het opslagterrein Het terrein wordt vloeistofkerend uitgevoerd in een nader te kiezen verhardingmateriaal, welke mede bestand is tegen de belastingen ten gevolge van het storten en oppakken van schroot, non-ferro en containers. De terreinriolering wordt in pvc uitgevoerd. IV.G.3 In de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: - een vloeistofdichte verharding en overkapping voor alle activiteiten in de non-ferroloods; - een vloeistofdichte vloer van de was- en aftankplaats; - een vloeistofkerende vloer en overkapping in de werkplaats; - een vloeistofkerende vloer en overkapping in de particulierenloods; - een vloeistofkerende vloer of verharding van het buitenterrein. Deze vloer wordt als volgt uitgevoerd (zie ook navolgende tekening): 1. Een verdicht zandbed, met een dikte van ca. 700 mm vormt de ondergrond. 5 2. Daarop wordt de verharding 4 gefundeerd door een menggranulaat van metsel- en betonpuin, met een 3 dikte van 300 mm. Op deze fundering worden de volgende afdeklagen aangebracht: 3. een 80 mm dikke steenslagasfalt– 2 betonlaag met steenslag 0 tot 22 mm verkeersklasse 4 (voor een intensief belaste verharding met langzaam rijdend en stilstaand zwaar verkeer); 4. een tweede steenslagasfaltbetonlaag met steenslag 0 tot 22 mm eveneens verkeersklasse 4, nu 65 mm dik; 5. als afwerklaag dicht asfaltbeton met steenslag 0 tot 16 mm met polymeerbitumen (PmB) met een dikte van 40 mm. Daar waar door het “schrapen” van shovel en kranen het risico van beschadiging van de vloer aanwezig is, wordt een extra 1 bescherming aangebracht in de vorm van stalen platen. De vloer wordt zodanig onder afschot aangelegd, dat een snelle afvoer van neervallend hemelwater gewaarborgd wordt en dat plasvorming door hemelwater wordt vermeden. Het hemelwater wordt afgevoerd via roostergoten die bestand zijn tegen zwaar verkeer. De aansluiting van de roostergoten met de vloer en de elementaansluitingen worden vloeistofdicht afgekit. Ook worden de aansluitingen van de keerwanden met de asfaltvloer afgedicht, waardoor geen vloeistof via deze aansluitingen in de bodem kan dringen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
24
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
De vloer wordt zodanig aangelegd, dat eventuele gemorste bodembedreigende vloeistoffen de onderzijde van de verharding niet kunnen bereiken. In het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument en de aanvullende gegevens zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven. IV.G.4 Beoordeling en conclusie bodembescherming Wij hebben de bij de aanvraag gevoegde BRCL beoordeeld. Na de ingangscontrole van het te accepteren materiaal wordt aangegeven op welke plaats het materiaal mag worden gebracht. Schoon schroot wordt gedirigeerd naar het ijzerterrein; aluminium en roestvast staal wordt gestuurd naar het non-ferroterrein; metalen met bodembelastende stoffen worden naar de sorteerhal gestuurd. Na het storten van het materiaal wordt het nogmaals gecontroleerd of het voldoet aan de acceptatievoorwaarden en of het materiaal in overeenstemming is met de verstrekte gegevens op de toegezonden formulieren en begeleidingsbrief. Indien bodembelastende stoffen worden aangetroffen worden deze óf weer mee teruggenomen door de aanbieder, óf opgenomen en opgeslagen in de non-ferroloods. In de BRCL is aangegeven, dat ten behoeve van de opslag van schroot aanvrager kiest voor een vloeistofkerende voorziening als bodembeschermende voorziening uit de in de ministeriële regeling bij het Activiteitenbesluit gegeven alternatieven. In artikel 2.4 van deze Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Regeling) is echter ook opgenomen dat een bodembeschermende voorziening zodanig is uitgevoerd dat er geen hemelwater op of in terecht kan komen, tenzij het hemelwater regelmatig van of uit de voorziening wordt verwijderd. Dit betekent dat het hemelwater van de vloer wordt verwijderd, voordat het in de vloer kan dringen. Hiervoor wordt de vloer in voldoende mate op afschot aangelegd. Bovendien wordt incidentenmanagement toegepast, waardoor het hemelwater op de sloot kan worden geloosd. Er is sprake van een situatie, waarin het voorschrijven van een vloeistofkerende voorziening acceptabel is. Naast de visuele controle van het afval en het afvalwater wordt de kwaliteit van het afstromend hemelwater, dat op de sloot wordt geloosd en mogelijk in de bodem dringt, gemonitord. Wij kunnen met de genoemde voorzieningen instemmen. IV.G.5 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: • de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; • de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; • de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting zal het nulsituatieonderzoek worden uitgevoerd, zodra de definitieve indeling van het terrein bekend is. Zoals in de aanvraag is vermeld zal bij dit bodemonderzoek gebruik worden gemaakt van het Verkennend en Nader Bodemonderzoek Groot Mijdrechtstraat 17 in Mijdrecht van Ingenieursbureau BCC B.V. (d.d. 30 mei 2005).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
25
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Omdat de opslag van schroot als een bodembedreigende activiteit kan worden gekwalificeerd, hebben wij met een frequentie van ten minste eenmaal in de tien jaar een herhalingsonderzoek van het nulsituatieonderzoek voorgeschreven. Na beëindiging van de betreffende activiteit(en) dient de eindsituatie bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.16, onder c, van de Wm gesteld en blijven in werking nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken.
IV.H Afvalwater IV.H.1 Het kader om verontreiniging door lozing van afvalwater tegen te gaan Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de “Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer” van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. De lozingen van afvalwater als gevolg van de aangevraagde activiteiten zijn tevens gebonden aan de voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit en het maatwerkvoorschriftbesluit van de waterkwaliteitbeheerder. Op grond van de instructieregeling moeten voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. Ten behoeve van een effectieve handhaving zijn in deze beschikking de bovengenoemde voorschriften aangevuld met een aantal voorschriften met betrekking tot de aanwezigheid van een controleput en de controle op parameters, die bepalend zijn voor de corrosieve eigenschappen van het afvalwater, ter bescherming van de bodem. Het afvoeren van niet-verontreinigd hemelwater via het vuilwaterriool naar een waterzuiveringsinstallatie wordt niet als doelmatig beschouwd. Daarom zal het niet verontreinigd hemelwater overeenkomstig het gestelde in de voorschriften van het Activiteitenbesluit (artikel 3.3) op oppervlaktewater worden geloosd. Hiermee wordt een vermindering van overstorten uit het rioolstelsel, een beter zuiveringsrendement van de rioolwaterzuiveringinrichting en terugdringing van verdroging bereikt. IV.H.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen om verontreiniging door lozing van afvalwater te beperken Het afvalwater van de wasplaats wordt in een slibvangput/olieafscheider ontdaan van eventueel bezinkbare stoffen (zoals zand en slib) en drijvende componenten (zoals olie of brandstoffen). Na deze voorziening wordt het afvalwater via een monsterput en via het bedrijfsvuilwaterriool op de gemeentelijke riolering geloosd. Voor het wassen van motorvoertuigen zijn in § 3.3.2 van het Activiteitenbesluit voorschriften opgenomen (artikel 3.24 en 3.25). Het hemelwater van het ijzer- en het non-ferroterrein wordt via een slibvanger voor hergebruik (het besproeien van het terrein en/of opgeslagen schroot bij kans op stofverspreiding tijdens droge periodes) opgeslagen in een verzamelput. Overtollig hemelwater wordt via een monsternameput geloosd op het oppervlaktewater. Het hemelwater afkomstig van daken en van het terrein met containeropslag wordt zonder voorzieningen onder vrij verval op het oppervlaktewater geloosd. Voor deze lozing geldt artikel 3.3 van het Activiteitenbesluit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
26
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
IV.H.3 Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen naar verwachting leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de “Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer” opgenomen. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit hebben een directe werking.
IV.I
Energie
IV.I.1 Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de middelgrote energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen alle bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ en waarvan het jaarlijks energiegebruik meer kost dan € 45.000,00. Voor deze industrie zijn in het landelijk milieubeleid doelstellingen voor energiebesparing vastgelegd in het convenant Meerjarenafspraak Energie-efficiency 2001-2020 (MJA-3), dat op 1 juli 2008 is ondertekend door de ministers van EZ, LNV en VROM, de staatssecretaris van Financiën het Interprovinciaal Overlegorgaan (IPO), de VNG en vertegenwoordigers van 21 branche-organisaties. De meerjarenafspraken energie-efficiency vormen in feite een sectorakkoord met de industrie om te komen tot een invulling van de plannen uit het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig en het Duurzaamheidsakkoord. Bedrijven spannen zich in om een gezamenlijke doelstelling te bereiken van 30 procent energie-efficiencyverbetering tussen 2005 en 2020. De provincies en gemeenten zullen als bevoegd gezag bij handhavend optreden op basis van de Wet Milieubeheer deelname aan MJA laten meewegen. Provincies en gemeenten stellen de energie-efficiencyplannen vast. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de middelgrote energiegebruikende industrie, alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement ten minste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). IV.I.2 Beoordeling en conclusie Uit de aanvraag blijkt dat de jaarlijkse energiekosten van aanvrager meer dan € 45.000 bedragen. Aanvrager is echter niet toegetreden tot een Meerjarenafspraak voor verbetering van de energieefficiency. Daarom zijn de Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Aanvrager heeft informatie verstrekt omtrent de omvang van het energiegebruik, de wijze waarop energie wordt gebruikt alsmede de wijze waarop het energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd. Tevens heeft aanvrager gesteld dat bezien wordt of het zinvol is voor de nieuwe locatie een energiebesparingsonderzoek te doen en op basis daarvan een energiebesparingsplan op te zetten. Via de bouwregelgeving zullen voor de nieuw te bouwen panden (kantoor-/kantine-/was- en kleedgebouw en non-ferroloods) energiebesparende maatregelen worden voorgeschreven. Wij hebben niettemin voorgeschreven dat drie jaar na de inwerkingtreding van de vergunning dient een energiebesparingsonderzoek te worden uitgevoerd en op basis van dit onderzoek dienen energiebesparende maatregelen te worden getroffen. Het betreffen de maatregelen met een terugverdientijd tot en met 5 jaar.
IV.J
Mobiliteit
IV.J.1 Het kader voor het aspect mobiliteit Het landelijke beleid ten aanzien van verkeer is gericht op de beperking van de uitstoot van stoffen, de verbetering van de bereikbaarheid van bedrijven en de beperking van ruimtebeslag. Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen of waar grote stromen goederen vervoerd worden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
27
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
De Handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: • Meer dan 100 werknemers en/of; • Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; • Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; • Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers voor eigen vervoerders per jaar. Wij hanteren voor vervoer, een aangepast relevantiecriterium, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. IV.J.2 Beoordeling en conclusie Uit de aanvraag is gebleken dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet zinvol is om voorschriften met betrekking tot vervoersmanagement in de vergunning op te nemen.
IV.K Waterbesparing IV.K.1 Het kader voor het aspect waterbesparing Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat het aspect watergebruik in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ worden handvaten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening en handhaving. De winning van drinkwater kost geld, grondstoffen en energie. Het gebruik van drinkwater als proceswater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot die processen waarvoor water van een bepaalde kwaliteit noodzakelijk is. Het gebruik van drinkwater als koelwater bijvoorbeeld moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Het richtinggevend relevantiecriterium voor waterbesparing is een verbruik van meer dan 5.000 m3 op jaarbasis. IV.K.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen gericht op waterbesparing Het totale drinkwaterverbruik van de aanvrager bedraagt naar schatting 180 m3 per jaar. Door aanvrager zijn de mogelijkheden om het waterverbruik terug te dringen onderzocht. Zo wordt voor besproeiing van het terrein om stofoverlast te voorkomen het mogelijk verontreinigd hemelwater afkomstig van het ijzerterrein gebruikt en onttrokken uit de bufferkelder. IV.K.3 Beoordeling en conclusie Er is geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals wij die voor het drinkwaterverbruik hebben gesteld. Verder zien wij ook geen directe mogelijkheden tot verdere beperking van het waterverbruik. Wij hebben derhalve geen voorschriften verbonden aan deze vergunning waarmee invulling wordt gegeven aan het begrip waterbesparing. Van aanvrager wordt uitsluitend verlangd dat hij het jaarlijkse waterverbruik registreert.
IV.L Afvalstoffen IV.L.1 Preventie Zowel in ons eerste ontwerpbesluit als in het tweede hebben wij de toetsing van het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgevoerd aan de hand van het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP 1). Het daarin opgenomen beleid en toetsingskader heeft echter haar geldigheid verloren. Op 24 december 2009 is het nieuwe Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP 2) in werking getreden. Derhalve hebben wij tevens getoetst aan het nieuwe LAP2. De conclusies zijn hieronder opgenomen. De nieuwe toetsing leidt, ten opzichte van de eerste ontwerpbeschikking, niet tot andere conclusies.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
28
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
In hoofdstuk 13 van zowel LAP1 als van LAP2 is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De handreiking hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. Onderhavige inrichting betreft een inrichting waar afvalstoffen worden geaccepteerd, opgeslagen, gesorteerd een eventueel fysisch bewerkt. Bij deze handelingen/bewerkingen ontstaan geen nieuwe afvalstoffen. De afvalstoffen die ontstaan zijn reeds onderdeel van de geaccepteerde partijen en bestaan in hoofdzaak uit hout, papier en karton. Processen waarbij relevante hoeveelheden nieuwe afvalstoffen ontstaan, vinden niet plaats binnen de inrichting. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. IV.L.2 Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van LAP1 en LAP2 is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen in de volgende hoeveelheden vrijkomen: • Gevaarlijke afvalstoffen: afgewerkte olie; 3.000 liter/jaar; olie/water/slib; 12.000 liter/jaar; KCA algemeen; 240 kg/jaar; KCA, geïmpregneerd papier afkomstig van papier geïsoleerde grondkabels: 2.300 kg/jaar; • hout en ongesorteerd bedrijfsafval, 36 ton/jaar; • bouwafval 12 ton/jaar; • plastics afkomstig van kabels 12 ton/jaar; • ongesorteerd bedrijfsafval, 24 ton/jaar; • papier en karton 60 ton/jaar. In het LAP is aangegeven dat voor deze hoeveelheden afvalstoffen die vrijkomen binnen een inrichting, scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de volgende afvalstoffen: • gevaarlijke afvalstoffen; • hout; • papier en karton; • kunststoffen.
