Commissie van Beroep BVE
SAMENVATTING 105083 De werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij zich niet op correcte wijze had ziek gemeld, omdat hij ondanks deze ziekmelding en zonder toestemming op studiereis naar Londen is gegaan en omdat hij sinds januari 2011 zonder toestemming of studieverlof op de vrijdag geen werkzaamheden voor de werkgever heeft verricht. De aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten zijn voldoende aannemelijk geworden. Gezien de ernst van deze feiten leveren deze, in samenhang beschouwd, een dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Het ontslag is voorts onverwijld verleend. Beroep ongegrond. UITSPRAAK in het geding tussen: de heer A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: mr. K. Abarkan en het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. A.A.E. van den Toren
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 3 augustus 2011, ingekomen op 4 augustus 2011, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 23 juni 2011, inhoudende beëindiging van het dienstverband met onmiddellijke ingang wegens een dringende reden, als bedoeld in artikel H-50 onder c CAO BVE. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 23 september 2011. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 oktober 2011 te Utrecht. A en zijn gemachtigde verschenen met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting. De werkgever werd vertegenwoordigd door E, leidinggevende, en F, bedrijfsjurist, bijgestaan door de gemachtigde.
2.
DE FEITEN
A is sinds 7 oktober 2008 werkzaam bij C in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang, laatstelijk in de functie van loopbaanadviseur/coach. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO BVE. Op 13 april 2010 heeft A van zijn leidinggevende, E (hierna: E) per e-mail een officiële waarschuwing ontvangen wegens overtreding van de voorschriften inzake verlof. Na een volgens de werkgever nietcorrecte ziekmelding op 17 juni 2010 heeft de werkgever A uitleg gegeven over de geldende ziekteverzuimprocedure. Op 18 mei 2011 heeft A per e-mail aan enkele collega’s bericht dat hij zich die dag had ziek gemeld. Op 19 en 23 mei 2011 heeft E aan A verzocht contact met haar op te nemen over zijn ziekmelding en een doktersverklaring te overleggen. Op 23 mei 2011 heeft A aan E gemeld dat hij een zware keelontsteking had, die hem het praten belette. Een doktersverklaring heeft A niet overgelegd. Op 30 mei 2011 heeft A een gesprek gehad met een leidinggevende van het Studentenplein, G (hierna: G), in het kader van een mogelijke andere werkplek/functie binnen C. In dat gesprek kwam aan de orde dat A sinds januari 2011 een studie volgde aan de H. 105083 / uitspraak d.d. 24 oktober 2011 1
Commissie van Beroep BVE
G wist van een medestudente van A dat in het kader van die studie in mei 2011 een studiereis had plaatsgevonden. A gaf desgevraagd aan vanwege privéomstandigheden niet aan deze reis te hebben deelgenomen. Op 20 juni 2011 heeft G aan E gemeld dat zij van de medestudente van A te horen had gekregen dat A in mei 2011 wel had deelgenomen aan de studiereis, hetgeen ook bleek uit een foto waar alle deelnemers aan de reis op staan. Vervolgens is A op 22 juni 2011 bij E ontboden om uitleg te geven over zijn ziekmelding en zijn deelname aan de studiereis. In dit gesprek kwam ook naar voren dat A sinds januari 2011 op vrijdag geen werkzaamheden verrichtte omdat hij deze dag als studiedag gebruikte. Bij brief van 23 juni 2011 heeft de werkgever A op staande voet ontslagen vanwege het zonder toestemming en tijdens ziekte deelnemen aan een reis in het kader van een studie waarvoor A geen toestemming van de werkgever had om deze te volgen en waarvoor hij evenmin studieverlof had aangevraagd of gekregen. Tegen de beslissing van 23 juni 2011 is het beroep gericht. Op 18 juli 2011 heeft de werkgever een verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de rechtbank D. Bij beschikking van 31 augustus 2011 heeft de rechtbank de arbeidsovereenkomst per 1 september 2011 ontbonden voor zover vereist.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat hij op 28 maart 2011 een verlofaanvraag voor de studiereis heeft ingediend en dat hij bij het uitblijven van een reactie daarop in de veronderstelling verkeerde dat zijn aanvraag stilzwijgend was gehonoreerd. A stelt voorts dat hij niet goed op de hoogte was van de geldende regels omtrent ziekmelding. Hij wist niet goed wie de direct leidinggevende was bij wie hij zich had moeten ziek melden. Omdat A dacht dat hij vanwege zijn ziekte minder baat zou hebben bij de studiereis heeft hij zich ziek gemeld en geen verlofdagen opgenomen. A beseft achteraf dat hij niet geheel correct heeft gehandeld, maar geeft aan dat hij niet bewust de procedures heeft overtreden. Ten aanzien van het invullen van de vrijdag als studiedag stelt A dat de werkgever hiermee bekend was en daartegen ook nooit enig bezwaar heeft gemaakt. E heeft A er zelfs mondeling toestemming voor gegeven. Omdat A gewoon zijn wekelijkse uren maakte, heeft hij voor de