Provincie Noord-Brabant
Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
op de op 2 januari 2001 bij hen ingekomen aanvraag van Mvalstoffen Terminal Moerdijk BV om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer met inachtneming van de uitspraak van de Mdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 februari 2003.
I. Besluit op aanvraag om vergunning
I,
1
Brabantlaan 1
BESCHIKKING
Postbus 90151
5200 Me
'~Hertogenbosch
Telefoon 107316812812 Fax 10731 614 11 15
[email protected] www.brabant.nl
Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176
Onderwerp
Vergunning ingevalge de Wet milieubeheer
Datum
8 luli 2003 On5 kenmerk
925215
I
De aanvraag
I.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 2 januari 2001 hebben wij een aanvraag van Mvalstaffen Terminal Maerdijk B.V. (hierna: ATM) antvangen vaal' een vergunning krachtens de Wet milieubeheer vaal' het veranderen van de inrichting en vaor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (Wet milieubeheer, art. 8.4, lid I). De aanvraag is ingediend vanwege het aflapen van de vergunningtermijn (per I januari 2002) en omdat ATM voornemens is haar activiteiten uit te breiden. De belangrjjkste veranderingen betreffen: verhagen van de capaciteit/ dOOfzet van de thermischc grondrcinigingsinstallatie (hierna: TRl) van
34·0.000 ton/jaar naar 1.000.000 tan/jaar; verhagen van cle capacitcitldoorzet van de slibontwatering- en verwerkingsinstallatie (hie rna: SOY!) van 75.000 ton/jaar naar 150.000 ton/jaar; verhagen van de capaciteit/doorzet van de pyrolyse-installatie (hierna: pyro) van 22.000 ton/jaar naar 60.000 ton/jam', Van deze hoeveelhcid bestaat 15.000 ton uit stcekvaste afvalstoffen die binnen ATM ontstaan en bestaat 4·5.000 ton uit afvalstofTen afkomstig van buiten de inrichting, waarvan circa 35.000 ton gebruikte chemicalicn verpakkingen (hierna: gcv) en verfafval. De pyro wordt hiervoor uitgebreid met een twcede reactor; het velwerkcn van gcv/verfafval en olichoudende steekvaste afvalstoffen in de pyro; verhogen van de capaciteit/doorzet van de afvalwaterzuiverings-installatie (hierna: AWZI) van 300.000 m 3/jaar naar 505.000 m 3 /jaar en tevcns cen ombouw van de AWZI van sequencing batch
reactor (SBR) naar membraanbiorcactor (MBR).
2
I.B
Beslissing 0P de aanvraag
Bij besluit van 26 maart 2002 hebben wij de gevraagde vergunning verleend behoudens voor het be-/verwerken van gevaarlijke afvalstoffen in de pyro. Op aanwijzing van de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hiema: VROM), die daarvoor aan ons een verklaring van bedenkingen (artikel 8.36 Wm) heeft verstrekt, hebben wij ATM een vergunning voor de pyrolyse-installatie geweigerd.
I.e
Beroep
ATM heeft beroep ingesteld tegen ons besluit om de vergunning voor de pyro te weigeren alsmede tegen een aantal aan de vergunning verbonden voorschriften. Ook Tetra PAK BV heeft beroep ingesteld tegen (onder andere) enkele aan de vergunning verbonden voorschriften. Bij besluit van 26 februari 2003 heeft de Mdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hiema: Mdeling) ons besluit vernietigd, voorzover het de weigering van de pyrolyse-activiteiten betreft en voorzover het de voorschriften 1.2.1, 1.2.6, 1.3.4, 2.1.1, 2.1.2, 2.1.4, 2.1.9, 2.1.12, 2.1.14 aanhef en onder b en c, 2.1.17 onder b, 2.2.1, 2.2.8, 2.3.10, 2.4.2, 3.5.1, 4.1.3, 4.2.2 wat de vrachtwaarde voor SO, betreft, 4.2.5,4.2.6,4.3.4 wat de weergave van de emissie-eis VOOl' dioxines betreft, 4.6.2, 10.2.3, 12.2.11, 12.2.13, 12.2.14, 12.3.9, 14.11.9 en het vervallen van voorschrift 2.2.7 uit het ontwerp van het besluit betreft. VOOl' het overige is ons besluit in stand gebleven. De Mdeling heeft in haar uitspraak zelf een voorziening getroffen voor de vernietigde voorschriften 1.2.1,1.2.6, 1.3.4,2.1.9,3.5.1,4.1.3,4.2.6, 10.2.3 en 12.2.14. Tenslotte heeft de Mdeling ons in haar uitspraak opgedragen om de Minister te verzoeken om met inachtnerning van de uitspraak een nieuwe verklaring (vvgb) afte geven en na ontvangst daarvan met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De minister moet de vernietigde voorschriften 2.1.4, 2.1.12, 2.1.14 aanhef en onder ben c, 2.1.17 onder b en 2.2.8 (alle afkomstig uit de verklaring van bedenkingen van de minister van VROM) heroverwegen met inachtnerning van de uitspraak besluit van de Mdeling. Op grond van deze uitspraak dienen wij naast het nemen van een nieuw besluit over de pyro de vernietigde voorschriften 2.1.1, 2.1.2, 2.1.12, 2.2.1, 2.3.10, 2.4.2, 4.2.2, 4.2.5, 4.3.4, 4.6.2, 12.2.11, 12.2.13, 12.3.9, 14.11.9 alsmede het vervallen van voorschrift 2.2.7 uit het ontwerpbesluit te heroverwegen.
II
Procedure
II.A
Wet milieubeheer
Op 24 juli 2001 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheel' (structuur beheer afvalstoffen) in het Staatsblad gepubliceerd. Deze wet is vervolgens op 8 mei 2002 in werking getreden. In artikel XIV, derde lid, van deze wet is de volgende overgangsbepaling opgenomen: "Indien de aanvraag tot het gwen van een beschikking is ingediend ofhet vooraemen tot het gwen van een beschikking krachtens wettelijk voorschrift aan degene tot wie de beschikking zal zijn gl!1icht, is bekendgl!1naakt voor het tijdstip waaTop deze wet met betrekking tot een zodanige beschikking in werking treedt, blijft het vaOT dat tijdstip ten aanzien van zodanige beschikkingen geldende Techt van toejJassing tot het tijdstip waaTop de beschikking onherroepelijk is geworden" . De aanvraag van ATM is op 2 januari 2001 bij ons ingediend. De Mdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ons opgedl'agen om opnieuw op het gedeelte van de aanvl'aag te bcsehikken
3 dat ten grondslag ligt aan het vernietigde deel van ons besluit. Gelet hierop is op het nu door ons te nemen besluit het van v66r 8 mei 2002 geldende recht van toepassing.
