BESCHIKKING D.D. 19 NOVEMBER 2004 - NR. MPM3099 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND (voorheen genummerd MPM941/MW03.49575) Wet milieubeheer
AANVRAAG Algemeen Op 24 mei 2004 hebben wij een aanvraag ontvangen van scheepsreparatiebedrijf Misti in Arnhem (verder te noemen Misti) om een vergunning ingevolge artikel 8.4 van de Wet milieubeheer (Wm) voor het veranderen en het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning). Misti is gevestigd op twee schepen op de Rijn die zijn afgemeerd aan de Nieuwe Kade in Arnhem. De activiteiten van de inrichting bestaan uit het repareren, onderhouden en/of gedeeltelijk nieuw bouwen van metalen binnenvaartschepen, grotere jachten en andere drijvende objecten met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer en het produceren van hydraulische autokranen ten behoeve van binnenvaartschepen. Op het kleine schip bevindt zich het kantoor, de kantine en het magazijn. Op het grote schip vinden de genoemde activiteiten plaats. Schepen van derden die gerepareerd moeten worden, worden naast het grote schip afgemeerd. Tevens beschikt Misti over een mobiel werkschip. Dit werkschip wordt vooral elders gebruikt. Daarmee valt de inrichting onder categorie 13, lid 3, onder b in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Op grond daarvan zijn wij het bevoegd bestuursorgaan voor het beslissen op de vergunningaanvraag. De vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd. De aanvraag betreft de inrichting, gelegen aan de Nieuwe Kade 31 in Arnhem, kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie D, nummer(s) 4799 en 5107 (ged.). Wij hebben de aanvraag om een Wm-vergunning ingeschreven onder nummer MPM941/ MW/03.49575. Vergunde Situatie Aanvraagster is in het bezit van de navolgende vergunningen: Wm-revisievergunning, verleend op 16 februari 1993 door de gemeente Arnhem; vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), verleend op 26 mei 1999 door Rijkswaterstaat.
verzonden
Beschrijving van de aangevraagde activiteiten Misti vraagt voor de volgende activiteiten vergunning. Het repareren, onderhouden en/of gedeeltelijk nieuw bouwen van binnenvaartschepen, grotere jachten en andere drijvende objecten en het produceren van hydraulische autokranen ten behoeve van binnenvaartschepen. De aanvraag bestaat uit: de aanvraag zelf, bestaande uit 45 pagina's, 7 bijlagen en het akoestisch rapport, uitgevoerd door Schoonderbeek en Partners advies B.V. (kenmerk 04.123.R01, 18 mei 2004); de aanvullende gegevens op de aanvraag, ontvangen op 27 augustus 2004. PROCEDURE Algemeen Met betrekking tot deze vergunningaanvraag wordt de in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hoofdstuk 8 en 13 van de Wm voorgeschreven procedure gevolgd. Hierbij opgemerkt dat reeds op 6 januari 2004 van Misti een aanvraag om een revisievergunning is ontvangen. Deze aanvraag is toegezonden aan de bij of krachtens de Wm aangewezen adviseurs en betrokken overheidsorganen: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arnhem (inclusief Hulp-verlening Gelderland Midden brandweer); VROM-Inspectie Regio Oost, Postbus 136, 6800 AC Arnhem; Rijkswaterstaat, directie Oost-Nederland, Postbus 9070, 6800 ED Arnhem; Knooppunt Arnhem-Nijmegen, Postbus 6578, 6503 GB Nijmegen. Hierop is gereageerd door Rijkswaterstaat, directie Oost-Nederland en de gemeente Arnhem (inclusief Hulpverlening Gelderland Midden brandweer) in haar brieven, respectievelijk ontvangen op 18 februari 2004 en 11 maart 2004. Omdat de aanvraag, ontvangen op 6 januari 2004, mede gezien de reactie van de gemeente Arnhem, naar onze mening onvolledig was, hebben wij Misti bij brief verzonden op 17 maart 2004 om aanvullende gegevens verzocht. De aanvullende gegevens zijn ontvangen op 24 mei 2004. Dit betrof een gehele nieuwe aanvraag voor een revisievergunning. In haar begeleidende brief geeft Misti aan dat de nieuwe aanvraag, inclusief alle bijbehorende bijlagen, de aanvraag ontvangen op 6 januari 2004 vervangt. De nieuwe aanvraag is toegezonden aan de voornoemde overheidsorganen. Hierop is gereageerd door de gemeente Arnhem (inclusief Hulpverlening Gelderland Midden brandweer) in haar e-mail ontvangen op 7 juli 2004. Omdat de aanvraag, ontvangen op 24 mei 2004, mede gezien de reactie van de gemeente Arnhem, naar onze mening onvolledig was, hebben wij bij brief verzonden op 16 juli 2004 om aanvullende gegevens verzocht. De aanvullende gegevens zijn ontvangen op 27 augustus 2004. Deze aanvullende gegevens maken deel uit van de vergunningaanvraag en zijn doorgezonden naar de wettelijke adviseurs en betrokken overheidsorganen.
2
De aanvraag met de aanvullende gegevens voldoet aan de vereisten bij en krachtens de Wm alsmede hoofdstuk 5 van het Ivb. Gelet op het voorgaande hebben wij de aanvraag van Misti in behandeling genomen. De vergunningaanvraag, de ontwerpbeschikking en de stukken die daarbij horen, hebben van 14 oktober 2004 tot en met 10 november 2004 ter inzage gelegen. Er zijn geen bedenkingen ingediend.
AFSTEMMING/COÖRDINATIE WET MILIEUBEHEER MET ANDERE WET- OF REGELGEVING Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) Misti is vergunningplichtig op grond van de Wvo en is in het bezit van een dekkende vergunning ingevolge de Wvo, verleend op 26 mei 1999 door Rijkswaterstaat. Misti vraagt tevens om een aanmeerbreedte van schepen van 20 meter te vergunnen. Hierover is door ons op 3 september 2004 telefonisch contact geweest met de heer De Roo van Rijkswaterstaat. De heer De Roo geeft aan dat dit een afwegingskader in het kader van het Rijnvaart politiereglement en de Wet beheer rijkswaterstaatwerken is en Misti hierover overleg zal moeten plegen met Rijkwaterstaat. De coördinatieregeling Wm-Wvo-vergunning is hierop niet van toepassing. Wet op de Ruimtelijke Ordening Misti is voor het grootste deel op de Rijn gelegen. Het riviergedeelte valt onder het bestemmingsplan “Stadsblokken”, goedgekeurd op 26 oktober 1960, en heeft de bestemming water. Het gedeelte van de indirichting dat op de kade is gelegen valt onder het bestemmingsplan “Industrie”, goedgekeurd op 29 juli 1963. Voor beide delen is op 13 maart 2003 een voorbereidingsbesluit genomen. Het rivierdeel valt onder de toekomstige bestemmingsplannen “Rijn, IJssel en Uiterwaarden” en het kadegedeelte onder “Centrum Oost”. In haar brief ontvangen op 31 oktober 2003 geeft de gemeente Arnhem aan dat zij reeds geruime tijd met Misti in gesprek is over en mogelijke verplaatsing, doch geen mogelijkheden ziet voor verplaatsing. De gemeente vraagt in haar brief o.a. om Misti een vergunning te geven voor de huidige (lees: aangevraagde) locatie. M.E.R. - (BEOORDELINGS)PLICHT Algemeen De activiteiten die plaatsvinden bij Misti vallen niet onder onderdeel C noch onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage 1994, gewijzigd op 7 mei 1999, Stb. 224. In de provinciale milieuverordening Gelderland zijn verder geen aanvullende activiteiten ten aanzien van het Besluit milieueffectrapportage opgenomen waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de aangevraagde activiteiten hoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld.