IV.M Doelmatig beheer van afvalstoffen IV.M.1 Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 van de Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
29
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
(artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (LAP1 of LAP2, verder aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wm-vergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een Wmvergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog Wm-vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een Wm-vergunning worden verleend. In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf “Algemene bepalingen bij vergunningverlening” aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Daarnaast bevat deel 2 van het LAP1 de sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de “Toelichting bij de sectorplannen” zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk “Afbakening sectorplan” aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en been verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van het LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. IV.M.2 Toetsing aan Algemene bepalingen bij vergunningverlening Afvalstro(o)m(en) waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: Sectorplannen in LAP1 13 14 15 21 26 30
bouw- en sloopafval en daarmee vergelijkbare afvalstoffen verpakkingsafval wit- en bruingoed metaalafvalstoffen kabelreststoffen accu’s
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Sectorplannen in LAP2 4 12 13 14 49 51 62 71
Gescheiden ingezameld papier en karton Metalen Batterijen en accu's Papier- of kunststofgeïsoleerde kabels en restanten daarvan Ondergrondse tanks Autowrakken Metalen met aanhangende olie of emulsie Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur 30
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Sectorplannen in LAP1
Sectorplannen in LAP2 Voor metalen verpakkingen en drukhouders gelden de sectorplannen: 41 Verpakkingen algemeen 42 Verpakkingen van verf, lijm, kit of hars 43 Verpakkingen van overige gevaarlijke stoffen 44 Gasflessen en overige drukhouders 45 Brandblussers 50 LPG-tanks
Uitsluitend opslaan In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. Aanvrager heeft aangevraagd om de afvalstoffen, als genoemd in vraag 13.2 van het aanvraagformulier, uitsluitend op te slaan. Al deze stoffen worden opgeslagen ten behoeve van hergebruik. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen. Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen kan vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet inzamelvergunningplichtig zijn. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Be-/verwerking De bewerkingen die plaatsvinden zijn uitsluitend gericht op het verkrijgen van zuivere (hoogwaardiger) afvalstromen en/of het terugbrengen van het volume ter beperking van het aantal transportbewegingen. Be-/verwerkingen waarbij de aard- en samenstelling van de afvalstoffen verandert, vinden niet plaats; er wordt uitsluitend geknipt/verkleind. De uitgevoerde be-/verwerkingen vormen geen onderdeel van de in de sectorplannen genoemde minimumstandaarden. Toetsing aan deze minimumstandaarden heeft dan ook niet plaatsgevonden. Wel is beoordeeld of de be/verwerkingen tot gevolg hebben dat de afvalstoffen uiteindelijk op een laagwaardiger wijze verwerkt moeten worden. Uit de beoordeling is gebleken dat dit niet het geval is. De in de aanvraag genoemde be-/verwerkingen kunnen vergund worden. Sturingsvoorschriften Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen deelbewerkingen van de minimumstandaard plaatsvinden. Daarom hebben wij geen sturingsvoorschriften opgenomen, inhoudende dat deels bewerkte afval, dient te worden afgegeven aan een vergunninghouder die ervoor zorgt dat het afval conform de minimumstandaard verder wordt verwerkt of verwijderd. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
31
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning. Uit de aanvraag blijkt dat er geen afvalstoffen worden gemengd. Wel worden (verschillende) afvalstoffen samengevoegd. Dit samenvoegen (opbulken) is uitsluitend toegestaan indien het afvalstoffen betreft die qua aard, samenstelling en concentraties met elkaar vergelijkbaar zijn. AV-beleid en AO/IC In het LAP is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatieen verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AO/IC gevoegd. Daarin is per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zullen vinden. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven AV-beleid en de AO/IC voldoen aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit AV-beleid en de AO/IC instemmen. Voor wat betreft de te accepteren afvalstoffen zijn in de aanvraag en in de voorschriften euralcodes opgenomen. Deze euralcodes moeten voor zover het metaalhoudende afvalstoffen betreffen als indicatief en niet limitatief worden beschouwd. De omschrijving zoals opgenomen in voorschrift 4.1.1 bepaalt of een afvalstof al dan niet geaccepteerd mag worden. Indien de vergunninghouder afvalstoffen wil accepteren waarvan de euralcode niet in deze vergunning is opgenomen, moet dit vooraf schriftelijk aan ons meegedeeld worden. Verder is in de voorschriften opgenomen dat overeenkomstig de procedures en aanvullingen waarom is verzocht, gehandeld moet worden. Wijzigen A&V-beleid en/of AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (Wm 8.14). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval-)stoffen opgenomen. Naast de voorschriften voortvloeiend uit het AV-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de Wm-vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende Regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (art. 8.17, lid 1 en lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
32
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
IV.M.3 Conclusie toetsing doelmatig beheer Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
IV.N Opslag gevaarlijke en/of brandbare (afval)stoffen/externe veiligheid IV.N.1 Het kader voor de bescherming van het milieu bij opslag van gevaarlijke en/of brandbare stoffen In de PGS 15 zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd. IV.N.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen voor de opslag Binnen de inrichting bevinden zich de opslag van dieselbrandstof, van propaan en van andere gasflessen ten behoeve van het lassen en snijden van metalen. De aanvrager heeft aangegeven dat de opslag van de gasflessen plaats zal vinden overeenkomstig PGS 15. Voorts heeft de aanvrager aangegeven dat de opslag van dieselbrandstof plaats zal vinden overeenkomstig PGS 30 en het afleverpunt zal voldoen aan PGS 28. IV.N.3 Beoordeling en conclusie Door de getroffen maatregelen zullen de gevolgen van deze opslagactiviteit voor mens en milieu aanvaardbaar zijn. De opslag vindt plaats conform de beste beschikbare technieken (BBT).
IV.O Toekomstige ontwikkelingen De inrichting betreft een nieuwe inrichting waarvoor in de nabije toekomst geen grote ontwikkelingen te verwachten zijn.
IV.P Meten en registreren Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin wordt bepaald dat moet worden gemeten of er belasting van de bodem door verontreinigd hemelwater plaatsvindt. Ingevolge artikel 8.12, lid 4, van de Wm hebben wij de wijze van bepaling voorgeschreven, die betrekking heeft op de methode en de frequentie van de bepaling. Tevens hebben wij de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens en de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordelingen voorgeschreven. Indien uit de metingen blijkt dat het hemelwater door de opgeslagen afvalstoffen wordt verontreinigd met opgeloste stoffen, dient dit bij ons te worden gemeld.
IV.Q Verspreiding verontreinigingen Aan de vergunning worden in ieder geval de voor de betrokken inrichting in aanmerking komende voorschriften verbonden met betrekking tot de in artikel 8.12b van de Wm genoemde milieuaspecten. Hiervan is uitgezonderd het aspect genoemd onder ad e: het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen. Wij zijn van mening dat verspreiding van verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting niet aan de orde zijn. De aangevraagde activiteiten zijn getoetst en daaruit is gebleken dat gezien de getroffen voorzieningen geen verspreiding van verontreinigingen over lange afstand te verwachten is. Extra voorschriften ter voorkoming en/of voor beperking van nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet nodig.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
33
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
IV.R Bijzondere bedrijfsomstandigheden Aan de vergunning zijn voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b, onder f, van de Wm verbonden met als doel de bodem te beschermen tegen verontreiniging bij bijzondere omstandigheden. De voorschriften hebben betrekking op de wijze waarop de opslag van oliehoudende onderdelen moet plaatsvinden en de wijze waarop gehandeld moet worden ingeval tijdens onderhoud van materieel of demontage van materialen blijkt dat er vloeistoffen aanwezig zijn, die vrij kunnen komen.
IV.S
Ongevallen
Voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b, onder g, van de Wm, ten behoeve van het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen, zijn niet aan deze vergunning verbonden. Gezien het proces zijn er geen ongevallen te verwachten waaraan specifieke voorschriften moeten worden gesteld.
IV.T Bedrijfsbeëindiging Voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b, onder h, van de Wm, ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie, zijn aan deze vergunning verbonden (hoofdstuk 6 van de voorschriften). De voorschriften hebben betrekking op bodemherstel indien na onderzoek blijkt dat de bodem als gevolg van de bedrijfsactiviteiten verontreinigd is geraakt en het afvoeren van grond-, hulp- en afvalstoffen na de bedrijfsbeëindiging.
IV.U Milieuzorg Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor veiligheid, gezondheid en milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen. Er is een VGM-Beleidsverklaring opgesteld, waarmee de zorg voor veiligheid, gezondheid en milieu is geïmplementeerd in de bedrijfsvoering, alsmede het milieubeleid dat met betrekking tot de inrichting wordt gevoerd. Wij hebben de van toepassing zijnde procedures uit dit systeem, die in de aanvraag zijn opgenomen, beoordeeld en geconstateerd dat een aantal beschreven maatregelen direct aansluiten bij de aspecten die wij ingevolge de Wm dienen vast te leggen in deze vergunning. De beschreven procedures voldoen grotendeels aan de eisen die wij daaraan dienen te stellen. Daarom zullen wij in deze vergunning aansluiten bij de reeds gerealiseerde en beschreven procedures.
V
Reacties op de ontwerp-beschikking
V.A
Zienswijze op de eerste ontwerpbeschikking
Naar aanleiding van de eerste ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, de volgende zienswijzen ingekomen: a. Op 17 juli 2008 ontvingen wij een zienswijze per brief van R.J.H. de Leeuw en J.D. de Leeuw, mede optredend namens Leeuwendrecht vastgoed bv, Starclass Restauraties bv, J.D. de Leeuw Holding bv, te Mijdrecht gedateerd 14 juli 2008. b. Op 21 juli 2008 ontvingen wij per fax en op 22 juli 2008 per koerier een brief van Wieringa Advocaten gedateerd 22 juli 2008, kenmerk 28711/sb met zienswijzen namens Bouwbedrijf Midreth B.V. en Memid Investments B.V. te Mijdrecht. Beide bedrijven zijn gevestigd en houden kantoor aan de Groot Mijdrechtstraat 11 te Mijdrecht. Dit perceel grenst direct aan het perceel Groot Mijdrechtstraat 17-27. Op 22 juli 2008 ontvingen wij per fax opnieuw een brief van Wieringa Advocaten gedateerd 22 juli 2008, kenmerk 28711/sb met zienswijzen namens Bouwbedrijf Midreth B.V. en Memid Investments B.V. te Mijdrecht en tevens namens de heer A. van Zijtveld en G.J. van Zijtveld B.V. zonder opgave van een adres. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
34
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ook ontvingen wij een fax van Bouwbedrijf Midreth B.V. en Memid Investments B.V. te Mijdrecht met dezelfde zienswijzen, als verwoord door Wieringa Advocaten per brief van 22 juli 2008. Deze zienswijzen nemen wij op in de bijlage van onderhavig herstelbesluit, gevolgd door onze reactie erop eventueel met wijziging of aanvulling voor zover dat na de beroepsprocedure en de uitspraak van de Raad van State relevant is.