II.B
Milieu-eHectrapport
Ten behoeve van de besluitvorming is een milieu-effeetrapport (MER) opgesteld. Het MER is onder andere opgesteld vanwege de voorgenomen verhoging van de verwerkingseapaciteit van de pyro van 22.000 ton/jaar naar 60.000 ton/jaar. Voor de proeedurele aspeeten van het MER verwijzen wij naar hetgeen hierover in ons besluit van 26 maart 2002 is vermeld. Wij zijn van oordeel dat het opgestelde MER in voldoende mate uitwerking geeft aan de door ons opgestelde riehtlijnen, en aan de wettelijke eisen. Ook de Commissie voor de milieu-effeetrapportage is van oordeel dat de essentiele informatie in het MER aanwezig is, zo stelt zij in haar toetsingsadvies van 10 mei 200 I. Wei adviseert de Commissie om bij de vergunningverlening (voor wat de pyro betreft) te bezien of, en zo ja welke, voorsehriften over de hoogwaardige verwerking van pyroresidu aan de vergunning moeten worden verbondcn. Hiervoor verwijzen wij naar de verklaring van geen bedenkingen van de minister van VROM (onderdeel III.F.2).
II.C
Coordinatie Wm-vergunning en Wvo-vergunning
Tegelijk met de aanvraag om een Wm-vergunning heeft ATM aanvragen om een vergunning kraehtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren !!Nvo) ingediend bij het Hoogheemraadschap van West-Brabant (hierna: HWB) en bij Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland. Wij hebben gezorgd voor een gecoiirdineerde behandeling van die aanvragen. ATM heeft (ook) beroep ingesteld tegen beide Wvo-vergunningen. De Mdeling heeft het door ATM tegen de Wvo-vergunning van het HWB ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft een onderdeel van clie vergunning vernietigd. De Afdeling heeft bepaald dat het HWB (voor dat gedeelte) een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak van 26 februari 2003. Het door het HWB nieuw te nemen besluit wordt gecoiirdineerd behandeld en tegelijk met onderhavig besluit bekend gemaakt.
III
Overwegingen
III.A Aigemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zieh tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
III.B
Lucht
De procesemissie van de pyro bestaat uit pyrolysegas dat, nadat het in een quenchtoren met water is gekoeld, als brandstof wordt ingezet in de (naverbrander van de) TRI. De verbrandingsgassen worden gereinigd in de rookgasreinigingsinstallatie van de TRI. De Regeling verbranden gevaarlijke afvalstoffen (Rvga; per I juli 2000 in werking getreden) is van toepassing op zowel de activiteiten met de pyrolyse-installatie als de TRI (zie de uitspraak van de Afdeling 26 februari 2003). Conform het hiertoe bepaalde in de Rvga meet ATM de eomponenten CO, stof, C,Hy , HCI en SO, in de rookgassen continu . Zware metalen, dioxinen, kwik, thallium en cadmium worden twee maal per jaar gernetcn. In de Rvga zijn cisen opgenomen ten aanzicn van de maximaal toegestane
concentratie van deze stoffen in de rookgassen. De Rvga heeft een rechtstreekse werking, zodat, voor
4 gevallen waarin zij van toepassing is, geen emissie-eisen en meetvoorschriften in cen vergunning
behoeven te worden opgenomen. Bij de pyro zelf treden emissies naar de lucht op door het direct afblazen van pyrolysegas tijdens storingen (aan de pyro of aan de naverbrander van de TRI) en tijdens de opstartfase. In de aanvraag is vermeld dat vanwege het a!blazen van de pyro jaarlijks 15 ton koolwaterstoflen (CxHy) wordt geemitteerd. In een proefverwerking met gebruikte ehemiealien verpakkingen in de pyro (rapport: "2' tussenrapportage proefverwerking verfafvallGCV: ATM, 2 april 200 I"; het rapport maakt deel uit van de aanvraag) is de samenstelling van het pyrolysegas onderzocht. Hieruit blijkt dat het gas een relatiefhoge concentratie benzeen (6,78 g/Nm3) en PAK's (1,2 g/Nm 3) bevat. Oak bureau Milieumetingen van de provincie Noord-Brabant heeft de samenstelling van het pyrolysegas onderzocht (rapport nr. 00-144-L-P, april 200 I). Uit dit onderzoek blijkt eveneens de hoge concentratie van benzeen in het pyrolysegas (5, I g/Nm 3). Uitgaande van de door ATM tijdens de proefverwerking bepaalde gemiddelde eoncentratie van CxH,. en benzeen in het pyrolysegas (146 g/Nm 3 resp. 6,78 g/Nm3) bedraagt de jaarlijkse benzeenemissie vanwege het afblazen 0,7 ton bij de aangevraagde totale CxHy-emissie van 15 ton. Benzeen, maar ook een deel van de PAK's, is in de Nederlandse Emissierichtlijnen Lucht (NER) geklassifieeerd als earcinogeen zonder drempelwaarde. Deze stoffen kennen geen minimale dosis waaronder geen carcinogene eflecten mogen worden verwacht. Voor de procesemissies van dergelijkc stoffen is in de NER vermeld dat moet worden gestreefd naar een nul-emissie (de minimalisatieverplichting). Gelet hierop zijn wij van oordeel dat het a!blazen van pyrolysegas, waarbij jaarlijks 15 ton koolwaterstoffen (waarvan 0,7 ton benzeen) in de lucht wordt geemitteerd, vanuit milieuhygienisch oogpunt niet aanvaardbaar is. Gelet op het voorgaande hebben wij in de voorsehriften bepaald dat het a!blazen van pyrolysegas uiterlijk binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van ons besluit moet zijn beeindigd. Deze termijn stelt ATM in de gelegenheid am (procestechnisehe) alternatieven te zoeken voor het a!blazen van pyrolysegas. Zoals uit de aanvraag blijkt, is de diffuse emissie van koolwaterstoffen veruit de belangrijkse bron van de emissie van deze stoffen vanuit de inriehting (30 ton/jaar). De diffuse emissie in de aangevraagde situatie is vrijwel gelijk aan die van de huidige situatie, zo blijkt uit de aanvraag. In het emissieonderzoek dat bureau Milieumetingen in het eerste kwartaal van 200 I heeft verricht is de diffuse emissie van koolwaterstoffen vanuit de inriehting via metingen met koolbuizen (indicatieQ bepaald en bedraagt eirca 30 ton perjaat·. Benzeen, tolueen en triehlooretheen zijn volgens het onderzoek de belangrijkste componenten. Het invoersysteem en de shredder van de Pyro vormen volgens de aanvraag een belangrijke bron voor diffuse emissie van koolwaterstoffen (11,5 ton/jaar). Gelet op de omvang en aard van deze cmissie zijn wjj van oordeel dat deze milieuhygienisch niet aanvaardbaar is. Daarom hebben wij in de voorsehriftcn bepaald dat ATM voorzieningen moet aanbrengen ter plaatse van de opvoerband en de shredder om de diffuse cmissie vanwege deze bronnen te beperken. Tot deze maatregelen behoort in ieder geval het (semi)gesloten uitvoeren van deze proeesonderdelen (bijvoorbeeld door middel van een overkapping) met afzuiging naar het centrale dampvernietigingssysteem.
