BESCHIKKING D.D. 23 APRIL 2007 - NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Algemene wet bestuursrecht/Wet milieubeheer
INLEIDING Op 6 juni 2006 hebben wij het verzoek van De Jong Gameren B.V. (De Jong), Middelkampseweg 3a te Gameren tot wijziging van de voorschriften 5.4 en 5.7 uit de vergunning van 17 april 2001, nummer MW00.290329, ontvangen. PROCEDURE Het betreft hier een verzoek tot wijziging van voorschriften ingevolge de Wet milieubeheer. De artikelen 8.6 tot en met 8.17 zijn van overeenkomstige toepassing. Het verzoek heeft betrekking op wijziging van twee voorschriften. Het verzoek wordt afgehandeld op basis van Afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek is toegezonden aan de bij of krachtens de Wet milieubeheer aangewezen adviseurs en betrokken overheidsorganen. Terinzagelegging ontwerpbeschikking De ontwerpbeschikking is opgesteld op 14 september 2006. Het verzoek, de ontwerpbeschikking en de daarop betrekking hebbende stukken hebben van 6 oktober 2006 tot en met 16 november 2006 ter inzage gelegen. Binnen de gestelde termijn zijn geen zienswijzen bij ons ingediend. Evenmin is verzocht om over de ontwerpbeschikking van gedachten te wisselen. Er zijn dan ook geen wijzigingen aangebracht ten opzichte van de ontwerpbeschikking. OVERWEGINGEN Er is een verzoek ex artikel 8.24 Wm ingediend. Dit artikel heeft betrekking op het verzoek van een vergunninghouder om voorschriften te wijzigen. De betreffende voorschriften 5.4 en 5.7 (vloeistofdichtheid vloeren in hal A, C en de wasplaats) zijn niet meer van toepassing op de activiteiten welke plaats vinden binnen de inrichting. Daarom heeft De Jong een bodemrisico evaluatierapport voor hal C en een beoordeling vloeistofdichtheid voor hal A laten opstellen door Intron. De rapporten zijn bij het verzoek gevoegd. De oude gecombineerde was-/tankplaats is vervallen zodat het voorschrift dat deze vloeistofdicht moet zijn niet meer van toepassing is. Voor het buiten gebruik stellen van de was-/tankplaats is inmiddels een aparte procedure gestart tot het intrekken van de betreffende voorschriften. Hiervoor is op 7 augustus 2006 een ontwerpbeschikking opgesteld. Deze ontwerpbeschikking ligt ter inzage van 15 september 2006 t/m 26 oktober 2006. De tankplaats is verplaatst naar de zuidelijke zijde van hal C, ter vervanging is een dubbelwandige tank geplaatst van 3000 liter. De voorschriften in de huidige vergunning hebben betrekking op een enkelwandige tank. In hal A vinden activiteiten plaats zoals het verwisselen van banden en lampen, het repareren van containerbakken en dagelijkse controle van voertuigen. Onderhoud van de voertuigen vindt op locatie bij de dealers plaats. In de hal zijn enkele vaten met olie en ruitensproeierantivries opgesteld.
verzonden
In hal C vindt op- en overslag plaats van aluminiumslakken en andere vaste stoffen. In een ander gedeelte vindt het sorteren en opslaan van oude metalen plaats. Op de locatie van de voormalige wasplaats naast hal A is nu een parkeerplaats voor personenauto’s gevestigd. Uit de rapporten van Intron blijkt dat er voor het verkrijgen van verwaarloosbaar bodemrisisco categorie A volstaan kan worden met een vloeistofkerende voorziening in combinatie met extra maatregelen en voorzieningen. Voor hal C betekent dit dat eventuele morsingen direct worden opgeruimd en dat het personeel hiervoor instructies krijgt. Voor hal A houdt dit in dat de bodembedreigende activiteiten boven lekbakken plaatsvinden. Als extra voorziening kan gedacht worden aan een stalen plaat met gezette randen onder de lekbakken. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaat wat ons betreft geen bezwaar tegen deze gedeeltelijke wijziging van de voorschriften 5.4 en 5.7. De wasplaats wordt niet meer als zodanig gebruikt. De bij de wasplaats behorende tankplaats is verplaatst. Wij hebben de melding ex artikel 8.19 Wm hiervoor geaccepteerd. Door het vervallen van de wasplaats vermindert het aantal verkeersbewegingen. CONCLUSIE Gezien de voorgaande overwegingen kunnen wij instemmen met het verzoek ex artikel 8.24 van de Wm tot het wijzigen van de betreffende voorschriften 5.4 en 5.7. BESLUIT Overwegende het hiervoor vermelde en gelet op de desbetreffende bepalingen in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde uivoeringsbesluiten en met name het gestelde in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer; HEBBEN WIJ BESLOTEN 1
Het verzoek van De Jong Gameren B.V. ex artikel 8.24 van de Wet milieubeheer tot het wijzigen van de vergunningvoorschriften 5.4 en 5.7 uit de vergunning van 17 april 2001 nr. MW00.29032 in te willigen.