3
TOETSINGKADER Milieu-essenties Bij de beslissing op onderhavige aanvraag hebben wij, gelet op de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, de volgende milieu-essenties betrokken: lucht; geluid; veiligheid; bodem; energie; preventie; afvalwater; afval. De volgende milieu-essenties: “geur”, “trillingen”, “acceptatie en registratie”, “verkeer en vervoer”, “algemeen en visuele hinder” hebben wij buiten beschouwing gelaten, omdat deze geen invloed van betekenis hebben op de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken. Daarnaast hebben wij, bij de beslissing op onderhavige aanvraag, het toetsingskader van de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wm toegepast. Op grond van artikel 8.11, lid 3 van de Wm worden aan een vergunning voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover nadelige gevolgen niet geheel kunnen worden voorkomen, moeten voorschriften worden opgelegd die het milieu de grootst mogelijke bescherming bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Met dat laatste wordt bedoeld dat voorschriften niet onredelijk zwaar voor de vergunninghoudster mogen zijn. Daarbij kunnen financiële aspecten en dat wat gebruikelijk en haalbaar is in een branche of een anderszins vergelijkbaar bedrijf een rol spelen. OVERWEGINGEN BIJ DE MILIEU-ESSENTIES Lucht De activiteiten van Misti leiden tot emissies naar de lucht, te weten emissies afkomstig van de dieselolie gestookte stookinstallatie en dampen afkomstig van las- en snijactiviteiten. De Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NeR) is van toepassing op lasrook. In het grote werkschip worden de dampen die vrijkomen bij lassen en snijden afgezogen en door een filter geleid. De heer Müller van Misti gaf tijdens het telefonisch onderhoud op 3 september 2004 aan ons aan dat het filter zal worden uitgevoerd met een zogeheten vuil-filter-indicator met een akoestisch alarm. Tevens vinden op het dek van het grote schip en schepen van derden diffuse emissies plaats door lassen, snijden van staal en slijpen. Voor laswerkzaamheden op het dek zijn een tweetal draagbare lasrookafzuigers aanwezig. De stookinstallatie wordt regelmatig onderhouden.
4
Geluid De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt met name bepaald door: werkzaamheden (zoals lassen, slijpen, branden/snijden, bikken met een naaldhamer, schuren, hameren enz.) in de hal op het grote werkschip en het dek van het grote schip en op schepen van derden; de voortstuwingsmotor en de motoren ten behoeve van de generator en de hijskraan; de dieselkraan en het lossen met de kraan op de kade. De door de onderhavige inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in het akoestisch rapport, uitgevoerd door Schoonderbeek en Partners advies B.V. (kenmerk 04.123.R01, 18 mei 2004). Tevens zijn op 27 augustus 2004 aanvullende gegevens ontvangen. Uit het rapport blijkt o.a. dat de geluidsgrenswaarden uit de geldende milieuvergunning worden overschreden. Misti ligt op het gezoneerde industrieterrein. Op grond van de Wet geluidhinder is rondom het betrokken industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Op grond van artikel 8.8, derde lid, van de Wm neemt het bevoegd bestuursorgaan bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor de onderdelen van het milieu waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden voor gezoneerde industrieterreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Voor gezoneerde industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat de etmaalwaarde van het equivalent geluidsniveau vanwege het gehele industrieterrein buiten de zone niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. In het akoestisch rapport, dat deel uitmaakt van de vergunningaanvraag, zijn op de 50-dB(A)contour zonebewakingspunten opgenomen. Ook wordt in het akoestisch rapport aangetoond dat de geluidsbelasting van de onderhavige inrichting, tezamen met de overige op het industrieterrein gelegen inrichtingen, op de zonegrens niet meer dan 50-dB(A)-etmaalwaarde bedraagt, zodat de zone in acht genomen wordt. Het akoestisch rapport is getoetst door de zonebeheerder, de gemeente Anhem. In haar advies, ontvangen op 7 juli 2004 via de e-mail, geeft de gemeente o.a. aan dat er geluidsruimte op de maatgevende punten beschikbaar is en de berekende geluidsbelasting inpasbaar is binnen de geluidszone. De gemeente Arnhem merkt op dat Misti meer geluidsruimte vraagt ten opzichte van de geldende milieuvergunning (verleend op 16 februari 1999 door de gemeente) en daarom maatregelen moeten worden opgelegd conform ALARA (As Low As Reasonably Achievable). In de aanvraag en de aanvullende gegevens, ontvangen op 27 augustus 2004, is aangegeven welke geluidreducerende maatregelen kunnen worden getroffen. Door revisie of vervanging van de bestaande dieselkraan kan het bronvermogen van de nieuwe(re) kraan gereduceerd worden met 10 dB(A), tot maximaal 106 dB(A). Misti geeft aan dat de geluidsemissies afkomstig van de handgereedschappen niet te reduceren zijn in verband met de diverse locaties waar deze gereedschappen gebruikt worden (op het dek van de eigen schepen en op het dek van schepen van derden. Misti geeft aan dat het ondoenlijk is om continu met de gesloten deuren te werken.
