Commissie van Beroep BVE
SAMENVATTING 104280
-
Beroep tegen schorsing als ordemaatregel onbekwaamheid/ongeschiktheid; BVE
en
tegen
ontslag
wegens
De werknemer is ontslagen omdat hij de eigenschappen, mentaliteit en instelling zou ontberen die voor een goede uitoefening van zijn functie vereist zijn. Via diverse kanalen worden klachten over hem ontvangen, hij zou zich afzetten tegen collega's en niet meedoen aan een door de werkgever verlangd persoonlijk verandertraject. De werkgever heeft het disfunctioneren van de werknemer niet goed onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat de werkgever zorgvuldig onderzoek met hoor en wederhoor heeft toegepast. Gezien het bijzonder lange dienstverband had de werkgever zich maximaal in dienen te spannen om de werknemer in een gewenst verandertraject te begeleiden. Daarvan is onvoldoende gebleken. Nadat de werkgever de werknemer mondeling in kennis had gesteld van het voornemen tot ontslag, heeft de werkgever via docenten wederom klachten van studenten over hem ontvangen. Op 22 juni 2009 werd opnieuw een klacht van een extern bedrijf ontvangen over het functioneren van de werknemer jegens studenten. Tegen deze achtergrond is het niet onredelijk dat de werkgever tot schorsing is overgegaan. Beroep tegen ontslag gegrond. Beroep tegen schorsing ongegrond.
UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te C, verzoeker, hierna te noemen A gemachtigde: mr. J.P.M. Dexters en het College van Bestuur van het ROC D, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. drs. M. de Vries
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 3 augustus 2009, diezelfde dag ontvangen en aangevuld bij brieven met bijlagen d.d. 31 augustus 2009 en 30 november 2009, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 25 juni 2009 om hem per 25 juni 2009 voor de duur van vier weken te schorsen op grond van artikel H-39 CAO-BVE, alsmede tegen de beslissing van de werkgever d.d. 6 juli 2009 om hem per 22 november 2009 te ontslaan, primair op grond van artikel H-57 onder b CAO-BVE (onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken) en subsidiair op grond van artikel H-57 sub e CAO-BVE (andere redenen van gewichtige aard). De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 15 oktober 2009 en aangevuld op 27 november 2009. 104280 / uitspraak d.d. 20-01-2010 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep BVE
De mondelinge behandeling vond plaats op 8 december 2009. Af verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer E, adjunct directeur van de School voor Bouwkunde en Bouwtechniek en mr. F, juridisch medewerker van het ROC D, daartoe bijgestaan door zijn gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2.
DE FEITEN
A is 59 jaar en is sinds 22 april 1974 als docent werkzaam bij (een rechtsvoorganger van) het ROC D in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. A is werkzaam op de school voor Bouwkunde en Bouwtechniek. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO-BVE. Naar aanleiding van een aantal klachten van leerlingen in november 2007 heeft A op 16 november 2007 een gesprek gehad met de directeur en de adjunct-directeur waarna hem bij schrijven van 6 maart 2008 voorwaardelijk de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping is opgelegd. In november 2008 heeft de directie met A afgesproken dat er met hem een serie evaluatiegesprekken zou worden gehouden. A is in februari 2009 een coachingstraject aangeboden. Dit coachingstraject is na korte tijd gestopt. Op 7 april 2009 heeft de werkgever aan A schriftelijk kenbaar gemaakt voornemens te zijn het dienstverband met hem op te zeggen omdat A de eigenschappen, mentaliteit en instelling ontbeert die voor een goede uitoefening van zijn functie vereist zijn en heeft A daarbij outplacement aangeboden. Tegen dit voornemen heeft A op 11 april 2009 schriftelijk verweer