V.B
Zienswijze op de tweede ontwerpbeschikking
Naar aanleiding van het ontwerp-herstelbesluit zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, de volgende zienswijzen ingekomen: a. Op 10 februari 2010 ontvingen wij een zienswijze per brief van R.J.H. de Leeuw en J.D. de Leeuw, mede optredend namens Leeuwendrecht vastgoed bv, Starclass Restauraties bv, J.D. de Leeuw Holding bv, te Mijdrecht gedateerd 7 februari 2010. b. Op 11 februari 2010 ontvingen wij per post een brief van Wieringa Advocaten gedateerd 10 februari 2010, kenmerk 28711/sb met zienswijzen namens Bouwbedrijf Midreth B.V., Memid Investments B.V., de heer Van Zijtveld, G.J. van Zijtveld B.V. en de heer R. van Zijtveld zonder opgave van een adres. Op 10 februari 2010 is de hiervoor genoemde brief door Wieringa Advocaten per fax gezonden. Voor zover wij hebben kunnen nagaan zijn beide stukken identiek. Wij behandelen derhalve uitsluitend de per post ingekomen zienswijzen, waarmee wij van oordeel zijn dat daarmee tevens de per fax binnengekomen zienswijzen zijn behandeld. V.B.1 Zienswijze en reactie op de zienswijze onder a R.J.H. de Leeuw en J.D. de Leeuw brengen in hun zienswijze hun onvrede naar voren over de toename van het geluid in hun omgeving sinds zij in 1980 op de Constructieweg 12 zijn komen wonen en werken. Op grond van de beloftes van de burgemeester van Mijdrecht in 1980 mochten zij een rustig en schoon industrieterrein verwachten, waarop het goed wonen is. Zij zijn van mening dat de verruiming van de geluidnorm op het industrieterrein niet had mogen komen, maar ambtelijk is doorgedrukt. Er wordt hinder ondervonden van geluid en stankoverlast van de naburige inrichting van de Van Vliet Groep aan de Groot Mijdrechtstraat 31-35. Met de komst van Van Vliet Groep is de grens voor het acceptabel geluidsniveau volgens reclamanten bereikt. De komst van Pothuizen zal het wonen naar de verwachting van reclamanten onleefbaar maken. Deze zienswijze - ook geuit bij vorige procedures - blijft door reclamant gehandhaafd. Reclamant vraagt zich af, waarom de inrichting niet elders geplaatst wordt, bijvoorbeeld op het bedrijventerrein Werkeiland. Onze reactie Voor de behandeling van de zienswijze verwijzen wij ook naar hoofdstuk II van bijlage 5 bij deze beschikking. Bij een aanvraag om een Wm-vergunning kunnen wij niet bepalen of een inrichting elders beter geplaatst kan worden. Wij kunnen slechts beschikken op de voorliggende aanvraag en moeten dan overwegen of de vergunning voor de inrichting kan worden verleend, zonder dat het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen verzet. De verruiming van de geluidnorm op het industrieterrein en de eventuele overlast van de nabijgelegen inrichting van Van Vliet Groep zijn niet aan de orde tijdens de procedure om de onderhavige aanvraag van milieuvergunning. Wij dienen bij deze vergunningaanvraag de belangen van aanvrager af te wegen tegen de belangen van omwonenden en (naastgelegen) bedrijven. Op grond van het akoestisch rapport constateren wij dat de door de aanvrager te plaatsen keerwand en de te bouwen non-ferroloods het geluid in de richting van de woning van reclamanten goed zullen afschermen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
35
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
De belasting op het immissiepunt van de woning Constructieweg 12b (immissiepunt It02) is vastgelegd in het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, dat in de dagperiode maximaal 44 dB(A) en in de avondperiode maximaal 36 dB(A) mag bedragen; hierbij treden pieken op met het maximale geluidsniveau LAmax van 64 dB(A). Wij hebben deze berekende waarden uit het akoestisch rapport (kenmerk R052665adA1.md, d.d. 16 december 2009), die lager liggen dan de grenswaarden uit de Handreiking Industrielawaai, opgenomen in de voorschriften bij de vergunning. Uitgaande van deze toegestane geluidwaarden op het controle-immissiepunt It02, als aangegeven in het akoestisch rapport van 16 december 2009, hebben wij berekend dat het feitelijke langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de woning Constructieweg 12a in de dagperiode maximaal 47 dB(A) is en in de avondperiode maximaal 40 dB(A) kan bedragen. Hierbij kunnen pieken met het maximale geluidsniveau LAmax van 65 dB(A) optreden. De veroorzaakte geluidniveaus bij beide woningen voldoen derhalve zowel aan de Geluidnota en verordening Bedrijventerrein Mijdrecht als aan de richtwaarden en/of grenswaarden voor woningen op industrieterreinen uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van VROM uit 1998. Bovendien kan ten aanzien van deze berekende geluidsniveaus worden opgemerkt, dat er na 19.00 uur slechts incidenteel de aangegeven – beperkte – activiteiten mogen worden uitgevoerd en de feitelijke geluidbelasting dus lager zal zijn dan de hiervoor aangegeven maximale waarden. Ten aanzien van de hinder die wordt ondervonden van geluidemissie van de naburige inrichting van de Van Vliet Groep en de verwachting, dat met de komst van Pothuizen het wonen van reclamanten onleefbaar zal worden, overwegen wij het volgende. In de Geluidnota en verordening Bedrijventerrein Mijdrecht wordt er vanuit gegaan dat er nergens op het industrieterrein relevante cumulatie van geluidniveaus zal optreden. Aangezien er geen beleid ten aanzien van cumulatie is opgenomen in de Geluidnota en verordening Bedrijventerrein Mijdrecht hebben we wat betreft de beoordeling van cumulatie aansluiting gezocht bij de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Hierin staat dat er rekening gehouden dient te worden met cumulatie. In de Handreiking komen geluidbronnen van andere inrichtingen tot uitdrukking in de richtwaarden die voor de omgeving gelden. Voor burgerwoningen op industrieterrein geldt een richtwaarde van 55 dB(A). Naast Pothuizen BV is Van Vliet Groep BV een inrichting met een relevante geluidsbelasting op de gevels van de woningen in de directe omgeving van Pothuizen BV. De bijdragen aan het geluidniveau op de gevels van de woningen op het industrieterrein veroorzaakt door de Van Vliet Groep BV en Pothuizen BV samen komen echter niet boven de richtwaarde van 55 dB(A) uit. Wij achten daarom de mate van de optredende cumulatie aanvaardbaar. De zienswijze leidt niet tot een andere conclusie ten aanzien van de vergunningverlening aan de aanvrager. V.B.2 Zienswijze en reactie op de zienswijze onder b Door Wieringa Advocaten is aangegeven dat haar cliënten bezwaar tegen de ontwerp-vergunning hebben. Deze cliënten beschouwen wij als reclamanten tegen de ontwerpbeschikking. Voor de gronden van het bezwaar wordt, naast nieuwe naar voren gebrachte zienswijzen, verwezen naar de stukken die door Wieringa Advocaten zijn ingebracht tegen de inmiddels vernietigde Wm-vergunning d.d. 12 augustus 2008. Deze stukken, te weten de zienswijzen d.d. 22 juli 2008, het beroepsschrift d.d. 23 september 2008 en de pleitnota d.d. 7 juli 2009, zijn als bijlage bij de nieuwe zienswijze gevoegd. De in deze stukken genoemde gronden moeten als hier herhaald en opnieuw ingelast worden beschouwd. In het navolgende zullen wij eerst reageren op de nieuw naar voren gebrachte zienswijze. Daarna zullen wij onze eerder gegeven reacties op de als ingelast beschouwde zienswijzen en producties uit de beroepsprocedure geven, met daarbij eventuele aanvullingen of aanpassingen naar aanleiding van nieuwe (huidige) feiten en omstandigheden. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
36
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Zienswijze d.d. 10 februari 2010 Terinzagelegging en publicatie Z1. De terinzagelegging en publicatie zouden niet conform de daarvoor geldende regelgeving hebben plaatsgevonden. Cliënten en eventuele andere belanghebbenden zouden hierdoor in hun belangen zijn getroffen, omdat zij hierdoor onvoldoende mogelijkheden hebben gekregen om de documenten binnen de gestelde termijn te beoordelen en hierover een standpunt te formuleren. Niet alle stukken die nodig zijn om het ontwerp te kunnen beoordelen zouden ter inzage zijn gelegd. Cliënten behouden zich daarom nadrukkelijk hun recht voor om de gronden tegen de (ontwerp-) vergunning in een later stadium aan te vullen en of nader te onderbouwen. Onze reactie Reclamanten hebben niet aangegeven welke stukken niet ter inzage zouden zijn gelegd, dan wel welke stukken wij volgens hen nodig zouden hebben om de aanvraag goed te kunnen beoordelen. Wij hebben – om een onvolledige terinzagelegging te voorkomen – op 24 december 2009 aan de gemeente De Ronde Venen een volledig pakket voor de terinzagelegging overhandigd. Het betroffen de volgende stukken, die zowel op het Provinciehuis als op het gemeentehuis van de Gemeente De Ronde Venen te Mijdrecht ter inzage zijn gelegd: a. Het ontwerpbesluit d.d. 22 december 2009 op de aanvraag om Wet milieubeheervergunning, inclusief 5 bijlagen b. De aanvraag met het aanvraagformulier van 22 november 2007, inclusief 20 bijlagen, waarbij het akoestisch rapport (bijlage 20) is vervangen door het nieuwe akoestisch rapport van 16 december 2009, waarbij tevens de woning van de heer G.J. Van Zijtveld aan de Constructieweg 14 is meegenomen. c. Brief van 24-1-2008 met aanvullende gegevens op de aanvraag, inclusief de Bodemrisicochecklist, een nieuwe bijlage 15, Aanvullende gegevens op het aanvraagformulier vraag 13.3, 13.4 en 12.1. d. Brief van de Provincie Utrecht ter bevestiging van de ontvangst van aanvullende gegevens, de verwijzing naar een mailbericht van 8 mei 2008 en een tabel met opgave van de onjuistheden van de teksten van de aanvulling. e. Aanvullingen ontvangen op 9 mei 2008 met een nieuwe inhoudsopgave, een nieuwe pagina met antwoorden op vraag 3 van het aanvraagformulier, twee nieuwe pagina’s met antwoorden op vraag 8 van het aanvraagformulier, twee nieuwe pagina’s met antwoorden op vraag 13.2 van het aanvraagformulier, twee nieuwe pagina’s met renvooi op bijlage 10, Bijlagen met de nummers 22 en 23, respectievelijk monitoringsplan en opbouw vloer ter plaatse van de metaalopslag. f. Mailbericht met betrekking tot de schets van de doorsnede van de verharding. g. Rapport Ramakers van 18 december 2009 m.b.t. geluidwering van wanden van kantoorgebouwen naast en tegenover Pothuizen BV. Mogelijk is er bij reclamanten verwarring ontstaan vanwege de nader ingediende stukken en de nummering ervan. Wij hebben het een en ander nogmaals gecontroleerd en de stukken die bij de gemeente ter inzage hebben gelegen zijn juist en volledig. Alle stukken die noodzakelijk voor ons zijn om op de aanvraag te beschikken, hebben op het Provinciehuis en het gemeentehuis te Mijdrecht ter inzage gelegd. Wij delen de mening van reclamanten derhalve niet.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
37
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Geluidhinder kantoor Midreth / Memid Z2. De inrichting zou zorgen voor een onaanvaardbare geluidbelasting op de gevel en in het kantoor van Midreth en Memid. Het geluid op de gevel zou het onmogelijk maken om een raam te openen. Zelfs met de ramen dicht zou het geluid tot een onaanvaardbare verstoring van de concentratie en gesprekken leiden, maar zelfs tot ongewenste schrikreacties en vermindering van de verstaanbaarheid. Cliënten zouden op grond van het geldende bestemmingsplan beschermd worden tegen inrichtingen als die van Pothuizen, omdat daarin slechts bedrijven tot en met categorie 4 zijn toegestaan. Het bedrijf van Pothuizen valt volgens reclamanten onder categorie 5.2. Kortheidshalve wordt verwezen naar rapporten van DGMR die in de beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn ingebracht. Hiermee is ten onrechte geen rekening gehouden. Onze reactie Vooropgesteld moet worden dat voor kantoorgebouwen in de huidige milieuwet- en regelgeving geen normen zijn vastgesteld. Het beoordelingskader dat wij gebruikt hebben en de overwegingen met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau is uitvoerig beschreven in de considerans van de beschikking in de paragrafen IV.E.3 t/m IV.E.6. Hierin is geconcludeerd dat ten gevolge van het geluidniveau op de gevel van het kantoorgebouw er geen onaanvaardbare geluidhinder optreedt voor personen die zich binnen het kantoor bevinden. Hierbij is uitgegaan van een situatie met dichte ramen conform de NEN-5077. De NEN-5077 wordt genoemd in het Bouwbesluit als de norm op basis waarvan geluidwering van gevels dient te worden gemeten. Het geluidniveau wordt met gesloten ramen in voldoende mate beperkt. Dat wil niet zeggen, dat de ramen niet geopend kunnen worden Wij zien echter geen reden om af te wijken van de meetvoorschriften uit de NEN-5077 en van de beoordeling die wij hebben gemaakt op basis van de normering voor het binnenniveau uit het Bouwbesluit voor industrielawaai. Ten aanzien van het ruimtelijke ordeningsbeleid zijn wij van mening dat Pothuizen past op het bedrijventerrein. In het kader van de verlening van de milieuvergunning speelt de categorie-indeling die door reclamanten wordt aangevoerd geen directe rol. In de Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk ‘Bedrijven en milieuzonering’, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt aangegeven, dat deze handreiking niet bedoeld is voor toepassing bij beoordeling van aanvragen voor een milieuvergunning. Wij hebben derhalve bij onze overwegingen de toetsings- en beoordelingskaders, als in de considerans is aangegeven, toegepast. In de Handreiking van de VNG worden bedrijven op grond van hun SBI-codes (Standaard BedrijfsIndeling) ingedeeld in bepaalde categorieën. De inrichting van Pothuizen is door DGMR onder verschillende SBI-codes ingedeeld. Zo heeft DGMR de inrichting geschaard onder de categorie 372 C ‘Afvalscheidingsinstallaties’ van de groep ‘Voorbereiding tot recycling’ en naar de groep ‘Milieudienstverlening’ met als categorie 9002.1 “Vuiloverslagstations”. Voor beide SBI-codes geldt een categorie-indeling van 4.2, die volgens het bestemmingsplan is toegestaan op de aangevraagde locatie. De verwijzing van reclamanten naar een zwaardere categorie is niet aan de orde. Een metaalshredder (categorie 5.1) is een veel zwaardere installatie dan de door Pothuizen B.V. gebruikte knipscharen. Wij zijn van mening dat de inrichting van Pothuizen valt onder één van de toegestane categorieën uit het bestemmingsplan, die op deze locatie is toegestaan. Wij worden daarin gesteund door de gemeente, die de eerste fase bouwvergunning op 28 januari 2010 heeft verleend. Wij zien dan ook geen reden om de Wet milieubeheervergunning te weigeren vanwege de door reclamanten geopperde strijdigheid met het bestemmingsplan, aangezien daarvan geen sprake is. Z3.
