Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
op de op 29 november 2004 bij hen ingekomen aanvraag van Stal Swanenberg B.V. aan Keurweg ongenummer te Waalwijk om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting bestemd tot de inzameling, opslag en verwerking van kunstgrasmatten en worteldoeken.
1
Brabantlaan 1
BESCHIKKING
Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15
Stal Swanenberg B.V. Postbus 30 5374 ZG SCHAIJK
Onderwerp
Vergunning ingevolge de Wet milieubeheer
[email protected] www.brabant.nl Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176
Directie
Ecologie Ons kenmerk
1098383
I
De aanvraag
I.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 29 november 2004 hebben wij een aanvraag van Stal Swanenberg B.V. (hierna: de aanvraagster) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (Wm, art. 8.1, lid 1). De inrichting is gelegen aan de Keurweg ongenummerd te Waalwijk, kadastraal bekend gemeente Waalwijk, sectie L nummer 27 gedeeltelijk. De vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in: • het opslaan van buiten de inrichting afkomstige kunstgrasmatten en worteldoeken; • het bewerken, shredderen en zeven, van de kunstgrasmatten en worteldoeken; • het opslaan van het bewerkte materiaal; • de afvoer van het bewerkte materiaal. Het shredderen en zeven van de materialen zal maximaal drie keer per jaar drie werkdagen plaatsvinden. De maximale opslagcapaciteit bedraagt 500 m3 geshredderde kunstgrasmatten, 100 m3 geshredderde worteldoeken, 15.000 m3 ongeshredderde kunstgrasmatten en 1.500 m3
2
ongeshredderde worteldoeken en 100 m3 zand. De materialen worden maximaal drie jaar binnen de inrichting opgeslagen. Op grond van categorie 28.4.a.6 en 28.4.b.1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. I.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag is het oprichten van de inrichting op deze locatie. De activiteiten zijn in het kader van de Wet milieubeheer niet eerder vergund, er wordt dan ook een oprichtingsvergunning aangevraagd. I.C
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting ligt op het industrieterrein 'Haven' in Waalwijk. In de nabijheid van de inrichting zijn geen woningen aanwezig. De dichtstbijzijnde woning van derden bevindt zicht op meer dan 500 meter in de woonkern Drongelen, gelegen aan de overzijde van de rivier de Bergse Maas. Op het terrein van de inrichting is het bestemmingsplan 'industrieterrein Haven' van toepassing, en heeft daarin de bestemming industrieterrein. Een Vogel of Habitatrichtlijn gebied is in een straal van 10 kilometer rondom de inrichting niet aanwezig. I.D
Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een nieuwe inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend.
II
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
II.A
De aanvraag
II.A.1
Ontvangst van de aanvraag
De aanvraag is door ons op 29 november 2004 ontvangen en is op 14 december 2004 doorgestuurd naar de wettelijke adviseurs, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Zuid te Eindhoven; c. het dagelijks bestuur van Waterschap de Brabantse Delta te Breda. II.A.2
Aanvullende gegevens
In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvraagster op 11 januari 2005 in de gelegenheid gesteld om tot 15 maart 2005 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 11 februari 2005 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking wordt opgeschort met de periode die de aanvraagster nodig heeft om de aanvraag aan te vullen. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 31 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15).
3
III
Bekendmaking ontwerp-beschikking
III.A
Ter inzage legging
De kennisgeving over de ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in de Staatscourant en in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 1 april 2005. Vervolgens heeft de ontwerp-beschikking gedurende vier weken ter inzage gelegen op de sector Grondgebiedszaken, afdeling Milieu- en Bouwzaken, Raadhuisstraat 64 te Sprang-Capelle, namelijk van 4 april 2005 tot en met 2 mei 2005. Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen bedenkingen of adviezen ingekomen. III.B
Coördinatie Wm-vergunning en Wvo-vergunning
De aanvraagster heeft geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval niet aan de orde.
IV
Toetsingskaders
IV.A Artikel 8.8 tot en met 8.10 Wet milieubeheer IV.A.1 Algemeen
De artikelen 8.8 tot en met 8.10 Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot dat toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.A.2 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44)
In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. IV.B
Lucht
IV.B.1 Het kader voor de bescherming van de lucht
De NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht) geeft richtlijnen voor de maximale emissie van stoffen naar de buitenlucht. In hoofdstuk 3, paragraaf 3.8.1 is de bijzondere regeling "Stofemissie bij verwerking, bereiding, transport, laden en lossen evenals opslag van stuifgevoelige stoffen" van de NeR opgenomen. Deze bijzondere regeling geeft de eisen en maatregelen ter beperking van de emissies. Uitgaande van de stuifgevoeligheid wordt in de NeR een indeling in klassen gemaakt voor stuifgevoelige producten. Op grond van de klassenindeling worden eisen gesteld aan de opslag en bewerking van deze stoffen. De binnen de inrichting aanwezige stoffen vallen onder stuifklasse S4 van de NeR. IV.B.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht
Binnen de inrichting vinden de volgende activiteiten plaats waarbij stof kan optreden: • de opslag van kunstgrasmatten, worteldoeken en zand; • het shredderen en zeven van de kunstgrasmatten en worteldoeken.