5
Zij zal erop toezien dat de deuren zo veel mogelijk gesloten worden. Gezien de bedrijfsactiviteiten die niet noemenswaardig afwijken van hetgeen ten behoeve van de geldende milieuvergunning is aangevraagd, de bedrijfsactiviteiten inpasbaar zijn binnen de geluidszone, de te treffen geluidreducerende maatregelen en de gemeente in haar brief ontvangen op 31 oktober 2003 ons verzoekt om Misti te vergunnen, zien wij geen redenen de vergunning te weigeren. In de vergunning is (in overleg met de heer Muller van Misti) expliciet voorgeschreven dat het bronvermogen van de kraan binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning moet zijn gereduceerd met 10 dB(A), tot maximaal 106 dB(A). De voorgeschreven geluidsgrenswaarden zijn hierop gebaseerd. Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus (LAmax) vanwege onderhavige inrichting merken wij op dat deze voldoen aan de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening genoemde grenswaarden. Vanwege de ligging op een gezoneerd industrieterrein is de verkeersaantrekkende werking van de inrichting niet beschouwd. Veiligheid Binnen de inrichting worden gasflessen en gevaarlijke stoffen gebruikt en opgeslagen. De opslag van olie vindt plaats in vaten en in een bovengrondse tank in een lekbak. Verf en oplosmiddelen (maximaal 250 liter) worden centraal in een om te bouwen container opgeslagen en gasflessen worden opgeslagen in een gasflessenrek op het dek van het grote schip en op laskarren/snijbrandersets. In de vergunning is expliciet voorgeschreven dat de opslag van verf en oplosmiddelen moet voldoen aan de CPR 15-1. In het gasflessenrek wordt een totale waterinhoud van gasflessen van maximaal 2160 liter aangevraagd. Hiervoor en voor de gasflessen op de laskarren/snijbrandersets zijn specifieke voorschriften in de vergunning opgenomen. Hulpverlening Gelderland Midden brandweer heeft ons over de aanvraag geadviseerd. In de voorschriften is het advies van de brandweer verwerkt. Bodem De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) geldt als uitgangspunt bij het voorschrijven van bodembeschermende voorzieningen en controle op die voorzieningen. Uitgangspunt daarbij is het bereiken van een beschermingsniveau waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar bodemrisico. Bij de toetsing van de activiteiten aan de NRB is het van belang welke activiteiten als bodembedreigend moeten worden beschouwd. Uitgangspunt is dat bij bedrijfsmatige bodembedreigende activiteiten door middel van het aanleggen van voorzieningen en het treffen van maatregelen een verwaarloosbaar risico op verontreiniging van de bodem wordt behaald.
6
Uit de aanvraag blijkt dat “bodembedreigende activiteiten” plaatsvinden op het grote werkschip (opslag van olie in vaten en in een bovengrondse tank en opslag van verf en oplosmiddelen). De opslag vindt plaats in een lekbak. Tevens vormt het werkschip zelf een vloeistofdichte lekbak. Op de kade vindt opslag plaats van staalresten/schroot, huishoudelijk afval en incidenteel bouwen sloopafval in containers. Tevens is op de kade een dieselkraan gesitueerd. Wij gaan ervan uit dat op de kade geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Op basis hiervan is geen nulsituatiebodemonderzoek verlangd. Voor de zekerheid is o.a. voorgeschreven dat opslag, vervoer en gebruik van (afval)stoffen, zodanig moet geschieden dat geen verontreiniging van de (water)bodem optreedt. Energie Uit de aanvraag blijkt dat jaarlijks 70.000 kWh elektriciteit en 2000 liter dieselolie wordt gebruikt. Energiebesparing en de toepassing van duurzame energie zijn van groot belang om ongewenste milieugevolgen van energieverbruik te bestrijden. De aandacht hiervoor wordt ons mede ingegeven door nationale en internationale afspraken over klimaatbeleid. Diverse besluiten van ons (waaronder de notitie “Beleid aanpak Energiebesparing via de Milieuvergunning”) onderstrepen het belang dat wij stellen in beide pijlers van het energiebeleid. De Wm biedt de mogelijkheid om voorschriften op te nemen ten aanzien van de zorg voor een zuinig gebruik van energie. Om energieverbruik en -besparing in de vergunning te toetsen geldt als uitgangspunt het beleid zoals is verwoord in de circulaire "Energie in de milieuvergunning" (Ministeries van VROM en EZ, oktober 1999). De circulaire is voor ons de leidraad om te beoordelen of in de vergunning voorschriften ter beperking van het energieverbruik worden opgenomen. De circulaire stelt dat het aspect energie in principe relevant is als in een inrichting jaarlijks meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalent) wordt verbruikt. Door het bedrijf worden de voornoemde grens voor het verbruik van elektriciteit overschreden. Uit de analyse van het energieverbruik en de vragenlijst “perslucht”, die bij de aanvraag is gevoegd, blijkt dat het elektrisch verbruik bijna geheel voor rekening komt van het lassen. Bij vervanging van (las)apparatuur zal door Misti o.a. geselecteerd worden op energiezuinigheid. In de vergunning zijn hiervoor voorschriften opgenomen. Preventie Bij het beoordelen van de milieubelasting streven wij naar het voorkomen ervan. Dit uitgangspunt (preventie) is zowel algemeen als specifiek in de Wm verankerd. De wet stelt in het algemeen dat ieder voldoende zorg voor het milieu in acht neemt. Die zorg betekent het achterwege laten van handelingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. Anders moeten maatregelen worden getroffen die nadelige gevolgen voorkomen of beperken of ongedaan maken, voorzover redelijkerwijs van de betrokkene kan worden gevraagd. Bij de beslissing op deze aanvraag wordt uitgegaan van de mogelijkheden om de nadelige milieugevolgen door de inrichting te voorkomen of anders zo veel mogelijk te beperken.
7
Provinciaal beleid is dat bij een verbruik van meer dan 5000 m³ water een waterbesparingsplan moet worden uitgevoerd. Misti verbruikt minder dan 5000 m³ water per jaar. Het water wordt uitsluitend voor sanitaire doeleinden verbruikt. Schoonmaak van het dek geschiedt met oppervlaktewater. Het plan is zodoende niet verlangd. In de vergunning is de verplichting tot het bewaren van de rekeningen van het waterverbruik opgenomen. Indien meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval per jaar wordt afgegeven moet aandacht worden besteed aan mogelijkheden om deze hoeveelheid te verminderen. Deze grens is mede gebaseerd op de Leidraad Afval- en emissiepreventie (InfoMil, 1996). Misti geeft circa 1 ton per jaar gevaarlijk afval af. In de vergunning is de verplichting tot het bewaren van de afvoerbonnen van het gevaarlijk afval opgenomen. Misti ontdoet zich per jaar van meer dan 25 ton bedrijfsafval en moet daarom aandacht besteden aan mogelijkheden om deze hoeveelheid te verminderen. Deze grens is mede gebaseerd op de Leidraad Afval- en emissiepreventie (InfoMil, 1996). Het bedrijfsafval bestaat met name uit staalresten/schroot. In de aanvraag is aangegeven dat deze afvalstroom geen kostenpost voor het bedrijf vormt. De inkoop van het staal wel. Gezien het feit dat Misti aangeeft dat de hoeveelheid oud ijzer zo laag mogelijk wordt gehouden door netjes te werken en zo veel mogelijk her te gebruiken, zien wij op dit moment geen meerwaarde een afvalpreventieplan te verlangen. In de vergunning is de verplichting tot het bewaren van de afvoerbonnen van het afval opgenomen. Tevens is voorgeschreven dat bijgehouden moet worden welke hoeveelheid jaarlijks aan staal wordt ingekocht. Afvalwater Er wordt geen afvalwater op de gemeentelijke riolering geloosd. Misti loost hemelwater en schrobwater op het oppervlaktewater. Het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater wordt gereguleerd in de Wvo-vergunning. Ten behoeve van de lozing op het oppervlaktewater zijn olie/slibafscheiders geplaatst. Bij lediging/reiniging van de afscheiders moet het afval worden afgevoerd als gevaarlijk afval. Huishoudelijk afvalwater (75 m³ per jaar) wordt opgevangen in een vuilwatertank en frequent door een erkende verwerker leeggezogen. Gezien de aanvraag hebben wij de afvoer van het huishoudelijk afvalwater per as niet expliciet gereguleerd in de voorschriten bij deze vergunning. Wel is voorgeschreven dat van de ledigingen/reinigingen de rekeningen moeten worden bewaard. Afval Misti heeft de volgende afvalstoffen: afgewerkte olie, condensaat afkomstig van de compressor, slib van de olie-/slibafscheiders en “overig” gevaarlijk afval die volgens de Eural als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden beschouwd. Op 8 mei 2002 is de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) in werking getreden. De Eural is een uitvoeringsbesluit van de Wm. Met deze regeling worden diverse Europese richtlijnen betreffende (gevaarlijke) afvalstoffen in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Op basis van de Eural wordt bepaald of een afvalstof gevaarlijk is of niet. Misti zamelt geen gevaarlijke afvalstoffen van derden in.