In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is volgens reclamanten uitgemaakt dat het kantoor van Midreth/Memid moet worden aangemerkt als
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
38
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
geluidgevoelige functie in de zin van de Wet milieubeheer. Dat zou onder meer met zich meebrengen dat de vergunninghouder verplicht is om geluidreducerende maatregelen te treffen om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te verlagen (verwezen wordt naar ABRS 22 september 2004, LJN AR2529,200402284/1). Dergelijke maatregelen zouden ten onrechte niet zijn voorgeschreven in de ontwerp vergunning. In tegendeel: het kantoorpand van Midreth/Memid zou als geluidscherm voor omliggende geluidgevoelige functies fungeren en zou daardoor worden blootgesteld aan een zeer hoog geluidsniveau. Alle andere geluidgevoelige functies in de omgeving worden beschermd door een geluidsscherm, behalve het kantoor van Midreth/Memid. De ontwerp-vergunning zou in dat licht niet voldoen aan het vereiste van BBT. Onze reactie De conclusie van reclamanten dat het kantoor moet worden aangemerkt als geluidgevoelige functie en dat daarmee de vergunninghouder verplicht is om geluidreducerende maatregelen te treffen om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te verlagen is onzes inziens niet in overeenstemming met de door reclamanten aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en de uitspraak van de Afdeling inzake de eerder vernietigde vergunning voor Pothuizen (ABRvS 2 september 2009, nr. 200807145/1/M1). Voorop staat dat metingen van de gevelwering aan de panden aan de Groot Mijdrechtstraat 13 en 15 hebben aangetoond dat de geluidemissie van Pothuizen in deze panden de functie van kantoor niet verstoort en dat dit binnenniveau niet tot ontoelaatbare hinder voor personen in dit kantoor leidt (zie rapportage Ramakers raadgevend ingenieursbedrijf d.d. 18 december 2009). Alhoewel is aangetoond dat door de gevelwering van het kantoorgebouw van reclamanten voldoende bescherming wordt geboden aan de mensen die daarin verblijven, zijn andere geluidreducerende maatregelen wel degelijk onderzocht. Bij de beoordeling van de beste beschikbare technieken vindt een afweging plaats, waarbij ook de kosten en baten van een maatregel worden afgewogen. Als het geluidniveau op grond van ontoelaatbare hinder, waar overigens geen sprake van is, zou moeten worden beperkt door een scherm, dan zou dat met name denkbaar kunnen zijn ten behoeve van de afscherming van de bovenverdieping van het kantoor aan de Groot Mijdrechtstraat 13. Uit het akoestisch rapport volgt namelijk dat de geluidbelasting op de gevel van het kantoor van Midreth/ Memid op 11 meter hoogte hoger is dan de geluidbelasting op de begane grond (op een hoogte van 1,8 meter). Zulk een scherm zou dan minimaal een hoogte moeten hebben van 12 meter. Het scherm zou dan moeten lopen van de inrichtingsgrens aan de Groot Mijdrechtstraat om het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 15 heen naar de inrichtingsgrens met het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 13. Een dermate hoog en groot scherm kan slechts tegen zeer hoge kosten worden geplaatst. Uitgegaan moet worden van een bedrag van ten minste € 1.000.000,00. Deze kosten kunnen echter aanzienlijk hoger uitvallen, om het scherm bij de benodigde hoogte windbestendig te maken. Er zullen bovengronds stijve constructies en ondergronds extra palen moeten worden aangebracht om de krachten van de wind op het scherm van 12 meter hoogte (in plaats van 6 meter) op te kunnen vangen. Een overkapping zoals genoemd in het akoestisch onderzoek bij de aanvraag is nog veel duurder en is daarom ook niet beschouwd als beste beschikbare techniek. Wij hebben, in lijn met de door reclamanten aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 22 september 2004, aangegeven dat aan kantoorgebouwen op het industrieterrein Groot Mijdrecht minder bescherming behoeft te worden geboden, dan aan de woningen op het industrieterrein. Wij hebben dit gegeven, tevens in overeenstemming met de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling, meegewogen in de beoordeling. Wij hebben geconcludeerd dat er binnen in het kantoor geen ontoelaatbare hinder plaatsvindt en dat de in de voorschriften gestelde piekgrenswaarden toereikend zijn voor de bescherming van de in het kantoor verblijvende personen. Door aanvrager worden voorts geluidreducerende maatregelen getroffen om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te verlagen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
39
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Een verdere verlaging van dit niveau, zou slechts kunnen worden bereikt door een 12 meter hoog scherm te plaatsen tussen de inrichting en het 12 meter hoge kantoor. Wij achten de kosten van meer dan € 1.000.000,00 die hiermee zouden zijn gemoeid dermate hoog dat wij dit in redelijkheid niet als verplichting kunnen opleggen. Het aanbrengen van een scherm tegen de hiervoor geschetste kosten achten wij – net als de in het akoestisch rapport aangegeven alternatieven, zoals de 8 schermvarianten en de overkapping van het terrein – niet BBT. Z4.
Het ontwerpbesluit zou onvoldoende inzicht geven in de toekomstige geluidsbelasting op en in het kantoor van Midreth/Memid. Ook zou niet duidelijk zijn op basis van welke uitgangspunten het geluidsonderzoek is uitgevoerd. Bij de toetsing van de berekende geluidniveaus aan de geldende geluidnormen zou ten onrechte geen rekening zijn gehouden met het aanwezige impulsachtige karakter van het geluid dat Pothuizen zal veroorzaken (zie p. 18 van het ontwerpbesluit). In de geluidsonderzoeken zou blijkens p. 17 van het ontwerp ten onrechte geen rekening zijn gehouden met de bouwvergunning die is afgegeven voor het pand Groot Mijdrechtstraat 15. In de Wm-vergunning dient deze rechtsgeldig verleende bouwvergunning als bestaande situatie te worden meegenomen. Gezien de te verwachten geluidgrenswaarde op de gevel van de panden aan de Groot Mijdrechtstraat 13 en 15; in zowel de dag- als de avondperiode, is een toereikend beschermingsniveau niet gewaarborgd.
Onze reactie In deze zienswijze is niet gemotiveerd waarom het ontwerpbesluit onvoldoende inzicht zou geven in de toekomstige geluidbelasting van het kantoor van Midreth en Memid. Wij hebben in de considerans aangegeven dat er op dit moment in de geldende milieuwet- en regelgeving geen grenswaarden gesteld zijn voor kantoorgebouwen. Wel hebben wij in de overwegingen aansluiting gezocht bij normen uit het Bouwbesluit en bestaande jurisprudentie hieromtrent. In de ontwerpbeschikking zijn duidelijke grenswaarden opgenomen voor de geluidsbelasting op het kantoor van Midreth en Memid. De uitgangspunten van het akoestisch onderzoek zijn voorts vermeld in de aanvraag om Wet milieubeheervergunning en het daarbij behorende akoestische onderzoek. Wij hebben tevens een voorschrift opgenomen waarin is bepaald dat na het oprichten en in werking hebben van de inrichting een controlemeting uitgevoerd dient te worden. In de considerans behorende bij de vergunning (§ IV.E.3, pagina 18) hebben wij voorts voldoende gemotiveerd waarom er onzes inziens geen sprake is van impulsachtig geluid. In het advies van de StAB aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de beroepsprocedure tegen de in 2008 verleende Wet milieubeheervergunning aan Pothuizen is overigens beschreven dat er, gelet op de feitelijke werkzaamheden van de inrichting, geen sprake lijkt te zijn van impulsachtig geluid. Op dit moment zijn er in het pand Groot Mijdrechtstraat 15 geen mensen die daar lange tijd in verblijven. Het pand staat reeds geruime tijd leeg en het wordt publiekelijk te koop dan wel te huur aangeboden Toch hebben wij de afgegeven bouwvergunning voor het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 15 wel degelijk meegenomen in de belangenafweging. In deze bouwvergunning hebben wij geen informatie kunnen vinden over de geluidsisolatiewaarden waaraan voldaan dient te worden na de verbouwing. Ook in de bijbehorende bestektekeningen is geen informatie over de mate van isolatie opgenomen. In het geval er wel gegevens bekend zouden zijn, dan zouden wij deze uiteraard hebben meegewogen. Daarnaast geldt dat men sinds het afgeven van de bouwvergunning d.d. 18 december 2008 nog niet is begonnen met de bouwkundige aanpassingen waarvoor de bouwvergunning is aangevraagd. Daarnaast hebben reclamanten Memid en Midreth aangegeven aan de rechtbank te Utrecht, in het kader van een aanhangig gemaakt verzoek om een voorlopige Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
40
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
voorziening tegen de bouwvergunning, vooralsnog niet met de verbouwing te starten, waardoor inrichtinghouder diens verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken. De bouwvergunning is dus nog niet onherroepelijk. Wij kunnen derhalve niet anders dan uitgaan van de huidige gevelwering bij de overwegingen in ons besluit (zie ook het gestelde in § IV.E.3 van de considerans). De huidige gevelwering is gemeten door Ramakers raadgevend ingenieursbureau BV en gerapporteerd in een rapport van 18 december 2009. De gevelwering is op dit moment ruim voldoende om bescherming te bieden, indien aldaar mensen lange tijd zouden verblijven. Geluidbelasting woning G.J. van Zijtveld en woning R. van Zijtveld. Z5. In de Wm-vergunning zou ten onrechte geen rekening zijn gehouden met de woningen van G.J. van Zijtveld aan de Constructieweg 14 en de woning van R. van Zijtveld aan de Groot Mijdrechtstraat 34. Een toereikend beschermingsniveau wat betreft geluidhinder is daardoor niet gewaarborgd. De inrichting zal voor een onaanvaardbare geluidbelasting zorgen op de gevel van deze woningen alsmede in deze woningen. Onze reactie Net als met de overige woningen in de nabijheid van de inrichting hebben wij thans wel degelijk rekening gehouden met de woning aan de Constructieweg 14. De optredende geluidsbelasting op de gevel van deze woning hebben wij eveneens beoordeeld als toelaatbaar. Het binnenniveau in de woning is hiermee ook acceptabel. In de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van VROM uit 1998 (paragraaf 3.3) wordt gesteld dat bij woningen met geluidsbelasting groter dan 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau naar het binnenniveau gekeken moet worden. Daar is hier volgens het bij de aanvraag gevoegde akoestische rapport geen sprake van. In voorschrift 2.4.5 zijn de geluidgrenswaarden opgenomen voor deze woning. Hiermee wordt ook de verleende geluidbelasting handhaafbaar. Ten onrechte wordt door reclamanten de suggestie gewekt, dat de woning van de heer R. van Zijtveld geluidhinder van aanvrager zou kunnen ondervinden. De heer R. van Zijtveld is niet de bewoner van het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 34, maar verhuurt het aan een bedrijf. Bij beoordeling van de geluidbelasting op de gevel en in het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 34, van welk pand de heer R. van Zijtveld de eigenaar is, moet in navolging van vaste jurisprudentie van de Afdeling worden uitgegaan van het feitelijke gebruik. Het pand wordt gebruikt als kantoorruimte. Van oudsher rust op een deel van het pand de bestemming “wonen”, maar gelet op het beleid van de Gemeente De Ronde Venen om het woningenbestand op het industrieterrein terug te dringen en de woonbestemmingen van panden waarin duurzaam niet wordt gewoond weg te bestemmen, zijn wij uitgegaan van de bescherming van het pand als kantoorruimte. Dat de gemeente het beleid, als is vastgelegd in artikel 4.15 van de planvoorschriften in het nieuwe bestemmingsplan, ook daadwerkelijk in uitvoering brengt, moge blijken uit het voornemen van de Gemeente De Ronde Venen om een voorbereidingsbesluit te nemen voor het perceel Groot Mijdrechtstraat 34-36 met het voorschrift, dat het huidige gebruik als kantoorruimte van de voormalige dienstwoning in ieder geval niet mag worden gewijzigd in wonen. Uit het onderzoek van de gemeente is gebleken dat er sinds 2006 zich geen bewoner op dit adres heeft gevestigd. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde dat de functie wonen feitelijk en duurzaam is beëindigd gedurende een termijn van langer dan 1,5 jaar, die in het bestemmingsplan wordt gehanteerd. Wij zijn bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de geluidbelasting in dit pand derhalve uitgegaan van het gebruik als kantoor en hebben de gevelwering ook van dit pand laten meten. Wij hebben op basis van de metingen geoordeeld dat personen verblijvend in het pand geen onaanvaardbare hinder ondervinden ten gevolge van de activiteiten van Pothuizen BV. Z6.
De in het voorgaande genoemde gebreken in het ontwerp met betrekking tot het onderzoek naar de gevolgen van de inrichting voor geluidhinder ter plaatse van het kantoor van
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
41
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Midreth/Memid, zouden ook gelden met betrekking tot de woningen van G.J. van Zijtveld en R. van Zijtveld. Onze reactie Reclamanten hebben niet nader gemotiveerd waarom wij onvoldoende onderzoek zouden hebben gepleegd naar de geluidhinder ter plaatse van de woning van G.J. Van Zijtveld (Constructieweg 14) en het pand van R. van Zijtveld (Groot Mijdrechtstraat 34). Het geluidniveau op de gevel van de woning aan de Constructieweg 14 is getoetst aan de geluidnota van gemeente De Ronde Venen en de Handreiking Industrielawaai vergunningverlening. Hierbij wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden uit deze nota en de Handreiking. Het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 34-36 wordt feitelijk niet duurzaam bewoond en is daarom zoals hierboven gemotiveerd beoordeeld als zijnde kantoorruimte. Voor het overige van de zienswijze is onze reactie gelijk aan dat voor het kantoor van Midreth en Memid. Beste beschikbare technieken Z7. In de Wm-vergunning is niet voorzien in een geluidsscherm aan de zijde van het kantoor van Midreth/Memid. De StAB heeft bevestigd dat dit niet als beste beschikbare techniek kan worden aangemerkt. Onze reactie Wij zijn van mening dat het voorzien van een scherm aan de zijde van het kantoor van Midreth/Memid niet BBT is. Zie voor de motivering onze reactie onder punt Z3 van de zienswijze. Z8.
Ook het niet-inpandig uitvoeren van slijpwerkzaamheden zou niet als BBT kunnen worden aangemerkt, zoals eveneens terecht door de StAB is opgemerkt.
