Commissie van Beroep BVE
SAMENVATTING 105940 - Beroep tegen ontslag wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid en wegens gewichtige redenen; BVE De werknemer, hoofd PZ, is ontslagen wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid voor zijn functie en wegens gewichtige redenen. In geval een werknemer een langdurig dienstverband heeft, is het noodzakelijk dat de werkgever helder en overtuigend weet aan te tonen dat sprake is van zodanige onbekwaamheid/ongeschiktheid dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. Vast staat dat de werknemer regelmatig is aangesproken op zijn onvoldoende functioneren en die van de afdeling. De werkgever heeft aan de werknemer voldoende ondersteuning geboden door het ondersteuning- en coachingstraject door het advies en managementbureau en door de werkafspraken die regelmatig werden gemaakt tussen de werknemer en zijn leidinggevende. Ondanks deze inspanningen van de werkgever en de door de werknemer gevolgde scholing, zij het dat deze minimaal was gelet op de problematiek, was het resultaat voor de werkgever onvoldoende. De werkgever heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat de werknemer niet (langer) geschikt was voor het uitoefenen van zijn functie. De subsidiaire ontslaggrond kan onbesproken blijven. Beroep ongegrond UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. C en het College van Bestuur van het D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. F
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 29 juli 2013, ingekomen op 30 juli 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 24 juni 2013 om de arbeidsovereenkomst met hem per 1 oktober 2013 op te zeggen op grond van artikel H-57 sub b en e cao bve, zijnde onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de door hem uitgeoefende functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (sub b) en andere redenen van gewichtige aard (sub e). De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 16 september 2013. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 30 september 2013 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer drs. G, directeur stafdiensten, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd.
2.
DE FEITEN
105940/uitspraak d.d. 11 november 2013 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep BVE
A, is sinds 1 januari 1997 werkzaam bij het D in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve. A is als docent in dienst getreden en is per augustus 2003 benoemd in de functie stafmedewerker onderwijs. In 2006 is zijn functie gewijzigd in stafmedewerker personeel. In 2007 is A adviseur P&O en in 2008 hoofd personeelszaken (PZ) geworden. Hij is ingeschaald in salarisschaal 12 (LD). Op 1 augustus 2008 bestond de afdeling PZ uit 2 fte, te weten een hoofd PZ (A) en een senior medewerker salarisadministratie. In een gesprek met A op 16 februari 2009, bevestigd bij brief van 17 februari 2009, heeft het College van Bestuur (CvB) zijn zorgen geuit over het onvoldoende functioneren van de afdeling PZ. Vervolgens heeft de werkgever een advies en management bureau, H, opdracht gegeven om het hoofd PZ ondersteuning en coaching te verlenen bij: 1) de levering van bepaalde informatie door het hoofd PZ aan het CvB, 2) het op orde krijgen van de personele administratie en het ontwikkelen van een toereikend en slagvaardig personeelsinstrumentarium, en 3) de uitvoering van de functie hoofd PZ. In mei 2009 heeft H een rapport uitgebracht met haar bevindingen over het functioneren van de afdeling PZ en heeft daarbij een aantal aanbevelingen aan de werkgever gedaan. Dit rapport heeft het CvB op 13 mei 2009 met A besproken. In dit gesprek heeft het CvB zijn twijfel uitgesproken over het functioneren van A. Tevens heeft het CvB aan H de vervolgopdracht verstrekt om de afdeling PZ te ondersteunen en A in zijn functie als hoofd PZ te coachen. In juni 2010 heeft H over de voortgang van de ondersteuning van de afdeling en de coaching van A gerapporteerd. Op 1 juli 2008, 7 juni 2009, 26 januari 2010, 30 juni 2010, 6 juni 2011 en 10 juli 2012, hebben er tussen A en zijn