8
OVERIG TOETSINGSKADER Gelders Maatwerk Bedrijven Ons vergunningenbeleid is gebaseerd op onze notitie “Gelders maatwerk bedrijven” van 14 september 1999. Wij streven afstemming na van onze inzet van vergunningverlening, handhaving, stimulering en communicatie op de mate waarin een bedrijf zelf de zorg voor het milieu effectief heeft geïntegreerd in zijn bedrijfsvoering. Daarom besteden wij aan de bedrijven die weinig milieuproblemen veroorzaken minder tijd en aan de bedrijven die veel milieuproblemen veroorzaken meer tijd en aandacht. Bij Misti is het brancheplan “scheepswerven” uit juli 2002 van toepassing. Dit plan is door ons en Rijkswaterstaat opgesteld. In het brancheplan analyseren wij de milieuproblematiek van de betreffende branche, categoriseren de individuele bedrijven, stellen eventuele milieudoelen voor de branche alsmede de strategie en de planning met betrekking tot de inzet van de verschillende instrumenten als communicatie, vergunningverlening, handhaving en stimulering. Bij de categorisering wordt bekeken welke verantwoordelijkheid het bedrijf op het gebied van milieu neemt. Graadmeter is de mate waarin een bedrijf zelf maatregelen neemt om milieudoelen te halen en de milieubelasting zo veel mogelijk te beperken. We gaan daarbij na in hoeverre er sprake is van: a een door het bevoegd gezag geaccordeerd bedrijfsmilieuplan (BMP); b een ISO 14001-of EMAS-gecertificeerd milieuzorgsysteem; c een milieujaarverslag; een open communicatie met de overheid en met derden; d adequate milieuprestaties gedurende langere periode en een pro-actieve opstelling. Bij het grootste aantal bedrijven is sprake van een vergunning met een mix van doelvoorschriften en middelvoorschriften, waarbij afhankelijk van de bij het bedrijf aangetroffen situatie sprake is van meer of minder doelvoorschriften. De aanvraag is getoetst op wat wij als minimumstandaard eisen bij inrichtingen binnen de branche. Tevens hebben wij bij het verlenen van de vergunning het werkboek milieumaatregelen Metaalen elektrotechnische industrie module C.6 “scheepsbouw en -reparatie” en de publicatie “milieuinformatie scheepsbouw en -reparatie” van Infomil gebruikt. In deze documenten worden respectievelijk de in het doelgroepoverleg overeengekomen stand der techniek beschreven en de milieu-informatie over de gangbare processen in de scheepsouw- en scheepsreparatiebedrijven beschreven. Misti geeft in haar aanvraag aan dat in de loop van 2004 een BMP wordt opgesteld. Hierin zullen de benodigde maatregelen met betrekking tot milieuzorg worden opgenomen. Dit plan zal ter beoordeling aan ons en de overige betrokken overheidsorganen worden voorgelegd.
9
OVERWEGINGEN NAAR AANLEIDING VAN INGEKOMEN ADVIEZEN Adviezen Wij hebben adviezen ontvangen van Rijkswaterstaat en de gemeente Arnhem (inclusief Hulpverlening Gelderland Midden brandweer). Het ingekomen advies van Rijkswaterstaat, ontvangen op 18 februari 2004, luidt als volgt. In de aanvraag voor de Wm-vergunning (ontvangen op 6 januari 2004) zijn geen lozingen op de Neder-Rijn vermeld die niet in de vigerende Wvo-vergunning zijn vergund. Voor de vermelde lozingssituatie is dan ook geen nieuwe Wvo-aanvraag noodzakelijk. Zoals aangegeven is op 24 mei 2004 een gehele nieuwe Wm-aanvraag ingediend. Deze aanvraag is wederom voor advies naar Rijkswaterstaat gestuurd. Ten opzichte van de aanvraag van 6 januari 2004 is de lozingssituatie in de nieuwe Wm-aanvraag ongewijzigd. Mede naar aanleiding van het advies, ontvangen op 11 maart 2004, van de gemeente Arnhem (inclusief Hulpverlening Gelderland Midden brandweer) op de Wm-aanvraag, ontvangen op 6 januari 2004, is op 24 mei 2004 een gehele nieuwe aanvraag voor een revisievergunning ontvangen. Deze aanvraag is wederom van advies gediend door de gemeente Arnhem (inclusief Hulpverlening Gelderland Midden brandweer). Het advies is op 7 juli 2004 via de e-mail ontvangen. O.a. geeft de gemeente aan dat de berekende geluidsbelasting als gevolg van de inrichting inpasbaar is binnen de geluidszone doch maatregelen conform ALARA moeten worden opgelegd. Zodoende hebben wij in onze brief met het verzoek om aanvullende gegevens op de Wm-aanvraag, verzonden op 16 juli 2004, aan Misti aangegeven dat duidelijk moet blijken welke (on)mogelijkheden er zijn voor maatregelen conform ALARA en waarom met open deuren gewerkt moet worden. Tevens is bij het advies van de gemeente als bijlage het advies van Hulpverlening Gelderland Midden brandweer gevoegd. De brandweer refereert hierin o.a. naar haar advies welke als bijlage bij de brief van de gemeente Arnhem, ontvangen op 11 maart 2004, is gevoegd. In onze brief met het verzoek om aanvullende gegevens op de Wm-aanvraag, verzonden op 16 juli 2004, aan Misti hebben wij aangegeven dat wij ons conformeren aan de opmerkingen. Op 27 augustus 2004 hebben wij van Misti de aanvullende gegevens ontvangen. De adviezen/opmerkingen zijn hierin verwerkt. Gezien de aanvullende gegevens hebben wij de aanvraag in behandeling genomen. BESLUIT
I
Aan scheepsreparatiebedrijf Misti, Nieuwe Kade 31 in Arnhem de gevraagde revisievergunning ingevolge de Wm te verlenen voor het repareren, onderhouden en/of gedeeltelijk nieuw bouwen van metalen binnenvaartschepen, grotere jachten en andere drijvende objecten met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer en het produceren van hydraulische autokranen ten behoeve van binnenvaartschepen overeenkomstig de aanvraag en de daarbijbehorende bescheiden.