Onze reactie Op het buitenterrein mogen geen slijpwerkzaamheden worden uitgevoerd. Incidenteel kunnen slijpwerkzaamheden buiten worden uitgevoerd, als dat noodzakelijk is voor het onderhoud aan materieel dat te groot is om in de werkplaats te kunnen plaatsen, zoals bij onderhoud aan de kranen en schrootscharen. Deze werkzaamheden zullen slechts incidenteel op het buitenterrein worden uitgevoerd. Wij hebben dit in de definitieve beschikking nadrukkelijk vermeld en een extra voorschrift toegevoegd (zie nieuw voorschrift 3.6.3 onder vernummering van het voorschrift met hetzelfde nummer in de ontwerpbeschikking), waarbij is bepaald dat het onderhoud van voertuigen en materieel in de werkplaats dient te worden uitgevoerd, tenzij dit vanwege de omvang van het te onderhouden object niet mogelijk is. Het inpandig slijpen van materieel en voertuigen voldoet aan BBT. Indien voor het onderhoud van groot materieel het noodzakelijk is om delen te slijpen, achten wij het geen beste beschikbare techniek om alvorens te gaan slijpen eerst deze delen van het materieel te demonteren om het binnen de werkplaats te kunnen brengen. In dat geval voldoet het slijpen van groot materieel buiten de werkplaats aan BBT. Onaanvaardbare hinder als gevolg van trillingen Z9. Uit het ontwerp en het daarvoor uitgevoerde trillingsonderzoek zou blijken dat wat betreft de trillingen als gevolg van de inrichting niet zou kunnen worden voldaan aan streefwaarden. Uit de toepasselijke SBR-richtlijn volgt dat na gemotiveerde afweging hogere streefwaarden mogen worden gehanteerd. In de beantwoording van de in een eerder stadium ingebrachte zienswijzen hebben Gedeputeerde Staten aangegeven dat de afwijking van de streefwaarden gerechtvaardigd zou zijn, omdat het gebied op grond van de geluidnota van de gemeente een lagere beschermingsgraad behoeft. Dit zou echter onjuist zijn, omdat het onderwerp "trilling" Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
42
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
überhaupt niet in die nota is geregeld. De nota zou dus niet als "motivering" van de afwijking kunnen worden gebruikt. Onze reactie In de SBR-richtlijn Hinder voor Personen in Gebouwen staat de volgende passage in paragraaf 10.5.2. Opmerking: voor gebouwen die gelegen zijn op een industrieterrein of in een gebied dat in een bestemmingsplan, een Nota Industrielawaai of Gemeentelijke Geluidnota als gebied met lagere beschermingsgraad is aangewezen, mogen, na gemotiveerde afweging, hogere streefwaarden worden aangehouden. Bij de beoordeling kan uitgegaan worden van de waarden uit tabel 2 vermenigvuldigd met een factor 1,8. Uit deze passage blijkt dat het in de richtlijn gaat om een gebied dat een lagere beschermingsgraad heeft gekregen in bijvoorbeeld een gemeentelijke geluidnota. Hierbij wordt niet geëist dat deze nota specifiek betrekking heeft op trillingen. In de geluidnota van de gemeente De Ronde Venen is duidelijk sprake van een lagere beschermingsgraad voor het gebied waarvoor de geluidnota geldt. De nota is echter niet het enige vereiste om een lagere beschermingsgraad toe te staan. Er moet ook een gemotiveerde afweging plaatsvinden. Deze afweging heeft in de considerans plaatsgevonden. Aangezien Pothuizen maatregelen heeft genomen om trillingshinder zoveel mogelijk te voorkomen, doordat bijvoorbeeld volle containers op minimaal 15 meter afstand van de gevels van de rondom liggende kantoren en bedrijven worden geplaatst en de beste beschikbare technieken zijn toegepast, hebben wij de afweging gemaakt om - gelet op het veenachtig gebied in de gemeente De Ronde Venen - gebruik te maken van de in de SBR-richtlijn gegeven mogelijkheid om de hogere grenswaarden voor trillingshinder toe te staan. De StAB schrijft tevens in het resumé van haar verslag: “De voorschriften in de vergunning voldoen aan de eisen gesteld in de SBR-Richtlijn B. Uit berekeningen gebaseerd op ervaringen elders blijkt dat voldaan kan worden aan de waarden uit de vergunning. Er zijn geen metingen uitgevoerd in geluidgevoelige ruimte van derden noch is een zogeheten ‘opleveringsmeting’ vastgelegd in de vergunning. Hierdoor is niet duidelijk of met de aangevraagde activiteiten qua trillingen kan worden voldaan de (streef)waarden uit voorschrift 2.5.1.” De inrichting is nog niet in werking; controlemetingen zijn thans niet mogelijk. Ten opzichte van de ontwerpbeschikking hebben wij dan ook een voorschrift toegevoegd waarin deze controlemeting is voorgeschreven binnen 6 maanden na ingebruikname van de inrichting in de kantoorruimten aan de Groot Mijdrechtstraat 13 en 15 en in de woning aan de Constructieweg 12b. Wanneer de bewoner/eigenaar/gebruiker geen toestemming geeft tot de inpandige meting, dan behoeft het onderzoek voor de betreffende ruimte niet te worden uitgevoerd, omdat vergunninghouder – ingevolge voorschrift 2.5.7 (in analogie met artikel 2.23, lid 2, van het Activiteitenbesluit) – dan niet gehouden is aan de grenswaarden van voorschrift 2.5.2 voor die ruimte. Z10. Verhoging van de 'streefwaarden' zou in dit geval, mede gezien de directe nabijheid van het kantoor van Midreth/Memid (waar een groot aantal mensen werkzaam is) niet te motiveren zijn. Uit het onderzoek zou blijken dat circa 100 keer per dag de reguliere grenswaarden voor kantoren zullen worden overschreden. Deze overschrijdingen zullen, mede gezien de hoge bezettingsgraad van het kantoor, als zeer hinderlijk worden ervaren. Onze reactie Niet duidelijk is waar het aantal van 100 keer per dag vandaan komt. Ook in de eerdere procedure hebben reclamanten dit niet duidelijk gemaakt. Het optreden van trillingen wordt zoveel mogelijk beperkt. De geschetste situatie in het akoestisch onderzoek is ‘worst case’. Onder andere het neerzetten van containers zal niet altijd even hard gebeuren. Ook voor het leegstorten van containers is
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
43
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
een ‘worst case’ scenario gehanteerd, dat meestal niet zal optreden. Ditzelfde geldt voor het laten vallen van zware objecten. Zie voor onze motivering verder de reactie op punt Z9 van de zienswijze. Gebrekkige belangenafweging / motiveringsgebrek Z11. Uit de ontwerp-vergunning zou volgen dat niet alle betrokken belangen/toetsingscriteria op een zorgvuldige wijze zijn afgewogen. Hierdoor is niet vast te stellen of de vergunning aan alle wettelijke criteria kan voldoen. Onze reactie Reclamanten maken niet duidelijk op grond waarvan wij niet alle betrokken belangen op een zorgvuldige wijze hebben afgewogen. Wij delen deze conclusie niet. Wij hebben alle relevante feiten en belangen betrokken bij de totstandkoming van onderhavige vergunning. Zienswijzen d.d. 22 juli 2008 Voor de zienswijzen van 22 juli 2008, die wij reeds bij het ontwerp van dit herstelbesluit opnieuw hebben behandeld, verwijzen wij naar hoofdstuk III van bijlage 5 van deze beschikking. Beroepsschrift d.d. 23 september 2008 Zienswijzen niet meegenomen B1. In het besluit wordt niet ingegaan op de zienswijzen die zijn ingediend namens A. van Zijtveld en Van Zijtveld B.V. Het besluit is daardoor in strijd met dé voorgeschreven zorgvuldigheid genomen. Van Zijtveld heeft een bedrijf met woning aan de Industrieweg 14 te Mijdrecht. De woning staat er al ten minste 20 jaar en ligt binnen 300 meter van het terrein van Pothuizen BV. De inrichting van Pothuizen zal voor een onaanvaardbare geluidsoverlast zorgen ter plaatse van de woning van Van Zijtveld. Hieraan is ten onrechte geen aandacht besteed. Ons verweer Allereerst merken wij op dat volgens onze informatie de heer Van Zijtveld woonachtig is aan de Constructieweg 14 en niet aan de Industrieweg 14 te Mijdrecht. Deze woning aan de Constructieweg staat er geen 20 jaar, maar nog geen 3 jaar. Voorts hebben wij inderdaad per abuis niet de naam van de twee appellanten in de later vernietigde vergunning genoemd. Wij kunnen dit verklaren met de verwarrende wijze van naar voren brengen van telkens dezelfde zienswijzen. Wij hebben ten onrechte de heer A. van Zijtveld en G.J. van Zijtveld B.V. niet vermeld in de later vernietigde vergunning. In de later vernietigde vergunning zijn wij echter feitelijk wel degelijk ingegaan op de zienswijzen die namens de heer A. van Zijtveld en G.J. van Zijtveld B.V. naar voren zijn gebracht. Deze zijn namelijk inhoudelijk geheel gelijk aan de zienswijzen die namens Bouwbedrijf Midreth B.V. en Memid Investments B.V. naar voren zijn gebracht. Wij hadden echter de woning aan de Constructieweg 14, waarvoor – met de oprichting van het bedrijfspand – op 15 juni 2006 een bouwvergunning is verleend, moeten meewegen in onze besluitvorming rond de vernietigde vergunning. In het onderhavig herstelbesluit hebben wij de namen van de cliënten van Wieringa Advocaten wel genoemd en hebben wij voldoende aandacht besteed aan de woning aan de Constructieweg 14. Geluidsoverlast kantoor Memid/Midreth
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
44
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
B2.
De Wm-vergunning maakt de verplaatsing van de inrichting van Pothuizen vanaf het huidige terrein (Amstelhoek) naar de locatie aan de Groot Mijdrechtstraat mogelijk. Het gaat om een inrichting voor onder meer op- en overslag en het bewerken van schroot. Voor de huidige locatie kan geen Wm-vergunning meer worden verleend wegens de te grote geluidsoverlast. Pothuizen is daar momenteel gevestigd zonder geldige Wm-vergunning. De nieuwe locatie grenst direct aan het perceel waarop cliënten hun kantoor houden. Cliënten vrezen daardoor voor een ernstige geluidhinder
Ons verweer Het is juist dat Pothuizen op het huidige terrein, grenzend aan een woonwijk, niet kan voldoen aan de grenswaarden als gesteld in de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998", mede omdat het plaatsen van hoge geluidschermen op die locatie planologisch niet mogelijk is. Om die reden is gekozen voor verplaatsing van de inrichting naar het industrieterrein. De geluidsbelasting van Pothuizen B.V. is voor wat betreft geluiduitstraling op de woningen op het industrieterrein getoetst aan de gemeentelijke Geluidnota en verordening voor het bedrijventerrein Mijdrecht d.d. 27 september 2009. Volgens het akoestisch rapport wordt voor wat betreft de woningen aan de grenswaarden uit deze nota voldaan. Daarnaast geldt dat er ook geen ontoelaatbare hinder zal worden veroorzaakt door Pothuizen aan mensen die langdurig in het kantoorgebouw verblijven. Wij verwijzen hieromtrent naar onze overwegingen in de considerans bij deze beschikking in de paragrafen IV.E.3 t/m IV.E.6 en naar onze reactie ten opzichte van de door reclamanten naar voren gebrachte nieuwe zienswijzen. B3.
De beoogde inrichting van Pothuizen grenst direct aan het perceel van Midreth/Memid en ligt tevens op korte afstand van de woning en het bedrijf van Van Zijtveld. In het besluit wordt ten onrechte niet ingegaan op de uitzonderlijke hoge geluidsbelasting die Pothuizen zal veroorzaken ter plaatse van het kantoor van Midreth/Memid, met name wat betreft het binnenniveau. In het akoestisch onderzoek behorende bij de Wm-vergunning staat dat geluidsniveaus boven de 60 dB(A) op de gevels van kantoren relevant kunnen zijn en daarmee tot te hoge binnenniveaus kunnen leiden. Hieraan wordt ten onrechte geen conclusie verbonden.
Ons verweer In het onderhavig herstelbesluit hebben wij aandacht besteed aan de geluidbelasting van het kantoor van Midreth/Memid, juist ten aanzien van het binnenniveau. Het kantoor is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Er zijn daarnaast geen normen voor de belasting van de gevel waaraan wij kunnen toetsen. Wel dienen de in het kantoor verblijvende personen tegen geluidhinder te worden beschermd op grond van de Wm. Ook de Wm stelt geluidnormen noch voor de geluidbelasting van een kantoor noch voor de in het kantoor verblijvende personen. Wij hebben de geluidniveaus beoordeeld met behulp van normen uit andere wet- en regelgeving en zijn tot de conclusie gekomen, dat deze binnenniveaus – veroorzaakt door de activiteiten van de aanvrager – geen grond kunnen zijn voor het weigeren van de vergunning. B4.
Uit een door een externe deskundige, in opdracht van cliënten uitgevoerde analyse van het akoestisch onderzoek blijkt dat de langtijd gemiddelde geluidsniveaus op de gevels van Memid 66 a 67 dB(A) bedraagt. De maximale niveaus bedragen zelfs tot 85 dB(A). Met een effectieve gevelreductie, waarvan overigens onzeker is of het kantoor van cliënten daar over beschikt, zal het geluidsniveau binnen het kantoor "gemiddeld" 40 tot 45 dB(A) bedragen. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van minimaal 100 pieken per dag, waarbij in het kantoor geluidsniveaus van 60 dB(A) of meer zullen ontstaan. Dergelijke niveaus leiden niet alleen tot een verstoring van de concentratie of (telefoon-)gesprekken, maar zelfs tot ongewenste schrikreacties en een
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
45
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
vermindering van de verstaanbaarheid in de kantoren. Dit zal leiden tot een toename van vermoeidheid en afname in productiviteit. Ons verweer Niet duidelijk is op basis waarvan er sprake zou zijn van minimaal 100 pieken per dag. Uit metingen van de geluidwering van de gevels is gebleken dat deze ruim 30 dB(A) bedraagt, waardoor de binnenniveaus aanzienlijk lager zijn, dan door reclamanten wordt verwacht. Voor het overige verweer verwijzen wij naar onze reactie op het vorige punt (punt B3 uit het beroepschrift). B5.