1110<:
Geluid
In ons besluit van 26 maart 2002 hebben wij in hoofdstuk 6 een normering opgenomen. Bij het vaststellen van de geluidnormering hebben wij ons gebaseerd op de volgende akoestisehe rapporten: "Akoestisch onclerzoek, geluidreduccrendc maatrcgclen" 1 Haskoning Ingenicurs- en Architcctcnburcau, d.d. 16 augustus 2001"; "ATM gcluidsreducercndc maatrcgc1cn", Engineering ATM BV. d.d. 15 augustus 2001"
5 In deze rapporten is ook de pyro als geluidsbron meegenomen, zodat de geluidsbelasting vanwege de pyro in dit besluit niet verder hoeft te worden beschouwd. Voor de overwegingen omtrent het geluidsaspect verwijzen wij dan ook naar het onderdeel "geluid" in ons besiuit van 26 maart 2002.
III.D
Bodem
In ons besluit van 26 maart 2002 hebben wij in hoofdstuk 7 voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Tot de voorschriften behoort een controle van de in bijlage XVI van de aanvraag vermelde vloeistofdichte voorzieningen binnen de inrichting conform CUR/PBVaanbeveling 44. In bijlage XVI worden de vioeren onder procesinstallaties (fRIIPyrol AWZIISOVI) expliciet genoemd. Voor de overwegingen omtrent het beschermen van de bodem verwijzen wij dan ook naar het onderdee1 "bodem" in ons besluit van 26 maart 2002. Aanvullende voorschriften ter bescherming van de bodem vanwege het in werking zijn van de pyro achten wij niet nodig.
III.E
Reststoffen pyro
Bij de pyro ontstaan de volgende reststoffen: pyroslakken; pyrodecanterresidu (of pyro-koolstoD; metaalfractie (bij verwerking van verfblikken en oliefilters) In het verleden zijn door ATM proeven uitgevoerd met het verwerken van verfafval en gebruikte chemicalien verpakkingen in de pyro. Bij deze proeven is gebleken dat de pyroslakken en pyrodecanterresidu meestal moet worden aangemerkt als een C-3 afvalstof en soms als een C-2 afValstof. C-3 afvalstoffen zijn anorganische gevaarlijke afvalstoffen die matig uitlogen. C-2 afvalstoffen zijn anorganische gevaarlijke afvalstoffen die sterk uitlogen en die op grond van het Besiuit stortpiaatsen en stortverboden afvalstoffen in een speciaal daartoe bestemde deponie moeten worden gestort. Het ontstaan van afvalwater vanwege de opslag van pyrolyseresidu binnen de inrichting van ATM moet dan worden voorkomen en daarom hebben wij een voorschrift aan de vergunning verbonden dat bepaalt dat pyroslakken en pyrodecanterresidu onder een overkapping moeten worden opgeslagen. Dit voigt overigens indirect ook uit het besluit van het Hoogheemraadschap van West-Brabant van 25 maart 2002, kenmerk 02/3762, waarin ATM een vergunning is geweigerd voor de lozing van verontreinigd hemelwater vrijkomend bij de opslag van pyroslakken en pyrodecanterresidu. Het door ATM ingestelde beroep tegen dit onderdeel van het besluit is door de Afdeling niet-ontvankelijk verklaard. Tenslotte hebben wij in de voorschriften bepaald dat maximaal 7500 ton pyroresidu (slakken en/of decanten'esidu) mag worden opgeslagen. Een en ander achten wij noodzakelijk om de continu!teit van de afvoer van pyroresidu te waarborgen.
III.F
Doelmatigheidsbeoordeling
III.F.l
Aigemeen
Ingevolge artikel 8.10 van de Wm kan dc vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor de doelmatige verwijdering van afvalstoffen. III.F.2
Verklaring van (geen) bedenkingen
Op grond van artikeI8.36, vierde lid, van de Wet milieubeheer mag het bevoegd gezag de cloc1matigheid van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen voar de activitcitcn gcnoemc1 in
6 bijlage III van het Inriehtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) niet beoordelen. Dit is eeu bevoegheid van de minister van VROM, die daarvoor aan ons een verklaring dient af te geven. Het thermiseh behandelen van gevaarlijke afvalstoffen (in de pyro) is een aetiviteit genoemd in bijlage III van het Ivb. Bij brief van II maart 2003 hebben wij de minister van VROM verzoeht een verklaring van (gem) bedenkingen te verstrekken. De gevraagde verklaring hebben wij bij brief van 30 juni 2003 ontvangen. De minister van VROM heeft in de verklaring bepaald geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van een vergunning voor de pyro. Tevens heeft hij bepaald dat de vergunning terzake waarvan zij wordt gegeven, onder bij de verklaring aangegeven beperkingen dient te worden verleend en dat aan die vergunning bij de verklaring aangegeven voorsehriften dienen te worden verbonden. De beperkingen en voorsehriften uit de verklaring hebben wij in ons voorsehriftenpakket overgenomen. Tevens hebben wij bepaald dat de verklaring deel uitmaakt van dit besluit.