4
IV.B.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht
Binnen de inrichting zijn de volgende maatregelen genomen om stofverspreiding te voorkomen: • de opslaghoogte van geshredderde materialen en het zand wordt beperkt tot maximaal vijf meter; • het terrein en de opgeslagen materialen worden natgehouden om stofverspreiding te voorkomen, de frequentie van het nathouden van het terrein is gerelateerd aan de weersomstandigheden; • het bewerken van de materialen geschied zodanig dat het vrijkomen van stof buiten de inrichting niet plaats kan vinden; • bij het laden van de vrachtwagens wordt de valhoogte van het geshredderde materiaal beperkt, de shovel of kraan zal vlak boven de laadbak van de vrachtwagen het materiaal in de laadbak storten; • niet bewerkte materialen worden in opgerolde toestand op de vrachtwagen gebracht zodat hierbij geen emissies vrijkomen; IV.B.4 Besluit luchtkwaliteit
De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit het Besluit van 11 juni 2001, houdende uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296) (Besluit luchtkwaliteit) worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt. In beginsel dienen de “best beschikbare technieken” ingevolge artikel 9 van de richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257) (de zogenaamde IPPCrichtlijn) te worden voorgeschreven. Worden desondanks overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen verwacht dan is het zoeken naar aanvullende eisen of alternatieven geboden. Bronnen Stofbronnen kunnen grofweg in twee groepen ingedeeld worden: stofdeeltjes afkomstig van chemische processen en van mechanische processen. Een karakteristiek onderscheid tussen deze typen stofbronnen is de grootte van de uitgestoten deeltjes. Stofdeeltjes uit de eerste categorie zijn over het algemeen kleiner dan 2,5 µm, terwijl stofdeeltjes van mechanische processen over het algemeen groter zijn dan 2,5 µm. Het shredderen van worteldoeken en kunstgrasmatten en het opslaan van zand en geshredderde kunstgrasmatten en worteldoeken kunnen worden ondergebracht onder de categorie mechanische processen. Effecten en verspreiding De deeltjesgrootte speelt ook een belangrijke rol bij de effecten, die het stof kan veroorzaken. Deeltjes kleiner dan 10 µm, ook wel fijn stof op PM 10 genoemd, kunnen doordringen in het onderste deel van het menselijke ademhalingsstelsel en daardoor invloed hebben op de gezondheid. Deze deeltjes kunnen zich over grote afstand verspreiden, van tientallen tot honderden kilometers. De bijdrage van een lokale bron aan de fijnstofconcentratie in de directe omgeving is over het algemeen beperkt. Verhoogde concentraties van fijn stof worden waargenomen op en naast snelwegen alsmede op locaties binnen stedelijke bebouwing. Sanering van de fijnstofconcentraties dient in eerste instantie te geschieden door maatregelen aan mobiele bronnen zoals schepen en vrachtwagens.
5
Deeltjes groter dan 10 µm verspreiden zich veel minder ver. Binnen enkele honderden meters tot enkele kilometers van de bron zakken ze uit. Deze deeltjes worden opgemerkt, doordat zij relatief dicht bij de bron oppervlakten bevuilen c.q. aantasten of een belasting geven voor het milieu door de aanwezigheid van bijvoorbeeld zware metalen in het stof. Zij zijn over het algemeen minder relevant voor de gezondheid, omdat ze niet doordringen in het onderste luchtwegenstelsel, maar via het spijsverteringskanaal uitgescheiden worden. Alleen als de samenstelling van het stof daar aanleiding toe geeft (bijvoorbeeld zware metalen of endotoxinen) spelen gezondheidseffecten een rol. Normering voor stof. Fijn stof In het Besluit luchtkwaliteit van 11 juni 2001 is voor zwevende deeltjes (PM 10) in de buitenlucht een grenswaarde van 40 µg /m3 als jaargemiddelde opgenomen, ingaande per 1 januari 2005. Met uitzondering van de eigen arbeidsplaats geldt deze norm overal. Grof stof In de Nederlandse emissierichtlijnen lucht dan wel andere Nederlandse wet- en regelgeving is geen normering aangegeven ten aanzien van de mate grof stofverspreiding en de hoeveelheid grof stof, die op een beoordelingspunt buiten de inrichting terecht mag komen. De NeR is gebaseerd op het treffen van maatregelen, good-housekeeping en visuele aspecten. Achtergrond niveau van fijn stof Op basis van de literatuur van het RIVM (jaaroverzicht luchtkwaliteit 2001, RIVM rapport 7253010090, blz. 51 tot 55), stellen wij het achtergrondniveau vast op 31 µg/m3 (jaargemiddeld). Gesteld kan worden, dat wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit. Zoals eerder overwogen heeft bestrijding van lokale bronnen geen effect op de totale fijn stof