Commissie van Beroep VO
105077 - Beroep tegen ontslag op staande voet, subsidiair ontslag wegens gewichtige redenen; VO Werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij een langdurige vertrouwelijke relatie met een minderjarige leerling is aangegaan. Daargelaten of het gedrag van de werknemer zich in de gegeven omstandigheden laat kwalificeren als een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt, is gebleken dat betrokkene reeds in februari 2011 de schoolleider en de veiligheidsfunctionaris van de werkgever heeft ingelicht over zijn gedragingen, terwijl het ontslag eerst op 1 juli 2011 is gegeven. De kennis van de schoolleider en de veiligheidscoördinator in februari 2011 wordt het bestuur aangerekend. Er is niet voldaan aan de eis van onverwijldheid zodat het beroep reeds op die grond slaagt. De werkgever heeft subsidiair ontslag verleend wegens gewichtige redenen, zijnde gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 9.a.5 onder i van de CAO VO. Bij een dergelijke opzegging dient de werkgever de in artikel 9.a.8 van de CAO VO voorgeschreven verweerprocedure te volgen. De werkgever heeft dat nagelaten en heeft ook de op grond van artikel 9.a.4 CAO VO geldende opzegtermijn niet in acht genomen. Het beroep is ook op dit onderdeel gegrond.
UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mr. S.G. Volbeda en het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. drs. G.J. Heussen
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlage van 1 augustus 2011, ingekomen op 1 augustus 2011, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 1 juli 2011 om zijn dienstverband met onmiddellijke omgang te beëindigen wegens een dringende reden, bestaande uit het aangaan van een langdurige vertrouwelijke relatie met een minderjarige leerling. Subsidiair is hem ontslag aangezegd wegens gewichtige redenen, zijnde gewijzigde omstandigheden. A heeft gelijktijdig met het instellen van het beroep verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van de beroepsgronden. Het beroep is aangevuld bij brieven van 23 augustus 2011 en 3 november 2011. De werkgever heeft een eerste algemeen verweer ingediend, ingekomen op 8 september 2011 en daarbij uitstel verzocht voor het indienen van een nader verweer. Het aanvullend verweerschrift, inclusief bijlagen, is ingediend op 28 september 2011. De mondelinge behandeling was aanvankelijk bepaald op 13 oktober 2011, maar heeft na een verzoek tot uitstel door de gemachtigde van appellant uiteindelijk plaatsgevonden op 18 november 2011, te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door D, hoofd P&O, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. De werkgever heeft een pleitnotitie overgelegd. 105077/uitspraak d.d. 10 januari 2012 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep VO
2.
DE FEITEN
A is sinds 1 september 2000 in dienst bij C, laatstelijk werkzaam als docent en decaan in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,8 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de verlengde CAO-VO 2008-2010. A heeft vanaf 2001, zes jaar lang een relatie gehad met een leerlinge van de school, welke relatie begon in het eindexamenjaar van de leerlinge. Vervolgens heeft A in 2009 en 2010 een – door de werkgever als vertrouwelijk aangemerkte – relatie gehad met een minderjarige leerlinge. Hij heeft gesprekken met de leerlinge gevoerd, zowel bij hem thuis (wanneer zijn vriendin er niet was) als in het huis van zijn ouders (als die er niet waren). De betreffende leerling heeft de school op 16 juni 2010 verlaten. Ook daarna zijn er nog contacten geweest tussen A en de leerlinge. Bij die contacten hebben enige malen stoeipartijtjes, door appellant aangeduid als "judo", plaatsgevonden tussen A en de leerlinge. Nadat de leerlinge na het eindexamen de school had verlaten hebben de leerlinge en A bij een van hun contacten op de bank geknuffeld en gezoend. In februari 2011 heeft A dreigmails ontvangen. Op dat moment was nog onbekend van wie, later bleken ze van de vriend van de leerlinge afkomstig te zijn. Na ontvangst van de dreigmails heeft A zijn leidinggevende ingelicht over de bedreiging en de contacten. Nadat de (inmiddels ex-) leerlinge in mei 2011 aangifte had gedaan wegens poging tot aanranding is A door de werkgever geschorst. De werkgever heeft een recherchebureau een onderzoek laten uitvoeren naar de handelwijze van A. Dit onderzoek is afgerond op 30 juni 2011. Op grond van de bevindingen in het rapport van het recherchebureau heeft de werkgever A bij brief van 1 juli 2011 medegedeeld het dienstverband met hem met onmiddellijke ingang te beëindigen wegens een dringende reden, zijnde zijn ontoelaatbare handelwijze. De werkgever heeft op 25 juli 2011 de sector kanton van de rechtbank te Haarlem verzocht de arbeidsovereenkomst, voor zover nog aanwezig, te ontbinden. De kantonrechter heeft bij beslissing van 26 oktober 2011 de arbeidsovereenkomst per 1 november 2011 ontbonden vanwege gewichtige redenen, bestaande uit een vertrouwensbreuk.