III.G Toekomstige ontwikkelingen pyro ATM is voornemens om als onderhavig besluit onherroepelijk is, een aanvraag in te dienen als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm voor het veranderen van de pyro door deze uit te breiden met een navergassingsstap en nagloeistap. Hiermee beoogt ATM de kwaliteit van het pyroresidu te verbeteren. De kwaliteit van het pyroresidu is namelijk mede oorzaak geweest van het in eerste instantie weigeren van de vergunning voor de pyro en is ook de reden van het sturingsvoorsehrift voor het pyroresidu uit de verklaring van de minister van VROM. Tevens beoogt ATM hiermee te antieiperen 01' het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva) dat naar verwaehting binnenkort in werking zal treden en eisen zal stellen aan het gehalte organiseh koolstof in of het gloeiverlies van slakken en bodemas die ontstaan bij de thermisehe behandeling van afvalstoften
III.H
Vergunningvoorschriften
01' grond van de uitspraak van de Mdeling van 26 februari 2003 dienen wij naast het nemen van een nieuw besluit over de pyro de vernietigde voorsehriften 2.1.1, 2.1.2, 2.1.12, 2.2.1, 2.3.10, 2.4.2,4.2.2 wat de vraehtwaarde voor S02 betreft, 4.2.5, 4.3.4 wat de weergave van de emissie-eis voor dioxines betreft, 4.6.2, 12.2.11, 12.2.13, 12.3.9, 14.11.9 alsmede het vervallen van voorsehrift 2.2.7 uit het ontwerp-besluit te heroverwegen.
VOO1Jch,.i/ien 2. 1.1 en 2. 1.2 Deze voorsehriften hadden wij overgenomen uit de vvgb, maar wij hadden de toevoeging "voor zover het vvgb-pliehtige aetiviteiten betreft" weggelaten. ATM yond het voorsehrift daar'door onduidelijk en heeft beroep ingesteld.Ter zitting (6 januari 2003) hebben wij reeds aangegcven ermee in te kunnen stemmen dat de woorden "voor zover het vvgb-pliehtige aetiviteiten betreft" aan beide voorsehriften wordt tocgevocgd. Dit effeetueren wij nu in dit besluit. Voorschrift 2. 1. 12 Het vernictigde voorschrift 2.1.12 was afkomstig uit de verklaring van de minister. De minister mcrkt in haar nicuwe verklaring tereeht 01' dat, gdet 01' de strekking van voorschrift 2.1. 12 en het daartegen ingestelde beroep, het onze bevoegdheid is om het voorschrift conform het tel' zitting gestelde aan te passen. Wij hebben de toevoeging "voor zover het gevaarlijke ajiJalstoffen betrefl" in het nieuwe voorschrift 2.1. 12 daarom weggelaten, zodat in de TRI ook grond kan worden verwerkt die niet als een gevaarlijke afvalstof wordt aangcmerkt. Tcvens hebben wij in het
l
7 voorschrift bepaald dat onder "grand" oak wordt verstaan "waterbodem/baggerspecie", overeenkomstig hetgeen hieraver is opgenomen in de toelichting van het Bouwstoffenbesluit. Deze aanpassing vloeit voort uit het advies dat de minister hieraver in de verklaring aan ons heeft uitgebracht in relatie tot het door de minister gewijzigde voorschrift 2.1.17.
Voorschrifl 2.2.1 Dit voorschrift was oak afkomstig uit de verklaring van de minister. Per abuis hebben wij het voorschrift niet volledig overgenomen in ons besluit omdat wij PCB-congeneer 138 niet hebben vermeld. Dit is nu hersteld. Tevens is het voorsehrift nader uitgewerkt Vaal' het maximaal toegestane PCB-gehalte in verontreinigde grand. Voorschrifl2. 3.1 0 Dit voorschrift bepaalde dat de door ATM in de aanvraag besehreven acceptatie-en verwerkingsprocedures Vaal' de pyrolyse-instalatie moesten worden aangepast Vaal' de situatie waarin de pyro niet in gebruik zou zijn (bijvoorbeeld in het geval van een weigering van de vergunning Vaal' de pyra). Nu vergunning Vaal' de pyro wordt verleend ontbreekt de grondslag Vaal' dit voorschrift en kan het achterwege blijven. Voorschrifl2. 4.2 De Afdeling heeft in haar uitspraak overwogen dat in voorschrift 2.4.2 niet nader wordt omschreven op welke geregistreerde gegevens het betrekking heeft. Wij hebben tel' zitting op 6 januari 2003 aangegeven ons te kunnen vinden in een wijziging van het voorschrift in die zin dat daarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat het betrekking heeft op alle te registreren gegevens. Het voorschrift is aangepast. Voorscllrifl 4.2.2 In het voorschrift hadden wij per abuis een verkeerde (uur)vracht Vaal' de Sa,-emissie van de stoomketel opgenomen. Dit is nu hersteld. Voorschrifl4. 2. 5 Voorschrift 4.2.2 bevat de emissie-eisen Vaal' de stoomkete!. Voorschrift 4.2.3 bepaalt dat de koolmonoxide~emissie continu
moet worden gemeten en de overige componenten ten minste twee
maal per jaar (door ATM). Voorschrift 4.2.5 bepaalt op welke manier de resultaten van zo'n afzonderlijke meting moeten worden getoetst aan de emissiegrenswaarde uit voorschrift 4.2.2. Hierbij hebben wij beoogd de systematiek van de Rvga te hanteren. De Afdeling ovelweegt in haar uitspraak van 26 februari 2003 dat de door ons gestelde analogie mank gaat, aangezien voorschrift 6.3 van de Rvga (waarop wij voorsehrift 4.2.5 hadden gebaseerd) is ingebed in een geheel aan nadere voorschriften omtrent de berekening van waarden en de wijze waarap en de frequenties waarmee metingen dienen te worden verricht, welke niet in voorschrift 4.2.5 zijn overgenomen en heeft het voorschrift daaram vernietigd. Wij hebben het voorschrift nu zodanig aangepast dat het wel volledig in overeenstemming is met de in de Rvga gehanteerde systematiek Vaal' het uitvoeren van afzonderl(jke metingen.
Voorschrifl 4.3. 4 In het voorschrift hebbcn wij de grenswaarde Vaal' dioxines in de raokgassen van de TRI ten onrechte niet uitgcdrukt in toxische equivalenten (TEQs). Het voorschrift is nu in deze zin aangcpast.