In de berekende geluidsniveaus is bovendien nog geen rekening gehouden met het aanwezige impulsachtige karakter van het geluid dat Pothuizen blijkens het akoestisch onderzoek zal veroorzaken. In de beantwoording van de zienswijzen door Gedeputeerde Staten wordt gesteld dat het akoestisch onderzoek niet juist is en er dus geen sprake is van impulsachtig geluid. Dit wordt echter niet onderbouwd en roept de vraag op of welke andere onderdelen van het akoestisch onderzoek niet juist zijn.
Ons verweer Er is niet duidelijk gemaakt op grond waarvan wij zouden hebben aangegeven dat het akoestisch onderzoek onjuist zou zijn. In het akoestisch onderzoek is terecht aangegeven dat het impulsachtig karakter ter beoordeling van het bevoegd gezag is. Wij hebben het akoestisch onderzoek en de aanwezige geluidbronnen beoordeeld. De geluidemissie van Pothuizen B.V. is met name afkomstig van sorteer- en knipwerkzaamheden en van vervoersbewegingen op het terrein. Zoals wij reeds bij de beantwoording van de zienswijzen in de later vernietigde vergunning hebben aangegeven, verstaan wij onder impulsachtig geluid, geluid waarin geluidstoten voorkomen die minder dan 1 seconde duren en die een zekere repetitie kennen. Deze definitie is afkomstig uit de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai. Deze handleiding geeft verder aan dat er sprake kan zijn van impulsachtig geluid “als de geluidsbelasting bij de ontvanger wordt bepaald door bijvoorbeeld geluid uit een constructiewerkplaats ten gevolge van hameren of bikken gedurende een zekere periode, het geluid van een stansmachine (continu en periodiek) of door blaffende honden.” De verwerking van de metalen bij Pothuizen B.V. heeft niet het impulsachtige karakter als dat in een constructiewerkplaats. De hiervoor genoemde geluidbronnen voldoen niet aan deze omschrijving. Wij hebben bij onze metingen van de geluidemissie van de activiteiten bij Pothuizen B.V. ter plaatse van hun inrichting in Amstelhoek geen impulsachtig geluid geconstateerd en hebben het karakter van de te verwachten geluidemissie op de nieuwe locatie aan de Groot Mijdrechtstraat eveneens als niet-impulsachtig beoordeeld. Wij achten derhalve een toeslag vanwege het impulsachtige karakter niet aan de orde. In onze beoordeling worden wij gesteund door de adviseur voor de bestuursrechtspraak. In het deskundigenbericht van de StAB is vermeld, dat “gelet op de feitelijke activiteiten in de inrichting voorshands geen sprake lijkt te zijn van repeterende geluidsmomenten die zeer kort duren met een hoge stijgtijd waardoor het toepassen van een straffactor voor impulsgeluid gerechtvaardigd zou zijn.” B6.
Krachtens jurisprudentie geldt dat ook niet-geluidsgevoelige functies onder omstandigheden tegen een onaanvaardbare geluidsbelasting beschermd moeten worden (Zie bijvoorbeeld AbRS van 15 januari 2003, 200200707/1, JM 2003/64overweging 2.12.3). Doordat in het kantoor van Midreth/Memid een groot aantal mensen gedurende minimaal 8 uur per dag verblijft, zal moeten worden onderzocht wat de gevolgen van Pothuizen zijn voor het geluidsniveau binnen het kantoor.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
46
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ons verweer Volgens de aangehaalde jurisprudentie zou het onder omstandigheden mogelijk kunnen zijn dat een loods, behorende bij een bedrijf, als een geluidgevoelig object is aan te merken, indien vaststaat dat in een dergelijke loods gedurende een langere periode van de dag personen verblijven, die een zekere bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder behoeven. Ook in de procedure van de vernietigde vergunning is gebleken dat het kantoor van Midreth/Memid in de zin van de Wet geluidhinder geen geluidgevoelig gebouw is. De Afdeling overweegt in de uitspraak het volgende: “De omstandigheid dat een kantoor geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder is, heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat een kantoor reeds hierom geen geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet milieubeheer is. Zoals de Afdeling eerder in soortgelijke zin heeft overwogen (uitspraak van 12 april 2006 in zaak nr. 200506766/1) is de Wet geluidhinder niet van overeenkomstige toepassing. Een gebouw is geluidgevoelig in de zin van de Wet milieubeheer als er gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven. Dit is het geval in het kantoor aan de Groot Mijdrechtstraat 13, zodat dit kantoor als geluidgevoelig gebouw moet worden aangemerkt. Dit betekent evenwel niet, dat de in dit kantoor verblijvende personen dezelfde bescherming dienen te krijgen als in het geval het een woning betreft. Hieromtrent komt het bevoegd gezag beoordelingsvrijheid toe.” Wij hebben in het onderhavige herstelbesluit binnen onze beoordelingsvrijheid overwogen dat noch de geldende milieuwet- en regelgeving, zoals de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening, noch de gemeentelijke Geluidnota en verordening bedrijventerrein Mijdrecht van de gemeente De Ronde Venen richt- of grenswaarden stelt voor kantoorgebouwen. Het in deze nota vastgestelde beleid inzake industrielawaai voor het bedrijventerrein hebben wij in onze overwegingen betrokken. Tegen deze gemeentelijke nota zijn overigens door reclamanten onder b bij de gemeente De Ronde Venen geen zienswijzen, dan wel bezwaren naar voren gebracht. Zoals ook in onze reactie op punt B3 uit het beroepschrift d.d. 23 september 2008 is vermeld, hebben wij ten behoeve van het onderhavig herstelbesluit metingen naar de gevelweerstand laten verrichten en aandacht besteed aan de gevolgen van de geluidbelasting van het kantoor van Midreth/Memid, juist ten aanzien van het binnenniveau ter bescherming van de aldaar verblijvende personen. B7.
Uit de beantwoording van de zienswijzen d.d. 22 juli 2008 blijkt dat Gedeputeerde Staten dit niet voldoende hebben onderzocht en bovendien uitgaan van onjuiste uitgangspunten. Ten onrechte wordt gesteld dat ter plaatse van het bedrijventerrein Mijdrecht "middelzware industrie" op grond van het geldende bestemmingsplan zou zijn toegestaan. Dit is onjuist. Krachtens het geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen Het Proostdijland c.a.", dat overigens dateert van 1960, heeft het gehele bedrijventerrein een bestemming waarbinnen slechts "handel en nijverheid" zijn toegestaan. Een schrootverwerkingsbedrijf als dat van Pothuizen behoort tot de zware industrie en past dus niet binnen het geldende en verouderde bestemmingsplan. In de bestaande situatie zijn vooral kantoorachtige bedrijven en groothandel gevestigd op het bedrijventerrein. Cliënten hoefden in redelijkheid geen rekening te houden met zware industrie.
Ons verweer Wij hebben bij de later vernietigde vergunning rekening gehouden met het feit dat het bestemmingsplan de bestemming “industrie”, met als nadere omschrijving “handel en nijverheid” (N.B. ‘nijverheid’ is een verouderde leenvertaling voor ‘industrie’, die alleen nog wordt gebruikt in combinatie met het woord ‘handel’), sinds de jaren ’60 op het industrieterrein toestaat. Ook feitelijk hebben zich op het industrieterrein reeds sinds de jaren ’60 verschillende soorten industrieën gevestigd, waaronder chemische bedrijven, zoals Orphahell, Mogul, SC Johnson Europlant en afvalverwerkers zoals Bos Containers, Van Vliet Groep, alsmede bedrijven met grote geluidemissies, zoals de Mijdrechtse Houtdrogerijen en binnen de inrichtingsgrenzen van Midreth is een Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
47
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
timmerfabriek gevestigd. Een bedrijf als Pothuizen B.V. past binnen het oude en het thans geldende bestemmingsplan. Wij zijn in dit standpunt gesterkt door de gemeente De Ronde Venen, als bevoegd gezag voor het bestemmingsplan, die dezelfde mening is toegedaan. In de onderhavige situatie is hierin geen verandering in gekomen. B8.
Op basis van deze onjuiste veronderstelling m.b.t. het bestemmingsplan concluderen Gedeputeerde Staten dat Midreth/Memid rekening kon houden met zware geluidsbelasting en dat het redelijk zou zijn om er van uit te gaan dat de gevels van het kantoor een minimale luchtgeluidsisolatie hebben van 30 dB. Dit is gezien het voorgaande onjuist. Gedeputeerde Staten nemen zonder onderzoek naar de feiten ten onrechte aan dat de gevel van het kantoor van cliënten een dergelijke geluidsisolatie heeft. Bovendien houden Gedeputeerde Staten wat betreft de veronderstelde isolatie onvoldoende rekening met de aard van het geluid afkomstig van Pothuizen BV.
Ons verweer Wij hebben toentertijd inderdaad zonder daadwerkelijk onderzoek aangenomen – overigens naar nu blijkt gebaseerd op juiste veronderstellingen – dat de gevel van het kantoorgebouw van Bouwbedrijf Midreth B.V. en Memid Investments B.V een effectieve geluidsisolatie heeft. Wij achtten deze aanname niet onredelijk, aangezien het kantoor is gebouwd in het jaar 2000 door en voor een bouwbedrijf als Midreth B.V. op een industrieterrein waar industrie sinds de jaren ’60 is toegestaan en is gevestigd. Daarnaast achten wij het, zoals in de later vernietigde vergunning uitvoerig is beschreven, aannemelijk dat het binnengeluid in het kantoorgebouw naar aanleiding van activiteiten die binnen het kantoorgebouw plaatsvinden nagenoeg gelijk zullen zijn aan het binnengeluid naar aanleiding van de activiteiten van Pothuizen B.V. Inmiddels is in het kader van het onderhavige herstelbesluit uit het onderzoek van Ramakers Raadgevend ingenieursbureau BV gebleken dat deze aanname niet onjuist was. Bij dit onderzoek is rekening gehouden met het spectrum van de geluidemissie door Pothuizen BV. B9.
Cliënten handhaven het in hun zienswijzen genoemde standpunt dat in het akoestisch onderzoek en de Wm-vergunning wordt uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens.