concentratie. Er dient in het algemeen een sanering plaats te vinden van de fijn stof bronnen. Grof stof Binnen de inrichting vinden shredder- en zeefactiviteiten plaats. Dat wil zeggen het mechanisch bewerken van afvalstoffen, de opslag daarvan alsmede de opslag van gereed product. Het stof wat van deze inrichting wordt verspreid is dus in hoofdzaak grof stof. Door het voorschrijven van de diverse maatregelen uit de NeR ten aanzien van het vrijkomen en verwaaien van stof mag worden aangenomen, dat het vrijkomen van stof beperkt is. Dit is reeds opgenomen onder punt III.B.1 t/m III.B.3. Fijn stof De bijdrage van een lokale bron aan de fijnstofconcentratie in de directe omgeving is over het algemeen beperkt. Het vermengt zich met de bijdrage van andere bronnen en draagt zo bij aan een zeker concentratieniveau. Uit de literatuur komt geen specifieke relatie of beleid naar voren met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof en lokale bronnen. Gelet op het voorgaande mag dus worden aangenomen, dat ter plaatse van inrichtingen of woningen van derden voldaan wordt aan het Besluit luchtkwaliteit. IV.B.5 Beoordeling en conclusie
Bij de beoordeling van de aanvraag is aansluiting gezocht bij de maatregelen genoemd in paragraaf 3.8.1 'Stofemissie bij verwerking, bereiding, transport, laden en lossen alsmede opslag van stuifgevoelige stoffen' uit de NeR en het Besluit luchtkwaliteit. Gelet op de afstand van de inrichting tot derden, de voorgeschreven maatregelen ter voorkoming van stofverspreiding, alsmede het discontinue karakter van de bewerkingsactiviteiten zijn wij van mening dat, met de maatregelen opgenomen in de aanvraag en het stellen van voorschriften in de vergunning die gebaseerd zijn op de NeR, de omgeving voldoende tegen stofemissie wordt beschermd.
6
IV.C
Geluid
IV.C.1 Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
De inrichting is gelegen op het gezoneerde industrieterrein "Haven". Op grond van de Wet geluidhinder is rondom dit industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Ingevolge artikel 8.8 van Wm dient bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsniveaus de zone in acht te worden genomen en moet de benodigde geluidruimte worden getoetst aan de grenswaarden ter plaatse van de binnen de zone gelegen woningen. De inrichting moet op een zodanige wijze geluidruimte vergund krijgen dat de zone en de betreffende grenswaarden niet worden overschreden. Maximale geluidniveaus
De maximale geluidniveaus dienen te worden getoetst aan de grenswaarden in de “Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening” d.d. 21 oktober 1998. In de handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: “Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wmvergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.” Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat de maximale geluidniveaus beperkt moeten blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Verkeersaantrekkende werking
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het verkeer op de openbare weg op of buiten het gezoneerd industrieterrein niet hoeft te worden getoetst, omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist. Bij de vaststelling van de geluidzone rond het industrieterrein is gebleken dat er sprake is van woningen met een gevelbelasting hoger dan 55 dB(A) ten gevolge van het industrieterrein. Aldus is een saneringsonderzoek uitgevoerd, waarin de mogelijkheden zijn onderzocht om tot een reductie van de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein te komen. Op grond van de resultaten van dit onderzoek is een programma van maatregelen (saneringsprogramma) vastgesteld voor een aantal woningen. De uitvoering van dit saneringsprogramma resulteert ter plaatse van de saneringswoningen in een bepaalde geluidbelasting. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze waarden eveneens vastgesteld. IV.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder
De geluiduitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door:
7
•
de mobiele shredder met zeefinstallatie en mobiele kraan, deze worden 2 à 3 keer per jaar gedurende 1 tot 3 werkdagen ingezet; • transportbewegingen: de aan- en afvoer van goederen vindt plaats met een maximum van 5 transportbewegingen per werkdag, waarbij een gemiddelde geldt van 4 vrachten per week; • het stationair draaien van een tractor ten behoeve van de aandrijving van de balenpers, deze wordt 2 à 3 keer per jaar gedurende 1 tot 3 werkdagen ingezet (parallel aan de inzet van de shredder) • shovel: circa 50% van de laad- en losbewegingen wordt uitgevoerd met behulp van een shovel (overige vrachtwagens zijn uitgerust met loskraan). Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten heeft Oranjewoud op 26 oktober 2004 een akoestisch rapport opgesteld. Dit rapport maakt deel uit van de aanvraag. IV.C.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder
Gezien de geluidemissie van het bedrijf zijn er geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder opgenomen in de aanvraag. IV.C.4 Beoordeling en conclusie
Het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport hebben wij beoordeeld. Met de uitgangspunten en de resultaten van dit rapport kunnen wij instemmen. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de zone niet wordt gefrustreerd en de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is genoemd. De geluidgrenswaarden zijn opgenomen in voorschrift 2.1.1 tot en met 2.1.3 Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de Wm-vergunning zijn in de voorschiften geluidgrenswaarden gesteld op referentiepunten kort nabij de inrichting. Gelet op het feit dat de inrichting alleen in de dagperiode in werking is, vergunnen wij alleen in deze periode geluidruimte. Bijzondere situaties
De aanvraagster vraagt voorts vergunning voor een niet-representatieve bedrijfssituatie. Een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar voordoet. Het betreft het gebruik van een mobiele shredder met zeefinstallatie en mobiele kraan en het stationair draaien van een tractor ten behoeve van de aandrijving van de balenpers (parallel aan de inzet van de shredder) gedurende 1 tot 3 werkdagen 2 à 3 keer per jaar gedurende de dagperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidproductie plaatsvinden. Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze niet-representatieve bedrijfssituatie, zullen wij deze toestaan. Wij dienen echter van deze situatie vooraf op de hoogte te worden gesteld. IV.D Trillingen Tijdens het bedrijfsproces kunnen door de aanwezige machines en de aan- en afvoerbewegingen van motorvoertuigen / shovel trillingen ontstaan. De machines staan opgesteld op een stabiele puinlaag. Daarnaast bevinden zich trillingsgevoelige objecten zoals woningen van derden op een grote afstand van de inrichting.
8
IV.E
Bodem
IV.E.1 Het kader voor de bescherming van de bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Wij hanteren de (NRB) als het primaire toetsingskader voor de beoordeling van bodembedreigende activiteiten. De activiteiten in de aanvraag dienen getoetst te worden aan de NRB. De NRB geeft aan welke bedrijfsmatige activiteiten bodembedreigend zijn en voor welke activiteiten bodembeschermende maatregelen en een bodembelastingonderzoek nodig zijn. Of een activiteit bodembedreigend is, hangt af van de gebruikte stoffen, de aanwezige apparatuur of opslagfaciliteit en de bedrijfsvoering. IV.E.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem
Binnen de inrichting vindt geen opslag van milieugevaarlijke stoffen plaats. Oliën, brandstoffen, vetten of dergelijke stoffen worden niet binnen de inrichting bewaard. Het materieel en de machines / apparatuur dat binnen de inrichting operationeel is, wordt buiten de inrichting onderhouden door een daartoe erkend onderhoudsbedrijf. Bij de opslag van kunstgrasmatten en zand en bij de bewerking c.q. scheiding van kunstgras en zand vindt geen uitloging van (milieu)gevaarlijke stoffen plaats naar de bodem. De grasmatten zijn niet verontreinigd omdat deze alleen afkomstig zijn van sportvelden. IV.E.3 Beoordeling en conclusie
In de aanvraag is opgenomen dat: • Er binnen de inrichting geen stoffen worden opgeslagen / bewaard welke op grond van de indicatieve stoffenlijst zoals opgenomen in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming als bodemverontreinigend zijn te kenmerken; • de shredder-/zeefinstallatie en de loader elders worden voorzien van brandstof. Derhalve hebben wij geen voorschriften ter bescherming van de bodem opgenomen. IV.F
Afvalwater
Binnen de inrichting vindt vanwege de activiteiten geen lozing van afvalwater plaats en is geen bedrijfsriolering aanwezig. Het regenwater zal infiltreren in de bodem. Derhalve hebben wij geen voorschriften ter bescherming van het riool opgenomen. IV.G Energie Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting geen elektriciteit of aardgas wordt verbruikt. Het materieel en de machines / apparatuur die binnen de inrichting aanwezig zijn, worden elders voorzien van brandstof. Gezien de activiteiten en de duur van de activiteiten binnen de inrichting, de shredder is maximaal drie keer drie werkdagen per jaar in werking, hebben wij geen voorschriften opgenomen voor registratie van het brandstofgebruik.