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Volgens A is er geen sprake van plichtsverzuim en/of ontoelaatbaar gedrag, hij had enkel goede bedoelingen. Hij wilde de leerlinge helpen door met haar te praten over de problemen die zij had. De mentor en de moeder van de leerlinge wisten van de vertrouwelijke relatie en hebben daar niet afkeurend op gereageerd. Van fysiek contact is bovendien pas sprake geweest toen de leerlinge al van school was. Achteraf bezien was het beter geweest met de leerlinge geen gesprekken buiten school te voeren. Daar heeft A van geleerd. De langdurige relatie die verweerder eerder met een (ex-)leerlinge heeft gehad, is door de schoolleiding gedoogd. Nadat A in februari 2011 dreigmails had ontvangen, heeft hij terstond in een gesprek met zijn schoolleider, de veiligheidscoördinator van de werkgever en een politieagent verteld wat er tussen hem en de leerlinge is voorgevallen, inclusief het knuffelen op de bank. De schoolleider heeft toen gezegd dat A zijn lesje wel had geleerd en moest zorgen dat het niet meer gebeurde. Hoewel dit het moment zou kunnen zijn voor een disciplinair strafontslag, heeft de werkgever toen niets gedaan. Er is geen reden daartoe pas in juli 2011 over te gaan. Indien er volgens de Commissie wel sprake is van plichtsverzuim, is de gekozen disciplinaire maatregel te zwaar. Ouders kunnen hun kinderen veilig hun schoolloopbaan laten vervolgen, ook wanneer appellant op school werkzaam blijft. A wijst erop dat bij een ontslag wegens gewichtige redenen de werkgever een opzegtermijn van drie maanden in acht dient te nemen, hetgeen nu niet is gebeurd. 105077/uitspraak d.d. 10 januari 2012 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep VO
Volgens de werkgever heeft A als docent en decaan in vergaande mate zijn professionele grenzen overschreden door met een extra kwetsbare leerlinge intensieve contacten aan te gaan en haar in zijn privésfeer meermalen te ontvangen in één-op-éénsituaties. Er is sprake geweest van een ontoelaatbare, langdurige relatie waarbij tevens sprake was van ontoelaatbaar fysiek contact. De leerlinge was toen net 16 jaar oud. Dit rijmt op geen enkele wijze met de professionele distantie die een docent/decaan jegens leerlingen waarvan hij het vertrouwen geniet steeds in acht dient te nemen. A was een gewaarschuwd man. Er is eerder sprake geweest van een liefdesrelatie tussen A en een leerlinge van de school. Van een toestemming voor deze relatie door school is nooit sprake geweest. A wist dat de schoolleiding deze relatie afkeurde en had hiervan moeten leren. Er is daarmee sprake van ernstig plichtsverzuim. Al deze feiten acht de werkgever zodanig ernstig dat de arbeidsrelatie meteen diende te worden beëindigd. Vandaar dat de werkgever primair heeft besloten tot ontslag wegens een dringende reden. De werkgever wijst er in dat kader op dat A zijn gedragingen in februari 2011 mogelijk al heeft gemeld bij de schoolleider, maar dat de werkgever pas bij uitkomst van het onderzoeksrapport bekend raakte met de feiten. Het had op de weg van de schoolleider gelegen de werkgever in te lichten. De algemeen directeur heeft hierover een pittig gesprek gehad met de schoolleider. Door zijn handelwijze heeft A het in hem gestelde vertrouwen dat de (overwegend) minderjarige leerlingen aan zijn zorg en begeleiding kunnen worden toevertrouwd, voorgoed verspeeld. Subsidiair voert de werkgever aan dat elke vertrouwensbasis in een klap is komen te vervallen nadat de uitkomsten van het onderzoeksrapport duidelijk werden. Dat vertrouwen vormt voor de functievervulling van docent een onmisbare voorwaarde. Nu de affaire met de leerlinge buiten toedoen van de werkgever algemeen bekend is geworden binnen de organisatie, is de geloofwaardigheid van A als docent en decaan naar ouders en leerlingen toe onherstelbaar is beschadigd. In redelijkheid kan niet van de werkgever worden verwacht dat hij de dienstbetrekking continueert. Het gaat om de tweede relatie met een leerlinge en A beseft de ernst van zijn gedraging niet zodat het allerminst is uitgesloten dat de werkgever in de toekomst weer wordt geconfronteerd met ontoelaatbare gedragingen van appellant.