10
II
De aanvraag van 24 mei 2004, de bij de aanvraag behorende bijlagen, het akoestisch rapport, uitgevoerd door Schoonderbeek en Partners advies B.V. (kenmerk 04.123.R01, 18 mei 2004) en de aanvullende gegevens ontvangen op 27 augustus 2004 maken onderdeel uit van de vergunning.
III
Aan de vergunning in het belang van de bescherming van het milieu de volgende beperkingen en voorschriften te verbinden.
Overwegende het hiervoor vermelde en gelet op de desbetreffende bepalingen in de Afdeling 3.5 van de Awb respectievelijk de Wm en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten met name het gestelde in het Ivb; HEBBEN WIJ BESLOTEN Termijn van de vergunning De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
11
INHOUDSOPGAVE blz. 1
ALGEMEEN
13
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
13 13 13 14 14
Algemeen Normen Inspectie en onderhoud Terreinen en wegen Diversen
2
GELUID
14
3
BODEMBESCHERMING
15
3.1 Algemeen 3.2 Herstelplicht
15 15
4
PREVENTIE VAN GROND- EN AFVALSTOFFEN
15
5
AFVALSTOFFEN
16
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
16 16 16 16 17
6
Instructie Verbodsbepalingen Opslag en vervoer van gevaarlijk afval Scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen Meten en registreren
ENERGIE
17
6.1 Onderzoek, rapportage en planning
17
7
VEILIGHEID
17
8
OPSLAG EN VERLADING
18
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
18 19 19 19 19
Algemeen Opslag van gasolie in de bovengrondse tank Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (0-10 ton) Opslag van K3-vloeistoffen in emballage Gasflessen
BIJLAGE: BEGRIPPEN
12
VOORSCHRIFTEN 1
ALGEMEEN
1.1
Algemeen
De inrichting moet zijn ingericht en in werking zijn overeenkomstig: a de aanvraag van 24 mei 2004, de bijbehorende bijlagen en het akoestisch rapport, uitgevoerd door Schoonderbeek en Partners advies B.V. (kenmerk 04.123.R01, 18 mei 2004); b de aanvullende gegevens, ontvangen op 27 augustus 2004; c tenzij de voorschriften anders bepalen. Een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 van de Wm moet zo spoedig mogelijk (maar binnen dertig minuten) telefonisch worden gemeld aan het Milieuklachten- en informatiecentrum van de dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland, tel. (026) 359 99 99. 1.2
Normen
Daar waar in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen (NEN, DIN, CPR etc.) worden de ten tijde van de vergunningverlening vigerende normen en aanvullingen bedoeld, voorzover het installaties, gebouwen en voorzieningen betreft die in de vergunningaanvraag als nieuw dan wel als aangepast worden aangemerkt. Ten aanzien van bestaande installaties, gebouwen en voorzieningen gelden de ten tijde van installatie, bouw en/of aanleg vigerende normen. 1.3
Inspectie en onderhoud
Er dient een inspectie- en onderhoudssysteem opgezet te zijn dat periodiek onderhoud en controle van installaties met een afdoende frequentie en diepgang waarborgt. Het inspectie- en onderhoudssysteem dient ten minste te omvatten: een beschrijving van de organisatie; een beschrijving en inhoud van functies binnen de organisatie; de verantwoordelijkheden van de betrokken functionaris(sen); de onderdelen van de inrichting die aan inspectie en onderhoud worden onderworpen; een beschrijving van de preventieve onderhoudsactiviteiten in welke volgorde en in welke frequentie; de wijze waarop registraties, interne en externe rapportage plaatsvinden. De dieselgestookte kachel moet zo zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Ten minste eenmaal per jaar moet de kachel hiervoor onderhouden worden.
13
1.4
Terreinen en wegen
Binnen de inrichting moet een overzichtelijke en actuele plattegrond aanwezig zijn. Op deze plattegrond dient ten minste te zijn aangegeven: a alle gebouwen en de installaties met hun functies; b alle opslagen van stoffen welke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken met vermelding van aard en maximale hoeveelheid. Procesapparatuur, opslagtanks, leidingen en leidingondersteuningen welke zich aan een terreingedeelte bevinden waar gemotoriseerd verkeer plaatsvindt, moeten afdoende zijn beschermd door een vangrail of een gelijkwaardige constructie. De verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting moet zodanig zijn uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van niet tot de inrichting horende woningen wordt voorkomen. 1.5
Diversen
Registers en rapporten welke blijkens deze vergunning dienen te worden opgesteld, dienen ten minste drie jaar binnen de inrichting te worden bewaard.
2
GELUID
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau L Ar,LT, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt: rp01_B rp02_B rp03_B rp04_B rp05_B rp06_B rp07_B rp08_B rp09_B rp10_B rp11_B rp12_B
dagperiode 7.00-19.00 uur dB(A)
avondperiode 19.00-23.00 uur dB(A)
50 56 57 60 57 56 42 56 59 54 45 53
47 53 55 57 54 53 40 53 56 52 44 50
14
De ligging van de beoordelingspunten is weergeven in het akoestisch rapport van Schoonderbeek en Partners advies B.V. (kenmerk 04.123.R01, 18 mei 2004) behorende bij de aanvraag. Binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning moet de dieselkraan worden gereviseerd of worden vervangen, zodanig dat het bronvermogen van de dieselkraan maximaal 106 dB(A) bedraagt. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
3
BODEMBESCHERMING
3.1
Algemeen
Opslag, vervoer en gebruik van (afval) stoffen moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de (water)bodem optreedt. 3.2
Herstelplicht
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem en/of het grondwater is verontreinigd, kunnen Gedeputeerde Staten verlangen dat de bodem of het grondwater wordt gesaneerd. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de wijze waarop sanering dient plaats te vinden. Na de sanering als bedoeld in het voorgaande voorschrift dient een evaluatierapport ter goedkeuring te worden overgelegd aan Gedeputeerde Staten. Hierin dient de na sanering van de bodem bereikte kwaliteit te zijn vastgelegd. De in het goedgekeurde saneringsrapport beschreven situatie treedt na instemming door Gedeputeerde Staten in werking als referentieniveau voor toekomstige bodemverontreiniging (nulsituatie/BSB-onderzoek).