betreffende vrijdagen nooit verlof ingevuld in de verlofstaten. Zijn werkzaamheden voor de werkgever hebben nooit onder zijn studieactiviteiten geleden. Alles bij elkaar stelt A dat er geen sprake is van een dringende reden als gevolg waarvan voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van de werkgever kan worden verlangd. Het is bovendien twijfelachtig of het ontslag onverwijld is gegeven, nu niet is komen vast te staan dat de werkgever er pas op 20 juni 2011 mee bekend is geworden dat A een maand eerder aan de studiereis had deelgenomen. Ten slotte dienen de omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Door het ontslag zit A nu zonder inkomsten. A heeft zijn werkzaamheden altijd naar behoren uitgevoerd. Verder heeft de werkgever het ontslag van A kenbaar gemaakt aan een groot aantal relaties, waaronder zich ook potentiële nieuwe werkgevers bevinden. Door deze handelwijze heeft A reputatieschade opgelopen. De werkgever stelt dat A geen toestemming heeft gevraagd of gekregen voor de studiereis. Een schriftelijke verlofaanvraag is nooit ontvangen en bij de toekenning van verlof zou A bovendien een door E geaccordeerde verlofstaat moeten hebben, hetgeen niet het geval is. A was een gewaarschuwd man, gelet op zijn eerdere overtreding van de verlofregels. A heeft in zijn e-mail van 18 mei 2011 aan enkele collega’s geschreven dat hij zich had ziek gemeld, maar dit was niet het geval. Op grond van de procedure had hij zich bij zowel zijn leidinggevende E 105083 / uitspraak d.d. 24 oktober 2011 2
Commissie van Beroep BVE
(voor de formele registratie) als bij de zorgcoördinator (met het oog op de werkplanning) ziek moeten melden, hetgeen A ook wist. Hij was daarop immers al eerder aangesproken. De e-mail van A was overigens willekeurig gericht aan enkele medewerkers en niet aan zijn directe collega’s of de zorgcoördinator. Op 19 mei 2011 heeft E aan A per e-mail verzocht contact met haar op te nemen, aan welk verzoek A geen gehoor heeft gegeven. Ook op telefoontjes reageerde A niet. Pas na een herhaald e-mailverzoek op 23 mei 2011 kwam er een reactie van A. Aan het verzoek een doktersverklaring over te leggen heeft A niet voldaan. Op 20 juni 2011 werd de werkgever bekend met de deelname van A aan de studiereis naar J, die van 18 tot en met 20 mei 2011 had plaatsgevonden, derhalve de periode waarin A werd verondersteld ziek thuis te zitten. In het gesprek van 30 mei 2011 had A zijn deelname aan deze reis nog ontkend. Uiteindelijk heeft A zelf ook toegegeven dat hij aan de studiereis heeft deelgenomen. Het is onacceptabel dat A zich heeft ziek gemeld om zo verlofdagen te kunnen sparen. In het kader van de officiële waarschuwing die A in april 2010 heeft gekregen is ook de destijds tussen partijen geldende scholingsregeling ingetrokken. A is daarop met de studie gestopt. Naar nu blijkt is A in januari 2011 opnieuw ingestroomd en heeft hij sindsdien de vrijdag naar eigen inzicht als studiedag ingevuld. Hij heeft hiervoor geen toestemming gekregen dan wel verlof opgenomen. Integendeel, A registreerde de betreffende vrijdagen in het systeem gewoon als gewerkte dagen. Omdat A op vrijdag geen afspraken plande en hij bovendien aan zijn directe collega’s en de zorgcoördinator had verteld dat er een studieafspraak bestond, kon hij de vrijdag ongestoord als studiedag invullen. Daarbij komt dat A zijn functie zelfstandig en vaak buiten de deur uitvoerde en vanuit een andere locatie werkte dan zijn direct leidinggevende E. Onder deze omstandigheden was directe controle moeilijk. Bovenstaande feiten leveren zowel op zichzelf staand als tezamen een dringende reden op voor beëindiging van het dienstverband. Het ontslag is onverwijld gegeven. Na bekendwording op 20 juni 2011 met de deelname van A aan de studiereis heeft de werkgever juridisch advies ingewonnen en A vervolgens op 22 juni 2011 gehoord. Een dag later is A op staande voet ontslagen.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5 WEB en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag De Commissie beoordeelt of de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende vaststaan en, indien dat zo is, of deze feiten, gelet op alle omstandigheden van het geval, een dringende reden vormen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Tevens beoordeelt de Commissie of het ontslag onverwijld is verleend. Blijkens de bestreden ontslagbeslissing d.d. 23 juni 2011 heeft de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegd dat A zich op niet correcte wijze heeft ziek gemeld, dat hij ondanks deze ziekmelding en zonder toestemming op studiereis naar J is gegaan en dat hij sinds januari 2011 zonder toestemming of studieverlof op vrijdag geen werkzaamheden heeft verricht. De werkgever heeft in de ontslagbeslissing aangegeven dat de genoemde gronden zowel op zichzelf staand alsook tezamen een dringende reden opleveren voor beëindiging van het dienstverband. Ten aanzien van de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten overweegt de Commissie als volgt. Van een officiële ziekmelding van A op 18 mei 2011 is niet gebleken. De e-mail van A aan zijn 105083 / uitspraak d.d. 24 oktober 2011 3