leidinggevende (de voornoemde directeur stafdiensten) functioneringsgesprekken plaatsgevonden. Op 13 juli 2011 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden waarin het functioneren van A met een onvoldoende werd beoordeeld. Sinds augustus 2011 is de leidinggevende van A als interim hoofd PZ gaan fungeren en heeft hij uit dien hoofde een aantal taken van A, die formeel hoofd PZ bleef, overgenomen. Daarnaast vond er regelmatig overleg plaats tussen A en zijn leidinggevende waarin onder meer werkafspraken werden vastgelegd. Op 14 januari 2013 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen A, het CvB, zijn leidinggevende en de senior medewerker salarisadministratie. In dit gesprek heeft het CvB aangegeven dat de kwaliteit van de output en de prestaties van de afdeling PZ nog steeds onvoldoende zijn. In dit gesprek is tevens aangegeven dat er personele maatregelen zullen volgen. In een gesprek op 14 februari 2013 heeft de leidinggevende van A hem meegedeeld voornemens te zijn hem te plaatsen in een lagere functie met dienovereenkomstig salaris. Bij brief van 14 maart 2013 heeft de leidinggevende van A hem meegedeeld voornemens te zijn hem te plaatsen in de functie van personeelsconsulent met na een overgangsperiode van een jaar schaal 9. A is met deze plaatsing niet akkoord gegaan. Bij brief van 11 april 2013 heeft de werkgever aan A meegedeeld dat hij voornemens is de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel H-57 sub b cao bve, wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid. Bij brief van 23 mei 2013 heeft A hiertegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de werkgever bij brief van 24 juni 2013 de arbeidsovereenkomst met A per 1 oktober 2013 opgezegd op grond van onbekwaamheid /ongeschiktheid voor de door hem uitgeoefende functie en op grond van andere redenen van gewichtige aard. Tegen dit besluit is het beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat er geen sprake is van (verwijtbaar) disfunctioneren. De werkgever onderbouwt het gestelde onvoldoende functioneren ook niet. De werkgever verwijst eenzijdig naar de rapportages van H. Het gaat echter veelal om algemene kwalificaties die wijzen op een ontwikkelbehoefte van A. Er staat nergens dat A bepaalde competenties niet heeft of dat deze niet ontwikkelbaar zijn. Aan de hand van 105940/uitspraak d.d. 11 november 2013 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep BVE
de deelconclusies van het rapport had de werkgever met A echter een specifiek verbeterplan met evaluatiemomenten moeten vaststellen. Dit heeft de werkgever niet gedaan. De werkgever heeft de adviezen en aanbevelingen uit de rapportages van H naast zich neergelegd en heeft nagelaten de noodzakelijke kaders te scheppen waarbinnen A zijn functie naar behoren kon uitoefenen. Het heeft juist aan ondersteuning vanuit de werkgever ontbroken. De werkgever is verantwoordelijk voor de onduidelijke positionering van de afdeling PZ maar A wordt hierop afgerekend. Anders dan de werkgever stelt, is er geen veelvuldig bilateraal overleg geweest tussen hem en zijn leidinggevende. Ook van coaching door zijn leidinggevende was geen sprake. De werkgever heeft zich dan ook onvoldoende ingespannen om samen met A aan verbetering van het functioneren van A te werken. A betwist overigens dat hij geen gebruik heeft willen maken van de mogelijkheden tot scholing. Hij heeft op eigen initiatief een cursus in adviesvaardigheden en een cursus in effectief communiceren gevolgd. A heeft daarnaast diverse keren aangegeven dat de afdeling PZ te weinig formatie had om goed te kunnen functioneren. De werkgever heeft hier echter niets mee gedaan. Overigens heeft de voormalig voorzitter van het CvB wel degelijk een toezegging voor beloning in schaal 13 gedaan. Deze toezegging is gedaan in een gesprek na de e-mail van 16 april 2007. In dit gesprek bereikte A een compromis met de voormalig voorzitter dat als de teamleiders naar schaal 13 zouden gaan, dit ook voor A zou gelden. De teamleiders zijn echter nooit volgens schaal 13 beloond, zodat A hier niet meer op is teruggekomen. Het feit dat een dergelijk gesprek