ingediend. Daarna heeft de werkgever A op 25 juni 2009 zowel mondeling als schriftelijk medegedeeld hem met onmiddellijke ingang voor de duur van vier weken te schorsen op grond van artikel H-39 CAO-BVE. Bij beslissing van 6 juli 2009 heeft de werkgever A bericht hem per 22 november 2009 te ontslaan, primair op grond van artikel H-57 onder b CAO-BVE (onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken) en subsidiair op grond van artikel H-57 sub e CAO-BVE (andere redenen van gewichtige aard). Het beroep is zowel tegen de schorsingsbeslissing d.d. 25 juni 2009 als tegen de ontslagbeslissing d.d. 6 juli 2009 gericht. Bij beslissing van 6 juli 2009 heeft de werkgever A geschorst op grond van artikel H-40 CAO-BVE vanwege het voornemen van de werkgever om tot beëindiging van de dienstbetrekking te komen. Tegen deze tweede schorsing heeft A geen beroep ingesteld.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A voert aan dat hij tot het najaar van 2008 nimmer aanmerkingen heeft gekregen op zijn functioneren, vakkennis of gedrag jegens de studenten. Pas met de komst van de huidige adjunct-directeur kreeg A plots opmerkingen over zijn functioneren. Hierover hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen A, de adjunct-directeur en de directeur. A is echter nimmer met concrete voorbeelden aangesproken op wat er zou schorten aan zijn werkzaamheden, rol en functie als docent. Hij marchandeert niet met de regels hetgeen hem door leerlingen wordt kwalijk genomen; die krijgen bij andere docenten meer voor elkaar. 104280 / uitspraak d.d. 20-01-2010 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep BVE
Klachten die door leerlingen over hem zijn geuit, heeft hij steeds gemotiveerd weerlegd en hielden geen verband met het gedrag van A, maar hadden een andere oorzaak. Andere klachten zijn aan A nooit bekend gemaakt. Voor A, maar ook voor de coach was het onduidelijk aan welke punten A diende te werken omdat de werkgever geen voorbeelden had aangedragen over het disfunctioneren. A is er niet mee bekend dat hij een conflict met zijn collega's zou hebben gehad en verwijst daartoe naar de negen steunbetuigingen van collega’s in zijn dossier. De werkgever voert aan dat met A tijdens een functioneringsgesprek van 21 november 2008 gedragsproblemen en verbeterpunten zijn besproken. Zo is A voorgehouden dat hij niet kan omgaan met kritiek en niet kan reflecteren op zijn eigen handelen. Verder is ingegaan op diverse problemen en incidenten met leerlingen. Als verbeterpunten zijn aangereikt dat A studenten op een positieve manier coacht, dat hij reflecteert op zijn eigen gedrag, op positieve manier praat over de organisatie, er geen klachten meer komen, hij minder ervaren collega's begeleidt en zich een open en bescheiden houding eigen maakt. Een serie evaluatiegesprekken met A en een (vanwege het gedrag van A onvolledig) coachingstraject hebben echter niet tot verbetering van het functioneren van A geleid. A beschikt niet over voldoende gevoel voor hiërarchische verhoudingen en heeft een gebrek aan vermogen tot zelfreflectie en zelfbeheersing. Als gevolg hiervan is het traject van beëindiging van het dienstverband ingezet. Toen daarna opnieuw klachten over A zijn ontvangen, is overgegaan tot schorsing voor de duur van vier weken. Deze schorsing is later omgezet in een schorsing verband houdend met de onvrijwillige beëindiging van het dienstverband. De werkgever stelt dat van de negen collega's die steun aan A hebben betuigd, er drie tegenover de directeur en de adjunct-directeur hebben verklaard dat zij door A onder druk zijn gezet en hun verklaring over de drive en kwaliteiten van A slechts hebben afgegeven als gunst en in het kader van de loyaliteit jegens hun collega. Behoudens een enkele uiting van steun voegen de verklaringen niets toe aan de zaak. Voor de werkgever blijft overeind staan dat docenten zich storen