9
IV.H Doelmatig beheer van afvalstoffen IV.H.1 Wet milieubeheer
Op grond van artikel 8.10 Wm kan de vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 Wm (artikel 10.14 Wm). Het bedoelde afvalbeheersplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012 (hierna aangeduid als het LAP). Het besluit tot vaststelling van het LAP is op 3 februari 2003 in de Staatscourant gepubliceerd en gewijzigd via een publicatie in de Staatscourant van 19 april 2004. Het gewijzigde LAP is op 18 mei 2004 in werking getreden. IV.H.2 Toetsing doelmatig beheer
In deel 1 van het LAP, het beleidskader, is het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgewerkt. Een verdere specificatie daarvan is geformuleerd in deel 2, de sectorplannen en deel 3, de capaciteitsplannen. In de in deel 2 van het LAP opgenomen toelichting is in de paragraaf “Algemene bepalingen bij vergunningverlening” aangegeven op welke wijze wij bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP en met de in deel 2 opgenomen sectorplannen. Wij dienen bij de beoordeling van een aanvraag na te gaan of op de in de aanvraag genoemde afvalstroom één of meerdere sectorplannen van toepassing zijn. Is dat het geval dient de aanvraag te worden getoetst aan die betreffende sectorplan(nen). IV.H.3 Toetsing aan Algemene bepalingen bij vergunningverlening Opslag van afvalstoffen
Op grond van artikel 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) dient het bevoegd gezag aan een Wm-vergunning voorschriften te verbinden voor de opslagduur van afvalstoffen binnen een inrichting. Deze termijn bedraagt in principe ten hoogste één jaar. De opslag kan evenwel ook tot doel hebben de afvalstoffen daarna (al dan niet na een be-/verwerking) door nuttige toepassing te laten volgen. Indien daarvan aantoonbaar sprake is kan de opslagtermijn ten hoogste drie jaar bedragen. Aangezien uit de aanvraag blijkt dat van beide situaties sprake is, hebben wij daartoe voorschriften opgenomen. IV.H.4 Vergunningtermijn
Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 1 en 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. IV.H.5 Acceptatie en bewerking (A&V-beleid)
In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de geaccepteerde afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid en de mengregels zijn van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren.
10
In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport “De verwerking verantwoord”. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking per afvalstof naar een hoog, matig of laag risico plaats zal vinden. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en het rapport “De Verwerking Verantwoord’ zijn beschreven. IV.H.6 Wijzigen A&V-beleid
Overeenkomstig het gestelde in het rapport “De verwerking verantwoord” dienen wijzigingen in de diverse procedures ter goedkeuring aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. IV.H.7 Afvalstroom waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen
Toetsing aan sectorplan Op de in de aanvraag vernoemde afvalstroom is het volgende sectorplan van het LAP van toepassing Het getal tussen (...) verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP. •
kunststofafval (19)
Het beleid voor kunststofafval is gericht op het bevorderen van preventie en afvalscheiding met het oog op nuttige toepassing. In het sectorplan kunststofafval is een minimumstandaard opgenomen. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de be-/verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden be-/verwerkt dan wenselijk is. De minimumstandaard voor gescheiden ingezameld kunststofafval uit de rubber- en kunststofverwerkende industrie, land- en tuinbouwfolie, kunststof uit bouw- en sloopafval, kunststof auto-afval, kunststofverpakkingen en langcyclische PVC-producten is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Uitval en niet herbruikbaar kunststofafval moeten worden verbrand. De in de aanvraag voor kunststofafval beschreven be-/verwerkingsmethode voldoet aan de minimumstandaard. IV.H.8 Sturingsvoorschriften
In het LAP is aangegeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit meerdere been verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstof(fen) alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) wel dient te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Op grond daarvan dient de afgifte van de deels bewerkte afvalstof plaats te vinden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard zal uitvoeren. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting slechts een deel van de in het sectorplan (nr 19) beschreven minimumstandaard wordt uitgevoerd.
11
Daarom hebben wij een sturingsvoorschrift opgenomen, inhoudende dat het eindproduct van de vergunde handeling (geshredderde en niet geshredderde worteldoeken en kunstgrasmatten en het vrijkomende zand) moet worden afgegeven aan een bedrijf dat de volgende handeling van de minimumstandaard uitvoert. Ook mag worden afgegeven aan een bedrijf dat een andere, even hoogwaardige handeling uitvoert, mits deze handeling de verdere uitvoering van de minimumstandaard niet onmogelijk maakt. IV.H.9 Conclusie toetsing doelmatig beheer
Bovenstaande op het LAP gebaseerde beoordeling van het doelmatig beheer van afvalstoffen leidt niet tot een belemmering voor het verlenen van de vergunning. IV.I
Externe Veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Binnen de inrichting worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Derhalve is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant.
V
Conclusie
Op grond van bovenstaande overwegingen besluiten wij de gevraagde Wm-vergunning te verlenen. Ter bescherming van het milieu verbinden wij voorschriften aan de vergunning
VI
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar indien: a. de Wm-vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand; b. op een inrichting waarin huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht om ze daar te laten. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor 10 jaar omdat de inrichting valt onder het genoemde in categorie a.