Ons verweer Wij hebben in het kader van het huidige herstelbesluit van de aanvrager een nieuw akoestisch rapport verlangd, waarin onjuiste gegevens zijn hersteld en onvolledige gegevens zijn aangevuld. Dit nieuwe en volledige akoestisch rapport met kenmerk R052665adA1/md van 16 september 2009 hebben wij in de plaats gesteld van het bij de oorspronkelijke aanvraag gevoegde akoestisch rapport. Onaanvaardbare hinder als gevolg van trillingen B10. Uit de Wm-vergunning en het daarvoor uitgevoerde trillingsonderzoek blijkt dat wat betreft de trillingen als gevolg van de inrichting niet kan worden voldaan aan streefwaarden. Uit de toepasselijke SBR-richtlijn volgt dat na gemotiveerde afweging hogere streefwaarden mogen worden gehanteerd. In de beantwoording van de zienswijzen hebben Gedeputeerde Staten aangegeven dat de afwijking van de streefwaarden gerechtvaardigd zou zijn omdat het gebied op grond van de geluidnota van de gemeente een lagere beschermingsgraad behoeft. Dit is echter onjuist omdat het onderwerp "trilling" überhaupt niet in die nota is geregeld. De nota kan dus niet als "motivering" van de afwijking worden gebruikt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
48
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Ons verweer Wij hebben bij het beoordelen van de aanvraag met betrekking tot trillingen, gebruik gemaakt van de bovengenoemde SBR-richtlijn. Op pagina 24 van deze richtlijn is gesteld dat voor gebouwen, die gelegen zijn op een industrieterrein of in een gebied dat in een gemeentelijke Geluidnota als gebied met lagere beschermingsgraad is aangewezen, na gemotiveerde afweging hogere streefwaarden mogen worden aangehouden. Voor het bedrijventerrein Mijdrecht heeft de gemeente De Ronde Venen een gemeentelijke Geluidnota vastgesteld. Appellanten hebben in zoverre gelijk dat het onderwerp “trillingen” als zodanig niet aan de orde komt in deze Geluidnota. Echter, in de Geluidnota wordt wel een verruiming van de geluidgrenswaarden mogelijk gemaakt, als bedoeld in de SBR-richtlijn, voor een lagere beschermingsgraad voor gebouwen op het bedrijventerrein om bedrijvigheid op het industrieterrein voldoende ruimte te geven. In de Geluidnota is tevens bepaald dat deze verruiming (en dus de lagere beschermingsgraad) niet geldt voor woongebieden die om het bedrijventerrein heen zijn gelegen. Daarnaast geldt dat als zelfs voor woningen op het bedrijventerrein een lagere beschermingsgraad geldt, dit zeker geldt voor een kantoorgebouw als dat van appellanten. Ook hebben wij geoordeeld dat in het geval van trillingen de beste beschikbare technieken zijn toegepast. De opstelling van de weegbrug is trillingsarm, de toegang tot de inrichting wordt drempelloos uitgevoerd en er wordt voor het plaatsen van volle containers een minimale afstand tot de gevels van Groot Mijdrechtstraat 13 en 15 van 15 meter aangehouden. Zie voorts onze reactie op de nieuwe zienswijze Z9. B11. Verhoging van de streefwaarden is in dit geval, mede gezien de directe nabijheid van het kantoor van cliënten (waar een groot aantal mensen werkzaam is) niet te motiveren. Uit het onderzoek blijkt dat circa 100 keer per dag de reguliere grenswaarden voor kantoren zullen worden overschreden. Deze overschrijdingen zullen, mede gezien de hoge bezettingsgraad van het kantoor, als zeer hinderlijk worden ervaren. Ons verweer Het is ons niet duidelijk uit welk onderzoek zou blijken dat er circa 100 overschrijdingen per dag zouden plaatsvinden. Wij zijn van mening dat het in deze situatie gerechtvaardigd is om hogere streefwaarden aan te houden voor wat betreft trillingen ter plaatse en in de omgeving van Pothuizen BV. Zie voorts ons verweer op het vorig punt B10 van het beroepschrift en onze reactie op de nieuwe zienswijze Z9. Beste beschikbare technieken niet onderzocht B12. Gezien de activiteiten van Pothuizen, is vooral het geluid maatgevend voor de te verwachten milieuhinder. Uit de Wm-vergunning en de beantwoording van de zienswijzen blijkt dat niet is onderzocht wat de beste technieken zijn voor het beperken van geluidhinder. De naar aanleiding van de zienswijzen van cliënten aangepaste overweging dat het akoestisch rapport informatie bevat als bedoeld in de BREF Afvalverwerking, is in dat kader onvoldoende. Niet duidelijk is om welke maatregelen het gaat en waarom deze zouden kunnen worden aangemerkt, als de beste beschikbare techniek. Ons verweer In tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten zijn geen documenten genoemd, waaraan maatregelen ter bestrijding van geluidhinder aan de BBT kunnen worden getoetst. Het akoestisch rapport, dat volgens voorschrift 1.1.1 onderdeel uitmaakt van de beschikking, bevat de informatie als bedoeld in paragraaf 4.1.8 van de BREF Afvalverwerking. In het akoestisch rapport is onderzoek verricht naar alle mogelijkheden van geluidsbeperking. De beste beschikbare technieken Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
49
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
zijn beschreven, zoals organisatorische maatregelen, bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en schermvarianten. Uit de vergelijking van de varianten blijkt dat de voorgeschreven afscherming op basis van de berekende geluidsreductie, in verhouding tot de benodigde investeringen, de beste beschikbare techniek is op basis van de definitie in de Wet milieubeheer. De mogelijkheid die de StAB in haar advies schrijft om “het geluidscherm door te trekken langs de gevel van Midreth/Memid met een mogelijk doorzichtig deel in verband met het wegnemen van lichtinval”, is onderzocht. Het plaatsen van een dergelijk scherm betekent een kostenpost van meer dan € 1.000.000,00 nog zonder de toepassing van een doorzichtig deel en extra versteviging voor verbetering van de windbestendigheid. Onder afweging van de kosten kan het plaatsen van een dergelijk geluidscherm, gelet op de vermindering van het geluidniveau vanwege Pothuizen in de kantoorgebouwen ten opzichte van het acceptabele geluidniveau zonder geluidsscherm, niet worden beschouwd als beste beschikbare techniek. Wij menen derhalve dat de maatregelen, zoals ook omschreven in het huidige akoestisch rapport, voor de specifieke situatie van Pothuizen B.V. wel degelijk als BBT kunnen worden aangemerkt. B13. Gezien het bepaalde in artikel 8.10, lid 2, onder a van de Wm had de later vernietigde vergunning moeten worden geweigerd aangezien door verlening daarvan niet wordt bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Dit is de consequentie van de omstandigheid dat de aanvraag niet uitgaat van de voor de betrokken inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken en daarin evenmin door de nodige vergunningvoorschriften, voor zover mogelijk, alsnog is voorzien (zie Beste beschikbare technieken: de werking van een Europees begrip "buiten" de Europese context in: A.B. Blomberg, A.A.J. de Gier, H.F.M.W. van Rijswick en RJ.G.M. Widdershoven (red.), Van Utrecht via Brussel naar Maastricht, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2007, p. 27-43). Ons verweer De Afdeling overweegt in haar uitspraak met betrekking tot de vernietigde vergunning het volgende “Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.” Zoals wij hiervoor hebben opgemerkt, zijn wij van mening dat de maatregelen, zoals ook omschreven in het nieuwe aangepaste akoestisch rapport, als BBT kunnen worden aangemerkt. Artikel 8.10, tweede lid, onder a en artikel 8.11, tweede en derde lid van de Wm kunnen derhalve geen grond zijn voor het weigeren van de vergunning. Verslechtering luchtkwaliteit B14. Uit het besluit blijkt dat het onderzoek naar luchtkwaliteit niet volledig is en bovendien gebaseerd op niet verifieerbare aannames. Een onderzoeksrapport / luchtkwaliteit maakt geen onderdeel uit van het besluit. De onderzoeksgegevens waar naar wordt verwezen, zijn niet ter Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
50
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
inzage gelegd. Daardoor hebben cliënten de Wm-vergunning op dit punt niet kunnen beoordelen. Ons verweer Bij de bepaling volgens artikel 5.16 van de Wm, of het aannemelijk is dat de grenswaarden voor luchtverontreinigde stoffen niet worden overschreden, hebben wij allereerst gebruik gemaakt van de GCN-waarden ter plaatse van de inrichting. Tevens hebben wij bekeken of eventuele lokale bronnen, zoals bijvoorbeeld wegen, daarbij dienen te worden opgeteld. Vervolgens hebben wij onderzocht wat de bijdrage van de inrichting op deze lokale waarden is. Het is inderdaad zo dat er geen luchtkwaliteitsrapport bij de aanvraag is overgelegd. Wij hebben echter gebruik gemaakt van kentallen uit algemeen beschikbare literatuur (zoals in de definitieve beschikking opgenoemd) en van de IPO luchtkwaliteitstoets. In bijlage 5 van dit besluit onder punt 15 van hoofdstuk III hebben wij, bij de beantwoording van de naar voren gebrachte zienswijzen op het vernietigde besluit, onze bronnen beschreven. Daarnaast geldt dat de achtergrondwaarden vermeerdert met de lokale bronnen een dermate lage waarde oplevert, dat een overschrijding van de grenswaarden hoogst onwaarschijnlijk is. Wij hebben op basis van al deze gegevens niet anders kunnen concluderen dan dat het aannemelijk is dat de grenswaarden van luchtverontreinigende stoffen, uit bijlage 2 van de Wm, ten gevolge van de activiteiten van de inrichting niet worden overschreden. Hiermee hebben wij voldaan aan de eisen uit de Wet milieubeheer. Ook de StAB is van mening dat de bijdrage van de inrichting aan de achtergrondconcentraties niet zodanig zou zijn, dat de wettelijke grenswaarden niet meer in acht genomen kunnen worden. Wij zijn van mening dat wij de algemeen beschikbare literatuur, handreikingen, (geluid)nota’s, het LAP, BBT-documenten enzovoorts niet tezamen met de (bestreden) beschikking ter inzage moeten leggen. In het huidige herstelbesluit is onze conclusie hieromtrent niet veranderd. Nadelige gevolgen flora en fauna B15. In het besluit is gemeld dat ontheffing op grond van de Flora- en faunawet niet aan de orde is bij de oprichting van de inrichting van Pothuizen BV. Deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd en onderzoek naar aanwezige soorten ontbreekt. De naar aanleiding van de zienswijzen aangepaste considerans maakt deze conclusie niet anders. Ons verweer Wij achten de kans te verwaarlozen dat er binnen het bedrijventerrein Mijdrecht, en specifiek op het terrein van Pothuizen, beschermde soorten als in de zin van de Flora & Faunawet voorkomen. Dit vanwege het feit dat reeds sinds 1960 het betreffende terrein als bedrijventerrein in gebruik is. Sinds die tijd hebben zich ook verschillende soorten van industriële activiteiten aldaar ontplooid. Er is reeds sprake van verontreiniging van de bodem van het terrein van Pothuizen B.V. en de omringende sloten. Daarnaast is ons bij navraag bij de Afdeling Groen van de provincie Utrecht gebleken dat reeds sinds de jaren ’80 geen inventarisatie van beschermde soorten meer plaatsvindt in stedelijke gebieden, zoals het bedrijventerrein Mijdrecht, vanwege de onwaarschijnlijkheid van het voorkomen van beschermde dier- en plantensoorten in dergelijke ruimtelijk ontwikkelde gebieden. Een bij de aanvraag toegevoegd onderzoek zou niet hebben geleid tot een andere conclusie. Ook de StAB acht een onderzoek naar de aanwezige soorten in het kader van de Wm-vergunning niet noodzakelijk. Indien bij het slopen dan wel in gebruik nemen van de inrichting alsnog beschermde soorten worden aangetroffen, zal op grond van de Flora- en faunawet moeten worden bezien of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing nodig is. Die vraag komt echter in de onderhavige Wmprocedure niet aan de orde. In het huidige herstelbesluit is onze conclusie hieromtrent niet veranderd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
51
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Pleitnota d.d. 7 juli 2009 P1.
De milieuvergunning is verleend op 12 augustus 2008, slechts enkele weken nadat zienswijzen zijn ingebracht. In de diverse zienswijzen wordt (onder meer) uitvoerig en gefundeerd kritiek geleverd op de geluidsbelasting en trillingen die de inrichting zal gaan veroorzaken. Daarbij is onderbouwd dat de aanvraag niet voldoet aan het vereiste van beste beschikbare technieken. Deze kritiek wordt echter gepasseerd zonder dat GS blijk geven ook maar enig nader onderzoek te hebben gedaan.
P2.
Dit is alleen te verklaren door de haast die GS hadden bij het verlenen van de vergunning: Pothuizen is op dit moment nog gevestigd op de locatie Amstelhoek. Vanwege de geluidoverlast die Pothuizen daar veroorzaakt, hebben GS geen nieuwe Wm-vergunning verleend en handhavend opgetreden. Een inrichting zonder vergunning ligt natuurlijk politiek gevoelig. Het is dus niet zo vreemd dat GS haast hebben bij deze nieuwe vergunning.
P3.
Door deze haastige spoed is onvoldoende onderzocht wat de gevolgen zijn van de inrichting voor de omgeving. Het gaat hier om bedrijf dat schroot en ander afval verwerkt; dus zware industrie. Dat vergt juist gedegen onderzoek. Het kantoorpand van Memid Investments grenst direct aan het terrein. De geluidsbelasting op de gevel en binnen het kantoorgebouw zal daardoor enorm zijn. De woning van de heer Van Zijtveld ligt letterlijk op steenworp afstand van het terrein. Ook in de woning van Van Zijtveld zal sprake zijn van een onaanvaardbare geluidoverlast.
Ons verweer op de punten P1 tot en met P3 Alvorens tot de aanvraag te komen, hebben wij uitgebreid vooroverleg met Pothuizen B.V. gevoerd met name ten aanzien van de geluidbelasting in de woonwijk en op het industrieterrein. De aanvraag is bij ons binnengekomen op 26 november 2007. Vervolgens is de aanvraag minutieus beoordeeld en waar nodig aangevuld. Na bijna zes maanden en een zeer zorgvuldig beoordeling van de aanvraag hebben wij het ontwerpbesluit genomen op 20 mei 2008. De ontwerpbeschikking heeft van 11 juni 2008 tot en met 22 juli 2008 ter inzage gelegen. Vervolgens is onmiddellijk het behandelen van de zienswijzen ter hand genomen. Wij waren van mening, dat de zienswijzen niet behoefden te leiden tot nieuw onderzoek. In de periode van 22 juli tot 12 augustus 2008 is hard gewerkt aan de totstandkoming van de definitieve beschikking. Mede om de ongewenste situatie in Amstelhoek zo snel mogelijk te beëindigen. Helaas zijn daarbij fouten gemaakt, die echter in dit herstelbesluit worden hersteld. P4.
De StAB onderschrijft de kritiek van appellanten wat betreft geluidhinder en beste beschikbare technieken. GS zijn het daar blijkens hun brief van 23 juni niet mee eens maar hebben daar nogal wat "gelegenheidsargumenten" voor nodig.
Ons verweer Zie ons verweer over de beste beschikbare technieken onder de punten P16 tot en met P21 van de pleitnota. Geluidbelasting kantoor Memid Investments P5. Uit het rapport van LBP bij de vergunningaanvraag volgt dat de gevel van het kantoor van Memid zal worden belast met een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 66 à 67 dB(A). De maximale geluidsniveaus bedragen 85 dB(A). Uit het rapport van DGMR van 21 juli 2008 (per brief van 30 december 2008 ingebracht in deze procedure) blijkt dat de binnenwaarde in het Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
52
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
kantoor met een effectieve gevelreductie van 25 dB(A) "gemiddeld" 40 tot 45 dB(A) zal bedragen. Bij minimaal 100 pieken per dag is de binnenwaarde 60 dB(A) of meer. Dergelijke concentraties leiden volgens DGMR niet alleen tot verstoring van de concentratie en gesprekken maar zelfs tot ongewenste schrikreacties en vermindering van de verstaanbaarheid. Ons verweer Zie ons verweer op punt B4 van het beroepschrift. P6.
De StAB overweegt terecht dat ook een kantoorruimte enige bescherming behoeft tegen onaanvaardbare geluidhinder. Deze overweging blijkt niet alleen juist op basis van de al in het beroepsschrift genoemde uitspraak van uw Afdeling van 15 januari 2003 (200200707/1), maar ook op basis van de uitspraak van 22 september 2004 (LJN AR2529, 200402284/1). Ook in die zaak gaat het om geluidbelasting vanwege een inrichting op een kantoor. Ook dat kantoor is op een industrieterrein gevestigd.
P7.
Verschil is echter dat de geluidbelasting in de genoemde zaak veel kleiner was. De Afdeling overwoog in 2004 dat "door vergunninghoudster reeds de nodige geluidreducerende maatregelen worden getroffen om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te verlagen". "Gelet op deze afweging" was de Afdeling van oordeel dat de gestelde grenswaarden toereikend zijn voor de bescherming van het milieu.
P8.
In de onderhavige zaak ontbreekt het juist aan geluidreducerende maatregelen terwijl de geluidbelasting veel hoger is (maxima van 85 dB(A) i.p.v. 74 dB(A). Pothuizen wil het kantoorgebouw van Memid Investments volgens de aanvraag letterlijk als geluidsscherm gebruiken. Overal rondom de inrichting staan geluidsschermen; behalve aan de zijde van Memid Investments. Mede daardoor ontstaat een onaanvaardbare geluidbelasting.
P9.