aan het intimiderende gedrag van A, die zich tussen collega's dominant opstelt en geen inspraak of tegenspraak duldt. Diverse collega's voelen zich niet veilig in zijn omgeving en voelen zich geremd om hierover te spreken. Daarbij speelt het imposante voorkomen van A een rol, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5 WEB en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. De schorsing De werkgever heeft de schorsing gebaseerd op het bepaalde in artikel H-39 CAO-BVE. Op grond van deze bepaling kan de werkgever de werknemer voor ten hoogste vier weken als ordemaatregel schorsen wanneer het belang van de instelling dit naar het oordeel van de werkgever dringend vereist. Ten aanzien van de vraag of de werkgever redelijkerwijze heeft kunnen oordelen dat het belang van de instelling de schorsing dringend vereiste, overweegt de Commissie als volgt. Nadat de werkgever A op 17 maart 2009 mondeling in kennis had gesteld van het voornemen tot ontslag, heeft de werkgever via docenten wederom klachten van studenten over A ontvangen. Toen op 22 juni 2009 opnieuw een klacht van een extern bedrijf werd ontvangen over het functioneren van A jegens studenten, heeft de werkgever A geschorst. 104280 / uitspraak d.d. 20-01-2010 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep BVE
Dat de werkgever, tegen de achtergrond dat A bekend was met het voornemen dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden opgezegd, in deze klacht een dringende aanleiding zag om A als ordemaatregel te schorsen, acht de Commissie niet onredelijk. Het beroep tegen deze schorsing is derhalve ongegrond. Omdat A geen beroep heeft ingesteld tegen de schorsingsbeslissing van 6 juli 2009 blijft die schorsing hier verder buiten behandeling. Het ontslag De Commissie constateert allereerst dat de werkgever de voornemenprocedure van artikel H-45 CAOBVE heeft gevolgd. De werkgever heeft de opzegging gebaseerd op twee gronden. Primair op grond van artikel H-57 onder b CAO-BVE, zijnde onbekwaamheid of ongeschikt van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie anders dan ten gevolge van ziels- of lichaamsgebreken. Subsidiair op grond van artikel H-57 onder e CAO-BVE, zijnde andere redenen van gewichtige aard. Ten aanzien van de door de werkgever gestelde ongeschiktheid of onbekwaamheid overweegt de Commissie dat de werkgever als motivering van de ontslagbeslissing heeft aangegeven, dat het functioneren van A richting studenten, collega's en directie als voortdurend ernstig incorrect kan worden bestempeld. Vakinhoudelijk heeft de werkgever geen kritiek op het functioneren van A. Ten aanzien van de klachten van studenten kan worden vastgesteld dat A deze klachten op verschillende momenten (gemotiveerd) heeft weersproken, zoals blijkt uit zijn reactie op het functioneringsgesprek van 20 november 2008 en zijn reactie van 6 maart 2008 op de hem voorwaardelijk opgelegde disciplinaire maatregel. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat deze visie van A de werkgever aanleiding heeft gegeven tot (nader) onderzoek. Wel blijkt dat de werkgever het weerspreken door A steeds heeft beschouwd als een weigering kritiek op zijn functioneren te aanvaarden. De klachten van studenten die via docenten zijn vernomen en waarvan de werkgever melding heeft gemaakt in de schorsingsbeslissing, zijn niet van een nadere onderbouwing voorzien. Ter zitting heeft de werkgever toegelicht dat de klacht van de ouders van een student uit 2009 buiten A om is opgelost en dat hij aangaande die klacht geen verweer heeft kunnen voeren. Vastgesteld kan worden dat de werkgever geen klachtenregister heeft overgelegd. Niet gebleken is dat A in de gelegenheid is gesteld zich conform de regels van de klachtenregeling van de instelling tegen de beweerde klachten te verweren. Wat de omgang met leerlingen betreft heeft A er op gewezen dat hij als docent steeds