VII
Besluit
Gelet op het voorgaande en de ter zake geldende wettelijke bepalingen besluiten wij: a.
b. c.
de door Stal Swanenberg B.V. aangevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8.1 Wet milieubeheer voor het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting bestemd tot de inzameling, opslag en verwerking van kunstgrasmatten en worteldoeken te verlenen voor een periode van 10 jaar gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; te bepalen dat voorschrift 3.3.3. gedurende 3 jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht blijft;
12
d.
e.
het origineel van dit besluit te zenden aan Stal Swanenberg BV, Postbus 30, 5374 ZG Schaijk en een afschrift te zenden aan: − het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk, Postbus 10.150, 5140 GB Waalwijk − VROM-inspectie Regio Zuid, Postbus 850, 5600 AW Eindhoven; − het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta, Postbus 5520, 4801 DZ Breda; − Regionaal Milieuhandhavingsteam Tilburg, Postbus 75, 5000 AB Tilburg. deze beschikking bekend te maken op 20 mei 2005.
’s-Hertogenbosch, 10 mei 2005.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze,
ir. H.G.M. Wolfs bureauhoofd Afvalbranches
13
Inhoudsopgave Begrippen- en literatuurlijst......................................................................................... 2 1 Algemeen ........................................................................................................ 3 1.1 1.2 1.3 1.4
BEDRIJFSTIJDEN ..........................................................................................................................3 TERREINEN EN WEGEN..............................................................................................................3 DIVERSEN .....................................................................................................................................3 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN ............................................................................................3
2
Geluid ............................................................................................................. 4
3
Afvalstoffen ...................................................................................................... 5
2.1 2.2
3.2 3.3 3.4
GELUIDNORMERING ..................................................................................................................4 METINGEN EN CONTROLE........................................................................................................4 ACCEPTATIE ALGEMEEN..........................................................................................................5 REGISTRATIE...............................................................................................................................5 OPSLAG EN AFVOER ...................................................................................................................6 STURINGSVOORSCHRIFT..........................................................................................................6
4
Opslag en verlading ......................................................................................... 7
5
Kunstgras be- en verwerking............................................................................... 8
4.1 4.2 5.1 5.2 5.3
OPSLAG .........................................................................................................................................7 VERLADING..................................................................................................................................7 ALGEMEEN ...................................................................................................................................8 ACCEPTATIE EN CONTROLE.....................................................................................................8 BEWERKEN VAN KUNSTGRAS ..................................................................................................8 ALGEMEEN................................................................................................................................8
Bijlagen................................................................................................................... 9 BIJLAGE 1
GELUIDIMMISSIEPUNTEN .........................................................................................10
-1-
Begrippen- en literatuurlijst Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop deze vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Bewerken
Het veranderen van de aard of hoedanigheid van een afvalstof door het behandelen met fysische methoden ten behoeve van verdere verwijdering.
Eural
Europese afvalstoffenlijst
Gedeputeerde Staten
Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie NoordBrabant. Postbus 90151, 5200 MC ’s-Hertogenbosch, telefax 073-6812844, telefoon 073-6812812, buiten kantooruren bereikbaar via de milieuklachtentelefoon: 073-6812821.
Geluidgevoelige bestemmingen
Gebouwen of objecten, als aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 Wet geluidhinder.
Geluidniveau in dB(A)
Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A).
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
De energetische sommatie van de equivalente A-gewogen geluidsniveaus op een beoordelingspunt over een specifieke beoordelingsperiode ten gevolge van specifieke bedrijfstoestanden, zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponent of muziekgeluid.
Maximale geluidsniveau (LAmax)
Het maximaal te meten A-gewogen geluidsniveau gemeten in de meterstand ‘fast’ gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm.
Nuttige toepassing
Het gebruik van afvalstoffen of daaruit afgescheiden of bereide componenten in een andere, nuttige functie dan waarvoor ze oorspronkelijk waren bestemd.
Partij
Een hoeveelheid materiaal, die uit het oogpunt van haar (deel)proces van oorsprong én uit het oogpunt van haar wijze van opslag, als een eenheid wordt beschouwd.
-2-
1
Algemeen
1.1
Bedrijfstijden
1.1.1
De inrichting mag slechts in werking zijn op werkdagen, maandag tot en met zaterdag, van 7.00 uur tot 19.00 uur.
1.2
Terreinen en wegen
1.2.1
Het terrein mag niet vrij toegankelijk zijn. Er moet een deugdelijke afscheiding aanwezig zijn.