Commissie van Beroep BVE
collega’s kan niet als zodanig worden aangemerkt. Dat A niet op de hoogte was van de geldende regels inzake verzuim, acht de Commissie niet aannemelijk, mede gelet op het feit dat de werkgever onweersproken heeft gesteld dat A hierover al eerder uitleg had gekregen. De Commissie acht het voorts niet aannemelijk dat A niet wist wie zijn direct leidinggevende was, nog daargelaten dat ook in dat geval van een werknemer mag worden verwacht dat hij op zijn minst een poging doet om te achterhalen bij wie hij zich officieel moet ziek melden. Voorts is gebleken dat A pas op 23 mei 2011 heeft gereageerd naar zijn leidinggevende en, ondanks een verzoek daartoe, geen doktersverklaring heeft overgelegd. Daarbij komt dat A, zoals hij uiteindelijk zelf ook heeft erkend, na en ondanks zijn ziekmelding op studiereis is gegaan naar J. Van een eerder ingediende verlofaanvraag en/of verleende toestemming voor deze reis is de Commissie niet gebleken. Overigens heeft A niet nader onderbouwd waarom hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn verlofaanvraag stilzwijgend was gehonoreerd. Blijkens de beschikking van de rechtbank D d.d. 31 augustus 2010 heeft A ten overstaan van de rechtbank toegegeven dat een dergelijke wijze van toestemming verkrijgen in de praktijk niet gebruikelijk is. Wat betreft de studieactiviteiten van A op vrijdag overweegt de Commissie dat A zijn stellingen hieromtrent niet nader heeft geconcretiseerd en dat de werkgever deze gemotiveerd heeft weersproken. Van toestemming of toegekend studieverlof is aldus niet gebleken. Het voorgaande brengt de Commissie tot het oordeel dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende aannemelijk zijn geworden. Gezien de ernst van deze feiten is de Commissie van oordeel dat deze feiten, in samenhang beschouwd, een dringende reden opleveren voor een ontslag op staande voet. A heeft door te handelen als hierboven omschreven misbruik gemaakt van de omstandigheden en van het vertrouwen dat de werkgever, mede gelet op de zelfstandigheid van A in de uitoefening van zijn functie, in hem had. Ten aanzien van de vraag of van de werkgever, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijkerwijze niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren overweegt de Commissie dat zij het handelen van A als zodanig ernstig beschouwt, dat slechts in bijzondere omstandigheden van de werkgever gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren. De door A aangevoerde omstandigheden beschouwt de Commissie niet als zodanige bijzondere omstandigheden. Dat een ontslag financiële gevolgen heeft is evident en is als zodanig geen bijzondere omstandigheid. Het moge voorts zo zijn dat A zijn functie altijd naar behoren heeft vervuld, maar dit staat niet in de weg aan het oordeel dat zijn gedragingen zodanig zijn dat van de werkgever niet langer gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren. Eventuele opgelopen reputatieschade is door A niet nader geconcretiseerd, nog daargelaten dat A daarvoor door zijn handelen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zou zijn. Van andere bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Op grond van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW ten gevolge waarvan van de werkgever redelijkerwijze niet meer verlangd kon worden het dienstverband met A te laten voortduren. Gezien de aard en de ernst van de verweten gedragingen komt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever A ter zake in redelijkheid op staande voet ontslag heeft kunnen verlenen. Ten slotte beoordeelt de Commissie of het ontslag onverwijld is verleend. Voor de beoordeling van de onverwijldheid gaat de Commissie uit van het tijdstip waarop de werkgever bekend is geworden met de deelname van A aan de studiereis in mei 2011. Gebleken is dat de werkgever hiermee op 20 juni 2011 bekend is geworden. De Commissie acht het voldoende aannemelijk dat de werkgever hiervan niet eerder op de hoogte heeft kunnen zijn, mede gelet op de tegenstrijdige verklaringen die A hierover heeft afgelegd.
105083 / uitspraak d.d. 24 oktober 2011 4
Commissie van Beroep BVE
Na bekendwording met de deelname van A aan de studiereis heeft de werkgever juridisch advies ingewonnen en heeft hij A op 22 juni 2011 in de gelegenheid gesteld zijn kant van het verhaal te belichten, welke handelwijze de Commissie zorgvuldig acht. Op 23 juni 2011 heeft de werkgever A op staande voet ontslagen. Onder deze omstandigheden acht de Commissie het ontslag onverwijld verleend. Alles overziend zal de Commissie het beroep ongegrond verklaren.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 24 oktober 2011 door prof. mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, mr. E.M.W.P. Hermans, mr. C.H. Kemp-Randewijk, drs. K.A. Kool en drs. P. Koppe, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris.
prof. mr. L.C.J. Sprengers voorzitter
mr. J.J. van Beek secretaris
105083 / uitspraak d.d. 24 oktober 2011 5