niet in de agenda van de voormalig voorzitter van het CvB staat, maakt nog niet dat het daarmee niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft A in een gesprek op 6 maart 2008 de toezegging nog naar voren gebracht. Dat de werkgever een extra en verzwarende ontslaggrond heeft toegevoegd omdat A nu pas met deze toezegging, die niet zou zijn gedaan, op de proppen komt, kan derhalve geen stand houden. Tenslotte stelt A dat financieel gezien niet van hem kan worden verwacht dat hij de functie van personeelsconsulent aanvaardt. Volgens de werkgever zijn in 2008 alle stafdiensten binnen het I geformaliseerd wat onder andere met zich bracht dat iedere afdeling een hoofd diende te hebben. Op dat moment was A de enige medewerker op PZ waardoor het logisch was om A de functie van hoofd PZ aan te bieden. Dit is op andere afdelingen ook op deze wijze gebeurd. Er heeft toen geen geschiktheidsonderzoek plaatsgevonden, ook niet voor de hoofden op andere afdelingen. De benoeming van A als hoofd PZ verliep echter moeizaam. A hield de functie af omdat hij vond dat het hoofd PZ te weinig verantwoordelijkheden had. Na een aantal gesprekken heeft hij de functie uiteindelijk aanvaard. De werkgever heeft echter na enige tijd moeten constateren dat de afdeling onder leiding van A niet goed functioneerde. Met name zijn communicatie en de kwaliteit van de geleverde producten schoten tekort. De werkgever heeft A reeds in het gesprek op 16 februari 2009 aangesproken op zijn functioneren en dat van de afdeling. Vervolgens heeft de werkgever H opdracht gegeven om A te ondersteunen en te coachen in het verbeteren van het functioneren van de afdeling PZ. Na het stopzetten van het traject kon A nog contact opnemen met de adviseur van H maar dit heeft A nooit gedaan. Na deze periode is de coaching eigenlijk min of meer voortgezet door de leidinggevende van A. Ook werd de leidinggevende vanaf augustus 2011 interim hoofd PZ en werden er bijna wekelijkse bilaterale werkoverleggen gevoerd tussen hem en A waarin werkafspraken werden gemaakt en A werd aangestuurd. In de diverse functioneringsgesprekken is A steeds gewezen op de punten die dienden te verbeteren, zoals zijn communicatie, de kwaliteit en nauwkeurigheid van de geleverde diensten en het nemen van verantwoordelijkheid. A heeft dit echter niet opgepakt. Uit de verslagen van de functioneringsgesprekken blijkt ook dat A pas na veelvuldig aandringen zich heeft ingeschreven voor scholing. Dat A op eigen initiatief cursussen zou hebben gevolgd is dan ook niet juist. Bovendien heeft hij de cursus effectief communiceren waarnaar hij verwijst in 2007 gevolgd. Maar kennelijk had deze onvoldoende resultaat nu zijn communicatie nog steeds tekortschiet. De werkgever heeft veel geïnvesteerd in A om dit functioneren alsnog op orde te krijgen. Dit is echter ondanks alle inspanningen van de zijde van de werkgever niet gelukt. Nu A steeds op zijn onvoldoende functioneren 105940/uitspraak d.d. 11 november 2013 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep BVE
is aangesproken en geen verantwoordelijkheid heeft genomen om zijn functioneren te verbeteren, meent de werkgever dat er bovendien sprake is van verwijtbaar disfunctioneren. De werkgever heeft A een passend aanbod gedaan met de functie van personeelsconsulent, nadat al eens eerder een andere passende functie aan A was aangeboden. A heeft echter het aanbod geweigerd en heeft ook geen tegenvoorstel gedaan. Inmiddels heeft de werkgever gezien de houding van A ook geen vertrouwen meer in hem. De gewichtige reden bestaat eruit dat A blijft volhouden dat de voormalig voorzitter CvB een toezegging over beloning in schaal 13 heeft gedaan, terwijl van een dergelijke toezegging niet is gebleken. A heeft immers zelf in een e-mail van 16 mei 2007 geschreven dat er voor hem geen verdere groeimogelijkheden zijn en daarnaast blijkt uit een uitdraai van de agenda van de voormalig voorzitter dat er geen gesprek met A was geagendeerd.