beschikbaar was voor de moeilijkere leerlingen en deze ook in zijn klas kreeg toegewezen, omdat collega-docenten het lesgeven aan die leerlingen vanwege omstandigheden niet aan konden. De werkgever heeft dit niet weersproken. De Commissie acht het niet uitgesloten dat A hierdoor meer kans liep op klachten dan zijn collega's. Wat de intercollegiale problemen betreft heeft de werkgever, onder verwijzing naar het imposante voorkomen van A, gesteld dat diverse collega's zich niet veilig voelen in zijn omgeving en dat A zich presenteert als de beste docent die er is. De werkgever heeft ten aanzien van de gestelde onveiligheid geen stukken overgelegd op grond waarvan zijn stelling aannemelijk is geworden. De Commissie acht op grond van haar waarneming ter zitting het gestelde imposante voorkomen van A te zwaar aangezet en tendentieus. De werkgever heeft het gedrag van A als voortdurend ernstig incorrect aangeduid maar heeft deze kwalificatie slechts globaal onderbouwd. Nog daargelaten dat A heeft gesteld niet bekend te zijn met de beweerde klachten van een externe zakelijke relatie van de school, ontstaat hieruit niet een beeld 104280 / uitspraak d.d. 20-01-2010 Pagina 4 van 5
Commissie van Beroep BVE
van voortdurende problemen. Dat de problemen ernstig waren heeft de werkgever onvoldoende aannemelijk gemaakt. In het dossier zijn geen stukken zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de werkgever de klacht van de zakelijke relatie adequaat heeft onderzocht. Een (volgens de school verboden) huisbezoek door A kan niet zonder meer worden aangemerkt als ernstig incorrect zonder de achterliggende motivatie voor dat bezoek in de overwegingen te betrekken, te meer daar een huisbezoek door A in beginsel niet in strijd is te achten met zijn functie als docent. Ook in deze kwestie is de Commissie niet gebleken dat de werkgever zorgvuldig onderzoek met hoor en wederhoor heeft toegepast. Gezien het bijzonder lange dienstverband van A had de werkgever zich maximaal in dienen te spannen om A in een gewenst verandertraject te begeleiden. Daarvan is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende gebleken. De begeleiding is niet verder gegaan dan het houden van functionerings- en evaluatiegesprekken. Toen deze niet het door de werkgever gewenste resultaat lieten zien is A een coach toegewezen die na drie sessies zijn opdracht neerlegde. Uit het dossier zijn voorts geen stukken aangetroffen over de inhoud van de begeleidingsopdracht die de coach is meegegeven. Dit leidt tot de conclusie dat niet gebleken is van onbekwaamheid/ongeschiktheid anders dan door ziekte of arbeidsongeschiktheid, zodat het ontslag niet gedragen wordt door de daaraan primair ten grondslag gelegde. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is subsidiair gebaseerd op andere redenen van gewichtige aard als bedoeld in artikel H-57 onder e CAO-BVE. Voor zover in het verweerschrift argumenten doelen op deze redenen van gewichtige aard, zijn deze naar het oordeel van de Commissie geplaatst of te plaatsen in het kader van de gestelde onbekwaamheid en ongeschiktheid van A voor zijn functie. Aldus komt aan deze subsidiaire ontslaggrond onvoldoende zelfstandige betekenis toe zodat het ontslag evenmin door deze reden gedragen wordt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het ontslagbeslissing gegrond is.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep tegen de schorsing ongegrond en het beroep tegen de beëindiging van het dienstverband gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 20 januari 2010 door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, drs. K.A. Kool, mr. C.H. Kemp-Randewijk, mr. K.P. Piena en mr. D.A.M. Schilperoord, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.F. Schellens, secretaris.
mr. T.M.J. Smits voorzitter
104280 / uitspraak d.d. 20-01-2010 Pagina 5 van 5
mr. S.J.F. Schellens secretaris