1.2.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.3
Diversen
1.3.1
Gedeputeerde Staten kunnen, indien bevindingen daartoe aanleiding geven, bij nadere eis de frequentie van de in de aan deze vergunning verbonden voorschriften verlangde periodieke metingen en controles verhogen of verlagen. De verhoging of verlaging dient beperkt te blijven tot ten hoogste een verdubbeling onderscheidenlijk halvering van de oorspronkelijke frequentie.
1.3.2
Registers en rapporten die op grond van deze vergunning dienen te worden opgesteld, dienen ten minste vijf jaar te worden bewaard.
1.4
Bijzondere omstandigheden
1.4.1
Ten minste drie werkdagen voordat onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd die een bovennormale beïnvloeding van de omgeving tot gevolg kunnen hebben dienen Gedeputeerde Staten hiervan schriftelijk, bij voorkeur per telefax, op de hoogte te worden gesteld. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan de wijze waarop de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.
-3-
2
Geluid
2.1
Geluidnormering
2.1.1
Op de bijlage “Geluidimmissiepunten” aangegeven immissiepunten mogen de hieronder genoemde waarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting, niet worden overschreden.
2.1.2
LAr,LT per periode in dB(A)
Immissiepunt
Omschrijving
14 15 16 29
Zonebewakingspunt Zonebewakingspunt Zonebewakingspunt Woning Zomerdijk 8a
Dag (07.00 – 19.00 u) 28 34 30 21
Boven de normale activiteiten mag gedurende 12 keer per jaar in de dagperiode een mobiele shredder met zeefinstallatie en mobiele kraan en het stationair draaien van een tractor ten behoeve van de aandrijving van de balenpers in werking zijn. Als gevolg van het in gebruik hebben van de mobiele shredder met zeefinstallatie en mobiele kraan en het stationair draaien van een tractor ten behoeve van de aandrijving van de balenpers mag ter plaatse van de op de bijlage “Geluidimmissiepunten” aangegeven immissiepunten de hieronder genoemde waarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting, niet worden overschreden. Immissiepunt
LAr,LT per periode in dB(A)
Omschrijving
Dag (07.00 – 19.00 u) 14 Zonebewakingspunt 50 15 Zonebewakingspunt 55 16 Zonebewakingspunt 50 29 Woning Zomerdijk 8a 44 Het inzetten van de shredder dient ten minste 2 werkdagen voorafgaande aan het gebruik aan Gedeputeerde Staten te worden gemeld. De data waarop de shredder in gebruik is geweest dient in een bedrijfstijdenregister te worden vastgelegd. 2.1.3
De maximale geluidniveaus (LAmax gemeten in de meterstand “fast”) mogen ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen, veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting niet meer bedragen dan 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode).
2.2
Metingen en controle
2.2.1
De in de vergunning vermelde waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en maximale geluidniveaus (LAmax), voor zover betrekking hebbend op een woning of ander geluidgevoelig object, gelden op de gevel van de woning of het object.
2.2.2
De in dit hoofdstuk aangegeven waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus gelden op een waarneemhoogte van 5,0 meter boven het maaiveld ter plaatse van het immissiepunt.
2.2.3
Bepaling/beoordeling en controle van langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus en rapportages van metingen en/of berekeningen dienen te geschieden volgens de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai”, uitgave 1999.
-4-
3
Afvalstoffen Acceptatie algemeen
3.1.1
De procedures met betrekking tot acceptatie en verwerking en administratieve organisatie en interne controle moeten voldoen aan randvoorwaarden zoals vastgelegd in de “richtlijn basis acceptatie- en verwerkingsbeleid” zoals weergegeven in de aanvraag.
3.1.2
De in voorschrift 3.1.1 bedoelde procedure moet gedurende de werktijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage liggen.
3.1.3
Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, dienen deze afvalstoffen door vergunninghoudster te worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze dient in het acceptatiereglement te worden vastgelegd.
3.1.4
Alvorens zij worden toegepast dienen wijzigingen van de procedure voor acceptatie, registratie of controle, ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist, aan Gedeputeerde Staten te worden voorgelegd.
3.2
Registratie
3.2.1
De opzet en wijze van uitvoering van de afvalstoffenadministratie dienen zodanig te zijn dat wekelijks kan worden afgeleid hoe groot de aanwezige voorraad afvalstoffen is. De opzet en uitvoering van deze administratie dienen zodanig te zijn dat, per ontvangen dan wel afgegeven partij, ten minste de volgende gegevens worden geregistreerd: a. naam, adres en woonplaats ontdoener; b. naam, adres en woonplaats transporteur; c. locatie van herkomst; d. datum van ontvangst; e. afvalstroomnummer; f. omschrijving aard en samenstelling; g. euralcode; h. de hoeveelheid in m2 of in m3; i. begeleidingsbrief; j. factuurnummer; k. opslaglocatie(s) (vaknummer, opslagtank, etc.).
3.2.2
Van de vrachten afvalstoffen die worden geweigerd dient een registratie te worden bijgehouden waarin staat vermeld: a. de aangeboden hoeveelheid; b. tot welke partij de vracht behoort; c. de reden waarom de vracht is geweigerd; d. de naam van de aanbieder.
3.2.3
Alvorens zij worden toegepast dienen wijzigingen in de opzet en wijze van uitvoering van de afvalstoffenadministratie ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist, aan Gedeputeerde Staten te worden voorgelegd.
3.2.4
De in voorschrift 3.2.1 en voorschrift 3.2.2 bedoelde gegevens moeten wekelijks worden geadministreerd en gedurende minstens vijf jaar worden bewaard.
-5-
3.2.5
Vergunninghoudster dient voor 1 april van elk kalenderjaar een rapportage over de voorafgaande periode te verstrekken aan Gedeputeerde Staten waarin een massabalans wordt opgemaakt op basis van: a. de voorraad afvalstoffen aan het begin van de voorafgaande periode; b. de ontvangen hoeveelheid afvalstoffen; c. de verwerkte hoeveelheid afvalstoffen; d. de afgevoerde hoeveelheid afvalstoffen; e. de voorraad afvalstoffen op het einde van de voorafgaande periode.
3.3
Opslag en afvoer
3.3.1
Voor zover in deze voorschriften geen kortere termijn genoemd is mogen afvalstoffen niet langer dan één jaar in de inrichting worden opgeslagen.
3.3.2
Indien de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing mag in afwijking van voorschrift 3.3.1 de opslag plaatsvinden gedurende ten hoogste drie jaar.
3.3.3
Indien de inrichting buiten werking wordt gesteld dienen binnen drie maanden alle afvalstoffen uit de inrichting verwijderd te zijn.
3.4
Sturingsvoorschrift
3.4.1
Vergunninghoudster is verplicht om van de inrichting af te voeren geshredderde en ongeshredderde kunstgrasmatten, worteldoeken en zand af te geven aan een bedrijf dat de volgende handeling van de minimumstandaard uitvoert. Ook mag worden afgegeven aan een bedrijf dat een andere, even hoogwaardige handeling uitvoert, mits deze handeling de verdere uitvoering van de minimumstandaard niet onmogelijk maakt.
-6-
4
Opslag en verlading
4.1
Opslag
4.1.1
Bij de opslag van stuifgevoelige, bevochtigbare en nauwelijks stuifgevoelige vaste stoffen (categorie S4 en S5) dient één van de volgende maatregelen in acht te worden genomen: a. de vakken waarin de stoffen worden opgeslagen worden aan ten minste drie zijden omgeven door keerwanden; b. de stoffen worden volledig afgedekt en beschermd tegen opwaaien; c. indien de weersomstandigheden daartoe aanleiding geven worden de stoffen bevochtigd.
4.1.2
Indien bij opslag van stoffen gevaar bestaat voor verspreiding van stof buiten de inrichting, dienen voldoende en adequate maatregelen te worden getroffen om genoemde verspreiding te voorkomen.
4.2
Verlading
4.2.1
Tijdens het verladen moeten maatregelen worden getroffen om stofverspreiding naar de omgeving te voorkomen.
4.2.2
Wegen en verharde gedeelten van het bedrijfsterrein waar gevaar bestaat voor verspreiding van stof buiten de inrichting als gevolg van rijdend materieel of verwaaiing, dienen te worden geveegd, gezogen of natgehouden.
4.2.3
Het lossen en verplaatsen met een grijper mag slechts geschieden als de grijper is voorzien van een goed sluitende constructie langs de messen.
4.2.4
Bij het verladen met een grijper mag de valhoogte van het materiaal niet meer dan 1 meter bedragen.
-7-
5
Kunstgras be- en verwerking
5.1
Algemeen
5.1.1
Voorkomen moet worden dat door verwaaiing of anderszins afvalstoffen buiten de inrichting geraken.
5.2
Acceptatie en controle
5.2.1
Afvalstoffen die door de aard en samenstelling van de verontreiniging tot gevaarlijk afval gerekend moeten worden, mogen niet worden geaccepteerd.
5.2.2
Kunstgras dat zodanig is verontreinigd met overig afval dat geen bewerking mogelijk is mag niet worden geaccepteerd.
5.2.3
Cadmiumhoudend kunststofafval mag niet ter bewerking worden geaccepteerd.
5.3
Bewerken van kunstgras Algemeen
5.3.1
Tijdens het bewerken van kunststofafval dient stofverspreiding te worden voorkomen door het treffen van voorzieningen.
-8-
Bijlagen
-9-
Bijlage 1
Geluidimmissiepunten
- 10 -