GS geven in hun verweerschrift d.d. 23 juni 2009 blijk van een onjuiste opvatting van het StABrapport en het begrip "geluidgevoelig". Volgens GS is een kantoor niet geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder c.a.. Hoewel deze conclusie juist is, is de vervolgconclusie, dat het kantoor geen enkele bescherming behoeft tegen geluidhinder, uiteraard onjuist. De invulling van de StAB ten aanzien van de bescherming van het kantoorpand is hier alleszins redelijk en wordt ondersteund door o.a. de systematiek van het Bouwbesluit 2003. Uit de aanvraag blijkt dat langtijdgemiddeld binnenniveau van het kantoor van Memid zelfs bij een geluidwering van 30 dB(A) meer dan 40 dB(A) zal bedragen. De StAB overweegt daarom terecht dat niet zonder meer kan worden gesteld dat een goede waarborg tegen een ongestoord werkklimaat kan worden geboden.
P10. Ook ten aanzien van de maximale piekniveaus oordeelt de StAB dat onzeker is of een acceptabel binnenniveau gewaarborgd kan worden. Ons verweer op de punten P6 tot en met P10: Zie ons verweer op punt B6 van het beroepschrift. P11. De piekbelasting is zelfs nog groter dan de StAB overweegt. In de aanvraag is ten onrechte geen rekening gehouden met het impulsachtige karakter van het geluid. Er zal dus een straffactor voor impulsgeluid toegepast moeten worden. De StAB overweegt hierover dat "geen sprake lijkt te zijn van repeterende geluidsmomenten die zeer kort duren met een hoge stijgtijd, waardoor het toepassen van een straffactor voor impulsgeluid gerechtvaardigd zou zijn". Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
53
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
DGMR plaatst hierbij als kanttekening dat de pieken zeker honderd keer per dag voorkomen. Als dit geen impulsachtig karakter zou mogen worden genoemd, dienen deze pieken in de equivalente niveaus verwerkt dienen te zijn. Het is dus het één of het ander: of een straffactor voor impulsachtig geluid toepassen, of de pieken meenemen in het equivalente geluidsniveau. Dit is geen van beide gedaan waardoor het onderzoek op dit punt ondeugdelijk is en de piekbelasting nog hoger zal zijn (zie het rapport DGMR d.d. 26 juni 2009). Ons verweer De pieken zijn wel degelijk meegenomen in het equivalente geluidsniveau. Zie verder ons verweer op punt B5 van het beroepschrift. Geluidbelasting woning Van Zijtveld P12. In het bestreden besluit is ten onrechte geen enkele rekening gehouden met de bestaande woning van de heer Van Zijtveld aan de Industrieweg 14. Zijn zienswijzen zijn zelfs niet beantwoord. In de onlangs door de vergunninghouder ingebrachte brief van LBP van 27 februari wordt zonder enige onderbouwing beweerd dat de geluidsbelasting op de gevel van Van Zijtveld maximaal 65 dB (A) zou bedragen. Dat is toevallig precies de maximaal vergunbare geluidswaarde. Uit een eenvoudige berekening van DGMR blijkt echter dat de conclusie van LBP onjuist moet zijn doordat LBP een te gunstige berekeningshoogte heeft gehanteerd. De woning is hoger dan is aangenomen door LBP waardoor het geluidsscherm minder effect zal hebben. Evenmin is rekening gehouden met de luifel langs de gehele woning van Van Zijtveld, die voor weerkaatsing van geluid zal zorgen (zie het rapport van DGMR d.d. 26 juni 2009). P13. GS hebben in het bestreden besluit geen rekening kunnen houden met de geluidsbelasting op de woning van Van Zijtveld. Uit het achteraf ingebrachte "onderzoek" blijkt dat dit wel degelijk noodzakelijk was. Alleen al om die reden stellen eisers zich op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en voor vernietiging in aanmerking komt. P14. Doordat het aanvullend "onderzoek" geen enkel inzicht geeft in de gehanteerde uitgangspunten, en bovendien pas 10 dagen voor de zitting is ingebracht, wordt eisers de mogelijkheid ontnomen hier adequaat op te kunnen reageren. Eisers stellen zich op het standpunt dat het rapport minimaal bij het ontwerpbesluit ter visie had moeten worden gelegd. Het gaat immers om een document dat betrekking heeft op het besluit en redelijkerwijs nodig is voor een beoordeling van het ontwerp. Voor Van Zijtveld is dit aanvullend onderzoek van doorslaggevend belang: wordt ter plaatse van zijn woning wel of niet aan de maximaal vergunbare geluidwaarde voldaan? P15. Het onderzoek had daarom beschikbaar moeten zijn voordat het besluit werd genomen. Op grond van Afdeling 3.4 Awb hadden GS het geluidsrapport ter inzage moeten leggen en Van Zijtveld had de mogelijkheid moeten hebben om op het rapport te kunnen reageren. GS hadden het onderzoek moeten meewegen bij de vergunningverlening. Ons verweer op de punten P12 tot en met P15 Zie ons verweer op punt B1 van het beroepschrift. Deze opmerkingen zijn overigens inmiddels achterhaald, doordat het huidige akoestisch rapport deze woning volledig heeft meegenomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
54
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Beste beschikbare technieken P16. Uit de aanvraag volgt dat het kantoor van Memid Investments wordt beschouwd als "geluidsscherm". De StAB bevestigt terecht dat dit niet als beste beschikbare techniek kan worden aangemerkt. Binnen het kantoor bevinden zich ruimten die een zeker mate van bescherming behoeven tegen geluidhinder. Uit het bestreden besluit blijkt dat GS überhaupt niet hebben stilgestaan bij de gevolgen van de inrichting voor geluidhinder binnen het pand van Memid Investments. Laat staan dat is onderzocht wat als beste beschikbare techniek kan worden aangemerkt. In het verweerschrift van 23 juni jl. wordt nog altijd geheel onrechte gesteld dat het pand geen enkele bescherming behoeft en dus niet hoeft te worden getoetst aan "beste beschikbare techniek". De stelling dat alleen een geluidsscherm van 12 meter voldoende zou zijn, is volledig ongefundeerd. Als dat al zo zou zijn, is dat alleen maar een bevestiging van de conclusie dat Pothuizen zorgt voor een onaanvaardbare geluidsbelasting. P17. De vergunning voorziet aan alle zijden in een geluidsscherm met een hoogte van circa 6 meter, behalve aan de zijde van Memid Investments. Dat een dergelijk scherm te kostbaar zou zijn is daarom geen geloofwaardig argument. Ons verweer op de punten P16 en P17: Nergens uit de aanvraag blijkt dat het kantoor van Memid Investments wordt beschouwd als "geluidsscherm". Uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidbelasting op de gevel van het kantoor van Midreth/ Memid op 11 meter hoogte hoger is dan de geluidbelasting op de begane grond (op een hoogte van 1,8 meter). Indien het kantoor ten behoeve van de bescherming van de daarin verblijvende personen een geluidscherm zou behoeven, dan dient dat scherm ook bescherming te bieden aan de personen op de bovenste verdieping. In dat geval is een geluidsscherm zoals de StAB voorstelt alleen afdoende wanneer het 12 meter hoog is. Bovendien moet het scherm in dat geval voor voldoende afscherming van de bovenste verdieping van het kantoor, ook langs het pand aan de Groot Mijdrechtstraat 15 worden geplaatst, dat slechts 8 meter hoog is. Voor een dergelijk hoog scherm is de constructie en fundering ingewikkeld en kostbaar, bijvoorbeeld vanwege het windbestendig maken, of voorzieningen om de lichtinval in het kantoor niet al te zeer te beperken. Wij achten het vanwege de aanzienlijke kosten niet BBT om een extra scherm van 12 meter hoog voor te schrijven. Zie verder onze reactie op punt Z3 van de zienswijze. P18. De StAB concludeert dat het niet-inpandig uitvoeren van slijpwerkzaamheden niet als beste beschikbare techniek kan worden aangemerkt. Zij baseert zich daarbij onder meer op het akoestisch onderzoek bij de aanvraag, waarin staat: "een geluidrelevante secundaire activiteit bestaat uit het slijpen voor het onderhoud en reparaties van containers dat deels inpandig plaatsvindt". P19. Begrijpelijk is dat GS achteraf (in het verweerschrift) beweren dat deze activiteit "niet vaak" zal voorkomen. Dat is echter in strijd met de aanvraag en het bestreden besluit. In het akoestisch onderzoek van LBP is deze activiteit in de representatieve bedrijfssituatie beschreven. P20. GS beweren achteraf ook dat de bijdrage van de slijpactiviteiten op de gevel van Memid Investments slechts 43 dB (A) zouden bedragen en dus niet relevant zou zijn. In de analyse van DGMR d.d. 26 juni jl. wordt hierover overwogen dat dit betreft een langtijdgemiddelde waarde is. Rekening houdend met de bedrijfsduur correctie van 10.8 dB(A) bedraagt het immissieniveau tijdens het slijpen 54 dB(A). Dit is wel een relevante bijdrage. Ter plaatse van de gevels aan de andere zijde (Constructieweg 8) is een langtijdgemiddelde bijdrage berekend van 59 dB(A) en is het slijpen de meest maatgevende bron. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
55
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
P21. Voor de bijdrage van het slijpen voor de woning van Van Zijtveld zijn opnieuw geen gegevens beschikbaar, ook niet in het addendum van LBP. Het besluit is op dit punt onzorgvuldig voorbereid en in strijd met het vereiste van beste beschikbare technieken. Ons verweer op de punten P18 tot en met P21: In onze nadere memorie hebben wij onze mening gegeven over de opmerkingen van de StAB en dan met name ten aanzien van de slijpactiviteiten aan containers en materieel die buiten de werkplaats plaats kunnen vinden. Zoals de StAB stelt dient het inpandig uitvoeren van alle soorten activiteiten binnen de branche van Pothuizen B.V. niet als BBT te worden aangemerkt. De door de StAB aangehaalde activiteiten en overig onderhoud aan materieel en containers moeten volgens de aanvraag in de werkplaats plaatsvinden. Uit de Bodemrisicochecklist, uit de aanvullende gegevens behorende bij de aanvraag, volgt dat vanwege de afmetingen van het materieel de werkzaamheden ook buiten de werkplaats kunnen plaatsvinden. Op pagina 38 van de considerans behorende bij de later vernietigde vergunning hebben wij tevens overwogen dat bij te grote werktuigen (bijvoorbeeld een kraan) deze werkzaamheden, zoals aangevraagd, eventueel buiten mogen worden uitgevoerd. Op pagina 10 van het bij de aanvraag behorende geluidsrapport, is de activiteit “slijpen voor werkplaats” dan ook meegenomen als geluidsbron. In het geluidsrapport van LBP is deze bron meegenomen voor maximaal 1 uur per dag. Om de onduidelijkheid ten aanzien van de aanvraag weg te nemen hebben wij in dit herstelbesluit voorgeschreven dat de slijpwerkzaamheden – en overige reparaties aan materieel in de werkplaats dient te geschieden, tenzij het betreffende materieel te groot is voor plaatsing in de werkplaats. Wij achten het daarom niet BBT om verder extra bronmaatregelen voor deze apparatuur in deze specifieke situatie voor te schrijven. Onze conclusie ten aanzien van de zienswijze onder b Wij zien op grond van onze reacties op de nieuw naar voren gebrachte zienswijzen en onze reacties op de als ingelast beschouwde zienswijzen, geen reden om de definitieve beschikking ten opzichte van de ontwerpbeschikking aan te passen. Wij hebben daarentegen wel reden gezien om de voorschriften op enkele punten aan te vullen. 1. Wij hebben in een voorschrift expliciet bepaald dat slijpwerkzaamheden – voor zover het materieel niet te groot is – in de werkplaats moet worden uitgevoerd, zoals in de aanvraag is aangegeven. 2. Met betrekking tot trillingshinder hebben wij de voorschriften aangevuld met voorschriften ten behoeve van een controlemeting.
V.C
Adviezen
De aanvraag is door ons aan de Regionaal inspecteur VROM-Inspectie Regio Noord-West te Haarlem en aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen (de wettelijke adviseurs) ter informatie toegezonden. Naar aanleiding van de aanvraag en het ontwerp-herstelbesluit na vernietiging van het besluit op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen.
V.D
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking
Ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn in de considerans enkele tekstuele verduidelijkingen aangebracht en zijn de vergunningvoorschriften aangevuld. 1. Met betrekking tot trillingshinder hebben wij de voorschriften aangevuld met voorschriften ten behoeve van een controlemeting. 2. Wij hebben in een voorschrift expliciet bepaald dat slijpwerkzaamheden – voor zover het materieel niet te groot is – in de werkplaats moeten worden uitgevoerd, zoals in de aanvraag is aangegeven. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
56
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
VI
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
VII
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (art. 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar.
VIII
Afschriften
Het origineel van deze beschikking te zenden aan Pothuizen B.V. en een afschrift te zenden aan: burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, Postbus 250, 3640 AG Mijdrecht; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; Waternet, sector Watersysteem, afdeling emissies, Postbus 94370, 1090 GJ Amsterdam; de brandweer, Postbus 250, 3640 AG Mijdrecht; Braams Consult, T.a.v. de heer ing. R.J.C. Braams, Maasdijk 433, 4264 AS Veen; R.J.H. de Leeuw en J.D. de Leeuw, Constructieweg 12, 3641 SB Mijdrecht; Wieringa Advocaten, t.a.v. de heer S.A.B. Boer, Herengracht 425-429, 1017 BR Amsterdam; Memid Investments B.V., t.a.v de heer J.A.J. van der Most en Bouwbedrijf Midreth B.V., t.a.v. de heer Th. Rozendaal, Postbus 112, 3640 AC Mijdrecht; de heer A. van Zijtveld en G.J. van Zijtveld B.V., Constructieweg 14, 3641 SB Mijdrecht; de heer R. van Zijtveld, p/a Wieringa Advocaten, Herengracht 425-429, 1017 BR Amsterdam. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer Afdeling Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
57
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010
Beroepsmogelijkheid
Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit, kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
58
Pothuizen B.V. te Mijdrecht beschikking nr. 2010INT257045, d.d. 30 maart 2010