4
PREVENTIE VAN GROND- EN AFVALSTOFFEN
Uiterlijk voor 1 april van elk kalenderjaar wordt een massabalans over het voorgaande kalenderjaar overgelegd. In deze balans dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt naar de aard van de stoffen. De balans dient te bevatten: a de voorraad grondstoffen en afvalstoffen aan het begin en aan het eind van het jaar; b de ontvangen hoeveelheden grondstoffen in dat jaar; c de verwerkte hoeveelheden grondstoffen in dat jaar; d de vrijgekomen hoeveelheden afvalstoffen in dat jaar; e de binnen de inrichting gerecyclede of hergebruikte hoeveelheden afvalstoffen; f de afgevoerde hoeveelheden afvalstoffen met vermelding van bestemming. Rekeningen van het waterverbruik, afvoerbonnen van (gevaarlijk) afvalstoffen (inclusief van de ledigingen/reinigingen van de vuilwatertank voor huishoudelijk afvalwater) moeten binnen de inrichting ten minste vijf jaar in de inrichting worden bewaard.
15
5
AFVALSTOFFEN
5.1
Instructie
Vergunninghouder is verplicht schriftelijke instructies aan de werknemers te verstrekken met betrekking tot de inhoud van de vergunning. Vergunninghouder is verplicht alle werknemers in het bedrijf de voor een optimale afvalscheiding benodigde mondelinge en schriftelijke instructies te verstrekken. Bij deze instructies wordt in ieder geval aandacht besteed aan: a de afvalstromen die binnen het bedrijf gescheiden dienen te worden ingezameld; b de inzamelmiddelen die ter beschikking staan voor de gescheiden inzameling van de verschillende afvalstromen en de locatie van de inzamelmiddelen; c het voorkomen van onjuist gebruik van de inzamelmiddelen; d het gevaar van verkeerd mengen of verkeerd handelen van de afvalstoffen. 5.2
Verbodsbepalingen
Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen als niet-gevaarlijk afval af te geven indien deze gevaarlijke afvalstoffen zijn vermengd met andere afvalstoffen en/of grondstoffen met het kennelijke effect dat de concentratiegrenzen zodanig zijn gewijzigd dat de stof niet langer wordt aangemerkt als gevaarlijke afvalstof. Het is uitsluitend toegestaan deze stoffen als gevaarlijk afval te verwijderen. 5.3
Opslag en vervoer van gevaarlijk afval
De binnen de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen dienen gescheiden van elkaar en andere afvalstoffen te worden verzameld en bewaard conform de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. Het verbranden dan wel het anderszins verwerken van het binnen de inrichting ontstane gevaarlijk afval is niet toegestaan. 5.4
Scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen
Vergunninghoud(st)er is verplicht de volgende bedrijfsafvalstoffen in alle gevallen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: a oud papier en karton; b wit- en bruingoed; c afvalstoffen die een specifieke verwerking vereisen zoals asbest. Vergunninghoud(st)er is tevens verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: a hout; b glas; c folie; d ferro- en non-ferrometalen; e kunststoffen;
16
f
procesafhankelijke of bedrijfsspecifieke afvalstoffen zoals houtstof en filterkoek, productafval (broodafval bij de broodindustrie, visafval bij de visindustrie), bouw- en sloopafval, procesafval van industriële sectoren, incontinentiemateriaal bij ziekenhuizen, behalve indien kan worden aangetoond dat door de scheiding de bedrijfsvoering onevenredig wordt belast.
Vergunninghoud(st)er is verplicht voor de genoemde gescheiden te houden afvalstromen binnen het bedrijf een structuur van inzamelmiddelen in te richten. 5.5
Meten en registreren
Vergunninghouder is verplicht alle vrijkomende afvalstoffen te meten en te registreren. Het meten en registreren is gericht op de volgende gegevens: de aard, de samenstelling, de oorsprong, de hoeveelheid en de inzamel- en verwijderingskosten van de betreffende afvalstoffen.
6
ENERGIE
6.1
Onderzoek, rapportage en planning
Van het energieverbruik aan elektriciteit en andere brandstoffen (exclusief brandstoffen voor motorvoertuigen) bestaat een overzichtelijke schriftelijke registratie, bijvoorbeeld op basis van de jaarafrekeningen van het energiebedrijf, die ten minste vijf jaar in de inrichting wordt bewaard. Van keuringen/onderhoud aan installaties moeten de rapporten zijn opgenomen in een logboek bij de installatie en blijven ten minste vijf jaar in de inrichting bewaard. Voor de verlichting moet (bij vervanging) gebruik worden gemaakt van energiezuinige armaturen en lampen en waar nuttig van energiezuinige schakelaars, tenzij kan worden aangetoond dat dit niet mogelijk is. Bij vervanging van apparatuur of materiaal moet gebruik worden gemaakt van energiezuinige apparatuur of materieel, tenzij kan worden aangetoond dat dit niet mogelijk is. Leidingen voor perslucht moeten luchtdicht zijn en jaarlijks op luchtdichtheid worden getoetst.
7
VEILIGHEID
7.1
Teneinde een begin van een brand effectief te kunnen bestrijden, moeten ten minste de op de bij de aanvraag behorende plattegrondtekeningen aangegeven brandblusmiddelen aanwezig zijn. Er moeten schuimblussers worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg. Op een laskar moet een schuimblusser aanwezig zijn van minimaal 6 kg.
7.2
Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer.
17
7.3
Brandblusmiddelen moeten steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn, onbelemmerd kunnen worden bereikt en in draagbeugels worden aangebracht. Draagbare blustoestellen moeten jaarlijks door een deskundige worden gecontroleer op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden.
7.4
Brandblusmiddelen dienen duidelijk zichtbaar te zijn geplaatst.
7.5
In ruimten waar brandbare gassen en/of brandbare vloeistoffen van de K0-, K1- en/of de K2-klassen worden bewaard of gebezigd is roken en vuur verboden. Op de toegangen tot die ruimten moet in duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 50 mm het opschrift: ROKEN EN VUUR VERBODEN zijn aangebracht of een genormaliseerd veiligheidsteken overeen-komstig de NEN 3011. Deze aanduidingen moeten te allen tijde goed zichtbaar zijn.
7.6
Ruimteverwarmingstoestellen en verbrandingsgasafvoersystemen moeten zodanig zijn geplaatst, uitgevoerd dan wel beschermd dat voor brandgevaar niet behoeft te worden gevreesd. De vloer rondom een ruimteverwarmingstoestel moet ten minste 2 meter vanuit het toestel gemeten, worden vrijgehouden van brandbare stoffen.