2
Te bepalen dat de voorschriften 5.4 en 5.7 uit de vergunning van 17 april 2001 worden vervangen door onderstaande voorschriften 5.4.a t/m 5.4.e en 5.7 en als volgt komen te luiden:
2
Voorschrift 5.4.a De inrichting moet op de volgende plaatsen zijn voorzien van een vloeistofkerende voorziening, die zodanig is aangelegd en onderhouden dat een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in de NRB wordt bereikt (bodemrisicocategorie A, eindemissiescore 1): het verwisselen van banden en lampen, het repareren van containerbakken, de controle van voertuigen en het bijvullen van vloeistofreservoirs (olie + ruitensproeierantivries) (bedrijfsvloer van hal A); op- en overslag van aluminiumslakken en metalen en het sorteren en opslaan van oude metalen (bedrijfsvloer van hal C). Voorschrift 5.4.b De visuele inspecties en andere beheersmaatregelen (faciliteiten en personeel volgens de NRB) die periodiek worden uitgevoerd dienen in een document te worden beschreven. De registratie van vorengenoemde bevindingen dient schriftelijk te worden vastgelegd en te allen tijde voor het bevoegd gezag ter inzage te liggen. Voorschrift 5.4.c Personeel moet zijn geïnstrueerd en getraind over het voorkomen van morsen/lekkages, hoe te handelen bij morsen/lekkages en in gebruik van middelen ter voorkoming van verspreiding en indringing van bodembedreigende stoffen. Voorschrift 5.4.d Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistof moet direct worden opgenomen. Voldoende absorptiemiddelen moeten aanwezig zijn om eventueel gemorste of gelekte vloeistof op te nemen. Verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk en moet als (gevaarlijk) afval worden afgevoerd. Voorschrift 5.4.e Wanneer een incident heeft plaatsgevonden moet worden nagegaan waardoor het is veroorzaakt en welke maatregelen genomen kunnen worden om het incident in de toekomst te voorkomen. Deze maatregelen moeten vervolgens worden doorgevoerd. Voorschrift 5.7 K3-vloeistoffen in emballage binnen de bedrijfshal A moeten zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak met een inhoud ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste emballage vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige in de bak geplaatste emballage.
3
Gewijzigde voorschriften 5.4 en 5.7 uit de vergunning van 12 april 2001, nummer MW00.29032. Voorschrift 5.4.a De inrichting moet op de volgende plaatsen zijn voorzien van een vloeistofkerende voorziening, die zodanig is aangelegd en onderhouden dat een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in de NRB wordt bereikt (bodemrisicocategorie A, eindemissiescore 1): het verwisselen van banden en lampen, het repareren van containerbakken, de controle van voertuigen en het bijvullen van vloeistofreservoirs (olie + ruitensproeier antivries) (bedrijfsvloer van hal A); op- en overslag van aluminiumslakken en metalen en het sorteren en opslaan van oude metalen (bedrijfsvloer van hal C). Voorschrift 5.4.b De visuele inspecties en andere beheersmaatregelen (faciliteiten en personeel volgens de NRB) die periodiek worden uitgevoerd dienen in een document te worden beschreven. De registratie van vorengenoemde bevindingen dient schriftelijk te worden vastgelegd en te allen tijde voor het bevoegd gezag ter inzage te liggen. Voorschrift 5.4.c Personeel moet zijn geïnstrueerd en getraind over het voorkomen van morsen/lekkages, hoe te handelen bij morsen/lekkages en in gebruik van middelen ter voorkoming van verspreiding en indringing van bodembedreigende stoffen. Voorschrift 5.4.d Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistof moet direct worden opgenomen. Voldoende absorptiemiddelen moeten aanwezig zijn om eventueel gemorste of gelekte vloeistof op te nemen. Verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk en moet als (gevaarlijk) afval worden afgevoerd. Voorschrift 5.4.e Wanneer een incident heeft plaatsgevonden moet worden nagegaan waardoor het is veroorzaakt en welke maatregelen genomen kunnen worden om het incident in de toekomst te voorkomen. Deze maatregelen moeten vervolgens worden doorgevoerd. Voorschrift 5.7 K3-vloeistoffen in emballage binnen de bedrijfshallen A en C moeten zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak met een inhoud ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste emballage vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige in de bak geplaatste emballage. Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,
mr. H. Boerdam dienst Milieu en Water onderafdelingshoofd Bewerking en Overslag Afval van de afdeling Bodem & Afval
4
Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd hiertegen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 20019, 2500 EA ' s-Gravenhage). Indien een besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is vastgesteld in samenhang met dit besluit, kan een uitspraak in beroep over dit besluit ook betrekking hebben op het besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zij die partij zijn in de hoofdzaak kunnen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek indienen om een voorlopige voorziening te treffen. Als gedurende de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht, wordt het besluit niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Voor het behandelen van het beroepschrift en voor het behandelen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Over de hoogte en de wijze van betaling van het griffierecht kunt u informatie verkrijgen bij de Raad van State, tel. (070) 426 44 26.
coll.-/ code: 65840
5
6