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5 Wet educatie en beroepsonderwijs, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag De werkgever heeft het dienstverband opgezegd op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de door hem uitgeoefende functie en op grond van andere redenen van gewichtige aard. Het voornemen tot opzegging van het dienstverband vermeldt alleen de grond onbekwaamheid/ongeschiktheid. Gelet hierop en de andere stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Commissie er van uit dat de werkgever heeft beoogd primair op te zeggen op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid en subsidiair op grond van gewichtige redenen. Ten aanzien van hetgeen de werkgever primair aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, te weten de gestelde onbekwaamheid of ongeschiktheid van A voor de door hem uitgeoefende functie van hoofd PZ, neemt de Commissie in overweging dat A al ruim zestien jaar in dienst is bij de werkgever. De Commissie acht het zeker in een dergelijk geval, waarin sprake is van een langdurig dienstverband, noodzakelijk dat de werkgever helder en overtuigend weet aan te tonen dat sprake is van zodanige onbekwaamheid of ongeschiktheid dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. De gestelde onbekwaamheid of ongeschiktheid dient overtuigend te blijken uit verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken en/of andere schriftelijke stukken. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Commissie vast dat A sinds zijn aantreden als hoofd PZ regelmatig is aangesproken op het (onvoldoende) functioneren van de afdeling PZ en zijn rol daarin. Reeds in februari 2009 heeft het CvB immers hierover zijn zorgen geuit. Kort daarop is aan H opdracht gegeven om A in zijn functie hoofd PZ te ondersteunen en te coachen. Naar het oordeel van de Commissie bevatten de rapportages die door H zijn opgesteld voldoende handvatten voor A om invulling te geven aan de functie van hoofd PZ en het functioneren van de afdeling. Van een medewerker op het niveau waarop A, gezien zijn functie en salarisschaal, werd geacht te functioneren, mag worden verwacht dat hij in staat is met de handvatten uit de rapportages verder invulling te geven aan de afdeling PZ. Daarnaast komen uit de verslagen van de 105940/uitspraak d.d. 11 november 2013 Pagina 4 van 5
Commissie van Beroep BVE
functioneringsgesprekken en de diverse e-mails met onder meer werkafspraken aanknopingspunten naar voren waaruit blijkt wat van A werd verwacht. Voorts blijkt uit de diverse verslagen van de functioneringsgesprekken, de onvoldoende beoordeling en de e-mails dat A is aangesproken op zaken die niet goed verliepen en komen verbeterpunten naar voren voor het functioneren van A en daarmee het functioneren van de afdeling. De Commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat is vast komen te staan dat A in de uitoefening van zijn functie als hoofd PZ onvoldoende functioneerde en de werkgever A voldoende ondersteuning heeft geboden bij het noodzakelijk geachte verbeteren van zijn functioneren. Enerzijds in de vorm van het traject H en anderzijds door de werkafspraken die op regelmatige basis werden gemaakt. Ondanks deze inspanningen en de door A gevolgde scholing – die wel erg minimaal is geweest, gelet op de problematiek - had dit voor de werkgever niet het gewenste resultaat. De Commissie laat in het midden of A een toezegging voor beloning in schaal 13 is gedaan. Voor de te beantwoorden vragen is die kwestie niet relevant. Alles overziend komt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat A niet (langer) geschikt was voor het uitoefenen van zijn functie als hoofd PZ. Op grond van het voorgaande zal de Commissie het beroep tegen het ontslag op grond van ongeschiktheid of onbekwaamheid ongegrond verklaren. Gelet hierop kan de subsidiaire ontslaggrond, andere redenen van gewichtige aard, onbesproken blijven.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 11 november 2013 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool, drs. P. Koppe en mr. D.A.M. Schilperoord, leden, in aanwezigheid van mr. O.A.B. Luiken, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter
105940/uitspraak d.d. 11 november 2013 Pagina 5 van 5
mr. O.A.B. Luiken secretaris