7.7
De elektrische installatie en de dieseloliegestookte kachel moeten binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning door een erkende installateur worden gekeurd. De installatie/kachel moet conform het advies van de installateur in werking zijn.
8
OPSLAG EN VERLADING
8.1
Algemeen
Het vullen van tanks en vaten, moet onder zodanige controle geschieden, dat overvullen en overlopen is uitgesloten. Slangen, los- en laadarmen, koppelingen en hulpstukken moeten: a bestand zijn tegen de stoffen waarmee ze in aanraking komen; b geschikt zijn voor de condities waaronder ze worden gebruikt; c een ontwerpdruk hebben van ten minste tweemaal de hoogst voorkomende werkdruk tenzij in deze vergunning anders is voorgeschreven; d ten minste eenmaal per maand visueel worden geïnspecteerd en ten minste eenmaal per jaar worden beproefd bij een druk van ten minste eenmaal de ontwerpdruk.
18
8.2
Opslag van gasolie in de bovengrondse tank
De tank dient te worden gevuld met een vulpistool dat is voorzien van een automatisch afslagmechanisme. Het pistool waarmee de tank wordt gevuld mag niet zijn voorzien van een vastzetmechanisme. De opslag dient te voldoen aan het gestelde in de volgende voorschriften van de richtlijn CPR 96: a 4.1.1 en 4.1.2; b 4.1.2.1, 4.1.2.2 of 4.1.2.3 c 4.1.3 tot en met 4.1.6; d 4.3.2 tot en met 4.3.5; e 4.3.8 en 4.3.9; f 4.3.11; g 4.4.1; h 4.4.4 en 4.4.5; i 4.4.7 en 4.4.8; j 4.5.2 tot en met 4.5.9; k 4.5.11; l 4.8. Binnen de inrichting moet van de stalen enkelwandige tank een KIWA-tankcertificaat en een KIWA-bakcertificaat ter inzage aanwezig zijn. 8.3
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (0-10 ton)
De opslag dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.1.1, 6.1.2, 6.2.1, 6.4.1 t/m 6.4.4, 6.5.1 t/m 6.5.11, 6.6.1 t/m 6.6.4, 6.7.1 t/m 6.7.4, 6.8.1, 11.1.1, 11.1.2, 11.1.4 t/m 11.1.7, 11.2.1 t/m 11.2.3, 11.3.1 en 11.4.1 van de richtlijn CPR 15-1. De opslag in de kluis dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 6.3.3, 8.1.2 t/m 8.1.4, 8.2.1 t/m 8.2.5, 8.3.1 t/m 8.3.5 en 11.7.2 van de richtlijn CPR 15-1. 8.4
Opslag van K3-vloeistoffen in emballage
K3-vloeistoffen in emballage moeten zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak met een inhoud ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste emballage vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige in de bak geplaatste emballage. Er dienen voorzieningen te zijn getroffen waardoor geen regenwater in de vloeistofdichte bak kan geraken. Indien de emballage bestemd is voor het aftappen van vloeistoffen moeten vloeistofdichte lekbak(ken) onder het aftappunt worden geplaatst. 8.5
Gasflessen
Gasflessen en toebehoren - tot en met de hoofddrukregelaar - moeten zijn goedgekeurd door LR-Stoomwezen of een ten minste gelijkwaardige instelling.
19
Toelichting Een instelling is gelijkwaardig indien deze wordt genoemd in de EEG-kaderrichtlijn 76/767/EG, alsmede de daarop rustende bijzondere richtlijnen 84/525 84/526 en 84/527/EG. Gasflessen waarvan de goedkeuring door LR-Stoomwezen of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige niet of blijkens de ingeponste datum niet tijdig heeft plaatsgevonden, mogen niet in de inrichting aanwezig zijn. De beproeving van gasflessen moet periodiek zijn herhaald overeenkomstig de termijnen aangegeven in het VLG. Gasflessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en waarvan de benaming volgens het VLG op de gasfles is aangebracht. Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "DEFECT", respectievelijk "LEK". Ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand-, explosie-, verstikkings- of vergiftigingsgevaar te voorkomen. De desbetreffende gasflessen moeten aan de leverancier worden teruggezonden. Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen. Gasflessen, die in vorm sterk gelijken op blustoestellen, mogen in geen geval rood zijn geschilderd. Het is verboden gasflessen die zijn gevuld met autogas (LPG) voorhanden te hebben en te gebruiken. Gasflessen moeten ten minste 2 m van vuur en van brandgevaarlijke stoffen verwijderd worden gehouden. Gasflessen moeten steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en er moeten voorzieningen zijn getroffen dat ze niet kunnen omvallen. Gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 110 liter moeten, behoudens de werkvoorraden, indien de gasflessen aanwezig zijn op open terrein van de inrichting, dan wel per verdieping of deel van een gebouw, dat van de rest van het gebouw is gescheiden door wanden, vloeren of plafond met en brandwerendheid van ten minste 60 minuten, worden bewaard in de speciaal daartoe ingerichte opslag- of opstelplaats. Tevens moeten lege niet gebruikte gasflessen op de betreffende plaats worden opgeslagen. Hiervan zijn uitgezonderd gasflessen die deel uitmaken van een laskar, met dien verstande dat in een ruimte ten hoogste een laskar aanwezig mag zijn per 50 m² vloeroppervlakte. In de opslag- of opstelplaats mogen uitsluitend gasflessen aanwezig zijn. In de opslagplaats mogen geen afsluiters van gasflessen worden geopend.