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen genoemd in artikel 52 WVO en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag De Commissie stelt vast dat het ontslag primair blijkens de ontslagbrief van 1 juli 2011 is gegrond op artikel 9.a.1 lid 2 onder b CAO VO, zijnde een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden voor de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 2 onder d en k BW. Laatstgenoemde artikelen zien op diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor de werknemer het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt en het op andere wijze grovelijk veronachtzamen van de plichten welke de arbeidsovereenkomst de werknemer oplegt. De Commissie beoordeelt of de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende vaststaan en, indien dat zo is, of deze feiten, gelet op alle omstandigheden van het geval, 105077/uitspraak d.d. 10 januari 2012 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep VO
een dringende reden vormen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Tevens beoordeelt de Commissie of het ontslag onverwijld is verleend. Met betrekking tot de door de werkgever aan het ontslagbesluit ten grondslag liggende feiten overweegt de Commissie het volgende A heeft erkend dat hij een vertrouwensrelatie met een aan hem toevertrouwde leerling heeft opgebouwd waarbij hij de leerling bij hem thuis of in het huis van zijn ouders heeft ontvangen voor gesprekken. Hierbij is het ook gekomen tot stoeipartijen en geknuffel tussen A en de leerlinge. Daarnaast heeft A erkend dat hij al eerder een langdurige relatie met een leerlinge heeft gehad. De Commissie overweegt dat de verhouding docent leerling zich mede kenmerkt door het feit dat de leerling onder het gezag van de docent staat en daarbij ook van hem afhankelijk is voor wat betreft de beoordeling van prestaties. De Commissie is van oordeel dat docenten en decanen vanuit die gezagsverhouding en afhankelijkheidsrelatie een gepaste professionele afstand dienen te houden tot de leerlingen. De gedragingen van A kunnen in dat kader als onprofessioneel en grensoverschrijdend worden aangemerkt. A had een leerlinge niet in een één-op-éénsituatie buiten de schoolsetting dienen te ontvangen en had zich ook verre moeten houden van fysiek contact als stoeipartijen en knuffelen met een minderjarige leerling. Daarmee is sprake van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 9.a.7 lid 2 CAO VO. Daargelaten of dit gedrag zich in de gegeven omstandigheden laat kwalificeren als een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt, merkt de Commissie op dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat betrokkene reeds in februari 2011 de schoolleider en de veiligheidsfunctionaris van de werkgever heeft ingelicht over zijn gedragingen, terwijl het ontslag eerst op 1 juli 2011 is gegeven. De kennis van de schoolleider en de veiligheidscoördinator in februari 2011 wordt het bestuur aangerekend. De Commissie is om deze reden van oordeel dat niet is voldaan aan de aan een rechtsgeldig gegeven ontslag gestelde eis van onverwijldheid zodat het beroep reeds op die grond slaagt. De werkgever heeft A subsidiair ontslag verleend wegens gewichtige redenen, zijnde gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 9.a.5 onder i van de CAO VO. Bij een dergelijke opzegging dient de werkgever de in artikel 9.a.8 van de CAO VO voorgeschreven verweerprocedure te volgen. De werkgever heeft dat nagelaten en heeft ook de op grond van artikel 9.a.4 CAO VO geldende opzegtermijn niet in acht genomen. Het beroep is ook op dit punt gegrond.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 10 januari 2012 door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, drs. J.A.M. van Agt, mr. K.P. Piena, drs. P. Koppe en mr. C.H. Kemp-Randewijk leden, in aanwezigheid van drs. J. van Velzen, secretaris.
mr. T.M.J. Smits voorzitter
105077/uitspraak d.d. 10 januari 2012 Pagina 4 van 5
drs. J. van Velzen secretaris
Commissie van Beroep VO
105077/uitspraak d.d. 10 januari 2012 Pagina 5 van 5