8 Voorschrifl 4.6.2 In dit voorschrift hadden wij bepaald dat na cen jaar de stofemissie uit de rotoclone niet meer mag bedragen dan 25 mg/mo' . Voor de motivering hiervan verwijzen wij naar ons besluit van 26 maart 2002 en ons verweerschrift. De Afdeling stelt dat het stofbestaat uit nat zand met een zeer ftine fractie. Volgens de Afacling is het plaatsen van doekfilters of andere filtrerende afscheiders niet mogelijk of zo kostbaar dat de in paragraaf2. f 1.3 van de NER genoemde indieatieve referentiewaarde van € 2,27 per vermeden kg stof wordt overschreden. Onder deze omstandigheden en omdat wij niet hebben aangegeven welke kosteneffectieve procesgeintegreerde voorzieningen dan weI mogelijk zijn om de stofemissie van 50 mg/mo' terug te brengen naar 25 mg/mo' oordeelt de Afdeling dat het voorschrift onvoldoende is gemotiveerd. De Afdeling baseert zich bij haar oordeel tevens op het advies dat de Stichting advisering bestuursrechtspraak (STAB) aan de Afdeling heeft uitgebracht. Wij concluderen hieruit dat een strengere eis dan de in voorschrift 4.6.1 van de vergunning opgenomen emissie-eis van 50 mg/mo' vooralsnog niet kan worden opgelegd. Wei zullen wij ATM een onderzoeksverplichting opleggen naar de haalbaarheid van de norm van 25 mg/mo" conform het voorstel dat ATM bij haar bedenkingen tegen de ontwerpbesehikking heeft ingebracht. Hiertoe hebben wij een nieuw voorschrift 4.6.2 opgenomen.
Voorscll1iflI2.2.1I Het voorschrift bepaalt dat verwerkingsclusters fysiek gescheiden dienen te worden opgeslagen van andere stoffen en afvalstoffen (waaronder andere verwerkingsclusters). Tel' zitting hebben wij betoogd dat het oogmerk van dit voorschrift is het tegengaan van het wegmengen van ernstige verontreinigingcn. Niet is bedoeld ieder contact tussen twee verwerkingsclusters te verbieden. Met het weglaten van het woord "fysiek" wordt het voorschrift hiermee in lijn gebracht. Het voorschrift is aangepast. Voorscll1ifli 2. 2.13 Het voorschrift bepaalt dat afvalstoffen uit het buitenland apart opgeslagen, apart ingekeurd, apart gereinigd en apart uitgekeurd moeten worden. Dit voorschrift vloeit voort uit de EEG-verordening 259/93 (hierna: EVOA) zoals wij in ons besluit en verweersehrift hebben gemotiveerd. De Afaeling is van oorded dat wij ons niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de door ATM voorgestane handelswijze noodzake1ijkerwijs in strijd komt met de EVOA en heeft het voorschrifi: vernietigd. De Afdeling baseert zich bij haar oordeel tevens op het advies dat de Stichting advisering bestuursrechtspraak (STAB) aan de Afdeling heeft uitgebraeht. Gelet hierop nemen wij geen voorschrift (meer) op dat een raakvlak heeft met de EVOA. Dit laat onverlet dat wij bij ons standpunt blijven dat het mengen van partijen grond afkomstig uit het buitenland met elkaar en/of met partijen grond afkomstig uit Nederland zich niet verdraagt met enkele in de EVOA opgenomen bcpalingen. Eventucle risico's voortvloeiend uit het niet nakomen van bepalingen uit de EVOA en/of daarop gebaseerde contracten met de ontdoeners uit het buitenland hlijven te allen tijde voor rekening van ATM. Voorsclzriji 12.3.9 Het voorschifi: bepaalde dat speciale monsternameapparatuur rnoet worden geplaatst in de influentleiding van de SBlVMBR. In voorschrift 12.8 van de Wvo-vergunning is dit eveneens geregeld en het kan dam'om in dit besluit achterwege blijven. VoorschliflI4. II. 9
9
In het voorschrift hebben wij afstandscriteria gesteld bij een verlaadplaats voor brandbare stoffen. De STAB bericht de Afdeling in haar advies dat de elektrische apparatuur die zich in de omgeving van de verlaadplaats bevindt als explosieveilig is aan te merken en dat de vonning van de in elit opzicht gevaarlijke dampen slechts in beperkte mate zal plaatsvinden. De STAB stelt verdeI' dat de afstandscriteria de voertuigbewegingen op het terrein van de inrichting in ernstige mate zullen beperken. De Afdeling heeft daarop geoordeeld dat het voorsehrift onvoldoende is gemotiveerd en heeft het vernietigd. Nu het deskundigenbericht uitwijst dat de gevaarsaspecten bij het verlaadpunt niet zodanig zijn dat dit noopt tot het stellen van afstandseisen, zullen wij deze niet (meer) opnemen.
Het vervallen van voorschri.fl2.2. 7 uit de ontwerpbeschikking Wij hebben tel' zitting op 6 januari 2003 aangegeven dat het voorschrift per abuis niet is overgenomen in de definitieve beschikking. Het voorsehrift is nu alsnog aan de definitieve vergunning verbonden (voorschrift 2.2.11).
Brandstof TRI In voorschrift 4.1.2 van ontwerpbeschikking hadden wij in bepaald dat ATM maximaal 32.500 ton vloeibaar gevaarlijk afval ais brandstofin de TRI mocht toepasscn, zijndc de door ATM aangevraagde hoeveelheid. ATM heeft hiertegen bedenkingen ingebracht, omdat, als vergunning voor de pyro werd geweigcrd, het pyrolysegas niet meer ais brandstof in de TRI kon worden ingezet, en daardoor niet 32.500 ton maar 50.000 ton vloeibaar gevaarlijk afval nodig was voor de TRI. Het voorschrift 4.1.2 hebben wij vervolgens in de definitieve vergunning in deze zin aangepast. Nu vergunning voor de pyrolyse-installatie wordt verleend, bn de maximaal toegestane in de TRI te verbranden hoeveelheid vloeibaar gevaarlijk afval worden teruggebracht tot de oorspronkelijke 32.500 ton. Voorschift 4.1.2 is in deze zin aangepast.
IV
Besluit
Gelet op het voorgaande en de tel' zake geldende wette!ijke bepalingen besluiten wij: a.
b. c.
d. e.
aan Afvalstoffen Terminal Moerelijk BV een vergunning ais bedoeld in artike!8.4 van de Wet milieubeheer voor het be-/verwerken van gevaarlijke afvaistoffen in de pyrolyse-installatie 1& verlenen tot I mei 2007; aan deze vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in bijbehorende bijlage zijn opgenomen; de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel uit te laten maken van dit besluit, voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; de door de minister van VROM afgegeven verklaring van geen bedenkingen dee! uit te laten maken van dit bcsluit; een afschrift van dit besluit te zenden aan: Mvalstoffcn Terminal Moerdijk BV, Postbus 30, 1-780 AA Moerdijk; Commissie voor de milieu-effectrapportagc, Postbus 2345, 3500 GH Utrecht;
Tetra Pak Moerdijk BV, Postbus 3, 1-780 AA Moerdijk; Wuppermann Staal Nederland BV, Postbus 6001, 4-780 LA Moerdijk; A'isociated Metal SClvices BV, Postbus 14-,4780 AA, Mocrdijk;
ZeehavenbedrijfDordrecbt BV, Postbus 12,3300 AA Dordrecbt; Inspectic Milieuhygiene Zuid, tel' attentic van de Regionaal inspecteur voor Noord-Brabant, Postbus 850,5600 AW Eindhoven; De directeur Stoffen, Afvalstoffcn, Straling van het Ministcric van Volkshuisvesting, Ruimtel~jke Ordcning en Milieubeheer, Posthus 3094·5, 2500 GS 's-Gravcnhagc; Dc Roever milieuadvisering BV, postbus 64" 5480 AB Schijndel;
10 Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van West-Brabant, Postbus 2212 4800 CE Breda; Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland,
Postbus 556, 3000 AN Rotterdam; Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk;
Het Rijksinstituut voor Iutegraal Zoetwaterbeheer eu Afvalwaterbehandeling/RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad; Regionale Milieudienst, Afdeling speciale handhaving, Postbus 16,4700 AA Roosendaal;
Havenschap Moerdijk, t.a.v. de heel' R. Verhulst, Postbus 17, 4780 AA Moerdijk; Vereniging Milieugroep Moerdijk, t.a.v de heer G. Verbeeke, Grindweg 40, 4782 AGMoerclijk; Lande1ijk me1dpunt afvalstoffen, Postbus 241, 3440 AE Woerden; Rijkswaterstaat directie Zeeland, Postbus 5014,4330 KA Middelburg; NY Service centrum Grondreiniging, Europalaan 250, Postbus 3526, KS Utrecht;
Central Muldplant and Fluid Selvices BV, Postbus 20, 1950 AA Velsen-Noord; Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort.
f.
deze beschikking bekend te maken op II juli 2003.
's-Hertogenbosch, 8 juli 2003.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze, het hoofd van de afdeling Lucht, Geluid en Milieuvergunningen,
bl~ Dr. C. Loesberg
NB. Voor de mogelijkheid tot het instellen van beroep wordt vcrwczcn naar de bekenclmaking van de terinzagelegging van dit bcsluit.
I. Voorschriften
-1-
Inhoudsopgave 1
2
Pyrolyse-installatie (Pyro)
3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
3 3 3 4 4
Aigemeen Afblazen Diffuse emissie Pyroslakken en pyrodecanterresidu Sturing
Overige voorschriften
5
-3-
1
Pyrolyse-installatie (Pyro)
1.1
Aigemeen
1.1.1
De vergunning voor de pyrolyseinstallatie is geldig tot uiterlijk 1 mei 2007.
1.1.2
Het is uitsluitend toegestaan de volgende afvalstoffen, in afwijking van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen, te verwerken in de pyrolyse-installatie: a. 35.000 ton gebruikte kunststof- en metaalhoudende chemicalienverpakingen
Iverfafval; b.
10.000 ton overig afval afkomstig van derden, zoals oliefilters, oliehoudend afval en actief kool; c. 15.000 ton interne stromen; voor zover wordt voldaan aan de overige in de vergunning opgenomen eisen en de bij algemene regels gestelde voorschriften. 1.1.3
De pyro mag pas worden opgestart op het moment dat de naverbrander en rookgasreinigingsinstallatie van de TRI in werking zijn. Een procesvoering waarbij aileen de pyro in bedrijf is en waarbij de afgassen van de pyro via de naverbrander en rookgasreiniging van de TRI worden geemitteerd zonder dat de rookgasventilatoren van de TRI in bedrijf zijn, is niet toegstaan.
1.1.4
De invoer van afvalstoffen in de pyro moet onmiddellijk automatisch worden gestopt bij uitval van de naverbrander en/of de rookgasventilatoren van de TRI.
1.2
Afblazen
1.2.1
Binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van deze vergunning mag vanwege opstarten van de installatie, vanwege storingen of anderszins geen pyrolysegas in de atmosfeer worden gebracht middels afblazen.
1.2.2
Gedurende het in voorschrift 1.2.1 bedoelde jaar dient te worden geregistreerd op welke momenten pyrolysegas wordt afgeblazen en dient het debiet gedurende die momenten te worden vastgelegd. Het afblazen bij het opstarten van de pyro of bij storingen aan de TRI en pyro moet in dit jaar zo veel mogelijk worden beperkt.
1.3
Diffuse emissie
1.3.1
Teneinde diffuse emissie van koolwaterstoffen te beperken dienen de opvoerband en de shredder van de pyrolyse-installatie binnen sen jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning semi-gesloten te worden uitgevoerd. Deze procesonderdelen dienen onder onderdruk te worden bedreven waarbij de afgezogen (met vluchtige koolwaterstoffen verontreinigde) lucht wordt afgevoerd via het centrale dampvernietiginigssysteem.
1.3.2
In afwijking van het bepaalde in voorschrift 1.3.1 hoeft de opvoerband niet semigesloten te worden uitgevoerd in het geval dat uitsluitend afvalstoffen op de opvoerband worden gebracht die zijn verpakt en vanwege deze verpakking geen of vrijwel geen emissie van koolwaterstoffen naar de atmosfeer kan optreden.
-4-
1.4
Pyroslakken en pyrodecanterresidu
1.4,1
De bij de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen in de pyrolyse-installatie vrijkomende pyroslakken en pyrodecanterresidu dienen gescheiden te worden gehouden van elkaar en van andere (gevaarlijke) afvalstoffen en dienen gescheiden te worden afgevoerd, tenzij samenvoegen is toegestaan op grond van artikel 8 van de verklaring d,d 4 maart 2002, kenmerk MBA nr. 2002005261, Het steekvast maken met behulp van zaagsel is toegestaan,
1.4,2
Pyroslakken en pyrodecanterresidu dient onder een overkapping op een vloeistofdichte vloer te worden opgeslagen,
1.4. 3
Van elke af te voeren partij pyroslakken en pyrodecanterresidu dient de uitloging, het gehalte aan organisch koolstof of het gloeiverlies te worden bepaald, De analyseresultaten dienen elk kwartaal aan Gedeputeerde Staten te worden overgelegd,
1.4.4
Binnen de inrichting mag niet meer dan 7500 ton pyroresidu (pyroslakken en decanterresidu) zijn opgeslagen,
1.5
Sturing
1,5,1
De bij de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen in de pyrolyse-installatie vrijkomende pyroslakken en decanterresidu dienen te worden afgevoerd naar een verbrandingsinstallatie ten behoeve van nuttige toepassing dan wei ten behoeve van definitieve verwijdering,
1,5,2
Voorschrift 1,5,1 is niet van toepassing: a, voor zover voor 1 september 2004 het gloeverlies minder bedraagt dan 10% van het droge gewicht van het materiaal, bepaald volgens NEN 6620; b, voor zover na 1 september 2004 de hoeveelheid organische koolstof in de vrijkomende slakken en decanterresidu minder bedraagt dan 3% van het droge gewicht van het materiaal, bepaald volgens ISO/DIS 14235, dan wei het gloeiverlies minder bedraagt dan 5% van het droge gewicht van het materiaal , bepaald volgens NEN 6620, In deze gevallen is het afvoeren van pyroslakken en pyrodecanterresidu naar een stortplaats toegestaan, uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de acceptatievoorwaarden van de betreffende stortplaats,
1,5,3
Verwerking van gevaarlijke afvalstoffen in de pyrolyse-installatie is uitsluitend toegestaan voor zover de totale hoeveelheid bij de verwerking vrijkomende slakken en decanterresidu, inclusief de reeds in opslag aanwezige voorraad slakken en decanterresidu kan worden afgevoerd naar een verbrandingsinstallatie als bedoeld in voorschrift 1,5,1 of een stortplaats als bedoeld in voorschrift 1,5,2, Dit dient te blijken uit de door vergunninghoudster afgesloten contracten met verbrandingsinstallaties en een daaraan gekoppelde balans, Hieruit dient te blijken dat de totale hoeveelheid bij de verwerking vrijkomende slakken en decanterresidu, inclusief de reeds in opslag aanwezige voorraad slakken en decanterresidu de totale hoeveelheid slakken en decanterresidu waarvoor contracten voor de verbranding bij een verbrandingsinstallatie zijn afgesloten, niet overschrijdt.
-5-
2
Overige voorschriften
Ten behoeve van de leesbaarheid wordt bij de nummering van de voorschriften aangesloten bij de oorspronkelijke nummering uit de vergunning van 26 maart 2002. Afvalwaterzuiveringsinstallatie
2.1.1
Deze vergunning heeft, voor zover het vvgb-plichtige activiteiten betreft, in de eerste plaats betrekking op het opslaan en be-/verwerken van olie- en/of chemicalienhoudend afvalwater afkomstig van landactiviteiten en/of van vaartuigen in de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Slib ontvangst- en verwerkingsinstallatie (SQVI)
2.1.2
Deze vergunning heeft, voor zover het vvgb-plichtige activiteiten betreft, in de tweede plaats betrekking op het opslaan en be-/verwerken van de volgende afvalstoffen in de slibontvangst- en verwerkingsinstallatie (SOVI): a. industriele olie-water-slib mengsels; b. niet regenereerbare boorspoeling/boorgruis; c. oliehoudende slibben afkomstig van landactiviteiten en van vaartuigen; d. olie-water mengsels; e. boor-, snij-, wals- en snijolie; f. brandstofresten.
2.1.4
In Nederland dient de bij de verwerking van mengsels van olie, water en slib vrijgekomen slib- en zandfractie te worden afgegeven aan een vergunninghoud(st)er die deze afvalstof verwerkt in een verbrandingsinstallatie, dan wei te worden verwerkt in de pyrolyse-installatie voor zover wordt voldaan aan de overige in de vergunning opgenomen eisen.
Thermische grondreinigingsinstallatie
2.1.12
Deze vergunning heeft in de zesde plaats betrekking op het opslaan en be-/verwerken van verontreinigde afvalstoffen anders dan verontreinigde grond en waterbodems/baggerspecie in de thermische grondreinigingsinstallatie voor zover deze: thermisch stabiel zijn tot 600 'C; hoofdzakelijk bestaan uit oxiden en mineralen van Si, Ca, Mg, K, Na en Fe; op grond van hun verontreinigingen met olie en/of PAK's en/of koolwaterstoffen en/of cyanide en/of bestrijdingsmiddelen en/of organotin-verbindingen en/of organisch zwavel thermisch gereinigd kunnen worden tot een bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming of tot stortbare afvalstof.
2.1.14
Het be-/verwerken van straalgrit is uitsluitend toegestaan: a. voor zover het straalgrit uitsluitend op grond van hetgehalte aan PAK's, extraheerbare organische halogeenverbindingen en organotinverbindingen nog niet voldoet aan de criteria voor een categorie 1 of 2 bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en; b. voor zover het straalgrit na reiniging wordt toegepast als categorie 1 of 2 bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming
en; c.
voor zover wordt voldaan aan de overige in de vergunning gestelde eisen.
-62.1.17
Het bepaald in voorschrift 2.1.16 is niet van toepassing voor de hierna genoemde afvalstoffen: a. puin, kaoline, zeef- en brekerzand, riool- kolken-, en gemalenslib, filteraarde, bleekaarde, reinigbaar en niet reinigbaar straalgrit (uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de overige voorwaarden van de vergunning), alumina, silicagelkorrels, kleikorrels, adsorptiemateriaal, kettingbakslib, buikdenning, veegvuil en grind; b. de in voorschrift 2.1.17 onder a genoemde afvalstoffen mogen uitsluitend worden bewerkt in de TRI indien de betreffende afvalstoffen na reiniging toepasbaar zijn als categorie 1 of 2 bouwstof niet zijnde grond conform het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming.
Mengen van afvalstoffen 2.2.1
Indien uit analyses blijkt dat van een zich binnen een inrichting bevindende partij afvalstoffen of bewerkte afvalstoffen (met uitzondering van verontreinigde grond die in de TRI wordt verwerkt) het gehalte aan polychloorbifenylen meer bedraagt dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180 moet de betreffende partij terstond apart worden gehouden. Bij constatering van de overschrijding van het PCBgehalte dient terstond melding hiervan plaats te vinden aan Gedeputeerde Staten. In overleg met Gedeputeerde Staten dient deze partij te worden afgevoerd.
2.2.2
De in de volgende tabel genoemde afvalstoffen dienen gescheiden te worden gehouden van elkaar en andere afvalstoffen:
Afvalstof
.---...-.--..----------------T'''.C'=--7''''C~''''''''___.
Afvalstofcode
Reinigbare grond__ 09.**.** Oliehoudende boorspoeling en boorgruis op oliebasis geschikl voor 03.06.311 .Q'.0duclhergebruik ._____ __. . _.. _ 05.11:*, 12.16:**, Ferro en non-ferro alvaisloffen _.._.._ _. . >-.1.2 "".""17"'..,.***=PCB houdend alval mel een PCB·gehalte > 0,5 mg/kg per congeneer 28, 06.06.11* .52, 101, 118, 138, 153...211.89 ._.. . .__... . __ ... ._.. Asbeststof en asbesthoudend alval mel asbestvezels of meer dan 10 mg/kg 06.10.101, hechtgebonden alval 06.10102,
1
C1-afval·::::::~.-_.- -_-~~~=~_:::_:::~:::.._.:::_····-- . :=:::::::::_-.·-_.+~~C'-~e'-C'~"~e'-C·1I,,~3~htT'in-a---j C2 ·alval __ ..__ ._ .. __.__. Zie loelichtino C3 ·alval _ _._._. __ _ ..__.__..__. ~i~..tQ.eli~l1ling .. Gemengd huishoudelijk alva 1 en gemengd bedrijfsafval kanloor-, winkel- en 11.01.1**, 11.01.2** dienstenalval - c - T ' - - - -.. ·..- - - -....- ..· - - .. -·------I~~~-·-·-Gemengde fracUes na sortering 11.01.899,
________ .... __.....
.. __..._.._.
.__ ...
._._.L..'.11.'C.0"'1C.'.9"'99~
.__
Toelichting tabel: am doublures te voorkomen zijn in de bovenstaande tabel geen afvalstoffen opgenomen die zijn genoemd in de Regeling scheiden en gescheiden houden gevaarlijke afvalstoffen. Op grond van de Wet dienen de in de Regeling genoemde stoffen immers reeds gescheiden te worden gehouden. Toelichting C',2,3-arval: De indeling is arhankelijk van de uitloging van het materiaal. Met C',2,rafval worden in ieder geval de volgende afva/stromen bedoeld: A VI-vliegas; Metaa/stor/filterstot,· Vliegas en slakken van verbranding van gevaarlijk afval in een DTO; Filterkoeken van metalen; Cyanidehoudende slibs; Jarosietslib; Pigmenten en pigmentslib; Emailslib; Ovenpuin;Fluorescentiepoederen slibs; Arseenka/k;
l -72.2.11
Het is in afwijking van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen toegestaan om verontreinigde grond (gevaarlijk afval, categorie 36) te mengen met verontreinigde grond (niet-gevaarlijk afval).
Overige voorschriften 2.4.2
Door vergunninghoudster geregistreerde gegevens, voortkomend uit wet- en regelgeving, moeten gedurende ten minste vijf jaar in de inrichting worden bewaard.
4.1.2
In de naverbrander van de TRI en ten behoeve van het verwarmen van de reinigingstrommel(s) mogen jaarlijks maximaal 32.500 ton vloeibare gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand en in de stoomketel maximaal 5.500 ton. Binnen de inrichting moet een register aanwezig zijn waarin de hoeveelheid vloeibare gevaarlijke afvalstoffen is vermeld die in de TRI respectievelijk in de stoomketel is verbrand.
4.2.2a
Per component bedraagt de uitworp van de rookgassen van de stoomketel niet meer dan de hieronder vermelde emissie-eis respectievelijk vracht:
E
'::::o~ent __Crgcl1t(kgl~~r]1
::2--1:~--~' ~-~ -----_.~
4.2.5a
Een afzonderlijke meting als bedoeld in voorschrifl4.2.3 bestaat uit een serie van ten minste drie metingen die elk maximaal een uur duren.
4.2.5b
Bij een afzonderlijke meting als bedoeld in voorschrift 4.2.3 is de emissie-eis in acht genomen, indien het gemiddelde van de drie metingen de in voorschrifl 4.2.2 opgenomen emissie-eis niet overschrijdt;
4.2.5c
Bij een afzonderlijke meting is de eis ten aanzien van de maximale emissievracht in acht genomen, indien op basis van de onder voorschrifl4.2.5a vastgestelde emissieconcentratie geen grotere uurgemiddelde vracht van de emissie wordt berekend dan hetgeen in voorschrifl4.2.2 als maximum is aangegeven.
4.2.5d
Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat mag worden afgeweken van de maximale meetduur van een uur, indien het meettechnisch niet mogelijk is om de meting in maximaal een uur uit te voeren, mits de duur van een afzonderlijke meting voor zware metalen, cadmium, thallium, kwik en de PCDD's en PCDF's maximaal acht uur bedraagt en het uitvoeren van de meting in een zo kort mogelijk tijdsbestek geschiedt.
4.3.4a
Per component bedraagt de uitworp van de rookgassen van de naverbrander van de TRI niet meer dan de hieronder vermelde vracht: Component
vracht in kg lTEQ)/uur
som van peDD's 10'10" en PCDF's ----- - ..-----
~)J
4.6.2
Vergunninghoudster dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit besluit een Gedeputeerde Staten een rapport van een onderzoek te overleggen naar de concrete mogelijkheden tot reductie van de stofemissie uit de rotoclone.
12.2.11
Verwerkingsclusters dienen gescheiden van andere stoffen, afvalstoffen (waaronder andere verwerkingsclusters) te zijn opgeslagen.