20
In en binnen een afstand van 10 m van de opslag- of opstelplaats mogen geen gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, mag niet worden gerookt, geen laswerkzaamheden plaatsvinden en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de opslag- of opstelplaats moet op daartoe geschikte plaatsen met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. Tevens moet, wanneer het een opslagplaats betreft, met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift zijn aangebracht: "OPENEN VAN AFSLUITERS VAN GASFLESSEN VERBODEN". In de open opslag- of opstelplaats moet tussen gasflessen met brandbare gassen en die met overige gassen (behalve inerte gassen) een scheidingswand van onbrandbaar materiaal aanwezig zijn of moet een afstand van ten minste 0,5 m zijn aangehouden. Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,
mw. J.H.H. de Bruijn dienst Milieu en Water hoofd onderafdeling Industriële Doelgroepen Ingevolge de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht kan, vanaf de dag volgend op de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd, gedurende zes weken beroep worden ingesteld tegen dit besluit bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State door: a degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht; d de belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Degene die beroep instelt, kan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Als gedurende de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht, wordt het besluit niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Indien dit besluit echter (mede) betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor ingevolge de Woningwet ook een bouwvergunning nodig is, wordt dit besluit niet van kracht voordat die bouwvergunning is verleend. Indien een besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is vastgesteld in samenhang met dit besluit, kan een uitspraak in beroep over dit besluit ook betrekking hebben op het besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Een beroepschrift tegen dit besluit moet worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Een verzoek om een voorlopige voorziening moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Zowel voor het behandelen van het beroepschrift als van het verzoek om voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven door de Afdeling bestuursrechtspraak. coll. -/ht/y code: 19450/ME
21
BIJLAGE: BEGRIPPEN
AFGEWERKTE OLIE: Smeer- en systeemolie in de bijlage bij de regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) aangeduid met een van de afvalstoffencodes 13 01 01* tot en met 13 01 13*, 13 02 04* tot en met 13 02 08* en 13 03 01* tot en met 13 03 10*, op minerale of synthetische basis die hetzij door vermenging met andere stoffen hetzij op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd. ALARA (As Low As Reasonably Achievable): Zo laag als in redelijkheid bereikbaar, het zo ver als in redelijkheid te bereiken is terugdringen van de milieubelasting ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting als blijkt dat de gestelde doelstellingen niet haalbaar zijn. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert. BRANDBARE STOFFEN: Stoffen die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijven reageren, ook nadat de ontstekingsbron is weggenomen. BRANDWERENDHEID VAN BOUWDELEN: De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069. BRL: Een beoordelingsrichtlijn die door de Raad voor de Accreditatie erkende certificatie-instellingen wordt gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van certificaten. CPR: Een door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen uitgegeven richtlijn. CPR 15-1: Richtlijn van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen. “Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (max. 10 ton)”. CPR 9-6: Vloeibare aardolieproducten; buitenopslag van K3-producten in bovengrondse stalen tanks (tot 3 150 m ). EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's).
EMISSIE: Uitstoot van bijvoorbeeld geur in de lucht, stoffen in water, productie van geluid en dergelijke. GASFLES: Een cilindrische metalen drukhouder, voorzien van één aansluiting met klep- of naaldafsluiter die bedoeld is voor meermalig gebruik en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter. GEDEPUTEERDE STATEN: Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. GELUIDSBELASTING: De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau. GELUIDSNIVEAU: Het gemeten of berekende momentane geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A) overeenkomstig de door IEC terzake opgestelde regels. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het gemeten of berekende momentane geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A) overeenkomstig de door IEC terzake opgestelde regels. GELUIDSZONE: In een bestemmingsplan vastgelegde zone rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen. GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN: In de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Regeling Eural; Stb. 2002, 62) als zodanig aangewezen afvalstoffen met inachtneming van terzake voor Nederland verbindende verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties (voorheen: chemische afvalstoffen en afgewerkte olie). INRICHTING: Een inrichting die behoort tot een categorie als aangewezen in bijlage I, onder 23.1, onder a, van het Ivb. INSTALLATIES: Het samenstel van met elkaar verbonden of te verbinden "objecten" die zijn bestemd voor of zijn aangebracht ten behoeve van het transporteren, afwegen, doseren, verwerken (waaronder verbranden) of opslaan e.d. van stoffen; onder objecten worden in dit verband verstaan procesvaten (waaronder destillatie- en roerketels), luchtbehandelingsinstallaties, (opslag)tanks, leidingen, appendages en dergelijke met inbegrip van randapparatuur, meet-, regel- en beveiligingsapparatuur. K3-VLOEISTOFFEN: o Brandbare vloeistoffen waarvan het vlampunt 55 C of hoger is, bepaald volgens NEN-ISO 2719, o of een verfproduct waarvan het vlampunt 55 C of hoger is, bepaald volgens NEN-EN 57.
2
KIWA: Dienstverlenend centrum voor kwaliteitsbeheersing en onderzoek in de sectoren Drinkwater, Bouw en Milieu, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk. KIWA certificatie en keuringen telefoon: (070) 414 44 00 telefax: (070) 414 44 20 KIWA inspectie B.V. telefoon: (070) 414 45 11 telefax: (070) 414 44 24 KIWA-CERTIFICAAT: Document dat een verklaring van het KIWA inhoudt dat de in dat document vermelde en door de producent vervaardigde producten dan wel het uitgevoerde proces geacht kan worden te voldoen aan de daarvoor geldende eisen, zoals vastgelegd in de desbetreffende KIWAbeoordelingsrichtlijn. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU: Gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai”, uitgave 1999. LEKBAK: Een vloeistofdichte vloer die tezamen met de aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. Een lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. Een lekbak moet zijn voorzien van een afdak voor de wering van hemelwater of een aftapmogelijkheid om het ingevallen hemelwater periodiek te laten afvloeien. Een lekbak onder een opslag moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen indien K1- en K2-vloeistoffen zijn opgeslagen en een inhoud van de grootste verpakkingseenheid, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige opgeslagen hoeveelheid, bij opslag van K3- of overige vloeistoffen. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN-ISO: Een door de International Organization for Standardization opgestelde en door het NNI als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. NEN-ISO 9096: Emissie van stationaire bronnen; bepaling van de stofconcentratie en het stofdebiet in rook-, proces- en uitlaatgassen; handmatige gravimetrische methode.
3
ONBRANDBAAR: Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. ONTVLAMBARE STOFFEN: o o Stoffen die in vloeibare toestand een vlampunt van ten minste 21 C en ten hoogste 55 C hebben. OPSLAG: Goederen die, al dan niet in containers, in afwachting van verder transport, gedurende enige tijd in een ruimte of naar een bepaalde plaats zijn gebracht, anders dan ten behoeve van het onmiddellijk overladen van deze goederen in een ander transportmiddel of ten behoeve van het overbrengen daarvan naar een opslagplaats. OXIDERENDE STOFFEN: Stoffen die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kunnen reageren. PREVENTIE: Vermindering van de hoeveelheid en de schadelijkheid voor het milieu van autowrakken en van de daarin aanwezige materialen en onderdelen. TANK: Een tank met de daarbijbehorende leidingen en appendages. VERGUNNINGHOUDER: Degene die de inrichting drijft. VLOEISTOFDICHT: De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een bodembeschermende voorziening niet bereikt. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking - geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen.
4
kopie: Convivial Tools & Skills, t.a.v. dhr. H.C.N. van Gelder, Amsterdamsestraatweg 535 bis, 3553 EE Utrecht MW/IND/ID, dhr. M. Heijink MW/IND/ID, mw. F. Gaaf MW/B&A/AB, mw. B. Hemai MW/IND/ID, mw. M. de Jonge MW/IND/BO, dhr. W. Willems
Kopieer de binnen SSM aangemaakt voorschriften. 1 Open de SSM-voorschriften. Selecteer “Bewerken” => “Alles selecteren” Selecteer Bewerken = > Kopieren.
2 In het MPM document (huidige document Selecteer “Bewerken” => “Alles selecterem” Selecteer “Bewerken” => Plakken
Gebruik de volgende link om het pakket op te starten: